Sie sind auf Seite 1von 64

Filosofie als levenskunst

BRIEVEN EN PASSAGES UIT DE DIALOGEN VAN SENECA

Charles Hupperts Elly Jans

Docentenboek

Eisma Edumedia bv, Leeuwarden

INHOUDSOPGAVE
Inhoudsopgave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1. 2. 3. 4. 5. ANTWOORDEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 3

WERKVERTALINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30 WERKVERTALINGEN VAN DE PROEFVERTALINGEN IN HET LEERLINGENBOEK . . . . . . . 49 EXTRA PROEFVERTALINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52 WERKVERTALINGEN VAN DE PROEFVERTALINGEN IN HET DOCENTENBOEK . . . . . . . . 59

HOOFDSTUK 1 ANTWOORDEN
HOOFDSTUK 2 SENECA TROOST ZIJN MOEDER HELVIA 1. TALLOZE MENSEN EN VOLKEREN VERANDEREN VAN WOONPLAATS (Ad Helviam matrem de consolatione VI-VII) 1. Mensen en volkeren hebben zich altijd, gedreven door allerlei motieven en oorzaken, elders gevestigd. 2. Sommige mensen die daar woonden werden z rijk dat ze daarmee niet goed konden omgaan en te gronde gingen. 3. De ziel van de mens is rusteloos omdat zij onderdeel is van de hemelse adem, waarvan de aard, het vuur, altijd in beweging is. 2. IEDER BALLINGSOORD VOLDOET (Ad Helviam matrem de consolatione X, 1-11) a. De behoeftes van het lichaam zijn gering (1-2) 1. 2. 3. 4. schande en verachting quisquis t/m luxuriae (3-4) Te veel eten, exquise producten willen eten die van ver komen. De mensen die z verwend zijn dat ze alleen maar zeldzame etenswaren willen nuttigen die vanuit de uiterste grenzen van het Romeinse Rijk of zelfs van daarbuiten moeten worden gemporteerd. 5. Omdat het Romeinse Rijk zo groot is dat het jaloezie opwekt bij anderen. b. Vraatzucht heeft baat bij armoede (3-4) 1. repetimus: petere 2. 1. Sententia 2. chiasme, asyndeton en paradox 3. De praktijken om van heel ver onbekend voedsel te halen en om dat voedsel weer uit te kotsen. 4. Door armoede is een verwend persoon niet in staat aan zijn dure voedselhobby toe te geven. Door armoede geneest hij hiervan, en voor de buitenwereld lijkt het of hij dat zelf zo wilde. 5. Armoede 6. ultimi maris (ex ignoto litore) (a, 13) invidiosi imperii fines transcendit (a, 14-15) ultra Phasin (b, 1) a Parthis(petere) (b, 2-3) undique (b, 3) ab ultimooceano (b, 4-5) toto orbe (b, 6)

c. Er is geen ruimte voor al die rijkdommen (5-6) 1. De mentaliteit om alleen de meest dure, exclusieve en zeldzame spijzen te willen eten. 2. - handel, import (mercaturis) - verwoesten van bossen door de wilde dieren te vangen (vastatione silvarum) - leegvissen van de zee (profundi perscrutatione) 3. Je kunt denken aan bomen kappen om de schepen te maken of aan het doden van wilde dieren, bedoeld voor de consumptie. 4. 1. a. Quid profundi perscrutatione b. vastatione silvarum c. mercaturis 2. Chiastisch: hij begint met het laatstgenoemde. 5. Aan gevechten tegen mensen in verre door de Romeinen nog niet veroverde landen, die hun bezittingen verdedigen. 6. De ongedurigheid van de mensen om exclusieve spijzen te bemachtigen. 7. a. wanneer b. hoewel c. a: omdat in deze regels in algemene zin wordt gesproken en het hoofdwerkwoord in het futurum staat. b: omdat ook in de vorige zin (licet t/m laxabitis) van een sterke tegenstelling sprake is. d. Waren onze deugdzame voorouders ongelukkig? (7-8) 1. De deugd/het morele besef van onze voorouders was z groot dat dit tot in onze tijd onze ondeugden steunt en daardoor het Romeinse Rijk niet te gronde gaat. 2. De vertaler heeft de persoonsvorm vivebat veranderd in een zelfstandig naamwoord, waarbij het onderwerp dictator met van wordt vertaald en het bijwoord minus beate als een naamwoordelijk gezegde. 3. vivebat is een imperfectum en audivit is perfectum. Dentatus leefde steeds gelukkig (voortdurende handeling in het verleden), toen hij de gezanten hoorde (eenmalig moment/feit in het verleden). 4. De jeugd van nu is meer genteresseerd in de kookkunst dan de filosofie. In het verleden werd het onderwijs in de filosofie beschouwd als jeugdbedervend en verboden, nu wordt het populaire onderwijs in de kookkunst niet verboden, terwijl dat, volgens Seneca, de jeugd (moreel) bederft.

e. De miljonair Apicius pleegt zelfmoord (9-10) 1. 100 miljoen: 1.000 x 100.000 sestertin. 2. Het gaat om (de toestand van je) ratio/rede of je rijk bent, je rijk voelt, en niet om de omvang van je bezit. 3. a. het luxueuze en te veel eten en drinken. b. - deze levenswijze heeft Apicius denken en geestelijke instelling verziekt en zo heeft deze levenswijze Apicius het leven gekost, omdat hij met iets mindere rijkdom niet verder wilde leven. - verder gebruikt Seneca misschien ook het woord venenum om te suggereren dat Apicius ziek werd en met zijn ziekte anderen besmette (zie r. 13-15). 4. fugit is perfectum: hij stierf (eenmalig moment/feit in het verleden), edebat is imperfectum (voortdurende handeling van het (luxueuze) eten in het verleden). 5. scientiam t/m infecit (d 13-14). f. Armoede is voor een balling niet erg (11) 1. a. c. sed b. parallellie (cupiditati satis est, naturae satis est) en chiasme (nihil satis, satis...parum) 2. a. ad rationem (1) b. Chiasme 3. - herhaling van nullum - het nadrukkelijk vooropplaatsen van nullum 4. Corporis exigua desideria sunt (a 8-9) 3. OOK WELGESTELDEN ZIJN VAAK GELIJK AAN ARMEN (Ad Helviam matrem de consolatione XII, 1-4) 1. Omdat ze zich op minder zaken hoeven te concentreren. 4. JE BENT EEN STERKE VROUW (Ad Helviam matrem de consolatione XV) 1. Cornelia en Rutilia hebben hun zoons door de dood moeten missen, niet zoals Helvia, door een ballingschap. Daarom alleen moet zij niet rouwen om het gemis van Seneca.

HOOFDSTUK 3 DE FILOSOFIE VAN DE STOA 1: FYSICA 1. DE GODDELIJKE RATIO BESTUURT ALLES 2. Alles in de wereld is terug te brengen tot twee principes: het actieve en passieve beginsel. Met het laatste bedoelen de stocijnen datgene wat wij materie noemen. Maar ook het actieve beginsel, datgene wat alles doet leven, is materieel, immers het is een warme adem die de hele kosmos doordringt. Dus alles in de wereld is tot een vorm van materie te herleiden. 3. De hele kosmos wordt doordrongen van de spiritus, een warme adem die voortdurend actief is. Doordat ze tot in de kleinste uithoeken van de kosmos doordringt, houdt ze alles bijeen en zorgt ervoor dat het universum niet uiteenvalt. Zo is alles door deze spiritus met elkaar verbonden en gebeurt er niets in de wereld wat niet zijn uitwerking op iets anders heeft. Alles hangt met elkaar samen. 4. Toeval is volgens de stocijnen uitgesloten. Alles ligt vast en wordt door de Ratio doelbewust geleid. Alles ligt verweven in een keten van oorzaak en gevolg. Wat gebeurt, had in de ogen van de stocijnen, nooit anders kunnen gebeuren. Zeggen dat iets toevallig gebeurt, betekent dat wij de oorzaak ervan niet kennen. 5. Natuurrampen hebben uiteindelijk wel een doel ten bate van de mens. Uiteindelijk zijn zij noodzakelijk geweest voor het tot stand komen van goede dingen. Wij mensen zijn niet altijd in staat de natuur te doorgronden en de verbanden te zien, maar dat betekent niet dat de werking van de natuur niet gericht is op het goede. 2. DE GOD IN ONS (Epistulae ad Lucilium 41) 1. Er wordt onder woorden gebracht: de god is in ons en om een goed mens te worden hebben we god nodig. 2. a. De traditionele manier gaat ervan uit dat een goede instelling verkregen kan worden door hem van god te vragen. b. Het goede zit in de mens zelf, dus hoef je er niet om te vragen. c. Door het goede, dat wil zeggen het goddelijke, in jezelf te ontwikkelen. 3. De spiritus, de goddelijke energie die de hele werkelijkheid doordringt en beheerst. 4. Dit soort natuurverschijnselen doet bij de mens een godsbesef opkomen. 5. Een stosche wijze (sapiens). 6. Het goddelijk element. 7. a. De Ratio (of spiritus). b. hemelse macht, goddelijke macht, de grote en heilige geest, goddelijke dingen 8. a. goddelijke Ratio (spiritus) b. geest c. menselijk lichaam. 9. Hij benadrukt hiermee nogmaals dat we iets moeten prijzen om zijn eigen, natuurlijke eigenschappen. 10. De ratio 11. Door te leven volgens je natuur, d.i. volgens de rede/ratio.

HOOFDSTUK 4 DE WISSELVALLIGHEDEN VAN HET LOT 1. DE JUISTE HOUDING TEGENOVER DE WISSELVALLIGHEDEN VAN HET LOT (Epistulae ad Lucilium 107) a. Enkele slaven van Lucilius zijn weggelopen (1-2) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Echte vrienden bedriegen je niet (deceperint 3) en zij zien niet neer op je inspanningen (conterebant 7). aliis molestum esse (7) Dat het geheel niet past bij de ontwikkeling van Lucilius om zich hierover druk te maken. mittentur houdt in dat het opzettelijk is gedaan, incident dat het toevallig gebeurt. Omdat hij niet dood is: hij heeft het er levend vanaf gebracht. De beeldspraak dat het leven gelijk is aan een lange weg waarop veel ongemakken zich voordoen. Asyndeton, anafoor, parallellie, trikolon, climax.

b. Bereid je op alles voor (3-4) 1. Via de uitroep o mors! in r.14 van tekst a, waarmee wordt aangegeven dat iemand het leven als de dood ziet. 2. Op het leven. De beschrijving hanteert het beeld van de dood, maar dit wordt toegepast op het leven om aan te geven dat het leven zwaar en naargeestig kan zijn. 3. contemnere (6). Wanneer je in staat bent op dat wat in het leven gebeurt neer te kijken, dat wil zeggen: er geen belang aan hecht, dan heb je de juiste houding. Je moet het leven als een van de indifferentia beschouwen. 4. De beeldspraak van militaire training. 5. Om het leven te karakteriseren gebruikt Seneca een beschrijving van de voorhof van de Onderwereld. c. Berust in wat je overkomt (5-6) 1. a. De slaven. b. Multa et varia (4-5) c. Parallellie, asyndeton en anafoor. 2. Ze kunnen in principe iedereen overkomen. 3. Het is nu eenmaal eigen aan onze mortalitas dat wij allerlei vervelende en onverwachte dingen ondergaan. Wij zijn mensen en geen god. d. Ontwikkel een magnus animus (7-9) 1. In de woorden In hoc contubernio vita degenda est. Effugere ista non potes, contemnere potes (5-6). Contemnere veronderstelt een animus magnus. 2. Dat wij ons schikken naar de goddelijke natuur, dat wil zeggen de goddelijke Ratio die alles bestuurt. 3. Nee, want de goddelijke spiritus houdt alles bijeen en zorgt dat alle tegenstellingen samenvallen en een eenheid vormen. 7

4. Dat de natuur bestaat uit tegengestelde processen. Dat er dingen kunnen gebeuren die we niet verwachten. 5. Onze houding/instelling tegenover de dingen die ons in ons leven overkomen. 6. a. na ... komt. b. cum quieverunt c. telkens weer uit een andere hoek. d. constat e. We moeten het lot actief volgen (10-12) 1. Het aspect van de wil van de mens. Een animus magnus wil het fatum volgen. 2. Het woord pusillus komt zowel in Tekst a, r.2 als in Tekst e, r.16 voor, en in beide gevallen wordt de term afgezet tegen magnitudo - magnus. 3. a. loqui: Tekst e, r.3 en 5; paratus: Tekst b, r.1 en 10; inpiger: Tekst e, r.1; (magnus) animus: Tekst b, r.1, Tekst c, r.12, Tekst d, r.6 en 13; pusillus: zie vraag 2; emendare: Tekst d, r.15; deus: Tekst d, r.16 en Tekst e, r.3. b. Dat de conclusie in het voorafgaande is voorbereid. De brief heeft een structuur, ook al is die niet direct aan de oppervlakte zichtbaar. 2. HET ACTIEVE LEVEN VAN DE FILOSOOF (Epistulae ad Lucilium 8) 1. a. Seneca suggereert in deze brief dat hij er bewust voor gekozen heeft om zijn filosofische activiteit in dienst te stellen van het nageslacht, dus van de mensheid in het algemeen. Een filosoof houdt zich niet met zijn eigen zaken bezig maar met het heil van de mensheid in het algemeen. Het lijkt alsof Seneca verwijst naar zijn brieven, die nuttige adviezen bevatten die iedereen kan gebruiken. In ieder geval suggereert hij dat hij zich met gewichtige zaken bezighoudt, niet alleen menselijke maar ook goddelijke zaken (par. 6). Hij gelooft dat hij zo nuttiger is dan wanneer hij een juridische of politieke daad verricht. b. Seneca ziet zich nog niet als een wijze. Hij zegt dat hij nog wonden heeft die nog niet helemaal zijn genezen. Met deze wonden zou hij de schade kunnen bedoelen die hij heeft opgelopen door zijn juridische, politieke carrire en zijn omgang met Nero. Ook zegt hij dat hij de juiste weg te laat heeft ontdekt. Direct daarna geeft hij aan dat men zich niet moet identificeren met de smaak van de massa. Seneca beseft dat hij nooit een wijze zal worden hoezeer hij zijn best ook doet. c. Men moet de massa vermijden (r. 1) en niet willen wat de massa wil. Dit is een thema dat regelmatig in de brieven van Seneca terugkomt. Contact met de massa bederft de ziel en houdt de ziel af van wat werkelijk in het menselijk leven ertoe doet. d. We moeten oppassen voor de weldaden van het lot. Waarom? Omdat ze weer van ons afgenomen kunnen worden (vergelijk de spreuken aan het einde van brief). Verder denken we dat we ze bezitten maar wij vormen eerder als het ware het bezit van die dingen. We raken er zo aan verknocht dat we ze niet meer kwijt willen. De derde reden waarom we moeten opppassen voor deze weldaden is dat ze niet het echte goede zijn waardoor we gelukkig worden. Dat is de deugd. Uiterlijk bezit of rijkdom draagt hier niets aan bij.

e. We moeten streng zijn voor het lichaam. We dienen alleen toe te geven aan de noodzakelijke, natuurlijke verlangens van het lichaam, zoals honger, dorst en bescherming tegen kou en nare weersomstandigheden. We moeten in onze verhouding tot het lichaam de gezondheid voor ogen houden. We moeten ervoor oppassen dat de lichamelijke verlangens niet meer in te dammen zijn door de geest en te beheersen zijn. f. Seneca maakt duidelijk dat we moeten streven naar een grote geest (magnus animus). Wat is een grote geest? Dat is een geest die volledig onafhankelijk is van invloeden van buitenaf of dat nu opvattingen zijn van andere mensen, of wat het lot ons brengt en wat ons door het lot toevalt. Verder moet onze geest onafhankelijk zijn van de lichamelijke verlangens die niet natuurlijk of noodzakelijk zijn. Hoe kan deze geest dit alles voor elkaar krijgen? Door zich te concentreren op de filosofie, dat wil zeggen de stosche leer. Dan wordt de geest vrij (vrij van allerlei uiterlijke omstandigheden) en groot. Al het andere is niet van belang, en is dus niet groot. 3. EPICURISME 2. De atomen zijn zo klein dat wij ze met het blote oog niet kunnen waarnemen. Verder zijn ze massief, onveranderlijk en eeuwig. Ze hebben een omvang, een vorm, een gewicht en een grootte. 3. Door aan te nemen dat atomen op willekeurige momenten en op willekeurige plaatsen een zijwaartse beweging maken. Deze beweging is niet te voorspellen en is willekeurig. Op deze manier is er ruimte voor toeval en wordt het mechanistische patroon doorbroken. 4. De goden leiden een bestaan dat volkomen gescheiden is van dat van de mensen, ze kennen een volledige rust waarbij ze niet worden geplaagd door angsten en ze kennen geen pijn. 5. Als ze zich wel met de mensen zouden bemoeien, zou dit een inbreuk zijn op hun gelukzaligheid, omdat ze voortdurend lastig gevallen zouden worden door menselijke aangelegenheden en zich voortdurend zouden moeten buigen over menselijke problemen. 6. Angst voor de goden en angst voor de dood. 7. Een politieke carrire stelt iemand bloot aan veel inspanningen en problemen die zijn evenwicht en rust zullen verstoren. Bovendien koestert iemand die een dergelijke carrire nastreeft verlangens, zoals naar status, sociale waardering en hoge positie, die niet gemakkelijk te bevredigen zijn. Onbevredigde verlangens veroorzaken pijn.

HOOFDSTUK 5 FILOSOFIE ALS DE WEG NAAR HET GELUK 1. WARE ADELDOM (Epistulae ad Lucilium 44) a. Adeldom verwerf je door de filosofie (1-3) 1. b. hoewel 2. Het beschikken over de juiste kennis/inzicht in de wereld die/dat de stocijnse filosofie leert. 3. Dat het de mensen niet beoordeelt op hun afkomst omdat iedereen uiteindelijk van de goden afstamt. 4. Alles is doordrongen van het goddelijke, de Natuur = de Ratio = God. We stammen dus allemaal van dezelfde god af. Vergelijk ook brief 41, pag. 40-42. 5. Dat Plato van adel werd door de filosofie, niet vanwege zijn adellijke afkomst. 6. a. Socrates, Cleanthes, Plato. b. hi (maiores tui) (14), illis (15) 7 a nullo te nobilitate superari 8. a. Door je aan de filosofie en het liefst aan de stocijnse filosofie te wijden. b. (bona mens omnibus patet), omnes ad hoc sumus nobiles (10-11) b. Echte adel is niet afhankelijk van afkomst (4-5) 1. ad virtutem bene a natura compositus (5) 2. De oorsprong: iedereen gaat terug naar het begin van de wereld. 3. Je huidige toestand moet je niet baseren op de roem van een voorouder, je moet niet pronken met een hoge positie van een voorouder. 4. atrium plenum fumosis imaginibus (9) 5. Als je je animus ontwikkeld hebt en je bent tot het juiste inzicht gekomen, dan weet je dat alles wat er gebeurt/gebeurd is (fortuna) indifferent is. Je staat los van je lot. c. Vita beata (6-7) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. Paradox (cum possis) eximere te vulgo (a 2-3) (cum possis) ad felicitatem hominum maximam emergere (a 2-3) Een animus die zich ontwikkeld heeft. solida securitas t/m fiducia (9-10). Hoge positie, rijkdom, bezittingen. Aan het leven van een soldaat. instrumenta eius (8) Over het instandhouden van hun verworvenheden en bezit. b. beata vita quod verwijst naar het volgende: ipsa t/m inplicat (14-15).

10

2. MENSEN ALS GEVAAR (Epistulae ad Lucilium 103) a. Van de kant van de mensen bedreigt ons elke dag gevaar (1) 1. incendium, ruinam, naufragium facere, vehiculo everti 2. De groep van mala die hij met ista aanduidt overkomen/overvallen ons (zie vraag 1). De andere groep zijn de gevaren van de kant van de mensen die ons bewust belagen, het op ons gemunt hebben. 3. Anafoor (nullum), parallellie (nullum frequentius, etc.) b. Mensen zijn gevaarlijker dan dieren (2-3) 1. nisi quod illarum perniciosus est primus incursus (5-6). 2. Alleen honger en angst (necessitas) brengt dieren ertoe mensen aan te vallen. Als ze hierdoor niet worden aangedreven zijn ze verder niet in mensen genteresseerd (non quaerunt 6). 3. hominum effigies - animos ferarum 4. Dieren zullen alleen uit noodzaak (angst en honger) mensen lastig vallen, mensen beleven er genoegen aan om andere mensen te gronde te richten. 5. Seneca bedoelt dat je niet iedereen als een gevaar moet beschouwen. Je moet met mensen kunnen meeleven, empathisch zijn. Je moet oprecht blij zijn voor de ander als het goed met hem gaat, maar ook oprecht medelijden hebben als het hem slecht gaat. 6. Chiasme: commodis laeteris, movearis incommodis. c. Filosofie als remedie (4-5) 1. Door oprecht belangstelling voor hen te hebben en met ze mee te leven. Mensen zullen je sympathiek vinden en je daarom niet bedriegen. 2. Door hun domheid, onwetendheid, verkeerde denkbeelden. 3. De stosche wijsbegeerte, de stosche kijk op de wereld om ons heen en de opvatting over de manier waarop een wijs mens zich moet gedragen. 4. De filosofie kan er wel voor zorgen dat je veiliger bent dan wanneer je niet de bescherming van de filosofie hebt, maar zelfs de stosche wijsbegeerte is niet in staat om je volledig af te schermen van de buitenwereld en je volledig te beschermen. 5. De filosofie moet een mens niet eigenzinnig en hooghartig maken. Je moet niet denken dat je anders bent dan de gewone man. Je moet niet betweterig op anderen gaan vitten en zeggen wat ze fout doen. Mensen moeten geen hekel aan je krijgen.

