Beruflich Dokumente
Kultur Dokumente
licht
6.1 Zien
Mijn antwoord op de introvraag is: A Het licht van de zon wordt door waterdruppels gesplitst in allerlei kleuren. B Het licht wordt minder fel. Daardoor lijkt het alsof de kleur verandert. C Het licht van de zon en de sterren mengen. Wanneer noem je een voorwerp een lichtbron?
a Omcirkel wat goed is. Een directe lichtbron geeft zelf licht / weerkaatst licht. b Geef twee voorbeelden van directe lichtbronnen.
1 2
c Een indirecte lichtbron geeft zelf licht / weerkaatst licht. d Geef twee voorbeelden van indirecte lichtbronnen.
1 2
kaars
fakkel
bureaulamp
zon
straatlantaarn
sterren
2006 Wolters-Noordhoff bv
violet
indigo
blauw
groen
geel
oranje
rood
infrarood
8
Verbind de woorden die bij elkaar horen met elkaar. spectrum infrarood ultraviolet
en ultraviolet.
Zonlicht bevat ultraviolette straling en infrarode straling. a Hoe merk jij dat ultraviolette straling in zonlicht zit?
je wordt bruin
b Hoe merk jij dat infrarode straling in zonlicht zit?
je wordt warm
10
Een trui heeft een zwarte kleur. Wat gebeurt met de kleuren van het licht dat op de trui valt?
2006 Wolters-Noordhoff bv
6 Licht >>
131
c Kleur de linker T-shirt geel. Kleur het T-shirt in de juiste kleur als links een
bundel geel licht en rechts een bundel rood licht op het T-shirt schijnt.
geel
geel T-shirt
geel
in geel licht in rood licht
zwart
12
In de tuin staat een rode roos. De stengel en de bladeren van de roos zijn groen. a Hoe komt het dat je de bloem rood ziet en de bladeren groen?
de bloem weerkaatst alleen rood en absorbeert alle andere kleuren de bladeren weerkaatsen alleen groen en absorberen alle andere kleuren.
b Je zet een roos in rood licht. Maak een schets van de roos en kleur de delen in
de juiste kleur.
rood inkleuren
zwart inkleuren
zwart inkleuren
c Je zet de roos nu in blauw licht. Maak een schets van de roos en kleur de
delen in de juiste kleur.
de torenvalk ziet ultraviolette straling, oftewel de loopsporen van de woelmuis. De slang ziet infrarode straling oftewel de lichaamswarmte van de woelmuis.
14
Verbind de woorden die bij elkaar horen met elkaar. slang torenvalk goudvis bij ultraviolet infrarood
2006 Wolters-Noordhoff bv
Verbind de blokken die bij elkaar horen met elkaar. maan muur lamp kaars zon indirecte lichtbron directe lichtbron
Omcirkel de goede antwoorden. Uit welke kleuren bestaat een regenboog? rood geel blauw indigo bruin groen zwart violet oranje paars roze turkoois
Infrarood of ultraviolet? Voel je als warmte op de huid. Wordt gebruikt in een afstandsbediening. Wordt gebruikt in een vliegenvanger. Wordt je bruin van. infrarood / ultraviolet infrarood / ultraviolet infrarood / ultraviolet infrarood / ultraviolet
2006 Wolters-Noordhoff bv
6 Licht >>
133
6.1 Practicum
1 De kleurentol
Wat ga je onderzoeken?
Je gaat onderzoeken met welke kleuren je wit licht kunt maken.
violet rood
indigo
oranje
blauw
geel
Wat is je resultaat?
Kun je tijdens het draaien de zeven kleuren van elkaar onderscheiden? ja / nee
Wat is je conclusie?
Met welke kleuren kun je wit licht maken? Je maakt wit licht met de kleuren
2006 Wolters-Noordhoff bv
6.2 Schaduwen
1
Mijn antwoord op de introvraag is: A Nee, de schaduw van de muis is even groot als de muis. B Ja, als de muis vlak voor de lamp langs loopt. C Ja, als de muis op grote afstand voor de lamp langs loopt. De aarde draait om de zon en de maan draait om de aarde.
dagen.
b Als je alleen de rand van de maan ziet, dan kijk je naar een nieuwe maan. Als
alleen een deel van de linker helft van de maan is verlicht, dan is de maan in het eerste kwartier. Verbind wat bij elkaar hoort, met elkaar.
volle maan
laatste kwartier
eerste kwartier
nieuwe maan
Tussen twee volle manen verlopen 27 dagen. Elke 29e dag zie je de maan op dezelfde plaats aan de hemel. Leg dat eens uit.
