Beruflich Dokumente
Kultur Dokumente
Inhoud
1.
Van opvang naar integratie 4
2.
Lessen uit het recente verleden 8
2.1
Arbeid 9
2.2
Criminaliteit 15
2.3
Vertrek 21
2.4
Tussentijdse balans 26
3.
Lessen uit het heden 26
3.1
Huisvesting 27
3.2 Arbeidstoeleiding en maatschappelijke participatie
31
3.3 Openbare orde en het creren van maatschappelijk draagvlak
36
4. Geen tijd verliezen: aanbevelingen voor het bespoedigen van de integratie
37
van statushouders
1. Deze Policy Brief is tot stand gekomen via een nauwe samenwerking tussen SCP, WODC en WRR.
Colofon
WRR-Policy Briefs zijn korte publicaties waarin wordt gereflecteerd op een actueel
beleidsthema vanuit de wetenschappelijke kennis.
December 2015, nr. 4
Uitgever: WRR
Redactie: WRR
Ontwerp en vormgeving: cimon communicatie
ISSN: 2352-1392
Deze publicatie graag citeren als:
Engbersen (WRR), Godfried, Jaco Dagevos (SCP), Roel Jennissen (WODC), Linda Bakker
(SCP/EUR) en Arjen Leerkes (WODC) m.m.v. Jeanine Klaver en Arend Od (Regioplan)
(2015) Geen tijd verliezen: van opvang naar integratie van asielmigranten,
WRR-Policy Brief 4, Den Haag: WRR.
SAMENVATTING
1. Wij danken Kim Putters (SCP), Frans Leeuw (WODC) en Andr Knottnerus (WRR) voor hun steun aan dit
project en voor hun commentaar. Daarnaast zijn wij dank verschuldigd aan Ernst Hirsch Ballin en Mark Bovens,
die commentaar hebben geleverd op verschillende versies van de policy brief. Ook zijn wij Kees Groenendijk
(Radboud Universiteit) en Hans Sondaal (ACVZ) erkentelijk voor hun commentaar en suggesties. Ook danken wij
de ACVZ, staf- en raadsleden van de WRR, stafleden van het SCP en WODC voor hun commentaar en Jeanine
Klaver en Arend Od van Regioplan voor hun professionele onderzoek in elf gemeenten. Meike Bokhorst zijn wij
dank verschuldigd voor de betrokken en nauwgezette organisatie rond het maken van deze policy brief.
2. Brief van 27 november 2015 van de minister van SZW aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der StatenGeneraal. Integratie en participatie van vergunninghouders. Kenmerk: 2015-0000298184, p. 5.
1995
2000
Gerealiseerd
2005
2010
2015**
Prognose
* Bron: CBS. Vanaf 2007 alleen asielaanvragen in eerste aanleg. In de periode 1990-2006 gaat het om zowel eerste als
herhaalde asielverzoeken
** Gerealiseerd aantal aanvragen tot en met november. De prognose voor december 2015 is gebaseerd op de instroom
in november 2015, waarbij we ervan uitgaan dat de instroom in december 2015 gelijk is aan die van november 2015.
Het is dus duidelijk niet de eerste keer dat Nederland geconfronteerd wordt met grote
aantallen asielzoekers. Om meer inzicht te krijgen in de problematiek is het nuttig te
bezien hoe er in het verleden met plotselinge stijgingen van het aantal asielzoekers is
omgegaan. Veel van de huidige zorgen en beleidsvragen speelden immers toen ook. Ook
toen werden tentenkampen opgezet, noodwoningen gebouwd en werd integratiebeleid
ontwikkeld. In deze policy brief blikken we daarom allereerst terug en analyseren we hoe
het asielmigranten is vergaan die vanaf de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw naar
Nederland zijn gekomen (hoofdstuk 2).
In de behandeling van deze vraag richten we ons op drie belangrijke onderwerpen.
Allereerst de positie op de arbeidsmarkt, waarbij we ingaan op de ontwikkeling van de
arbeidsmarktpositie van statushouders door de tijd. Daarnaast besteden we aandacht aan
het thema van criminaliteit. In de afgelopen maanden hebben veel burgers de zorg geuit dat
door de komst van asielmigranten de onveiligheid toeneemt. Daarom gaan we in op de mate
waarin statushouders vertegenwoordigd zijn in de geregistreerde criminaliteit.
p.5 | WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen
Ten slotte kijken we naar de dynamiek binnen de populatie van statushouders. Hebben we
te maken met een populatie die in Nederland blijft of die (deels) weer vertrekt? Ook dit is
een vraag die voortdurend terugkeert in het publieke debat.
De drie vragen samengevat:
1. Hoe is de arbeidsmarktpositie van statushouders?
2. In welke mate zijn statushouders betrokken bij criminaliteit?
3. Zijn statushouders in Nederland gebleven of na verloop van tijd weer vertrokken?
De keuze voor deze drie vragen betekent dat we ons hebben ingeperkt. We gaan
bijvoorbeeld niet in op het thema verdringing. Verdringing vindt plaats indien
statushouders het werk doen dat eerder door binnenlandse werkers gebeurde. Ook een druk
op de lonen als gevolg van een groter aanbod van werkende immigranten kan als verdringing
worden beschouwd (SER 2014: 99). Het gangbare inzicht is dat de effecten van immigratie
op de lonen en werkgelegenheid van binnenlandse werkers klein zijn (Httl en Leandro
2015).6 Naast verdringing behandelen we ook niet het vraagstuk van religie, en de mogelijke
relaties tussen asielmigratie en terrorisme en radicalisering. Ook daarover ontbreekt het
ons aan precieze gegevens. In deze policy brief staat in hoofdzaak het integratievraagstuk
centraal. We richten ons niet op de opvang in Nederland (of in de regio) of op de terugkeer
van afgewezen asielzoekers.
In de tweede plaats kijken we naar het heden (hoofdstuk 3). Dat doen we op basis van
onderzoek dat in de periode oktober - december 2015 is verricht door Regioplan in opdracht
van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Het onderzoek vond
plaats in elf gemeenten die betrokken zijn bij de integratie van statushouders (Regioplan
2015). Het betreft Alkmaar, Amersfoort, Amsterdam, Den Haag, Deventer, Eindhoven,
Goes, Heerenveen, Nijmegen, Rotterdam en Zwolle. Twee clusters van vragen staan in dat
onderzoek centraal.
6. Dat beeld wordt bevestigd door recente ramingen van de Nederlandse Bank (DNB 2105). Hierin is uitgegaan van
60.000 asielzoekers in 2015 en 2016 en 40.000 in 2017. De macro-economische invloed blijkt voor de zittende
bevolking betrekkelijk beperkt zijn.
1. Wat is het gemeentelijk beleid op het gebied van huisvesting en toeleiding tot de
arbeidsmarkt voor statushouders? Met welke knelpunten hebben gemeenten te maken
en welke lokale oplossingen worden daarvoor ontwikkeld?
2. Heeft de aanwezigheid van statushouders geleid tot openbare-ordeproblemen,
waaronder criminaliteit? Welke lokale oplossingen worden daarvoor ontwikkeld?