11

HOOFDSTUK 6 DE FILOSOFIE VAN DE STOA 2: ETHICA 2. De menselijke ziel wordt gevormd door de spiritus die een onderdeel is van de universele spiritus, die de hele kosmos doordringt. De individuele spiritus is dus verwant aan de goddelijke spiritus, die gelijk is aan de goddelijke Ratio. Dus de menselijke ratio is een onderdeel van de goddelijke Ratio, waarmee gegeven is dat de menselijke ratio in staat is inzicht te krijgen in de werking van de goddelijke Ratio. 3. Sterke emoties blokkeren de ratio. Sterke emoties zorgen ervoor dat we niet meer helder kunnen nadenken en komen voort uit gebrek aan kennis en inzicht. Mensen die sterke emoties hebben, maken verkeerde inschattingen en missen het juiste inzicht om zich aan het patroon van de universele Ratio over te geven. 4. Leven volgens de natuur betekent leven volgens de ratio, dat wil zeggen: inzien dat alles wat iemand doet en ondergaat niet anders door hem gedaan of ondergaan kan en moet worden. 5. Deugdzaam handelen is gelijk aan handelen overeenkomstig de ratio en dat betekent zich bewust schikken naar de leiding van de ratio. 6. Deugdzaam handelen/deugd is een noodzakelijke en voldoende voorwaarde voor geluk, dat wil zeggen dat zonder deugdzaam handelen een mens niet gelukkig kan worden en dat wanneer een mens deugdzame handelingen verricht, hij gelukkig is. Deugd is bewust handelen volgens het plan van de goddelijke Ratio. Degene die hiertoe in staat is, is, volgens de Stoa, de wijze. Die is dan ook volmaakt gelukkig. De meeste mensen zijn niet echt gelukkig omdat ze niet in staat zijn zich werkelijk met het juiste inzicht over te geven aan de werking van het lot.

12

HOOFDSTUK 7 ARMOEDE EN RIJKDOM 1. HET LEVEN IS EEN SCHOUWTONEEL (Epistulae ad Lucilium 80) a. Overpeinzingen naar aanleiding van een wedstrijd (1-2) 1. a. Dat dank ik. b. Iedereen die mij lastig zou kunnen vallen. c. Buiten de relatieve bijzin geplaatst, als uitleg bij spectaculi. d. molestos tot onderwerp gemaakt, en avocavit vertaald met moet gaan kijken 2. Dat sport meer beoefenaren kent dan kunst en wetenschap, dat sport veel toeschouwers trekt, dat sporters stom zijn. 3. - anafoor van quam - chiasme - asyndeton - ellips (exerceant) 4. b. De animus traint zichzelf (3) 1. Het lichaam heeft veel verzorging nodig om goed te functioneren, de geest voedt zichzelf zonder kosten. 2. Aan een soort boksen waarbij alles geoorloofd is, het zgn. pankration (te vergelijken met het hedendaagse kooivechten), waarover Seneca in het voorafgaande heeft gesproken. 3. De boksers die al die vuistslagen en trappen in de warmste omstandigheden kunnen verdragen. 4. - animus t/m exercet (8) - illis t/m oleo (8-9) 5. instrumenta (8), sarcinas (11) 6. Multo, multo, multo: sine, sine 7. Als het lichaam getraind kan worden om zich staande te houden, dan de geest helemaal. c. Vrijheid is niet te koop (4-5) 1. libertas: de echte (geestelijke) vrijheid. 2. Afhankelijk te zijn van het lichaam en alles wat het lichaam nodig heeft en andere uiterlijke zaken. 3. Lucilius denkt een vrij man te zijn, hij is namelijk geen eigendom van een meester, maar in werkelijkheid is hij slaaf van bepaalde angsten. 4. De slaven die zich hebben vrijgekocht en de meesters die de slaven hebben vrijgelaten. 5. tibi des oportet istud bonum, a te petas 6. Vrijheid. 7. metu mortis 8. In b spreekt Seneca over de vorming van de animus: de animus vormt zichzelf, het enige dat nodig is dat je dat ook wil. Als de animus zichzelf heeft gevormd, ben je volledig onafhankelijk van fortuna. 13

d. Een rijk man verbergt zijn verdriet (6-7) 1. a. Vrolijk, zonder zorgen. b. Schijnbaar gelukkig. 2. a. Van de rijke wordt verwacht dat hij gelukkig is, dus hij moet die schijn ophouden. b. (quia) interdum non licet palam esse miseros (6) 3. Voorbeeld van het toneel: de mens is niet oprecht, maar speelt een rol. e. Een rijk man speelt toneel (8) 1. Op het toneel kan hij een trotse koning spelen, in het gewone leven is hij een slaaf en een arme sloeber. 2. Dat het geluk van de mensen die zo rijk zijn dat ze zich per draagstoel laten vervoeren een masker is, dus niet echt, net zoals op het toneel een masker een slaaf tot koning maakt. f. Beoordeel een mens zonder versierselen (9-10) 1. pecuniam, domum, dignitatem (10) 2. fasciam 3. a/b. Mensen beoordelen je op grond van je rijkdom, huis, maatschappelijke positie, en niet op je innerlijk/wijsheid. 4. a. aspiceres is een conjunctivus irrealis, de vertaler heeft deze niet vertaald. b. met een band eromheen c. je zult latenen wensen dat d. zoals het is 5. Brief 41, 6 (pag. 41) 2. DE KUNST OM RIJK TE WORDEN (Epistulae ad Lucilium 119) 1. Nee, je kunt ze niet onderdrukken. Aan je natuurlijke behoeftes moet je toegeven. De natuur is eigenzinnig, je kunt haar niet onder de knie krijgen, ze eist op wat haar toekomt. (par. 2) 2. De eigen persoon volstaat in principe om de natuurlijke behoeftes te bevredigen. Daarom moet je je in principe alleen op de natuurlijke behoeftes richten. 3. Natuurlijke rijkdom is het eenvoudig bevredigen van natuurlijke behoeftes. In de ogen van Seneca is dat voldoende en iemand die dat kan is autarkisch, heeft aan zichzelf genoeg. Iemand aan wie niets ontbreekt waaraan hij vanuit de natuur behoefte heeft, is rijk. 4. a. Het doel is dat je niets meer mist en genoeg hebt, dat er niets ontbreekt. Dan heb je rust. b. In beide gevallen is het resultaat hetzelfde: je zult er niet door gestoord worden. 5. a. Via negatieve eigenschappen die de natuurlijke rijkdom niet heeft, suggereert hij welk karakter de niet-natuurlijke rijkdom heeft. Hij suggereert dat op het punt van deze eigenschappen de natuurlijke rijkdom en de niet-natuurlijke rijkdom elkaars tegenpolen zijn. b. Dat de niet-natuurlijke rijkdom vol risicos is, zelfs levensbedreigend is, nooit rust geeft. De natuurlijke rijkdom daarentegen bevat niet dergelijke risicos, is niet gevaarlijk en garandeert rust. 14

6. Jupiter heeft aan niets behoefte en heeft dus genoeg. Alexander is bij uitstek een voorbeeld van iemand die veel heeft, maar nooit genoeg. Hij wil steeds meer. 7. Omdat hij gedwongen werd zijn streven om zijn rijk nog groter te maken moest opgeven. Zijn verlangen naar meer werd bruut gefrustreerd. 8. a. Omdat deze persoon de echte goederen mist waardoor hij in stosche zin rijk zou zijn. b. De dingen die iemand in gewone zin rijk maken, zou hij ook kunnen verliezen. Rijkdom in gewone zin wordt vaak gekoppeld aan veel materieel bezit. 9. In de woorden maar ook van de angst ervoor (par. 10). Seneca wil niet dat wij bang zijn om in armoede te geraken. Apatheia betekent onder meer geen irrationele angst hebben. Seneca heeft uitgelegd dat angst voor armoede onnodig is en dus irrationeel. 10. a. De wijze. b. De wijze bezit de werkelijk goede dingen, namelijk de deugden, die iemand vanbinnen, dat wil zeggen in zichzelf gelukkig maken. Die deugden zijn onzichtbaar voor de massa en worden niet door haar erkend als factoren die iemand rijk maken. 11. 1. Het is niet moeilijk om gezond te zijn. Alles voor onze gezondheid is namelijk beschikbaar. Het is dus niet moeilijk om de natuurlijke behoeftes te bevredigen. God of de natuur heeft alles zo ingericht dat wij op gemakkelijke wijze gezond kunnen zijn. 2. Alles wat voor onze gezondheid noodzakelijk is, vinden we niet onprettig. We voelen geen tegenzin om met simpelweg water onze dorst te lessen. Dus om onze natuurlijke behoeftes te bevredigen vergt geen activiteit waaraan we een hekel hebben. De natuur heeft het wat dit betreft goed voor ons geregeld. 12. In deze brief bespreekt Seneca de verschillende soorten verlangens. Er zijn natuurlijke verlangens, noodzakelijk voor onze gezondheid, en niet-natuurlijke verlangens (bijv. verlangens naar materile rijkdom en zucht naar weelde). Dit is een onderscheid dat ook door Epicurus wordt gemaakt. Voor Epicurus is het verlangen om de dorst (pijn) te lessen, een natuurlijk noodzakelijk verlangen. De bevrediging van dit soort verlangens zorgt voor ataraxia, onverstoorbaarheid.

15

HOOFDSTUK 8 HET IDEAAL VAN DE ONVERSTOORBAARHEID 1. GOEDE VRIENDEN DRAGEN BIJ AAN DE INNERLIJKE RUST (De Tranquillitate Animi VII) 1. Zo iemand moet de zorgen van zijn vriend kunnen wegnemen, hij moet zijn vriend kunnen helpen bij zijn plannen, hij moet opgewekt zijn. Hij moet vrij zijn van duistere driften. Het moet iemand zijn die niet somber is en zijn emoties kan beheersen. 2. Zoals we bij een pestepidemie mensen die besmet zijn, uit de weg gaan om te voorkomen zelf ziek te worden, zo moeten we niet mensen met een slecht karakter kiezen als vriend. 3. Socrates en Cato. 4. In zijn tijd leven weinig mensen die echt goed zijn. Als je kieskeurig bent, zul je geen vrienden vinden. 2. OMGAAN MET BEKLEMMENDE SITUATIES (De Tranquillitate Animi X, 1-4) a. Gewenning als verlichting van problemen (1-2) 1. a. Oorlog, economische neergang. b. Ziekte, ballingschap. 2. Omdat degenen die geboeid zijn niet anders kunnen dan accepteren dat ze geboeid zijn. Deze noodzaak zorgt ervoor dat ze de boeien op moedige wijze verdragen. 3. Brevitas 4. We moeten de ellende die ons overkomt niet al te zwaar nemen, in ieder geval moeten we ons er niet aan ergeren. 5. De natuur maakt ons snel gewend aan/vertrouwd met het zwaarste. Gewenning maakt dat we de zwaarste dingen kunnen verdragen. 6. De ellende die iemand in het leven overkomt wordt vergeleken met de voetboeien waarin gevangenen vastzitten. Zoals gevangenen op den duur leren hun gevangenschap/lot te verdragen, zo heeft de gewoonte hetzelfde effect in het menselijk leven. b. De rede brengt oplossing (3-4) 1. Wij mensen zijn verstrikt in wat er gebeurt. We zijn een onderdeel van de wereld en alles wat daarin plaatsvindt is met elkaar verbonden. 2. aurea - sordida laxa - arta 3. De metafoor van de gevangenschap. De manier waarop ons leven is verstrikt in de gebeurtenissen, in wat ons overkomt is te vergelijken met gevangenschap. Wij zijn als gevangenen in het lot. 4. Mensen die over anderen de baas spelen en anderen als het ware gevangen houden, zijn zelf juist in deze bezigheid gevangenen van hun activiteit of hun verlangens. 5. anafoor (alium/alium, quosdam/quosdam, quibusdam/quibusdam) brevitas (quibusdam sua) parallellie (alium honores/alium opes, quosdam nobilitas/quosdam humilitas) antithese (nobilitas/humilitas, aliena/sua) 16

6. Het determinisme: alles ligt vast en is vooraf bepaald door het lot, we zijn verstrikt in een onwrikbaar patroon van oorzaken en gevolgen. 7. a. Hoe somber situaties waarin een mens kan verkeren ook lijken, toch is er altijd wel iets positiefs uit te halen. b. Analogie 3. HET BELANG VAN ONTSPANNING (De Tranquillitate Animi XVII, 4-10) a. Onze geest moet ontspanning krijgen (4-5) 1. Socrates: het spelen met kinderen, kinderspelletjes spelen Cato: drinken van wijn Scipio: de wapendans uitvoeren 2. Dat hij het als volwassene en als zon wijs man het leuk vindt met kinderen te spelen. 3. Seneca wil aan de lezer duidelijk maken dat het dansen van Scipio niets met verwijfdheid te maken heeft zoals in zijn eigen tijd wel het geval is. 4. a. retinenda (1), devocanda (2), danda (9), imperandum (11) b. Het belang of zelfs de noodzaak om zich te ontspannen. Het gebruik van de gerundiva is sterk didactisch. 5. Akkers hebben hun eigen ritme. Ook bij akkers kan niet altijd de boog gespannen zijn en zal productiviteit onderbroken moeten worden met rust. b. Er zijn wel grenzen aan ontspanning (6-7) 1. quorum frequens usus t/m eripiet (2-3). 2. a. Het maakt veel uit of je enige ontspanning toelaat of alleen maar ontspanning nastreeft. b. De metafoor van het paardrijden (remitto heeft betrekking op het laten vieren van de teugels van paarden). 3. Mannen met een scherp/gezond oordeel, die hebben ingezien dat enige ontspanning noodzakelijk is. 4. a. Of maandelijks enkele vaste rustdagen inlassen of elke dag enkele uren rust nemen. b. Pollio is een voorbeeld van de tweede groep. 5. Pollio nam de laatste twee uur van de dag vrij. c. Voorbeelden van ontspanning (8) 1. Wandelingen in het open veld, een reis, een feestmaal en wijn drinken. 2. Seneca meent dat iemand soms wel dronken mag worden, maar niet zo dat je niet meer weet wat je doet; verder zal hij vinden dat je niet verslaafd aan de alcohol moet raken, maar dat je ook zonder wijn te drinken moet kunnen leven. Vergelijk de woorden: non numquam (6) en non ut mergat nos, sed ut deprimat (6-7) 3. De wijn heeft het voordeel dat hij de remmen van de geest losmaakt. De wijn verdrijft de zorgen, geneest bepaalde ziektes en verdrijft somberheid. Wijn geeft kracht zodat je meer durft dan anders. 17

d. Niet alleen maar sombere nuchterheid (9-10) 1. 2. 3. 4. Dat het drinken van wijn en wijsheid/verstandigheid goed samen kunnen gaan. non numquam et usque ad ebrietatem veniendum (6-7) Dat het matig drinken van wijn een goede uitwerking kan hebben en aangenaam kan zijn. Als iemand een dichter wil zijn/worden, is alcohol onmisbaar.

18

HOOFDSTUK 9 EMOTIES DE JUISTE HOUDING TEGENOVER EMOTIES (Epistulae ad Lucilium 116) a. De emoties worden uitgeroeid (1) 1. a. morbus (4) b. Een adfectus hangt altijd samen met gebrekkige kennis of een onjuist oordeel. 2. cupere servire (12), velle imperare (11) 3. a. Seneca heeft net betoogd dat de emoties uitgeroeid moeten worden en in deze zin geeft hij aan dat de genietingen, die aanleiding geven tot em0ties, meer gevoeld moeten worden. b. Wanneer iemand niet afhankelijk is van de dingen die hij aangenaam vindt (cupere), dan is hij beter in staat om ervan te genieten. Dan laat hij zich er niet door meeslepen en kan hij ze zonder gevaar op zich laten inwerken. Het lijkt alsof Seneca hier uitgaat van de ideale situatie, namelijk dat iemand als sapiens het cupere volledig onder controle heeft. b. Emoties zijn niet te beheersen (2-3) 1. a. Een belangrijk motto van de stosche filosofie is vivere secundum naturam leven volgens de natuur, dat wil zeggen: volgens de menselijke natuur = ratio. Als het hebben van emoties daaraan eigen is, dan zou de stosche filosoof dit moeten goedkeuren. b. Met de menselijke natuur bedoelen de stocijnen de ratio. Volgens hen is dus het hebben van adfectus helemaal niet natuurlijk, maar gaat juist in tegen de menselijke natuur. c. Hij zegt niet expliciet dat het hebben van emoties tegennatuurlijk is. Hij zegt zelfs dat ze uit een natuurlijke bron voortkomen. Hij betoogt echter dat wij gewone mensen emoties niet in de hand hebben. In het begin zijn ze zwak, maar vervolgens zwellen ze aan en worden wij erdoor meegesleept. Daarom zijn ze gevaarlijk en moeten we ze buitensluiten. 2. a. De voluptas die gepaard gaat met de noodzakelijke levensbehoeften en de voluptas die op zichzelf wordt nagestreefd (luxuria). b. Wanneer iemand die dorst heeft zijn dorst lest, ervaart hij genot; dit genot is het genot dat verbonden is met een noodzakelijke levensbehoefte. Maar het drinken van wijn is in de ogen van Seneca luxuria. 3. excluditur facilius quam expellitur (9). 4. a. Bij het begin. b. De vertaler heeft van de bijzin dum procedit een participium gemaakt. c. (men kan) indammen. c. Verliefdheid (4-5) 1. Het is voor ons niet gemakkelijk om, wanneer wij eenmaal een emotie ondergaan, een stap terug te doen, dat wil zeggen: ermee op te houden. Daarom is het veel beter deze emotie niet toe te laten. 2. Een sapiens kan deze emotie wel toelaten, omdat hij zich hierdoor niet laat leiden, maar haar in de hand heeft. 19

3. Met facilitas amoris wordt min of meer hetzelfde bedoeld als humanitas: het beantwoorden van de verliefdheid. We laten ons meeslepen in onze verliefdheid, als we merken dat degene op wie we verliefd zijn, onze gevoelens beantwoordt. Met difficultas (amoris) wordt bedoeld dat de verliefdheid wordt afgewezen, dat degene op wie we verliefd zijn, hiervan niets moet hebben. 4. conscii inbecillitatis nostrae (16), infirmum animum (17) d. Als we willen, kunnen we de emoties onderdrukken (6-7) 1. Peripatetici (zie Tekst a). 2. Dat wij toch enige graad van emotie toelaten, komt omdat wij van onze fouten houden. Het is een kwestie van wilskracht: als wij willen, kunnen we de emotie onder controle houden. 3. Zowel in Tekst a als in Tekst d legt Seneca de nadruk op de wil (Tekst a, r.8: velle permittam, Tekst d, r.14: nolle in causa est). Hierin ligt de sleutel voor de juiste houding ten opzichte van de emoties.

