Sie sind auf Seite 1von 11

WAT IS LOGOS? - woord / rede / rationaliteit in het Grieks - 6de E v.C.

: mythos Logos (met vermelding van beperkte rationaliteit in mythe) - geboorte van de filosofie - natuur sacrale natuurfilosen 2. VERSCHIL FILOSOFIE IDEOLOGIE - vertrouwdheid doorbroken contingentie nieuwe orde (2x denken) - denken verstard: geen nieuwe verwondering mogelijk = ideologie - verwondering echter begin en beginsel (Plato) van de filosofie - Marx: filosofie = ideologie tot het einde van de klassenstrijd 3. BESPREEK DE VERHOUDING VAN PLATOS DENKEN TOT HET WERELDBEELD WAARDOOR HIJ WERD GEVORMD - sofisten: monoloog van de redevoering ter wille van macht in nieuwe samenlevingsvorm (kennis wijsheid) - Socrates: deugd = inzicht; op zoek naar de waarheid door dialoog - Plato als lln.v. Socrates: voortbouwen op ethiek en systeem daar rond opbouwen (stabiele kennis: kenmerk van de oudheid en de Middeleeuwen) Ideenleer (uitleggen: zie infra): dialectiek om tot het belangrijkste te komen, nl. echte kennis (epistm) 4. PLATOS IDEENWERELD - systematisering vanuit ethiek - doxa epistm (Ideen: transcenderen subject en object) - participatie en ordening, gemeenschap tussen Ideen - Idee van het Goede - Kennis = a priori: bereiken door anamnese / dialectiek - Dubbel parallel dualisme: doxa epistm & lichaam ziel 5. DE ABSTRACTIELEER BIJ ARISTOTELES (cf. Wat is hylemorfisme) Categorin desindividualiseren accidenten + substantie: dematerialiseren (= hylemorfisme) vorm + materie - teleologie - = statisch perspectief 6. PARALLEL VORM-STOF & ACT-POTENTIE = parallel statisch dynamisch bij aristoteles Beweging = realisering van de vorm = entelechie 7. TELEOLOGIE BIJ ARISTOTELES Aristoteles maakt een onderscheid tussen vorm & stof (hylemorfisme). doel hangt samen met vorm en functie (basis van Aristotelisch wetenschapsmodel met nadruk op kwalitatieve benadering), zowel bij artefacten als in natuurlijke dingen - alles in natuur is doelgericht, draagt doel in zich; doel is altijd de perfectie, de actualisering van de volmaakte vorm - entelechie: elke act draagt als partile realisatie, het doel in zich - afwijzing van niet-doelgerichtheid ( la Darwin): onvoldoende verklaring; als alles toevallig is, is er geen verklaring voor de constante herhaling van dezelfde fenomenen - uiteindelijke doel van de hele werkelijkheid = god, zichzelf denkende denken (zet in beweging als object van verlangen) 8. VERGELIJK IDEEN MET VORMEN

