Sie sind auf Seite 1von 48

WRR-Policy Brief 41

Geen tijd verliezen: van opvang


naar integratie van asielmigranten

Door gelijktijdig te werken aan huisvesting, taalverwerving, opleiding en


werk verliezen overheden bij de integratie van asielmigranten met een status
zo min mogelijk kostbare tijd.
Auteurs: Godfried Engbersen (WRR), Jaco Dagevos (SCP), Roel Jennissen (WODC),
Linda Bakker (SCP/EUR) en Arjen Leerkes (WODC) m.m.v. Jeanine Klaver en Arend Od (Regioplan)

Inhoud
1.
Van opvang naar integratie 4
2.
Lessen uit het recente verleden 8

2.1
Arbeid 9

2.2
Criminaliteit 15

2.3
Vertrek 21

2.4
Tussentijdse balans 26
3.
Lessen uit het heden 26

3.1
Huisvesting 27

3.2 Arbeidstoeleiding en maatschappelijke participatie
31

3.3 Openbare orde en het creren van maatschappelijk draagvlak
36
4. Geen tijd verliezen: aanbevelingen voor het bespoedigen van de integratie
37

van statushouders
1. Deze Policy Brief is tot stand gekomen via een nauwe samenwerking tussen SCP, WODC en WRR.

Colofon
WRR-Policy Briefs zijn korte publicaties waarin wordt gereflecteerd op een actueel
beleidsthema vanuit de wetenschappelijke kennis.
December 2015, nr. 4
Uitgever: WRR
Redactie: WRR
Ontwerp en vormgeving: cimon communicatie
ISSN: 2352-1392
Deze publicatie graag citeren als:
Engbersen (WRR), Godfried, Jaco Dagevos (SCP), Roel Jennissen (WODC), Linda Bakker
(SCP/EUR) en Arjen Leerkes (WODC) m.m.v. Jeanine Klaver en Arend Od (Regioplan)
(2015) Geen tijd verliezen: van opvang naar integratie van asielmigranten,
WRR-Policy Brief 4, Den Haag: WRR.

SAMENVATTING

In 2015 werd het publieke debat beheerst


door aangrijpende beelden van migranten op
weg naar Europa en door bezorgde reacties
van Europese burgers op het asielvraagstuk.
Momenteel gaat de aandacht vooral uit naar de problemen rond de lokale opvang van
asielzoekers. Tegelijkertijd dringt zich echter een tweede fundamentele beleidsopgave
op, namelijk hoe asielzoekers die een verblijfsvergunning krijgen moeten integreren in
de Nederlandse samenleving. Deze policy brief richt zich op deze categorie asielzoekers,
die statushouders worden genoemd. De kwestie die centraal staat is hoe de integratie van
statushouders kan worden bespoedigd. Slechts een op de drie in Nederland verblijvende
statushouders van 15-64 jaar heeft een betaalde baan en velen van hen zijn duurzaam
afhankelijk van een bijstandsuitkering.2 Dat leidt tot verkwisting van menselijk kapitaal en
tot onnodige belasting van de bijstand. Daarom is het van belang om vanaf het begin van de
asielprocedure de doelstelling van integratie een centrale plaats te geven. Dat betekent twee
zaken:
(1) een secure en snelle asielprocedure waarin meer aandacht is voor het arbeidspotentieel
van statushouders en hun mogelijkheden op de Nederlandse arbeidsmarkt;
(2) een aanpak waarin het leren van de taal, het volgen van een opleiding, het krijgen van
huisvesting en het vinden van werk niet na elkaar, maar op hetzelfde moment plaatsvinden.
Statushouders kunnen zo sneller op eigen benen staan en een bijdrage leveren aan de
Nederlandse samenleving. Daardoor wordt ook het maatschappelijk draagvlak voor het
asielbeleid versterkt.

1. Wij danken Kim Putters (SCP), Frans Leeuw (WODC) en Andr Knottnerus (WRR) voor hun steun aan dit
project en voor hun commentaar. Daarnaast zijn wij dank verschuldigd aan Ernst Hirsch Ballin en Mark Bovens,
die commentaar hebben geleverd op verschillende versies van de policy brief. Ook zijn wij Kees Groenendijk
(Radboud Universiteit) en Hans Sondaal (ACVZ) erkentelijk voor hun commentaar en suggesties. Ook danken wij
de ACVZ, staf- en raadsleden van de WRR, stafleden van het SCP en WODC voor hun commentaar en Jeanine
Klaver en Arend Od van Regioplan voor hun professionele onderzoek in elf gemeenten. Meike Bokhorst zijn wij
dank verschuldigd voor de betrokken en nauwgezette organisatie rond het maken van deze policy brief.
2. Brief van 27 november 2015 van de minister van SZW aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der StatenGeneraal. Integratie en participatie van vergunninghouders. Kenmerk: 2015-0000298184, p. 5.

p.3 | WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen

De toestroom van asielzoekers naar Nederland


is niet van vandaag of gisteren. Al decennialang
Van opvang naar
zoeken vluchtelingen bescherming en
integratie
onderdak in ons land. De aantallen asielzoekers
fluctueren aanzienlijk van tijd tot tijd, zoals
figuur 1 laat zien (Van Duin et al. 2015). Deze
schommelingen zijn vooral het gevolg van oorlogssituaties elders in de wereld. In de jaren
negentig van de vorige eeuw kwamen er substantile aantallen asielzoekers naar Nederland.
Deze personen waren voornamelijk afkomstig uit voormalig Joegoslavi en uit Afghanistan,
Iran, Irak en Somali. Zo werden in 1994 in ons land meer dan 50.000 asielverzoeken
ingediend. In de periode 1998-2000 schommelde het aantal aanvragen jaarlijks rond
40.000.
Na een periode van relatieve rust is sinds 2014 het aantal asielverzoeken opnieuw flink
toegenomen (vooral van personen uit Syri en Eritrea). Naar verwachting vragen in 2015
in totaal ruim 46.000 personen in ons land asiel aan.3 Een ruime meerderheid van die
asielzoekers verwerft uiteindelijk een verblijfsvergunning:4 in de eerste drie kwartalen van
2015 werd 70 procent van alle afgewikkelde asielaanvragen in eerste aanleg ingewilligd.5

3. We hebben het hier over asielverzoeken in eerste aanleg.


4. Het betreft hier zowel inwilligingen met een vluchtelingenstatus op basis van de zogenoemde a-grond van
artikel 29, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000, als inwilligingen met een subsidiaire beschermingsstatus op
basis van de b-grond van artikel 29, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000. Voor de a-grond komen personen in
aanmerking die een gegronde vrees hebben voor vervolging wegens ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren
tot een bepaalde sociale groep (waaronder seksuele geaardheid) of politieke overtuiging. Deze worden ook wel
verdragsvluchtelingen genoemd, voor wie het verbod van refoulement (art. 33 Geneefs vluchtelingenverdrag)
geldt. De b-grond heeft betrekking op mensen die internationale bescherming behoeven of blootstaan aan een
reel risico om bij terugkeer te worden onderworpen aan foltering, onmenselijke of vernederende behandeling.
Dit noemt men ook wel subsidiaire bescherming van onderdanen van niet-EU-landen en staatlozen en dit berust
op de Kwalificatierichtlijn en artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens
en de fundamentele vrijheden (EVRM). Artikel 3 van het EVRM is een absoluut fundamenteel recht. Subsidiaire
bescherming is geen beschermingsgrond die (mede) voortvloeit uit het Vluchtelingenverdrag zoals hier wordt
gesuggereerd. Subsidiaire bescherming wordt als beschermingsgrond genoemd in artikel 3 EVRM en in de
Kwalificatierichtlijn.
5. De cijfers voor 2015 zijn afkomstig van Eurostat, http://ec.europa.eu/eurostat/data/database.

WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen | p.4

Figuur 1 - Asielaanvragen in Nederland, 1990-2015*


x 1000
55
50
45
40
35
30
25
20
15
10
5
0
1990

1995

2000
Gerealiseerd

2005

2010

2015**

Prognose

* Bron: CBS. Vanaf 2007 alleen asielaanvragen in eerste aanleg. In de periode 1990-2006 gaat het om zowel eerste als
herhaalde asielverzoeken
** Gerealiseerd aantal aanvragen tot en met november. De prognose voor december 2015 is gebaseerd op de instroom
in november 2015, waarbij we ervan uitgaan dat de instroom in december 2015 gelijk is aan die van november 2015.

Het is dus duidelijk niet de eerste keer dat Nederland geconfronteerd wordt met grote
aantallen asielzoekers. Om meer inzicht te krijgen in de problematiek is het nuttig te
bezien hoe er in het verleden met plotselinge stijgingen van het aantal asielzoekers is
omgegaan. Veel van de huidige zorgen en beleidsvragen speelden immers toen ook. Ook
toen werden tentenkampen opgezet, noodwoningen gebouwd en werd integratiebeleid
ontwikkeld. In deze policy brief blikken we daarom allereerst terug en analyseren we hoe
het asielmigranten is vergaan die vanaf de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw naar
Nederland zijn gekomen (hoofdstuk 2).
In de behandeling van deze vraag richten we ons op drie belangrijke onderwerpen.
Allereerst de positie op de arbeidsmarkt, waarbij we ingaan op de ontwikkeling van de
arbeidsmarktpositie van statushouders door de tijd. Daarnaast besteden we aandacht aan
het thema van criminaliteit. In de afgelopen maanden hebben veel burgers de zorg geuit dat
door de komst van asielmigranten de onveiligheid toeneemt. Daarom gaan we in op de mate
waarin statushouders vertegenwoordigd zijn in de geregistreerde criminaliteit.
p.5 | WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen

Ten slotte kijken we naar de dynamiek binnen de populatie van statushouders. Hebben we
te maken met een populatie die in Nederland blijft of die (deels) weer vertrekt? Ook dit is
een vraag die voortdurend terugkeert in het publieke debat.
De drie vragen samengevat:
1. Hoe is de arbeidsmarktpositie van statushouders?
2. In welke mate zijn statushouders betrokken bij criminaliteit?
3. Zijn statushouders in Nederland gebleven of na verloop van tijd weer vertrokken?
De keuze voor deze drie vragen betekent dat we ons hebben ingeperkt. We gaan
bijvoorbeeld niet in op het thema verdringing. Verdringing vindt plaats indien
statushouders het werk doen dat eerder door binnenlandse werkers gebeurde. Ook een druk
op de lonen als gevolg van een groter aanbod van werkende immigranten kan als verdringing
worden beschouwd (SER 2014: 99). Het gangbare inzicht is dat de effecten van immigratie
op de lonen en werkgelegenheid van binnenlandse werkers klein zijn (Httl en Leandro
2015).6 Naast verdringing behandelen we ook niet het vraagstuk van religie, en de mogelijke
relaties tussen asielmigratie en terrorisme en radicalisering. Ook daarover ontbreekt het
ons aan precieze gegevens. In deze policy brief staat in hoofdzaak het integratievraagstuk
centraal. We richten ons niet op de opvang in Nederland (of in de regio) of op de terugkeer
van afgewezen asielzoekers.
In de tweede plaats kijken we naar het heden (hoofdstuk 3). Dat doen we op basis van
onderzoek dat in de periode oktober - december 2015 is verricht door Regioplan in opdracht
van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Het onderzoek vond
plaats in elf gemeenten die betrokken zijn bij de integratie van statushouders (Regioplan
2015). Het betreft Alkmaar, Amersfoort, Amsterdam, Den Haag, Deventer, Eindhoven,
Goes, Heerenveen, Nijmegen, Rotterdam en Zwolle. Twee clusters van vragen staan in dat
onderzoek centraal.

6. Dat beeld wordt bevestigd door recente ramingen van de Nederlandse Bank (DNB 2105). Hierin is uitgegaan van
60.000 asielzoekers in 2015 en 2016 en 40.000 in 2017. De macro-economische invloed blijkt voor de zittende
bevolking betrekkelijk beperkt zijn.

WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen | p.6

1. Wat is het gemeentelijk beleid op het gebied van huisvesting en toeleiding tot de
arbeidsmarkt voor statushouders? Met welke knelpunten hebben gemeenten te maken
en welke lokale oplossingen worden daarvoor ontwikkeld?
2. Heeft de aanwezigheid van statushouders geleid tot openbare-ordeproblemen,
waaronder criminaliteit? Welke lokale oplossingen worden daarvoor ontwikkeld?
Vervolgens trekken we lessen uit heden en verleden die relevant zijn voor de integratie
van statushouders (hoofdstuk 4). De veronderstelling daarbij is dat Europa de komende
jaren geconfronteerd zal blijven worden met asielmigratie. De omvang daarvan is moeilijk
te voorspellen, maar enkele toekomstige trends en ontwikkelingen zijn wel aan te geven.
Op korte termijn is te verwachten dat de aantallen asielaanvragers op een hoog niveau
blijven. In Syri, het land waaruit de meeste asielzoekers komen, woedt de oorlog nog voort.
Ook hebben de spanningen in de rest van de Arabische wereld en in delen van Afrika en
Centraal-Azi een structureel karakter, waardoor migratiestromen ontstaan en voortduren.
Het merendeel van de ontheemden zal in de eigen regios worden opgevangen, een klein
deel zal in Europa terechtkomen en een deel daarvan zal in Nederland een asielstatus
verwerven.7
Ook moet Nederland rekening houden met aanpassingen in het Europees asielbeleid en met
mogelijk strenger asielbeleid in de ons omringende landen. De grote stijging van het aantal
asielaanvragen in Nederland in 1994 was vermoedelijk het resultaat van de aanscherping
van het asielbeleid in Duitsland.8 Het is niet ondenkbaar dat dit opnieuw gebeurt, gelet op
de enorme aantallen migranten die Duitsland momenteel te verwerken krijgt. Nederland
moet op dergelijke ontwikkelingen zijn voorbereid.