Vervolgens trekken we lessen uit heden en verleden die relevant zijn voor de integratie
van statushouders (hoofdstuk 4). De veronderstelling daarbij is dat Europa de komende
jaren geconfronteerd zal blijven worden met asielmigratie. De omvang daarvan is moeilijk
te voorspellen, maar enkele toekomstige trends en ontwikkelingen zijn wel aan te geven.
Op korte termijn is te verwachten dat de aantallen asielaanvragers op een hoog niveau
blijven. In Syri, het land waaruit de meeste asielzoekers komen, woedt de oorlog nog voort.
Ook hebben de spanningen in de rest van de Arabische wereld en in delen van Afrika en
Centraal-Azi een structureel karakter, waardoor migratiestromen ontstaan en voortduren.
Het merendeel van de ontheemden zal in de eigen regios worden opgevangen, een klein
deel zal in Europa terechtkomen en een deel daarvan zal in Nederland een asielstatus
verwerven.7
Ook moet Nederland rekening houden met aanpassingen in het Europees asielbeleid en met
mogelijk strenger asielbeleid in de ons omringende landen. De grote stijging van het aantal
asielaanvragen in Nederland in 1994 was vermoedelijk het resultaat van de aanscherping
van het asielbeleid in Duitsland.8 Het is niet ondenkbaar dat dit opnieuw gebeurt, gelet op
de enorme aantallen migranten die Duitsland momenteel te verwerken krijgt. Nederland
moet op dergelijke ontwikkelingen zijn voorbereid.
7. In het jaar 2013 waren wereldwijd ongeveer 51,2 miljoen mensen op de vlucht. Van hen zijn in dat jaar ongeveer
17,9 miljoen mensen een internationale grens overgestoken. Het aantal binnenlandse ontheemden was dus
met ongeveer 33,3 miljoen een stuk groter (UNHCR 2013). Verreweg de meeste mensen die hun eigen land
ontvluchten, zoeken bescherming in omringende landen. Slechts een klein deel zoekt zijn heil in een ander
deel van de wereld (Europa, Noord-Amerika of Oceani). Tussen 1991 en 1995 bijvoorbeeld zochten 750.000
Liberianen hun toevlucht tot Ivoorkust en Guinee, terwijl slechts ongeveer 20.000 Liberianen in deze periode
een asielaanvraag in Noordwest-Europa indienden (UNHCR 1997). In de jaren negentig zochten Afghaanse
vluchtelingen vooral een veilig heenkomen in de buurlanden Iran en Pakistan, terwijl de mensen die vanaf 2011
de Syrische burgeroorlog ontvluchtten eveneens overwegend in de eigen regio hun heil zochten. Eind mei 2015
verbleven meer dan 3,8 miljoen Syrische vluchtelingen in Turkije, Libanon, Jordani en Irak. Het aantal Syrische
asielverzoeken in Europa is in de periode van april 2011 tot en met mei 2015 opgelopen tot slechts een ruime
250.000 (UNHCR 2015), waarvan Nederland er zon 13.200 voor zijn rekening nam.
8. Onderzoek van Jennissen en Van Wissen (2015) staaft deze veronderstelling. Als gevolg van het zogenoemde
Asylkompromi, dat op 26 mei 1993 door de Bondsdag kwam, daalde het aantal asielverzoeken in Duitsland sterk.
Het aantal asielverzoeken in Nederland begon vervolgens te stijgen. Ook in 1994, het jaar van de introductie van
de nieuwe Vreemdelingenwet, die in grote lijnen spoorde met het Fremdengesetz, bleef het aantal asielverzoeken
in Nederland aanvankelijk hoog. Dit veranderde pas nadat in de tweede helft van 1994 de asielprocedure in
Nederland werd aangescherpt met de introductie van aanmeldcentra waar een eerste onderscheid tussen
kansarme en kansrijke asielzoekers werd gemaakt. Verder zijn begin 1995 achtereenvolgens de begrippen
veilige landen van herkomst (Stb. 1994, 894) en veilige derde landen (Stb. 1995, 43) aan de Vreemdelingenwet
toegevoegd (zie art. 32 Vw 2000) (Sprangers et al. 2009; Wijkhuijs et al. 2011).
9. Zie Zolberg et al. (1989) voor nadere uitleg over vluchtelingen als doelwit en slachtoffer, die zij onderscheiden
naast vluchtelingen als activist.
Een laatste verschil is dat het percentage jongvolwassen mannen tegenwoordig hoger ligt
dan in de voorafgaande periode.
Ondanks deze verschillen kunnen we vele lessen trekken uit de asielproblematiek van
de jaren negentig. Inzicht in die episode kan leiden tot een betere integratie van de
huidige en toekomstige asielzoekersstromen. We bekijken daartoe achtereenvolgens de
arbeidsmarktpositie van statushouders, hun betrokkenheid bij criminaliteit en de mate van
vertrek uit Nederland.
2.1
10. Personen zijn in deze cijfers gedentificeerd via hun nationaliteit. Doorgaans worden gegevens over
sociaaleconomische indicatoren gebaseerd op het zogenoemde geboortelandcriterium, zoals in tabel 1.
Afghanen
Irakezen
Iranirs
Somalirs
Nettoparticipatie op de
arbeidsmarkt* (2012)
42
39
60
26
Personen met
bijstandsuitkering
(september 2013)
26
37
24
53
Personen in arm
huishouden (2011)
32
36
19
53
Kinderen in arm
huishouden (2011)
42
45
17
67
Turken
Marokkanen
Surinamers
Antillianen
52
46
61
57
10
15
9
13
20
23
10
16
26
30
12
17
Niet-westerse
allochtonen totaal
Autochtonen
53
70
13
2
19
5
25
7
* Nettoparticipatie betreft het aandeel werkenden met een baan van twaalf uur en meer per
week in de bevolking van 15-64 jaar. De tabel geeft het percentage bijstandsuitkeringen op
persoonsniveau. Indien in een paarhuishouden de partner geen inkomen heeft, wordt in de
statistiek de partner aangemerkt als iemand met een bijstandsuitkering. Armoedegegevens in de
tabel zijn gebaseerd op het niet-veel-maar-toereikendcriterium (Soede en Vrooman 2010).
Bron: SCP, Jaarrapport integratie 2013; CBS, Jaarrapport integratie 2014.
11. Deze cohortstudie zal in 2016 bij het WODC verschijnen. De analyse van de arbeidspositie verschijnt ook in Bakker
(2016, in print). Personen die in deze periode zijn overleden of gemigreerd, zijn buiten beschouwing gelaten. Het
gaat om personen die bij inschrijving in de GBA (dus vanaf het moment van statusverlening) tussen 18 en 54 jaar
oud waren. Eventuele partners en kinderen die binnen een jaar zijn nagereisd zijn ook meegerekend. Dit is een
groep die tijdens de hele onderzochte periode kan participeren op de Nederlandse arbeidsmarkt. Zie Jennissen en
Oudhof (2008) voor vergelijkbare bevindingen.
de arbeidsparticipatie van asielmigranten. Zij komen dan in de buurt van het niveau
van gezinsmigranten uit niet-westerse landen, maar het verschil met niet-westerse
arbeidsmigranten blijft substantieel. Gezinsmigratie heeft betrekking op gezinshereniging,
meemigrerende gezinsleden en gezinsvorming. Arbeidsmigranten zijn personen die als doel
hebben in Nederland te gaan werken.
