Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Slotpleidooi
Slotpleidooi
Slotpleidooi
Ebook322 pages4 hours

Slotpleidooi

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Hoe kon Jacks broertje slachtoffer zijn geworden van de verdrinkingsdood? Hij was toch een goede zwemmer? Jack Mullen, een jonge rechtenstudent, is met stomheid geslagen wanneer hij het gruwelijke nieuws hoort over zijn broer Peter. Naast het intense verdriet wordt hij geleid door onbegrip en immense vastberadenheid om erachter te komen wat er echt met Peter gebeurd is. Tijdens zijn onderzoek stuit hij op een invloedrijke man... Wat had zijn broertje met hem te maken? 'Slotpleidooi' is het verhaal van een ambitieuze jongen die het verborgen verleden ontdekt van zijn jongere broer in The Hamptons, waar beiden zijn opgegroeid. -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateJul 12, 2021
ISBN9788726914306

Related to Slotpleidooi

Related ebooks

Related categories

Reviews for Slotpleidooi

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Slotpleidooi - Peter De Jonge

    Slotpleidooi

    Original title: The Beach House

    Original language: English

    © James Patterson (2002 by SueJack, Inc.)

    Copyright © 2002, 2021 James Patterson, Peter De Jonge and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726914306

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga Egmont - a part of Egmont, www.egmont.com

    Voor Pete & Chuck P. de J.

    Voor Jack, de grote jongen J.P.

    Proloog

    Peter Rabbit

    1

    Het is net zittend dansen. Knijpen, tikken, loslaten, draaien. Linkerhand, rechtervoet, linkerhand, rechterhand.

    Het gaat allemaal perfect, steeds in dezelfde volgorde in hetzelfde ritme, en telkens als ik de warme, met rubber beklede gashendel naar achteren draai, springt de splinternieuwe, nauwelijks ingereden, driehonderd kilo zware bmw K1200-motor van 130 pk naar voren als een volbloed onder de zweep.

    En een nieuwe momentopname van te hoog geprijsd onroerend goed op Long Island flitst voorbij.

    Het is donderdagavond, het weekend van Memorial Day, een kwartier voor aanvang van het eerste feest van wat alweer een schitterend seizoen in de Hamptons belooft te worden.

    En niet zomaar een feest. He´t feest. De 200.000 dollar kostende bijeenkomst voor intimi die elk jaar door Barry Neubauer en zijn vrouw Campion wordt georganiseerd in hun strandhuis van veertig miljoen dollar in Amagansett.

    En ik ben laat.

    Ik duw hem met mijn tenen in de vierde versnelling, ruk de gashendel weer naar achteren, en nu vlieg ik. Ik splijt het verkeer op Route 27 als Mozes op een Beemer.

    Mijn kniee¨n zitten stevig tegen de gladde, nachtblauwe benzinetank gedrukt en ik hou mijn hoofd zo laag uit de wind dat het bijna tussen mijn benen zit.

    Het is maar goed dat dit korte stukje van vijftien kilometer tussen Montauk en Amagansett zo recht en vlak is als een racecircuit, want tegen de tijd dat ik langs die toeristische ballententen kom – langs Cyril’s, de Clam Bar en lunch – geeft de meter 160 aan.

    En het is ook maar goed dat ik vroeger bij Billy Belnap in de klas zat. Als de agressiefste minderjarige delinquent op East Hampton High was Billy voorbestemd om op de loonlijst van de politie van East Hampton te belanden. Ik kan hem niet zien, maar ik weet dat hij in zijn blauw-met-witte surveillancewagen achter de bosjes een zak donuts van Dressen’s naar binnen zit te werken en op snelheidsovertreders aast.

    Ik sein naar hem met mijn grote licht als ik voorbijscheur.

    2

    Je verwacht niet dat je op een motor rustig na kunt denken. En doorgaans hou ik me daar trouwens toch niet veel mee bezig. Ik laat het navelstaren liever over aan mijn grote broer Jack, de rechtenstudent. Maar de laatste tijd moet ik als ik op de motor stap telkens wel ergens aan denken. Misschien komt het doordat er op een motor niets anders is dan jij en je hoofd.