20

HOOFDSTUK 10 WOEDE 1. DE HARDNEKKIGHEID VAN WOEDE (De Ira I, XVIII) a. De starheid van woede (1-2) 1. c. ira 2. a. ratio neemt de tijd om de zaak goed te bekijken, woede heeft haast b. ratio wil tot een onpartijdig, billijk oordeel komen, woede wil alleen die indruk wekken c. ratio houdt zich bezig met waar het precies over gaat; woede laat zich benvloeden door kleinigheden en dingen die geheel buiten de zaak staan d. woede wil niet toegeven dat ze ongelijk had, ze is koppig; voor de ratio gaat het om de waarheid. b. Het voorbeeld van Gnaeus Piso (3-4) 1. De straf die de soldaat van Piso kreeg was zo zwaar alsof het leek dat hij de ander had gedood. 2. Door de veroordeelde levend en wel naar Piso terug te brengen omdat hij de ander niet had gedood, gaf de centurio Piso zijn onschuld terug. Piso zou zich schuldig hebben gemaakt aan een misdaad als de terechtstelling van de soldaat had plaatsgevonden. 3. De soldaat die veroordeeld was. Nu bleek hij niet schuldig te zijn aan de vermeende moord op zijn krijgsmakker. 4. b. Seneca. 5. furens lijkt aan te geven dat Piso nu nog bozer is. furens betekent dat zijn boosheid zichtbaar is. c. De woede nog niet gekoeld (5-6) 1. De plaats waar alle drie terecht worden gesteld. 2. De soldaat die zich zonder krijgsmakker in het kamp meldde, bleek niet schuldig aan de moord op zijn krijgsmakker. Vanwege zijn onschuld zijn er drie omgekomen. 3. b. iracundia 4. De soldaat die zich later in het kamp meldde. 5. De rigor, de starheid van woede. Ze wil niet weerlegd worden maar houdt vast aan haar interpretatie. Seneca laat bovendien zien dat woede in zijn starheid steeds onredelijker en gevaarlijker wordt. 2. WOEDE TEGENOVER DE REDE (De Ira I, XIX) a. Woede en rede zijn op verschillende wijze meedogenloos (1-4) 1. Beide kunnen meedogenloos zijn, maar woede is dat zonder dat ze zich beheerst: Ze wil niet geleid of bijgestuurd worden. Ze heeft zichzelf niet in de hand. De rede daarentegen windt zich niet op en voert ongestoord en kalm moordende en verwoestende acties uit. 2. Uit de voorbeelden blijkt dat Seneca bedoelt dat iemand die woedend is, maar niet direct zijn woede kan koelen op de persoon die de woede heeft veroorzaakt, zijn woede koelt op zichzelf. Zo iemand kan in een woedeaanval zichzelf verwonden of verminken. 21

b. Rede en straf (5-8) 1. Rede gaat zeer genuanceerd en subtiel met straffen om. Hij houdt rekening met de intentie van de daad, of vraagt zich af of de misdaad bewust is gepleegd. De rede legt een straf op met het oog op de toekomst: de straf is er om te voorkomen dat de fout weer wordt gemaakt. Iemand die op rechtvaardige wijze straft, mag niet bevangen zijn door woede. 3. OVERAL ZIJN GEBREKEN WAAROVER JE JE KWAAD KAN MAKEN (De Ira II, VII-VIII) a. De wijze kent geen woede (VII) 1. - in de ogen van de wijze is er voortdurend wel iets waarover hij zich woedend zou kunnen maken. Dat zou betekenen dat zijn leven n diepe ellende zou zijn. - een wijze maakt zijn innerlijke staat niet afhankelijk van het gedrag van anderen. b. Het leven is als een gladiatorenschool (VIII) 1. Dat we juist met degenen met wie we samenleven ruzie maken en vechten. Van degenen met wie we juist in vrede zouden moeten leven, maken we het leven zuur. 2. Wij, mensen, slachten elkaar af, dieren niet. Onze woede keert zich ook tegen hen die ons hebben gevoed. Wij kunnen onze ouders belagen. Tamme dieren zijn vriendelijk tegenover hen die hun te eten geeft. 4. WOEDE JEGENS ANDERE MENSEN IS NIET GEPAST (De Ira II, X) a. Niet boos worden op mensen die fouten maken (1-2) 1. Omdat wij mensen sterfelijk zijn, worden we geconfronteerd met allerlei zwakheden die bij onze sterfelijkheid horen, zoals ziekte, ouder worden etc. 2. a. Dat onze geestelijke vermogens afnemen, en dat we daarom fouten gaan maken. b. Metafoor 3. Dat wij, mensen, allemaal aan elkaar verwant zijn, omdat we allemaal deel hebben aan de goddelijke Ratio. Daarom moeten we begrip op kunnen brengen voor andermans fouten. 4. a. Het is eigen aan de mensen om fouten te maken. Mens zijn is daarom een beter en rechtvaardiger excuus voor je fouten dan een kind zijn. Het is niet zozeer eigen aan kinderen fouten te maken, het is een algemene eigenschap die bij mensen past. b. Zijn voorbeelden (mensen die in het donker struikelen, dove mensen die niet goed kunnen horen, ongehoorzame kinderen, zieke, oude, vermoeide mensen) maken duidelijk dat het enerzijds eigen is aan de mens om fouten te maken, anderzijds dat het begrijpelijk is dat we ze maken en dat we er dan begrip voor moeten hebben.

22

b. De houding van de wijze (3-4) 1. 2. 3. 4. 5. alter alteri vitiorum exempla (3-4). mortalitatis incommoda (6-7). Het menselijk leven wordt min of meer gelijkgesteld aan een weg/reis (iter, via). Alle mensen maken fouten. Dus je moet voor iedereen begrip tonen en zijn fouten vergeven. Iemand die op een weg die iedereen bewandelt een vergissing maakt, zal niet de enige zijn. Je moet niet boos worden op fouten die iedereen maakt, want dat is gevaarlijk, want dan zou je op iedereen boos moeten worden.

c. De houding van Heraclitus en Democritus (5) 1. Omdat hij medelijden had met de mensen: ze dachten dat ze gelukkig waren maar ze leefden op een slechte manier, zo zelfs dat ze ook op een slechte manier stierven. 2. Het imperfectum van fleo (flebat). 3. Doordat hij zo bewogen was met de mensen om hem heen dat hij om hun lot kon huilen. 4. Door zijn houding is Heraclitus zelf beklagenswaardig. 5. Zowel Heraclitus als Democritus hadden kritiek op hun medemens. Waren ze hierom boos op hen? Nee, de een huilde, de ander lachte om zijn medemens. 6. ridere en flere zijn uitingen van heftige emoties. Het hebben daarvan strookt niet met apatheia. d. Het inzicht van de wijze (6-7) 1. Een wijze wordt niet boos op mensen die fouten maken. Mensen maken nu eenmaal fouten. Een wijze is de enige die geen fouten maakt. Maar er zijn maar heel weinig mensen die dat niveau bereiken. De wijze weet door en door hoe het menselijk leven in elkaar steekt. Hij weet dat het aan de menselijke natuur eigen is om fouten te maken. Het is dwaas om boos te worden op wat van nature zo is. 2. De wijze ziet dat anderen voortdurend fouten maken. Hun ziel is nog niet ver genoeg ontwikkeld. Hij kan en wil hen helpen, zoals een dokter zijn patinten helpt. 3. anafoor (multi, multi etc.), parallellie (multi dediti, multi libidinosi, multi ingrati etc.), brevitas (multi libidinosi <mihi occurrent>) e. Het voorbeeld van een lekkend schip (8) 1. a. Het menselijk leven b. De individuele mens c. De vergissingen/fouten die we maken en de ellende die we ondergaan d. Waarschijnlijk de inzichten van de stosche filosofie 2. Er zullen altijd dingen fout gaan. We kunnen niet voorkmen dat dat gebeurt, we kunnen er wel voor zorgen dat fouten/vergissingen/ellende niet de overhand krijgen. Je zult nooit moeten nalaten deze te bestrijden. 3. Door het gebruik van het asyndeton. 23

5. REMEDIE TEGEN WOEDE: ZELFONDERZOEK (De Ira III, XXXVI) a. Woede stopt als ze ter verantwoording wordt geroepen (1-2) 1. De zintuigen nemen dingen waar. Het is de geest die de indrukken van de zintuigen interpreteert. De geest ervaart bepaalde indrukken als prettig en aangenaam, andere als pijnlijk en lastig. De geest zal de zintuigen aansporen de pijnlijke indrukken te vermijden. 2. Het imperfectum van faciebat en interrogaret 3. Bijvoorbeeld het toelaten van heftige emoties, het vermijden van pijnlijke indrukken. b. Seneca spreekt elke dag recht over zichzelf (3-4) 1. Anafoor (nihil/nihil), parallellie. Seneca benadrukt dat hij bij zijn dagelijkse meditatie/overdenking geheel open en eerlijk is. Alles wat nodig is komt aan bod. 2. Uit de voorbeelden die hij geeft blijkt dat Seneca vindt dat hij fouten heeft gemaakt. Let op het gebruik van de comparativus (pugnacius/liberius) die een grensoverschrijding aangeeft. 3. Dat de pessimus quisque heel erg boos wordt als iemand aanmerkingen op hem heeft. 6. HOE KUNNEN WE DE WOEDE VAN EEN ANDER KALMEREN (De Ira III, XL) Het voorbeeld van Augustus 1. Gewone mensen moeten iemand die woedend is vooral vriendelijk tegemoet treden en hem tot rede proberen te brengen (onder meer door hem te laten zien in hoeverre zijn woede schadelijk voor hem is). Machtige mensen kunnen op grond van hun positie effectievere middelen hanteren, waardoor ze de woede wegnemen. 2. een woeste, onmenselijke, bloedige, die alleen nog te genezen is als ze doodsbang is voor iets sterkers. 7. HET LEVEN IS TE KORT OM HET TE VERSPILLEN AAN WOEDE (De Ira III, XLIII) Zolang we leven, moeten we ons menselijk gedragen 1. Dat strijd, ruzie en dus woede zinloos zijn. Want de dood komt toch. 2. - Het leven is kort. Waarom zou je je korte leven verpesten met woede? - Woede komt vaak voort uit ongelijke posities. De dood maakt ons gelijk, dus waarom zouden we ons aan de ongelijkheid tijdens het leven ergeren? - Het leven is kort. Waarom zou je je leven wijden aan kwaadaardige genoegens die je beleeft aan het straffen van een ander. Je kunt je beter als mens het gedrag dat bij een mens (mens-zijn) van nature past in acht nemen. 3. Nauw verbonden met het humanitas-begrip is het begrip van verwantschap. We voelen ons verwant aan andere mensen, want we hebben allemaal deel aan de goddelijke ratio. Daarom zijn we ook in wezen allemaal gelijk, of je nu slaaf of keizer bent. Vanuit de gelijkheid en verwantschap van de mensen is het gepast om belangstelling en zorg te tonen voor andere mensen en de belangen van anderen te behartigen (humanitas). 24

HOOFDSTUK 12 DE CLEMENTIE VAN DE KEIZER 2. NERO, NEEM EEN VOORBEELD AAN KEIZER AUGUSTUS (De Clementia I, 9) a. De jonge Augustus heeft moorden op zijn geweten (1-2) 1. a principatu suo (2-3). 2. Nero was al 18, dus in 56 (na december 55). 3. a. Augustus b. Vr Neros 18de verjaardag en mogelijk vr de dood van Britannicus. 4. a. iam, iam, iam b. Dat Augustus al vroeg bloed aan zijn handen had. 5. Het bewijst dat de aangifte van een betrouwbare bron kwam. b. Augustus heeft een slapeloze nacht (3-5) 1. In onze tekst wordt de gedachte van Augustus weergegeven, in de andere versie is het de opmerking van Seneca zelf. 2. a. In onze tekst geeft Augustus de opdracht tot proscriptie aan Antonius en in de de andere tekst Antonius aan Augustus. b. Het contrast is sterker: nu kan Augustus niet n man ter dood brengen, en vroeger beval hij bijna gedachteloos tijdens een maaltijd, de dood van zovelen. 3. Omdat in de volgende zin dabit poenas ook een futurum is. 4. anafora van tot (3x) 5. Omdat hij al die veldslagen heeft overleefd en nu, tijdens vredestijd (die hijzelf tot stand heeft gebracht) gedood dreigt te worden. 6. a. Quid, Quis, Quis b. - quid vivis, si perire te (t/m interest) - ut ego non peream, tam multa perdenda sunt c. Livia geeft raad (6-7) 1. Livia bevindt zich ook in de slaapkamer en heeft de hele monoloog van haar man gehoord. 2. - usitatum remedium: severitas (3) - contrarium remedium: clementia (7) 3. - asyndeton - antithese (nocere - prodesse) - anafoor (potest) - parallellie 4. consilium amicorum advocari iussit (b 1-2) 5. Zij zitten ieder op een stoel, waarschijnlijk tegenover elkaar.

25

d. Augustus onderhoud met Cinna (8-10) 1. occidere me (constituisti) (6) 2. Nee, alleen Augustus heeft het aan Cinna gevraagd (a te peto t/m proclames c, 13-14) maar Cinna heeft niet geantwoord. 3. convenerat t/m interloquereris (8-9) 4. De voorbereidingen voor een moordaanslag op Augustus. 5. Cinna is nog niet eens in staat zijn eigen huis te beschermen of een juridisch proces van een vrijgelatene te winnen, laat staan dat hij een complot kan smeden tegen de keizer. e. Cinnas straf (11-12) 1. 2. 3. 4. Door hem meer dan twee uur in spanning te houden over de straf die hij zal krijgen. ego te t/m servavi (concessi) (d, 1-3) Cinna krijgt geen straf, afgezien van het lange gesprek met Augustus. - asyndeton - trikolon - climax 5. a. Door hem ongevraagd een consulaat te geven. b. Door zijn trouwste medestander te worden en hem zijn hele erfenis na te laten. 6. - inter nos amicitia incipiat (6) - (meliore) fide (7) 7. Dit is de les die Seneca Nero leert: door je vijanden clementie te verlenen creer je geen nieuwe vijanden. Ter vergelijking a. - Maar zou u willen luisteren naar de raadgevingen van een vrouw?: Admittis muliebre consilium? (c, 1-2) - Uw strengheid heeft tot nu toe geen enkel succes gehad: Severitate nihil adhuc profecisti (c, 3-4) - Salvidienus heeft Lepidus tot een opstand aangezet, daarna kwam Murena, Cepio heeft hem opgevolgd. Hoewel ze beiden zwaar zijn gestraft, heeft dat de woede van Egnatius niet afgeschrikt: Salviedienum t/m Egnatius (c, 3-5) - probeer nu op Cinna uit wat genade vermag: Nunc tempta, quomodo tibi cedat clementia (c, 6-7) - zijn vergeving kan dienen tot uw eer: prodesse famae tuae potest (c, 8)

26

b. - let bovenal op de regels die ik je stel: luister naar wat ik je te zeggen heb zonder me in de rede te vallen met een woord of kreet, onderbreek mijn verhaal niet: Hoc primum a te peto t/m proclames (c, 13-14) - kun je me daarna rustig antwoorden: dabitur tibi loquendi liberum tempus (c, 15) c. Wat is je bedoeling? In mijn plaats te regeren? Dat zou een enorme ramp zijn, als je om de troon te bestijgen en het land te regeren als enige obstakel in Rome mij zou aantreffen: Quo hoc animo t/m obstat (d, 12-14) d. Durf je te denken dat de Servilii, de Cossi, de Metelli, de Pauli, de Fabii en al die anderen tenslotte, helden die de levende evenbeelden van hun voorouders zijn, hun hoge afkomst vergeten om toe te laten dat jij over hen regeert?: Paulusne t/m decori sint? (d, 17-20) 3. WEES GEMATIGD IN JE MACHTSUITOEFENING (De Clementia I, 16) 1. Hijzelf, Seneca. 2. Een heerser moet clementie betrachten in de uitoefening van zijn macht, want dan is hij een betere bestuurder dan diegene die te veel geweld, dreigementen en straffen gebruikt.

27

HOOFDSTUK 13 DE HOUDING TEGENOVER SLAVEN De juiste houding tegenover slaven (brief 47) 1. a. 1. Slaven zijn mensen; 2. slaven zijn huisgenoten; 3. slaven zijn vrienden; 4. slaven zijn medeslaven. b. 1. Slaven worden soms behandeld alsof het geen mensen zijn. Ze zijn net zo goed als ieder ander mens. 2. Slaven zijn niet uitsluitend dienstpersoneel van hun meester, maar ze maken deel uit van de familia. Hij deelt met hen zijn huis en hoeve, ze wonen samen onder n dak. 3. Slaven zijn wel vaak van een lagere afkomst dan hun meester, maar dit maakt hen niet minder geschikt als vriend. Er valt met slaven een vertrouwensrelatie op te bouwen. 4. Het is niet zo dat er een heel groot verschil is tussen slaven en meesters. Ook meesters zijn slaaf, maar op een andere manier. Dus slaven zijn medeslaven. 2. Om aan te geven hoe absurd het is dat de meesters hun slaven niet aan hun tafel mee laten eten en om het verschil te benadrukken tussen wat een meester doet en wat een slaaf mag. 3. Punt 1: slaven zijn mensen. 4. Punt 1: slaven zijn mensen. 5. We hebben ze niet als vijanden maar we maken ze tot vijand 6. Degene die dit iemand leert te doen, doet dit vrijwillig en is daarom ongelukkiger dan degene die gedwongen wordt deze taak op zich te nemen. 7. Hij moet jong blijven, want zo vindt de meester hem aantrekkelijk. Uit het vervolg blijkt namelijk dat de meesters hun schenkers ook voor de erotiek en de seksualiteit gebruiken. 8. Punt 1 en aankondiging van punt 4. 9. a. Het lot kan iemands situatie geheel veranderen. Zo zijn velen slaaf geworden. Dat lot kan ieder overkomen en daarom moet je anderen die door zon lot zijn getroffen niet minachten. b. Door de voorbeelden van Hecuba, Croesus, de moeder van Dareus, Plato en Diogenes. Deze mensen zijn op latere of hoge leeftijd slaaf geworden. Bovendien maakt hij met voorbeelden duidelijk dat hoe rijk (Croesus) je ook bent of welke status (Hecuba en de moeder van Dareus) je ook hebt, het lot je tot slaaf kan maken. 10. Slaven zijn huisgenoten. 11. Hij moet proberen van zijn slaven vrienden te maken. Als hij dat probeert, zal hij ervaren dat slaven vrienden kunnen zijn. 12. In par. 15: slaven zijn huisgenoten; in par. 16: slaven zijn vrienden. 13. Zoals het dwaas is bij het kopen van een paard niet op het paard zelf te letten maar op zijn teugels e.d., zo is het dwaas om een mens te beoordelen op grond van zijn kleding of positie. 14. a. Zijn geest wordt niet belemmerd door allerlei sterke emoties zoals wellust, hebzucht, eerzucht, hoop en angst. b. apatheia. 15. Die van de geest, omdat deze vrijwillig is. De stocijnen vonden dat een mens zijn emoties moest beheersen. 16. Hij is een slaaf (17, let op de aanhalingstekens), Iemand zal nu zeggen (18), meen je dat werkelijk?, zegt hij (18) 17. geen slavernij is schandelijker dan een vrijwillige slavernij 18. Slaven zijn medeslaven. 19. Tegen degenen die in luxe leven en hieraan gewend zijn. Deze mensen zijn opvliegend. 28

20. 1. Meesters zijn opvliegend. 2. Meesters vergeten hun eigen macht en de zwakheid van slaven. 3. Hun positie in verhouding tot de slaven maakt dat ze ongestoord tegen hen kunnen uitvaren. 21. Seneca houdt in deze brief geen pleidooi voor afschaffing van de slavernij; hij houdt een pleidooi voor een humane behandeling van slaven. Hij suggereert nergens in deze brief dat de slavernij zou moeten worden afgeschaft.