Aristoteles is genspireerd vanuit de empirie, Plato vanuit het waardedenken Idee van het Goede ~ onbewogen beweger - Plato aristoteles: het wezen van de stabiele kennis (=gelijkenis), dit komt ook tot uiting in de Idee v/h Goede en de onbewogen beweger (geen potentie: geen beweging) - Materialiteit zorgt voor concreetheid, maar Aristoteles hecht geen waardebegrip aan de materialiteit ( Plato) - Uitleggen ideenleer en abstractieleer (+ functie bij Aristoteles) kritiek A: verdubbeling van de wereld en ontologische Idee, dialectiek leidt niet tot kennis, maar waarneming wel 9. VERGELIJKING KANT ARISTOTELES BACON OVER WETENSCHAP (cf. Leg uit: meester maken van natuur schooljongen (Kant)) Aristoteles: - aandacht voor meticuleuze observatie - geen experiment, geen manipulatie van de observatie - geen mathematische benadering: als te eng afgewezen - dus: nadruk op kwalitatieve aanpak, studie van vorm, doel en functie - natuur wordt weerspiegeld in het denken (parallel tussen manier van kennen en manier van zijn van de wereld) Bacon: - aandacht voor observatie; reactie tegen Aristoteles: heeft nooit naar de natuur gekeken maar: ten onrechte; het verschil is niet: kijken tgo niet-kijken, maar kijken vanuit andere vooronderstellingen: bij Bacon observatie als mathematische observatie, vanuit wiskundig wereldbeeld - nadruk op manipulatie van de natuur, technische realisaties (natuur overwinnen) Kant: - doorbreekt de parallellie tussen kennen en zijn: onze kennis is een constructie van het verstand, volgens zijn eigen structuren, die niet per se die van de natuur zijn, met een paar woorden uitleg over wat er gebeurt in transcendentale analytiek (categorien; tgo Aristoteles categorien, waar opnieuw een parallel tussen denken en zijn wordt gepostuleerd) - Vandaar: afwijzing van Aristoteles (parallel tussen kennen en zijn) en van Bacon (observatie als louter verzamelen van informatie) 10. HOE KOMT DESCARTES TOT ZIJN EERSTE ZEKERHEID? - mathesis universalis ( Aristoteles: kan de wetenschap niet funderen) - zoeken naar het fundament van het weten - wiskundige methode: methodische (doelbewust) twijfel: tabula rasa geen vooronderstellingen (traditie, zintuigen (droom/illusie), denken (malin gnie) - enkel twijfel is zeker - cogito ergo (onmiddellijk evident) sum (je pense (besef van denkactiviteit) donc je suis) ik denk = denkende substantie 11. LEG HET PROBLEEM VAN DE BRUG UIT BIJ DESCARTES - eerste zekerheid uitleggen (zie supra) - afleiden van andere zekerheden volgens bepaalde criteria (4) (wegens gesloten cogito) Fenomenologische kritiek (intentionaliteit) COGITO => causaliteit => GOD => voorstellingen/causaliteit => WERELD 2 bewijzen God bevestigt

geen malin gnie kennis waarheid = mediaat realisme 12. HOE IS DESCARTES TECHNIEK MATHEMATISCH Verruiming van de natuurwetenschap (apodictische zekerheid): synthese en analyse van het ene inzicht naar het andere via doorzichige weg mathesis universalis toch twijfel aan wiskunde! 13. LEG UIT HOE HET EMPIRISME EN HET RATIONALISME HET WERELDBEELD HEBBEN GEMATHEMATISEERD - zoeken naar fundament van de kennis - vanuit een gesloten bewustzijn - toegespitst op de wetenschap (cf. mathesis universalis) - wetenschappelijke methode - pas in 18de E definitieve splitsing wetenschap filosofie (Kant) bv. Ethica more geometrico demonstrata, principia philosophiae naturalis 14. DIALECTIEK BIJ KANT - na esthetiek en analytiek (eventueel korte uitleg over wat daar gebeurt): 3de fase - nood aan dit niveau: omwille van eenheid van denken (tgo veelheid van kenobjecten) - 3 aantrekkingspolen van eenheid: ik, wereld, god: transcendentale ideen - kritisch moment: geen kennis, want geen waarnemingsstof - = niveau van metafysica (die aanspraak maakt op wetenschappelijkheid, ahv synth. a priori oordelen) o dialectiek: cf. Plato: discussie tussen tegengestelden; hier: discussie is onophefbaar: A + -A = 0 (de wereld is eeuwig is even waar als de wereld is niet eeuwig) dus: metafysica is in se onmogelijke wetenschap o transcendentale/dialectische schijn: denken dat hier wel zekerheid over mogelijk is 15. PLATO-KANT (waarneming) Plato: waarneming leidt tot doxa, mening, tgo wereld van kennis (ideen); kloof tussenbeide is absoluut (worden vs zijn) Waarneming kan wel gelden als eerste stap in de anamnese, maar niet om tot kennis te komen; enkel om wederherinnering van ideen op te wekken Kant: waarneming noodzakelijk om tot kennis te komen: kennis = structureren van inhoud die via de waarneming binnenkomt (met uitleg over transc. esthetiek en analytiek) Kritisch moment bij Kant: waarneming leert ook nooit hoe de dingen op zichzelf echt zijn (cf. Plato) Vergelijking: Plato: -dualisme tussen rele werkelijkheid en ideenwereld Kant: - dualisme tussen subject en ding an sich Plato: -waarneming kan aanzet zijn, maar is geen bron van kennis en niet noodzakelijk om tot kennis te komen Kant: -waarneming is noodzakelijke, maar geen voldoende bron van kennis Plato: - via het verstand (dialectiek) kom ik tot kennis Kant: - via het verstand ( transcendentale esthetiek en analytiek) kom ik tot kennis