Meestal zie je niet de hele maan verlicht, maar alleen een deel. Waardoor komt dat?
Aan de zonzijde is de maan verlicht. Achter de maan komt geen licht, daar is het donker.
2006 Wolters-Noordhoff bv
6 Licht >>
135
Vul in. Lichtstralen verplaatsen zich langs straal tegen een ondoorzichtig
rechte
straal tegengehouden. Achter het voorwerp kan dan wel / geen licht komen. Daar ontstaat een schaduw .
Een haas heeft zich verstopt in zijn leefomgeving. De jachtopziener probeert de haas te ontdekken. Teken vanuit de haas rechte lijnen naar de cirkel. Langs deze lijnen gaat licht van de haas naar de cirkel toe. Geef met een kleur op de cirkel aan waar de jachtopziener de haas kan zien.
= haas is zichtbaar
Waarom krijg je bij een ondoorzichtig voorwerp wel een schaduw en bij een doorzichtig voorwerp niet?
bij een doorzichtig voorwerp worden de lichtstralen niet tegengehouden. Het licht kan ook achter het voorwerp komen.
8
Je hebt drie lichtbronnen L1, L2 en L3. Voor de lichtbronnen staat een ondoorzichtig voorwerp. Teken voor elke lichtbron welke schaduw het voorwerp op het scherm maakt. Gebruik voor elke lichtbron een andere kleur.
2006 Wolters-Noordhoff bv
Kleur de smiley groen als de zin waar is en de weepy rood als de zin niet waar is. groen a Een glas heeft geen schaduw. b Een schaduw ontstaat als licht wordt tegengehouden. rood c Alleen de zon kan een schaduw maken. Schaduwen kun je groter maken en kleiner maken. a Hoe maak je een schaduw groter?
10
door dichter bij de lichtbron te gaan staan. door het scherm verder weg te zetten.
b Hoe maak je een schaduw kleiner?
door verder van de lichtbron te gaan staan. door dichter bij het scherm te gaan staan.
11
2006 Wolters-Noordhoff bv
6 Licht >>
137
12
Een wandelaar passeert een lantaarn. De wandelaar is op verschillende plaatsen getekend. a Teken de schaduwen die van de wandelaar op de straat ontstaan.
A
b Waar zijn de lange schaduwen, waar de korte?
De lange schaduwen wanneer De korte schaduwen wanneer
het poppetje ver van de lichtbron staat het poppetje dicht bij de lichtbron staat
c Op welke plaats haalt de schaduw de wandelaar in? bij punt A (zie tekening)
13
Geef bij elke schaduw aan waarvan de schaduw kan zijn.
straatlantaarn
fiets
skir / wandelaar
boom
skate boarder
raam
2006 Wolters-Noordhoff bv
14
Wanneer maakt de zon bij jou de grootste schaduw? A s morgens om 11 uur B om 12 uur op de middag C s middags om 4 uur Waar of niet waar?
15
a De maan draait om de zon. b De zon heeft een schaduw. c De maan is een lichtbron. d Zonsverduisteringen zijn zeldzaam.
16
De maan is een indirecte lichtbron.
waar / niet waar waar / niet waar waar / niet waar waar / niet waar
a De maan is geen directe lichtbron, want de maan weerkaatst alleen licht/ zendt niet uit zichzelf licht uit b De aarde is een directe / indirecte lichtbron. c Een satelliet is een directe / indirecte lichtbron.
17
Teken een zonsverduistering.
zon
maan
aarde
Schimmenspel
18
Wat heb je nodig voor een schimmenspel?
Eigen antwoord.
2006 Wolters-Noordhoff bv
6 Licht >>
139
Vul in op de open plaatsen: maan, aarde, zon, schaduw. De aarde De maan draait om de zon draait om de aarde. . .
Zowel de maan als de aarde hebben een schaduw Als de schaduw van de maan op de aarde valt, dan is sprake van een zonsverduistering / maansverduistering.
B C scherm
2006 Wolters-Noordhoff bv
6.2 Practicum
1 Verplaatsing van licht
Wat ga je onderzoeken?