29

HOOFDSTUK 2 WERKVERTALINGEN
HOOFDSTUK 2 SENECA TROOST ZIJN MOEDER HELVIA 2. IEDER BALLINGSOORD VOLDOET (Ad Helviam matrem de consolatione X, 1-11) a. De behoeftes van het lichaam zijn gering (1-2) 1 Marcellus heeft zijn ballingschap dus goed verdragen en de verandering van plaats heeft niets in zijn geest veranderd, hoewel armoede haar (de verandering van plaats) volgde; dat hierin niets slechts/ergs is, begrijpt een ieder mits hij nog niet is vervallen tot de waanzin van de alles vernietigende hebzucht en weeldezucht. 5 Hoe weinig immers is het dat noodzakelijk is voor het onderhoud van een mens! En aan wie kan dit (minimum) ontbreken die slechts/maar enige deugd heeft/bezit? Wat mijzelf betreft, ik begrijp/besef dat ik niet mijn rijkdommen, maar mijn drukke bezigheden heb verloren. De verlangens van het lichaam zijn gering: het wil dat kou wordt verdreven, (het wil) met eten en drinken honger en 10 dorst stillen; alwat daarbuiten wordt begeerd, wordt (met inspanning) nagejaagd voor onze fouten/gebreken, niet voor behoeftes. Het is niet nodig de hele/iedere diepte van de zee te doorzoeken, noch om door slachting van dieren de maag te overladen, noch om oesters vanaf/op een onbekend strand van een heel verweg gelegen zee op te sporen: mogen de goden en godinnen diegenen te gronde richten, van wie zucht naar weelde de grenzen van ons zo benijdenswaardig rijk 15 overschrijdt! b. Vraatzucht heeft baat bij armoede (3-4) 1 Ze willen dat voorbij de Phasis dat gevangen wordt wat een ambitieuze keuken moet creren/omte creren en het wekt geen weerzin van de Parthen vogels te vragen, van wie wij nog geen boete/genoegdoening hebben (terug)gevraagd. 30 Van alle kanten brengen zij alles samen voor een vraatzucht die walgt van bekende etenswaren; dat wat een maag, verzwakt door genot, nauwelijks toelaat, wordt van de uiterste/heel verweg gelegen 5 oceaan aangevoerd; ze kotsen (uit) om te eten, ze eten om te kotsen, en spijzen die ze over de hele wereld bijeenzoeken, verwaardigen ze zich zelfs niet om te verteren. Als iemand die dingen/praktijken minacht, wat benadeelt armoede hem (dan)? Als iemand die dingen begeert, is armoede zelfs voordelig voor hem; want hij wordt tegen zijn zin genezen en, ook al neemt hij de geneesmiddelen zelfs niet gedwongen, ondertussen is hij zeker, terwijl 10 hij niet kan willen/die delicatessen niet kan verkrijgen, gelijk aan hem die dat/ze niet wil. Gaius Caesar, die de natuur mij toeschijnt voortgebracht te hebben om te tonen wat de grootste fouten/gebreken in de hoogste positie tot stand konden brengen, dineerde op n dag voor 10 miljoen sestertin; en daarbij geholpen door de vindingrijkheid van iedereen, vond hij/kon hij toch met moeite vinden hoe de belastingopbrengst van drie provincies n diner 15 werd/in n diner werd omgezet. c. Er is geen ruimte voor al die rijkdommen (5-6) 1 O beklagenswaardigen, wier gehemelte/eetlust niet wordt opgewekt/geprikkeld behalve bij kostbaar voedsel/spijzen! Niet de bijzondere geur echter of een of andere zoetigheid van/voor de keel, maar de zeldzaamheid en moeilijkheid om ze aan te schaffen maakt ze kostbaar. In het andere geval, als/stel dat bij hen in de smaak viel/zou vallen om terug te keren naar een gezonde geest/ mentaliteit, waarom zijn dan 5 zoveel middelen

nodig die ten dienste staan van de maag? Waarom (is) handel (nodig)? Waarom het verwoesten van bossen? Waarom het doorzoeken van (de diepte van) de zee? Overal liggen etenswaren, die de natuur op alle plaatsen heeft opgesteld/verspreid; maar aan deze dingen/hieraan gaan ze voorbij als blinden/als het ware blind en ze doorkruisen alle streken, ze steken zeen over en, hoewel ze hun honger voor een geringe prijs/goedkoop kunnen stillen, wekken ze deze voor een hoge prijs/duur op. 10 Ik wil graag zeggen: Waarom laten jullie schepen uitvaren? Waarom bewapenen jullie je handen n tegen wilde dieren n tegen mensen? Waarom rennen jullie met zogroot/zoveel rumoer alle kanten uit? Waarom stapelen jullie schatten op schatten? Willen jullie niet bedenken hoe klein jullie lichamen zijn/hoe kleine lichamen jullie hebben? Is het geen waanzin en de uiterste vergissing van de geest (eig. mv.) veel te begeren, hoewel je zo weinig kunt bevatten? 15 Hoewel jullie dus je vermogen vergroten, je gebied uitbreiden, zullen jullie toch nooit jullie lichamen doen uitzetten. Hoewel/Wanneer de handel goed is gegaan, de veldtocht veel heeft teruggebracht/ opgebracht, hoeveel/wanneer de overal opgespoorde etenswaren bij jullie zijn samengekomen, zullen jullie geen ruimte hebben om die voorraden van jullie te plaatsen/op te bergen. d. Waren onze deugdzame voorouders ongelukkig? (7-8) 1 Waarom zoeken jullie zoveel bijeen? Natuurlijk waren onze voorouders ongelukkig, van wie de deugd ook nu nog een steun is voor onze fouten, die voor zichzelf met hun eigen hand voedsel bereidden, voor wie de aarde een bed was, van wie de plafonds nog niet schitterden door/met goud, van wie de tempels 5 nog niet fonkelden door/van de edelstenen; dus toen werd bij goden van terracotta vroom gezworen/zwoer men: zij die hen hadden aangeroepen, keerden van plan om te sterven terug naar de vijand om hun eed niet te breken. Natuurlijk leefde onze dictator minder gelukkig,

die de gezanten van de Samnieten (aan)hoorde, toen hij het goedkoopste voedsel op zijn haard zelf met zijn eigen hand/eigenhandig omdraaide/aan het roeren was - met die hand waarmee 10 hij al dikwijls de vijand had verpletterd en de laurierkrans op de schoot van Jupiter Capitolinus had gelegd - (minder gelukkig) dan Apicius in onze tijd leefde, die in die stad, waaruit eens filosofen als bedervers van de jeugd bevolen werd/het bevel kregen weg te gaan, de kennis van de keuken docerend, met zijn onderwijs zijn tijdperk/generatie bedierf. Zijn dood te kennen is de moeite 15 waard. e. De miljonair Apicius pleegt zelfmoord (9-10) 1 Toen hij 100 miljoen sestertin aan zijn keuken had besteed, toen hij zoveel schenkingen van keizers en de enorme belastingopbrengst van het Capitool had verkwist met de een na de andere orgien, onderdrukt door/onder de druk van zijn schuldenlast bekeek hij toen voor het eerst gedwongen zijn kasboek: 5 hij berekende dat er voor hem 10 miljoen sestertin over zou zijn en alsof hij op het punt stond in uiterste honger te leven als hij in/met 10 miljoen sestertin zou hebben/had geleefd, maakte hij met vergif een eind aan zijn leven! Hoe groot was de weeldezucht voor wie 10 miljoen sestertin armoede was! Kom nu en geloof nog dat de mate/hoeveelheid (van) geld van belang is, niet de (mate van) mentaliteit. Iemand werd erg bang voor 10 miljoen sestertin en wat anderen met/in hun wens nastreven, 10 (ont)vluchtte hij met vergif. Voor die man echter met zon verdorven geest was zijn allerlaatste drank het meest heilzaam: in die tijd at en dronk hij vergif, toen hij met onmetelijke maaltijden niet alleen zich vermaakte, maar er ook mee pronkte, toen hij te koop liep met zijn fouten/ gebreken, toen hij de aandacht van de burgerij vestigde op zijn weeldezucht, toen hij de jeugd tot het nabootsen van hem bracht, 15 (de jeugd die) ook zonder slechte voorbeelden op zich ontvankelijk (is).

31

f. Armoede is voor een balling niet erg (11) 1 Deze dingen gebeuren met/dit overkomt hun die hun rijkdom niet afmeten naar de ratio, waarvan de grenzen vastomlijnd zijn, maar naar een verdorven gewoonte, waarvan de willekeur on-

metelijk en onbeperkt is. Voor de begeerte is niets genoeg, voor de natuur is ook heel weinig genoeg. De armoede van een balling heeft dus geen enkel nadeel; want geen enkel ballingsoord is zo arm dat het niet buitensporig vruchbaar is om een mens te voeden.

32

HOOFDSTUK 4 DE WISSELVALLIGHEDEN VAN HET LOT 1. DE JUISTE HOUDING TEGENOVER DE WISSELVALLIGHEDEN VAN HET LOT (Epistulae ad Lucilium 107) Seneca groet zijn Lucilius a. Enkele slaven van Lucilius zijn weggelopen (1-2) 1 Waar is dat verstand van jou? Waar is jouw scherpzinnigheid bij het doorzien van de dingen? Waar de grootheid (van je geest)? Een zo onbeduidende zaak raakt jou al? Slaven beschouwden jouw bezigheden als een gelegenheid voor de vlucht. Als je vrienden (je) zouden bedriegen (laten zij immers inderdaad de naam (van vriend) hebben die onze vergissing aan hen heeft gegeven en 5 laten zij zo genoemd worden, opdat het des te schandelijker (voor hen) is gn vriend te zijn) * * * zij laten al je zaken in de steek, die zowel jouw moeite met voeten traden als geloofden dat jij voor anderen lastig was. Niets van deze dingen is ongewoon, niets is onverwacht; aanstoot nemen aan die zaken is net zo absurd als klagen (om)dat jij nat gespat wordt <in het badhuis 10 of lastig gevallen wordt> op straat of in modder vuilgemaakt wordt. De situatie van het leven is dezelfde als die van het badhuis, van de massa, van een reis: zekere/bepaalde dingen zullen naar je geworpen worden, zekere/ bepaalde dingen zullen op je terechtkomen. Leven is geen verfijnde zaak. Jij bent een lange weg opgegaan: en het is onvermijdelijk dat jij uitglijdt (en) botst (en) valt (en) afgemat wordt en uitschreeuwt: O dood! dat wil zeggen dat je (ook nog) liegt. Op de ene plaats zul je een vriend achterlaten, op een andere plaats 15 zul je (een vriend) begraven, op weer een andere zul je (voor hem) bang zijn: langs dergelijke ongemakken moet deze hobbelige weg worden afgelegd. b. Bereid je op alles voor (3-4) 1 Iemand wil sterven? Laat zijn geest daarentegen zich op alles voorbereiden: laat hij weten dat hij gekomen is waar de bliksem dondert; laat hij weten dat hij gekomen is waar de Rouw en de wrekende Zorgen hun bedden geplaatst hebben en de bleke Ziektes en de sombere Ouderdom wonen. 5 In dit gezelschap moet het leven worden doorgebracht. Jij kunt die dingen niet ontvluchten, jij kunt ze verachten; je zult ze echter verachten, als jij hieraan dikwijls gedacht zult hebben en op de dingen die zullen komen zult hebben vooruitgelopen. Er is niemand die niet dapperder datgene waarop hij zich lange tijd had voorbereid, tegemoet treedt en ook aan moeilijke dingen, als zij van tevoren overwogen waren, weerstand biedt: maar wanneer iemand daarentegen 10 onvoorbereid is, wordt hij zelfs bang voor de meest onbeduidende dingen. Dit moet door ons gedaan worden/We moeten ervoor zorgen dat niets voor ons onverwacht is; en omdat alles door nieuwigheid lastiger is, zal het onafgebroken nadenken hiervoor zorgen, dat jij voor geen enkele tegenslag een beginner bent. c. Berust in wat je overkomt (5-6) 1 Slaven hebben mij verlaten. Zij hebben een ander geplunderd, zij hebben een ander aangeklaagd, een ander gedood, een ander verraden, een ander afgeranseld, een ander met vergif, weer een ander met laster belaagd: alwat jij zou kunnen zeggen/noemen, is velen overkomen * * * onafgebroken worden dingen, die veel en 5 afwisselend zijn, op ons afgeschoten: sommige zijn aan ons vastgehecht, sommige maken een trillende beweging en komen op hetzelfde moment (op ons af), sommige die voor anderen bestemd zijn, scheren langs ons. 33

Laten wij ons over niets van die dingen verwonderen waarvoor wij geboren zijn, waarover niemand daarom moet klagen, omdat zij voor allen gelijk zijn. Jazeker, zij zijn gelijk; want 10 ook wat iemand ontvlucht heeft, had hij kunnen ondervinden. Gelijk recht echter is niet wat allen ervaren hebben, maar wat voor allen is ingesteld. Laat evenwichtigheid aan de geest worden opgedragen en laten wij wat wij aan de sterfelijkheid verschuldigd zijn zonder klacht betalen. d. Ontwikkel een magnus animus (7-9) 1 Winter brengt kou: er moet kou geleden worden. De zomer brengt de warmte terug: er moet hitte verdragen worden. Extreme weersomstandigheden stellen de gezondheid op de proef: men moet ziek zijn. Zowel een wild dier zal ons op een of andere plaats tegemoet komen als een mens (zal ons tegemoet komen), (die) verderfelijker (is) dan alle wilde dieren. Het water zal het ene, het vuur zal het andere ontnemen. 5 Wij kunnen deze omstandigheden niet veranderen: dit kunnen we (wel), ons een geest die groot is, een goed man waardig, eigen maken, om daarmee dapper de slagen van het lot te verdragen en ons te schikken naar de natuur. De natuur echter bestuurt dit rijk, dat je ziet, met wisselingen: heldere luchten volgen op bewolking; zeen worden omgewoeld, 10 wanneer ze tot rust zijn gekomen; winden waaien beurtelings; dag volgt de nacht; een deel van de hemel komt op, een deel gaat onder: eeuwigheid berust op tegenstellingen. Onze geest moet aangepast worden aan deze wet; laat zij deze volgen, laat zij deze gehoorzamen; en laat zij van alles wat gebeurt, menen dat het had

moeten gebeuren en laat zij de natuur geen 15 verwijten willen maken. Het beste is om te ondergaan, wat jij niet kunt verbeteren, en de god, op wiens gezag alles plaatsvindt, zonder gemopper te vergezellen: een slechte soldaat is hij die zijn bevelhebber zuchtend volgt. e. We moeten het lot actief volgen (10-12) 1 En laten we daarom actief en opgewekt de bevelen opvolgen en niet deze gang van het mooiste werk verlaten waarin alwat wij zullen doorstaan is ingeweven; en laten we z Jupiter toespreken, door wiens bestuur dat bouwwerk wordt geleid, zoals onze Cleanthes 5 in zeer welsprekende verzen hem toespreekt, die mij wordt toegestaan in onze taal te vertalen naar het voorbeeld van Cicero, een zeer welsprekend man. Als zij bij jou in de smaak (zullen) zijn gevallen, zul je dankbaar zijn; als ze bij jou niet in de smaak (zullen) zijn gevallen, zul je weten dat ik hierbij het voorbeeld van Cicero heb gevolgd: Leid, o vader en heerser van de hoge hemel, 10 waarheen u ook wil: er is geen uitstel van het gehoorzamen; ik ben aanwezig, onvermoeibaar. Stel dat ik niet wil, dan zal ik zuchtend volgen en kwaadschiks ondergaan wat aan mij geoorloofd was goedschiks te doen. Het lot leidt hem die wil, (maar) sleept hem die niet wil voort. Laten we z leven, z spreken: laat het lot ons gereed en 15 actief aantreffen. Dit is een grote geest die zich hieraan heeft overgegeven: maar daarentegen is hij nietig en ontaard, die zich verzet en een lage dunk heeft van de orde van de wereld en liever de goden wil verbeteren dan zichzelf. Gegroet.

34

HOOFDSTUK 5 FILOSOFIE ALS DE WEG NAAR HET GELUK 1. WARE ADELDOM (Epistulae ad Lucilium 44) a. Adeldom verwerf je door de filosofie (1-3) 1 Opnieuw maak/betoon je je voor/tegenover mij nietig en zeg je dat eerst de natuur, vervolgens de fortuin/het lot je nogal stiefmoederlijk heeft behandeld, hoewel je je aan het volk/de massa kunt onttrekken en tot het hoogste geluk van de mensen kunt opstijgen. Als er een (of ander) voordeel in de filosofie is, is dit het, dat zij niet naar een stamboom 5 kijkt; allen, als ze teruggaan tot hun eerste oorsprong, stammen af van de goden. Je bent een Romeins ridder, en tot deze stand heeft je ijver je gebracht; maar bij Hercules, voor velen zijn de veertien rijen gesloten, de curia/ senaatsgebouw laat niet allen toe, ook het leger houdt een strenge keuring wie het opneemt/ moet opnemen/kiest streng hen om op te nemen/ toe te laten voor inspanning en gevaar: de juiste geestelijke houding staat voor iedereen 10 open, wij allen zijn in dit opzicht van adel. De filosofie wijst noch iemand af, noch kiest (iemand) uit: voor allen schittert zij. Socrates was geen patricir; Cleanthes sleepte met water en verhuurde zijn handen om een tuin te besproeien; de filosofie accepteerde Plato niet als/(omdat hij) van adel (was), maar maakte hem (van adel): wat is er waarom je (eraan) wanhoopt dat je gelijk aan dezen/hen kunt worden? Dezen zijn allen/al dezen zijn je voorouders, 15 als je je aan hen waardig betoont; je zult je echter aan hen waardig betonen, als je onmiddellijk hiervan overtuigd zult zijn, dat jij door niemand in/wat betreft adel(dom) wordt overtroffen. b. Echte adel is niet afhankelijk van afkomst (4-5) 1 Voor ons allen zijn/wij allen hebben er evenveel vr ons; van niemand ligt de oorsprong niet buiten de grenzen van de herinnering. Plato zegt dat geen enkele koning niet uit slaven was ontstaan/ afstamde, dat geen enkele slaaf niet uit koningen (was ontstaan/afstamde). Een lange reeks van veranderingen heeft dat alles gemengd en het lot heeft (dat alles) op en neer gewenteld. 5 Wie is van ware adel? Hij die door de natuur goed/heel geschikt is voor de deugd. Dit ene moet bekeken worden/Op dit ene moet gelet worden: overigens, als je tot de oudste tijden teruggaat, is niemand niet uit die tijd waarvr niets is. Vanaf de eerste oorsprong van de wereld tot deze tijd heeft een reeks afwisselend bestaande uit belangrijke en onbeduidende personen ons gebracht/geleid. Een atrium vol met berookte voorouderportretten maakt niet edel; 10 niemand heeft voor onze roem geleefd en niet wat vr ons was, is van ons: de geest/mentaliteit maakt edel voor wie het mogelijk is uit welke stand ook maar boven het lot uit zich op te richten/uit te stijgen. c. Vita beata (6-7) 1 Veronderstel dus dat je niet een Romeinse ridder bent, maar een vrijgelaten slaaf: jij kunt dit/het volgende bereiken, dat je alleen/als enige vrij bent te midden van vrijgeboren mannen. Hoe? zeg je. Als je slechte en goede dingen/het slechte en goede niet naar de maatstaf van het volk zult (hebben) onderscheiden. Gekeken/gelet moet niet worden waar ze/de dingen vandaan komen, maar waarop ze uitlopen. Als er 5 iets is, dat het leven gelukkig kan maken, is dit het goede op eigen kracht; want het kan niet tot het slechte verworden. Wat is het dus waarin/waarbij men zich vergist, hoewel allen een gelukkig leven wensen? Omdat zij de hulpmiddelen ervan/ertoe als het gelukkig leven zelf beschouwen en dat (leven), terwijl zij ernaar streven/zoeken, ontvluchten. Want hoewel de hoofdzaak van een gelukkig leven onwrikbare gemoedsrust is en 10 een (rots)vast vertrouwen daarop/daarin, verzamelen zij oorzaken/redenen tot bezorgdheid en niet zozeer 35

dragen zij langs de gevaarlijke weg van het leven lasten/bagage, als wel trekken/slepen zij deze voort; zo verwijderen ze zich steeds verder van de verwezenlijking van datgene waarnaar ze streven, en hoe meer moeite ze zich getroost hebben, des 2. MENSEN ALS GEVAAR (Epistulae ad Lucilium 103) a. Van de kant van de mensen bedreigt ons elke dag gevaar (1) 1 Waarom kijk jij om je heen naar die dingen die jou misschien kunnen overkomen, maar ook niet kunnen overkomen? Ik bedoel een brand, een instorting, (en) andere dingen die ons overvallen, (maar) niet vanuit een hinderlaag overvallen: kijk liever naar die dingen, vermijd die dingen die op ons letten, die op ons jagen. Zeldzaam zijn de slagen van het lot, 5 ook al zijn ze zwaar, een schipbreuk lijden, met een wagen omslaan: van de kant van een mens is er voor de mens dagelijks gevaar. Hiertegen moet jij je uitrusten, hierop moet je letten met oplettende ogen; geen kwaad is herhaaldelijker, geen hardnekkiger, geen verleidelijker. b. Mensen zijn gevaarlijker dan dieren (2) 1 Een storm kondigt zich dreigend aan voordat hij losbarst, gebouwen kraken voordat ze instorten, rook kondigt van tevoren brand aan: het verderf van de kant van een mens is/komt plotseling, en des te zorgvuldiger wordt het bedekt naarmate het dichterbij komt. Je vergist je als je de gezichten van hen/diegenen vertrouwt die jou tegemoet treden/ontmoeten: 5 zij hebben gestaltes van mensen, het gemoed/hart/karakter van wilde dieren, behalve dat de eerste aanval van die (laatst genoemden) gevaarlijk is: ze zoeken niet degenen die ze voorbij zijn gegaan. Nooit zet immers iets

te meer belemmeren ze zichzelf en raken ze achterop. Hetgeen gebeurt met degenen die zich haasten in een labyrint: 15 door de snelheid zelf/juist door de snelheid raken ze verstrikt (in het passief omgezet). Gegroet.

anders hen aan om schade toe te brengen dan noodzaak; of door honger of angst worden ze gedwongen tot een gevecht: aan een mens behaagt het om een mens/een ander te gronde te richten. 10 Toch moet je z bedenken welk gevaar er van de kant van de mens is/dreigt, dat je bedenkt welke plicht er van een mens is; let op de een opdat je niet wordt gekwetst, op de ander opdat je niet kwetst. Laat jij je vreugde tonen met het welzijn van allen, laat jij bewogen worden door hun ongeluk, laat jij eraan denken wat je tot stand moet brengen, waarvoor je moet 15 oppassen. c. Filosofie als remedie (4-5) 1 Wat zou je door z te leven kunnen bereiken? Niet dat ze jou geen schade berokkenen, maar dat ze jou niet bedriegen. Trek je echter zoveel als je kunt terug in de filosofie: zij zal jou met haar omarming beschermen, jij zult in haar heiligdom of veilig of veiliger zijn. Zij stoten niet tegen elkaar tenzij zij op dezelfde weg wandelen. 5 Je zult echter niet moeten pralen met de filosofie zelf; voor velen was zij de oorzaak van gevaar toen zij op onbeschaamde en eigenzinnige wijze werd beoefend/behandeld: laat zij voor jou de fouten wegnemen, laat zij anderen er niet op wijzen. Zij moet voor algemene gebruiken niet terugschrikken en zij moet niet hiervoor zorgen dat zij schijnt te veroordelen alwat zij niet doet. Het is mogelijk wijs te zijn zonder praal, zonder afgunst.