7. In het jaar 2013 waren wereldwijd ongeveer 51,2 miljoen mensen op de vlucht. Van hen zijn in dat jaar ongeveer
17,9 miljoen mensen een internationale grens overgestoken. Het aantal binnenlandse ontheemden was dus
met ongeveer 33,3 miljoen een stuk groter (UNHCR 2013). Verreweg de meeste mensen die hun eigen land
ontvluchten, zoeken bescherming in omringende landen. Slechts een klein deel zoekt zijn heil in een ander
deel van de wereld (Europa, Noord-Amerika of Oceani). Tussen 1991 en 1995 bijvoorbeeld zochten 750.000
Liberianen hun toevlucht tot Ivoorkust en Guinee, terwijl slechts ongeveer 20.000 Liberianen in deze periode
een asielaanvraag in Noordwest-Europa indienden (UNHCR 1997). In de jaren negentig zochten Afghaanse
vluchtelingen vooral een veilig heenkomen in de buurlanden Iran en Pakistan, terwijl de mensen die vanaf 2011
de Syrische burgeroorlog ontvluchtten eveneens overwegend in de eigen regio hun heil zochten. Eind mei 2015
verbleven meer dan 3,8 miljoen Syrische vluchtelingen in Turkije, Libanon, Jordani en Irak. Het aantal Syrische
asielverzoeken in Europa is in de periode van april 2011 tot en met mei 2015 opgelopen tot slechts een ruime
250.000 (UNHCR 2015), waarvan Nederland er zon 13.200 voor zijn rekening nam.
8. Onderzoek van Jennissen en Van Wissen (2015) staaft deze veronderstelling. Als gevolg van het zogenoemde
Asylkompromi, dat op 26 mei 1993 door de Bondsdag kwam, daalde het aantal asielverzoeken in Duitsland sterk.
Het aantal asielverzoeken in Nederland begon vervolgens te stijgen. Ook in 1994, het jaar van de introductie van
de nieuwe Vreemdelingenwet, die in grote lijnen spoorde met het Fremdengesetz, bleef het aantal asielverzoeken

p.7 | WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen

Er zijn overeenkomsten tussen de huidige


vluchtelingengroepen (vooral uit Syri en
Lessen uit het recente
Eritrea) en de vluchtelingen die in de tweede
verleden
helft van de jaren negentig in Nederland
arriveerden (uit Joegoslavi, Afghanistan,
Iran, Irak en Somali). Zo zijn de Syrirs
van nu goed te vergelijken met de Irakezen uit de jaren negentig. De sociaaleconomische
verschillen tussen het huidige Syri en Irak in de jaren negentig zijn niet heel groot. Verder
komen ook, net als in de jaren negentig, veel asielmigranten uit Sub-Sahara-Afrika naar
Nederland. Ondanks dat er verschillen zijn in de herkomstlanden (nu komen bijvoorbeeld
meer asielzoekers uit Eritrea en minder uit Sierra Leone en Liberia) zijn deze groepen
asielmigranten uit twee perioden in sociaaleconomisch en sociaal-cultureel opzicht redelijk
goed met elkaar te vergelijken.
Natuurlijk zijn er ook verschillen tussen de migrantengroepen van toen en nu. Ten eerste
waren destijds veel asielmigranten afkomstig uit Europese landen, vooral uit voormalig
Joegoslavi. Ten tweede waren er toen andere redenen om te vluchten dan nu. In de jaren
negentig vluchtten relatief veel personen die betrokken waren bij politieke acties tegen de
toen nog zittende dictators in de Arabische regio. Deze personen behoorden vaak tot de
bovenlaag van de bevolking en waren in vergelijking met de rest van de bevolking relatief
goed opgeleid en bemiddeld. Tegenwoordig zijn asielmigranten uit de Arabische landen
eerder te classificeren als doelwit of slachtoffer.9 Met doelwit bedoelen we dat zij lid
zijn van sociale of culturele groeperingen waartegen het geweld van de (pseudo-)staat of
andere sociale of culturele groeperingen zich richt. Het geweld richt zich meer tegen de
groep in zijn geheel. Met slachtoffer doelen we op asielmigranten die te lijden hebben onder
algemeen oorlogsgeweld dat een veilig bestaan onmogelijk maakt. Door deze verschuiving
in vluchtmotieven zijn asielmigranten meer gaan lijken op de doorsneeburgers in hun land
van herkomst. Een derde verschil is dat de huidige vluchtelingenstroom uit met name de
Arabische landen wordt gezien als een potentieel gevaar voor de nationale veiligheid, omdat
er mogelijk terroristen met de vluchtelingen meereizen (Croes en Jennissen, te verschijnen).

in Nederland aanvankelijk hoog. Dit veranderde pas nadat in de tweede helft van 1994 de asielprocedure in
Nederland werd aangescherpt met de introductie van aanmeldcentra waar een eerste onderscheid tussen
kansarme en kansrijke asielzoekers werd gemaakt. Verder zijn begin 1995 achtereenvolgens de begrippen
veilige landen van herkomst (Stb. 1994, 894) en veilige derde landen (Stb. 1995, 43) aan de Vreemdelingenwet
toegevoegd (zie art. 32 Vw 2000) (Sprangers et al. 2009; Wijkhuijs et al. 2011).
9. Zie Zolberg et al. (1989) voor nadere uitleg over vluchtelingen als doelwit en slachtoffer, die zij onderscheiden
naast vluchtelingen als activist.

WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen | p.8

Een laatste verschil is dat het percentage jongvolwassen mannen tegenwoordig hoger ligt
dan in de voorafgaande periode.
Ondanks deze verschillen kunnen we vele lessen trekken uit de asielproblematiek van
de jaren negentig. Inzicht in die episode kan leiden tot een betere integratie van de
huidige en toekomstige asielzoekersstromen. We bekijken daartoe achtereenvolgens de
arbeidsmarktpositie van statushouders, hun betrokkenheid bij criminaliteit en de mate van
vertrek uit Nederland.

2.1

Grote achterstand op de arbeidsmarkt


Veel statushouders hebben een grote
arbeid
achterstand op de arbeidsmarkt. Dat blijkt
uit recente cijfers over Afghaanse, Iraakse,
Iraanse en Somalische vluchtelingengroepen
(zie tabel 1). Iranirs laten nog het gunstigste
beeld zien: hun arbeidsparticipatie ligt op het niveau van de Surinaamse en Antilliaanse
groep. Niettemin zijn ook veel Iranirs afhankelijk van een bijstandsuitkering. Uitgesproken
ongunstig is het beeld van Somalirs, van wie maar een kwart betaald werk heeft. Meer dan
de helft van hen is afhankelijk van een bijstandsuitkering en leeft onder de armoedegrens.
Twee derde van de Somalische kinderen groeit op in een arm huishouden. Afghanen en
Irakezen nemen een positie in tussen de Iraanse en Somalische groep, waarbij opgemerkt
dient te worden dat hun arbeids- en inkomenspositie ongunstiger is dan die van Turken en
Marokkanen.
De verschillen tussen de vluchtelingengroepen zijn waarschijnlijk deels te verklaren uit
verschillen in opleidingsniveau. Iranirs zijn relatief het hoogst opgeleid en Somalirs het
laagst. Afghanen en Irakezen nemen wat opleiding betreft tussenposities in (Hessels 2005;
Vogels 2011; Bakker et al. 2014).
Van Eritrers en Syrirs in Nederland is nog weinig bekend. Uit recentelijk gepubliceerde
gegevens (CBS 2015) blijkt dat eind 2014 de helft van de Eritreers en ruim 60 procent van
de Syrirs een bijstandsuitkering had.10

10. Personen zijn in deze cijfers gedentificeerd via hun nationaliteit. Doorgaans worden gegevens over
sociaaleconomische indicatoren gebaseerd op het zogenoemde geboortelandcriterium, zoals in tabel 1.

p.9 | WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen

Tabel 1: Indicatoren van de sociaaleconomische positie van migrantengroepen, in procenten

Afghanen
Irakezen
Iranirs
Somalirs

Nettoparticipatie op de
arbeidsmarkt* (2012)
42
39
60
26

Personen met
bijstandsuitkering
(september 2013)
26
37
24
53

Personen in arm
huishouden (2011)
32
36
19
53

Kinderen in arm
huishouden (2011)
42
45
17
67

Turken
Marokkanen
Surinamers
Antillianen

52
46
61
57

10
15
9
13

20
23
10
16

26
30
12
17

Niet-westerse
allochtonen totaal
Autochtonen

53
70

13
2

19
5

25
7

* Nettoparticipatie betreft het aandeel werkenden met een baan van twaalf uur en meer per
week in de bevolking van 15-64 jaar. De tabel geeft het percentage bijstandsuitkeringen op
persoonsniveau. Indien in een paarhuishouden de partner geen inkomen heeft, wordt in de
statistiek de partner aangemerkt als iemand met een bijstandsuitkering. Armoedegegevens in de
tabel zijn gebaseerd op het niet-veel-maar-toereikendcriterium (Soede en Vrooman 2010).
Bron: SCP, Jaarrapport integratie 2013; CBS, Jaarrapport integratie 2014.

Lange, onvolledige inhaalrace


Recentelijk is een unieke cohortstudie verricht naar de positie van alle in Nederland
geregistreerde asielmigranten die tussen 1995-1999 een verblijfsvergunning kregen en
minimaal tot 2011 in Nederland verbleven.11 Deze studie is gebaseerd op een bestand
dat ruim 33.000 asielmigranten telt. De asielmigranten uit dit cohort zijn afkomstig uit
Irak (23%), Afghanistan (19%), voormalig Joegoslavi (18%), Iran (10%), Somali (3%),
overig Sub-Sahara Afrika (8%) en overige niet-westerse landen buiten Afrika (19%). Dit
onderzoek laat zien dat de achterstand van veel asielmigranten op de arbeidsmarkt vooral
groot is in de eerste jaren van verblijf. Naarmate zij langer in Nederland verblijven, stijgt

11. Deze cohortstudie zal in 2016 bij het WODC verschijnen. De analyse van de arbeidspositie verschijnt ook in Bakker
(2016, in print). Personen die in deze periode zijn overleden of gemigreerd, zijn buiten beschouwing gelaten. Het
gaat om personen die bij inschrijving in de GBA (dus vanaf het moment van statusverlening) tussen 18 en 54 jaar
oud waren. Eventuele partners en kinderen die binnen een jaar zijn nagereisd zijn ook meegerekend. Dit is een
groep die tijdens de hele onderzochte periode kan participeren op de Nederlandse arbeidsmarkt. Zie Jennissen en
Oudhof (2008) voor vergelijkbare bevindingen.

WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen | p.10

de arbeidsparticipatie van asielmigranten. Zij komen dan in de buurt van het niveau
van gezinsmigranten uit niet-westerse landen, maar het verschil met niet-westerse
arbeidsmigranten blijft substantieel. Gezinsmigratie heeft betrekking op gezinshereniging,
meemigrerende gezinsleden en gezinsvorming. Arbeidsmigranten zijn personen die als doel
hebben in Nederland te gaan werken.
Figuur 2 toont de arbeidsmarktparticipatie van statushouders die reeds vijftien jaar in
Nederland wonen. Na een verblijf van twee jaar in Nederland heeft een kwart van de
asielmigranten een betaalde baan van meer dan acht uur per week. Bij de niet-westerse
arbeidsmigranten is dit 90 procent en bij de gezinsmigranten uit niet-westerse landen
heeft 50 procent betaald werk na twee jaar verblijf in Nederland. Wel wordt de kloof tussen
asielmigranten en de andere categorien over een periode van vijftien jaar kleiner. Na vijf
jaar heeft 50 procent van de asielmigranten een baan. Dit stijgt naar 57 procent na een
verblijf van vijftien jaar, waardoor het verschil met gezinsmigranten nog maar minimaal
is. Tegelijkertijd daalt de arbeidsmarktparticipatie van arbeidsmigranten in deze periode,
waardoor het verschil met de asielmigranten ook slinkt.
Figuur 2 - Werkzaam (meer dan acht uur per week) per migratiemotief, cohort 95-99 in %,
naar verblijfsjaren in Nederland
100
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
2

Arbeid (N=3289)

Familie (N=53182)

Bron: Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden (SSB).12

p.11 | WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen

10

11

12

13

14

Asiel (N=33030)

15

Figuur 3 - Werkzaam (meer dan dertig uur per week) per migratiemotief, cohort 95-99 in %, naar
verblijfsjaren in Nederland
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
2

Arbeid (N=3289)

10

Familie (N=53182)

11

12

13

14

15

Asiel (N=33030)

Bron: SSB.

Wanneer we kijken naar het percentage voltijdbanen (meer dan dertig uur per week) is er
sprake van een vergelijkbare ontwikkeling (zie figuur 3). Na tien jaar verblijf in Nederland
is het aandeel asielmigranten met een voltijdbaan iets groter dan dat van familiemigranten.
Na vijftien jaar heeft ongeveer een derde van de asiel- en gezinsmigranten een betaalde baan
van minimaal dertig uur.

12. Het SSB bevat microdata die betrekking hebben op de totale legaal in Nederland verblijvende bevolking. Het
SSB bevat onder andere gegevens over herkomst, sociaaleconomische indicatoren, leeftijd en geslacht. Onder
arbeidsmigranten verstaat het CBS (zie www.statline.cbs.nl) personen die als doel hebben in Nederland te gaan
werken. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om arbeid in loondienst of arbeid als zelfstandige. Het motief familie
heeft betrekking op gezinshereniging, meemigrerende gezinsleden en gezinsvorming. Onder gezinshereniging
wordt de vestiging in Nederland verstaan van personen uit gezinnen die al vr de immigratie bestonden, waarbij
n of meer gezinsleden bij gezinsleden gaan wonen die eerder naar Nederland zijn gekomen. Meemigrerende
gezinsleden zijn gezinsleden van een migrant met een ander migratiemotief dan familie die in hetzelfde jaar
immigreren als de migrant. Gezinsvorming betreft de vestiging in Nederland van personen die hier komen om te
trouwen, een partnerschap af te sluiten, of te gaan samenwonen met een al in Nederland wonende partner, met
wie betrokkene nooit eerder heeft samengewoond.

WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen | p.12

De arbeidsmarktpositie verschilt aanzienlijk per herkomstland en -gebied. Maar over


geen enkele groep is een succesverhaal te vertellen, zoals figuur 4 laat zien. Van alle
herkomstgroepen participeren de voormalig Joegoslaven na een verblijf van vijftien jaar het
meest (65%) en de Somalische groep het minst (43%). De andere groepen bevinden zich rond
het gemiddelde van 55 procent, met uitzondering van de Irakezen, die na een gestage stijging
van tien jaar weer wat dalen in arbeidsmarktparticipatie.13 In het onderzochte cohort doet de
Iraanse groep het niet beter dan de groep Irakezen en Afghanen.
Figuur 4: Werkzaam (meer dan acht uur per week) per herkomstland (asielmigranten), cohort 95-99
80%, naar verblijfsjaren in Nederland
in
70
60
50
40
30
20
10
0

10

11

12

13

Iran
Irak
Somali

Overig Sub-Sahara Afrika


Joegoslavi
Overig

Afghanistan

Totaal

14

15

Bron: SSB.

13. De hier gepresenteerde cijfers over participatie zijn gunstiger dan die van de vluchtelingengroepen in tabel 1.
Dit komt omdat in tabel 1, die betrekking heeft op alle migranten (ongeacht het geregistreerde migratiemotief),
ook relatief veel vrouwen van asielmigranten (migratiemotief is bij deze groep vaak gezinsmigratie) met een lage
arbeidsparticipatie in de berekeningen zijn meegenomen.

p.13 | WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen

Bepalende factoren
De problematische arbeidsmarktpositie van veel asielmigranten kan worden verklaard
uit gangbare factoren als een lage opleiding, geringe werkervaring en het ontbreken van
relevante sociale netwerken. Daarnaast spelen factoren een rol die verbonden zijn met
(asiel)migratie, de asielprocedure en het inburgeringsbeleid voor statushouders:14
De asielprocedure. Voor veel asielmigranten duurt het lang voordat ze een status
verwerven en de regie over hun leven terugkrijgen (Bakker et al. 2014). Zo mag een
asielzoeker pas werken wanneer de asielaanvraag minstens zes maanden in behandeling
is, ongeacht of dit in eerste aanleg is of in beroep. Daartoe dient bovendien eerst een
vergunning te worden aangevraagd. De asielzoeker mag maximaal 24 weken per jaar
werken.15 De Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken spreekt van verloren tijd
(ACVZ 2013).
Een drukke tijd. De eerste periode na statusverlening is druk. Men trekt na verloop
van tijd16 in een nieuwe woning en orinteert zich op inburgering, het volgen van een
opleiding of het zoeken naar werk. Voorts staat de beginperiode bij veel statushouders
in het teken van gezinshereniging. Om deze zogenoemde nareizigers over te laten
komen, moet de aanvraag binnen drie maanden na statusverlening worden ingediend.
Dit kost tijd en inspanning.
De psychische gezondheid. Mentale gezondheidsproblemen hangen samen met
mogelijke traumatische ervaringen opgedaan in het herkomstland, maar ook met de
vluchtgeschiedenis en met langdurig verblijf in asielzoekerscentra. Personen met een
slechte gezondheid hebben geringere arbeidskansen (Bakker et al. 2013).
Plaats waar een opleiding is voltooid. Een voltooide opleiding in het land van
herkomst biedt minder arbeidskansen dan een opleiding in Nederland. Dat komt
mede doordat diplomas uit bepaalde herkomstlanden niet worden erkend. Het volgen
van een opleiding in Nederland kost tijd en kan de eerste periode bijdragen aan de
geringe arbeidsparticipatie. Nederlandse opleidingen dragen evenwel sterk bij aan de
participatiekansen van vluchtelingengroepen (Kanas & Van Tubergen 2009; Hartog en
Zorlu 2009; Bakker 2016 (in print).

14. Zie Klaver et al. (2007); Klaver en Van der Welle (2009); Bevelander en Lundh (2007); Kanas en Van Tubergen
(2009); De Vroome en Van Tubergen (2010); Dourleijn en Dagevos (2011); Dagevos (2011); Bakker et al. (2013).
15. Zodra de asielmigranten een status krijgen, staat het ze vrij om volwaardig te participeren op de Nederlandse
arbeidsmarkt.
16. Na statusverlening kan het lang duren voordat statushouders over een zelfstandige huisvesting kunnen
beschikken.

WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen | p.14

Beheersing van de Nederlandse taal. Onder invloed van taal- en inburgeringscursussen


verbetert de Nederlandse taalbeheersing van asielmigranten, hetgeen de kansen op
betaald werk vergroot. Nieuwe migranten worden gestimuleerd om binnen drie jaar in
te burgeren.17 Voor omzetting van een tijdelijke verblijfsvergunning na vijf jaar in een
vaste verblijfsvergunning is succesvolle inburgering een vereiste.
Leeftijd. Veel asielmigranten komen naar Nederland als (jong)volwassene. Dat
bemoeilijkt het leren van de Nederlandse taal en het volgen van een (uitgebreide)
opleiding in Nederland.
Discriminatie. Specifiek onderzoek naar discriminatie van vluchtelingengroepen
ontbreekt, maar men mag aannemen dat zij, net als andere migranten, vanwege hun
herkomst minder kansen hebben op werk (Andriessen et al. 2010; Andriessen en
Dagevos 2014).

We trekken de volgende conclusies over de arbeidsmarktpositie:


1. Veel statushouders hebben een ongunstige arbeidsmarktpositie.
2. Zij hebben een moeizame start en lopen de achterstand met migranten die om andere
redenen naar Nederland komen langzaam in.
3. De vaak lange asielprocedure benvloedt de uiteindelijke arbeidsmarktpositie negatief.18
4. Opleidingsniveau (en dan vooral het behalen van een Nederlands diploma) is belangrijk
voor de arbeidsmarktpositie van vluchtelingengroepen.

2.2

Vertegenwoordiging in de criminaliteit: in
absolute zin hoger
Criminaliteit
Er bestaan zorgen over de betrokkenheid
van asielmigranten bij criminaliteit. Maar
hoe reel is deze zorg? Ook voor deze
vraag levert de cohortstudie inzichten op. Daartoe is een koppeling gemaakt met het
Herkenningsdienstsysteem (HKS) van de politie. Dit systeem registreert personen in de
leeftijd van 12 tot 60 jaar tegen wie als verdachte van het plegen van een misdrijf een proces17. Voor statushouders geldt dat zij het bedrag van de lening die zij aangaan voor de inburgering terugkrijgen als zij
binnen de gestelde termijn succesvol zijn ingeburgerd.
18. Het negatieve effect van de lange asielprocedure op de positie op de arbeidsmarkt is vooral een indirect effect
via de slechtere psychische gezondheid van asielmigranten waarvan de asielprocedure langer heeft geduurd
(zie Bakker et al. 2013 en Laban et al. 2008). De ervaring leert ook dat hoe langer iemand niet werk, hoe groter
de afstand tot de arbeidsmarkt wordt. De literatuur over werkloosheid laat zien dat langdurige werkloosheid de
arbeidsmarktkansen op twee manieren verslechtert. Werklozen verliezen hun vaardigheden naarmate zij langer
werkloos zijn en werkgevers beschouwen langdurige werkloosheid vaak als een signaal voor een relatief lage
productiviteit (De Graaf-Zijl et al. 2015).

p.15 | WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen

verbaal is opgemaakt. Er valt veel voor te zeggen om de personen in deze database te typeren
als geregistreerde daders. Deze typering komt meer overeen met hun feitelijke status dan
de term verdachte. Door de rechter vrijgesproken personen dienen uit deze database te
worden verwijderd. Omdat we er niet zeker van zijn dat dit ook daadwerkelijk gebeurt en
afdoeningen door het Openbaar Ministerie (bijvoorbeeld schikkingen) niet uit de database
worden verwijderd, blijven we toch spreken over verdachten (Jennissen et al. 2009). De
vergelijking heeft betrekking op de volgende groepen migranten:
asielmigranten die tussen 1995 en 1999 naar Nederland kwamen;
overige niet-westerse migranten die tussen 1995 en 1999 naar Nederland kwamen;
overige niet-westerse migranten: dit zijn alle niet-westerse migranten (eerste en tweede
generatie) minus het cohort dat tussen 1995 en 1999 naar Nederland kwam.
We kijken eerst naar de resultaten zonder rekening te houden met verschillen in
samenstelling van de groepen (zoals het aandeel jonge mannen). Daarna corrigeren we
voor deze verschillen om te zien of het geconstateerde beeld blijft bestaan. Als na correctie
de geregistreerde criminaliteit onder asielmigranten hoger is dan onder autochtonen,
dan betekent dit dat andere dan in de analyse opgenomen kenmerken een rol spelen in de
verklaring van de hogere criminaliteit van asielmigranten. Dit is van belang voor beleid:
er zijn dan redenen om aan te nemen dat specifieke aan de groep gerelateerde factoren van
invloed zijn op de kans op geregistreerde criminaliteit.
In figuur 5 wordt de geregistreerde criminaliteit van de onderscheiden migrantengroepen
afgezet tegen de criminaliteit onder autochtonen (die wordt op 1 gesteld). Het blijkt
dat statushouders in de jaren 2001, 2006 en 2012 drie keer zo grote kans hebben om als
verdachte in de politiestatistieken te belanden als autochtonen. In deze jaren was het aandeel
geregistreerde verdachten onder de autochtone bevolking van 12 tot 60 jaar respectievelijk
1,3 procent, 1,5 procent en 1,1 procent. Van de asielmigranten staat in die jaren 3,8 procent,
4,5 procent en 3,4 procent als verdachte geregistreerd.
Naarmate de verblijfsduur toeneemt, stijgt de oververtegenwoordiging van statushouders
in de geregistreerde criminaliteit licht. Asielmigranten hebben hogere criminaliteitsscores
dan de overige niet-westerse migranten die in de periode 1995-1999 in Nederland
arriveerden. De laatste categorie bevat vooral Turkse en Marokkaanse gezinsmigranten. Het
verschil in geregistreerde criminaliteit tussen asielmigranten die tussen 1995 en 1999 naar
Nederland kwamen en de totale groep niet-westerse migranten (eerste en tweede generatie
minus immigratiecohort 1995-1999) is betrekkelijk gering.

WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen | p.16

Figuur 5 - Vertegenwoordiging van niet-westerse migranten (cohort 95-99) en overige niet-westerse


migranten (eerste en tweede generatie) ten opzichte van autochtonen (=1) in de geregistreerde
criminaliteit, 12- t/m 59-jarigen
4

0
Asielmigranten 95-99

Overige niet-westerse
migranten 95-99
2001

2006

Overige niet-westerse
migranten (eerste en
tweede generatie)

2012

Bron: SSB en HKS.

Er bestaan aanzienlijke verschillen tussen herkomstgroepen. In 2012 werden Somalische


asielmigranten naar verhouding bijna vijf keer zo vaak verdacht van een misdrijf als
autochtonen. Bij voormalig Joegoslaven en Afghanen ligt de oververtegenwoordiging onder
het gemiddelde van de hele groep asielmigranten. Bij Afghanen en Somalirs is een trend
te zien naar een toenemende oververtegenwoordiging in de geregistreerde criminaliteit
naarmate men langer in Nederland verblijft (zie figuur 6).

p.17 | WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen

Figuur 6 - Vertegenwoordiging van statushouders (cohort 95-99) ten opzichte van autochtonen in de
geregistreerde criminaliteit, 12- t/m 59-jarigen

Afghanen

Iranirs

Irakezen

2001

Somalirs

2006

Overige Sub- Joegoslaven


Overige
Sahara-Afrikanen
asielmigranten

2012

Bron: SSB en HKS.

WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen | p.18

Vergelijking met een vergelijkbare groep: in relatieve zin lager


Bij de hiervoor gepresenteerde gegevens is geen rekening gehouden met verschillen in de
samenstelling van groepen. We weten echter dat jonge, alleenstaande mannen met een
uitkering en woonachtig in grootstedelijke gebieden relatief vaak delicten plegen (Hirschi en
Gottfredson 1983; Gould et al. 2002; Borghans en Ter Weel 2003). Figuur 7 toont de relatieve
kansenverhoudingen19 van het geregistreerd zijn als verdachte van een misdrijf na correctie
voor de kenmerken geslacht (door alleen mannen op te nemen in de analyse), leeftijd,20
het al dan niet samenwonen met een partner, het al dan niet hebben van een uitkering, het
huishoudinkomen en de mate van stedelijkheid van de woonomgeving.21
De resultaten maken duidelijk dat asielmigranten in 2006 en 2012 niet vaker van een
delict werden verdacht dan vergelijkbare autochtone burgers, dat wil zeggen nadat
er gecorrigeerd is voor de genoemde kenmerken. Sterker nog, er is sprake van een
ondervertegenwoordiging van asielmigranten ten opzichte van autochtonen. Deze
ondervertegenwoordiging in de verdachtencijfers is in de meeste gevallen statistisch
significant. Er is daarentegen een duidelijke oververtegenwoordiging voor de overige
migranten en de overige niet-westerse migranten (eerste en tweede generatie) in de
verdachtenstatistiek.
Samenvattend: asielmigranten worden niet vaker verdacht van misdrijven dan autochtonen
met vergelijkbare demografische en sociaaleconomische kenmerken. Echter omdat
personen met bepaalde kenmerken (jong, alleenstaand, man) oververtegenwoordigd zijn
onder asielmigranten, scoren ze hoger in de politiestatistieken. Dit is een relevant gegeven
voor beleid. Het lijkt er dus op dat specifieke etnisch-culturele factoren bij de verklaring van
de geregistreerde criminaliteit een ondergeschikte rol spelen.