    Of misschien heeft het niets te maken met de motor en begin ik gewoon oud te worden.

    Ik moet helaas bekennen dat ik gisteren 21 ben geworden.

    Hoe dan ook, ik slalom met 160 per uur tussen dikke terreinwagens door en begin na te denken over hoe het is om hier op te groeien, om op een van de rijkste postcodes op aarde te wonen. Twee kilometer verder op de Bluff kan ik de feestverlichting bij het buitenhuis van de Neubauers al de volmaakte nacht van East End in zien stralen en ik krijg dat dronken gevoel van opwinding dat ik altijd heb aan het begin van een nieuwe zomer in de Hamptons. De lucht zelf, die een zilte vleug van hoogtij en zoete hyacint meedraagt, zit vol beloftes. Bij het smeedijzeren hek lacht een in het wit geklede bewaker zijn tanden naar me bloot en gebaart dat ik mag doorrijden.

    Ik zou graag zeggen dat het hele spul een beetje opzichtig, ordinair en smakeloos is, maar het is eigenlijk vrij beschaafd. De rijken hebben er af en toe een handje van om je op die manier op het verkeerde been te zetten. Het is het soort perceel dat, zoals makelaars in onroerend goed het zeggen, om de paar decennia op de markt komt: vijf schitterend aangelegde hectaren vol hagen en verborgen tuinen die naar een ongerept, wit zandstrand aflopen. Aan het einde van de oprijlaan van wit grind staat een villa van 1.300 vierkante meter met uitzicht op de oceaan vanuit elke kamer, behalve de wijnkelder uiteraard.

    Het feest van vanavond is relatief klein, nog geen 180 mensen, maar iedereen die dit seizoen meetelt is er. Het is opgezet rond de onlangs door Neubauer bekendgemaakte, 1,4 miljard dollar kostende overname van de Zweedse speelgoedfabrikant Bjorn Boontaag. Daarom wordt het feest dit jaar op donderdag gehouden, en alleen de Neubauers kunnen zich dat permitteren. Tussen de snoezige pluchen leeuwen en tijgers die Bjorn Boontaag met honderdduizenden tegelijk verkoopt, wandelt een scala van de wildste katten uit de jungle van het echte leven: lobbyisten, raiders en de laatste beursgenoteerde internetmiljardairs, die voor het merendeel jong genoeg zijn om de derde vrouw van een of andere president-directeur te zijn. Ik krijg de mensen van de geheime dienst in het oog die met uitpuilende blazers en oortelefoontjes over het terrein dwalen en concludeer dat er ook een handjevol senatoren moet zijn. En her en der verspreid als attenties voor de feestgangers lopen de op dit moment populairste rappers, basketbalsterren en modeontwerpers die de ingehuurde partyconsulent heeft kunnen optrommelen.

    Maar je hoeft niet jaloers te zijn. Ik sta ook niet op de gastenlijst. Ik moet de auto’s parkeren.

    3

    Ik werk al sinds mijn dertiende in het Beach House. Meestal doe ik klusjes, maar auto’s parkeren is de makkelijkste schnabbel van allemaal. Alleen een beetje drukte aan het begin en het einde. Niets dan rust ertussenin.

    Ik ben een beetje laat, dus ik spring van mijn motor en ga aan de slag. In twintig minuten vul ik een afgelegen veld met vier keurige rijen Europese sedans van 80.000 dollar. Ze glinsteren in het zilveren maanlicht als metalen planten. Een bumperakker. Echt genieten van mijn werk doe ik als er een bordeauxrode Bentley met de afmetingen van een jacht voor me tot stilstand komt, mijn favoriete speler van de New York Knickerbockers, Latrell Sprewell, uitstapt, me een briefje van twintig in de hand drukt en zegt: ‘Wees voorzichtig met haar, makker.’