36

HOOFDSTUK 7 ARMOEDE EN RIJKDOM 1. HET LEVEN IS EEN SCHOUWTONEEL (Epistulae ad Lucilium 80) a. Overpeinzingen naar aanleiding van een wedstrijd (1-2) 1 Vandaag ben ik niet zozeer door mijn eigen weldaad/toedoen vrij voor mezelf/heb ik vrije tijd, als wel door de weldaad van een schouwspel dat alle lastposten naar een bokswedstrijd heeft weggeroepen. Niemand zal (bij mij) binnenvallen, niemand zal mijn gedachten/denken hinderen, die juist door dit vertrouwen/vertrouwen hierin vermeteler voortgaat/vordert. Niet 5 zal telkens mijn deur piepen, niet zal mijn gordijn worden opgetild: het zal mogelijk zijn veilig/rustig te gaan, wat al te noodzakelijk is voor iemand die op zichzelf gaat en zijn eigen weg volgt. Volg ik dus geen voorgangers? (Dat) doe ik (wel), maar ik sta mij toe n iets uit te vinden n te veranderen n weg te laten; ik ben geen slaaf van hen, maar stem met hen in. 10 Ik heb echter een groot woord gezegd, (ik) die mij stilte beloofde en afzondering zonder iemand die stoort: kijk een geweldig geschreeuw van(af) de wedstrijd dringt tot mij door en rukt me niet van mijzelf weg, maar brengt mij tot beschouwing van juist die zaak/dat onderwerp. Ik denk bij mezelf, hoe velen hun lichaam oefenen/trainen, hoe weinigen hun talent/geest (oefenen/trainen): hoe grote 15 toeloop er ontstaat naar een oppervlakkig en tot tijdverdrijf dienend schouwspel, hoe groot de stilte is rondom kunst en wetenschap; hoe met een slappe geest/ slap van geest zij zijn, van wie de armen en schouders wij bewonderen. b. Training van het lichaam is duur (3) 1 Dit vooral overdenk ik steeds met/bij mezelf: als het lichaam door training tot deze gehardheid gebracht kan worden, waardoor hij tegelijkertijd n vuistslagen n trappen van niet n/meerderen verdraagt/kan verdragen, waardoor iemand de meest brandende zon in het meest gloeiende zand uithoudend/verdragend en 5 druipend van zijn eigen bloed de dag doorbrengt/kan doorbrengen, hoeveel makkelijker zou de geest kunnen worden gesterkt/zich sterken om de slagen van het lot onwrikbaar op te vangen, om op de grond gegooid, om in elkaar getrapt (weer) op te staan. Het lichaam heeft immers veel dingen nodig om gezond te zijn: de geest groeit van zichzelf, voedt zichzelf, oefent zichzelf. Zj hebben veel voedsel, veel drinken nodig, veel olie, kortom een lange verzorging: 10 aan jou zal de deugd ten deel vallen zonder uitrusting, zonder kosten. Al wat jou goed kan maken, is met/bij jou. c. Vrijheid is niet te koop (4-5) 1 Wat heb jij nodig om goed te zijn? Willen/je wil. Wat kan jij echter beter willen dan je wegrukken/losrukken uit deze slavernij, die allen (neer)drukt, die ook slaven van/in de slechtste omstandigheden en in deze armzalige toestand geboren op iedere manier proberen af te schudden? Hun spaargeld, dat zij hebben bijeengebracht door hun maag te kort te doen, tellen ze neer voor hun vrijheid: zal jij niet hevig verlangen om tot elke prijs de vrijheid te bereiken, (jij) die meent dat je daarin geboren bent? Waarom kijk je om naar je geldkist? De vrijheid kan niet gekocht worden. Dus is de naam (van) vrijheid ten onrechte opgetekend in de registers, die noch zij die haar hebben gekocht, hebben/bezitten noch zij die haar hebben verkocht: jij moet dat goed aan jezelf geven, aan jezelf vragen/krijgen van jezelf. Bevrijd je ten eerste van de vrees voor de dood (die legt ons een juk op), daarna van de vrees voor de armoede.

37

d. Een rijk man verbergt zijn verdriet (6-7) 1 Als je wilt weten hoe er niets slechts/geen ellende in armoede is/zit, vergelijk (dan) de gezichten van de armen en rijken met elkaar: de arme lacht vaker en oprechter; geen enkele bezorgdheid is in zijn binnenste; ook als er zich een (of andere) zorg voordoet, gaat die over/voorbij als een lichte wolk: van hen, die gelukkig worden genoemd, is de vrolijkheid verzonnen/gemaakt 5 of een ernstige/zware en zwerende treurnis, (weliswaar) des te ernstiger/zwaarder omdat het soms niet mogelijk is openlijk bedroefd te zijn, maar te midden van het verdriet dat het hart zelf aanvreet is het noodzakelijk de rol van gelukkige te spelen. Vaker/vrij vaak/al te vaak moet ik dit voorbeeld gebruiken, want door geen enkel (ander) voorbeeld wordt effectiever deze komedie van het menselijk leven uitgedrukt, die ons de rol toewijst die 10 wij slecht spelen. e. Een rijk man speelt toneel (8) 1 Hij die opschepperig het toneel opgaat en trots deze (woorden)/dit zegt: Kijk, ik heers in Argos; Pelops liet mij het rijk na, een gebied waar de Isthmus door de Hellespont en de Jonische zee wordt begrensd, 5 is een slaaf, krijgt vijf schepels en vijf denarii. Hij die trots en onbeheerst en opgezwollen door het vertrouwen in zijn kracht zegt: Als je dit niet laat rusten, Menelaus, zul je door deze rechterhand sterven, ontvangt een

rantsoen, slaapt in een dekentje. Het is mogelijk dat je ditzelfde zegt over al diegenen die een draagstoel (als) verwende (mannen) uittilt boven de hoofden van mensen en boven de menigte: 10 van al diegenen is het geluk gemaskerd. Je zult hen minachten, als je hen van de maskers zult hebben ontdaan/de maskers weghaalt. f. Beoordeel een mens zonder versierselen (9-10) 1 Als je op het punt staat/van plan bent een paard te kopen, beveel je het zadelkleed los te maken, je trekt de kleding af van slaven (die verkocht worden), opdat niet/om te voorkomen dat fouten/ gebreken van het lichaam verborgen blijven: beoordeel je een mens die omhuld/bedekt is? Slavenhandelaren, wat er ook maar is wat (hun) niet bevalt, verbergen dit met een of andere verfraaiing, dus voor kopers zijn juist versieringen 5 verdacht: hetzij je een verbonden been hetzij een (verbonden) arm zou zien, zou je bevelen dat ze ontbloot werden en dat jou het lichaam zelf werd getoond. Zie je die koning van de Scythen of Sarmaten getooid met een diadeem? Als je hem wilt beoordelen en helemaal weten hoe(danig) hij is, maak (dan) zijn diadeem los: daaronder zit veel ellende verborgen. Waarom spreek ik over anderen? Als je jezelf grondig zult willen onderzoeken 10 leg weg/verwijder je geld, huis, positie, (maar) bekijk jezelf van binnen: nu vertrouw je op/ geloof je anderen hoe je bent. Gegroet.

38

HOOFDSTUK 8 HET IDEAAL VAN DE ONVERSTOORBAARHEID 2. OMGAAN MET BEKLEMMENDE SITUATIES (De Tranquillitate Animi X, 1-4) a. Gewenning als verlichting van problemen (1-2) 1 Maar je bent gestoten op/terechtgekomen in enige moeilijke levensomstandigheden en jou, zonder dat je het weet, heeft of het publieke lot of het priv-lot een strop omgedaan, die jij/zodanig dat jij die noch kunt losmaken noch kunt breken: bedenk dat degenen die in de voetboeien geslagen zijn eerst met moeite hun lasten en belemmeringen van hun benen verdragen; vervolgens, wanneer ze hebben besloten zich niet boos te maken over die dingen, 5 maar ze te ondergaan, leert de noodzaak (ze) op dappere wijze te verdragen, (leert) de gewoonte (ze) gemakkelijk (te verdragen). Je zult in alle mogelijke levensomstandigheden vermaak en ontspanning en genietingen vinden, als je gewild zult hebben om de slechte dingen als licht te beschouwen liever dan ze gehaat te maken. In geen enkel opzicht heeft de natuur zich jegens ons beter verdienstelijk gemaakt, die, omdat ze wist voor welke ellende 10 wij werden geboren, als verlichting van rampen de gewoonte heeft uitgevonden, terwijl ze (de natuur) de zwaarste (dingen) snel tot vertrouwdheid (met ons) bracht. Niemand zou het uithouden als het voortduren van tegenslagen/tegenspoed dezelfde kracht zou hebben als de eerste stoot/klap. b. De rede brengt oplossing (3-4) 1 Wij allen zijn aan het lot verbonden: van sommigen is de keten van goud, niet strak, van anderen nauw en smerig, maar wat maakt het uit? Dezelfde bewaking heeft allen gezamenlijk omgeven en zelfs degenen die geboeid hebben, zijn geboeid, tenzij jij toevallig/misschien de keten aan de linkerhand als lichter beschouwt. De een 5 binden ambten, de ander macht/vermogen; sommigen drukt adel neer, anderen een lage afkomst; sommigen zitten de bevelen van een ander op de nek, anderen hun eigen (bevelen); sommigen houden verbanningen op n plaats, anderen priesterschappen: het gehele leven is slavernij. Men moet daarom zich gewennen aan zijn situatie/toestand en men moet daarover zo min mogelijk klagen 10 en men moet grijpen alwat zij rondom zichzelf aan voordeel heeft: niets is zo wrang dat niet een evenwichtige geest daarin troost vindt. Kleine terreinen staan door de vaardigheid van degene die indeelt, dikwijls open voor veel (soorten) gebruik, en de indeling maakt een voet (ervan), hoe nauw ook, bewoonbaar. Gebruik de rede bij moeilijkheden: zowel de harde dingen kunnen 15 zacht gemaakt worden, de nauwe dingen kunnen ruimer gemaakt worden en de zware dingen kunnen degenen die het kundig dragen minder neerdrukken.

3. HET BELANG VAN ONTSPANNING (De Tranquillitate Animi XVII, 4-10) a. Onze geest moet ontspanning krijgen (4-5) 1 En niet moet de geest in dezelfde spanning op gelijke wijze vastgehouden worden, maar zij moet geroepen/verleid worden tot grappen/vermaak. Socrates schaamde zich niet om met jongetjes te spelen, en Cato ontspande met wijn zijn geest die vermoeid was door algemene zorgen/ staatszorgen, en Scipio bewoog dat triomf- en krijgslichaam 5 op de maat, zich niet op weke manier kronkelend, zoals nu de gewoonte is voor hen die zelfs bij het lopen zelf op een meer dan vrouwelijke buigzaamheid deinen, maar zoals die mannen uit het verleden gewoon waren tijdens 39

spel en feestelijke gelegenheden op mannelijke wijze een wapendans uit te voeren, niet van plan om afbreuk te doen aan hun waardigheid, zelfs als ze door hun vijanden zouden worden gezien. Aan de geest(en) moet ontspanning worden gegeven: 10 uitgerust zullen zij zich beter en scherper oprichten. Zoals men vruchtbare akkers niet kan bevelen - immers snel zal een nooit onderbroken productiviteit hen uitputten - zo zal een voortdurende inspanning de krachten/bezieling van de geest(en) breken, ze zullen hun krachten terugkrijgen, wanneer ze zich even ontspannen hebben en rust hebben gekregen (of: hun krachten zullen een beetje (van) spanning en elasticiteit terugkrijgen); uit de voortdurende herhaling van inspanning ontstaat een zekere afstomping en vermoeidheid van de geest(en). b. Er zijn wel grenzen aan ontspanning (6-7) 1 En niet zou een zo groot verlangen van de mensen hier op uit zijn, als spel en vermaak niet een zeker natuurlijk genot zouden hebben; herhaaldelijk gebruik hiervan zal aan de geest(en) elk gewicht en elke kracht ontnemen: want ook slaap is voor herstel noodzakelijk, (en) als je deze toch 5 dag en nacht zonder onderbreking zou voortzetten, zal dit de dood zijn/betekenen. Er is veel verschil of je iets laat vieren of losmaakt. Wetgevers hebben feestdagen ingesteld, opdat de mensen van staatswege tot vrolijkheid gedwongen werden, alsof zij een noodzakelijke juiste maat/ afwisseling bij de inspanningen invoegden; en sommige grote mannen, zoals ik heb gezegd, verleenden zichzelf 10 op bepaalde dagen maandelijks vakantie, anderen deelden iedere dag in naar rust en zorgen. Zoals wij ons de grote redenaar Pollio Asinius herinneren, wie geen enkele zaak na het tiende (uur) in beslag nam; hij las zelfs geen brieven na dat uur, om te voorkomen dat er iets van nieuwe zorg zou ontstaan, maar hij 15 legde de vermoeidheid van de hele dag in die twee uren af. Sommigen pauzeerden midden op de dag en stelden iets van lichtere inspanning uit 40

tot de namiddaguren. Ook onze voorouders verboden dat er een nieuw voorstel na het tiende uur in de senaat werd gedaan. De soldaat verdeelt de nachtwake, en de nacht van hen die van een veldtocht terugkeren is vrij van dienst . c. Voorbeelden van ontspanning (8) 1 Men moet toegeeflijk zijn aan de geest en (hem) herhaaldelijk rust geven/gunnen, (zodanig) dat zij is als voedsel en krachten. En men moet rondzwerven op wandelingen in het open veld, opdat de geest zich onder de vrije hemel en door het vele ademen versterkt en zich verheft; soms zullen een tocht 5 en een reis en een veranderde streek/verandering van streek kracht geven, en een feestmaal en het vrij overvloedig drinken/drinken meer naar eigen smaak. Soms moet men zelfs tot dronkenschap komen, niet dat zij ons nder houdt, maar dat zij ons onderdompelt; zij verwijdert immers de zorgen en beweegt/beroert de geest geheel en al en zij geneest zowel zekere ziektes als ook treurigheid, en Liber/Vrij is zij niet genoemd vanwege ongebondenheid van tong/ taal, 10 maar omdat zij de geest bevrijdt van de slavernij van de zorgen en hem vrij verklaart en kracht geeft en moediger maakt bij alle ondernemingen. d. Niet alleen maar sombere nuchterheid (9-10) 1 Maar net zoals van/bij vrijheid, is ook van/bij wijn maat houden heilzaam. Ze geloven/Men gelooft dat Solon en Arcesilas zich aan wijn hebben overgegeven; Cato is dronkenschap verweten: ieder die (hem dat) heeft verweten zal gemakkelijker de aanklacht (tot) eervol maken dan Cato (tot) schandelijk. Maar ook moet het niet vaak gedaan worden, om te voorkomen dat 5 de geest een slechte gewoonte aanneemt, en toch moet hij soms tot uitbundigheid en vrijheid gelokt worden en moet de sombere nuchterheid even verwijderd worden. Want, of we geloven een Griekse

dichter, soms is het aangenaam om zich ook te laten gaan; f Plato, tevergeefs heeft degene die bij zijn volle verstand is, op de deur van de pozie geklopt; f Aristoteles, er is geen groot talent

geweest zonder een samenvoegsel/iets van waanzin: de geest kan niet iets indrukwekkends zeggen en hiermee de anderen overtreffen, tenzij zij bewogen is.

41

HOOFDSTUK 9 EMOTIES DE JUISTE HOUDING TEGENOVER EMOTIES (Epistulae ad Lucilium 116) a. De emoties moeten worden uitgeroeid (1) 1 Of het beter is gematigde emoties of geen (emoties) te hebben, is dikwijls gevraagd. De aanhangers van onze school verdrijven hen, de peripatetici matigen hen. Ik zie niet, hoe enige matige vorm van een ziekte heilzaam of nuttig kan zijn. Wees niet bang: niets van de dingen waarvan jij niet wil dat ze je 5 worden ontzegd, neem ik (je) af. Ik zal mij gemakkelijk tonen en toegevend voor zaken waarop jij je toelegt en die jij als of noodzakelijk voor het leven, of nuttig of aangenaam beschouwt: ik zal de fout wegnemen. Want wanneer ik aan jou het begeren zal hebben verboden, zal ik het willen toestaan, opdat jij diezelfde dingen onverschrokken doet, opdat (jij) met een zekerder oordeel (ze doet), zodat jij de genietingen zelf meer voelt/ervaart: waarom zouden 10 zij niet meer/beter jou bereiken, als jij over hen zal heersen, dan als jij slaaf (van hen) zal zijn? b. Emoties zijn niet te beheersen (2-3) 1 Maar het is natuurlijk, zeg jij, dat ik door het gemis van een vriend wordt gekweld: erken het recht van tranen die zo terecht vallen. Het is natuurlijk om geraakt te worden door meningen van mensen en van ongunstige meningen somber te worden: waarom zou jij mij deze zo eervolle angst voor een negatief oordeel niet toestaan? 5 Er is geen fout zonder verdediging; voor/van elke fout is het begin schuchter en te vergeven, maar vanaf dit begin grijpt zij verder om zich heen. Jij zult het niet gedaan krijgen dat zij ophoudt, als jij haar zult hebben/hebt toegestaan te beginnen. Elke emotie is eerst/aanvankelijk zwak; daarna zwelt zij zelf aan en verzamelt, terwijl zij voortgaat, krachten: zij wordt gemakkelijker niet toegelaten dan verdreven. 10 Wie ontkent dat alle emoties uit een zeker, als het ware natuurlijk 42 begin voortvloeien? De natuur heeft aan ons de zorg voor onszelf opgedragen, maar wanneer jij hieraan al te zeer zult hebben/hebt toegegeven, is zij/het een fout. De natuur heeft bij de noodzakelijke levensbehoeften genot gevoegd, niet opdat wij hiernaar zouden streven, maar opdat de toevoeging daarvan die dingen, zonder welke wij niet kunnen leven, aangenamer voor ons zou maken: 15 zou het op eigen gezag komen, dan is het genotzucht. Laten wij dus aan hen in een vroeg stadium weerstand bieden, omdat ze gemakkelijker, zoals ik heb gezegd, niet ontvangen worden dan weggaan. c. Verliefdheid (4-5) 1 Sta toe in zekere mate, zeg jij, bedroefd te zijn, in zekere mate bang te zijn. Maar dat in zekere mate breidt zich ver uit en ontvangt geen einde/eindigt niet waar jij wil. Voor een wijze is het veilig onbekommerd over zichzelf te waken, en hij zal zijn tranen en genoegens, waar hij zal willen, tegenhouden: voor ns is het, omdat het niet gemakkelijk is terug te gaan, 5 het beste om helemaal niet voort te gaan. Panaetius schijnt mij toe fijnzinnig aan een zekere jongeman geantwoord te hebben die (hem) vroeg of het zou gebeuren dat een wijze verliefd wordt. Over de wijze, zei hij, zullen we (later) zien: ik en jij, die nog ver van een wijze verwijderd zijn, moeten het er niet op laten aankomen dat wij terechtkomen in een 10 emotionele, onbeheersbare situatie/staat, (waarin men) geheel aan een ander (is overgeleverd), in zijn eigen ogen verachtelijk. Want als hij/zij zich om ons bekommert, raken wij geprikkeld door zijn/haar vriendelijkheid, als hij/zij ons geminacht/afgewezen heeft, worden wij door trots aangestoken. Evenzeer doet de toegevendheid van de liefde kwaad als de onhandelbaarheid: door toegevendheid worden wij verleid, wij binden de strijd aan met

de onhandelbaarheid/wanneer liefde onhandelbaar is. Laten we daarom, ons bewust van onze zwakheid, 15 ons rustig houden: laten wij noch onze zwakke geest toevertrouwen/blootstellen aan wijn, noch aan schoonheid, noch aan vleierij, noch aan enige (andere) zaken die ons verleidelijk meeslepen. d. Als we willen, kunnen we de emoties onderdrukken (6-7) 1 Wat Panaetius antwoordde aan degene die over de liefde een vraag stelde, dit zeg ik over alle emoties: laten wij, zoveel als wij kunnen, ons van het glibberige terugtrekken; ook op het droge staan wij weinig stevig. Op deze plaats zul jij mij confronteren met die algemene uitspraak tegen de stocijnen: Jullie

beloven te 5 grote dingen, jullie schrijven te lastige dingen voor. Wij zijn zwakke mensen; wij kunnen ons niet alles ontzeggen. Wij zullen bedroefd zijn, maar weinig; wij zullen begeren, maar gematigd; wij zullen boos zijn, maar we zullen ons verzoenen. Weet jij, waarom wij die dingen niet kunnen? Omdat wij niet geloven dat wij ze kunnen. 10 Sterker nog, bij Hercules, het ligt anders: omdat wij van onze fouten houden, verdedigen wij ze en willen wij ze liever verontschuldigen dan verdrijven. De natuur heeft aan de mens genoeg kracht gegeven, als wij slechts die zouden gebruiken, als wij slechts onze krachten zouden verzamelen en deze allen/geheel en al voor ons, zeker niet tegen ons zouden mobiliseren. Niet willen is de oorzaak, niet kunnen wordt voorgewend. Gegroet.