Je gaat onderzoeken hoe licht zich verplaatst.
a Prik een klein gaatje in het midden van het zwarte vel. b Schijn met de zaklamp tegen het vel papier aan.
Wat is je resultaat?
Schijnt het licht door het gaatje? Worden de andere lichtstralen tegen gehouden? Gaan de lichtstalen om het vel papier heen? ja / nee ja / nee ja / nee
Wat is je conclusie?
Licht verplaatst zich in
rechte lijnen
2 Schaduwen
Wat ga je onderzoeken?
Je gaat onderzoeken wanneer een schaduw het grootst is.
a b c d
Maak met de lamp een schaduw van je hand op de muur. Houd je hand dicht bij de lamp. Beweeg je hand langzaam dichter naar de muur. Trek ten slotte je hand weg.
Wat is je resultaat?
Als je je hand dichtbij de lamp houdt, is de schaduw groot / klein. Als je je hand dichter bij de muur houdt, is de schaduw groot / klein. Is er nog een schaduw als jij je hand weg trekt? ja / nee
Wat is je conclusie?
Een schaduw is het grootst als een
lichtbron bevindt.
2006 Wolters-Noordhoff bv
6 Licht >>
141
3 Voorwerpen en schaduw
Wat ga je onderzoeken?
Je gaat onderzoeken of alle voorwerpen een schaduw vormen.
a Schijn met de lichtbron op het koffiekopje en kijk of er een schaduw ontstaat. b Schijn met de lichtbron op het theekopje en kijk of er een schaduw ontstaat.
Wat is je resultaat?
Geeft het koffiekopje een duidelijke schaduw? Geeft het theekopje een duidelijke schaduw? ja / nee ja / nee
Wat is je conclusie?
Doorzichtige voorwerpen geven wel / geen schaduw. Ondoorzichtige voorwerpen geven wel / geen schaduw.
2006 Wolters-Noordhoff bv
6.3 Spiegelen
1
Mijn antwoord op de introvraag is: A Ja, de spiegel draait links en rechts om. B Nee, de spiegel draait links en rechts en onder en boven om. C Nee, de spiegel draait niets om, maar het spiegelbeeld zit omgekeerd en kijkt de andere kant op.
a Maak de puzzel.
Hoek van inval = hoek van Het terugkaatsen van licht heet Als het licht alle kanten terugkaatst, noem je dat Waarmee meet je de hoek van inval? Hoe heet hoek van inval = hoek van terugkaatsing? Welke oppervlakken spiegelen? Hoe heet de lijn die je loodrecht op de spiegel tekent?
t e r u g k a a t s v e r s t r o o g e o d r i s p i e g l a d d l o o d
s p i e g e l
i i i h e
n e n o l
g g e l e n g e k w e t
i j n
25 45 71 81
a Teken bij elke invallende lichtstraal de teruggekaatste lichtstraal. En bij elke
teruggekaatste straal de invallende lichtstraal. Teken de bij elkaar horende stralen in dezelfde kleur. b Meet bij de bij elkaar horende lichtstralen de hoek van inval en de hoek van terugkaatsing. Noteer je metingen in de tabel.
2006 Wolters-Noordhoff bv
6 Licht >>
143
b Meet bij de bij elkaar horende lichtstralen de hoek van inval en de hoek van
terugkaatsing. Noteer je metingen in de tabel. hoek van inval hoek van terugkaatsing
71 45 25 0 81
71 45 25 0 81
Bekijk de volgende vijf woorden via een spiegel. Welke woorden staan er?
LEBSTEIF
fietsbel angstschreeuw
8a
ECNALUBMA
ambulance
EITILOP
politie automaat
WUEERHCSTSGNA
Schrijf hieronder je naam in spiegelschrift.
TAAMOTUA
Eigen antwoord.
Eigen antwoord.
2006 Wolters-Noordhoff bv
a Wat valt buiten het gezichtsveld van Ali? de stoel / het bed b Leg uit. Alles wat zich binnen zijn gezichtsbeeld bevindt, kan hij zien.
11
gezichtsveld
13
Kleur het schip dat het oog via de periscoop kan zien. Alleen de spiegels zijn getekend.
2006 Wolters-Noordhoff bv
6 Licht >>
145
2006 Wolters-Noordhoff bv
6.3 Practicum
1 Spiegelen
Wat ga je onderzoeken?