Plato: waarneming zegt mij niets over de echte werkelijkheid (zijn) Kant: waarneming zegt niets over de werkelijkheid op zich geen kennis over ding-an sich.

16. HUME DESCARTES KANT (causaliteit) Descartes: causaliteit als basishypothese, n van de meest fundamentele concepten van het systeem: meer bepaald twee functies 1) godsbewijs a posteriori: doet beroep op oorzaak-gevolg. Dankzij het bestaan van god is de structurele juistheid van het denken (en dus van de causaliteit gegarandeerd: contra hypothese van malin gnie. Causaliteit is een klare en welonderscheiden idee. Cirkelredenering: Descartes doet beroep op de causaliteit om bestaan van god te bewijzen, en doet beroep op bestaan van god om juistheid van de causaliteit te garanderen 2) causaliteit als pijler van de brug: voorstellingen moeten veroorzaakt zijn, dus is er een oorzaak. Niet ikzelf, niet god, en dus: de buitenwereld. Causaliteit garandeert dat de voorstellingen beantwoorden aan iets buiten mij, dus dat de buitenwereld bestaat. Hume: - causaliteit als constructie op basis van custom en habit; geen causaliteit in de waarneming. Causaliteit is geen zekerheid, maar slechts waarschijnlijkheid. Causaliteit is een subjectieve constructie zonder objectieve geldigheid. Kritiek op Locke. Sceptiscime als consequent doordenken van empiristisch standpunt. Geen onomstootbaar fundament van onze kennis - Hume doet geen uitspraak over het al dan niet bestaan van causaliteit. Zeggen dat ze niet gegeven is in de waarneming is niet hetzelfde als zeggen dat ze niet bestaat Kant: causaliteit als n van de categorien van de relatie: oorzaak-gevolg = een denkstructuur, die we met ons verstand opleggen aan de inhoud die via de waarneming binnen wordt gehaald. De categorien structureren de waarneming tot kennisobject Kant ~ Hume: causaliteit als iets binnen mij: geen uitspraak mogelijk over de vraag of causaliteit ook reel buiten mij bestaat. Kant overwint het sceptiscime van Hume door zijn transcendentale fundering van de kennis (en dus de causaliteit) Descartes contra Hume en Kant: geen twijfel aan de strikte correlatie tussen causaliteit in het denken en reel bestaande causale relaties: als ik iets als oorzaak vat, dan is het ook de oorzaak (als ik geen fouten maak tenminste). Buitenwereld vatten met welonderscheiden idee van causaliteit 17. KANT: Copernicaanse revolutie - kleine aanpassing van een maatschappelijk beeld met enorme implicaties - cf. copernicus subject centraal: objecten richten zich naar het subject (constituerend subject; cf. moderne tijd) maakbaarheid van de wereld geradicaliseerd (cf. Bacon) in filosofie! 18. Empirisme Rationalisme: verzoening Kant