    Als de drukte voorbij is, haal ik voor mezelf een flesje Heineken en een bord met hapjes en ga ik naast de oprijlaan in het gras zitten. Dit is pas leven. Ik zit te genieten van de sushi en kaassoesjes als er een zwarte ober aankomt die ik nooit eerder heb gezien. Met een vertrouwelijk glimlachje stopt hij een velletje roze briefpapier in de borstzak van mijn overhemd.

    Het lijkt wel of het is ingelegd in parfum. Een scherpe wolk dringt mijn neusgaten binnen als ik het openvouw. Shalimar, als ik me niet vergis.

    Het briefje zelf zou echter niet korter en droger kunnen zijn. Drie letters, drie cijfers: IZD235.

    Ik glip weg bij het huis en wandel door de velden vol glanzend metaal totdat ik ze op een nummerplaat op de ranke achterkant van een mosgroene Benz cabriolet zie staan.

    Ik schuif voorin op de passagiersstoel en begin op allerlei knopjes te drukken om een beetje thuis te raken in de auto. Met een aangenaam gezoem zakken ramen in portieren, het dak gaat open en Dean Martins wijsneuzige bariton komt uit een tiental speakers. Ik kijk achter de zonneklep. Niets.

    Dan zoek ik in het vakje tussen de stoelen. In een zonnebrillenkoker van de opticien Robert Marc ligt een lange, dunne joint, versierd met een roze lintje. Ik steek hem aan en blaas een gelig kringetje om de volle maan.

    Ik denk net dat dit zo gek nog niet is – een beetje high worden terwijl Dino zijn hart uitstort over een Franse dame, ene Mimi – als een hand zich om mijn schouder klemt.

    ‘Hoi, Frank,’ zeg ik zonder de moeite te nemen om me om te draaien in mijn zachte leren stoel.

    ‘He´, Rabbit,’ zegt Frank, terwijl hij zijn hand uitsteekt naar de joint. ‘Al een nummertje gemaakt?’

    Frank is Frank Volpi, hoofd van de recherche bij het East Hampton Police Department, en waarschijnlijk de enige politieman die je met een platina Rolex zult zien pronken. Maar goed, Volpi heeft twee periodes in Vietnam gediend voordat hij de misdaad in zijn eigen achtertuin ging bestrijden. Je zou dus kunnen stellen dat hij hem heeft verdiend.

    ‘Je kent me, Frank. Ik klap nooit uit de school.’

    ‘Sinds wanneer?’

    ‘Nou, sinds gisteravond met je vrouw.’

    Dit onmiskenbare mannengezwets dat voor een gesprek moet doorgaan, gaat verder totdat we onze vingers branden aan de joint. Dan waggelt Frank de geurige nacht in en ik blijf lekker met Dino in de Benz zitten.

    De telefoon gaat. Het is een vrouw. Ze fluistert: ‘Heb je van je cadeautje genoten, Peter?’

    ‘Precies wat de dokter had voorgeschreven. Bedankt,’ fluister ik terug.

    ‘Ik zou het fijner vinden als je me persoonlijk kwam bedanken op het strand.’

    ‘Hoe kan ik je herkennen?’

    ‘Waag het er maar op, Peter. Je herkent me wel als je me ziet.’

    Ik druk op nog een paar knopjes, babbel met een paar allervriendelijkste telefonisten en krijg uiteindelijk mijn goede vriend Lumpke aan de lijn. Hij zit op de universiteit en werkt aan zijn promotie in de beeldhouwkunst. Misschien gaat het niet zo lekker, want Lumpke klinkt chagrijnig.

    Het is natuurlijk wel vier uur in de ochtend in Parijs.

    Ik laat de kap van de Benz zakken en ga rustig op weg naar het strand. Ik weet dat ik je al heb verteld hoe verschrikkelijk mooi dit oord is, maar ik heb het vermoeden dat ik het geen recht heb gedaan. Elke keer weer sta ik er versteld van. Ik ben ervan overtuigd dat ik het meer waardeer dan Barry en Campion Neubauer. Als ik in de buurt van het strand kom, denk ik er voor het eerst over na wie er op me zou zitten te wachten. Ik had er makkelijk achter kunnen komen van wie de stem aan de telefoon was. Ik had alleen het handschoenenkastje hoeven opentrekken en naar het kentekenbewijs hoeven kijken, maar dan zou het geen verrassing meer zijn geweest.