19. De relatieve kansenverhoudingen geven de kansenverhouding van het verdacht zijn van een misdrijf en het
niet verdacht zijn van een misdrijf ten opzichte van een referentiecategorie weer bij gelijke waarden voor de
overige als onafhankelijke variabelen in een logistisch regressiemodel opgenomen achtergrondkenmerken. De
referentiecategorie heeft altijd de waarde 1. Autochtonen zijn in deze analyse de referentiegroep.
20. De betreffende analyse is beperkt tot volwassenen, zodat de uitkomsten niet worden benvloed door HALTafdoeningen voor minderjarigen. Aangezien een HALT-afdoening maar n keer kan worden opgelegd, is er sprake
van overschatting van de verschillen tussen verschillende herkomstgroepen als ook minderjarigen in de analyses
worden betrokken.
21. Opleiding is niet meegenomen in deze analyse, omdat van migranten vaak niet bekend is welke opleiding zij
hebben genoten. Om toch enigszins rekening te houden met het feit dat bepaalde personen na hun achttiende
nog een (hbo- of universitaire) opleiding volgen en daardoor wellicht een relatief lager inkomen hebben, hebben
we ook de interactievariable huishoudinkomen x leeftijd in de analyse opgenomen.

p.19 | WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen

Figuur 7 - Relatieve kansenverhoudingen ten opzichte van autochtonen voor het al dan niet
verdachte zijn van een misdrijf, na correctie voor een aantal kenmerken, mannen van 18-45 jaar
3
2,5
2
1,5
1
ns

ns ns

0,5
0

Afghanen

Iranirs

Irakezen

ns

Somalirs

2006

Overige Joegoslaven Overige


Sub-SaharaasielAfrikanen
migranten

2012

Overige niet- Overige nietwesterse


westerse
migranten migranten
95-99
(eerste en
tweede
generatie)

ns: niet significant (p >0,05)

Bron: SSB en HKS.

Het overgrote deel van de asielinstroom in 2015 is afkomstig uit Arabische landen en uit
landen gelegen in Sub-Sahara-Afrika. Met behulp van het onderzoek verricht door Blom
en Jennissen (2014) kunnen we ook iets zeggen over de aard van de misdrijven waarvan zij
worden verdacht. Deze hebben vooral betrekking op vermogensdelicten zonder geweld
(bijvoorbeeld winkeldiefstallen). Drugs- en wapendelicten worden daarentegen relatief veel
minder door deze asielmigranten gepleegd (vgl. Althoff et al. 2006; De Boom et al. 2006; De
Boom et al. 2010).
Over de vertegenwoordiging van asielmigranten in de criminaliteit zijn de volgende
conclusies te trekken:
1. Door het hoge aantal jonge alleenstaande mannen is de geregistreerde criminaliteit onder
asielmigranten hoger dan onder de autochtone bevolking. In de jaren 2001, 2006 en 2012
was het aandeel verdachten onder de asielmigranten respectievelijk 3,8 procent, 4,5

WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen | p.20

procent en 3,4 procent, terwijl dat aandeel onder autochtone Nederlanders schommelde
rond 1,3 procent.
2. Asielmigranten worden niet vaker van een delict verdacht dan autochtone burgers met
vergelijkbare demografische en sociaaleconomische kenmerken.
3. Asielmigranten worden vooral verdacht van vermogensdelicten als diefstal en minder
van drugs- en wapendelicten.

2.3

Komen en gaan
Van asielmigranten is bekend dat een deel
Vertrek
hoopt op permanente vestiging in het
asielland. Anderen zouden graag terugkeren
naar het herkomstland, zodra het enigszins
mogelijk is (Klinthll 2007). Echter, door de situatie in het herkomstland is terugkeer vaak
niet mogelijk (Black et al. 2004; Leerkes et al. 2014). Daarnaast is er sprake van verdere
migratie van vluchtelingen uit Nederland naar een ander (westers) land, zoals Engeland of
Canada. Uit de IntegratieBarometer van Vluchtelingenwerk Nederland komt naar voren dat
van alle asielzoekers die in de periode 1998 tot en met 2007 een verblijfsvergunning kregen,
33 procent per 1 januari 2008 niet meer bekend was in het Nederlandse bevolkingsregister
(Klaver en Van der Welle 2009). Dit duidt erop dat een substantile minderheid uit
Nederland is vertrokken. Over het vertrek van recente statushouders bestaan nog geen
betrouwbare gegevens.
Wel zijn er cijfers over immigratie en emigratie, waaruit eveneens een vrij grote dynamiek
naar voren komt. Het blijkt dat van de vluchtelingen die naar Nederland komen, een
significant deel ook weer vertrekt, hetzij naar het land van herkomst hetzij naar een ander
land. Helaas is het onmogelijk om hierbij een onderscheid te maken tussen degenen die
terugkeren naar hun land van herkomst en degenen die doormigreren naar een ander land.
De figuren 8 tot en met 11 laten zien dat de emigratie vanuit Nederland van personen uit
Irak, Iran en Somali in de jaren van 2004 tot 2007 en voor Afghanen van 2005 tot 2009,
groter was dan de instroom. Van de Somalirs is bekend dat ze in deze periode vooral naar
Engeland migreerden. Daarna zien we voor de verschillende vluchtelingengroepen een
aantal pieken in immigratie. In het jaar 2014 is de in- en uitstroom van Irakezen en Afghanen
nagenoeg gelijk. Alleen voor de Iraanse groep ligt het immigratiecijfer nog beduidend hoger
dan het emigratiecijfer.

p.21 | WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen

Figuur 8 - Immigratie, emigratie en migratiesaldo van Irakezen


5000
4000
3000
2000
1000
0
-1000

2004

2005

2006

2007

2008

2009

Emigratie

Immigratie

2010

2011

2012

2013

2014

2012

2013

2014

Migratiesaldo

Bron: CBS, 27 oktober 2015.

Figuur 9 - Immigratie, emigratie en migratiesaldo van Somalirs


6000
5000
4000
3000
2000
1000
0
-1000
-2000
-3000
2004

2005

2006

2007

2008

Immigratie

2009
Emigratie

2010

2011

Migratiesaldo

Bron: CBS, 27 oktober 2015.


WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen | p.22

Figuur 10 - Immigratie, emigratie en migratiesaldo van Afghanen

2000

1500

1000

500

-500

-1000
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
Immigratie
Bron: CBS, 27 oktober 2015.

p.23 | WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen

Emigratie

2011

2012

Migratiesaldo

2013

2014

Figuur 11 - Immigratie, emigratie en migratiesaldo van Iranirs


2000

1500

1000

500

-500
2004

2005

2006

2007

Immigratie

2008

2009

Emigratie

2010

2011

2012

2013

2014

Migratiesaldo

Bron: CBS, 27 oktober 2015.

WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen | p.24

Hulpbronnen
Er zijn verschillende verklaringen voor het vertrek van statushouders uit Nederland. Ten
eerste keert een deel van de statushouders terug naar het herkomstland wanneer de politieke
en economische omstandigheden er naar hun inschatting voldoende zijn verbeterd (Black et
al. 2004; Klinthll 2007).
Ten tweede kan vertrek te maken hebben met de mate waarin statushouders al dan niet
succesvol zijn op de Nederlandse arbeidsmarkt. Het bestaande onderzoek leverde daarover
verschillende inzichten. In diverse studies is enerzijds gevonden dat vertrekkers vaak
relatief goed gentegreerd zijn in sociaaleconomisch opzicht. Migranten met een baan
hebben bijvoorbeeld meer kans op vertrek uit Nederland dan migranten zonder baan
(Jennissen en Oudhof 2008). Uit een Zweedse studie, waarin specifiek naar statushouders
is gekeken, blijkt dat degenen uit de hoogste inkomensgroep en met het hoogste
opleidingsniveau na verloop van tijd het vaakst vertrekken (Klinthll 2007). Een verklaring
hiervoor is dat werkervaring, inkomen en opleiding belangrijke hulpbronnen zijn om te
kunnen emigreren. Anderzijds is juist het niet kunnen vinden van een (passende) baan soms
een reden voor vertrek (Casserino 2004). Vertrek kan dus zowel het gevolg zijn van succes
als van falen.
Ten derde blijkt sociaal-culturele integratie, zoals het hebben van contacten met
autochtonen en het zich identificeren met Nederland, veelal te leiden tot een geringere
intentie om te vertrekken (De Haas en Fokkema 2011; De Vroome en Van Tubergen 2014).
Omdat sociaaleconomische en sociaal-culturele integratie vaak samengaan en mogelijk
tegengestelde effecten hebben blijft het de vraag welk effect zij uiteindelijk in combinatie
hebben (vgl. ook De Vroome et al. 2012).
Er zijn twee conclusies te trekken over het thema verblijf en vertrek van statushouders:
1. Er is sprake van een grote dynamiek binnen de categorie statushouders. Een substantile
minderheid vertrekt na verloop van tijd weer uit Nederland.
2. Beleid dat zich richt op een betere sociaaleconomische integratie van statushouders kan
twee tegengestelde effecten hebben: (i) het kan leiden tot een sterkere sociaal-culturele
integratie en verkleint daarmee de kans op vertrek; (ii) het rust mensen toe met meer
hulpbronnen en vergroot daarmee de kans op vertrek.

p.25 | WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen

2.4

De belangrijkste lessen uit het recente verleden


zijn drieledig:
Tussentijdse balans
1. Veel statushouders hebben een ongunstige
arbeidsmarktpositie. Zij hebben een moeizame
start en lopen de achterstand met migranten
die om andere redenen naar Nederland komen langzaam in.
2. De demografische samenstelling van de categorie statushouders (relatief veel
alleenstaande jonge mannen) brengt veiligheidsrisicos met zich mee. Maar in
vergelijking met autochtonen met dezelfde kenmerken ligt de geregistreerde criminaliteit
onder statushouders op een lager niveau.
3. Er is sprake van een grote dynamiek binnen de categorie statushouders. Een substantile
minderheid vertrekt na verloop van tijd weer uit Nederland.
Deze drie aspecten zijn deels met elkaar verbonden. Een slechte arbeidsmarktpositie en
uitkeringsafhankelijkheid kunnen bijdragen aan een grotere betrokkenheid bij criminaliteit.
Zo blijkt uit de hier uitgevoerde analyses dat mannen die afhankelijk zijn van een uitkering
naar verhouding meer dan twee keer zo vaak voorkomen in de verdachtenstatistieken.
Daarnaast kan een slechte arbeidsmarktpositie zowel vertrek als duurzaam verblijf in de
hand werken.

De belangrijkste les uit het recente verleden


is dat het lang duurt voordat statushouders
Lessen uit het heden22
voet aan de grond krijgen op de Nederlandse
arbeidsmarkt. Daarom is het van belang om de
integratie van statushouders in de Nederlandse
samenleving te versnellen en te verbeteren. Dit aspect wordt nadrukkelijk onderkend door
de regering. De regering geeft aan dat (.) de kern van het asielbeleid is om statushouders
zo snel mogelijk uit de COA-opvang te geleiden naar een plek in de Nederlandse
samenleving, en zo snel mogelijk toegang tot integratie en werk te bieden.23 Het onderzoek
over de integratie van statushouders dat in de periode oktober-december 2015 is uitgevoerd

22. Deze paragraaf is een licht geredigeerde versie van een tekst die geschreven is door Arend Od en Jeanine Klaver
van Regioplan.
23. Tweede Kamer der Staten-Generaal. Vergaderjaar 2015-2016. Brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst.
Vreemdelingenbeleid. 19 637. Nr. 2053. Zie tevens brief aan de Tweede Kamer van de minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid van 27 november waarin het streven naar snelle integratie en actieve participatie van
vergunninghouders nadrukkelijk als inzet van kabinetsbeleid wordt geformuleerd (SZW 2015).

WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen | p.26

in elf gemeenten leert dat deze opgave niet eenvoudig is.24 In het onderzoek stonden twee
clusters van vragen centraal:
1. Wat is het gemeentelijk beleid voor statushouders op het gebied van huisvesting en
toeleiding tot de arbeidsmarkt? Met welke knelpunten hebben gemeenten te maken en
welke lokale oplossingen worden daarvoor ontwikkeld?
2. Heeft de aanwezigheid van statushouders geleid tot openbare-ordeproblemen,
waaronder criminaliteit? Welke lokale oplossingen worden daarvoor ontwikkeld?
In deze paragraaf schetsen we de belangrijkste uitkomsten van het onderzoek. Dit
onderzoek is niet representatief voor Nederland. Wel geeft het een goed inzicht in de aard
van de problematiek waarmee gemeenten te maken hebben en in de soort van oplossingen
die zij voorstaan.