- analytisch a priori ~ synthetisch a priori : geen wetenschap synthetisch a priori INGEBOREN STRUCTUREN (vorm/activiteit/a priori) + WAARNEMING NODIG (receptiviteit / inhoud / a posteriori) Hume: causaliteit 19. KANT: transcendentaal standpunt Kants bedoeling is om te funderen hoe de wetenschap mogelijk is. Dat ze mogelijk is weet hij zeker (cf. realiteit). Hij ontwikkelt zijn theorie rond standpunten en gaat een transcendentaal onderzoek voeren. Dat transcendentaal betekent net dat hij gaat kijken naar de noodzakelijke mogelijkheidsvoorwaarden voor kennis en op zoek gaat naar formele structuren. Korter gezegd, de mens gaat zich 'verheffen' uit zichzelf en zijn eigen (denk)structuur formeel bekijken. Als een engel op een wolk zichzelf ontleden: de wijze waarop voorwerpen gekend worden. Niet verwarren met transcendent. 20. KANT: Bestaan tijd en ruimte? Ja en nee. Ja; als structuren in het verstand (cf. idealisme) (=transcendentale esthetiek), niet weg te denken bij de waarenming. Nee, niet in de waarneming (cf. kritisch idealisme; cf. das ding an sich ist ein Unbekanntes). vormen van zintuiglijkheid we komen door ruimte en tijd van empfindungen tot anschauungen fundering van de wiskunde 21. Wat is Hegels oordeel over Kants uitspraak dat het Ding an Sich onkenbaar is? Het verstandsdenken als verstarring van het concrete = tegenstellingen men moet het absolute denken Principe van kenbaarheid!: onkenbaarheid is niet absoluut verstand verleent bestaan aan het Ding an Sich idealisme verstand brengt ook inhoud voort! 22. Vergelijk het idealisme van Kant en Hegel KANT: kritisch: vorm door verstand Inhoud door waarneming Waarneming nodig, maar geen uiteindelijke kennis van de werkelijkheid, enkel van de fysica en wiskunde (idealisme) Kennis is enkel wetenschappelijk Nadruk op categorisering (samenhang vermindert de werkelijkheidswaarde (= dialectiek)) HEGEL: idealisme: Het subject constitueert het object, ze worden zelfs n in de Geest (Rede); alles kan gekend worden vanuit het dialectisch proces doorheen de geschiedenis Kennis is allesomvattend in de Absolute Geest Nadruk op samenhang: samenhang bevordert de werkelijkheidswaarde (= dialectiek) 23. Dialectiek bij Plato, Kant en Hegel Plato; manier om tot waarheid te komen, analyse van begrippen, structuur van de werkelijkheid blootleggen (denken ~ zijn ( Kant)) via dialoog Kant: tegengestelde opvattingen geen inzicht in de werkelijkheid (onoplosbaar omwille van begrippelijkheid)

Hegel: tegengestelden beweging (these-antithese synthese (hoger en nieuw)). Logica van de werkelijkheid zelf ( Plato) 24. Positivisme van COMTE - kadert in opkomst van menswetenschappen - wetenschappelijke benadering van maatschappelijke sociale vragen (cf. posita) - administratief beheer van de dingen, kaderend in emancipatiegedachte (cf. Wiener Kreis) - de wet van de drie stadia (theologisch, metafysisch, positief) - vooruitgangsgeloof scintisme 25. Umwertung aller Werte van NIETZSCHE Kritiek op christelijke traditie (vlucht in het Jenseits): moraal van de heersers is slecht geworden (slavenopstand in moraal) = reactief (zwak: geen substraat in het handelen + straffen) we moeten een sterk nihilisme uitbouwen: nieuwe waarden scheppen: komst van de bermensch (God is dood drie stadia) levensbeamend nihilisme / amor fati / zelftranscendentie * ook kritiek op Platoonse begrippenmummificatie 26. Kritiek van Nietzsche toepassen op DESCARTES Cogito en God zijn begrippenmummies. Geen aandacht voor de volheid van het leven. Afkeer van het lichamelijke = decadentie van het rationalisme. Geen zekerheid mogelijk; alle waarheid is perspectivistisch. Gegroeid uit Platonisme. Manifestatie van God als goede: waardeomkering. 27. Kritiek van Nietzsche toepassen op HEGEL Ontkent de volheid van het leven; geen waarheid dialectiek van de geest 28. Is Sartre een eindigheidsfilosoof? Neen. Vooral nadruk om problematische sociabiliteit en op het authentische mens-zijn als aanvaarden van zijn vrijheid. Tevens gedoemd tot verantwoordelijk. 29. Is Husserl een eindigheidsfilosoof? Hij is de grondlegger van de 20ste-eeuwse eindigheidsfilosofie, maar zijn filosofie is geen eindigheidsfilosofie. Er is een kleine nadruk op de lichamelijkheid bij de waarneming, maar niet te vergelijken met de echte eindigheidsfilosofie van Heidegger (Zein zum Tode). Wel differentie in de zin van alles is constructie. 30. Einstellung bij Husserl -intentionaliteit einklammeren / poch natuurlijke instelling (perspectivering) geen totaal subjectivisme omwille van transcendentaal subject en diversiteit van de instellingen. Communicatie zorgt voor eenheid binnen de leefwereld. Wetenschap is ook een instelling. 31. Wat is een tuigencomplex? Heidegger: dingen zijn Zu handen: primaat van het handelen constante verwijzing in dingen naar elkaar (wederzijdse bepaling van ding omgeving) limiet = Dasein ( Husserl) 32. Formuleer een heideggeriaanse kritiek op Hegel die vertrekt bij Heideggers analyse van de relatie tussen zijn en tijd. Absolute denken is onmogelijk (Zijn verhult en onthult zich). Zijn Niet-zijn (ontologische diffentie)