Figuur 2 toont de arbeidsmarktparticipatie van statushouders die reeds vijftien jaar in
Nederland wonen. Na een verblijf van twee jaar in Nederland heeft een kwart van de
asielmigranten een betaalde baan van meer dan acht uur per week. Bij de niet-westerse
arbeidsmigranten is dit 90 procent en bij de gezinsmigranten uit niet-westerse landen
heeft 50 procent betaald werk na twee jaar verblijf in Nederland. Wel wordt de kloof tussen
asielmigranten en de andere categorien over een periode van vijftien jaar kleiner. Na vijf
jaar heeft 50 procent van de asielmigranten een baan. Dit stijgt naar 57 procent na een
verblijf van vijftien jaar, waardoor het verschil met gezinsmigranten nog maar minimaal
is. Tegelijkertijd daalt de arbeidsmarktparticipatie van arbeidsmigranten in deze periode,
waardoor het verschil met de asielmigranten ook slinkt.
Figuur 2 - Werkzaam (meer dan acht uur per week) per migratiemotief, cohort 95-99 in %,
naar verblijfsjaren in Nederland
100
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
2
Arbeid (N=3289)
Familie (N=53182)
10
11
12
13
14
Asiel (N=33030)
15
Figuur 3 - Werkzaam (meer dan dertig uur per week) per migratiemotief, cohort 95-99 in %, naar
verblijfsjaren in Nederland
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
2
Arbeid (N=3289)
10
Familie (N=53182)
11
12
13
14
15
Asiel (N=33030)
Bron: SSB.
Wanneer we kijken naar het percentage voltijdbanen (meer dan dertig uur per week) is er
sprake van een vergelijkbare ontwikkeling (zie figuur 3). Na tien jaar verblijf in Nederland
is het aandeel asielmigranten met een voltijdbaan iets groter dan dat van familiemigranten.
Na vijftien jaar heeft ongeveer een derde van de asiel- en gezinsmigranten een betaalde baan
van minimaal dertig uur.
12. Het SSB bevat microdata die betrekking hebben op de totale legaal in Nederland verblijvende bevolking. Het
SSB bevat onder andere gegevens over herkomst, sociaaleconomische indicatoren, leeftijd en geslacht. Onder
arbeidsmigranten verstaat het CBS (zie www.statline.cbs.nl) personen die als doel hebben in Nederland te gaan
werken. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om arbeid in loondienst of arbeid als zelfstandige. Het motief familie
heeft betrekking op gezinshereniging, meemigrerende gezinsleden en gezinsvorming. Onder gezinshereniging
wordt de vestiging in Nederland verstaan van personen uit gezinnen die al vr de immigratie bestonden, waarbij
n of meer gezinsleden bij gezinsleden gaan wonen die eerder naar Nederland zijn gekomen. Meemigrerende
gezinsleden zijn gezinsleden van een migrant met een ander migratiemotief dan familie die in hetzelfde jaar
immigreren als de migrant. Gezinsvorming betreft de vestiging in Nederland van personen die hier komen om te
trouwen, een partnerschap af te sluiten, of te gaan samenwonen met een al in Nederland wonende partner, met
wie betrokkene nooit eerder heeft samengewoond.
10
11
12
13
Iran
Irak
Somali
Afghanistan
Totaal
14
15
Bron: SSB.
13. De hier gepresenteerde cijfers over participatie zijn gunstiger dan die van de vluchtelingengroepen in tabel 1.
Dit komt omdat in tabel 1, die betrekking heeft op alle migranten (ongeacht het geregistreerde migratiemotief),
ook relatief veel vrouwen van asielmigranten (migratiemotief is bij deze groep vaak gezinsmigratie) met een lage
arbeidsparticipatie in de berekeningen zijn meegenomen.
Bepalende factoren
De problematische arbeidsmarktpositie van veel asielmigranten kan worden verklaard
uit gangbare factoren als een lage opleiding, geringe werkervaring en het ontbreken van
relevante sociale netwerken. Daarnaast spelen factoren een rol die verbonden zijn met
(asiel)migratie, de asielprocedure en het inburgeringsbeleid voor statushouders:14
De asielprocedure. Voor veel asielmigranten duurt het lang voordat ze een status
verwerven en de regie over hun leven terugkrijgen (Bakker et al. 2014). Zo mag een
asielzoeker pas werken wanneer de asielaanvraag minstens zes maanden in behandeling
is, ongeacht of dit in eerste aanleg is of in beroep. Daartoe dient bovendien eerst een
vergunning te worden aangevraagd. De asielzoeker mag maximaal 24 weken per jaar
werken.15 De Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken spreekt van verloren tijd
(ACVZ 2013).
Een drukke tijd. De eerste periode na statusverlening is druk. Men trekt na verloop
van tijd16 in een nieuwe woning en orinteert zich op inburgering, het volgen van een
opleiding of het zoeken naar werk. Voorts staat de beginperiode bij veel statushouders
in het teken van gezinshereniging. Om deze zogenoemde nareizigers over te laten
komen, moet de aanvraag binnen drie maanden na statusverlening worden ingediend.
Dit kost tijd en inspanning.
De psychische gezondheid. Mentale gezondheidsproblemen hangen samen met
mogelijke traumatische ervaringen opgedaan in het herkomstland, maar ook met de
vluchtgeschiedenis en met langdurig verblijf in asielzoekerscentra. Personen met een
slechte gezondheid hebben geringere arbeidskansen (Bakker et al. 2013).
Plaats waar een opleiding is voltooid. Een voltooide opleiding in het land van
herkomst biedt minder arbeidskansen dan een opleiding in Nederland. Dat komt
mede doordat diplomas uit bepaalde herkomstlanden niet worden erkend. Het volgen
van een opleiding in Nederland kost tijd en kan de eerste periode bijdragen aan de
geringe arbeidsparticipatie. Nederlandse opleidingen dragen evenwel sterk bij aan de
participatiekansen van vluchtelingengroepen (Kanas & Van Tubergen 2009; Hartog en
Zorlu 2009; Bakker 2016 (in print).
14. Zie Klaver et al. (2007); Klaver en Van der Welle (2009); Bevelander en Lundh (2007); Kanas en Van Tubergen
(2009); De Vroome en Van Tubergen (2010); Dourleijn en Dagevos (2011); Dagevos (2011); Bakker et al. (2013).
15. Zodra de asielmigranten een status krijgen, staat het ze vrij om volwaardig te participeren op de Nederlandse
arbeidsmarkt.
16. Na statusverlening kan het lang duren voordat statushouders over een zelfstandige huisvesting kunnen
beschikken.
2.2
Vertegenwoordiging in de criminaliteit: in
absolute zin hoger
Criminaliteit
Er bestaan zorgen over de betrokkenheid
van asielmigranten bij criminaliteit. Maar
hoe reel is deze zorg? Ook voor deze
vraag levert de cohortstudie inzichten op. Daartoe is een koppeling gemaakt met het
Herkenningsdienstsysteem (HKS) van de politie. Dit systeem registreert personen in de
leeftijd van 12 tot 60 jaar tegen wie als verdachte van het plegen van een misdrijf een proces17. Voor statushouders geldt dat zij het bedrag van de lening die zij aangaan voor de inburgering terugkrijgen als zij
binnen de gestelde termijn succesvol zijn ingeburgerd.