3.1

Zorg voor spreiding en draagvlak


In het kader van de Huisvestingswet zijn
Huisvesting
tussen Rijk en gemeenten taakstellingen
afgesproken voor de huisvesting van
statushouders. De taakstelling lag voor
de tweede helft van 2015 op bijna 15.000 personen. In de eerste helft van 2016 moeten
gemeenten van het Rijk in totaal 20.000 statushouders huisvesten, naar rato van het
aantal inwoners. Deze aantallen liggen veel hoger dan in voorgaande jaren en leiden tot
vertragingen in de gemeentelijke opvang. In het verlengde hiervan verloopt de uitplaatsing
vanuit de centrale opvang niet zonder problemen. Veel asielmigranten die inmiddels een
status hebben verkregen, zitten nog altijd in de centrale opvang. Eind 2015 bedraagt de
achterstand op de beoogde gemeentelijke huisvesting bijna 16.000 statushouders.
De problemen met het huisvesten van statushouders houden verband met een reeks
factoren:
de krapte op de lokale of regionale woningmarkt, mede door het afgenomen aanbod van
sociale huurwoningen;
de tijdrovende gemeentelijke controle van persoons- en verblijfsgegevens;
24. Het onderzoek is door Regioplan uitgevoerd in de gemeenten: Alkmaar, Amersfoort, Amsterdam, Den Haag,
Deventer, Eindhoven, Goes, Heerenveen, Nijmegen, Rotterdam en Zwolle. In deze gemeenten is gesproken met
beleidsmedewerkers, vertegenwoordigers van uitvoeringsorganisaties en medewerkers van maatschappelijke
instellingen. Daarnaast is gesproken met vertegenwoordigers van een aantal landelijke organisaties (waaronder
de VNG/het Platform opnieuw thuis, VluchtelingenWerk Nederland, het COA, Randstad Uitzendbureaus, het
Ministerie van SZW en de Stichting voor Vluchtelingenstudenten UAF).

p.27 | WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen

de aanwezigheid van veel moeilijk plaatsbare groepen, zoals grote gezinnen en


alleenstaande minderjarige asielzoekers;
het bestaan van andere bijzondere doelgroepen met een voorrangspositie zoals dak- en
thuislozen en personen die in een blijf-van-mijn-lijfhuis verblijven;
het bestaan van een korset aan regels bij initiatieven om de woningvoorraad uit te
breiden (denk aan beheer en noodzakelijke voorzieningen);
de lange wachttijden voor het verkrijgen van huurtoeslag als uitvloeisel van
maatregelen tegen het oneigenlijk gebruik van toeslagen. Dit vertraagt de
mogelijkheden voor huisvesting van asielzoekers, omdat sommige sociale
huurwoningen zonder toeslagen onbetaalbaar zijn.25

Eind 2015 is het vinden van huisvesting het grootste knelpunt. Is die eenmaal gevonden,
dan zijn er daarna geen noemenswaardige problemen in de woonomgeving, zoals overlast,
zo geven gemeenten in dit onderzoek aan. De gemeenten geven een aantal succesfactoren
aan om tot een adequate huisvesting en integratie van statushouders te komen. Dit zijn:
(1) beperkte aantallen te plaatsen asielzoekers; (2) kleinschalige huisvesting (geen grote
wooncomplexen); (3) voldoende spreiding over buurten; en (4) het informeren en betrekken
van buurtbewoners bij de komst van statushouders (zie kader 1). Ook worden soms
specifieke manieren van begeleiding ingezet om statushouders eerder hun weg in de lokale
gemeenschap te laten vinden (zie kader 2).

Kader 1: Het project Welkom in de wijk


In Zwolle zijn verschillende locaties, verspreid over de stad, bestemd voor de huisvesting
van bijzondere doelgroepen, waaronder statushouders. Deze aanpak van maatschappelijke
opvang komt tot stand met instemming van alle betrokken partijen en met actieve participatie
van bewoners. Allen worden actief en vroegtijdig bij de plannen betrokken. De deelnemende
partijen hebben resultaatafspraken gemaakt over onder meer het aanbod van vastgoed voor
maatschappelijke opvang, concentratie en spreiding van voorzieningen in de gemeente,
bevorderen van leefbaarheid en het creren van draagvlak. De betrokken beleidsmedewerkers
spreken van een succesvolle aanpak.

25. Om dit probleem op te lossen heeft het COA een pilot gestart waarbij de huurtoeslag centraal wordt aangevraagd
voor statushouders.

WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen | p.28

Deze factoren worden eveneens van belang geacht voor het creren van draagvlak onder
de bevolking. Veel respondenten benadrukken dat de meeste zorgen over mogelijke
integratieproblemen voortkomen uit de recente en grootschalige noodopvang voor
asielmigranten die nog in afwachting zijn van hun verblijfsstatus. De huisvesting
van statushouders heeft volgens de benaderde respondenten tot dusverre niet tot
maatschappelijk verzet geleid.

Kader 2: Het project Vluchtelingen voor vluchtelingen


In Rotterdam bestaat het project Vluchtelingen voor vluchtelingen. Het idee is dat vluchtelingen
die langer in Rotterdam verblijven recent woonachtige statushouders als maatje helpen. Dit idee
van persoonlijk begeleiding vindt plaats tijdens het inburgeringstraject. Het gaat om hulp in het
dagelijkse leven (taal oefenen, wegwijs maken, enzovoort). Dit betekent dat er extra begeleiding is
voor de groep van inburgeraars. De gemeente spreekt van een peer-to-peer-benadering. Het is de
bedoeling dat er op jaarbasis uiteindelijk tachtig trajecten worden gesubsidieerd. De vrijwilligers
die hieraan meedoen, worden door de gemeente getraind. De gemeente heeft hiervoor eigen
middelen gereserveerd.

Nieuwe (tijdelijke) huisvestingsvormen


Gemeenten geven aan dat het reguliere aanbod aan sociale huurwoningen bij de sterk
toenemende aantallen asielzoekers in de nabije toekomst niet langer volstaat. De
woningvoorraad zal dan ook op innovatieve wijze moeten worden vergroot. Ook willen
gemeenten eerder zicht krijgen op de achtergrondkenmerken van deze nieuwe groep
bewoners. Zodoende kan men al in de centrale opvang koppels of matches van personen
maken indien meerdere volwassenen een woning gaan delen.
Momenteel worden lokale overheden geholpen door uiteenlopende landelijke initiatieven.
Het gaat bijvoorbeeld om het vergroten van de mogelijkheden voor tijdelijke huur. Te
denken valt aan het tijdelijk verhuren van te koop staande huurwoningen of aan de
introductie van nieuwe vormen van tijdelijk huren. Ook worden initiatieven genomen
om statushouders te stimuleren om met anderen een woning te delen. Daarnaast is er
het gemeentelijk zelfzorgarrangement (GZZA), waarbij gemeenten voor een periode van
maximaal zes maanden een tegemoetkoming krijgen bij het bieden van tijdelijk onderdak
aan nog niet uitgeplaatsten.
Met deze en andere maatregelen wil de rijksoverheid de huidige voorrangspositie van
statushouders in het kader van de Huisvestingswet laten vervallen.26 Er komt namelijk veel
meer aanbod van geschikte woonruimte voor deze groep. Veel van de benaderde gemeenten
p.29 | WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen

kunnen zich hier mede met het oog op toekomstig draagvlak onder de bevolking in
vinden. Verdringing door statushouders in de sociale huursector wordt als onwenselijk
beschouwd. Overigens zijn veel gemeenten al bezig met dergelijke tijdelijke oplossingen
(zie kader 3).
Wel wordt duidelijk dat het creren van extra (tijdelijke) huisvesting geen eenvoudige
opgave is. Gemeenten benadrukken dat het transformeren van kantoren of zorgcomplexen
tot huisvesting zowel kostbaar als tijdsintensief is. Ook wordt duidelijk dat de integratie van
de nieuwkomers beter verloopt indien:
er voldoende spreiding is over diverse wijken (geen concentratie);
er een slimme mix plaatsvindt met andere groepen bewoners (geen aparte
voorzieningen);
er een intensieve begeleiding is (zeker bij onzelfstandige huisvesting, zoals
kamerbewoning en woningdelen).

Kader 3: Voorbeelden van nieuwe huisvestingsvormen



Woningcorporatie De Key ontwikkelt 550 containerwoningen in Amsterdam, met gemengd
gebruik door statushouders en studenten.

In Nijmegen zijn geclusterde woningen ontwikkeld voor honderd alleenstaande mannelijke
statushouders en twintig studenten in een voormalig studentencomplex.

De gemeente Den Haag ontwikkelt een plan om het voormalige Ministerie van SZW te
transformeren tot een locatie voor de opvang van statushouders. In het pand komen ook
andere groepen te wonen en zal er tevens ruimte zijn voor startende ondernemers.

Grootschalige locaties zonder (fysieke) inbedding in een wijk of buurt, die alleen bestemd
zijn voor statushouders, worden door vrijwel alle benaderde respondenten afgewezen.
Ook wordt aangegeven dat een sober regime van tijdelijke huisvesting kan leiden tot
het buiten de maatschappij plaatsen van deze groep. In het bijzonder wordt langdurig
sobere huisvesting van gezinnen afgeraden. Dergelijke voorzieningen moeten beslist
tijdelijk zijn. Gemeenten kunnen zich echter voorstellen dat zij gezien de grote opgave
enige concessies moeten doen aan voornoemde uitgangspunten van spreiding en
kleinschaligheid.

26. Zie voor een compleet overzicht van maatregelen de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 2
oktober 2015. Vreemdelingenbeleid. Tweede Kamer, vergaderjaar 2015-2016, 19 637, nr. 2053; de brief van de
Minister voor Wonen en Rijksdienst van 27 november 2015. Huisvesting van vergunninghouders. Tweede Kamer,
kenmerk: 2015-0000708166.

WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen | p.30

3.2

Gemeenten onderkennen dat voor een


snelle integratie het vinden van werk van
Arbeidstoeleiding
groot belang is. Tegelijkertijd is er een breed
en maatschappelijke
gedragen besef dat een substantile groep
er (voorlopig) niet in zal slagen om (zonder
participatie
ondersteuning) aan het werk te komen. Voor
deze statushouders is de afstand tot de Nederlandse arbeidsmarkt te groot. De huidige lokale
beleidspraktijk laat echter zien dat er in de regel, enkele uitzonderingen daargelaten, geen
apart beleid voor deze groep wordt gevoerd. Gemeenten volstaan in de praktijk met de inzet
van reguliere instrumenten.
Statushouders worden vanwege hun onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal vaak
als niet-bemiddelbaar voor de arbeidsmarkt geacht. Daarom laten gemeenten nieuwkomers
veelal eerst inburgeren alvorens zij zich richten op integratie. Het gevolg van deze stapeling
is dat er veel tijd voorbijgaat voordat actieve ondersteuning richting de arbeidsmarkt in beeld
komt. Bovendien maken activiteiten gericht op het vergroten van duurzame kansen op de
arbeidsmarkt niet of nauwelijks deel uit van hun inburgering. Zo staan taaltrajecten vaak
geheel los van het lokale arbeidsmarktbeleid.
Overigens stokt het integratieproces al voordat asielzoekers in de gemeenten kunnen
worden gehuisvest. De procedure om een verblijfsstatus te krijgen duurt lang en bij
toekenning van een status is snelle uitplaatsing allerminst gegarandeerd. Ook dit ervaren
gemeenten als knelpunt. Daarnaast speelt mee dat statushouders verspreid over het
hele land worden gehuisvest. Daarbij wordt weinig tot geen rekening gehouden met
hun arbeidsmarktperspectieven. Er wordt bij de uitplaatsing, met andere woorden, geen
rekening gehouden met het koppelen van vraag naar en aanbod van werk.
We kunnen binnen de huidige beleidspraktijk vijf factoren onderscheiden die een effectieve
arbeidsmarktintegratie van statushouders belemmeren:
1. verloren tijd als gevolg van de lange asielprocedure en wachttijden voor uitplaatsing naar
de gemeente (langdurige periode van gedwongen inactiviteit);
2. de volgtijdelijke inrichting van het gemeentelijke integratiebeleid (eerst inburgeren en
dan integreren);
3. het ontbreken van een link tussen inburgering en integratie (er zijn nauwelijks duale
trajecten van leren en werk);
4. onvoldoende massa in kleine en middelgrote gemeenten voor specifiek beleid gericht op
statushouders;
5. een suboptimale afstemming van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt als gevolg van het
spreidingsbeleid.
p.31 | WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen

Alle gemeenten die in het kader van dit onderzoek benaderd zijn, vragen tevens aandacht
voor het wegvallen van de gemeentelijke regie bij inburgering. Hierdoor vervalt niet
alleen de mogelijkheid om gecombineerde instrumenten in te zetten, waarbij taal aan
werk(ervaring) wordt gekoppeld, maar doet zich ook een aantal ongunstige neveneffecten
voor:
Veel statushouders beginnen laat met hun inburgering, omdat zij drie jaar de tijd
hebben om aan de verplichtingen te voldoen.
Statushouders kiezen niet altijd voor het beste of het meest effectieve taaltraject dat
hun de meeste kansen biedt op verdere integratie.
Incidenteel bestaan er wachtlijsten bij taalaanbieders waardoor het lang duurt voordat
statushouders kunnen deelnemen.
Tot slot is aandacht nodig voor maatschappelijke begeleiding. Veel gemeenten ervaren dat
de bestaande vergoeding per inburgeringsplichtige statushouder ontoereikend is om de
begeleiding van vluchtelingen goed vorm te geven.

Verschillende integratieroutes
Diverse gemeenten ontplooien nieuwe initiatieven om statushouders vroegtijdig te
begeleiden naar een baan, bij voorkeur al tijdens de wachtperiode voor uitplaatsing naar
de gemeente of zo snel mogelijk na vestiging in de gemeente. Ook voor statushouders
bij wie een directe matching met een baan niet voor de hand ligt, zijn andere routes
mogelijk om hun kansen op de arbeidsmarkt te versterken. Er zijn verschillende groepen
te onderscheiden, waarvoor uiteenlopende integratieroutes naar de arbeidsmarkt van
toepassing zijn. Daarbij merken we op dat voor een deel van de vluchtelingen deelname aan
de Nederlandse arbeidsmarkt niet in het verschiet zal liggen vanwege een te grote afstand tot
de Nederlandse arbeidsmarkt en bijkomende sociaal-medische problematiek. Ook voor deze
groep geldt dat een vooruitzicht op maatschappelijke participatie belangrijk is om sociale
uitsluiting te voorkomen. In het vervolg schetsen we vier routes.
Route 1: directe arbeidsbemiddeling
Er is een (kleine) groep statushouders die gezien haar kwalificaties, werkervaring en
beheersing van het Engels direct kan instromen op de Nederlandse arbeidsmarkt. Toch lukt
het deze nieuwkomers lang niet altijd om snel de weg naar werk te vinden. Gemeenten
wijzen erop dat er winst geboekt kan worden in de informatieoverdracht vanuit de centrale
opvang aan gemeenten. Het systematisch optekenen en vroegtijdig overdragen van
gegevens over de opleidingsachtergrond en werkervaring kan ertoe leiden dat gemeenten
eerder met werkgevers uit de regio in contact kunnen treden over het mogelijk plaatsen van
statushouders (zie kader 4). Goede screening van kandidaten, maar ook van beschikbare
vacatures, is een belangrijke voorwaarde om tot een succesvolle match te komen.27 Daarbij
WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen | p.32

kan het om banen gaan, maar ook om werkstages. Zo gaat in Amsterdam een kleinschalige
pilot van start met statushouders die aan deze gemeente gekoppeld zijn, maar nog in de
centrale opvang verblijven. De pilot is erop gericht om de statushouders te matchen met
werkgevers in de regio en richt zich specifiek op moeilijk vervulbare of onvervulbare
vacatures.