Geen idealisme bij Heidegger: kennis wordt verhinderd door de ontologische differentie Nadruk op lichamelijkheid en primaat van het handelen Geest van Hegel Niet alleen bepaaldheid naar de toekomst toe (dialectiek), ook bepaaldheid door de drie existentialen. Geen aandacht voor het particuliere subject (Dasein) Geen vooruitgangsidee bij Heidegger (vervallenheid / gelatenheid) Eindigheid van de mens kadert niet in een systeem waar hij centraal staat zoals bij Hegel 33. Het ongedachte bij Heidegger, hoe herneemt Derrida dit thema? De on-gedachte is gewoon een gedachte die je niet kan denken. In een constellatie (bepaalde context van tijd, zoals vandaag de techniek) worden er altijd zijnde verhuld en onthuld. Derrida: filosofie van de afwezigheid: bepaalde traces zijn afwezig, maar worden wel gedacht in het licht van Diffrance. Zoals het zijn voor Heidegger bepaalde ongedachten bevat en een barrire voor toegang tot de werkelijkheid / kennis bevat, zo doet de taal dat bij Derrida (structuralisme: taal = constitutief) Gelassenheit = systeem ongedachte kadert in deconstructie = geen systeem 34. kritiek van Heidegger op Husserl aandacht voor de existentie ( cognitief : Husserl) - primaat van het handelen - primaat van het aanwezig zijn in de wereld ( denken) - niet afhankelijk van Einstellung, maar van het zijn dat zich onthult 35. Parallellisme tussen het schrift en het mens-zijn. - alle taal gaat terug op schriftuur: taal komt niet tot de uiteindelijke betekenis door Diffrance; - mens komt niet tot uiteindelijke kennis door taal 36. Verband symbolische orde, identiteit, taal. Identiteit - houvast - erkenning door anderen - rechten! Symbolische orde (tussen mens en natuur): taal als bemiddeling hiertussen: constitutief voor het individu (ook voor de identiteit (cf. Lacan). Ook erkenning door anderen belangrijk voor vorming van identiteit (cf. Freud en Lacan). 37. Vgl. Ich Cogito ICH COGITO BEPAALD DOOR ONBEWUSTE AUTONOOM Niet constitutief voor werkelijkheid wel Bemiddelend tussen Uber-Ich en Es Geen autonomie autonomie Individueel wezen v/d mens Kritiek op burgerlijk persoonlijkheidsideaal burgerlijk persoonlijkheidsideaal Geconstitueerd Wezen van de mens 38. Toepassing Lacan van Freud oedipuscomplex Vader Taal: constitutief voor de mens verlangen en Wet (ongelukkige mens) 39. Waarom is identiteit een probleem? Heidegger: controle door Das Man: men moet authentisch zijn (Zein zum Tode) Derrida: identiteit is bemiddeld door de taal (cf. Lacan)