18. Het negatieve effect van de lange asielprocedure op de positie op de arbeidsmarkt is vooral een indirect effect
via de slechtere psychische gezondheid van asielmigranten waarvan de asielprocedure langer heeft geduurd
(zie Bakker et al. 2013 en Laban et al. 2008). De ervaring leert ook dat hoe langer iemand niet werk, hoe groter
de afstand tot de arbeidsmarkt wordt. De literatuur over werkloosheid laat zien dat langdurige werkloosheid de
arbeidsmarktkansen op twee manieren verslechtert. Werklozen verliezen hun vaardigheden naarmate zij langer
werkloos zijn en werkgevers beschouwen langdurige werkloosheid vaak als een signaal voor een relatief lage
productiviteit (De Graaf-Zijl et al. 2015).
verbaal is opgemaakt. Er valt veel voor te zeggen om de personen in deze database te typeren
als geregistreerde daders. Deze typering komt meer overeen met hun feitelijke status dan
de term verdachte. Door de rechter vrijgesproken personen dienen uit deze database te
worden verwijderd. Omdat we er niet zeker van zijn dat dit ook daadwerkelijk gebeurt en
afdoeningen door het Openbaar Ministerie (bijvoorbeeld schikkingen) niet uit de database
worden verwijderd, blijven we toch spreken over verdachten (Jennissen et al. 2009). De
vergelijking heeft betrekking op de volgende groepen migranten:
asielmigranten die tussen 1995 en 1999 naar Nederland kwamen;
overige niet-westerse migranten die tussen 1995 en 1999 naar Nederland kwamen;
overige niet-westerse migranten: dit zijn alle niet-westerse migranten (eerste en tweede
generatie) minus het cohort dat tussen 1995 en 1999 naar Nederland kwam.
We kijken eerst naar de resultaten zonder rekening te houden met verschillen in
samenstelling van de groepen (zoals het aandeel jonge mannen). Daarna corrigeren we
voor deze verschillen om te zien of het geconstateerde beeld blijft bestaan. Als na correctie
de geregistreerde criminaliteit onder asielmigranten hoger is dan onder autochtonen,
dan betekent dit dat andere dan in de analyse opgenomen kenmerken een rol spelen in de
verklaring van de hogere criminaliteit van asielmigranten. Dit is van belang voor beleid:
er zijn dan redenen om aan te nemen dat specifieke aan de groep gerelateerde factoren van
invloed zijn op de kans op geregistreerde criminaliteit.
In figuur 5 wordt de geregistreerde criminaliteit van de onderscheiden migrantengroepen
afgezet tegen de criminaliteit onder autochtonen (die wordt op 1 gesteld). Het blijkt
dat statushouders in de jaren 2001, 2006 en 2012 drie keer zo grote kans hebben om als
verdachte in de politiestatistieken te belanden als autochtonen. In deze jaren was het aandeel
geregistreerde verdachten onder de autochtone bevolking van 12 tot 60 jaar respectievelijk
1,3 procent, 1,5 procent en 1,1 procent. Van de asielmigranten staat in die jaren 3,8 procent,
4,5 procent en 3,4 procent als verdachte geregistreerd.
Naarmate de verblijfsduur toeneemt, stijgt de oververtegenwoordiging van statushouders
in de geregistreerde criminaliteit licht. Asielmigranten hebben hogere criminaliteitsscores
dan de overige niet-westerse migranten die in de periode 1995-1999 in Nederland
arriveerden. De laatste categorie bevat vooral Turkse en Marokkaanse gezinsmigranten. Het
verschil in geregistreerde criminaliteit tussen asielmigranten die tussen 1995 en 1999 naar
Nederland kwamen en de totale groep niet-westerse migranten (eerste en tweede generatie
minus immigratiecohort 1995-1999) is betrekkelijk gering.
0
Asielmigranten 95-99
Overige niet-westerse
migranten 95-99
2001
2006
Overige niet-westerse
migranten (eerste en
tweede generatie)
2012
Figuur 6 - Vertegenwoordiging van statushouders (cohort 95-99) ten opzichte van autochtonen in de
geregistreerde criminaliteit, 12- t/m 59-jarigen
Afghanen
Iranirs
Irakezen
2001
Somalirs
2006
2012
19. De relatieve kansenverhoudingen geven de kansenverhouding van het verdacht zijn van een misdrijf en het
niet verdacht zijn van een misdrijf ten opzichte van een referentiecategorie weer bij gelijke waarden voor de
overige als onafhankelijke variabelen in een logistisch regressiemodel opgenomen achtergrondkenmerken. De
referentiecategorie heeft altijd de waarde 1. Autochtonen zijn in deze analyse de referentiegroep.
20. De betreffende analyse is beperkt tot volwassenen, zodat de uitkomsten niet worden benvloed door HALTafdoeningen voor minderjarigen. Aangezien een HALT-afdoening maar n keer kan worden opgelegd, is er sprake
van overschatting van de verschillen tussen verschillende herkomstgroepen als ook minderjarigen in de analyses
worden betrokken.
21. Opleiding is niet meegenomen in deze analyse, omdat van migranten vaak niet bekend is welke opleiding zij
hebben genoten. Om toch enigszins rekening te houden met het feit dat bepaalde personen na hun achttiende
nog een (hbo- of universitaire) opleiding volgen en daardoor wellicht een relatief lager inkomen hebben, hebben
we ook de interactievariable huishoudinkomen x leeftijd in de analyse opgenomen.
Figuur 7 - Relatieve kansenverhoudingen ten opzichte van autochtonen voor het al dan niet
verdachte zijn van een misdrijf, na correctie voor een aantal kenmerken, mannen van 18-45 jaar
3
2,5
2
1,5
1
ns
ns ns
0,5
0
Afghanen
Iranirs
Irakezen
ns
Somalirs
2006
2012
Het overgrote deel van de asielinstroom in 2015 is afkomstig uit Arabische landen en uit
landen gelegen in Sub-Sahara-Afrika. Met behulp van het onderzoek verricht door Blom
en Jennissen (2014) kunnen we ook iets zeggen over de aard van de misdrijven waarvan zij
worden verdacht. Deze hebben vooral betrekking op vermogensdelicten zonder geweld
(bijvoorbeeld winkeldiefstallen). Drugs- en wapendelicten worden daarentegen relatief veel
minder door deze asielmigranten gepleegd (vgl. Althoff et al. 2006; De Boom et al. 2006; De
Boom et al. 2010).
Over de vertegenwoordiging van asielmigranten in de criminaliteit zijn de volgende
conclusies te trekken:
1. Door het hoge aantal jonge alleenstaande mannen is de geregistreerde criminaliteit onder
asielmigranten hoger dan onder de autochtone bevolking. In de jaren 2001, 2006 en 2012
was het aandeel verdachten onder de asielmigranten respectievelijk 3,8 procent, 4,5
procent en 3,4 procent, terwijl dat aandeel onder autochtone Nederlanders schommelde
rond 1,3 procent.
2. Asielmigranten worden niet vaker van een delict verdacht dan autochtone burgers met
vergelijkbare demografische en sociaaleconomische kenmerken.
3. Asielmigranten worden vooral verdacht van vermogensdelicten als diefstal en minder
van drugs- en wapendelicten.