43

HOOFDSTUK 10 WOEDE 1. DE HARDNEKKIGHEID VAN WOEDE (De Ira I, XVIII) a. De starheid van woede (1-2) 1 Het verstand/de ratio geeft aan beide partijen tijd, vervolgens vraagt het ook voor zichzelf uitstel, opdat het tijd heeft om de waarheid uit te vorsen: woede heeft haast. Het verstand wil tot dit oordeel komen dat billijk is: woede wil dat dit oordeel waartoe zij gekomen is, billijk schijnt/de indruk wekt billijk te zijn. Het verstand heeft oog voor niets anders dan precies datgene waarover 5 het gaat: woede wordt geprikkeld door onbenulligheden en dingen die niets met de zaak te maken hebben. Een (al) te onbezorgd gezicht, een te luide stem, een te onbevangen taal(gebruik), een te verfijnde levenswijze, een te eerzuchtige behartiging van een zaak, sympathie bij het volk hitsen haar op; vijandig tegenover de advocaat veroordeelt zij vaak de aangeklaagde; zelfs als de waarheid onder haar ogen wordt gebracht, houdt zij van de vergissing/misvatting en verdedigt deze; ze wil niet weerlegd worden, en bij dingen die slecht/verkeerd 10 zijn begonnen schijnt koppigheid haar eervoller toe dan berouw. b. Het voorbeeld van Gnaeus Piso (3-4) 1 Gnaeus Piso was naar onze herinnering/in onze tijd een man vrij (gebleven) van vele fouten, maar hij was onrechtvaardig en bij wie in plaats van consequent gedrag starheid in de smaak viel. Toen hij woedend bevolen had dat degene die zonder zijn krijgsmakker van een bevoorradingstocht/verlof was teruggekeerd, terechtgesteld werd, alsof hij degene die hij niet liet zien had gedood, gaf hij hem die vroeg om enige tijd 5 om (hem) op te sporen, die niet. Nadat hij veroordeeld was, werd hij buiten de wal gebracht en reeds strekte hij zijn hals uit, toen plotseling die krijgsmakker verscheen, die gedood scheen. Op dat moment beveelt de centurio, die aan het hoofd is gesteld/de leiding heeft van de doodstraf, de beul zijn zwaard te op te bergen, (en) hij brengt de veroordeelde terug naar Piso van plan om aan Piso zijn onschuld terug te geven; 10 want het lot had die aan de soldaat teruggegeven. Met een geweldige toeloop worden de krijgsmakkers, de een de ander omarmend, begeleid met/onder grote vreugde van het kamp. Piso beklimt bezeten van woede verhoging en beveelt dat beiden worden terechtgesteld, zowel die soldaat die niet had gedood, als hem die niet was omgekomen. c. De woede nog niet gekoeld (5-6) 1 Wat is onwaardiger dan dit? Omdat er n onschuldig was gebleken, kwamen er twee om. Piso voegde ook (nog) een derde toe; want hij beval dat de centurio zelf dat die de veroordeelde had teruggebracht, terecht werd gesteld. Drie zijn er geplaatst op diezelfde plaats (op het punt) om om te komen wegens de onschuld van n. O hoe slim is 5 woede om redenen te verzinnen voor een woedeuitbarsting. Ik beveel, zei ze, dat jij terecht wordt gesteld, omdat jij veroordeeld bent; jou, omdat je de oorzaak van de veroordeling voor/van je strijdmakker bent geweest; jou, omdat jij, nadat jou bevolen was te doden, je bevelhebber niet hebt gehoorzaamd. Zij heeft uitgedacht hoe zij drie aanklachten moest maken, omdat zij er geen een had gevonden.

44

4. WOEDE JEGENS ANDERE MENSEN IS NIET GEPAST (De Ira II, X) a. Niet boos worden op mensen die fouten maken (1-2) 1 Je zult dit eerder bedenken, dat men niet boos moet worden op vergissingen. Want wat (zou je zeggen), als iemand boos zou worden op mensen die in de duisternis al struikelend lopen? Wat als iemand boos zou worden op dove mensen die bevelen niet duidelijk horen? Wat als iemand boos zou worden op jongens/kinderen, omdat zij na het inachtnemen van hun plichten verwaarloosd te hebben, oog hebben voor spelletjes/ spelen en 5 dwaze grappen van leeftijdgenoten? Wat als jij boos zou willen worden op hen die ziek zijn, oud worden, moe worden? Onder de overige ongemakken van de sterfelijkheid is ook dit (het volgende), de duisternis van de geest(en) en niet alleen de noodzaak/onvermijdelijkheid van het zich vergissen maar ook de liefde voor onze vergissingen. Om te voorkomen dat jij boos wordt op afzonderlijke mensen, moeten allen tezamen door jou worden vergeven (en) aan het menselijk geslacht moet (door jou) vergiffenis worden toegekend/gegeven. Als 10 jij boos wordt op jongemannen en oude mannen omdat ze fouten maken, moet je boos worden op babys: zij zullen zeker fouten maken. Iemand wordt toch niet boos op kinderen van wie de leeftijd nog niet het vermogen kent om de dingen te onderscheiden? Het is een groter en rechtvaardiger excuus mens te zijn dan kind. b. De houding van de wijze (3-4) 1 In deze situatie zijn we geboren, levende wezens blootgesteld aan niet minder ziektes van de geest dan van het lichaam, weliswaar niet afgestompt en niet traag, maar op een slechte manier gebruik makend van onze scherpzinnigheid, voor elkaar voorbeelden/het voorbeeld van fouten: ieder die degenen volgt die eerder een verkeerde 5 weg zijn ingeslagen, waarom zou hij geen excuus hebben, omdat hij zich vergist heeft op een weg die iedereen bewandelt? De strengheid van een aanvoerder wordt tegen ieder afzonderlijk getrokken, maar vergiffenis is noodzakelijk, wanneer het gehele leger is gedeserteerd. Wat neemt de woede van een wijze weg? De menigte van hen die een fout maken. Hij begrijpt zowel hoe onbillijk als hoe gevaarlijk het is om boos te worden op een fout die iedereen maakt. c. De houding van Heraclitus en Democritus (5) 1 Telkens wanneer Heraclitus in het openbaar verschenen was en zoveel mensen rondom gezien had die op een slechte manier leefden, ja zelfs (zoveel) die op een slechte manier te gronde gingen, huilde hij (en) had medelijden met allen die hem opgewekt en gelukkig tegemoet kwamen, een man met een zacht maar al te zwak gemoed: ook zelf was hij te midden van/behoorde hij tot degenen die beklaagd moesten worden. 5 Ze zeggen dat Democritus daarentegen nooit zonder een lach in het openbaar is geweest; zozeer scheen aan hem niets van die dingen ernstig toe die in ernst werden verricht. Waar is daar plaats voor woede? Of er moet om alles gelachen worden of gehuild. d. Het inzicht van de wijze (6-7) 1 Niet wordt een wijze boos op hen die fouten maken. Waarom? Omdat hij weet dat niemand als een wijze wordt geboren maar het wordt, (omdat) hij weet dat zeer weinigen in elk tijdvak zich tot wijzen ontwikkelen, omdat hij de situatie/omstandigheden van het menselijk leven grondig heeft leren kennen; niemand echter die verstandig is, wordt op de natuur boos. Want wat (zou je zeggen) 5 als iemand zou beweren zich erover te verbazen dat er in beboste streken aan het struikgewas geen fruit hangt? Wat als iemand zich erover zou verbazen dat doornstruiken en doornbossen niet gevuld worden met/vol zijn 45

van enige nuttige (peul)vruchten? Niemand wordt boos wanneer de natuur een fout verdedigt. Daarom is de wijze rustig en onpartijdig tegenover vergissingen, geen vijand maar een verbeteraar van hen die fouten maken, (en) hij vertoont zich dagelijks met dit gemoed: velen zullen mij tegemoet komen, 10 (die) verslaafd (zijn) aan wijn, vele wellustigen/wellustelingen, vele ondankbaren, vele hebzuchtigen, velen die voortgedreven zijn door de razernij van de eerzucht. Al die dingen zal hij net zo welgezind aanschouwen als een dokter zijn zieken/patinten.

e. Het voorbeeld van een lekkend schip (8) 1 Hij, van wie het schip veel water maakt, omdat aan alle kanten de verbindingen los zijn geraakt, wordt toch niet boos op de schippers en het schip zelf? Hij voorkmt het eerder en houdt het ene water buiten, het andere water voert hij af, duidelijk zichtbare openingen sluit hij af, hij biedt tegen degene die verborgen zijn en ongemerkt 5 kielwater doorlaten met voortdurende inspanning weerstand en niet onderbreekt hij daarom, omdat net zoveel (water) binnendringt als er is uitgeschept. Er is een aanhoudende ondersteuning nodig tegen voortdurende en overvloedige ellende, niet opdat zij ophoudt maar om te voorkomen dat ze overwint.

5. REMEDIE TEGEN WOEDE: ZELFONDERZOEK (De Ira III, XXXVI) a. Woede stopt als ze ter verantwoording wordt geroepen (1-2) 1 Alle zintuigen moeten geleid worden naar standvastigheid; van nature zijn ze volhardend/ tegen veel bestand, als maar de geest zou nalaten hen te bederven, die dagelijks opgeroepen moet worden om rekenschap af te leggen. Sextius deed steeds het volgende, namelijk dat hij, wanneer de dag beindigd was, nadat hij zich teruggetrokken had voor de nachtelijke rust, 5 zijn geest ondervroeg: Welk kwaad van jou heb je vandaag genezen? Aan welke fout heb je weerstand geboden? In welk opzicht ben je beter? De woede zal ophouden en zal meer te beheersen zijn die zal weten dat er door hem dagelijks naar de rechter gegaan moet worden. Is er dus iets mooiers dan die gewoonte om de hele dag nauwkeurig te onderzoeken? Hoedanig volgt die slaap na 10 de inspectie van zichzelf, hoe rustig, hoe diep en vrij, wanneer de geest of is geprezen of gewaarschuwd en als onderzoeker van zichzelf en scherpe criticus/strenge rechter van zichzelf in afzondering onderzoek heeft gedaan naar zijn eigen levenswijze! b. Seneca spreekt elke dag recht over zichzelf (3-4) 1 Ik maak gebruik van deze mogelijkheid en dagelijks bepleit ik mijn zaak ten overstaan van mij. Wanneer het licht uit het zicht is verwijderd en mijn vrouw tot rust is gekomen, reeds vertrouwd met mijn gewoonte, onderzoek ik mijn gehele dag en overdenk ik weer mijn daden en woorden; niets verberg ik zelf voor mezelf, niets sla ik over. Waarom zou ik immers 5 iets van mijn vergissingen vrezen, aangezien ik kan zeggen: Zorg ervoor dat jij dat niet meer doet, ik vergeef je nu. In die bespreking heb je te strijdlustig gesproken: twist later niet met onervarenen; zij die nooit hebben geleerd, willen niet leren. Jij hebt hem vrijmoediger aangespoord dan je moest, daarom heb je hem niet verbeterd maar 10 beledigd: overigens let erop, niet alleen of het waar is wat je zegt, maar (ook) of hij tegen wie het wordt gezegd, bestand is tegen de waarheid: een goed iemand verheugt zich erover aangespoord te worden, juist de slechtsten verdragen degene die hen corrigeert op zeer ruwe wijze.

46

HOOFDSTUK 12 DE CLEMENTIE VAN DE KEIZER 2. NERO, NEEM EEN VOORBEELD AAN KEIZER AUGUSTUS (De Clementia I, 9) a. De jonge Augustus heeft moorden op zijn geweten (1-2) 1 Hoe dit waar is, (daarop) wil ik je wijzen met een voorbeeld uit je eigen familie. De (ver)goddelijk(t)e Augustus was een milde keizer, als iemand hem vanaf zijn principaat begint te beoordelen; tijdens de gedeelde macht echter zwaaide hij zijn zwaard. Toen hij op deze leeftijd was, waarop jij nu bent, 5 het achttiende jaar gepasseerd hebbend/achttien jaar oud, had hij al dolken in de boezem/borst van vrienden gestopt/gestoken, had hij het al met een aanslag op het leven van consul Marcus Antonius gemunt gehad, was hij al collega van/bij een proscriptie geweest. Maar toen hij het veertigste jaar voorbij was gegaan/veertig was geworden en in Galli vertoefde, werd bij hem aangifte gedaan dat Lucius Cinna, een man met een bot karakter, een hinderlaag/aanslag 10 tegen hem organiseerde; gezegd werd n waar n wanneer n hoe hij wilde aanvallen; een van de medeplichtigen deed de aangifte. b. Augustus heeft een slapeloze nacht (3-5) 1 Hij besloot zich op hem te wreken en hij beval de adviesraad van zijn vrienden bijeen te roepen. De nacht was onrustig voor hem/hij had een onrustige nacht, toen hij bedacht dat een edele jongeman, integer wanneer dit was weggehaald/ niet was gebeurd, de kleinzoon van Gnaeus Pompejus, moest worden veroordeeld; dat hij nu n man niet kon doden, 5 hoewel hij aan Marcus Antonius de verordening van proscriptie tijdens de maaltijd had gedicteerd. Zuchtend uitte hij herhaaldelijk verschillende woorden en onderling tegenstrijdige: Wat dus/nu? Zal ik dus mijn moordenaar onbezorgd laten wandelen/lopen, terwijl ik angstig ben? Zal hij dus niet worden gestraft, die besloot een persoon, in zoveel burgeroorlogen vergeefs aangevallen, in zoveel gevechten ter zee (en) zoveel te land 10 ongedeerd, nadat te land en ter zee vrede is voorbereid/tot stand gebracht, niet te doden, maar te offeren? (want Cinna had besloten hem/Augustus tijdens een offer aan te vallen). Wederom, na een stilte te hebben ingelast, was hij met veel luidere stem boos op zichzelf dan op Cinna: Waarom leef je, als het voor zovelen belangrijk is dat je sterft? Welk einde zal er zijn van de terechtstellingen? Welk 15 van het bloed(vergieten)? Ik ben voor edele zeer jonge mannen een doelwit om hun dolken voor/tegen te slijpen; het leven is niet zoveel waard als, opdat ik blijf leven, zoveel personen/ levens te gronde moeten worden gericht. c. Livia geeft raad (6-7) 1 Eindelijk onderbrak zijn vrouw Livia hem en zei: Sta je toe/Accepteer je het advies van een vrouw? Doe wat dokters gewoon zijn te doen, die, wanneer de gebruikelijke geneesmiddelen geen succes hebben, tegenovergestelde (middelen) proberen. Met gestrengheid ben je tot nu toe niets opgeschoten; Lepidus volgde op Salvidienus, 5 Murena op Lepidus, Caepio op Murena, (en) Egnatius op Caepio, om over de anderen (maar) te zwijgen, die zich schamen zoveel gedurfd te hebben. Probeer/ beproef nu, hoe clementie voor jou afloopt; vergeef Lucius Cinna. Hij is betrapt; hij kan je niet langer schaden, (maar) hij kan voor je reputatie voordelig zijn. Verheugd dat hij voor zich een adviseur had gevonden, bedankte hij (weliswaar) zijn vrouw, 10 hij beval echter onmiddellijk zijn vrienden af te zeggen, die hij voor (een be)raad(slaging)/advies had gevraagd en hij ontbood alleen Cinna bij zich en na allen uit de slaapkamer te hebben weggestuurd, zei hij, toen hij bevolen had een tweede leunstoel voor Cinna neer te zetten: Ik vraag je eerst dit, om mij niet, wanneer ik 47

spreek, te onderbreken, om niet te schreeuwen temidden van mijn gesprek/toespraak; 15 aan jou zal vrije gelegenheid om te spreken worden gegeven. d. Augustus onderhoud met Cinna (8-10) 1 Ik heb jou, Cinna, toen ik jou in het legerkamp van de vijand had gevonden, (die) niet alleen mijn vijand geworden (is), maar ook (als vijand) geboren (is), gered, (en) heb jou je hele vaderlijk erfdeel toegestaan/gegund. Vandaag ben je z gelukkig en z rijk, dat je overwinnaars op jou als overwonnene jaloers zijn. Ik heb jou, toen je het vroeg/op jouw verzoek, een priesterschap gegeven, nadat 5 tamelijk velen van wie de ouders met mij als militair hadden gediend, gepasseerd waren; hoewel ik mij zo jegens jou heb verdienstelijk gemaakt, besloot je mij te doden. Toen hij bij deze uitspraak had uitgeroepen dat deze waanzin ver van hem afwezig was/afstond, zei hij: Je houdt je niet aan je woord, Cinna; het was overeengekomen dat je (me) niet in de rede zou vallen. Je bereidt voor, zeg ik, om me te doden; hij voegde toe plaats, 10 makkers/medeplichtigen, dag, volgorde/plan van aanslag, (en) aan wie het zwaard was toevertrouwd. En toen hij hem verstard/met neergeslagen ogen zag en niet meer vanwege de afspraak, maar uit schuldbewustzijn zwijgen(d), zei hij: Met welke bedoeling doe je dit? Om zelf keizer te zijn? Bij Hercules, het gaat slecht met het Romeinse volk, als niets behalve ik (voor) jou in de weg staat om te heersen. Je eigen huis 15 kun je niet beschermen, onlangs ben je

vanwege een vrijgelatene in een privproces overwonnen/verslagen; werkelijk, je kunt niets makkelijkers dan tegen de keizer actie ondernemen. Ik maak plaats/zeg op, als ik alleen jouw verwachtingen verhinder, zullen Paulus en Fabius Maximus en mannen als Cossus en mannen als Servilius jou (als keizer) verdragen en een zo grote stoet van edelen die geen ijdele namen dragen, maar 20 van hen die voor hun voorouderportretten een sieraad zijn? e. Cinnas straf (11-12) 1 Om niet/om te voorkomen dat ik door zijn hele rede/betoog te herhalen een groot deel van mijn boek bezet/in beslag neem (want het staat vast dat hij langer dan twee uur heeft gesproken, omdat hij deze straf, waarmee hij als enige tevreden zou zijn, rekte), sprak hij: Ik geef jou, Cinna, voor de 5 tweede maal je leven, eerst als vijand, nu als samenzweerder en moordenaar. Vanaf vandaag/heden moet/laat er tussen ons vriendschap beginnen; laten wij wedijveren of k met oprechter trouw aan jou je leven heb gegeven of dat jj (met oprechter trouw) aan mij je leven (ver)schuldig(d) bent. Hierna verleende hij (aan Cinna) uit eigen beweging het consulaat klagend/zich beklagend, (om)dat hij er niet naar durfde te dingen. Hij had/beschouwde Cinna als zijn grootste vriend en het meest trouw, hij was voor hem de enige erfgenaam. 10 Door geen aanslagen meer door/van (de kant van) iemand werd hij aangevallen/bedreigd.