Je gaat onderzoeken hoe een invallende lichtstraal op een spiegel wordt teruggekaatst.
a Zet de spiegel op de aangegeven plaats in de tekening. b Laat het licht langs de getekende lijnen op de spiegel vallen. c Teken in kleur hoe het licht terugkaatst. Gebruik voor elke invallende lichtstraal en de bijbehorende teruggekaatste straal dezelfde kleur.
d Vul de tabel in. e Vergelijk de hoek van inval (= de hoek tussen de invallende lichtstraal en de
loodlijn op de spiegel) met de hoek van terugkaatsing (= de hoek tussen de teruggekaatste lichtstraal en de loodlijn op de spiegel).
Wat is je resultaat?
80 62 49 30 17 0
80 62 49 30 17 0
Wat is je conclusie?
Bij spiegelen geldt: de hoek van terugkaatsing is kleiner dan / gelijk aan / groter dan de hoek van inval. Omcirkel wat juist is.
2006 Wolters-Noordhoff bv
6 Licht >>
147
2 Gezichtsveld
Wat ga je onderzoeken?
Je gaat onderzoeken of je gezichtsveld groter wordt als je verder van de spiegel af gaat staan.
a b c d
Ga voor de spiegel staan. Kijk wat je allemaal in de spiegel ziet. Doe twee stappen naar achteren. Wat zie je nu? Je mag ook fotos maken. Vergelijk dan de fotos met elkaar
Wat is je resultaat?
Wat zie je van je omgeving als je vlak voor de spiegel staat?
Eigen antwoord.
Wat zie je van je omgeving als je vlak verder van de spiegel af staat?
Eigen antwoord.
Wat is je conclusie?
Wordt je gezichtsveld groter als je verder van de spiegel staat? ja / nee
2006 Wolters-Noordhoff bv
6.4 Lenzen
1
Mijn antwoord op de introvraag is: A In de bioscoop wordt een heel grote projector gebruikt. B De afstand tussen de filmprojector en het scherm is erg groot. C In de bioscoop wordt een film gebruikt met grote afbeeldingen erop. Welke twee soorten lenzen zijn er?
Eigen antwoord.
3 6
Verbind de juiste blokken met elkaar. bolle lens holle lens positief negatief
Verbind wat bij elkaar hoort met elkaar. holle lens bolle lens divergeren convergeren lichtstralen buigen naar elkaar toe lichtstralen buigen van elkaar af
Hieronder zie je een bolle en een holle lens. Teken wat er met de lichtstralen gebeurt als ze door de lens schijnen.
Hoe heet het punt waar alle lichtstralen samen komen na breking in een bolle lens?
brandpunt
8
Wat gebeurt in het brandpunt nadat de lichtstralen samen zijn gekomen?
in het brandpunt is het net zo heet als de totale hitte die op de bolle lens valt.
2006 Wolters-Noordhoff bv
6 Licht >>
149
Hoeveel brandpunten heeft een lens? A n B twee C dat ligt aan de lens Waarom wordt een bolle lens ook wel brandglas genoemd?
10
in het brandpunt is het net zo heet als de totale hitte die op de bolle lens valt. Je kunt met die hitte in het brandpunt gemakkelijk een papier in brand steken.
11
Laat hieronder met een tekening zien hoe een lichtstraal door het midden van een bolle lens gaat.
een lichtstraal die door het midden van een bolle lens gaat, gaat altijd rechtdoor.
12 13
Een scherpe afbeelding heet een beeld Wat moet je vaak doen om een scherpe afbeelding te krijgen? A Je moet het scherm even verschuiven. B Je moet de lens even verschuiven. C Je moet het scherm of de lens even verschuiven. Omcirkel het goede woord. Met een holle / bolle lens kun je een beeld maken.
14
15
Noem drie apparaten die met een bolle lens een beeld maken.
1 2
Eigen antwoord.
3
16
Wat is er behalve een voorwerp, een lens en een lichtbron nog meer nodig voor een beeld?
door de afstand tussen voorwerp en lens te verkleinen en de afstand tussen lens en scherm te vergroten.
b Hoe kun je een beeld verkleinen?
door de afstand tussen voorwerp en lens te vergroten en de afstand tussen lens en scherm te verkleinen.
18
Kleur de smiley groen bij een goede zin of de weepy rood bij een foute zin. a De afstand tussen lens en voorwerp noem je lensafstand. b De film op het doek in de bioscoop is vergroot. c De afstand tussen lens en beeld noem je beeldafstand.
rood
groen
2006 Wolters-Noordhoff bv
19
Een vuurpijl voor een lens. Teken hoe het beeld op het scherm ontstaat.