    Het spannende van het Beach House is dat je het nooit van tevoren weet. Ze zou vijftien kunnen zijn, of vijfenvijftig. Ze zou alleen kunnen komen, of met een vriend, of een echtgenoot. Roze briefpapier. Shalimar. Hmm. Ik denk dat ik wel weet wie me dat briefje heeft gestuurd.

    Ik ga ongeveer twintig meter van de plek waar de golven op de kust slaan in het zand zitten. Het staartje van de orkaan Gwyneth, die een week lang Cape Hatteras heeft geteisterd, is juist vanochtend bij de Hamptons aangekomen. De branding is hoog en hard, en klinkt pisnijdig.

    Zo hard dat ik hen niet van achteren hoor aankomen, totdat ze zich boven op me storten. De kleinste en stevigste van de drie, met een kaalgeschoren schedel en een Oakley-zonnebril, trapt me vol in mijn borst.

    Door de schop breken er een paar ribben en wordt de lucht uit mijn longen geperst. Ik meen een van hen te herkennen, maar het is donker en ik weet het niet zeker. Bij elke professioneel geplaatste trap en stomp word ik banger. Dan dringt het sombere besef tot me door dat deze jongens niet alleen hierheen zijn gestuurd om me een lesje te leren. Dit is veel serieuzer.

    Ik begin uit alle macht terug te slaan en te schoppen, en uiteindelijk ruk ik me los.

    Ik zet het op een lopen en schreeuw zo hard als ik kan in de hoop dat iemand op het strand me hoort, maar het rif overstemt mijn geroep. Een van de mannen grijpt me van achteren vast en haalt me onderuit. Ik hoor een bot breken: mı´jn bot. Dan beginnen ze me alle drie af te tuigen. Ik krijg de ene stomp en schop na de andere. Al meppend snuift een van hen vol minachting: ‘Hier, pak aan, Peter Rabbit!’

    Opeens zie ik zo’n dertig meter verder achter een paar struiken een flitslicht. En dan nog een.

    Dat is het moment dat ik weet dat ik het niet zal overleven.

    En voor wat het waard is: ik weet zelfs wie mijn moordenaar is.

    Deel 1

    De stagiair

    1

    Zelfs gemeten naar de wilde maatstaven van het bloeiende Manhattan ten tijde van de millenniumwisseling, waar geschoolde vaklui fresco’s op muren van de ondergrondse schilderden, was het nieuwe kantoor van Nelson, Goodwin & Mickel extreem. Als de grote rechtbanken rond Broadway paleizen van justitie waren, was de glimmende 48 verdiepingen tellende toren op Lexington Avenue 454 een monument voor het winnen.

    Mijn naam is Jack Mullen en als stagiair bij Nelson, Goodwin & Mickel was ik, denk ik, ook aan het winnen. Toch was het niet precies wat ik in gedachten had toen ik op de gevorderde leeftijd van 26 jaar rechten ging studeren aan de Columbia Law School. Maar als een tweedejaarsstudent met een studieschuld van 50.000 dollar een zomerbaantje krijgt aangeboden bij het gerenommeerdste kantoor in de stad, zegt hij geen nee.

    De telefoon begon meteen te rinkelen toen ik mijn kleine kamer binnenstapte.

    Ik nam op.

    Telefoniste op een bandje: ‘Er wacht een telefoongesprek op uw kosten uit Huntsville in Texas van...’

    Mannenstem, ook opgenomen: ‘Mudman.’

    Telefoniste weer op het bandje: ‘Als u het gesprek wilt aannemen, zeg dan ja of druk op...’

    ‘Ja, absoluut,’ kwam ik ertussen. ‘Mudman, hoe is het met je?’ ‘Niet slecht, Jack, behalve misschien dat de staat Texas het in zijn broek doet bij de gedachte dat ze me als een hond gaan afmaken.’

    ‘Domme vraag.’