48

HOOFDSTUK 3 WERKVERTALINGEN VAN DE PROEFVERTALINGEN IN HET LEERLINGENBOEK


1. WEES NIET TE ONGEDURIG (Epistulae ad Lucilium 2, 1-2) 1 Op grond van datgene wat je me schrijft en op grond van datgene wat ik hoor, krijg ik goede hoop over jou: je rent niet heen en weer en je laat je niet verstoren door wisseling(en) van plaatsen. Die ongedurigheid is eigen aan/kenmerk van een zieke geest. Ik beschouw als eerste bewijs van een rustige geest het op n plaats kunnen blijven en tot zichzelf (kunnen) 5 inkeren. Pas echter hiervoor op, dat dat lezen van vele filosofen en van boeken van allerlei soort iets onbestendigs en onzekers heeft: je moet je bezig houden met bepaalde denkers en (erdoor) gevoed worden, als je er iets uit zou willen/wilt halen dat trouw in de geest beklijft. Hij is nergens die overal is. Dit overkomt degenen die hun leven doorbrengen met reizen, 10 dat ze vele logeeradressen hebben, (maar) geen vriendschappen. Hetzelfde gebeurt noodzakelijkerwijs met hen die zich vertrouwd maken met geen enkele denker, maar alles vluchtig en haastig laten passeren. 2. HONGER MAAKT RAUWE BONEN ZOET (Epistulae ad Lucilium 123, 1-2) 1 Uitgeput door de meer lastige dan lange reis, kwam ik diep in de nacht aan in mijn villa in Alba: ik heb niets klaar behalve mij(zelf). Dus leg ik mijn vermoeide lichaam op een rustbank, dit te late uur voor kok en bakker neem ik voor lief. Met mij(zelf) immers spreek ik over juist dit, hoe niets zwaar/moeilijk is 5 wat je licht opvat, hoe niets ergerniswekkend is als je het niet zelf opblaast door boos te worden. Mijn bakker heeft geen brood; maar de rentmeester heeft het, maar de huismeester heeft het, maar de pachter heeft het. Slecht brood zeg je. Wacht af: het (brood) zal goed worden; honger zal ook dat (brood) voor jou zacht en wit maken. Daarom moet er niet eerder gegeten worden dan dat zij (de honger) beveelt. Ik zal dus wachten en niet 10 eerder eten dan dat ik of zal begonnen zijn goed brood te hebben of ik zal zijn opgehouden te walgen van slecht brood. 3. FILOSOFEN MOETEN NIET OPVALLEN (Epistulae ad Lucilium 5, 4-6) 1 Het is zeker ons voornemen te leven volgens de natuur: dt is tegen de natuur: zijn lichaam te kwellen en simpele elegantie te haten en te streven naar onverzorgdheid en niet alleen goedkoop voedsel te gebruiken, maar ook weerzinwekkend en goor (voedsel). Zoals het een teken van luxe is 5 weelde-artikelen te verlangen, zo is het vermijden van gewone en voor weinig geld verkrijgbare dingen/artikelen een teken van waanzin. De filosofie eist soberheid, geen zelfkastijding; soberheid kan echter verzorgd/netjes zijn. Deze levenshouding bevalt mij: het leven moet geleid worden midden tussen goede en algemeen gangbare gewoontes in; laat allen/allen moeten tegen ons leven opzien, maar 10 het herkennen. Wat dus? Zullen we hetzelfde doen als de anderen? Zal er helemaal geen verschil zijn tussen ons en hen? Zeer veel. Hij die van dichterbij heeft gekeken, moet weten dat wij verschillend zijn van de massa. Wie/Hij die ons huis binnen is gegaan, moet liever ons bewonderen dan ons meubilair. 4. REGEL JE EIGEN DOOD (Epistulae ad Lucilium 77, 11-12) 1 Niemand is zo onervaren dat hij niet weet dat hij eens moet sterven; toch wanneer hij dichtbij (de dood) is gekomen, verzet hij zich, is hij bang, huilt hij. Schijnt hij jou niet het domst van allen/ allerdomst die huilde, omdat hij duizend jaar geleden niet had geleefd? Even dwaas is hij die huilt, 49

omdat hij na/over duizend jaar niet zal leven. Deze dingen zijn gelijk 5 : je zult niet zijn en je bent niet geweest; beide tijden zijn niet van jou. Jij bent tot dit tijdstip geworpen en gesteld dat je dit wilt uitbreiden, tot hoelang zul je het uitbreiden? Wat/ Waarom huil je? Wat wens je? Je verspilt je moeite. Houd op te hopen dat de lotgevallen/het lot van de goden wordt gebogen door te bidden. Het (lot) is vaststaand en onveranderlijk en wordt geleid door een grote en eeuwige noodzaak: daarheen 10 zul je gaan waarheen alles gaat. Wat voor nieuws is er voor jou? Voor deze wetmatigheid ben je geboren; dit is je vader overkomen, dit je moeder, dit je voorouders, dit allen voor jou, dit allen na jou. Een onverbreekbare keten en door geen enkele hulp te veranderen heeft alles vastgebonden en trekt alles mee. 5. WOORDEN VAN TROOST VOOR MARCIA (Ad Marciam de Consolatione XXII, 1-2) 1 Klaag je, Marcia, dat je zoon niet zolang heeft geleefd als hij had gekund? Want hoe weet je of langer leven beter voor hem was of dat hem door deze dood een dienst is bewezen? Kun jij vandaag iemand vinden, wiens positie zo 5 goed is vastgelegd en geconsolideerd, dat door hem niets gevreesd hoeft te worden/hij, terwijl de tijd voortschrijdt, niets hoeft te vrezen? Al het menselijke wankelt en vloeit/is in beweging; en geen enkel deel van ons leven is zo kwetsbaar of teer als (het deel) wat ons het meest bevalt. Daarom moet door de gelukkigste mensen de dood gewenst worden/moeten de gelukkigste mensen de dood wensen, omdat er in zo grote onzekerheid 10 en verwarring van de dingen, alleen dat wat voorbij is gegaan, zeker is. Wie garandeert jou dat dat heel mooie lichaam van je zoon zo aan de ziektes had kunnen ontsnappen dat het zijn bekoorlijke schoonheid tot aan de ouderdom ongedeerd bewaarde? Denk aan de duizend bedreigingen van de geest; ook niet hebben immers gave karakters de verwachting, zoals ze die in hun jeugd hadden gewekt, 15 tot in hun ouderdom waargemaakt, maar meestal zijn ze ontspoord. 50

6. WOORDEN VAN TROOST VOOR POLYBIUS (Ad Polybium de Consolatione VI, 1-3) 1 Om jou heen staat die hele menigte van troostenden/troostende mensen, en bestudeert je geest/gemoed en bekijkt nauwkeurig hoe grote kracht die heeft jegens/tegenover verdriet en of jij alleen vaardig weet om te gaan met voorspoed, of jij ook tegenspoed als een man kunt dragen; 5 jouw ogen worden geobserveerd/in de gaten gehouden. Alles is vrijer voor hen, van wie de emoties verborgen kunnen worden gehouden; voor jou is geen geheim vrij: je lot/positie heeft je in veel/het volle licht geplaatst. Allen zullen weten, hoe jij je in die wond/verdriet van jou gedragen hebt, of je onmiddellijk getroffen je wapens hebt laten zakken of dat je hebt stand gehouden. Eens heeft de liefde van de keizer je naar een hogere 10 positie gebracht en je studie heeft je hogerop gebracht. Niets volks past je, niets laags/kleinzieligs. Wat is echter zo kleinzielig en vrouwelijk als zich te laten verteren door verdriet? Aan jou is niet hetzelfde, in/bij gelijke rouw, toegestaan, dat/als aan je broers is toegestaan. De gevestigde mening over je studie/geleerdheid en gewoonten/karakter laat je veel niet toe: 15 de mensen eisen veel van je, verwachten veel (van je). 7. JE MOET TEGENSLAG ONDERVINDEN (De Providentia IV, 3-4) 1 Evenzo kan ik ook tegen een goed man zeggen, als tegenslag aan hem geen (enkele) gelegenheid heeft gegeven, om daarin de kracht van zijn geest te tonen: Ik acht jou ongelukkig, omdat je nooit ongelukkig bent geweest. Je bent door het leven gegaan zonder tegenstander. Niemand zal weten, wat je kon, zelfs jijzelf niet. 5 Want voor zelfkennis is een proef nodig: wat ieder kan, leert hij alleen door het te proberen. Dus hebben sommigen zelf uit eigen beweging rampen/ellende opgezocht en de/een gelegenheid gezocht waardoor hun moed kon schitteren. Inderdaad zijn grote mannen soms blij met tegenslag niet anders dan dappere soldaten met oorlog. Moed is begerig

naar gevaar en bedenkt wat 10 het einddoel is, niet wat hij/zij zal doormaken, omdat ook wat hij/zij zal doormaken, deel van de roem is. Soldaten beroemen zich op hun wonden, blij tonen zij het stromende bloed. Hoewel zij, die ongedeerd uit de slaglinie terugkeren, hetzelfde hebben gepresteerd, wordt hij, die gewond terugkeert, meer (met bewondering) bekeken. 8. NUTTELOZE VRIJETIJDSBESTEDING (De Brevitate Vitae XIII, 1-3) 1 Het duurt me te lang om stuk voor stuk de mensen op te noemen van wie of pionnetjes of een balspel of de zorg om hun lichaam in de zon te stoven het leven in beslag hebben genomen. Zij zijn niet vrij, van wie de genoegens veel werk hebben/kosten. Want over hen twijfelt niemand eraan of zij doen op een inspannende manier niets, die in beslag worden genomen door de studie 5 van nutteloze letterkundige problemen, wat ook bij de Romeinen al een grote menigte is. Die ziekte van de Grieken was het/dat was om uit te zoeken welk aantal roeiers Ulixes had gehad, of de Ilias of Odyssee eerder was geschreven, bovendien of zij van dezelfde schrijver waren, en meer van dit soort problemen; als je die te berde zou brengen, zou je niet geleerder, maar lastiger schijnen. 10 Kijk, ook bij de Romeinen is de nutteloze studie binnengedrongen om overbodige weetjes te leren; in deze dagen heb ik een zeker iemand horen opsommen, welke (bijzondere) daden ieder van de Romeinse aanvoerders als eerste had gedaan: Duilius won als eerste (in) een zeeslag, Curius Dentatus leidde als eerste olifanten in een triomftocht. 9. VERMIJD WOEDE BIJ ZIEKTE (De Ira III, IX.4 -X.2) 1 Een afgetobt en zwak lichaam legt een zware druk op de geest en vanwege deze reden/daarom zijn mensen, die vermoeid zijn door ziekte en leeftijd, driftiger. Honger en dorst moeten om

dezelfde reden worden vermeden: zij verbitteren en verhitten de geest(en). Het is een oud gezegde dat door een vermoeid mens ruzie wordt gezocht; 5 evenzo echter wordt n door een hongerig (mens) n dorstig (mens) en door ieder mens die een of andere zaak kwelt, ruzie gezocht. Want zoals wonden bij een lichte aanraking, daarna ook bij het vermoeden van een aanraking pijn gaan doen, zo wordt de geest, gekweld door de kleinste dingen, gekrenkt, zozeer dat een begroeting en een brief en een redevoering en een ondervraging sommigen tot een ruzie verleiden: 10 zieke plekken worden nooit zonder klacht aangeraakt. Het beste is dus bij het eerste gevoel van een kwaal zich in acht te nemen, dan ook zijn woorden de minste vrijheid te geven en een uitbarsting tegen te houden. Want het is makkelijk zijn emoties, zodra als ze opkomen, te signaleren: tekenen van ziekten kondigen zich aan. 10. OP ZOEK NAAR HET GOEDE (Epistulae ad Lucilium 31, 2-3) 1 Kortom, je zult wijs zijn, als jij je oren zult hebben gesloten, waarin het niet voldoende is om was te stoppen: een stevigere prop is nodig dan men zegt dat Odysseus gebruikte bij zijn makkers. Die stem, die gevreesd werd, was verleidelijk, niet echter van overal hoorbaar, maar deze (stem) die gevreesd moet worden, klinkt niet van n klif, maar rondom van elk deel van de aarde. 5 Ga daarom voorbij aan niet n plaats, verdacht door het gevaarlijke genot, maar aan alle steden. Toon je doof voor degenen die het meest van je houden: met goede bedoelingen wensen zij slechte dingen toe. En als jij gelukkig wil zijn, bid dan de goden dat niets van deze dingen, die gewenst worden, jou overkomt. Niet zijn dat de goede dingen waarvan die mensen willen dat ze in grote hoeveelheden over je worden uitgestort/die die mensen in grote hoeveelheden over je willen uitstorten: n ding is goed, dat de oorzaak en de steun is van het gelukkige leven: op zichzelf 10 vertrouwen. 51

HOOFDSTUK 4 EXTRA PROEFVERTALINGEN


1. MARCELLINUS WIL STERVEN (EPISTULA 77, 4-5)
Seneca vertelt over een stocijn die zijn doodzieke vriend Marcellinus adviseert om zelf uit het leven te stappen.

10

Tullius Marcellinus, quem optime noveras, adulescens quietus et cito senex, morbo et non insanabili correptus sed longo et molesto et multa imperante, coepit deliberare de morte. Convocavit complures amicos. Unusquisque aut, quia timidus erat, id illi suadebat quod sibi suasisset, aut, quia adulator et blandus, id consilium dabat quod deliberanti gratius fore suspicabatur. Amicus noster Stoicus, homo egregius et, ut verbis illum, quibus laudari dignus est, laudem, vir fortis ac strenuus, videtur mihi optime illum cohortatus. Sic enim coepit: Noli, mi Marcelline, torqueri tamquam de re magna deliberes. Non est res magna vivere: omnes servi tui vivunt, omnia animalia: magnum est honeste mori, prudenter, fortiter. Cogita quamdiu iam idem facias: cibus, somnum, libido - per hunc circulum curritur; mori velle non tantum prudens aut fortis aut miser, etiam fastidiosus potest.
(hoort bij morbo) weliswaar niet ongeneeslijk lijdend aan, slachtoffer van veeleisend onderwerp bij suadebat en dabat vleier vleiend, naar de mond prater vul aan: est hij die (over de dood) nadenkt waarmee hij het verdient om geprezen te worden laudem cohortatus noli torqueri vivere honeste mori, prudenter, fortiter quamdiu 12 per hunc circulum curritur 8 9 10 11 13 mori velle prudens, fortis, miser fastidiosus conj. van laudare, afh. van ut vul aan: esse kwel jezelf niet onderwerp onderwerp hoe lang in dit kringetje draait men rond hangt af van potest zelfstandig gebruikt hij die er genoeg van heeft (nl. om te leven)

2 3 5

et non insanabili correptus + abl. multo imperans, -antis unusquisque adulator blandus quia adulator et blandus deliberans, -antis quibus laudari dignus est

6 7

52

2. HANG NIET AAN HET LEVEN (EPISTULA 77, 18-20)


Seneca stelt dat de hang naar het leven uit angst voor de dood misplaatst is.

10

Hoc istis respondendum est, quibus succursura mors est: Mori times: nunc enim vivis? Sed ego inquit vivere volo, qui multa honeste facio; invitus relinquo officia vitae, quibus fideliter et industrie fungor. Quid? Tu nescis unum esse ex vitae officiis et mori? Nullum officium relinquis; non enim certus numerus, quem debeas explere, finitur. Nulla vita est non brevis; nam si ad naturam rerum respexeris, etiam Nestoris et Sattiae brevis est, quae inscribi monumento suo iussit annis se nonaginta novem vixisse. Vides aliquem gloriari senectute longa: quis illam ferre potuisset, si contigisset centesimum implere? Quomodo fabula, sic vita: non quam diu, sed quam bene acta sit, refert. Nihil ad rem pertinet, quo loco desinas. Quocumque voles, desine: tantum bonam clausulam inpone.
uitkomst,een verlossing hier: dan vul aan: officium ook sterven (subjectsacc. van esse) bejaarde Griekse strijder in de Trojaanse oorlog hoogbejaarde dame ten tijde van keizer Claudius vul aan: vita als inscriptie plaatsen op nl. Sattia ferre 10 contingit, contigit + dat. centesimum fabula quomodo non t/m sit quam (bijw.) 11 refert nihil ad rem pertinet 12 quocumque clausula hier: verdragen ten deel vallen aan (vul aan: ei) vul aan: annum toneelstuk zoals hangt af van refert hoe het is van belang het maakt niets uit waar (ook maar) slot(scne), einde

1 2 4 7

succursura enim unum et mori Nestor Sattia Nestoris et Sattiae inscribo + abl. illam

53

3. SUMMUM BONUM (EPISTULA 31, 9-11)


Seneca bespreekt hoe een mens het summum bonum kan bereiken. In het voorafgaande heeft hij het hoogste goed omschreven als rerum scientia.

10

Quomodo inquis isto pervenitur? Non per Poeninum Graiumve montem nec per deserta Candaviae, nec Syrtes tibi nec Scylla aut Charybdis adeundae sunt, quae tamen omnia transisti procuratiunculae pretio: tutum iter est, iucundum est, ad quod natura te instruxit. Dedit tibi illa, quae si non deserueris, par deo surges. Parem autem te deo pecunia non faciet: deus nihil habet. Praetexta non faciet: deus nudus est. Fama non faciet nec ostentatio tui et in populos nominis dimissa notitia: nemo novit deum, multi de illo male existimant, et inpune. Non turba servorum lecticam tuam per itinera urbana ac peregrina portantium: deus ille maximus potentissimusque ipse vehit omnia. Ne forma quidem et vires beatum te facere possunt: nihil horum patitur vetustatem. Quaerendum est, quod non fiat in dies eius, cui non possit obstari. Quid hoc est? Animus, sed hic rectus, bonus, magnus.
daar, zover (verwijst naar het summum bonum) men komt de Grote of Kleine St. Bernhard (in de Alpen) Candavia (gebergte in Illyri (Albani), spreekwoordelijk om zijn onherbergzaamheid) Syrten (twee ondiepe, gevaarlijke wateren voor de noordkust van Afrika) dat. auctoris Scylla (zeemonster (of rotspartij) in de straat van Messina) Charybdis (beruchte draaikolk in de straat van Messina) = transiisti een baantje als procurator (de rentmeester van de keizer in de provincie) loon, betaling uitrusten voor lijd. vw. bij dedit = et si ea desero, deserui surgo praetexta (toga) non faciet ostentatio, -onis nominis notitia dimitto in + acc. male existimo de + abl. hier: verwaarlozen hier: zich verheffen de toga met de purperen zoom (de toga voor de hogere magistraten) vul aan: te parem deo (uiterlijk) vertoon, pronken de bekendheid van je naam verspreiden over, uitsturen over lage dunk hebben van, slecht denken over vul aan: faciet te parem deo over de wegen part. bij servorum vervoeren bestand zijn tegen (dat) wat van dag tot dag in de macht komen van datgene verzetten tegen, weerstand bieden aan maar dan deze

isto (bijw.) pervenitur Poeninus Graiusve mons, -ntis Candavia Syrtes tibi Scylla

Charybdis transisti procuratiuncula

8/9 non turba servorum 9 per itinera portantium 10 veho 11 patior + acc. 12 quod in dies fio... eius obsto + dat. 13 sed hic

4 5

pretium instruo ad + acc. illa (onz. mv.) quae si

54

4. EPISTULA 50, 2-4 (CE 1995, 1)


In het voorafgaande heeft Seneca gezegd dat mensen hun fouten aan zichzelf behoren toe te schrijven en niet aan uiterlijke omstandigheden. In de onderstaande passage werkt hij deze gedachte uit aan de hand van het voorbeeld van een zwakzinnige slavin die hij van zijn eerste vrouw heeft gerfd.

10

Haec fatua subito desiit videre. Incredibilem rem tibi narro, sed veram: nescit se esse caecam; subinde paedagogum suum rogat ut migret; ait domum tenebricosam esse. Hoc, quod in illa ridemus, omnibus nobis accidere liqueat tibi: nemo se avarum esse intellegit, nemo cupidum. Caeci tamen ducem quaerunt, nos sine duce erramus et dicimus: Non ego ambitiosus sum, sed nemo aliter Romae potest vivere; non ego sumptuosus sum, sed urbs ipsa magnas impensas exigit; non est meum vitium, quod iracundus sum, quod nondum constitui certum genus vitae: adulescentia haec facit. Quid nos decipimus? Non est extrinsecus malum nostrum: intra nos est, in visceribus ipsis sedet, et ideo difficulter ad sanitatem pervenimus, quia nos aegrotare nescimus.
zwakzinnig voortdurend begeleider lijd. vw. bij ridere laat dit jou duidelijk zijn lees: nemo se cupidum esse intellegit tenminste nog verkwistend 8 9 10 11 12 13 impensa quod (2x) constitue re, constitui certum genus vitae haec (onz. mv.) quid extrinsecus viscera, -um nos uitgave dat (afh. van meum vitium) vaststellen ordelijke levenswijze deze dingen, dit waarom buiten ons ingewanden lijd. vw.