Sartre: 3x conflict Freud: niet autonoom (onbewuste) Bied houvast, maar op basis van symbolische grenzen ( moderniteit) Ook erkenning door ander ( moderniteit) 40. Verband tussen de wet en het verlangen bij Freud De wet wordt ingesteld wanneer vader tussen moeder en kind komt (symbiose verbroken) exogamiegebod incestverbod verlangen naar die symbiose, komt nooit meer terug: verlangen manifesteert zich op andere gebieden dan dubbelzinnig t.o.v. drift - extreem verlangen (wil grenzen overschrijden) - blijft altijd uitstel van de verwezenlijking (verlangen) soms neemt de drift het over 41. Metafysica bij Kant en herneming van de hed. filosofie van die gedachte. Geen kennis hierover (= dialectiek: zie boven) - linguistic turn (taal als formele structuur later verschil: taal is niet subject-, maar gemeenschapsgebonden) - transcendentaal standpunt (verschil: mogelijkheidsvoorwaarden wetenschap leefwereld) Kant stelde grenzen aan de kennis, hedendaags wordt die grens altijd meer verlegd en komt men meestal tot de conclusie dat kennis onmogelijk is (bv. Door taal, door bemiddeling, ) 42. Intentionaliteit bij Husserl. - brug = pseudo-probleem - fenomenologische reductie (einklammeren poch (substructie + Einstellungen)) - geen zekerheid over bestaan; enkel over transcendentaal Ego - methode van Descartes en Kant - filosofie beschrijft fenomenen en hun verschijningswijze (overstijgt idealisme / realisme) 43. Hoe gebruikt Derrida differentie? Hoe herneemt Lacan deze gedachte? Diffrance. Tekens zorgen voor afwezigheid van de betekenis (verwijzingen) *trac, alles is textueel (uitstel en verschil; boek schrift) ook bij Lacan kan het subject nooit definitieve toegang tot de realiteit vinden; want de taal is vervreemdend. Door de taal wordt de mens enerzijds gesproken, anderzijds is het een keten van verwijzingen. 1. Wat is de "metafysica" bij kant leg uit Hoe nemen hedendaagse filosofen Kants filosofie weer op. 2. Leg uit de teleologie (doelgerichtheid) bij aristoteles. 3. Het liberalisme spreekt over de "collectieve goederen", worden deze door het recht belemmert? Betrek de tekst van Frans de Wachter in je antwoord

4. Vergelijk de dialectiek bij plato, kant en hegel 5. Leg de intentionaliteit bij husserl uit 6. Hoe kaderen de mensenrechten in het universalisme dat door de maatschappelijke atomisten gehuldigd wordt? En hoe kan je dat verzoenen met de stelling van Frans de Wachter; dat de mensenrechten een socialiserende rol spelen? 7.Hoe stond Kant tegenover de metafysica? Hoe wordt deze Kantiaanse visie herhaald in de hedendaagse filosofie? 8. vergelijk idealisme hegel en kant 9. positivisme van comte 10. wat zijn collectieve goederen en vergelijk met de wachter 11. leg het verband uit tussen symbolische orde, taal en identiteit 12. leg uit; 'Einstellung' van Husserl 13 leg uit; identiteit aan de hand van de liberale opvatting en met behulp van de brede en smalle moraal 14. Wat bedoelt Aristoteles met het 'wezen' van de dingen , vergelijk met de 'ideen' van Plato 15. Wat bedoelt Kant met een 'transcendentaal standpunt' ? 16. Volgens F. De Wachter zijn de mensenrechten inherent aan de moderniseringprocessen. Leg Uit. Kan Ch. Taylor het hier mee eens zijn ? 17. Hoe bekijken Aristoteles, Francis Bacon en Kant wetenschap (gelijkenissen en verschillen) 18. Leg het probleem van de brug bij Descartes uit. 19. Hoe breed kan de brede moraal zijn volgens F. Dewachter. Betrek 'collectieve goederen' in uw antwoord. 20. Leg uit hoe descartes en Locke het wereldbeeld hebben gemathematiseerd 21. Leg uit de transc. dialectiek van Kant en wat wordt precies bedoeld met "dialectiek"