    De verrassend hoge stem aan de andere kant van de lijn behoorde toe aan de motorrijder Billy ‘Mudman’ Simon en kwam via de munttelefoon bij de dodencellen in Huntsville Prison. Daar zat Mudman te wachten op de injectie waarmee hij ter dood zou worden gebracht voor de moord op zijn jeugdvriendin negentien jaar geleden.

    Mudman is geen heilige. Hij geeft toe dat hij in zijn tijd bij de afdeling van de Diablos in Houston allerlei kleine vergrijpen en een enkel misdrijf heeft gepleegd. Maar de moord op Carmina Velasquez hoorde daar niet bij.

    ‘Carmina was een geweldige vrouw,’ vertelde Mudman me de eerste keer dat ik hem ondervroeg. ‘Een van mijn beste vrienden op deze ellendige aardbol. Maar ik ben nooit verliefd op haar geweest. Dus waarom zou ik haar vermoorden?’

    Zijn brieven, rechtbankverslagen en de bewijzen van de herhaalde mislukte pogingen om een nieuw proces te krijgen werden drie dagen nadat ik was begonnen op mijn bureau gedeponeerd. Twee weken lang ontcijferde ik elk waanzinnig verkeerd gespeld woord, elke onsamenhangende zin en honderden voetnoten, ijverig neergepend in piepkleine bloklettertjes die eruitzagen alsof ze uit de onvaste hand van een leerling van de basisschool afkomstig waren, en toen was ik ervan overtuigd dat hij de waarheid sprak.

    Bovendien vond ik hem aardig. Hij was slim en grappig, en hij had geen medelijden met zichzelf, ook al had hij daar alle reden toe. Negentig procent van de veroordeelden in dodencellen was al min of meer verloren op de dag dat ze werden geboren en Mudman was, met zijn gestoorde, aan drugs verslaafde ouders, geen uitzondering.

    Toch had hij er geen behoefte aan om hen de schuld te geven van wat er was gebeurd.

    ‘Ze deden hun best, net als iedereen,’ zei hij de enige keer dat ik hen ter sprake bracht. ‘Ze brachten er niets van terecht, maar laat ze rusten in vrede.’

    Rick Exley, mijn mentor bij dit project, had geen boodschap aan Mudmans karakter en mijn beginnersintuı¨tie. Wat hij belangrijk vond, was dat er geen getuigen van de moord op Velasquez waren en dat Mudman uitsluitend veroordeeld was op basis van bloed- en haarmonsters afkomstig van de plaats delict. Dat gebeurde allemaal voor de forensische doorbraak van dna -proeven. Vandaar dat er een redelijke kans bestond dat ons verzoek om bloed- en haarmonsters af te nemen om te bevestigen dat ze overeenkwamen met het dna van het fysieke bewijsmateriaal dat in een kluis ergens in Lubbock werd bewaard, zou worden ingewilligd.

    ‘Ik wil je geen valse hoop geven, maar als de staat de proeven toestaat, zouden we een uitstel van executie kunnen krijgen.’

    ‘Maak je er maar niet druk om dat je me misschien valse hoop geeft, Jack. Hier, waar ik zit, is onzinnige hoop altijd welkom. Kom maar op.’

    Ik deed mijn best om zelf niet al te opgewonden te raken. Ik wist dat dit pro-Deoproject, met de pompeuze naam ‘De zoektocht naar onschuld’, vóór alles een pr-stunt was en dat Nelson, Goodwin & Mickel geen 48 verdiepingen in het centrum bouwden door zich te bekommeren om de onschuldige armoedzaaiers in dodencellen.

    Toch trilden mijn handen toen de verbinding met Mudman na zijn toegestane kwartier werd verbroken.

    2

    Ik verbaasde me nog steeds over de geweldige manier waarop Mudman zich staande hield toen Pauline Grabowski, een van de beste onderzoeksmedewerksters van Nelson, Goodwin & Mickel, haar hoofd bij mij om de deur stak. Om de nieuwe rekruten bekend te maken met de unieke middelen van het kantoor, was Mudmans zaak toebedeeld aan Grabowski, en ze had de afgelopen twee weken in Oost-Texas doorgebracht om naspeuringen te doen.