1 2 4 5 7

fatuus subinde paedagogus quod hoc liqueat tibi nemo cupidum tamen sumptuosus

55

5. EPISTULA 16, 4-5 (CE 1991, 1)


Seneca maakt Lucilius duidelijk dat het voor iedereen nodig en nuttig is zich op de filosofie toe te leggen.

10

Dicet aliquis: Quid mihi prodest philosophia, si fatum est? Quid prodest, si deus rector est? Quid prodest, si casus imperat? Nam et mutari certa non possunt et nihil praeparari potest adversus incerta. Sed aut consilium meum occupavit deus decrevitque quid facerem, aut consilio meo nihil fortuna permittit. Quidquid est ex his, Lucili, vel si omnia haec sunt, philosophandum est. Sive nos inexorabili lege fata constringunt, sive arbiter deus universi cuncta disposuit, sive casus res humanas sine ordine impellit et iactat, philosophia nos tueri debet. Haec adhortabitur, ut deo libenter pareamus, ut fortunae contumaciter. Haec docebit, ut deum sequaris, feras casum.
wat voor zin heeft dingen die vaststaan tegen van te voren bepalen waar zijn zelfs van deze mogelijkheden zelfs als dit alles waar is 7 9 arbiter universi (predicatieve bepaling bij deus) als leider van het heelal beschermen nl.: philosophia onder protest vul aan: pareamus vul aan als lijd. vw.: te hier: verdragen

1/2 quid prodest 3 certa adversus + acc. 4 occupare 6 esse (tweemaal) vel ex his vel si omnia haec sunt

tueri haec contumaciter 10 ut fortuna contumaciter docebit ferre

56

6. EPISTULA 85, 8-9 (CE 1991, 2)


De onderstaande tekst handelt over de vraag hoe iemand moet omgaan met adfectus (emoties).

10

Nihil interest, quam magnus sit adfectus. Quantuscumque est, parere nescit, consilium non accipit. Quemadmodum rationi nullum animal obtemperat, non ferum, non domesticum et mite - natura enim illorum est surda suadenti - sic non sequuntur, non audiunt adfectus, quantulicumque sunt. Tigres leonesque numquam feritatem exuunt: aliquando summittunt et, cum minime exspectaveris, exasperatur torvitas mitigata. Numquam bona fide vitia mansuescunt. Deinde, si ratio proficit, ne incipient quidem adfectus. Si invita ratione coeperint, invita perseverabunt. Facilius est enim initia illorum prohibere quam impetum regere. Falsa est itaque ista mediocritas et inutilis et eodem loco habenda, quo si quis diceret modice insaniendum, modice aegrotandum.
helemaal niet het is van belang hoe hoe klein ook niet kunnen vul aan: animal doof voor advies vul aan als lijd. vw.: rationem verminderen (vul aan: feritatem) weer de kop opsteken torvitas, -atis bona fide 8 invita ratione 9 invita illorum 10 impetus rege re 11 eodem loco habere quo si 11/ insaniendum en 12 aegrotandum 7 grimmigheid cht tegen de zin van de rede vul aan: ratione nl.: adfectuum onstuimigheid hier: onder controle houden, beheersen net zo beschouwen als wanneer vul aan: esse

2 3 4 6

nihil interest quam quantuscumque nescire + inf. ferum, domesticum, mite surdus suadenti non sequuntur, non audiunt summitte re exasperari

57

7. CE 2008
In onderstaande passage legt Seneca Lucilius uit waarom hij uiteindelijk besloten heeft in afzondering te leven: hij wil zijn levenservaring in dienst stellen van toekomstige generaties.

10

In hoc me recondidi et fores clusi, ut prodesse pluribus possem. Nullus mihi per otium dies exit; partem noctium studiis vindico; non vaco somno sed succumbo, et oculos vigilia fatigatos cadentesque in opere detineo. Secessi non tantum ab hominibus sed a rebus, et in primis a meis rebus: posterorum negotium ago. Illis aliqua quae possint prodesse conscribo; salutares admonitiones, velut medicamentorum utilium compositiones, litteris mando, esse illas efficaces in meis ulceribus expertus, quae etiam si persanata non sunt, serpere desierunt. Rectum iter, quod sero cognovi et lassus errando, aliis monstro. Clamo: Vitate quaecumque vulgo placent, quae casus attribuit; ad omne fortuitum bonum suspiciosi pavidique subsistite: et fera et piscis spe aliqua oblectante decipitur. Munera ista fortunae putatis? Insidiae sunt.
met het volgende doel = clausi vul aan: hominibus voorbijgaan tijd maken overmand worden door dichtvallen verbinden met detineo = sed etiam = imprimis posterorum admonitio velut 8 expertus + A.c.I. 9 quae 11 casus 12 subsisto ad 13 spes oblecto ista 7 voor toekomstige generaties advies als waren het omdat ik ervaren heb dat acc. toeval weerstand bieden aan lokmiddel een verleiding vormen gesubstantiveerd gebruikt

1 2 3 4 5

in hoc clusi pluribus exeo vaco succumbo cado in opere sed in primis

58

HOOFDSTUK 5 WERKVERTALINGEN VAN DE PROEFVERTALINGEN IN HET DOCENTENBOEK


1. MARCELLINUS WIL STERVEN (Epistula 77, 4-5) 1 Tullius Marcellinus die je heel goed kende, een rustige jongeman en snel oud, lijdend aan een weliswaar niet ongeneeslijke ziekte, maar (wel) een lange en lastige en veeleisende, begon na te denken over de dood. Hij riep verscheidene vrienden bijeen. Iedereen raadde of, omdat hij bang was, dit hem aan wat hij 5 zichzelf zou hebben aangeraden, of gaf, omdat hij een vleier en een naar de mond prater was, dat advies wat hij vermoedde dat aangenamer/aangenaamst zou zijn voor hem die (over de dood) nadacht. Onze stocijnse vriend, een uitstekend man en om hem met woorden te prijzen waarmee hij het verdient om geprezen te worden, een dapper en krachtig man, schijnt mij het beste hem te hebben aangespoord. Want hij begon zo: Mijn (beste) Marcellinus, kwel jezelf niet alsof je zou nadenken over een grote/belangrijke zaak. 10 Leven is geen grote/belangrijke zaak: al jouw slaven leven, alle dieren (leven): het eervol, verstandig, dapper sterven is groot(s). Bedenk hoelang je al hetzelfde doet: eten, slaap, genot in dit kringetje draait men rond; niet alleen een verstandige of dappere of ongelukkige, maar ook hij die er genoeg van heeft, kan willen sterven. 2. HANG NIET AAN HET LEVEN (Epistula 77, 18-20) 1 Dit moet aan hen worden geantwoord, voor wie de dood een verlossing is: Je bent bang te sterven: leef je dan nu? Maar ik, zegt hij, wil leven, (ik) die veel/vele dingen eervol/goed doe; tegen mijn zin verlaat ik de taken van het leven die ik trouw en ijverig vervul. Wat? Weet je niet dat ook sterven een van de taken van het leven is? 5 Je verlaat geen enkele taak; want er wordt niet een zeker/ vast aantal, (zodanig) dat je moet vervullen, bepaald. Geen enkel leven is niet kort; want als je naar de natuur van de dingen zult hebben gekeken/kijkt, is ook het leven van Nestor en Sattia kort, die beval dat op haar grafmonument als inscriptie werd geplaatst dat ze 99 jaar had geleefd. Je ziet dat iemand zich beroemt op zijn lange/hoge ouderdom: wie zou haar hebben kunnen verdragen, als 10 het haar ten deel was gevallen het honderdste jaar vol te maken? Zoals het toneelstuk, zo is het leven: niet hoe lang, maar hoe goed het is geleid/gespeeld is van belang. Het maakt niets uit waar je ophoudt. Houd op, waar ook maar je zult willen/wilt: plaats slechts een goede slot(scne). 3. SUMMUM BONUM (Epistula 31, 9-11) 1 Op welke manier, zeg jij, komt men zover? Niet over de Grote of Kleine St. Bernard en niet over de wildernis van Candavia, en niet moet er door jou gegaan worden naar de Syrten, en niet naar de Scylla of Charybdis, die jij toch allemaal overgestoken bent voor het loon van een baantje van procurator: veilig is de weg, aangenaam is hij, waarvoor de natuur jou heeft uitgerust. Zij heeft 5 aan jou die dingen gegeven, en als jij die niet verwaarloosd zult hebben, zul jij je verheffen gelijk aan god. Geld zal jou echter niet gelijk maken aan de god: god heeft niets. De toga met de purperen zoom zal je niet gelijk maken (aan de god): god is naakt. Reputatie zal je niet gelijk maken (aan de god) en niet het pronken met jezelf en de bekendheid van je naam verspreid over de volkeren: niemand kent god, velen denken slecht over hem, en ongestraft. Niet (zal) een groep slaven (jou gelijk maken aan de god) die jouw draagstoel dragen over de wegen in de stad en op het land: 10 die grootste en machtigste god vervoert zelf alles. Zelfs niet schoonheid en krachten kunnen 59

jou gelukkig maken: niets van deze dingen is bestand tegen ouderdom. Er moet dat gezocht worden wat niet van dag tot dag in de macht van 4. EPISTULA 50, 2-4 (CE 1995, 1) 45 punten = 10 Antwoordmodel (tussen haakjes maximum score) haec videre (2) incredibilem veram (2) nescit caecam (2) subinde migret (2) ait esse (2) hoc, [quod ridemus (2)]tibi (3) quod ridemus (2) nemo cupidum (3) caeci quaerunt (2) nos sine dicimus (3) non ego sum (1) sed vivere (2) non ego sum (1) sed exigit (2) non est sum (2) quod vitae (2) adulescentia facit (2) quid decipimus (2) non est nostrum (2) intra sedet (2) et ideo pervenimus (2) quia nescimus (2) 60

datgene komt, waaraan geen weerstand geboden kan worden. Wat is dat? De geest, maar dan deze (geest) die juist, goed en groot (is).

deze zwakzinnige hield plotseling op te zien/werd blind ik vertel je een ongelooflijke zaak/geschiedenis/ gebeurtenis/ongelooflijk voor jou, maar waar/ echt gebeurd/maar het is (wel) waar zij weet niet dat zij blind is voortdurend vraagt zij haar begeleider (haar) te verhuizen zij zegt dat het huis donker is laat dit jou duidelijk zijn dat dit, [] ons allen overkomt waarom wij bij haar/in haar geval lachen niemand begrijpt/ziet in dat hij hebzuchtig is, niemand dat hij begerig is (de) blinden zoeken tenminste nog een gids/ leidsman/begeleider/leider (maar) wij dwalen zonder gids rond en zeggen niet ik ben eerzuchtig/ik ben niet eerzuchtig maar niemand kan anders/op een andere manier in Rome leven niet ik ben verkwistend/ik ben niet verkwistend maar de stad zelf eist grote uitgaven het is niet mijn fout dat ik driftig/opvliegend ben (en/of) dat ik nog geen ordelijke levenswijze heb aangenomen/vastgesteld mijn/de jeugd/jeugdige leeftijd doet dit/dat/ deze dingen wat/waarom houden we onszelf voor de gek/ bedriegen we onszelf ons kwaad is niet buiten ons het is binnen ons, het zit/zetelt/huist in onze/ de ingewanden zelf/ons eigen ingewanden en daarom/zo bereiken wij moeilijk/moeizaam de gezondheid omdat wij niet weten dat we ziek zijn

5. EPISTULA 16, 4-5 (CE 1991, 1) 1 Iemand zal zeggen: Wat heeft de filosofie voor mij voor zin, als er een noodlot is? Wat heeft zij voor zin, als een god de leider is? Wat heeft zij voor zin als het toeval beveelt/regeert? Want, dingen die vaststaan kunnen niet veranderd worden/veranderen en niets kan van te voren worden voorbereid tegen dingen die niet zeker zijn. Maar fwel een god heeft van te voren mijn plan bepaald, en heeft besloten wat ik moet doen, of 5 het lot staat mijn plan niets toe. 44 punten = 10 Antwoordmodel (tussen haakjes maximum score) dicet aliquis (1) quid fatum est (3) quid rector est (2) quid imperat (2) nam possunt (3) et nihil incerta (3) sed deus (2) decrevitque facerem (2) aut permittit (3) quidquid Lucili (2) vel sunt (0) philosophandum est (3) sive constringunt (3) sive disposuit (3) sive iactat (3)

Wat ook waar is van deze mogelijkheden, Lucilius, zelfs als dit alles waar is, er moet worden gefilosofeerd. Hetzij het lot ons met een onverbiddelijke wet vastsnoert, hetzij een god als leider van het heelal alles heeft geregeld, hetzij het lot de menselijke zaken zonder orde aandrijft en heen en weer slingert, de filosofie moet ons beschermen. Deze/zij zal ons aansporen om de godheid graag te gehoorzamen, 10 om het lot onder protest te gehoorzamen. Zij zal leren (op)dat je de god volgt, het toeval verdraagt.

iemand zal zeggen wat/waarom baat mij de filosofie, als er een noodlot is wat baat zij/hij, als een godheid/god leider/ bestuurder is wat baat zij/hij, als het toeval/lot beveelt/heerst want (en) dingen die vaststaan kunnen niet veranderd worden/veranderen en niets kan voorbereid worden tegen onzekere dingen/dingen die niet vaststaan maar (of) een/de god/godheid heeft mijn overweging/besluit/plan van te voren bepaald en heeft besloten/bepaald wat ik moet/moest/ zou doen/deed of het toeval laat niets over aan/staat mijn overweging/besluit/plan niets toe (al)wat hiervan waar is, Lucilius zelfs als dit alles waar is er moet gefilosofeerd worden/men moet filosoferen hetzij/of nu het noodlot/de lotsbeschikking(en) ons met een overbiddelijke wet bindt/binden hetzij/of nu een god, als bestuurder/ scheidsrechter van het heelal/universum alles heeft geregeld/geordend/beschikt hetzij/of nu het toeval/lot de menselijke zaken zonder orde/ordeloos/zonder regelmaat in beweging zet en heen en weer slingert/beweegt

61

philosophia debet (3) haec contumaciter (3)

haec casum (3)

de filosofie moet ons beschermen deze/zij zal (ons) aansporen, om de god gaarne te gehoorzamen/dat wij de god gaarne gehoorzamen, (en dat wij) het toeval (gehoorzamen) onder protest deze/zij zal (je) onderwijzen, dat je de godheid moet volgen (en) het lot moet verdragen/ de godheid volgen (en) het lot te verdragen

6. EPISTULA 85, 8-9 (CE 1991, 2) 1 Het is helemaal niet van belang hoe groot een emotie is. Hoe klein ook, hij kan niet gehoorzamen, hij neemt geen raad/advies aan. Zoals geen dier de rede gehoorzaamt, niet een wild, getemd en vriendelijk (dier) immers hun natuur is doof voor advies zo volgen de emoties (de rede) niet, en luisteren niet naar rede, 5 hoe klein ze ook zijn. Tijgers en leeuwen leggen nooit hun wreedheid af: soms verminderen ze deze en, wanneer je het het minst verwacht zult hebben/verwacht, steekt hun getemde grimmigheid weer de kop op. 42 punten = 10 Antwoordmodel (tussen haakjes maximum score) nihil adfectus (1) quantuscumque nescit (2) consilium accipit (1) quemadmodum obtemperat (3) non ferum mite (1) natura suadenti (1) sic adfectus (3) quantulicumque sunt (1) tigres exuunt (1) aliquando summittunt (1) et, cum exspectaveris (2) exasperatur mitigata (1) het maakt niets uit/het is niet/geenszins van belang, hoe groot het gevoel is hoe klein het/hij ook is, hij weet niet/kan niet gehoorzamen hij aanvaardt geen raad zoals geen enkel dier de rede/het verstand gehoorzaamt niet wild, niet tam en zacht/noch een wild (dier), noch een tam en zacht hun natuur is immers doof voor advies zo volgen (ook) de gevoelens niet (en) luisteren/ gehoorzamen zij niet hoe klein zij ook zijn/hoe weinig er ook zijn tijgers en leeuwen leggen nooit hun/de wildheid af soms onderdrukken zij hem en, wanneer je het minst verwacht/heb verwacht steekt de getemde/gekalmeerde grimmigheid/ woestheid de kop op Nooit worden fouten cht tam. Daarna, als de rede vorderingen maakt, zullen de emoties zelfs niet beginnen. Als ze tegen de zin van de rede zullen zijn begonnen, zullen ze tegen haar zin volhouden. Makkelijker is het immers hun begin te verhinderen, 10 dan hun onstuimigheid te beheersen. Vals is dus die middelmatigheid en nutteloos en net zo te beschouwen als wanneer iemand zou zeggen dat je matig gek moet zijn, matig ziek moet zijn.

62

numquam mansuescunt (1) deinde proficit (2) ne incipient adfectus (2) si invita coeperint (2) invita perseverabunt (3) facilius prohibere (3) quam regere (2) falsa inutilis (2) et eodem diceret (3) modice aegrotandum (3)

nooit worden ondeugden echt tam/nooit maken zij (hun) ondeugden echt tam vervolgens, als de rede vorderingen maakt/ verder komt/het wint zullen de gevoelens zelfs niet beginnen/ontstaan als zij tegen de zin van de rede/het verstand begonnen zijn/beginnen zullen zij tegen de zin van de rede blijven/ voortduren het is immers makkelijker hun begin(nen) tegen houden/hen in het begin tegen te houden dan hun vaart/aandrang/opwelling te beheersen/regelen/sturen onwaar/onecht/onjuist is dus dat maat houden en nutteloos en moet net zo beschouwd worden als wanneer iemand zegt/zou zeggen dat men een beetje/met mate gek mag/kan/ moet zijn, een beetje/met mate ziek

7. CE 2008 in hoc me recondidi (1) et fores clusi, (1) ut prodesse pluribus possem. (2) Nullus mihi per otium dies exit; (1) partem noctium studiis vindico; (2) non vaco somno sed succumbo, (1) et oculos in opere detineo. (2) Met het volgende doel heb ik mezelf teruggetrokken en de deur(en) gesloten, (op)dat ik voor meer mensen nuttig kon zijn/ meer mensen kon/kan helpen/om meer mensen te kunnen helpen. Geen dag gaat voor mij voorbij met nietsdoen/ in rust; een deel van de nacht(en) eis ik op voor/maak ik vrij voor/besteed ik aan werk/studie(s); ik maak geen tijd voor slaap maar word erdoor overmand, en houd mijn door het waken vermoeide en dichtvallende ogen bezig met (het) werk/en houd mijn ogen die moe zijn door het waken en (dreigen)dicht (te) vallen bezig met (het) werk. ik heb me niet alleen teruggetrokken van (de) mensen maar (ook) van (de) zaken, en vooral van mijn (eigen) zaken: ik voer (het) werk/(de) zaaklzaken voor toekomstige generaties uit/ik doe (het) werk voor toekomstige generaties. Voor hen schrijf ik enkele zaken op; 63

Secessi non tantum a meis rebus: (2) posterorum negotium ago. (1) illis aliqua [] conscribo; (2)

quae possint prodesse (1) salutares admonitos, [] litteris mando, (2) velut compositiones, (2) esse illas ulceribus expertus, (2) quae [] serpere desierunt. (1) etiam si persanata non sunt, (1) Rectum iter, [] aliis monstro. (2) quod sero cognovi (1) et lassus errando, (1) Clamo: (1) Vitate quaecumque vulgo (2) quae casus attribuit; (1) ad omne fortuitum subsistite: (2) et fera et (kolon 51) decipitur. (1) spe aliqua oblectante (1) Munera ista fortunae putatis? (2) insidiae sunt. (1) 39 punten = 10

die (zouden) kunnen helpen/tot nut (zouden) kunnen zijn heilzame adviezen schrijf ik op als waren het (de) samenstellingen van nuttige geneesmiddelen, omdat ik ervaren heb dat die doeltreffend waren bij mijn verwondingen/pijnen/(ziekelijke) hartstocht(en), die zijn opgehouden zich te verspreiden/die zich niet langer verspreiden. ook al zijn ze niet helemaal genezen, De juiste weg toon ik (aan) anderen. die ik laat heb leren kennen en moe van/door het dwalen, ik roep: Vermijd(t) wat (ook maar) de grote massa/het volk behaagt/alle zaken die het volk behagen, wat/welke zaken/die het toeval toedeelt/heeft toegedeeld; bied(t) achterdochtig en angstig weerstand aan elk toevallig voordeel: (ook) een wild dier en een vis worden/zowel een wild dier als een vis wordt bedrogen/misleid. wanneer een of ander lokmiddel een verleiding vormt Beschouwen jullie die zaken/dat als geschenken van het lot?/Menen jullie dat die zaken geschenken zijn van het lot? Het is een hinderlaag.

64

Das könnte Ihnen auch gefallen