2.3
Komen en gaan
Van asielmigranten is bekend dat een deel
Vertrek
hoopt op permanente vestiging in het
asielland. Anderen zouden graag terugkeren
naar het herkomstland, zodra het enigszins
mogelijk is (Klinthll 2007). Echter, door de situatie in het herkomstland is terugkeer vaak
niet mogelijk (Black et al. 2004; Leerkes et al. 2014). Daarnaast is er sprake van verdere
migratie van vluchtelingen uit Nederland naar een ander (westers) land, zoals Engeland of
Canada. Uit de IntegratieBarometer van Vluchtelingenwerk Nederland komt naar voren dat
van alle asielzoekers die in de periode 1998 tot en met 2007 een verblijfsvergunning kregen,
33 procent per 1 januari 2008 niet meer bekend was in het Nederlandse bevolkingsregister
(Klaver en Van der Welle 2009). Dit duidt erop dat een substantile minderheid uit
Nederland is vertrokken. Over het vertrek van recente statushouders bestaan nog geen
betrouwbare gegevens.
Wel zijn er cijfers over immigratie en emigratie, waaruit eveneens een vrij grote dynamiek
naar voren komt. Het blijkt dat van de vluchtelingen die naar Nederland komen, een
significant deel ook weer vertrekt, hetzij naar het land van herkomst hetzij naar een ander
land. Helaas is het onmogelijk om hierbij een onderscheid te maken tussen degenen die
terugkeren naar hun land van herkomst en degenen die doormigreren naar een ander land.
De figuren 8 tot en met 11 laten zien dat de emigratie vanuit Nederland van personen uit
Irak, Iran en Somali in de jaren van 2004 tot 2007 en voor Afghanen van 2005 tot 2009,
groter was dan de instroom. Van de Somalirs is bekend dat ze in deze periode vooral naar
Engeland migreerden. Daarna zien we voor de verschillende vluchtelingengroepen een
aantal pieken in immigratie. In het jaar 2014 is de in- en uitstroom van Irakezen en Afghanen
nagenoeg gelijk. Alleen voor de Iraanse groep ligt het immigratiecijfer nog beduidend hoger
dan het emigratiecijfer.
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Emigratie
Immigratie
2010
2011
2012
2013
2014
2012
2013
2014
Migratiesaldo
2005
2006
2007
2008
Immigratie
2009
Emigratie
2010
2011
Migratiesaldo
2000
1500
1000
500
-500
-1000
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
Immigratie
Bron: CBS, 27 oktober 2015.
Emigratie
2011
2012
Migratiesaldo
2013
2014
1500
1000
500
-500
2004
2005
2006
2007
Immigratie
2008
2009
Emigratie
2010
2011
2012
2013
2014
Migratiesaldo
Hulpbronnen
Er zijn verschillende verklaringen voor het vertrek van statushouders uit Nederland. Ten
eerste keert een deel van de statushouders terug naar het herkomstland wanneer de politieke
en economische omstandigheden er naar hun inschatting voldoende zijn verbeterd (Black et
al. 2004; Klinthll 2007).
Ten tweede kan vertrek te maken hebben met de mate waarin statushouders al dan niet
succesvol zijn op de Nederlandse arbeidsmarkt. Het bestaande onderzoek leverde daarover
verschillende inzichten. In diverse studies is enerzijds gevonden dat vertrekkers vaak
relatief goed gentegreerd zijn in sociaaleconomisch opzicht. Migranten met een baan
hebben bijvoorbeeld meer kans op vertrek uit Nederland dan migranten zonder baan
(Jennissen en Oudhof 2008). Uit een Zweedse studie, waarin specifiek naar statushouders
is gekeken, blijkt dat degenen uit de hoogste inkomensgroep en met het hoogste
opleidingsniveau na verloop van tijd het vaakst vertrekken (Klinthll 2007). Een verklaring
hiervoor is dat werkervaring, inkomen en opleiding belangrijke hulpbronnen zijn om te
kunnen emigreren. Anderzijds is juist het niet kunnen vinden van een (passende) baan soms
een reden voor vertrek (Casserino 2004). Vertrek kan dus zowel het gevolg zijn van succes
als van falen.
Ten derde blijkt sociaal-culturele integratie, zoals het hebben van contacten met
autochtonen en het zich identificeren met Nederland, veelal te leiden tot een geringere
intentie om te vertrekken (De Haas en Fokkema 2011; De Vroome en Van Tubergen 2014).
Omdat sociaaleconomische en sociaal-culturele integratie vaak samengaan en mogelijk
tegengestelde effecten hebben blijft het de vraag welk effect zij uiteindelijk in combinatie
hebben (vgl. ook De Vroome et al. 2012).
Er zijn twee conclusies te trekken over het thema verblijf en vertrek van statushouders:
1. Er is sprake van een grote dynamiek binnen de categorie statushouders. Een substantile
minderheid vertrekt na verloop van tijd weer uit Nederland.
2. Beleid dat zich richt op een betere sociaaleconomische integratie van statushouders kan
twee tegengestelde effecten hebben: (i) het kan leiden tot een sterkere sociaal-culturele
integratie en verkleint daarmee de kans op vertrek; (ii) het rust mensen toe met meer
hulpbronnen en vergroot daarmee de kans op vertrek.
2.4
22. Deze paragraaf is een licht geredigeerde versie van een tekst die geschreven is door Arend Od en Jeanine Klaver
van Regioplan.
23. Tweede Kamer der Staten-Generaal. Vergaderjaar 2015-2016. Brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst.
Vreemdelingenbeleid. 19 637. Nr. 2053. Zie tevens brief aan de Tweede Kamer van de minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid van 27 november waarin het streven naar snelle integratie en actieve participatie van
vergunninghouders nadrukkelijk als inzet van kabinetsbeleid wordt geformuleerd (SZW 2015).
in elf gemeenten leert dat deze opgave niet eenvoudig is.24 In het onderzoek stonden twee
clusters van vragen centraal:
1. Wat is het gemeentelijk beleid voor statushouders op het gebied van huisvesting en
toeleiding tot de arbeidsmarkt? Met welke knelpunten hebben gemeenten te maken en
welke lokale oplossingen worden daarvoor ontwikkeld?
2. Heeft de aanwezigheid van statushouders geleid tot openbare-ordeproblemen,
waaronder criminaliteit? Welke lokale oplossingen worden daarvoor ontwikkeld?
In deze paragraaf schetsen we de belangrijkste uitkomsten van het onderzoek. Dit
onderzoek is niet representatief voor Nederland. Wel geeft het een goed inzicht in de aard
van de problematiek waarmee gemeenten te maken hebben en in de soort van oplossingen
die zij voorstaan.
3.1
Eind 2015 is het vinden van huisvesting het grootste knelpunt. Is die eenmaal gevonden,
dan zijn er daarna geen noemenswaardige problemen in de woonomgeving, zoals overlast,
zo geven gemeenten in dit onderzoek aan. De gemeenten geven een aantal succesfactoren
aan om tot een adequate huisvesting en integratie van statushouders te komen. Dit zijn:
(1) beperkte aantallen te plaatsen asielzoekers; (2) kleinschalige huisvesting (geen grote
wooncomplexen); (3) voldoende spreiding over buurten; en (4) het informeren en betrekken
van buurtbewoners bij de komst van statushouders (zie kader 1). Ook worden soms
specifieke manieren van begeleiding ingezet om statushouders eerder hun weg in de lokale
gemeenschap te laten vinden (zie kader 2).