    Grabowski, die vermaard was om haar vindingrijkheid en van wie werd beweerd dat ze het tot jongste vennoot had geschopt, liet zich niet voorstaan op haar reputatie. Op de een of andere manier had ze in dit mannenbastion een plaatsje voor zichzelf bevochten zonder openlijk agressief te zijn. Ze was rustig, maar rechtdoorzee. Hoewel ze aantrekkelijk was op een sportieve manier, deed ze niets om daar de aandacht op te vestigen. Ze droeg geen make-up, noch sieraden, behalve oorbellen, droeg haar donkerbruine haar altijd in een slordige paardenstaart en leek elke dag hetzelfde eenvoudige donkerblauwe mantelpakje aan te hebben. Eerlijk gezegd vond ik dat ze er prima uitzag.

    Wat haar zo stijlvol maakte, was de manier waarop de eenvoud van al het andere in haar verschijning contrasteerde met haar tatoeage. Pauline had geen bescheiden, bevallig schildpadje of vlindertje, maar de onuitwisbare afdruk van het Chrysler Building op haar rechterarm.

    Het gebouw begon net onder haar rechterschouder en liep een heel stuk door, tot aan haar elleboog. Het was uitgevoerd in glimmend goud en zo gedetailleerd dat er ook een gevleugelde waterspuwer te zien was die boos neerkeek op de metropool. Volgens de geruchten had de tatoeage zes sessies van acht uur gekost.

    Toen ik haar vroeg waarom ze een wolkenkrabber zo bijzonder vond, bliksemden haar bruine ogen alsof ze wilde zeggen dat ik er niets van begreep. ‘Het gaat erom dat mensen ervoor kiezen om iets moois te maken,’ zei ze. ‘Bovendien heeft mijn opa 38 jaar bij Chrysler aan de montageband gestaan. Ik vond dat hij het had helpen bouwen.’

    Pauline ging op de rand van mijn bureau zitten en vertelde me dat Stanley Higgins, de openbare aanklager in het proces tegen Mudman, zes mannen uit één klein district in Texas naar een dodencel had gestuurd. Hij was onlangs met pensioen gegaan en sleet zijn dagen nu voornamelijk in een ouderwetse bar in een arbeidersbuurt in Amarillo. ‘Volgens een paar aardige mensen die zich daar over me hebben ontfermd, heeft Higgins een enorm drankprobleem. Bijna elke avond zit hij te oreren over zijn carrière als openbare aanklager en wat hij noemt ‘‘Higgins’ gerechtigheid’’. Ik moet waarschijnlijk nog een keer gaan voordat hij zich dooddrinkt.’

    ‘Dus dat doe je de hele dag: getuigenverklaringen over de vijanden van Nelson, Goodwin & Mickel verzamelen?’

    Ze glimlachte, en haar glimlach werkte heel aanstekelijk.

    ‘Je kunt er een mooie term voor gebruiken als je wilt, maar ik noem het vuilspuiterij. Daar is altijd genoeg van te vinden, jongeheer Jack.’

    ‘Niet zo jong als je misschien zou denken. Mag ik je vragen wat je in je vrije tijd doet?’

    ‘Tuinieren,’ zei Pauline met een effen gezicht.

    ‘Echt waar?’

    ‘Cactussen vooral. Dus wees voorzichtig, Jack. Bovendien heb ik gehoord dat je al bezet bent. Onderzoeksmedewerkster, weet je nog wel?’

    3

    Om tien voor halftien die vrijdagavond pakte ik mijn rugzak en ging met de lift, roltrap en trap, elk iets viezer dan de vorige, naar beneden totdat ik het perron van de ondergrondse onder Grand Central Terminal bereikte. De Metropolitan Transportation Authority vervoerde me naar het westen en zuiden naar Penn Station en ik ging snel naar het spoor dat me naar Long Island zou brengen. Ik was nog op tijd voor de laatste trein.

    Alle wagons zouden algauw volgepakt zijn met dartele

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1