20
Hieronder zie je twee tekeningen van het ontstaan van een beeld. Omcirkel de goede tekening.
21
23
Odette en Joep hebben een weddenschap. Odette zegt dat het beeld groter wordt als je het voorwerp verder van de lens zet. Joep zegt dat het beeld dan juist kleiner wordt. Laat in de tekening van de vorige vraag zien wie er gelijk heeft. Odette heeft gelijk / Joep heeft gelijk
2006 Wolters-Noordhoff bv
6 Licht >>
151
Groot beeld
24
Bedenk welke soort films geschikt zijn om in een imax-zaal te vertonen. Noteer minstens drie titels van deze films. Je mag ook de soort film noteren.
Eigen antwoord.
25
Maak een tekening van een imax-zaal. Geef in de tekening de plaats aan van het publiek, het scherm en van de projectoren.
Eigen antwoord.
26
2006 Wolters-Noordhoff bv
W K C O N E R E B R O S B A B G L
U E V N M U R T C E P S T L L N E
N R O V E T E L O I V C E E A I E
E N O V O O R W E R P H L N U R G
Z S R E R B E G E T E A O S W E D
G C W Z E O E I R I S D I S L T N
O H E H O L R T N N R U V T A S A
O A R R N N G H R V U W A R A I T
I D P M R E H C S A G K R A R U S
N U S K P U P I L L W A T L T D F
F W A I D I E Z I E N Z L I S R A
R A F J O W B R A N D P U N T E D
A R S K O I O O G L I R B G H V L
R E T E R T R O G I D N I T C S E
O M A R L O O D L I J N A S I N E
O A N G D V N O R B T H C I L O B
D C D H A L F S C H A D U W E Z N
Streep de woorden die hieronder staan door in de puzzel. De woorden kunnen horizontaal, verticaal, soms diagonaal en van achteren naar voren staan. De letters die overblijven vormen drie woorden die iets met licht te maken hebben. Welke woorden zijn dat?
1
convergeren
divergeren
LOODLIJN OOG OOGZENUW PUPIL ROOD SCHADUW SCHERM SPECTRUM SPIEGEL STRALING
terugkaatsen
ULTRAVIOLET VIOLET VOORWERP VOORWERPSAFSTAND WIT ZIEN ZON ZONSVERDUISTERING ZWART
ABSORBEREN BEELDAFSTAND BLAUW BOL BRANDPUNT BRIL CAMERA DOORZICHTIG GEEL HALFSCHADUW
HOL INDIGO INFRAROOD INVAL IRIS KERNSCHADUW KIJKER LENS LICHTBRON LICHTSTRAAL
2006 Wolters-Noordhoff bv
6 Licht >>
153
Het apparaat heeft een bolle lens of holle lens? microscoop projector camera bolle lens / holle lens bolle lens / holle lens bolle lens / holle lens
Waar of niet-waar? Met een bolle lens kun je een beeld maken. Het beeld van een voorwerp staat altijd op zijn kop. Het brandpunt is het punt waar de lichtstralen elkaar snijden. Je maakt een scherpe afbeelding door de lens te verschuiven. Je maakt een scherpe afbeelding door het scherm te verschuiven. waar / niet waar waar / niet waar waar / niet waar waar / niet waar waar / niet waar
b Als je het voorwerp verder van de lens tekent, moet je het beeld
dan groter of kleiner tekenen? groter / kleiner
2006 Wolters-Noordhoff bv
6.4 Practicum
1 Lichtbreking
Wat ga je onderzoeken?
Je gaat onderzoeken hoe lichtstralen door een bolle en door een holle lens worden gebroken.
a Schijn met een lichtkastje drie lichtstralen op een bolle lens b Schijn met een lichtkastje drie lichtstralen op een holle lens.
Wat is je resultaat?
Teken hieronder hoe de lichtstralen tot de lenzen gaan en hoe de lichtstralen worden gebroken.
Eigen antwoord.
Wat is je conclusie?
Bij een bolle lens breken de lichtstralen naar Bij een holle lens breken de lichtstralen
2006 Wolters-Noordhoff bv
6 Licht >>
155
2 Brandpuntsafstand
Wat ga je onderzoeken?