25. Om dit probleem op te lossen heeft het COA een pilot gestart waarbij de huurtoeslag centraal wordt aangevraagd
voor statushouders.
Deze factoren worden eveneens van belang geacht voor het creren van draagvlak onder
de bevolking. Veel respondenten benadrukken dat de meeste zorgen over mogelijke
integratieproblemen voortkomen uit de recente en grootschalige noodopvang voor
asielmigranten die nog in afwachting zijn van hun verblijfsstatus. De huisvesting
van statushouders heeft volgens de benaderde respondenten tot dusverre niet tot
maatschappelijk verzet geleid.
kunnen zich hier mede met het oog op toekomstig draagvlak onder de bevolking in
vinden. Verdringing door statushouders in de sociale huursector wordt als onwenselijk
beschouwd. Overigens zijn veel gemeenten al bezig met dergelijke tijdelijke oplossingen
(zie kader 3).
Wel wordt duidelijk dat het creren van extra (tijdelijke) huisvesting geen eenvoudige
opgave is. Gemeenten benadrukken dat het transformeren van kantoren of zorgcomplexen
tot huisvesting zowel kostbaar als tijdsintensief is. Ook wordt duidelijk dat de integratie van
de nieuwkomers beter verloopt indien:
er voldoende spreiding is over diverse wijken (geen concentratie);
er een slimme mix plaatsvindt met andere groepen bewoners (geen aparte
voorzieningen);
er een intensieve begeleiding is (zeker bij onzelfstandige huisvesting, zoals
kamerbewoning en woningdelen).
Grootschalige locaties zonder (fysieke) inbedding in een wijk of buurt, die alleen bestemd
zijn voor statushouders, worden door vrijwel alle benaderde respondenten afgewezen.
Ook wordt aangegeven dat een sober regime van tijdelijke huisvesting kan leiden tot
het buiten de maatschappij plaatsen van deze groep. In het bijzonder wordt langdurig
sobere huisvesting van gezinnen afgeraden. Dergelijke voorzieningen moeten beslist
tijdelijk zijn. Gemeenten kunnen zich echter voorstellen dat zij gezien de grote opgave
enige concessies moeten doen aan voornoemde uitgangspunten van spreiding en
kleinschaligheid.
26. Zie voor een compleet overzicht van maatregelen de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 2
oktober 2015. Vreemdelingenbeleid. Tweede Kamer, vergaderjaar 2015-2016, 19 637, nr. 2053; de brief van de
Minister voor Wonen en Rijksdienst van 27 november 2015. Huisvesting van vergunninghouders. Tweede Kamer,
kenmerk: 2015-0000708166.
3.2
Alle gemeenten die in het kader van dit onderzoek benaderd zijn, vragen tevens aandacht
voor het wegvallen van de gemeentelijke regie bij inburgering. Hierdoor vervalt niet
alleen de mogelijkheid om gecombineerde instrumenten in te zetten, waarbij taal aan
werk(ervaring) wordt gekoppeld, maar doet zich ook een aantal ongunstige neveneffecten
voor:
Veel statushouders beginnen laat met hun inburgering, omdat zij drie jaar de tijd
hebben om aan de verplichtingen te voldoen.
Statushouders kiezen niet altijd voor het beste of het meest effectieve taaltraject dat
hun de meeste kansen biedt op verdere integratie.
Incidenteel bestaan er wachtlijsten bij taalaanbieders waardoor het lang duurt voordat
statushouders kunnen deelnemen.
Tot slot is aandacht nodig voor maatschappelijke begeleiding. Veel gemeenten ervaren dat
de bestaande vergoeding per inburgeringsplichtige statushouder ontoereikend is om de
begeleiding van vluchtelingen goed vorm te geven.
Verschillende integratieroutes
Diverse gemeenten ontplooien nieuwe initiatieven om statushouders vroegtijdig te
begeleiden naar een baan, bij voorkeur al tijdens de wachtperiode voor uitplaatsing naar
de gemeente of zo snel mogelijk na vestiging in de gemeente. Ook voor statushouders
bij wie een directe matching met een baan niet voor de hand ligt, zijn andere routes
mogelijk om hun kansen op de arbeidsmarkt te versterken. Er zijn verschillende groepen
te onderscheiden, waarvoor uiteenlopende integratieroutes naar de arbeidsmarkt van
toepassing zijn. Daarbij merken we op dat voor een deel van de vluchtelingen deelname aan
de Nederlandse arbeidsmarkt niet in het verschiet zal liggen vanwege een te grote afstand tot
de Nederlandse arbeidsmarkt en bijkomende sociaal-medische problematiek. Ook voor deze
groep geldt dat een vooruitzicht op maatschappelijke participatie belangrijk is om sociale
uitsluiting te voorkomen. In het vervolg schetsen we vier routes.
Route 1: directe arbeidsbemiddeling
Er is een (kleine) groep statushouders die gezien haar kwalificaties, werkervaring en
beheersing van het Engels direct kan instromen op de Nederlandse arbeidsmarkt. Toch lukt
het deze nieuwkomers lang niet altijd om snel de weg naar werk te vinden. Gemeenten
wijzen erop dat er winst geboekt kan worden in de informatieoverdracht vanuit de centrale
opvang aan gemeenten. Het systematisch optekenen en vroegtijdig overdragen van
gegevens over de opleidingsachtergrond en werkervaring kan ertoe leiden dat gemeenten
eerder met werkgevers uit de regio in contact kunnen treden over het mogelijk plaatsen van
statushouders (zie kader 4). Goede screening van kandidaten, maar ook van beschikbare
vacatures, is een belangrijke voorwaarde om tot een succesvolle match te komen.27 Daarbij
WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen | p.32
kan het om banen gaan, maar ook om werkstages. Zo gaat in Amsterdam een kleinschalige
pilot van start met statushouders die aan deze gemeente gekoppeld zijn, maar nog in de
centrale opvang verblijven. De pilot is erop gericht om de statushouders te matchen met
werkgevers in de regio en richt zich specifiek op moeilijk vervulbare of onvervulbare
vacatures.
27. Zie in dit verband ook het advies Verloren Tijd van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken. Den Haag,
maart 2013.
Route 3: arbeidsmarktactivering
Er is een grote groep statushouders met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor hen
behoort directe matching naar werk om uiteenlopende redenen niet tot de mogelijkheden.
Voor deze nieuwkomers zijn verschillende activerings- en toeleidingsactiviteiten nodig om
betaald werk in zicht te krijgen. Voor sommige vluchtelingen is in dat kader ook aandacht
voor hun sociaal-psychische problematiek noodzakelijk omdat die de weg naar werk
belemmert.
Er bestaan voor gemeenten verschillende mogelijkheden om de arbeidstoeleiding van deze
groep te verbeteren:
Gemeenten krijgen een regierol bij de inburgering in de vorm van advisering over
trajecten en monitoring van voortgang, zodat inburgering beter verbonden kan worden
met activering en arbeidstoeleiding.
Gemeenten experimenteren met de inzet van duale trajecten, waarbij de vluchteling
WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen | p.34
zelf het taaldeel van een traject financiert vanuit het sociale leenstelsel van inburgering.