Kader 4: Het matchen van statushouders en werkgevers


In Eindhoven hebben gemeente, COA, Vluchtelingenwerk en UWV het initiatief genomen om in
de centrale opvang gerichte informatie te verzamelen over de opleiding, de werkervaring en de
talenkennis van de statushouder. Bij interessante profielen wordt er getracht om de statushouder
zo snel mogelijk in contact te brengen met genteresseerde bedrijven. Zo nodig wordt de
procedure gestart om diplomas te verifiren. Er hebben zich inmiddels al vrij veel genteresseerde
bedrijven gemeld. Zij hebben zich bereid verklaard statushouders werk te bieden. Het gaat
overigens niet altijd om betaalde banen, maar ook om werkervaringsplaatsen en stages.

Route 2: ondersteuning bij hoger en middelbaar beroepsonderwijs


Er is een groep statushouders bij wie een gerichte investering in een Nederlandse (hogere
of middelbare beroeps)opleiding het perspectief op duurzame intrede op de Nederlandse
arbeidsmarkt aanzienlijk vergroot. Daarvoor is een goede begeleiding bij de studiekeuze en
tijdens de studie van vitaal belang. Daarnaast geldt uiteraard dat er aandacht nodig is voor
taalbeheersing, zodat taal geen struikelblok wordt voor het volgen van een opleiding. Er zijn
verschillende initiatieven op dit vlak:
De Stichting voor Vluchtelingenstudenten UAF biedt al sinds vele jaren ondersteuning
aan hoger opgeleide vluchtelingstudenten: in de vorm van taal- en schakeltrajecten,
financile steun en begeleiding tijdens de studie en bij de overstap naar de
arbeidsmarkt.
Vanuit het hbo/wo bestaan er initiatieven gericht op het verbeteren van de aansluiting
van de opleiding bij de achtergrond van vluchtelingenstudenten, bijvoorbeeld door de
vorming van een voorbereidend jaar in het hbo/wo voor anderstaligen en het opzetten
van buddytrajecten.
Voor het mbo wordt onder meer ingezet op combinatietrajecten, waarbij taaltraining
wordt gekoppeld aan een beroepsopleiding. De MBO Raad verzamelt en verspreidt
goede voorbeelden.

27. Zie in dit verband ook het advies Verloren Tijd van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken. Den Haag,
maart 2013.

p.33 | WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen

Een van de aandachtspunten is het oplossen van de knelpunten rondom


diplomawaardering. In de praktijk is de status van het advies van EP-Nuffic niet altijd
duidelijk, waardoor adviezen vaak niet worden opgevolgd en vluchtelingen op een lager
niveau moeten instromen.
De financiering van een opleiding kan ook een belemmering vormen. Statushouders die
willen studeren, kunnen tot hun dertigste een beroep doen op studiefinanciering. Oudere
vluchtelingen die willen studeren, zijn echter vaak afhankelijk van de mogelijkheden
die de gemeente biedt om te studeren met behoud van uitkering. In de praktijk blijkt dat
gemeenten heel verschillend omgaan met het aanbieden van deze mogelijkheid. Gemeenten
kunnen echter nadrukkelijk voor deze mogelijkheid kiezen (zie kader 5).

Kader 5: Specifiek beleidskader voor statushouders


Amsterdam heeft al een aantal jaren een specifiek vluchtelingenbeleid. Alle nieuwe
statushouders volgen gedurende drie maanden een taal- en orintatietraject (Taal en Orintatie
voor Vluchtelingen, kortweg: TOV). Daarnaast bestaat er voor hoger opgeleiden de mogelijkheid
om een opleiding te volgen via het UAF. De gemeente financiert de begeleiding door het UAF
en biedt daarnaast de mogelijkheid om met behoud van uitkering te studeren indien er geen
recht op studiefinanciering is. Amsterdam is ook van plan om voor het mbo op 1/2-niveau
een gecombineerd traject van inburgering en beroepsopleiding op te zetten. Het gaat om het
inzetten van een doorlopende leerlijn, direct na vestiging in de gemeente, gekoppeld aan het
TOV-traject. Na drie jaar sluit de vluchteling zijn inburgering en beroepsopleiding af. Er wordt
alleen opgeleid in arbeidsmarktrelevante beroepen. Dit initiatief is gericht op een grote groep
nieuwe statushouders.

Route 3: arbeidsmarktactivering
Er is een grote groep statushouders met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor hen
behoort directe matching naar werk om uiteenlopende redenen niet tot de mogelijkheden.
Voor deze nieuwkomers zijn verschillende activerings- en toeleidingsactiviteiten nodig om
betaald werk in zicht te krijgen. Voor sommige vluchtelingen is in dat kader ook aandacht
voor hun sociaal-psychische problematiek noodzakelijk omdat die de weg naar werk
belemmert.
Er bestaan voor gemeenten verschillende mogelijkheden om de arbeidstoeleiding van deze
groep te verbeteren:
Gemeenten krijgen een regierol bij de inburgering in de vorm van advisering over
trajecten en monitoring van voortgang, zodat inburgering beter verbonden kan worden
met activering en arbeidstoeleiding.
Gemeenten experimenteren met de inzet van duale trajecten, waarbij de vluchteling
WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen | p.34

zelf het taaldeel van een traject financiert vanuit het sociale leenstelsel van inburgering.
Gemeenten werken met gespecialiseerde klantmanagers met een kleinere caseload
die een intermediaire rol tussen de statushouder en welwillende werkgevers kunnen
vervullen.
Gemeenten begeleiden statushouders op de werkvloer, bijvoorbeeld in de vorm van
een job coach die kan helpen bij bepaalde problemen of spanningen.
Gemeenten werken regionaal samen, eventueel ook met specialistische organisaties
zoals Vluchtelingenwerk.

Sommige gemeenten zetten nu reeds extra middelen in voor asielzoekers met


een verblijfsstatus. Voorbeelden zijn te vinden in Amsterdam met het taal- en
orintatieprogramma voor alle nieuwe statushouders (zie kader 5) en de gemeente
Amersfoort (kader 6). Met de inzet van deze extra middelen hoopt men de integratie
van statushouders te bespoedigen en daarmee het risico op bijstandsafhankelijkheid te
verkleinen.

Kader 6: Inburgering en trajectbegeleiding in n hand


De gemeente Amersfoort heeft zowel de maatschappelijke begeleiding als de inburgering en
trajectbegeleiding belegd bij NVA (Nederlands spreken Voor Anderstaligen), een regionaal
centrum voor duurzame inburgering. Dit betekent dat het onderdeel arbeidsintegratie van de
gemeente voor de groep van statushouders aan NVA is uitbesteed. Er zijn zeven professionele
trajectbegeleiders bij NVA in dienst. De begeleiding door NVA vindt plaats naast de inburgering
(activiteiten worden tegelijkertijd aangeboden, maar zijn afgestemd op het taalonderwijs).
Werkervaring opdoen tijdens het inburgeringstraject is daarmee goed mogelijk. NVA organiseert
jaarlijks ongeveer honderd trajecten.

Route 4: maatschappelijke participatie


Niet alle statushouders zullen uiteindelijk een plek op de arbeidsmarkt verwerven. Een deel
van deze groep zal hierin niet slagen, een ander deel richt zich om uiteenlopende redenen
niet op betaald werk. Veel gemeenten maken zich juist om deze groep grote zorgen. De kans
op een gebrekkige integratie is bij het ontbreken van een betaalde baan namelijk groot. Deze
statushouders zijn in belangrijke mate aangewezen op het lokale sociaal beleid. Daarnaast
zijn er middelen in het kader van de wettelijke taak voor maatschappelijke begeleiding. De
uitvoering hiervan is veelal belegd bij lokale Vluchtelingenwerkorganisaties.
Gemeenten geven in meerderheid aan dat zij onvoldoende middelen hebben om de
integratie van deze groep asielzoekers voldoende vooruit te helpen. Respondenten
benadrukken tevens dat men deze statushouders niet goed in het vizier heeft. Deze groep
wordt overwegend bereikt met algemene maatregelen. Verschillende respondenten vragen
p.35 | WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen

zich echter af of dergelijke maatregelen specifiek genoeg zijn om een antwoord op de


noden van deze groep te kunnen bieden. Weliswaar bestaan er extra middelen in het kader
van de maatschappelijke begeleiding, maar deze worden als ontoereikend beschouwd.
Veel gemeenten vullen dit budget dan ook met eigen middelen aan. In het recente
bestuursakkoord tussen Rijk en gemeenten van 27 november 2015 over de verhoogde
asielinstroom is de bijdrage per statushouder verhoogd van 1.000 naar 2.370 voor de
jaren 2016 en 2017. Het gaat om een eenmalige vergoeding aan gemeenten.28
De recent aangekondigde plannen van het kabinet komen dus deels tegemoet aan
voornoemde problematiek.29 Het kabinet zal extra investeren in de maatschappelijke
begeleiding, waarmee ook een extra impuls aan de integratie van statushouders wordt
gegeven. Bovendien is het kabinet voornemens het participatieverklaringstraject breed in
te voeren. Dit traject zal deel gaan uitmaken van de verplichte inburgering. Hiermee krijgen
gemeenten er een nieuwe uitvoeringstaak bij.
De evaluatie van de pilot participatieverklaring heeft uitgewezen dat gemeenten door
middel van dit beleid in staat zijn de integratie van statushouders op verschillende manieren
te versterken. Dat gebeurt onder andere door hen actief in contact te brengen met zowel
lokale maatschappelijke organisaties zoals welzijnsinstellingen en vrijwilligersorganisaties
als met relevante taalaanbieders (Witkamp et al. 2015). Voorwaarde is wel dat gemeenten
lokale en op participatie gerichte initiatieven toevoegen aan de landelijk verplichte
onderdelen van deze participatieverklaring. Het gaat daarbij in het bijzonder om het
ondertekenen van de verklaring en het aanbieden van een cursus over normen en waarden.

3.3

Het vraagstuk van criminaliteit is niet of


nauwelijks aan de orde gekomen tijdens de
Openbare orde en
gesprekken op lokaal niveau. Het probleem
het creren van
van overlast door statushouders wordt
door geen van de benaderde gemeenten als
maatschappelijk
structureel en onbeheersbaar aangemerkt.
draagvlak
Respondenten spreken van incidenten
die slechts (zeer) beperkt in aantal voorkomen. Dat is in het licht van de eerdere analyse
begrijpelijk (zie paragraaf 2.2): de aantallen statushouders zijn op het totaal aantal burgers
28. Zie https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2015/11/27/kamerbrief-over-bestuursakkoordverhoogde-asielinstroom.
29. Brief van 27 november 2015 van de minister van SZW aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der StatenGeneraal. Integratie en participatie van vergunninghouders. Kenmerk: 2015-0000298184.

WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen | p.36

in gemeenten nog beperkt. Daarnaast wordt gewezen op het feit dat statushouders, in
tegenstelling tot de meeste andere niet-westerse migranten, niet of nauwelijks ruimtelijk
geconcentreerd wonen.
Gemeenten vragen vooral aandacht voor het creren van maatschappelijk draagvlak voor het
huisvesten van statushouders. Duidelijk is dat men zich zeer bewust is van mogelijke onrust
onder bewoners in buurten waar sprake is van snel groeiende aantallen asielmigranten.
In bepaalde gemeenten heeft vooral de eerste opvang van asielmigranten voor de nodige
onrust gezorgd.
Dit speelde bijvoorbeeld in Rotterdam, waar de komst van een grote groep asielmigranten in
tijdelijke opvang de gemoederen behoorlijk bezig heeft gehouden. De gemeente benadrukt
dat hier een aantal factoren aan ten grondslag ligt: het grote aantal personen, de ruimtelijke
concentratie en de snelheid waarmee deze noodopvang werd georganiseerd. Ten aanzien
van de kleinschalige en meer verspreide huisvesting van statushouders heeft de Maasstad
geen noemenswaardige problemen ondervonden.

Nederland staat voor de uitdaging


om de groeiende groep statushouders
Geen tijd verliezen:
zo snel mogelijk te geleiden naar
aanbevelingen voor het
een plaats in de samenleving. De
analyse van het recente verleden geeft
bespoedigen van de integratie
daarvoor twee belangrijke redenen:
van Statushouders
(1) de gebrekkige participatie van
statushouders op de arbeidsmarkt; en
(2) het feit dat velen van hen voor langere tijd in Nederland zullen verblijven.30 De analyse
van het recente verleden wijst ook uit dat vooral in de eerste periode van het verblijf in
Nederland de arbeidsparticipatie heel laag is. Hier valt winst te boeken.
De minister van SZW heeft eind november een brief naar de Tweede Kamer gestuurd
waarin voorstellen worden gedaan die moeten bijdragen aan een snelle integratie en actieve
participatie van asielzoekers.31 De aanbevelingen in deze policy brief liggen in dezelfde lijn.
Gepleit wordt voor een grotere rol voor de gemeenten, het versterken van de bestaande
uitvoering en het treffen van extra maatregelen.
Hierna schetsen we diverse maatregelen, die deels al in de praktijk worden gebracht. Het
gaat vooral om huisvesting en de toeleiding tot arbeid. Voor de bestrijding van criminaliteit
onder statushouders is geen nieuwe aanpak nodig. Men dient er gezien het relatief grote
p.37 | WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen

aandeel van jonge mannen onder hen rekening mee te houden dat de criminaliteit onder
statushouders hoger is dan onder de doorsnee-inwoners van Nederland. Het is echter niet
nodig om in te zetten op een specifieke aanpak van de criminaliteit onder statushouders.
Het gangbare politiebeleid volstaat.