22. Leg uit hoe F. Dewachter zegt dat bij zelfbeschikkers ook nog de brede moraal aanwezig is en hoe koppelt Taylor de zelfbeschikking aan morele intuties 23. Bespreek de "on-gedachte" bij heidegger. Hoe herneemt J. Derida deze term? 24. Bestaan tijd en ruimte volgens kant 25. Hoe kan men tegelijk claimen (1) dat de mens zijn identiteit ontleent aan gemeenschappelijke gedeelde opvattingen, idealen en waarden, en (2) dat identiteit gekoppeld is aan grondrechten die voor alle mensen gelden ongeacht cultuur, hun traditie en waarden? 26 .Hoe gebruikt derrida diferentie? En hoe herneemt Lacan deze gedachte 27 .Vergelijk het verhaal van de grot met Plato's ideenleer 28. Zelfbeschikking is een ander niet-schaden en voor de rest doen wat je wil. Leg dat niet-schaden uit en zou Frans de Wachter het eens zijn met deze radicale invulling van zelfbeschikking. * Logos * verschil tussen filosofie - ideologie * hermeneutische cirkel * positivisme van Comte of leg Comte uit. * Plato's ideenleer kan worden beschouwd als een kritiek op de sofisten, leg uit. (pp20-21 en pp54-56) * Plato's ideenwereld uitleggen. * Bespreek de verhouding van Plato's denken tot het wereldbeeld waardoor hij werd gevormd. ( pp 18-22 en pp 53-57) * Bespreek het verband tussen act-potentie enerzijds en vorm-materie anderzijds (pp59-62) * Stof - materie: de parallel hier tussen * abstractieleer van aristoteles * Wat wordt bedoeld met de copernicaanse revolutie die Kant heeft doorgevoerd? * Vergelijk waarneming bij Plato en Kant. * Verschil tussen empirisme en rationalisme en verklaar hoe Kant deze verzoent. * Bredere cultuurkritiek van Nietzsche * Wat bedoelt Nietzsche met: Umwertung aller werte? * Alle betekenissen van substantie * Constructivisme van de mathematische wetenschap * Waarom kunnen we zeggen dat de methode van Descartes mathematisch is? * Hoe kwam Descartes tot de eerste zekerheid? ( relatie met Aristoteles) * Kritiek Nietzsche toepassen op het denken van Descartes. * Vergelijk dialectiek bij Plato, Descartes en Hegel.

* Causaliteit bij Kant, Hume en Descartes. * Wat is Hegels oordeel over Kants uitspraak dat het Ding an sich onkenbaar is? (pp 85-86) * Het onkenbare. * Filosofisch idealisme * Kritiek van Nietzsche op Hegel (- hegel versteent de continuteit van het volole leven door gebruik te maken vd geest (p47);- er is geen waarheid volgens N., enkel interpretaties.Hegel daaren tegen beweert dat de waarheid bereikt wordt dmv DIALECIEK (geest)) * Is Sartre's existentialisme een eindigheidsfilosofie? (pp 93-95 en pp 130-133) * Waarom is Husserl (g)een eindigheidsfilosoof? (pp 93-104) * Wat is een tuigencomplex? * Formuleer een heideggeriaanse kritiek op Hegel die vertrekt bij Heideggers * analyse van de relatie tussen zijn en tijd. (pp 83-92 en pp115-117) * Het ongedachte van Heidegger, hoe herneemt Derrida deze thema? * Parallellisme tussen het schrift en het mens-zijn. * Wat is hylemorfisme? (kweet totaal nie waar da staat) * Verband tussen symbolische orde, identiteit, taal. * Vergelijk Freuds 'Ich' met Descartes 'cogito'. * Leg uit hoe Lacan de theorie van Freud over het oeidipuscomplex verklaart (taal tss moeder - kind) * Waarom is identiteit een probleem? (pp153-155) * De rede moet zich tot de natuur wenden als een rechter, en niet als een schooljongen Bespreek deze uitspraak van Kant * Bespreek het verband tussen de Wet en het verlangen vd psycho-analyse van Freud * Hoe breed is de brede moraal volgens F.De wachter? Betrek in je antwoord de "collectieve goederen".

Das könnte Ihnen auch gefallen