Gemeenten werken met gespecialiseerde klantmanagers met een kleinere caseload
die een intermediaire rol tussen de statushouder en welwillende werkgevers kunnen
vervullen.
Gemeenten begeleiden statushouders op de werkvloer, bijvoorbeeld in de vorm van
een job coach die kan helpen bij bepaalde problemen of spanningen.
Gemeenten werken regionaal samen, eventueel ook met specialistische organisaties
zoals Vluchtelingenwerk.
3.3
in gemeenten nog beperkt. Daarnaast wordt gewezen op het feit dat statushouders, in
tegenstelling tot de meeste andere niet-westerse migranten, niet of nauwelijks ruimtelijk
geconcentreerd wonen.
Gemeenten vragen vooral aandacht voor het creren van maatschappelijk draagvlak voor het
huisvesten van statushouders. Duidelijk is dat men zich zeer bewust is van mogelijke onrust
onder bewoners in buurten waar sprake is van snel groeiende aantallen asielmigranten.
In bepaalde gemeenten heeft vooral de eerste opvang van asielmigranten voor de nodige
onrust gezorgd.
Dit speelde bijvoorbeeld in Rotterdam, waar de komst van een grote groep asielmigranten in
tijdelijke opvang de gemoederen behoorlijk bezig heeft gehouden. De gemeente benadrukt
dat hier een aantal factoren aan ten grondslag ligt: het grote aantal personen, de ruimtelijke
concentratie en de snelheid waarmee deze noodopvang werd georganiseerd. Ten aanzien
van de kleinschalige en meer verspreide huisvesting van statushouders heeft de Maasstad
geen noemenswaardige problemen ondervonden.
aandeel van jonge mannen onder hen rekening mee te houden dat de criminaliteit onder
statushouders hoger is dan onder de doorsnee-inwoners van Nederland. Het is echter niet
nodig om in te zetten op een specifieke aanpak van de criminaliteit onder statushouders.
Het gangbare politiebeleid volstaat.
30. Landen als Duitsland (Thrnhardt 2015), Zweden (Bevelander en Pendakur 2014) en Engeland (Phillimore 2011;
Bakker 2015) worstelen ook met de integratie van asielmigranten op de arbeids- en huisvestingsmarkt.
31. Brief van 27 november 2015 van de minister van SZW aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der StatenGeneraal. Integratie en participatie van vergunninghouders. Kenmerk: 2015-0000298184. Zie ook de brief van de
Minister voor Wonen en Rijksdienst van 27 november 2015. Huisvesting van vergunninghouders. Tweede Kamer,
kenmerk: 2015-0000708166.
Een meer actieve rol van de gemeenten past in de tendens tot decentralisatie en onderkent
dat het de gemeenten zijn waar de gevolgen van het huidige asielvraagstuk het meest
indringend tot uiting komen. Een grotere regierol ligt daarom voor de hand. Dat
betekent niet dat de eigen verantwoordelijkheid van statushouders wordt gereduceerd.
Zij hebben dezelfde plichten als andere burgers om te pogen in hun eigen onderhoud
te voorzien. Daarnaast spelen ook andere partijen een rol, zoals de rijksoverheid,
werkgevers, onderwijsinstellingen, corporaties, maatschappelijke organisaties (waaronder
VluchtelingenWerk), het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), organisaties van
vluchtelingen en vrijwilligers.
32. Voor minderjarige asielzoekers geldt dat zij 3 maanden na toekenning van de asielaanvraag toegang hebben tot
onderwijs, tot het moment dat tegen hen of hun ouders een verwijderingsmaatregel wordt getroffen. Zij dienen
onder vergelijkbare omstandigheden onderwijs te krijgen als kinderen van lidstaten (ACVZ 2013).
zou effectiever gebruik kunnen worden gemaakt van de periode dat statushouders, dus
asielzoekers mt verblijfspapieren, nog in de centrale opvang moeten verblijven. Vroege
signalering van opleiding, mentale gezondheid, arbeidservaring en verwachte route van
participatie (zie paragraaf 3.2) kan bevorderlijk zijn voor een snelle integratie.
33. Recentelijk heeft Genderhof in Eindhoven de inspiratieprijsvraag Flexwonen 2015 uit handen van minister Blok
mogen ontvangen. Genderhof is een complex waar meerdere doelgroepen (ouderen, EU-arbeidsmigranten,
statushouders en studenten) samenleven.
Geen tijd verliezen (5): stimuleer het behalen van een Nederlands diploma
De diplomawaardering verloopt niet zonder problemen. Adviezen worden niet altijd
door onderwijsinstellingen overgenomen en vaak moeten statushouders op een lager
niveau instromen. Een snelle procedure van diplomawaardering is daarom een eerste stap.
Daarnaast zijn er binnen onderwijsinstellingen initiatieven om de aansluiting tussen het
onderwijs en de achtergrond van statushouders te verbeteren. Dit neemt de vorm aan van
een voorbereidend jaar waarin aandacht wordt besteed aan verbetering van de kennis van
de Nederlandse taal en aan de voorbereiding op de opleiding die de student in het jaar erna
gaat volgen. Sommige gemeenten maken het mogelijk om met behoud van uitkering te
studeren indien er geen recht op studiefinanciering is. Dit biedt statushouders die ouder
zijn dan 30 jaar de mogelijkheid om met financile ondersteuning een studie te volgen. De
activiteiten die de gemeente Amsterdam op dit terrein heeft ontplooid (zie kader 5) kunnen
tot voorbeeld strekken voor andere gemeenten.
Geen tijd verliezen (6): houd rekening met beschikbaarheid van werk
Het huidige spreidingsbeleid voor statushouders leidt tot een suboptimale afstemming van
vraag en aanbod op de arbeidsmarkt.34 Statushouders worden in principe over Nederland
gespreid zonder rekening te houden met de mate waarin er voor hen lokaal wel of geen werk
beschikbaar is. Het is het overwegen waard om een betere koppeling tot stand te brengen
tussen statushouders en regionale arbeidsmarkten (zie kader 4 over Eindhoven). Bevelander
en Lundh (2007) hebben voor Zweden laten zien dat asielmigranten een grotere kans op
betaalde arbeid hebben indien zij terechtkomen in gebieden met een lage werkloosheid en
met een relatief sterke vraag naar laaggeschoolde arbeid.
Geen tijd verliezen (7): breng relevante partijen bij elkaar
De opgave van deze tijd is om functionele netwerken te ontwikkelen waarin expertise
wordt gebundeld om statushouders op een efficinte manier aan het werk te helpen of
34. Zie ook het pleidooi van Hans Sondaal (waarnemend voorzitter van de ACVZ) in het Financieel Dagblad van 14
september 2015: http://fd.nl/opinie/1118397/geef-vreemdeling-een-woning-in-een-regio-waar-werk-is.
LITERATUURLIJST
ACVZ (2007) Secuur en snel. Voorstel voor een nieuwe asielprocedure, Den Haag: ACVZ.
ACVZ (2013) Verloren tijd. Advies over dagbesteding in de opvang voor vreemdelingen,
Den Haag: ACVZ.
Althoff, M. en W.J.M. de Haan, m.m.v. S. Miedema (2006) Criminaliteitspatronen en
criminele carrires van asielzoekers, Den Haag: Elsevier.