Rol van gemeenten: meer regie


Met het nieuwe inburgeringsbeleid (vanaf 1 januari 2013) is de gemeentelijke regierol
verdwenen. Gemeenten hebben hun integratiebeleid omgevormd tot algemeen beleid en
integratiebudgetten voor specifieke groepen zijn verdwenen (Scholten 2015). Gemeenten
constateren dat statushouders pas laat beginnen met hun inburgering en dat er nauwelijks
nog wordt genvesteerd in duale of gecombineerde trajecten van leren en werken. Om
te komen tot een meer effectieve en efficinte integratie is het gewenst dat de rol van de
gemeenten wordt versterkt.
Die grotere rol zal op een aantal manieren gestalte moeten krijgen. Ten eerste: een
belangrijke stap is dat gemeenten inzicht krijgen in de kenmerken en aspiraties van
statushouders. Dat inzicht zouden gemeenten kunnen benutten om statushouders gericht
advies te geven over inburgering en over het te volgen taaltraject. De gemeente monitort
vervolgens periodiek de voortgang. Ten tweede: het participatieverklaringstraject gaat
verplicht deel uitmaken van het inburgeringsexamen in de Wet inburgering. Dit biedt
aanknopingspunten om in contact te komen met statushouders die in de gemeente zijn
komen wonen. Uit de evaluatie van de pilot participatieverklaring blijkt dat deelnemende
gemeenten dit beleid kunnen gebruiken om de integratie van statushouders te versterken
(Witkamp et al. 2015). Ten derde: voor gemeenten worden de komende jaren extra middelen
beschikbaar gesteld voor maatschappelijke begeleiding van statushouders. Ook dit kan
bijdragen aan de versterking van de gemeentelijke rol. Ten vierde kunnen gemeenten een
rol spelen bij de vormgeving van duale trajecten van leren en werken door inschakeling
van werkgevers in hun gemeente. En ten slotte kunnen gemeenten een meer actieve rol
vervullen als het gaat om de arbeidstoeleiding van groepen met een grote afstand tot de
arbeidsmarkt.

30. Landen als Duitsland (Thrnhardt 2015), Zweden (Bevelander en Pendakur 2014) en Engeland (Phillimore 2011;
Bakker 2015) worstelen ook met de integratie van asielmigranten op de arbeids- en huisvestingsmarkt.
31. Brief van 27 november 2015 van de minister van SZW aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der StatenGeneraal. Integratie en participatie van vergunninghouders. Kenmerk: 2015-0000298184. Zie ook de brief van de
Minister voor Wonen en Rijksdienst van 27 november 2015. Huisvesting van vergunninghouders. Tweede Kamer,
kenmerk: 2015-0000708166.

WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen | p.38

Een meer actieve rol van de gemeenten past in de tendens tot decentralisatie en onderkent
dat het de gemeenten zijn waar de gevolgen van het huidige asielvraagstuk het meest
indringend tot uiting komen. Een grotere regierol ligt daarom voor de hand. Dat
betekent niet dat de eigen verantwoordelijkheid van statushouders wordt gereduceerd.
Zij hebben dezelfde plichten als andere burgers om te pogen in hun eigen onderhoud
te voorzien. Daarnaast spelen ook andere partijen een rol, zoals de rijksoverheid,
werkgevers, onderwijsinstellingen, corporaties, maatschappelijke organisaties (waaronder
VluchtelingenWerk), het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), organisaties van
vluchtelingen en vrijwilligers.

Geen tijd verliezen (1): benut de periode in de opvangcentra


In de periode van afwachting van de beslissing of een asielzoeker in aanmerking komt voor
een vergunning kunnen reeds activiteiten worden ondernomen die gunstig zijn voor de
participatie (ACVZ 2013). Nu al kunnen volwassen asielzoekers in afwachting van hun
verblijfsvergunning met de hulp van vrijwilligers een begin maken met het leren van de
Nederlandse taal. Op dit moment, eind 2015, bezien beleidsmakers of de mogelijkheden om
tijdens de procedure Nederlands te leren, kunnen worden verruimd. Gezien het belang van
de Nederlandse taal voor opleiding en werk is dit een belangrijk streven. Bij een groot deel
van de huidige asielzoekers wordt het asielverzoek ingewilligd, wat een vroege investering
in het leren van de Nederlandse taal rechtvaardigt. Er is een groot aantal vrijwilligers
beschikbaar om statushouders te helpen. Zij kunnen goede diensten bewijzen door
asielzoekers gedurende de asielprocedure de eerste beginselen van de Nederlandse taal bij te
brengen.32
Verder valt het te overwegen om de voorwaarden om te mogen werken voor
vluchtelingen zonder status aan te passen en gemeenten daarbij meer mogelijkheden of
experimenteerruimte te geven (Gemeente Amsterdam 2015: 3). Het gaat zowel om het
verkorten van de periode van 6 maanden voor de tewerkstellingsvergunning als om het
verruimen van het maximaal aantal van 24 weken dat een vluchteling zonder status mag
werken.
Tijdens de asielprocedure mogen asielzoekers wel vrijwilligerswerk doen. Organisaties die
van hun diensten gebruik willen maken, kunnen bij het UWV een vrijwilligersverklaring
aanvragen. Aan die mogelijkheid zou bredere bekendheid gegeven kunnen worden. Ook

32. Voor minderjarige asielzoekers geldt dat zij 3 maanden na toekenning van de asielaanvraag toegang hebben tot
onderwijs, tot het moment dat tegen hen of hun ouders een verwijderingsmaatregel wordt getroffen. Zij dienen
onder vergelijkbare omstandigheden onderwijs te krijgen als kinderen van lidstaten (ACVZ 2013).

p.39 | WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen

zou effectiever gebruik kunnen worden gemaakt van de periode dat statushouders, dus
asielzoekers mt verblijfspapieren, nog in de centrale opvang moeten verblijven. Vroege
signalering van opleiding, mentale gezondheid, arbeidservaring en verwachte route van
participatie (zie paragraaf 3.2) kan bevorderlijk zijn voor een snelle integratie.

Geen tijd verliezen (2): bespoedig het huisvestingsproces van statushouders


Integratie begint met huisvesting. Als statushouders een eigen woning hebben kunnen
zij zich beter concentreren op onderwijs, werk en inburgering. De opgave is dan ook om
de woningvoorraad zo snel mogelijk te vergroten. Hiervoor is het nodig dat innovatieve
oplossingen worden bedacht. Naast vormen van zelfstandige huisvesting gaat het om allerlei
vormen van tijdelijke en niet-zelfstandige bewoning. De ervaringen die opgedaan zijn bij
het bouwen van woningen voor tijdelijke arbeidsmigranten zijn daarvoor bruikbaar.
Voor een goede integratie in de buurt zijn beginselen van kleinschaligheid, spreiding en een
goede mix van bewoners van belang.33 Betrek ook de bewoners bij de planvorming door hen
vroegtijdig te informeren en een rol te geven bij de plannen van gemeenten met de buurt.
Voorkom daarnaast verdringing van bewoners door statushouders in de sociale huursector.
Dat is van betekenis voor het maatschappelijk draagvlak, zeker bij toenemende aantallen
statushouders in de nabije toekomst.

Geen tijd verliezen (3): kies een parallelle aanpak


Een andere manier om het integratieproces op tempo te houden is om aanpakken te
bedenken waarin het leren van de taal, het volgen van een opleiding en (het vinden
van) werk niet na elkaar, maar op hetzelfde moment plaatsvinden. Een parallelle aanpak
heeft nadrukkelijk de voorkeur boven een sequentile aanpak. De gemeente Amersfoort
combineert inburgering en toeleiding naar werk (zie kader 6). De gemeente Amsterdam
maakt het mogelijk om tegelijkertijd te studeren en in te burgeren. Het mes snijdt hier aan
twee kanten: de taal wordt sneller geleerd en het integratieproces wordt versneld.
Geen tijd verliezen (4): screen regelmatig de bijstandsdata
Alles moet erop gericht zijn om te voorkomen dat het aantal statushouders in de bijstand
te hoog oploopt. Gezien de grote afstand tot de arbeidsmarkt van een deel van de
statushouders zal instroom in de bijstand niettemin aanzienlijk zijn. Statushouders hebben
recht op een bijstandsuitkering. Zij hebben dezelfde rechten en plichten als autochtone

33. Recentelijk heeft Genderhof in Eindhoven de inspiratieprijsvraag Flexwonen 2015 uit handen van minister Blok
mogen ontvangen. Genderhof is een complex waar meerdere doelgroepen (ouderen, EU-arbeidsmigranten,
statushouders en studenten) samenleven.

WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen | p.40

Nederlanders. Dit betreft dus ook de toetsen en plichten vanuit de Participatiewet


zoals de sollicitatie- en scholingsplicht en de vermogens- en partnertoets. Vanwege
de bijstandsafhankelijkheid van veel statushouders valt het te overwegen om binnen
het clintenbestand van de bijstand periodiek vast te stellen in hoeverre statushouders
uitstromen naar werk en of hier verschillen bestaan met andere migrantengroepen en
autochtone Nederlanders. Achterblijvende uitstroom zou aanleiding kunnen zijn voor het
ontwikkelen van een op statushouders gerichte aanpak.

Geen tijd verliezen (5): stimuleer het behalen van een Nederlands diploma
De diplomawaardering verloopt niet zonder problemen. Adviezen worden niet altijd
door onderwijsinstellingen overgenomen en vaak moeten statushouders op een lager
niveau instromen. Een snelle procedure van diplomawaardering is daarom een eerste stap.
Daarnaast zijn er binnen onderwijsinstellingen initiatieven om de aansluiting tussen het
onderwijs en de achtergrond van statushouders te verbeteren. Dit neemt de vorm aan van
een voorbereidend jaar waarin aandacht wordt besteed aan verbetering van de kennis van
de Nederlandse taal en aan de voorbereiding op de opleiding die de student in het jaar erna
gaat volgen. Sommige gemeenten maken het mogelijk om met behoud van uitkering te
studeren indien er geen recht op studiefinanciering is. Dit biedt statushouders die ouder
zijn dan 30 jaar de mogelijkheid om met financile ondersteuning een studie te volgen. De
activiteiten die de gemeente Amsterdam op dit terrein heeft ontplooid (zie kader 5) kunnen
tot voorbeeld strekken voor andere gemeenten.
Geen tijd verliezen (6): houd rekening met beschikbaarheid van werk
Het huidige spreidingsbeleid voor statushouders leidt tot een suboptimale afstemming van
vraag en aanbod op de arbeidsmarkt.34 Statushouders worden in principe over Nederland
gespreid zonder rekening te houden met de mate waarin er voor hen lokaal wel of geen werk
beschikbaar is. Het is het overwegen waard om een betere koppeling tot stand te brengen
tussen statushouders en regionale arbeidsmarkten (zie kader 4 over Eindhoven). Bevelander
en Lundh (2007) hebben voor Zweden laten zien dat asielmigranten een grotere kans op
betaalde arbeid hebben indien zij terechtkomen in gebieden met een lage werkloosheid en
met een relatief sterke vraag naar laaggeschoolde arbeid.
Geen tijd verliezen (7): breng relevante partijen bij elkaar
De opgave van deze tijd is om functionele netwerken te ontwikkelen waarin expertise
wordt gebundeld om statushouders op een efficinte manier aan het werk te helpen of

34. Zie ook het pleidooi van Hans Sondaal (waarnemend voorzitter van de ACVZ) in het Financieel Dagblad van 14
september 2015: http://fd.nl/opinie/1118397/geef-vreemdeling-een-woning-in-een-regio-waar-werk-is.

p.41 | WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen

toe te rusten voor de arbeidsmarkt. De te ontwikkelen beleidsmaatregelen moeten vallen


binnen de kaders van het algemeen beleid. Geen doelgroepenbeleid, maar targeting
within universalism. De situatie in Eindhoven (zie kader 4), waar de gemeente, het
COA, Vluchtelingenwerk en het UWV de handen ineen hebben geslagen, is een goed
voorbeeld van wat we hier voor ogen hebben. Langs die weg kunnen vraag en aanbod op
de arbeidsmarkt beter bij elkaar worden gebracht. Dit is voor statushouders relatief lastig
vanwege hun grotere afstand tot de arbeidsmarkt, het ontbreken van functionele netwerken
en de koudwatervrees van werkgevers. Projecten waar job- en headhunting samenkomen
zijn daarom kansrijk: werkgevers die vacatures aanbrengen, een UWV of een uitzendbureau
dat kandidaten aandraagt en een partij die faciliteert. De gemeente zou die laatste rol goed
kunnen vervullen.
Personen afkomstig uit de eigen groep statushouders en (opkomende) vluchtelingenorganisaties kunnen een bijdrage leveren aan de implementatie van het integratiebeleid en
ook aan het creren van draagvlak onder de lokale bevolking. Dat vergt waarschijnlijk wel
enige investering: zij hebben enige financile ondersteuning nodig om in staat te zijn een
rol te spelen in de succesvolle integratie van de groep. In Rotterdam (zie kader 2) worden
vluchtelingen ingezet als maatje voor andere vluchtelingen in het inburgeringstraject.
Bij de opvang van asielmigranten speelt daarnaast de samenleving bijvoorbeeld kerken en
maatschappelijke organisaties een belangrijke rol. Deze organisaties kunnen van betekenis
zijn bij inspanningen op het terrein van de integratie, bijvoorbeeld bij het ondersteunen van
de inburgering. In den lande zijn diverse vrijwilligersprojecten gestart om statushouders
Nederlands te leren. Ook is het denkbaar om werkgeversnetwerken (denk aan de Kamer
van Koophandel en regionale verenigingen en lokale kringen van VNO-NCW) en de
uitzendbranche te betrekken bij arbeidsmarktprojecten. Kortom, bij de vorming van
slagvaardige en praktische netwerken kunnen uiteenlopende partijen een rol hebben.
Al deze aanbevelingen kunnen niet morgen worden uitgevoerd. Toch is er geen tijd te
verliezen. Veel burgers hebben zorgen over de grote instroom van asielzoekers. En veel
burgers zijn bereid om de integratie van statushouders te bespoedigen. Het is van belang om
die positieve opstelling optimaal te benutten. Want het maatschappelijk draagvlak voor het
asielbeleid zal sterk afhankelijk zijn van de mate waarin statushouders voor zichzelf kunnen
zorgen en een bijdrage kunnen leveren aan de Nederlandse samenleving.

WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen | p.42

LITERATUURLIJST
ACVZ (2007) Secuur en snel. Voorstel voor een nieuwe asielprocedure, Den Haag: ACVZ.
ACVZ (2013) Verloren tijd. Advies over dagbesteding in de opvang voor vreemdelingen,
Den Haag: ACVZ.
Althoff, M. en W.J.M. de Haan, m.m.v. S. Miedema (2006) Criminaliteitspatronen en
criminele carrires van asielzoekers, Den Haag: Elsevier.
Andriessen, I., E. Nievers, L. Faulk en J. Dagevos (2010) Liever Mark dan Mohammed?
Onderzoek naar arbeidsmarktdiscriminatie van niet-westerse migranten via
praktijktests, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Andriessen, I., en J. Dagevos (2014) Disadvantages in the labour market of ethnic minority
men and women, blz. 63-76 in T. Lowell (red.) Racism: Global perspectives, coping
strategies and social implications, Hauppage (NY): Nova Science Publishers.
Bakker, L., J. Dagevos en G. Engbersen (2013) The Importance of Resources and Security
in Socio-Economic Integration of Refugees, Journal of International Migration and
Integration 15, 3: 431-448.
Bakker, L., G. Engbersen en J. Dagevos (2014) In Exile and in Touch: Economic and
Socio-Cultural Transnational Activities of Refugees in a Comparative Perspective,
Comparative Migration Studies 2, 3: 261-282.
Bakker, L. (2016, te verschijnen) Seeking sanctuary in the Netherlands: Opportunities and
obstacles to refugee integration, Rotterdam: Erasmus University Rotterdam.
Bevelander, P. (2009) In the Picture: Resettled Refugees in Sweden, in P. Bevelander, M.
Hagstrm and S Rnnqvist (red.) Resettled and Included? The Employment Integration
of Resettled Refugees in Sweden, Malm: University of Malm.
Bevelander, Pieter en Christer Lundh (2007) Employment Integration of Refugees: The
Influence of Local Factors on Refugee Job Opportunities in Sweden, IZA Discussion
Paper 2551: 2-43.
Bevelander, P. en R. Pendakur (2014) The labour market integration of refugees and family
reunion immigrants: A comparison of outcomes in Canada and Sweden, Journal of
Ethnic and Migration Studies 40, 5: 689-709.
Black, R., K. Koser, K. Munk, G. Atfield, L. DOnofrio, en R. Tiemoko (2004)
Understanding voluntary return. Londen: Home Office Online Report 50/04.
Blom, M. en R. Jennissen (2014) The involvement of different ethnic groups in various
types of crime in the Netherlands, European Journal of Criminal Policy Research 20, 1:
51-72.
Boom, J. de, G. Engbersen en A. Leerkes (2006) Asielmigratie en criminaliteit, Den Haag:
Elsevier.

p.43 | WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen

Boom, J. de, E. Snel en G. Engbersen (2010) Asielmigratie, verblijfsstatussen en


criminaliteit, Tijdschrift voor Criminologie 52, 2: 153-169.
Borghans, L. en B. ter Weel (2003) Criminaliteit en etniciteit, Economisch Statistische
Berichten 88, 4419: 548-550.
Casserino, J. (2004) Theorising Return Migration: A Revisited Conceptual Approach to
Return Migrants, EUI working papers, San Domenico di Fiesole, European University
Institute.
CBS (2015) CBS: Zeven van de tien Somalirs in de bijstand, 30 juni http://www.cbs.
nl/nl-nl/menu/themas/dossiers/allochtonen/publicaties/artikelen/archief/2015/
zeven-van-de-tien-somaliers-in-de-bijstand.htm.
Croes, M. en R. Jennissen (te verschijnen) Extra werk aan de winkel! De Nederlandse politie
en de toenemende asielinstroom, Tijdschrift voor de Politie.
Dagevos, J. (2011) Positie op de arbeidsmarkt, blz. 108-125 in E. Dourleijn en J. Dagevos
(red.) Vluchtelingengroepen in Nederland: Over de integratie van Afghaanse, Iraanse,
Iraakse en Somalische migranten, Den Haag: SCP.
DNB (2015) Economische ontwikkelingen en vooruitzichten. December 2015, nummer 10.
Amsterdam: de Nederlandsche Bank NV.
Dourleijn, E. en J. Dagevos (2011) Vluchtelingengroepen in Nederland: Over de integratie
van Afghaanse, Iraanse, Iraakse en Somalische migranten, Den Haag: SCP.
Duin, C. van, L. Stoeldraijer en J. Ooijevaar (2015) Bevolkingstrends april 2015,
Bevolkingsprognose 20142060: veronderstellingen migratie, Den Haag: CBS.
Engbersen, G., A. Leerkes en E. Snel (2014) Ethnicity, migration and crime in the
Netherlands, blz. 766-790 in S. M. Bucerius en M. Tonry (eds.) Oxford Handbook on
Ethnicity, Crime, and Immigration, Oxford: Oxford University Press.
Gemeente Amsterdam (2015) Actieplan ondernemerschap en werk: Kansen voor en door
vluchtelingen, Amsterdam: Gemeente Amsterdam.
Gould, E.D., B.A. Weinberg en D.B. Mustard (2002) Crime rates and local labor market
opportunities in the United States, Review of Economics and Statistics 84, 1: 45-61.
Graaf-Zijl, M. de, A. van der Horst en D. van Vuren (2015) Langdurige werkloosheid.
Afwachten n hervormen. CPB Policy Brief 2105/11.
Haas H. de, en T. Fokkema (2011) The effects of integration and transnational ties on
international return migration intentions, Demographic Research 25, 24: 755-782.
Hartog, J en A. Zorlu (2009) How Important is Homeland Education for Refugees

Economic Position in the Netherlands?, Journal of Population Economics 22: 219-46.
Hessels, T. (2005) Voormalig Joegoslaven in Nederland, Bevolkingstrends 53, 1: 98-103.

WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen | p.44

Hirschi, T. en M. Gottfredson (1983) Age and the explanation of crime, American Journal of
Sociology 89, 3: 552-584.
Httl, P. en A. Leandro (2015) How will refugees affect European economies? Bruegel Blog
Post http://bruegel.org/2015/10/how-will-refugees-affect-european-economies/
Jennissen, R. en K. Oudhof (2008) De arbeidsmarktpositie van niet-westerse

immigratiecohorten in de eerste jaren van verblijf in Nederland, Migrantenstudies 24,
4: 273-287.
Jennissen, R., M. Blom en A. Oosterwaal (2009) Geregistreerde criminaliteit als indicator
van de integratie van niet-westerse allochtonen, Mens & Maatschappij 84, 2: 207-233.
Jennissen, R. en L. van Wissen (2015) The distribution of asylum seekers over Northern and
Western European countries, 1985-2005, Genus: Journal of Population Sciences 71, 2:
109-132.
Kanas, A. en F. van Tubergen (2009) The Impact of Origin and Host County Schooling on
the Economic Performance of Immigrants, Social Forces 88, 2: 893-915.
Klaver, J. en I. van der Welle (2009) IntegratieBarometer 2009: Een onderzoek naar de
integratie van vluchtelingen in Nederland, Amsterdam: Vluchtelingenwerk.
Klinthll, M. (2007) Refugee return migration: return migration from Sweden to Chile,
Iran and Poland 19731996, Journal of Refugee Studies 20, 4: 579-598.
Laban, C.J., I.H. Komproe, H.B. Gernaat en J.T. de Jong (2008) The impact of a long asylum
procedure on quality of life, disability and physical health in Iraqi asylum seekers in the
Netherlands, Social Psychiatry and psychiatric epidemiology 43, 7: 507-515.
Leerkes, A., E. Boersema, M. Galloway en M. van Londen (2014) Afgewezen en uit
Nederland vertrokken? Een onderzoek naar de achtergronden van variatie in
zelfstandige terugkeer onder uitgeprocedeerde asielzoekers, Den Haag: WODC.
Lochner, L. en E. Moretti (2004) The effect of education on crime: Evidence from prison
inmates, arrests, and self-reports, American Economic Review 94, 1: 155-189.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2015a) Kamerbrief van de
Minister voor Wonen en Rijksdienst, Vreemdelingenbeleid, Kamerstukken (20152016), 19637, nr. 2053, 2 oktober.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2015b) Kamerbrief Aanbieding
bestuursakkoord verhoogde asielinstroom, 27 november.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2015c) Kamerbrief van
de Minister voor Wonen en Rijksdienst Huisvesting van vergunninghouders, 27
november.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2015) Kamerbrief Integratie en
participatie van vergunninghouders, 27 november.
Phillimore, J. (2011) Refugees, Acculturation Strategies, Stress and Integration, Journal of
Social Policy 40, 3: 575-593.

p.45 | WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen

Regioplan (2015) De integratie van statushouders op lokaal niveau belemmeringen en


oplossingen, Amsterdam: Regioplan.
Scholten, P. (2015) De integratie van vluchtelingen wordt enorme lokale uitdaging,
Binnenlands Bestuur 36, 41.
Sociaal-Economische Raad (2014) Arbeidsmigratie. Advies 14/09. Den Haag 2014.
Soede, A. en C. Vrooman (2010) Armoede volgens de budgetbenadering, blz 43-66 in SCP
en CBS (red.) Armoedesignalement 2010, Den Haag: SCP.
Sondaal, H. (2015) Geef vreemdeling een woning in een regio waar werk is, Het Financieele
Dagblad, 14 september.
Sprangers, A., H. Nicolaas en J. Korpel (2009) Toename asielverzoeken in Nederland sterker
dan in EU, Bevolkingstrends 57, 2: 22-25.
Thrnhardt, D. (2015) Die Arbeitsintegration von Flchtlingen in Deutschland: Humanitt,
Effektivitt, Selbstbestimmung, Berlin: Bertelsmann Stiftung.
UNHCR (1997) The State of the Worlds Refugees 1997-98: A Humanitarian Agenda,
Oxford: Oxford University Press.
UNHCR (2013) UNHCR Global trends 2013: Wars human cost, Genve: UNHCR.
UNHCR (2015) Syria regional refugee response, Genve: UNHCR.
Vogels, R. (2011) Onderwijspositie, blz. 81-107 in E. Dourleijn en J. Dagevos (red.)
Vluchtelingengroepen in Nederland: Over de integratie van Afghaanse, Iraakse, Iraanse
en Somalische migranten, Den Haag: SCP.
Vroome, T. de, en F. van Tubergen (2010) The Employment Experience of Refugees in the
Netherlands, International Migration Review 44, 2: 376-403.
Vroome, T. de, M. Coenders, F. van Tubergen en M. Verkuyten (2012) Economic
Participation and National Self-Identification of Refugees in the Netherlands,
International Migration Review 45, 3: 615-638.
Vroome, T. de en F. van Tubergen (2014) Settlement Intentions of Recently Arrived
Immigrants and Refugees in the Netherlands, Journal of Immigrant and Refugee
Studies 12, 1: 47-66.
Wijkhuijs, V., M. Kromhout, R. Jennissen en H. Wubs (2011) Asielzoekers, blz. 177250 in R.P.W. Jennissen (red.) De Nederlandse migratiekaart: Achtergronden en
ontwikkelingen van verschillende internationale migratietypen, Den Haag: BJu.
Witkamp, B., M. Vanoni, A. Od, F. Kriek en J. Klaver (2015) Evaluatie Pilot
Participatieverklaring, Regioplan, juli 2015.
Zolberg, A.R., A. Suhrke en S. Aguayo (1989) Escape from violence: Conflict and the refugee
crisis in the developing world, Oxford: Oxford University Press.

WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen | p.46

Bijlage 1: Begripsomschrijvingen
Asielzoeker
Persoon die een aanvraag om toelating als vluchteling heeft ingediend
Asielmigrant
Asielzoeker, statushouder of uitgenodigde vluchteling die is opgenomen in het gemeentelijk
bevolkingsregister
Statushouder
Asielzoeker van wie het verzoek is ingewilligd en die een (legale) verblijfsstatus heeft
gekregen
Vluchteling
Niet-Nederlander die naar Nederland is gekomen en van wie op grond van het
Vluchtelingenverdrag van Genve van 1951 is vastgesteld dat hij of zij in het herkomstland
gegronde vrees heeft voor vervolging, vanwege een godsdienstige of politieke overtuiging,
nationaliteit, ras of het behoren tot een bepaalde sociale groep.
Niet-westerse migrant
Migrant met als herkomstgroepering een van de landen in Afrika, Latijns-Amerika en Azi
(exclusief Indonesi en Japan) of Turkije.

Bron: CBS, http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/bevolking/links/2012-bt-btmvebegrippenlijst-buitenlandse-migratie.htm

p.47 | WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen

Bijlage 2: Afkortingen
ACVZ
Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken
CBS
Centraal Bureau voor de Statistiek
COA
Centraal Orgaan opvang asielzoekers
EP-Nuffic
Europees Platform - Netherlands universities foundation for
international cooperation
EUR
Erasmus Universiteit Rotterdam
EVRM
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de
fundamentele vrijheden
GBA
Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens
GZZA
Gemeentelijk Zelfzorgarrangement
Halt
Het ALTernatief
hbo
Hoger beroepsonderwijs
HKS
Herkenningsdienstsysteem
mbo
Middelbaar beroepsonderwijs
NVA
Nederlands Spreken voor Anderstaligen
SCP
Sociaal en Cultureel Planbureau
SER
Sociaal-Economische Raad
SSB
Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden
SZW
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
TOV
Taal en Orintatie voor Vluchtelingen
UAF
University Assistance Fund
UNHCR
United Nations High Commissioner for Refugees
UWV
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
VNG
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
VNO-NCW
Verbond Nederlandse Ondernemingen Nederlands Christelijk
Werkgeversverbond
Vw
Vreemdelingenwet
wo
Wetenschappelijk onderwijs
WODC
Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum
WRR
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid

WRR-Policy Brief 4 | Geen tijd verliezen | p.48

Das könnte Ihnen auch gefallen