Sie sind auf Seite 1von 6

De onregelmatige werkwoorden (3-groepen)

werkwoorden haben, sein, werden


werkwoorden als drfen, knnen, mgen, mssen, sollen, wollen, wissen
werkwoorden als brennen, kennen, nennen, senden, wenden, bringen, denken
haben
tegenwoordige tijd verleden tijd gebiedende wijs
ich habe ich hatte habe ! (1 persoon)
du hast du hattest habt ! (groep)
er/sie/es hat er/sie/es hatte haben Sie ! (beleefdh. vorm)
wir haben wir hatten
ihr habt ihr hattet
sie haben sie hatten
voltooid deelw.
Sie haben Sie hatten gehabt

sein
tegenwoordige tijd verleden tijd gebiedende wijs
ich bin ich war sei ! (1 persoon)
du bist du warst seid ! (groep)
er/sie/es ist er/sie/es war seien Sie ! (beleefdh. vorm)
wir sind wir waren
ihr seid ihr wart
sie sind sie waren
voltooid deelw.
Sie sind Sie waren gewesen

werden
tegenwoordige tijd verleden tijd (werd) gebiedende wijs
ich werde ich wurde werde ! (1 persoon)
du wirst du wurdest werdet ! (groep)
er/sie/es wird er/sie/es wurde werden Sie ! (beleefdh. vorm)
wir werden wir wurden
ihr werdet ihr wurdet
sie werden sie wurden
voltooid deelw.
Sie werden Sie wurden geworden
verleden tijd (zou)
ich wrde
du wrdest
er/sie/es wrde
wir wrden
ihr wrdet
sie wrden
Sie wrden
Het werkwoord werden heeft een 2 verleden tijdsvormen (wurde = werd, wrde = zou)

Opmerkingen over haben-sein-werden
haben
Er zijn in het Duits werkwoorden, die altijd haben bij zich hebben, terwijl in het
Nederlands zijn wordt gebruikt.
In het Nederlands zijn In het Duits haben
We zijn begonnen. Wir haben angefangen.
Het feest is begonnen. Das Fest hat angefangen.
We zijn doorgegaan. Wir haben fortgefahren.
De winst is toegenomen. Der Gewinn hat zugenommen.
De verliezen zijn afgenomen. Die Verluste haben abgenommen.
De regen is minder geworden. Der Regen hat nachgelassen.
We zijn opgehouden (gestopt). Wir haben aufgehrt.
U bent gestopt. Sie haben geendet.
Het is ons bevallen. Es hat uns gefallen.
Deze mensen zijn getrouwd. Diese Leute haben geheiratet.
Ik ben het helaas vergeten. Ich habe es leider vergessen.
Dit meisje is gepromoveerd. Dieses Mdchen hat promoviert.
De werkwoorden, die haben bij zich hebben zijn:
anfangen, beginnen, fortfahren, zunehmen, abnehmen, nachlassen, aufhren, enden, gefallen,
heiraten, vergessen, promovieren.
sein
Er zijn in het Duits werkwoorden, die altijd sein bij zich hebben, terwijl in het
Nederlands hebben wordt gebruikt.
In het Nederlands hebben In het Duits sein
We hebben hem ontmoet. Wir sind ihm begegnet.
Het kind heeft gebloosd. Das Kind ist errtet.
De werkwoorden, die sein bij zich hebben zijn:
begegnen, errten.
werden
Het werkwoord werden heeft 2 betekenissen.
1. worden
2. zullen

worden/werden
Hij wordt leraar = Er wird Lehrer.
Hij werd rijk = Er wurde reich. (zonder Umlaut !)
zullen/zouden
Hij zal het doen = Er wird es machen.
Hij zou het doen = Er wrde es machen. ( met Umlaut !)

Let op het verschil worden-geworden) !!
Das Kind ist bestraft worden. Er ist Tennisspieler geworden.

Tweede groep onregelmatige werkwoorden.
werkwoorden als drfen, knnen, mgen, mssen, sollen, wollen, wissen
drfen = mogen, toestemming hebben.
Ik mag vanavond mee naar de bioscoop = Ich darf heute abend mit ins Kino.
tegenwoordige tijd verleden tijd
ich darf ich durfte
du darfst du durftest
er/sie/es darf er/sie/es durfte
wir drfen wir durften
ihr drft ihr durftet
sie drfen sie durften
Sie drfen Sie durften
het voltooid deelwoord
gedurft

knnen = kunnen, in staat zijn.
Ik kan dit probleem oplossen = Ich kann dieses Problem lsen.
tegenwoordige tijd verleden tijd
ich kann ich konnte
du kannst du konntest
er/sie/es kann er/sie/es konnte
wir knnen wir konnten
ihr knnt ihr konntet
sie knnen sie konnten
Sie knnen Sie konnten
het voltooid deelwoord
gekonnt


mgen = mogen (wel aardig vinden, houden van), lusten
Ik mag deze mensen niet = Ich mag diese Leute nicht.
Wij houden niet van groente/ we lusten geen groente = Wir mgen kein Gemse.
Opm:
Let op het verschil mochte - mchte
- Ich mochte jenen Mann nicht ( Ik moest van die man niets hebben)
- Ich mchte eine Tasse Kaffe ( Ik had graag een kopje koffie)
tegenwoordige tijd verleden tijd
ich mag ich mochte
du magst du mochtest
er/sie/es mag er/sie/es mochte
wir mgen wir mochten
ihr mgt ihr mochtet
sie mgen sie mochten
Sie mgen Sie mochten
het voltooid deelwoord
gemocht


mssen = moeten
Ik moet nog studeren = Ich mu noch studieren.
tegenwoordige tijd verleden tijd
ich mu ich mute
du mut du mutest
er/sie/es mu er/sie/es mute
wir mssen wir muten
ihr mt ihr mutet
sie mssen sie muten
Sie mssen Sie muten
het voltooid deelwoord
gemut


sollen = moeten
Hij moet het geld teruggeven ! = Er soll das Geld zurckgeben !
tegenwoordige tijd verleden tijd
ich soll ich sollte
du sollst du solltest
er/sie/es soll er/sie/es sollte
wir sollen wir sollten
ihr sollt ihr solltet
sie sollen sie sollten
Sie sollen Sie sollten
het voltooid deelwoord
gesollt
Belangrijk:
mssen en sollen betekenen moeten.
Er zijn verschillen tussen mssen en sollen. Zie onderstaand schema.
Kijk dus goed wanneer je sollen of mssen moet gebruiken !
Verschillen tussen mssen en sollen !
Wanneer gebruik je mssen ? Wanneer gebruik je sollen ?
Het is logisch (kan niet anders) De wil van een ander
Bijv: Ich mu jetzt gehen, denn es ist schon spt. Bijv: Du sollst sofort nach Hause kommen !
Bijv: Alle Menschen mssen sterben Vragen naar de wens van een ander
Jij vindt zelf, dat het moet Bijv: Soll ich dir bei dieser Arbeit helfen ?
Bijv: Ich mu jetzt studieren. Van horen zeggen (gerucht)
Bijv: Ich mu ihm dabei helfen. Bijv: Diese alte Dame soll sehr reich sein.
Afspraak (dat was de afspraak!)
Bijv: Sie sollten um vorgestern hier sein !
Voor het geval dat (Mocht hij)
Bijv: Sollte er wegfahren, dann
Iemand raad geven
Bijv: Du sollst vielleicht frher aufstehen !
Twijfel (wat te doen ?)
Bijv: Was soll ich in dieser Situation machen ?!
Behoren (zoals het hoort)
Auch er soll sich anstndig benehmen.

wollen = willen

tegenwoordige tijd verleden tijd
ich will ich wollte
du willst du wolltest
er/sie/es will er/sie/es wollte
wir wollen wir wollten
ihr wollt ihr wolltet
sie wollen sie wollten
Sie wollen Sie wollten
het voltooid deelwoord
gewollt

wissen = weten
tegenwoordige tijd verleden tijd
ich wei ich wute
du weit du wutest
er/sie/es wei er/sie/es wute
wir wissen wir wuten
ihr wit ihr wutet
sie wissen sie wuten
Sie wissen Sie wuten
het voltooid deelwoord
gewut
Wat valt op bij deze groep onregelmatige werkwoorden ?
1. De tegenwoordige tijd heeft 2 verschillende klanken m.u.v. het werkwoord sollen. Dat is erg
uitzonderlijk. ich darf - wir drfen
ich kann - wir knnen
ich mag - wir mgen
ich mu - wir mssen
ich will - wir wollen
ich wei - wir wissen
2. In de verleden tijd zie je bij deze werkwoorden geen Umlaut.

Derde groep onregelmatige werkwoorden.
werkwoorden als brennen, kennen, nennen, senden, wenden, bringen, denken.

teg. tijd verl. tijd volt. deelw
brennen - brannte - gebrannt
kennen - kannte - gekannt
nennen - nannte - genannt
senden - sandte - gesandt
wenden - wandte - gewandt
bringen - brachte - gebracht
denken - dachte - gedacht

In de handelstaal wordt het werkwoord senden uit deze groep veelvuldig gebruikt.

Das könnte Ihnen auch gefallen