Sie sind auf Seite 1von 2

Waelput, Hendrik

Gent, 26/10/1845 > Gent, 08/07/1885


Historische teksten
Uitvoering van de eerste symfonie in Den Haag (1872)
door een anonieme journalist
[] In vollen vaart zijn wij het muzikale seizoen binnengezeild. In nog geen veertien dagen hebben wij het 34e
Toekomstconcert (13 Nov.) [] genoten []. Een belangwekkend programma, goed uitgevoerd en voor ene
goed bezette zaal, bood ons het Toekomstconcert. De keus van twee nieuwe orkestwerken (manuscript), t. w.
een sinfonie in D-mol van den orkestmeester onzer fransche opera den heer H. Waelput [1] en een
Symphonisches Vorspiel fr Schillers Jungfrau von Orlans van onzen landgenoot Ed. de Hartog moet zeer
worden toegejuicht, niet alleen omdat er de goede verstandhouding uit blijkt tusschen Noord- en ZuidNederland, maar, en vooral, omdat beide werken van zoodanig gehalte zijn, dat ze een uitvoering overwaardig
mogen gekeurd worden.
Bij alle verscheidenheid die reeds in den titel der beide werken ligt opgesloten, hebben ze toch menig punt van
overeenkomst, en wel: 1 ze zijn beide muzikaal; 2 ze zijn bevattelijk, ook voor den niet ingewijde; 3 ze zijn
fraai genstrumenteerd; 4 ze paren aan de degelijkheid der duitsche, de bevallig- en bevattelijkheid der
fransche school. []
Wat ons bij de sinfonie bevreemde [sic], om niet te zeggen misviel, was de Canzonetta als Andante, en, ten
slotte, de episode in modo di inno (in den stijl van een Hymne). Daardoor verlaat de componist, althans naar
onze meening, het zuiver sinfonistisch gebied; behalve dan nog dat wij bezwaarlijk een verband kunnen vinden
tusschen een Canzonetta en een Hymne en het toch de traditioneele eisch bij de sinfonie is dat de vier deelen
(Stze) in onderling verband met elkander staan. Ook vermoeiden ons de twee laatste deelen, doordien ze
beiden in een zeer snel, geagiteerd mouvement geschreven zijn. Wij gelooven echter dat de componist, door
tusschenvoeging van een klein Andante als Introductie voor het Finale (aanduidende het motief van den
Hymnus, die daardoor eenigszins meer gemotiveerd zou optreden en waardoor tevens een zekerder inzetten
van de hoorns, die het thema van het finale moeten laten hooren, mogelijk zou gemaakt worden) dit bezwaar
zou kunnen opheffen; kon hij tevens besluiten om de slagen voor bekkens achterwege te laten, dan gelooven
wij, dat hij ook daardoor in het belang van zijn werk handelen zou.
Wij constateeren echter gaarne dat het geheele werk uitmuntend genstrumenteerd en evenzoo ten gehoore
gebracht is dat de componist door het orkest met toejuichingen en fanfares en door het publiek met warm
applaus en herhaalde terugroeping gevierd werd en hopen dat een en ander een aansporing voor den
begaafden kunstenaar zijn moge om moedig op den weg der kunst, die hij zoo eervol heeft betreden, voort te
gaan.
Een goed deel van het succes dat den heer Waelput ten deele viel moet worden toegeschreven aan de
omstandigheid dat hij zijn werk zelf dirigeerde en het publiek gaarne de gelegenheid aangreep om den
componist in volle mate den bijval te schenken, dien het den directeur van de fransche opera, als zoodanig
billijkerwijze onthouden werd. [2]
************************
[1] Henri Waelput is geboren te Gent den 26n October 1845. Hij studeerde aan de Universiteit aldaar in de
rechten en nam te gelijkertijd piano- en solfgelessen bij mejuffrouw Mengal, dochter van wijlen den ouddirecteur der muziekschool te Gent, en harmonieles bij Ch. Mirij, onderwijzer aan dezelfde muziekschool. In
dien tijd schreef hij, altijd als dilettant, een opera in twee bedrijven: La ferme du Diable. Na zijn cursus in de
philosophie te hebben voltooid, verliet hij op 19jarigen leeftijd de Universiteit om zich geheel en al aan de kunst
te wijden en begaf zich daartoe naar Brussel waar hij, op de muziekschool, piano lessen van Dupont en
onderricht in de leer der fuga en het contrapunt van Ftis ontving; tegelijkertijd nam hij privaatlessen in
compositie en instrumentatie bij Hanssens, orkestdirecteur van het thatre de la Monnaie.
In 1866 behaalde hij den 1e prijs voor fuga en compositie en werd orkestdirecteur in de vlaamsche opra. In
1867 verkreeg hij de Prix de Rome voor de cantate Het Woud (in de Residentie uitgevoerd op het congresconcert in 1868. Red.); gedurende dat jaar bleef hij aan de vlaamsche opra verbonden. Daarna bezocht hij
Parijs, Berlijn, Dresden, en Leipzig totdat hij in 1869 benoemd werd tot directeur van de opera te Brugge waar
hij ook de classieke volksconcerten stichtte. Door verschillende moeielijkheden gedreven, gaf hij in Juli 1871
zijn ontslag en begaf hij zich tot zijn ouders te Gent; op een concert aldaar door hem gegeven, werden, voor de
eerste maal in zijne geboortestad, verschillende van zijn werken ten gehoore gebracht. De compositin door
hem vervaardigd, bestaan hoofdzakelijk in: een opera in 4 bedrijven genaamd Berken de diamantslijper,

woorden van K. Versnaeijen,Nederland, historisch oratorium van Dr. E. van Oije; twee Symphonies, vijf
Ouvertures; vijf Cantates, Liederen, Quintetten, Quartetten, enz, enz.
[2] Wij kunnen ons zeer goed begrijpen dat de heer W. bij de degelijke muzikale richting die hij, gelijk uit zijn
Sinfonie blijkt, is toegedaan, met weinig hingebung het eentonig fransch-italiaansche repertoire, dat in onze
opera voorheerschende is, dirigeert of laat repeteeren. Hoe kon hij een soortgelijke betrekking aanvaarden?
RED.
N.N.: Binnenlandsche berichten - sGravenhage, in: Caecilia, jrg. 29, nr. 23, 1 december 1872, p. 189-190.

Das könnte Ihnen auch gefallen