Je gaat de brandpuntsafstand van enkele lenzen bepalen.
a b c d
Schijn met een lichtkastje drie lichtstralen op een bolle lens. Meet de brandpuntsafstand. Noteer de meting in een tabel. Herhaal dit met de andere bolle lens. Vergelijk de brandpuntsafstand van elke lens met de bolling van de lens.
Wat is je resultaat?
lens
1 2
brandpuntsafstand (cm)
Wat is je conclusie?
Hoe boller de lens, hoe groter / kleiner de brandpuntsafstand.
3 Vergroting
Wat ga je onderzoeken?
Je gaat onderzoeken hoe je een groot beeld maakt.
a Maak een beeld. b Schuif de lens dichter naar de legopop toe. c Schuif de lens dichter naar het scherm.
Wat is je resultaat?
Als de lens dichterbij de pop staat, dan is het beeld groter / kleiner. Als de lens dichterbij het scherm staat, dan is het beeld groter / kleiner.
Wat is je conclusie?
Je maakt een groot beeld door: de
2006 Wolters-Noordhoff bv
Op welk onderdeel uit een camera lijkt jouw iris? A het filmpje B de lens C het diafragma
a De kleur van haar iris is bruin b De kleur van haar pupil is zwart
7
Twee tekeningen van het oog. In het linker oog is al een pupil getekend. Teken in het rechter oog nu zelf een pupil als er veel meer licht is.
2006 Wolters-Noordhoff bv
6 Licht >>
157
Zet een vinkje voor de goede zinnen. De pupil kan zelf groter en kleiner worden. De pupil wordt groter door de spieren in de iris. De pupil is een gat in de iris. Te veel licht is niet gevaarlijk, maar het kijkt lastig. Het scherpstellen van je ogen heet accommoderen Verbind de juiste stukken tekst met elkaar. Als je naar een voorwerp in de verte kijkt, Als je naar een voorwerp dichtbij kijkt, dan wordt je ooglens platter. dan wordt je ooglens boller.
10 11
12
Omcirkel bol of plat als in de beschreven situatie je ooglens bol of plat is. Je zit op het toilet een strip te lezen. Je ligt op de bank tv te kijken. Je maakt de vragen uit dit activiteitenboek. Je ziet je vriendje aan de andere kant van het plein. bol / plat bol / plat bol / plat bol / plat
13
Waar of niet waar? Het licht dat op een voorwerp valt, kaatst alle kanten op. waar / niet waar Op je netvlies ontstaat een beeld. Het beeld is kleiner dan het voorwerp. Bij het beeld zijn links en rechts omgedraaid. De hersenen zorgen voor een normaal beeld. waar / niet waar waar / niet waar waar / niet waar waar / niet waar
14
Licht dat op een voorwerp valt weerkaatst. Een gedeelte gaat naar je ogen. Er ontstaat een beeld op je netvlies. Door de sterkte van je ooglens aan te passen kun je het beeld scherper krijgen. Dit noem je accommoderen.
2006 Wolters-Noordhoff bv
15
Omcirkel wat juist is. Je oog lijkt wel / niet op een camera. In je oog zitten andere / soortgelijke onderdelen als in de camera. In de camera bepaalt het diafragma / de lens hoeveel licht er binnenkomt. In je oog wordt dit bepaalt door het netvlies / de pupil. Een ander vergelijkbaar onderdeel is de beeldchip / lens en het diafragma / netvlies. Het beeld dat ontstaat, staat in beide gevallen rechtop / op de kop.
16
Verbind de juiste blokken met elkaar. lens hierop verschijnt het beeld. pupil beeldchip regelt de hoeveelheid licht die binnen valt. ooglens diafragma
netvlies
17
a In een camera zit een holle lens. b Het beeld dat wordt gevormd, staat op zijn kop.
c Voor een opname van dichtbij schuift de lens naar buiten. waar / niet waar
De camera, toen en nu
18
Maak hieronder een vergelijking van de overeenkomsten en verschillen tussen een fotocamera en een digitale camera. Overeenkomsten
lenzen / diafragma
Verschillen
2006 Wolters-Noordhoff bv
6 Licht >>
159
Welk begrip hoort bij de uitleg? Kies uit: diafragma, accommoderen, beeldafstand. Begrip Uitleg Het scherpstellen van het oog door boller of platter te worden. Bepaalt de hoeveelheid licht die in de camera binnen valt. Afstand tussen de lens en de beeldchip.
Je maakt een foto van een bloem. Hoe ziet de foto er op het filmpje uit?
Vul de open plaatsen in. Gebruik de woorden: dichtbij, ver weg, boller, platter Je ooglens stelt zich scherp door van vorm te veranderen. Je ooglens kan namelijk boller en worden. , dan wordt je ooglens boller. , dan wordt je ooglens platter.
Kijk je naar een voorwerp dichtbij Kijk je naar een voorwerp ver
weg
2006 Wolters-Noordhoff bv
6.5 Practicum
1 Camera obscura
Wat ga je onderzoeken?
Je onderzoekt hoe het beeld op een beeldchip van een camera eruit ziet.
overtrekpapier
a Haal alle flappen van de doos. b Knip in de smalle achterkant van de doos een rechthoekige c d e f
opening. Verf de binnenkant van de doos zwart. Prik een klein gaatje in het midden van de voorkant van de doos. Plak op de opening achterop de doos een vel overtrekpapier. Steek de kaars aan en kijk met je camera obscura naar de brandende kaars.
Wat is je resultaat?
Teken hieronder hoe de kaars er uit ziet op overtrekpapier in de camera obscura.
Eigen antwoord.
Wat is je conclusie?
Hoe ziet het beeld op het filmpje van een camera er uit? Het beeld dat gevormd is in een camera staat op zijn kop / rechtop.
2006 Wolters-Noordhoff bv
6 Licht >>
161
a Schijn met een lamp op een legopop. b Maak met een lens en een scherm een foto.
Wat is je resultaat?
Lukt het om een beeld van de legopop op het scherm te krijgen? Hoe ziet het beeld eruit? ja / nee
Eigen antwoord.
Wat is je conclusie?
Voor het maken van een beeld heb je nodig: een voorwerp, een
lens
3 Pupillen
Wat ga je onderzoeken?
Je onderzoekt hoe je pupillen werken.
a Laat je buurman een halve minuut in de richting van een lamp kijken. b Schat hoe groot de pupillen zijn. c Je buurman houdt nu de handen een minuut voor zijn ogen. Hij haalt daarna
zijn handen weg.
Eigen antwoord.
Wat is je conclusie?
In het donker worden je pupillen groter / kleiner. In het licht worden je pupillen groter / kleiner.
2006 Wolters-Noordhoff bv
GOOCHELTRUCS EN GEZICHTSBEDROG
1
Welke technieken kan een goochelaar op het podium gebruiken om iets te laten verdwijnen? A De aandacht afleiden, chemische reacties uitvoeren of filmtrucs toepassen. B Heel snel werken, de aandacht afleiden of spiegels gebruiken. C Filmtrucs toepassen, de aandacht afleiden of spiegels gebruiken. D Hypnose uitvoeren, kaartentrucs gebruiken of dubbele bodems toepassen. In bron 1 zie je hoe een goochelaar een mens gaat doorzagen. Bedenk samen met een klasgenoot wat er in de grote kist zit en hoe de truc gaat. Maak hieronder een schets met bijschriften.
Eigen antwoord.
Als je het stukje over optische illusies en diepte zien goed leest, welke conclusie kun je dan trekken? A Gezichtsbedrog ontstaat, doordat je zintuigen niet altijd goed werken. B Je hersenen spelen een belangrijke rol bij waarnemen. C Waarnemingen met verschillende zintuigen brengen je hersenen in de war. D Optische illusies ontstaan, doordat je beide ogen nooit precies even scherp zien. Doe de kleurenleestest. a Kleur in het linkerplaatje hieronder de letters van de woorden in de kleur van het woord. Dus: het woord rood kleur je rood, het woord zwart kleur je zwart, enzovoort. b Kleur in het rechterplaatje de letters van de woorden in een andere kleur dan de kleur van het woord. Bijvoorbeeld: het woord blauw kleur je geel, het woord groen kleur je rood, enzovoort. Gebruik geen gelijke kleuren voor verschillende namen van kleuren.
rood geel blauw groen zwart wit geel rood rood groen wit blauw zwart zwart wit geel rood blauw groen groen wit
blauw geel rood geel zwart wit geel wit rood rood wit zwart rood zwart geel groen rood geel zwart groen wit
Eigen antwoord.
2006 Wolters-Noordhoff bv
6 Licht >>
163
c Laat een klasgenoot de woorden uit het linker vak zo snel mogelijk hardop
lezen. Jij neemt de tijd op. Het lezen van de woorden duurde seconden.
Eigen antwoord.
Eigen antwoord.
Eigen antwoord.
In welk plaatje zijn alle lijnen precies horizontaal? A Alleen in het bovenste plaatje. B Alleen in het onderste plaatje. C In beide plaatjes.
a Meet met een liniaal na of je antwoord op vraag 5 goed is. b Maak zelf zon zwart-wit patroon op ruitjespapier.
Teken netjes, gebruik een liniaal!
Eigen antwoord.
7
Bekijk bron 3 van je leerboek. Bekijk de bron de eerste keer met je boek rechtop. De tweede keer draai je het boek op de kop. Wanneer zie je de meeste verschillen tussen de fotos? A Met het boek rechtop. Eigen antwoord. B Met het boek op de kop. C Het maakt niet uit. Je kunt dit trucje ook doen met een foto van jezelf of bijvoorbeeld een bekende Nederlander. Om dat te doen, moet je eerst goed kijken wat er precies met de fotos aan de hand is. Wat is er met de fotos gedaan uit bron 3 gedaan? A Op de tweede foto zijn een mond en ogen van iemand anders geplakt. B Op de tweede foto zijn de mond en de ogen ondersteboven geplakt. C Op de tweede foto zijn de mond en de ogen in spiegelbeeld geplakt. Ben je zeker van je antwoord op vraag 8? Dan kun je nu zon plaatje maken van een foto naar keuze!
Je kunt de opdracht op de computer doen, met bijvoorbeeld met een tekenprogramma. Je kunt ook twee kopien van een foto maken en een schaar en lijm gebruiken.
Eigen antwoord.
2006 Wolters-Noordhoff bv
10
Wat is de beste verklaring voor het effect van dit trucje? A Je ogen werken minder goed als een afbeelding op de kop staat. B Je bent gewend om een gezicht, en vooral ogen en mond, rechtop te zien. C Je eerste waarneming is altijd beter dan je tweede waarneming. Lees de tekst over 3D-zien. Welke zin over 3D-zien is het beste? A Je kunt 3D-zien, omdat je met je twee ogen een iets ander beeld van hetzelfde ziet. B Je kunt nooit 3D-zien als je met n oog kijkt. C 3D-zien bestaat eigenlijk niet. Je zintuigen zijn nu eenmaal zo gebouwd dat je de wereld om je heen als een plat plaatje ziet. Welke aanwijzingen helpen je bij het 3D zien?
11
12
voorwerpen dichtbij hebben een fellere kleur dan voorwerpen in de verte. voorwerpen die veraf zijn, lijken kleiner dan voorwerpen die dichtbij zijn. evenwijdige lijnen lijken in de verte naar elkaar toe te lopen.
13
Een opdracht over gezichtsbedrog. a Zoek op het internet een mooie site over gezichtsbedrog. Je kunt als zoekwoorden opgeven: optical illusions of gezichtsbedrog.
Zoek niet te lang. Kies een site uit de eerste vijf hits.
Eigen antwoord.
b Kies uit de site van jouw keuze de drie leukste optische illusies. c Maak met behulp van de site van jouw keuze een powerpoint presentatie
van 7 dias. De eerste dia is een titeldia met je naam, een titel van je presentatie en drie plaatjes van de drie voorbeelden die je gekozen hebt. Dia 2 is het eerste voorbeeld dat je gekozen hebt. Een titel plus een duidelijk plaatje. Dia 3 is een korte uitleg in eigen woorden van hoe de optische illusie werkt. Dia 4 is het tweede voorbeeld dat je gekozen hebt. Een titel plus een duidelijk plaatje. Enzovoort.
14
Een opdracht over goocheltrucs. Eigen a Je zoekt een mooie en duidelijke site over goocheltrucs. Kies als zoekwoord goocheltrucs. b Kies uit deze site: een goocheltruc die te maken heeft met hoe snel je een truc uitvoert. een goocheltruc die te maken heeft met het publiek op het verkeerde been zetten. een goocheltruc die te maken heeft met spiegels. c Oefen de drie trucs van opdracht b en voer de trucs voor je klasgenoten uit. d Je zoekt ook een filmpje van het laten verdwijnen van een munt. Speel het filmpje beeldje voor beeldje af en kijk of je de munt ziet.
antwoord.
2006 Wolters-Noordhoff bv
6 Licht >>
165