Andriessen, I., E. Nievers, L. Faulk en J. Dagevos (2010) Liever Mark dan Mohammed?
Onderzoek naar arbeidsmarktdiscriminatie van niet-westerse migranten via
praktijktests, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Andriessen, I., en J. Dagevos (2014) Disadvantages in the labour market of ethnic minority
men and women, blz. 63-76 in T. Lowell (red.) Racism: Global perspectives, coping
strategies and social implications, Hauppage (NY): Nova Science Publishers.
Bakker, L., J. Dagevos en G. Engbersen (2013) The Importance of Resources and Security
in Socio-Economic Integration of Refugees, Journal of International Migration and
Integration 15, 3: 431-448.
Bakker, L., G. Engbersen en J. Dagevos (2014) In Exile and in Touch: Economic and
Socio-Cultural Transnational Activities of Refugees in a Comparative Perspective,
Comparative Migration Studies 2, 3: 261-282.
Bakker, L. (2016, te verschijnen) Seeking sanctuary in the Netherlands: Opportunities and
obstacles to refugee integration, Rotterdam: Erasmus University Rotterdam.
Bevelander, P. (2009) In the Picture: Resettled Refugees in Sweden, in P. Bevelander, M.
Hagstrm and S Rnnqvist (red.) Resettled and Included? The Employment Integration
of Resettled Refugees in Sweden, Malm: University of Malm.
Bevelander, Pieter en Christer Lundh (2007) Employment Integration of Refugees: The
Influence of Local Factors on Refugee Job Opportunities in Sweden, IZA Discussion
Paper 2551: 2-43.
Bevelander, P. en R. Pendakur (2014) The labour market integration of refugees and family
reunion immigrants: A comparison of outcomes in Canada and Sweden, Journal of
Ethnic and Migration Studies 40, 5: 689-709.
Black, R., K. Koser, K. Munk, G. Atfield, L. DOnofrio, en R. Tiemoko (2004)
Understanding voluntary return. Londen: Home Office Online Report 50/04.
Blom, M. en R. Jennissen (2014) The involvement of different ethnic groups in various
types of crime in the Netherlands, European Journal of Criminal Policy Research 20, 1:
51-72.
Boom, J. de, G. Engbersen en A. Leerkes (2006) Asielmigratie en criminaliteit, Den Haag:
Elsevier.
Hirschi, T. en M. Gottfredson (1983) Age and the explanation of crime, American Journal of
Sociology 89, 3: 552-584.
Httl, P. en A. Leandro (2015) How will refugees affect European economies? Bruegel Blog
Post http://bruegel.org/2015/10/how-will-refugees-affect-european-economies/
Jennissen, R. en K. Oudhof (2008) De arbeidsmarktpositie van niet-westerse
immigratiecohorten in de eerste jaren van verblijf in Nederland, Migrantenstudies 24,
4: 273-287.
Jennissen, R., M. Blom en A. Oosterwaal (2009) Geregistreerde criminaliteit als indicator
van de integratie van niet-westerse allochtonen, Mens & Maatschappij 84, 2: 207-233.
Jennissen, R. en L. van Wissen (2015) The distribution of asylum seekers over Northern and
Western European countries, 1985-2005, Genus: Journal of Population Sciences 71, 2:
109-132.
Kanas, A. en F. van Tubergen (2009) The Impact of Origin and Host County Schooling on
the Economic Performance of Immigrants, Social Forces 88, 2: 893-915.
Klaver, J. en I. van der Welle (2009) IntegratieBarometer 2009: Een onderzoek naar de
integratie van vluchtelingen in Nederland, Amsterdam: Vluchtelingenwerk.
Klinthll, M. (2007) Refugee return migration: return migration from Sweden to Chile,
Iran and Poland 19731996, Journal of Refugee Studies 20, 4: 579-598.
Laban, C.J., I.H. Komproe, H.B. Gernaat en J.T. de Jong (2008) The impact of a long asylum
procedure on quality of life, disability and physical health in Iraqi asylum seekers in the
Netherlands, Social Psychiatry and psychiatric epidemiology 43, 7: 507-515.
Leerkes, A., E. Boersema, M. Galloway en M. van Londen (2014) Afgewezen en uit
Nederland vertrokken? Een onderzoek naar de achtergronden van variatie in
zelfstandige terugkeer onder uitgeprocedeerde asielzoekers, Den Haag: WODC.
Lochner, L. en E. Moretti (2004) The effect of education on crime: Evidence from prison
inmates, arrests, and self-reports, American Economic Review 94, 1: 155-189.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2015a) Kamerbrief van de
Minister voor Wonen en Rijksdienst, Vreemdelingenbeleid, Kamerstukken (20152016), 19637, nr. 2053, 2 oktober.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2015b) Kamerbrief Aanbieding
bestuursakkoord verhoogde asielinstroom, 27 november.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2015c) Kamerbrief van
de Minister voor Wonen en Rijksdienst Huisvesting van vergunninghouders, 27
november.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2015) Kamerbrief Integratie en
participatie van vergunninghouders, 27 november.
Phillimore, J. (2011) Refugees, Acculturation Strategies, Stress and Integration, Journal of
Social Policy 40, 3: 575-593.
Bijlage 1: Begripsomschrijvingen
Asielzoeker
Persoon die een aanvraag om toelating als vluchteling heeft ingediend
Asielmigrant
Asielzoeker, statushouder of uitgenodigde vluchteling die is opgenomen in het gemeentelijk
bevolkingsregister
Statushouder
Asielzoeker van wie het verzoek is ingewilligd en die een (legale) verblijfsstatus heeft
gekregen
Vluchteling
Niet-Nederlander die naar Nederland is gekomen en van wie op grond van het
Vluchtelingenverdrag van Genve van 1951 is vastgesteld dat hij of zij in het herkomstland
gegronde vrees heeft voor vervolging, vanwege een godsdienstige of politieke overtuiging,
nationaliteit, ras of het behoren tot een bepaalde sociale groep.
Niet-westerse migrant
Migrant met als herkomstgroepering een van de landen in Afrika, Latijns-Amerika en Azi
(exclusief Indonesi en Japan) of Turkije.
Bijlage 2: Afkortingen
ACVZ
Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken
CBS
Centraal Bureau voor de Statistiek
COA
Centraal Orgaan opvang asielzoekers
EP-Nuffic
Europees Platform - Netherlands universities foundation for
international cooperation
EUR
Erasmus Universiteit Rotterdam
EVRM
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de
fundamentele vrijheden
GBA
Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens
GZZA
Gemeentelijk Zelfzorgarrangement
Halt
Het ALTernatief
hbo
Hoger beroepsonderwijs
HKS
Herkenningsdienstsysteem
mbo
Middelbaar beroepsonderwijs
NVA
Nederlands Spreken voor Anderstaligen
SCP
Sociaal en Cultureel Planbureau
SER
Sociaal-Economische Raad
SSB
Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden
SZW
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
TOV
Taal en Orintatie voor Vluchtelingen
UAF
University Assistance Fund
UNHCR
United Nations High Commissioner for Refugees
UWV
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
VNG
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
VNO-NCW
Verbond Nederlandse Ondernemingen Nederlands Christelijk
Werkgeversverbond
Vw
Vreemdelingenwet
wo
Wetenschappelijk onderwijs
WODC
Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum
WRR
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid