0 Bewertungen0% fanden dieses Dokument nützlich (0 Abstimmungen)
3K Ansichten118 Seiten
Compacte omwerking van T.A. Bolhuis, Handleiding bij Nieuwtestamentisch Grieks (Kampen 2004) aangevuld en verduidelijkt aan de hand van Blass, Debrunner & Rekopf, Brand, Hoffmann & V. Siebenthal en Mussies.
Compacte omwerking van T.A. Bolhuis, Handleiding bij Nieuwtestamentisch Grieks (Kampen 2004) aangevuld en verduidelijkt aan de hand van Blass, Debrunner & Rekopf, Brand, Hoffmann & V. Siebenthal en Mussies.
Copyright:
Attribution Non-Commercial (BY-NC)
Verfügbare Formate
Als PDF, TXT herunterladen oder online auf Scribd lesen
Compacte omwerking van T.A. Bolhuis, Handleiding bij Nieuwtestamentisch Grieks (Kampen 2004) aangevuld en verduidelijkt aan de hand van Blass, Debrunner & Rekopf, Brand, Hoffmann & V. Siebenthal en Mussies.
Copyright:
Attribution Non-Commercial (BY-NC)
Verfügbare Formate
Als PDF, TXT herunterladen oder online auf Scribd lesen
Handleiding bij Nieuwtestamentisch Grieks van P.M. Hensels (Utrecht 1989)
Een omwerking van T. A. Bolhuis, Handleiding bij Nieuwtestamentisch Grieks (Kampen 2004) 2 Een omwerking van T.A. Bolhuis, Handleiding bij Nieuwtestamentisch Grieks (Kampen 2004), aangevuld met verduidelijkingen uit:
F. Blass, A. Debrunner en F. Rehkopf, Grammatik des neutestamentlichen Griechisch (Gttingen 1976) P. Brand, Kleine Griekse Grammatica (z.p. 1999) E.G. Hoffmann en H. v. Siebenthal, Griechische Grammatik zum Neuen Testament (Riehen, Basel 2007) G. Mussies, Nieuwtestamentisch Grieks
INHOUD
Les 1 Alfabet 3 Les 2 Spiriti, accenten, leestekens 3 Les 3 Inleiding tempora en modi, lidwoord 4 Les 4 Substantiva eerste declinatie A, partikels, indicativus praesens activum 5 Les 5 Substantiva eerste declinatie B, indicativus imperfectum, em 7 Les 6 Substantiva tweede declinatie, indicativus futurum, augment A, negaties 8 Les 7 Adiectiva tweede declinatie, aoristus, infinitivus 11 Les 8 Pronomen personalium, verba muta 12 Les 9 Perfectum en plusquamperfectum, pronomen demonstrativum, pronomen relativum 14 Les 10 Verba contracta A, pronomen reflexivum, pronomen reciprocum 17 Les 11 Verba contracta B, verba liquida, augment B 20 Les 12 Voorzetsels en naamvallen 21 Les 13 Aoristus II, stamaoristus, pronomen possessivum 23 Les 14 Indicativus praesens medium, deponentia, substantiva derde declinatie A, vragend voornaamwoord, indefinita 25 Les 15 Futurum medium, mediale verba contracta, futurum mediale verba liquida, futurum em, onregelmatige futura, cardinalia A, substantiva derde declinatie B 28 Les 16 Aoristus medium, thematische aoristus medium, accusativus cum infinitivo, adiectiva derde declinatie A, ordinalia, cardinalia B 32 Les 17 Aoristus passivum, futurum passivum, passieve thematische aoristus, deponentia 35 Les 18 Perfectum en plusquamperfectum medium, substantiva derde declinatie C, adiectiva derde declinatie B, pronomen correlativum A 37 Les 19 Substantiva derde declinatie D, stamtijden 39 Les 20 Participium, participium coniunctum, adiectiva derde declinatie C, stamtijden 43 Les 21 Participia verba contracta, participia verba liquida, participia thematisch aoristus passivum, participia stamaoristus, genitivus absolutus, accusativus cum participio, comparativus en superlativus A, stamtijden 45 Les 22 Coniunctivus in hoofdzinnen, coniunctivus in bijzinnen, comparativus en superlativus B, perfectum-praesens, verbuiging eigennamen, stamtijden 48 Les 23 Coniunctivus van verba contracta, verba liquida, thematisch aoristus, onregelmatige werkwoorden, passieve thematische aoristus, coniunctivus na bijzin met n, na ou mh, na qelw, na temporele partikels, stamtijden 51 Les 24 Perfectum van verba muta, verba liquida, indicativus na n, bijwoorden, athematische werkwoorden A, stamtijden 55 Les 25 Optativus, optativus van verba contracta, verba liquida, onregelmatige werkwoorden, optativus potentialis, optativus obliquus, gesubstantiveerde infinitivus, stamtijden 59 Les 26 Athematische werkwoorden B, pronomen correlativum B, stamtijden 63 Bijlage 1 Verbuigingsschema van lw 73 Bijlage 2a Verbuigingsschema van em 75 Bijlage 2b Verbuigingsschema van cw 76 Bijlage 3a Verbuigingsschema van fhmi 77 Bijlage 3b Verbuigingsschema van fhm 78 Bijlage 4 Stamtijden 79 Bijlage 5 Syntaxis: Naamvallen 83 Bijlage 6 Syntaxis: Werkwoorden 1 93 Bijlage 7 Syntaxis: Werkwoorden 2 96 Bijlage 8 Syntaxis: Bijzinnen 98 Bijlage 9 Syntaxis: Overig 102 Bijlage 10 Koin-Grieks 104 Bijlage 11 De frequentie van de optativus in het NT 111 Bijlage 12 Glossarium bij Grieks 1 112 3 NIEUWTESTAMENTISCH GRIEKS
T.A. Bolhuis, Handleiding bij Nieuwtestamentisch Grieks, deel 1 en 2 (26 lessen) door dr. P.M. Hensels (Kampen 2004)
Als er overeenkomsten zijn te vinden tussen Hebreeuws en Grieks, dan is dat niet toevallig. Grieks was eerst een lettertekenschrift (lineair B). De oudst gevonden teksten stammen uit 1750 v.C. Het alfabetische schrift kwam in 800 v.C. in zwang, onder invloed van semitische Phoenicirs. Grieks bestaat uit veel dialecten. De belangrijkste zijn Attisch (van het eiland Attika, waar ook Athene ligt) en Ionisch (Klein-Azi). Het NT is geschreven in Koin-Grieks (van Koinos of gemeenschappelijk), een overstijgende taal onder invloed van het hellenisme, die veel lokale tradities in zich opneemt en per plaats een andere kleur krijgt. Het NT-Grieks is weer benvloed door de Septuaginta (derde eeuw v.C.) waaruit NT-schrijvers veel hebben geput.
1.1 Alfabet Het Griekse alfabet telt 14 medeklinkers of consonanten. Sommige daarvan zijn tekens voor twee medeklinkers. De eerste in het rijtje is de z (spreek uit dzeta (niet zeta)), een combinatie van de delta en de sigma. Op dezelfde manier staat de x voor de klankwaarde ks, dus een samenvoeging van de kappa en de sigma. De , en zijn geaspireerde letters, d.w.z. letters met een h-klank: th(ta), ph(i) en ch(i). De voorafgaand aan de medeklinkers g, k, c en x, wordt uitgesproken als een n. Dus: aggeloj (bode) wordt angelos. Zie verder: agkura (anker), elegcw (ik bewijs) en elegxw (ik zal bewijzen). Het Grieks kent verder nog 10 klinkers of vocalen, dat wil zeggen 5 korte en 5 lange klinkers:
Kort: a, e, i, o, u Lang: a, h, i, w, u
Merk dus op dat de alpha, iota en u-psilon zowel lang als kort kunnen zijn.
Tweeklanken (combinaties van klinkers) kunnen ook lang of kort zijn:
kort (met i): ai, ei, oi, ui (zeg: ui of eu) kort (met u): au, eu (zeg: ui), ou (zeg: oe) lang (met i): (ai), (ei), (oi) lang (met u): hu (ui of u met 2 klankstoten)
In feite staat de iota naast de korte klinker (iota adscriptum) en onder de lange klinker (iota subscriptum). Let op dat de iota subscriptum bij hoofdletters achter de kapitaal wordt geplaatst (Wi, Hi etc).
2.1 Spiriti en accenten Beginklinkers krijgen een klankstoot mee: een spiritus, afgebeeld als een komma boven de letter. Ieder woord dat begint met een klinker of tweeklank krijgt een spiritus. Er zijn er twee: een zachte spiritus ( ' of spiritus lenis, onuitgesproken) en een ruwe spiritus ( ` of spiritus asper, met h-klank). De spiritus komt bij tweeklanken op de tweede letter, bij hoofdletters vr de kapitaal: Alma (=halma of sprong).
Let op: bij tweeklanken die met een hoofdletter en een lange klinker beginnen, staat de spiritus vr de tweeklank: Widh (gezang) maar Edon (ik zag). Tot slot; ook de begin-rho heeft een spiritus asper. Die wordt niet uitgesproken. 4 Naast de spiritus kan een klinker ook een accent meekrijgen. Deze bepaalt de klemtoon van een woord. Er zijn er drie:
/ = acutus (accent aigu) - stijgende toon (gezet op een van de laatste 3 lettergrepen) \ = gravis (accent grave) - dalende toon (gezet op een van de laatste 2 lettergrepen) ^ = circumflexus - stijgende en dalende toon (alleen op de laatste lettergreep en alleen op lange klinkers).
Over de accenten nog dit: als een laatste lettergreep van een woord een acutus heeft (zie woordenlijst), dan wijzigt die in een gravis als er nog een woord op volgt.
2.2 Leestekens ; = vraagteken (uitroeptekens bestaan niet in het Grieks) = ; of : (let op: het gaat hier om een hoge punt)
3.1 O tempora, o modi! Grieks is een flecterende, d.w.z. verbuigende taal, dat zowel de werkwoorden vervoegt (conjugatie) als de naamwoorden verbuigt (declinatie). Aan de uitgang herken je de functie (meewerkend, lijdend etc), de persoon en de tijd. De woordvolgorde doet er dus veel minder toe. Man bijt hond levert in het Nederlands een verwarrende zin op, maar in het Grieks is aan de uitgangen van man en hond direct te zien welk woord als onderwerp en lijdend voorwerp is bedoeld. Het is dus zaak goed te kunnen ontleden! Hierbij zijn de volgende grammaticale zaken van belang:
Getal of numerus: enkelvoud (singularis of sg.) of meervoud (pluralis of plur.). Geslacht: mannelijk (masculin of masc./m), vrouwelijk (femininum of fem./f) of onzijdig (neutrum of neutr./N). Naamval of casus: 1) Nominativus (nom.): eerste naamval betreffende het onderwerp (subject) en het naamwoordelijk deel van het gezegde (predicaatsnomen; praedicatum ofwel dat wat ergens over wordt gezegd). Bij een naamwoordelijk gezegde wordt een koppelwerkwoord gebruikt en een (bijvoeglijk of zelfstandig) naamwoord, eventueel in combinatie met een hulpwerkwoord. Zie het verschil tussen: De man slaat de clown en De man is een clown. Andere voorbeelden: Burgemeester Opstelten wordt Minister van Binnenlandse Zaken en Zij bleef maar ziek. 2) Genitivus (gen.): tweede naamval waarmee een bijvoeglijke bepaling wordt uitgedrukt (vaak in combinatie met een al dan niet denkbeeldig van). Het huis onzer voorvaderen of het huis van onze voorvaderen. Het gaat om bezit of een deel van het geheel (de overigen van de mensen). 3) Dativus (dat.): derde naamval met daarin een meewerkend voorwerp of een bepaling om te zeggen waarmee of waardoor iemand iets doet (indirecte rede). 4) Accusativus (acc.): het lijdend voorwerp (object). 5) Vocativus (voc.): de aanspreekvorm, in het Grieks vaak vooraf gegaan door ( pter = o Vader). Meestal kan het o onvertaald blijven. De vorm van de vocativus is in het NT doorgaans gelijk aan de nominativus. De naamval kan worden geregeerd door de plek van het woord in een zin (is het lijdend, meewerkend etc), maar ook door bepaalde bijvoeglijke naamwoorden en voorzetsels (denk aan het Duits). Zo volgt na k (uit) altijd een tweede naamval (genitivus). Persoon: ik, jij, hij/zij, wij, jullie en zij. 5 Tijd (tempus): verleden tijd (ik had), tegenwoordige tijd (ik heb) en toekomende tijd (ik zal hebben). Wijs (modus): aantonende wijs of indicatief (ik loop), gebiedende wijs of imperatief (loop!), onbepaalde wijs of infinitief (lopen), aanvoegende wijs of conjunctief (dat ik lope), voorwaardelijke wijs of conditionalis (als x of y, zou hij lopen) en wensende wijs of optatief (mocht hij lopen).
3.2 Lidwoord of artikel Het Grieks kent uitsluitend bepaalde lidwoorden (mannelijk, vrouwelijk of onzijdig). Die worden als volgt vervoegd:
Getal Naamval Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig Enkelvoud 1 t 2 to tj to 3 t t t 4 tn tn t Meervoud 1 o a t 2 tn tn tn 3 toj taj toj 4 toj tj t
Algemene geslachtsregels in het Grieks: Mannelijk zijn woorden die een mannelijk wezen aanduiden (bv. patr = de vader) en namen van rivieren. Vrouwelijk zijn woorden die een vrouwelijk wezen aanduiden (bv. mthr = de moeder) en namen van bomen, landen, eilanden en steden. Onzijdig zijn o.m. de meeste verkleinwoorden.
4.1 Zelfstandige naamwoorden of substantiva eerste declinatie (a aa a- -- -stammen) Het vrouwelijke substantivum dat eindigt op een -h volgt de uitgang van het lidwoord. Zie nkh. Dat komt van het werkwoord nik-w. De stam eindigt op een alpha en daarmee hoort het woord vervoegd te worden volgens de eerste declinatie.
Getal Naamval Lidwoord Overwinning Land(streek) Enkelvoud 1 nkh cra 2 tj nkhj craj 3 t nk cr 4 tn nkhn cran Meervoud 1 a nkai crai 2 tn nikn cwrn 3 taj nkaij craij 4 tj nkaj craj
Als woorden die worden verbogen volgens de eerste declinatie daadwerkelijk een alpha in de stam hebben staan, zoals cra en doulea, dan blijft de alpha in het enkelvoud in de gehele verbuiging staan (waar nkh een h heeft in de singularis). Let op: cra en doulea hebben een rho of een klinker voor de -a (vrouwelijke woorden hebben vaak een e of een i voor de a). Er zijn ook woorden waarbij voor de -a een medeklinker staat, zoals glssa (tong of taal) en dxa (roem). Bij die woorden staat er in de genitivus en dativus enkelvoud geen -a maar een -h! 6 Dus:
dxa tj dxhj t dx tn dxan
Overige opmerkingen: Eigennamen en goden krijgen vaak een eigen lidwoord, maar dit wordt niet vertaald ( Ptroj). Het naamwoordelijk deel van het gezegde krijgt geen lidwoord. Zowel het naamwoordelijk deel als de persoonsvorm staan immers in dezelfde naamval (nominativus) waardoor het lidwoord het middel is om beide delen te onderscheiden (de persoonsvorm wl een lidwoord, het naamwoordelijk deel niet). Zie bijvoorbeeld het zinnetje: delf sti kefal to okou (de zuster is het hoofd van het huis). Bij een bepaling (doorgaans in de genitivus) heeft het Grieks een andere woordvolgorde: in plaats van het blad van de boom staat er dan het van de boom blad of het blad het van de boom (met herhaling van het lidwoord). Dus de bepaling van de boom kan tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord belanden of na een herhaald lidwoord. Om het ingewikkeld te maken kan het Grieks ook de Nederlandse woordvolgorde aanhouden. Soms ontbreekt een vorm van het werkwoord zijn: God is Geest wordt dan pnema qej (t is weggelaten bij pnema, dus dat woord is het naamwoordelijk deel van het gezegde, d.w.z. het predikaat dat iets zegt over het onderwerp, in dit geval God). Tip: als je een zin aantreft waar een werkwoord lijkt te ontbreken, voeg je een vorm van em in! Onder invloed van het Hebreeuws (via de Septuaginta) blijft het lidwoord van een zelfstandig naamwoord soms weg als dit gevolgd wordt door een genitivus (de zogenoemde status constructus). Vgl. fon k tn nefeln lgei (een stem spreekt uit de wolken) of biblon to proftou saou (het boek van de profeet Jesaja). Lidwoorden bij algemene begrippen blijven soms ook achterwege in het Grieks (e d nmou krneij: als je de wet oordeelt).
4.2 Partikels Het Grieks kent een serie nevenschikkende voegwoorden (partikels) die een zin allerlei nuances kunnen geven die vaak lastig te vertalen zijn:
ll (of all/) maar gr* want, immers d* en, maar, echter, want (of niet vertalen)
of (na vergrotende trap: dan) ka en, ook, maar, zelfs on* dus, dan, nu t* en mn ... d* weliswaar ... maar; .... maar; ...... en
De woorden met een * (gr, d, on, t en mn) staan NOOIT als eerste woord in een zin(sdeel). Het zinsverbindende d blijft soms onvertaald. t verwijst soms alleen naar een komend ka en dan hoeft alleen ka te worden vertaald.
4.3 Indicativus praesens Werkwoorden eindigend op -w vervoegen we in de indicativus praesens (aantonende wijs tegenwoordige tijd) als volgt (lw = ik maak los): 7 Indicativus Imperativus Infinitivus
Praesens Eigenlijk: Alle uitgangen lw -mi a h o u w (n) on mi leij -j (a e ei h oi)j le lein lei -si ei e(n) a h i lutw lomen -men men lete -te te lete lousi(n) -si(n) si(n) a e o ou(n) lutwsan
De stam van het werkwoord lw is l- gevolgd door de persoonsuitgang. Soms wordt hiertussen nog een hulpklinker (bindvocaal, vormvocaal of themavocaal) gebruikt. Dat is goed te zien bij de eerste en tweede persoon meervoud. De uitgang is daar -men en -te, maar er wordt eerst nog een o-mikron en een e-psilon geschreven (de uitgangen bij de andere persoonsvormen zijn door samentrekking ontstaan). Let ook op de infinitivus, die op -ein eindigt (de i is hier bindvocaal). De derde persoon meervoud krijgt soms een n. Dit gebeurt als er na het werkwoord een punt of een leesteken of als er een woord met een klinker volgt. De imperativus (gebiedende wijs) in de derde persoon meervoud wordt altijd gevormd door die van de derde persoon enkelvoud te verlengen met -san. Merk hierbij op dat de imperativus in het koin soms wordt gebruikt als een aanvoegende wijs: uw koninkrijk kome i.p.v. uw koninkrijk moet komen (lqtw basilea sou)!
5.1 Zelfstandig naamwoord eerste declinatie (vervolg) We gaan weer verder met de zelfstandige naamwoorden uit de eerste verbuigingsgroep, dit keer de mannelijke zelfstandige naamwoorden, die eindigen op -hj (b.v. polthj) en op -aj (b.v. neanaj). Ook veel eigenamen van mannen eindigen op deze lettercombinaties. Vergelijk de mannelijke woorden (in de eerste declinatie altijd eindigend op -hj of -aj) met de vrouwelijke woorden (altijd eindigend op -h of -a):
burger overwinning jongeling landstreek
polthj nkh neanaj cra to poltou tj nkhj to neanou tj craj t polt t nk t nean t cr tn polthn tn nkhn tn neanan tn cran o poltai a nkai o neanai a crai tn politn tn nikn tn neanin tn cwrn toj poltaij taj nkaij toj neanaij taj craij toj poltaj tj nkaj toj neanaj tj craj
Let op: bij sommige eigennamen op -aj, zoals 'Ioudaj eindigt de genitivus niet op -ou, maar op -a ( 'Ioudaj, to 'Idouda). Let op 2: alle zelfstandige naamwoorden uit de eerste verbuigingsgroep (dus alle vrouwelijke woorden eindigend op een -h en een -a en alle mannelijke woorden met een -hj en -aj) worden in het meervoud op dezelfde wijze verbogen! Let op 3: onzijdige zelfstandige naamwoorden komen niet voor in de eerste verbuigingsgroep.
5.2 Indicativus imperfectum De onvoltooid verleden tijd (imperfectum) omvat samen met het praesens (onvoltooid tegenwoordige tijd) de praesensstam. Die stam geeft niet zozeer de tijd aan, als wel de manier waarop de handeling wordt voorgesteld (het zogeheten aspect of de actio). Is de handeling eenmalig? Of duurt ie voort? Bij het praesens en het imperfectum gaat het vaak, de naam zegt het al, om onvoltooide handelingen. Sommige uitdrukkingen geven al aan dat een handeling in zijn verloop wordt voorgesteld. Zie bijv. Hand. 16, 5: De gemeenten namen van dag tot 8 dag toe in aantal: A kklhsai per per per persseuo sseuo sseuo sseuon nn n t riqm kaq' mran. Het Grieks maakt in zon geval gebruik van de praesensstam. Die krijgt een augment (toevoeging) in de vorm van een e-psilon, om aan te geven dat het om de verleden tijd gaat. De uitgangen zijn ook nog eens afwijkend:
Indicativus
Praesens Imperfectum o is bindvocaal
lw luon -lu-o-n leij luej lei lue(n) lu lu lu lu is hier lomen lomen praesensstam lete lete lousi(n) luon
Let op: luon kun je vertalen met een gewone o.v.t. (lineair): ik maakte los, maar ook, ter benadrukking van het onvoltooide of herhaalde aspect van de handeling (iteratief): ik was aan het losmaken. Verder kan een imperfectum soms een probeer- of wilsaspect hebben (conatief of een streven uitdrukkend): ik wilde losmaken of ik probeerde los te maken.
Het werkwoord zijn is in veel talen onregelmatig, zo ook in het Grieks:
Indicativus Imperativus Infinitivus
Praesens Imperfectum
Attisch Koin Attisch Koin em (n) mhn 1
e 2 sqa j 3 sqi sqi enai st(n) n n stw tw 4
smn men meqa 5
st te te ste sesqe 6
es(n) san san stwsan stwsan
Net als bij voorgaande werkwoordsvervoegingen wordt de (-n) in de derde persoon enkelvoud en meervoud alleen geschreven als er een woord met een klinker op volgt en aan het slot van een zin(sdeel). De stam van em is (s)-. De nevenvormen die staan vermeld, zijn zogeheten koin-vormen. Die komen over het algemeen vaker voor in het NT, dan de klassieke vormen (behalve men, dat iets vaker opduikt dan meqa en stw dat (veel) vaker wordt gebruikt dan tw).
Let op 1: bij werkwoorden die eindigen op -mi verdwijnt de bindvocaal in veel vormen van het praesens en het imperfectum (zie par. 26.1). Let op 2: het augment dat in de verleden tijd voor de stam wordt geplaatst, zorgt ervoor dat de e-psilon van em verandert in een h (lange klinker, zie par. 6.3).
6.1 Zelfstandig naamwoord tweede declinatie (o oo o- -- -stammen) De tweede verbuigingsgroep bestaat uit mannelijke zelfstandige naamwoorden die eindigen op -oj of -ouj en onzijdige woorden op -on of -oun (de o-stammen). Ergo, zien we in deze groep woorden die eindigen op -oj of -ouj dan zijn ze mannelijk, eindigen ze op -on of -oun dan zijn ze onzijdig. Hier geldt een belangrijke uitzondering op: vrouwelijke personen (b.v.
1 mhn komt 7x voor in het NT, (n) geen enkele keer (d.w.z. in de betekenis van ik was)! 2 Let goed op het accent ^, anders staat er als (e). Vgl: e uj e to qeo (als je de zoon van God bent). 3 sqa komt 2x voor in het NT, j 7 keer. 4 stw komt 12 keer voor in het NT en de koin-variant tw niet vaker dan 2 keer. 5 Opvallend genoeg komt men 8x voor in het NT en meqa (koin) slechts 5 keer. 6 Alleen in Matth. 5:48, waar staat: sesqe... tleioi = weest volmaakt (lett: jullie zullen volmaakt zijn). 9 Qej, de godin), landen, eilanden, steden en bomen die eindigen op -oj zijn vrouwelijk (ook mpeloj, de wijngaard). Zij worden net zo verbogen als de mannelijke woorden op -oj. De woorden op -ouj of -oun zijn steeds ontstaan uit een samenvoeging. Eigenlijk volgen ze de normale verbuiging, maar om een dubbele o te vermijden is de tweede o vervangen door een u met een circumflexus (). Merk op dat het koin-Grieks bij woorden op -ouj i.t.t. het klassieke Grieks in de genitivus en dativus sing. de derde declinatie volgt (zie par. 14.2 en 19.1). De onzijdige woorden op -oun komen nauwelijks voor in het NT (alleen in een LXX-citaat in Joh. 19:36).
plemoj mpeloj noj 7 noj t dron t ston 8 t ston to plmou tj mplou to no 9 to noj to drou to sto to stou t plm t mpl t n t no t dr t st t st tn plemon tn mpelon tn non tn non t dron t ston t ston o plemoi a mpeloi o no o no t dra t st t sta tn plmwn tn mplwn tn nn tn nn tn drwn tn stn tn stwn toj plmoij taj mploij toj noj toj noj toj droij toj stoj toj stoij toj plmouj tj mplouj toj noj toj noj t dra t st t sta
De eigennaam Jezus krijgt weer een andere verbuiging. Deze volgt grotendeels de eerste declinatie (vgl. neanaj), zij het dat de dativus afwijkt:
'Ihsoj to 'Ihso 10
t 'Ihso tn 'Ihson
Let op: bij een onderwerp in het onzijdig meervoud staat het werkwoord meestal in het enkelvoud: t tkna gorzei peristerj = de kinderen kopen duiven.
6.2 Indicativus futurum De toekomende tijd in het Grieks is eenvoudig te herkennen aan een ingeschoven -s, de zogeheten tijdkenletter:
Indicativus
Futurum Infinitivus
lsw lsein lseij lsei lsomen lsete lsousi(n)
NB. constructies met mllw (zullen) komen ook voor. Die zijn sterker: sa lal ka mllw lalen ( ka lalsw) = wat ik zeg of ook zal zeggen.
6.3 Augment We komen terug op het zogeheten augment. Deze toevoeging wijst op de verleden tijd. Bij werkwoorden die beginnen met een medeklinker is dit augment, zoals we zagen, een e- psilon. Begint het werkwoord met een rho, dan wordt de rho verdubbeld (rripton = zij wierpen). In deze gevallen is sprake van een lettergreep-augment of augmentum syllabicum.
7 Samentrekking van noj. 8 Samentrekking van ston. 9 Samentrekking van nou. 10 Ook vocativus. 10 Wanneer het werkwoord begint met een klinker, wordt de klinker verlengd. We spreken dan van een tijd-augment of augmentum temporale:
a => h i => i (met een lange klankwaarde) e => h (bij sommige werkwoorden ei) u => u (met een lange klankwaarde) o => w Let op 1: begint een werkwoord met een tweeklank, dan schuift de iota van de tweeklank onder de lange klinker (anw (prijzen) wordt noun). Let op 2: in het koin-Grieks blijft de augmentisering vaak achterwege bij werkwoorden die met een tweeklank beginnen (dus eriskon in plaats van hriskon = ik vond). Let op 3: er zijn afwijkende vormen van augmentisering bij enkele werkwoorden, te weten:
cw econ econ econ econ hebben nogw noigon, ngon, ngon noigon, ngon, ngon noigon, ngon, ngon noigon, ngon, ngon openen qlw qelon qelon qelon qelon willen mllw mellon, mellon mellon, mellon mellon, mellon mellon, mellon van plan zijn / op het punt staan
Er is nog meer te vertellen over het augment. Werkwoorden zijn vaak samengesteld met voorvoegsels die ook als voorzetsels voorkomen, denk aan b.v. po-, es-, pi- of pro- (zie par. 12.1). Bij dergelijke werkwoorden komt het augment te staan tussen de praepositie en het werkwoord: paggllw (berichten) wordt in de verleden tijd phggllon. Esfrw (binnenbrengen) wordt esferon.
Variaties op dit thema zijn: Eindigt het voorvoegsel op een klinker, dan wordt die gelideerd of uitgestoten (elisie). Dus: pobllw (wegwerpen) wordt pballon. Uitzonderingen zijn peri peri peri peri- -- - (blijft onveranderd: periballon) en pro pro pro pro- -- - (blijft pro of wordt prou: proballon). Praeposities eindigend op een medeklinker die door de verbinding met het werkwoord is veranderd, krijgen de oorspronkelijke vorm weer bij augmentisering: kpmpw wordt xpempon (ik zond uit) en mbanw wordt nbainon (ik scheepte mij in). De slotklinker van een praepositie wordt vaak gelideerd als het volgende woord ook met een klinker begint: kat atn wordt kat' atn. Begint het volgende woord met een spiritus asper, dan vindt behalve elisie ook aspiratie plaats, d.w.z. een toevoeging van de h-klank: kat' mran wordt dan kaq' mran. 6.3 Negaties Het algemene woord voor niet is o. Dit woord krijgt een kappa vr een klinker en tweeklanken met een spiritus lenis. Vr een geaspireerde klinker volgt een chi. Daarnaast bestaat nog m. Dit wordt gebruikt in een verbod (imperativus), in een wens (optativus, maar vaak ook in de vorm van een imperativus), in bijzinnen van doel en voorwaarde (indien... + coniunctivus) en meestal ook bij een infinitivus. De woorden o en m kunnen worden uitgebreid met -te of -de (= en, maar). Op die manier ontstaan samengestelde ontkenningen als ote, mte, od en mhd, die zoveel betekenen als en niet, ook niet, maar niet, zelfs niet of helemaal niet (in het koin-Grieks is od soms hetzelfde als o).
Andere veel voorkomende ontkenningen:
od ... od noch ... noch odeij / mhdej niemand ote ... ote noch ... noch odn niets o mnon ... ll kai niet alleen ... maar ook o ... ppote nog nooit, nooit meer okti / mhkti niet meer (ti = nog (meer)) odeij ... ppote niemand nog ooit opw nog niet (pw(n) = nog) m tij niemand otote / mtote nooit (tote = eens, toen, dan) m ti niets 11 Hieronder volgen nog enkele belangrijke onderschikkende voegwoorden (voegwoorden die bijzinnen ondergeschikt maken aan hoofdzinnen):
ti dat, omdat (eig. j ti = let. dit waarom of de reden dat) ti ti ti ti ( (( (bij opsomming of citaat) niet vertalen, maar weergeven met : te toen, wanneer, terwijl (te = toen (niet te vertalen)) j als (in vergelijkingen of in beschrijving) en hetzelfde als ti ti ti ti en te te te te j, jpr zoals (per = versterking van woord ervoor (juist)) kaqj, kaqper zoals (kaqa = zoals) e als, indien (niet te verwarren met ik ben)
7.1 Bijvoeglijke naamwoorden tweede declinatie We beginnen met de groep adiectiva die eindigen op -oj. De verbuiging daarvan volgt die van de o- en a-stammen. Zie bijvoorbeeld kalj (mooi). Staat voor de uitgang -oj een klinker of een rho (zoals bij gioj = heilig en rguroj = zilveren) dan krijgt het vrouwelijk enkelvoud geen -h maar een -a.
Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig
kalj rguroj rguroj rguroj rguroj 11 kal ga rgur kaln rguron rguron rguron rguron kalo rguro kalj gaj rgurj kalo rguro kal rgur kal gv rgurv kal rgur kaln rguron rguron rguron rguron kaln gan rgurn kaln rguron rguron rguron rguron kalo rguro kala gia rgura kal rgur kaln rgurn kaln gn rgurn kaln rgurn kaloj rguroj kalaj gaj rguraj kaloj rguroj kaloj rguroj kalj gaj rgurj kal rgur
Samengestelde bijvoeglijke naamwoorden, zoals woorden die beginnen met n- (niet- of on-) of e (goed- of wel-), kennen geen afzonderlijke vormen voor het vrouwelijk. Ze hebben dus maar twee groepen uitgangen (vrouwelijke woorden volgen de mannelijke verbuiging). Dat geldt ook voor enkele niet-samengestelde woorden als brbaroj (vreemd, niet-Grieks), crsimoj (bruikbaar, nuttig), sucoj (rustig) en rhmoj (eenzaam). Waar plaatsen Grieken hun bijvoeglijke naamwoorden? Net als bij ons tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord, f achter het zelfstandig naamwoord met herhaling van het lidwoord: mikrj doloj of doloj mikrj (de kleine slaaf). Staat voor het bijvoeglijk naamwoord gn lidwoord, dan is dit adiectivum doorgaans predicatief gebruikt, d.w.z. als naamwoordelijk deel van het gezegde: doloj mikrj (de slaaf is klein). Werkwoordsvormen van zijn worden in zon geval nogal eens weggelaten uit het gezegde. M.a.w. ontbreekt voor je gevoel het werkwoord, probeer een vorm van zijn in te voegen! Maar een bijvoeglijk naamwoord n een onbepaald substantivum kan ook: doloj mikrj (een kleine slaaf).
7.2 Aoristus De onvoltooide tegenwoordige tijd en de onvoltooide verleden tijd gaan over handelingen die nog bezig zijn op het moment van de beschrijving. De handelingen zijn onvoltooid. Het Grieks kent een aparte werkwoordsvorm voor handelingen waarvan de tijd niet ter zake doet en die zijn afgesloten in het verleden, de aoristus (ristoj = onbepaald). Die is er in een aantonende wijs (de indicativus of gewone werkwoordsvorm: ik liep (eens) of ik heb (eens) gelopen), een gebiedende wijs en een infinitief.
11 Eigenlijk: rgur-oj. 12 De aoristus wordt vaak constaterend gebruikt. Het Nederlands kent hier geen eenduidige vertaling voor. De meest gebruikte tijden zijn de v.t.t. of de o.v.t., deze laatste vooral in verhalen of verhalende zinnen (niet voor niets wordt in de vertalingen van Hensels gekozen voor de o.v.t.). Maar ook de v.v.t. is mogelijk, bijvoorbeeld als een aoristus volgt op een temporeel voegwoord (toen): ka te ggisan ej erosluma (en toen zij tot Jeruzalem genaderd waren). Zie ook let op 4 hieronder. De andere twee genoemde vormen van de aoristus zijn nog lastiger precies te vertalen (zie let op 2). Hoe herkennen we de aoristus? Aan de sigma wat dat betreft lijkt de aoristus op de toekomende tijd. Verder krijgt het werkwoord een alpha als bindvocaal (behalve in de vormen luse(n) (3 e persoon enkelvoud) en lson (imperativus)). De indicativus krijgt een augment.
Indicativus Imperativus Infinitivus
Praesens Imperfectum Futurum Aoristus Aoristus Aoristus
lw luon lsw lusa leij luej lseij lusaj lson lsai lei lue(n) lsei luse(n) lustw lomen lomen lsomen lsamen lete lete lsete lsate lsate lousi(n) luon lsousi(n) lusan lustwsan
Let op 1: Behalve de indicativus heeft geen enkele andere tijd van de aoristus een augment voor de stam. Let op 2: In oefeningen vertalen we losse werkwoordsvormen van de aoristus met de toevoeging van het woordje eens. Vgl. lson: maak eens los! Let op 3: Met een aoristus kan het begin van een handeling worden benadrukt (ingressief of binnenkomend aspect). Zo kan psteusan duiden op zij kwamen (eens) tot geloof. Let op 4: In het zinsverband zijn het imperfectum en de aoristus vaak voortijdig aan een ander voorval in het verleden. Gebruik dan de v.v.t: O qerpontej lusan toj ppouj, sper atoj kelesamen (de dienaren maakten de paarden los, zoals we hen bevolen hadden).
7.3 Infinitivus De infinitivus (finis = doel) kan in het koin-Grieks een doel aangeven, al dan niet voorafgegaan door het woordje to to to to. In het Nederlands gebruiken we dan de constructie om te. Zie bijv. to lgein : om te zeggen.
8.1 Persoonlijke voornaamwoorden Vr-naamwoorden zijn woorden die in de plaats van (=voor) zelfstandige naamwoorden staan. Het kan gaan om persoonlijke voornaamwoorden (hij, zij), aanwijzende (die, deze) of betrekkelijke voornaamwoorden (die, dat). Nu eerst de persoonlijke voornaamwoorden:
Enkelvoud ik jij hij zij het
Nominativus g s atj at at genitivus mo / mou so / sou ato atj ato dativus mo / moi so / soi at at at accusativus m / me s / se atn atn at
Meervoud wij jullie zij zij zij
Nominativus mej mej ato ata at genitivus mn mn atn atn atn dativus mn mn atoj ataj atoj accusativus mj mj atoj atj at 13 De nominativi worden gebruikt om nadruk te leggen: s pisteeij ej tn un to nqrpou; (Gelooft gij in de Zoon des Mensen?) Hou in de gaten dat het persoonlijk voornaamwoord en het onderwerp van de persoonsvorm overeen moeten komen!
Atj heeft maar liefst vier betekenissen: hij met enige nadruk (zie hierboven) van hem/haar (genitivus); aan hem /haar (dativus) en hem/haar (accusativus) etc. zelf (in alle naamvallen) dezelfde In de betekenis van zelf staat het woord atj zonder lidwoord vr of achter het substantief, waarmee het de naamval deelt: atj uj of uj atj = de zoon zelf. In de betekenis van dezelfde wordt het woord atj direct vooraf gegaan door het lidwoord: atj uj (of uj atj) = dezelfde zoon. Ook hier komt de casus overeen. Maar: uj ato = de zoon van hem (of: zijn zoon)!
Let op 1: Het neutrum at krijgt geen slot -n. Let op 2: atj kan in het klassieke Grieks worden samengetrokken met een lidwoord. Bv. to ato wordt dan tato. Maar in het NT komt crasis niet of nauwelijks voor. Let op 3: De vormen met accent (mo / so) worden gebruikt na een voorzetsel (prj m) en om te beklemtonen (vaak in tegenstellingen). Let op 4: Een lidwoord dat wordt gevolgd door d, wordt vertaald met een persoonlijk voornaamwoord. Zie: d atoj t at legen (hij zei hun hetzelfde) en o d n toj erosolmoij (de mensen in Jeruzalem, ook: a erosolmitai).
8.2 Verba met muta letters Als een stam van een werkwoord eindigt op een van de stomme medeklinkers (litterae mutae of occlusieven), dan verandert deze onder meer in de futurum en de aoristus. Welke wijziging optreedt, hangt van het soort letter af (er zijn negen muta-letters). 12
Tenues (zacht) pikt mediae (midden) bigde aspiratae (geaspireerd) labialen (lipklanken) p pp p b bb b f ff f gutturalen (keelklanken) k kk k g gg g c cc c dentalen (tandklanken) t tt t d dd d q qq q
Het onderscheid tussen de muta-letters volgt de manier waarop de medeklinkers in de mond worden gevormd (met de lippen, met de keel of met de tong tegen de tanden) en in hoeverre ze met of zonder trillende stembanden worden voortgebracht: stemloos (tenues) of stemhebbend (mediae) of beide (geaspireerde muta-letters (bij het voortbrengen van lucht ontstaat een sis-klank door een zekere frictie)). De bovengenoemde verdeling is met name van belang bij het beoordelen van de stam van een werkwoord. We onderscheiden bijvoorbeeld labiaalwerkwoorden (een stam eindigend op een labiaalklank) zoals grfw (schrijven), gutturaalwerkwoorden als dikw (vervolgen) en dentaalwerkwoorden zoals peqw (overreden). Maar hoe zie je nu op welke letter de stam eindigt? Dat is minder eenvoudig dan het lijkt. Zo heeft het werkwoord doen een dubbele sigma in de stam (prssw), maar de chte stam is bij dit soort werkwoorden (met ss) vrijwel altijd gutturaal (prak-). 13 Ook als er een z (=dz) in de stam staat, is niet altijd sprake van een dentaalwerkwoord. 14 Zo heeft krzw een gutturaalstam!
12 Daarnaast zijn er nog 4 liquida (2 vloeiende medeklinkers (l en r), 2 nasale (m en n)) en een sisklank (s). 13 Zie ook b.v. tarssw (in verwarring brengen) en fulssw (bewaken, zich houden aan). Uitzondering is o.m. rssw (roeien) dat een dentaalstam heeft. Het futurum is dan ook rsw (aoristus = resa). 14 Normaal is dit wel het geval. Zie katartzw, waarvan het futurum katartsw wordt (aoristus = katrtisa). 14 Om het nog wat ingewikkelder te maken: sommige werkwoorden kennen een zogeheten praesensversterking, dat is een extra letter ter ondersteuning van alle werkwoordsvormen in de onvoltooid tegenwoordige tijd. Denk aan een t na een p (kptw of slaan) of een verdubbeling van de l (ggllw of berichten), terwijl de stam in deze 2 gevallen kop- en aggel- is. Hensels noemt nog szw (de i), rskw (k) en tmnw (n). Dit levert moeilijkheden op bij het futurum en de aoristus (en andere tijden) die altijd gevormd worden door de zuivere stam (zie Kleine Griekse Grammatica 41.2). De aoristus en het futurum hebben, zoals we zagen, een sigma als tijdkenletter. Komt deze sigma n een labiaal-, gutturaal- of dentaalstam, dan zien we deze veranderingen:
stam regel werkwoord stam futurum aoristus labiaal labiaal +s = y kptw kop- kyw koya gutturaal gutturaal +s = x dikw diwk- dixw dwxa dentaal dentaal +s = dentaal weg peqw peiq- pesw peisa
Het Grieks kent echter ook veel onregelmatige werkwoorden. Zie de stamtijden vanaf 19.
9.1 Perfectum en plusquamperfectum Het lijkt zo eenvoudig. Het perfectum staat voor de voltooide tijd. Maar er is in het Grieks meer aan de hand. Zoals we al vaststelden, draait het bij werkwoorden niet zozeer om de tijd als wel om het aspect, de wijze waarop de handeling wordt gezien. Bij het perfectum gaat het dan specifiek om het resultaat van een handeling en wel om het resultaat van een handeling dat in het heden nog voortduurt (het perfectum verenigt dus zowel de aoristus als het praesens, wat in het Nederlands lastig is weer te geven). Vandaar dat een andere benaming voor het perfectum ook wel resultativus is (het resultaat klinkt er in door). Als voorbeeld kan worden verwezen naar pfeuge (perfectum derde persoon enkelvoud van het werkwoord fegw), wat kan worden vertaald met: hij is gevlucht (met de onderliggende gedachte: hij is nu in veiligheid). Zie Handelingen 5:28 (ka do peplhrkate tn 'Ierousalm tj didacj mn): En zie, gij hebt Jeruzalem vervuld met uw leer. Het hebt vervuld heeft hier de connotatie van Jeruzalem is geheel van uw leer vervuld. Ook kunnen perfecta een sterke praesens-betekenis hebben: 'Hmej pepistekamen 'Hmej pepistekamen 'Hmej pepistekamen 'Hmej pepistekamen = Wij geloven zeker! Naast het perfectum (de voltooid tegenwoordige tijd) is er ook het plusquamperfectum (de voltooid verleden tijd). In het voorbeeld van lw (losmaken) wordt dit respectievelijk lluka (ik heb losgemaakt, d.w.z. ik ben er klaar mee) en lelkein (ik had losgemaakt):
15 De uitgang van de derde persoon meervoud van het perfectum eindigt soms op -an (zie Openbaringen 19:3). 15 Hoe wordt het perfectum gevormd? Allereerst door de tijdkenletter kappa. Daarnaast komt er voor de stam (lu-) een verdubbeling, de zogeheten reduplicatie, wat de voltooide betekenis accentueert. De verdubbeling bestaat uit de beginmedeklinker van het werkwoord en een e-psilon (le). Bij de geaspireerde consonanten f, c en q wordt de verdubbeling gevormd door resp. p, k en t. Dus futew wordt pefteuka (ik heb geplant), corew wordt kecreuka (ik heb gedanst) en qw verandert in tquka (ik heb geofferd). Eindigt een stam op een labiaal of een gutturaal, kan niet zomaar een kappa worden aangeplakt, maar vindt aspiratie plaats (dikw wordt dedwca en kptw wordt kekfa). Bij werkwoorden met een dentaalstam verdwijnt de dentaal voor de kappa. Zo wordt peqw veranderd in ppeika (stam peiq-), nomzw (menen) in nenmika (nomid-) en gumnzw (oefenen) in gegmnaka (gumnad-). Begint een werkwoord met twee medeklinkers, een rho of met een klinker dan vindt geen reduplicatie plaats, maar wordt een augment geplaatst. Bij de medeklinkers en de rho is dat de e-psilon. Begint een werkwoord met een klinker, dan wordt de klinker verlengd (zie p. 8). De plusquamperfecti krijgen voor de reduplicatie het augment.
De werkwoordsvorm oda (weten, kennen) is qua vorm een perfectum (echter zonder kappa!) van een verdwenen variant van rw, te weten edw (te weten komen). Maar de betekenis lijkt veel meer op een praesens, namelijk: ik weet (eigenlijk: ik heb gezien wat ervoor heeft gezorgd dat ik weet). De vervoeging van het perfectum-praesens oda is onregelmatig. Zo is de imperativus afkomstig van het werkwoord shmi (waarvan het futurum esw luidt):
Indicativus
Perfectum Imperativus Infinitivus
Koin Attisch oda oda odaj osqa s(a)qi vgl. wees! (zie p. 6) ednai ode(n) ode(n) s(a)tw odamen smen odate ste ste odasi(n) sasi(n) stwsan
Plusquamerfectum
dein (ik wist)
deij dei deimen deite deisan
9.2 Aanwijzende voornaamwoorden Die, deze, dit en dat zijn aanwijzende voornaamwoorden. Het Grieks gebruikt hiervoor hoofdzakelijk vormen van otoj (deze, dit, die, dat), die op dezelfde wijze worden verbogen als atj (zie par. 8.1). otoj komt 1388 keer voor in het NT.
Getal Naamval Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig Enkelvoud 1 otoj ath toto 2 totou tathj totou 3 tot tat tot 4 toton tathn toto Meervoud 1 otoi atai tata tata tata tata 2 totwn totwn totwn totwn totwn totwn 3 totoij tataij totoij 4 totouj tataj tata tata tata tata 16 Naast otoj kent het klassieke Grieks ook nog de, de en tde. Deze volgen het lidwoord, met de toevoeging de. De betekenis is vrijwel gelijk aan otoj. 16
In het NT komen de, de en tde vrijwel niet voor (welgeteld 10 keer). We zien ze vooral in de formule: tde lgei (deze dingen, dit zegt hij), wat verwijst naar het daarop volgende. Zie ook de zin: ka tde n delf kaloumnh Marim (en zij had (lett. aan deze was) een zuster, genaamd Maria). NB. soms komt alleen to to to to voor als demonstrativum, in combinatie met to (to to of dat van). Vgl. 1 Cor. 10,24: mhdej t auto zhtetw ll t to trou (niemand zoeke het zijne, maar wat des anderen is).
Een derde aanwijzend voornaamwoord is kenoj, kenh en keno (die, dat, hij, zij), dat evenals otoj wordt verbogen als atj. Ook kenoj etc. komt minder vaak voor in het NT (namelijk 243 keer), nog het meest in het Johannes-evangelie. 18 De verbuiging volgt die van het adiectivum kalj (zie p. 9), hoewel het neutrum dus niet eindigt op -on maar op -o:
Het demonstrativum staat, indien verbonden met een substantivum, f achter het lidwoord en het substantivum ( floj de = deze vriend) f vr het lidwoord en het zelfstandig naamwoord (de floj).
9.3 Betrekkelijk voornaamwoorden Het pronomen relativum (die, dat, (het)welk, hetgeen, wie (!) en wat) verbindt een bepalende (bij)zin met een woord in een eerdere zin. In het NT gebeurt dat vaak en wel door j, en . De vormen van deze betrekkelijk voornaamwoorden kennen alle een spiritus asper! Ook zijn ze voorzien van een accent (dat onderscheidt ze, waar nodig, van lidwoorden).
16 Met dit verschil: de verwijst in klassiek Grieks naar wat bij de spreker is (deze, dit (hier bij mij)) en wat direct volgt (deze, dit volgende), otoj naar wat bij de aangesprokene is (die, dat (daar bij u)) en wat direct voorafgaat (die, dat, deze, dit). Ekeinoj wijst op wat noch bij de spreker noch bij de aangesprokene is. 17 Verwissel ode (die, bijvoorbeeld ode o nqrwpoi = deze mensen) niet met ode (hij weet)! 18 Zie bijv. Joh. 20,16: ca|.t ca .s.t| .,.t aua 'Eatct aeu|t (zij, zich omkerende, zegt tot Hem in het Hebreeuws: Rabbouni). 17 Getal Nmvl M V O M V O Enkelvoud 1 j stij stij stij stij tij tij tij tij ti ti ti ti 2 o j o tou 19 jtinoj tou 3 tini tini tini 4 n n ntina ntina ti Meervoud 1 o a o oo otinej tinej tinej tinej a aa atinej tinej tinej tinej tina tina tina tina 2 n n n ntinwn ntinwn ntinwn 3 oj aj oj ojtisi ajtisi ojtisi 4 oj j ojtinaj jtinaj tina tina tina tina
De nominativus singularis en pluralis van het betrekkelijk voornaamwoord is in koin-Grieks vaak gekoppeld aan de letters -tij (in het NT vrijwel uitsluitend stij en tij, otinej en atinej en de genitivus tou). Dit heeft geen gevolgen voor de betekenis (stij = j), hoewel in klassiek Grieks j verwijst naar iets bepaalds, en stij naar iets onbepaalds. Let op 1: de onzijdige variant krijgt in het enkelvoud geen -tij maar ti, wat los staat van (dus ti). Reden: ti (aaneengeschreven) bestaat al als voegwoord en betekent dat/omdat. De meervoudsvorm tina tina tina tina is wel weer n woord. Let op 2: het pronomen relativum komt in geslacht en getal overeen met het antecedent (meestal een zelfstandig naamwoord, of het pronomen otoj (degene die)). De naamval ontleent het aan de functie die het in de bijzin vervult.
10.1 Verba contracta In deze les bekijken we een nieuw soort werkwoord, naast de reeds bekende werkwoorden met een stam eindigend op u, i of tweeklank (b.v. lw of kow) of medeklinker (grfw). Het gaat om werkwoorden met een stam op de vocalen a, e, of o (b.v. timw, filw en dhlw). 20 Deze groep werkwoorden hebben als kenmerk dat in alle vormen van de praesensstam (dus ook het imperfectum) samentrekking of contractie plaatsvindt. Dit is te herkennen aan het accent, dat doorgaans achter in de vorm wordt geplaatst:
-aw werkwoorden a + e-klank a (lang) tima-ete timte a + ei-klank tima-eij timj a + o-klank w tima-omen timmen a + w w tima-w tim
-ew werkwoorden e + e-klank ei file-ete filete e + o-klank ou file-omen filomen e + w w file-w fil e + tweeklank e vervalt file-oihn filohn
-ow werkwoorden o + lange klinker w dhlo-w dhl o + korte klinker of ou ou dhlo-ete dhlote o + tweeklank met i oi dhlo-eij dhloj
Merk op dat de verba contracta in de 3 e persoon enkelvoud van het imperfectum geen slot-n hebben!
Substantiva volgen dezelfde contractieregels. Hierbij komen: e + a = h en e + aj = eij (p. 38).
19 Eigenlijk otinoj, maar het NT gebruikt hier zowel voor het mannelijk als het onzijdig het attische tou, vooral in combinatie met wj, cri of mcri. 20 Vaak zijn deze werkwoorden afgeleid van een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord (vgl. tim en timw, fila en filw, dloj en dhlw). NB. verba op -ow zijn doorgaans factitief (ze drukken een doen uit). Zie bijv. staurw (staurj), teleiw (tleioj), tapeinw (tapeinj) en caritw (crij). In het NT zijn van de verba contracta de -ew werkwoorden het frequentst (392 keer), gevolgd door de -ow werkwoorden (115 keer) en de -aw werkwoorden (113 keer). 18 timw timw timw timw = eren Imperativus Infinitivus
21 Hier maakt het accent het verschil tussen een imperativus en een indicativus tweede persoon enkelvoud! 19 Daarnaast bestaat nog een kleine groep werkwoorden op -hw. Voor deze verba contracta geldt dat h + e-klank samentrekt tot een h, terwijl h + o de regels van -aw-werkwoorden volgt (wordt w). Als voorbeeld dient zw (bij Hoffmann & Von Siebenthal gespeld als zw):
10.2 Het wederkerend voornaamwoord Het zogeheten pronomen reflexivum wordt gevormd door het voornaamwoord zich, dus van mij(zelf), van je(zelf), van zich(zelf), van ons(zelf), van jullie (zelf) en, opnieuw, van zich(zelf).
Enkelvoud van mij van jou van hem van haar van het Genitivus mauto mautj seauto seautj auto autj auto Dativus maut maut seaut seaut aut aut aut Accusativus mautn mautn seautn seautn autn autn aut
Meervoud van ons van jullie van zich van zich van zich Genitivus autn autn autn autn autn autn autn Dativus autoj autaj autoj autaj autoj autaj autoj Accusativus autoj autj autoj autj autoj autj aut
Let op 1: Bij de eerste en tweede persoon (enkelvoud en meervoud) komen alleen mannelijke en vrouwelijke vormen voor. De derde persoon kent ook een onzijdige variant. Let op 2: In het meervoud gebruikt het NT-Grieks steeds dezelfde vormen van autj. Let op 3: Ook in het enkelvoud kan auto voorkomen in plaats van mauto of seauto! Let op 4: Het NT-Grieks vervangt soms het wederkerend voornaamwoord door een pronomen personalia: parnhssqw autn ka rtw tn staurn ato (die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op zich (Mt. 16:24)).
10.3 Het wederkerige voornaamwoord Het pronomen reciprocum staat voor vormen van elkaar. Deze meervoudsvormen zien er in het Grieks als volgt uit:
Meervoud van elkaar
Genitivus lllwn lllwn lllwn Dativus llloij lllaij llloij Accusativus lllouj lllaj llla 20 Let op: Soms staat in het NT in plaats van autn (etc.) lllwn (etc.). Zie bijvoorbeeld Lucas 20:14, waar in Nestle Aland staat: dielogzonto prj lllouj lgontej (ze overlegden met elkaar zeggende). Sommige manuscripten (b.v. de Byzantijnse tekst) lezen echter: dielogzonto prj autoj, lgontej.
11.1 Verba contracta (vervolg) De verba contracta krijgen een verlengde stamklinker in de toekomende tijd, aoristus en de voltooide tegenwoordige tijd. Dat gebeurt op de volgende manier:
11.2 Verba liquida Werkwoorden met een stam die eindigt op de medeklinkers -m, -l, -n of -r (de zogeheten liquida) worden ook wel molenaarwerkwoorden genoemd (het woord molenaar kan immers tussen de liquida worden ingevuld). Denk aan nmw (weiden; stam is nem-), ggllw (berichten; stam is ggel-), mnw (wachten, blijven; stam is men-) of sperw (zaaien; stam is sper-). 22
Deze groep werkwoorden wordt onderscheiden van de groep met de eerder besproken muta- letters omdat het futurum en de aoristus worden gevormd zonder de sigma. Met andere woorden: verba liquida hebben een asigmatisch futurum en een asigmatische aoristus. De uitgangen van het futurum volgen die van het praesens van het werkwoord filw. Merk dus op dat het futurum zich vaak alleen van het praesens onderscheidt door het accent! Alleen bij molenaarwerkwoorden waarbij de zuivere stam verschilt van de praesensstam is een groter verschil te zien (zoals bij fanw, ggllw en sperw). De aoristus van de verba liquida volgt de normale aoristus op de voet, zij het dus zonder de sigma. Het verschil zit m hier in verlenging van de stamklinker:
Een -e wordt -ei Een -a wordt -a (lange alpha) Een -i wordt -i (lange iota)
Alles op een rijtje:
Praesens Futurum Aoristus (koin) Aoristus (klassiek)
11.3 Augment (vervolg) We komen nog een laatste keer terug op het augment. Soms ontbrkt het namelijk, in het NT vooral bij werkwoorden die beginnen met een tweeklank. Zie bijvoorbeeld: elogw (zegenen). Het imperfectum van dit werkwoord is elgoun (ik zegende), het perfectum wordt elghka (ik heb gezegend). Aan de andere kant komt ook wel eens een dubbel augment voor. Bijvoorbeeld bij het werkwoord rw (zien), waarvan het imperfectum is: rwn (ik zag) en het perfectum: raka (ik heb gezien). Een regel is hier niet te geven, vandaar dat moet worden verwezen naar de lijst afwijkende werkwoordsvormen in Bijlage 4.
12.1 Voorzetsels Het Grieks gebruikt heel vaak voorzetsels. Sommige daarvan hebben meerdere betekenissen, al naar gelang de naamval. Ook zijn veel Griekse werkwoorden samengesteld met een voorzetsel. Daardoor krijgen werkwoorden een betekenisnuance, zoals bij werkwoorden die beginnen met meta- (na). Vaak staan die voor een verandering. Zo betekent metanow letterlijk anders denken, d.w.z. zich bekeren. In het algemeen gelden ten aanzien van de naamvallen de volgende gebruiksregels:
Nominativus (eerste naamval) Algemeen: onderwerp (subject) en predikaatsnomen (dat wat iets zegt over het onderwerp) - Nominativus pendens (zwevende nominativus die een woord of begrip naar voren haalt om het nadruk te geven (het land, waarop u ligt, zal ik u geven: g (i.p.v. tn gn) f' j s kaqedeij p' atj so dsw atn)) Genitivus (tweede naamval) Algemeen: attributieve bepaling, woord dat zegt wie wat bezit (of wat tot een persoon of zaak behoort (bezits- of afhankelijkheids- relatie)) - Genitivus comparativus (bij vergelijkingen, zie par. 21.8) - Genitivus obiectivus (geeft het object aan (ijver voor God)) - Genitivus partitivus (om het geheel aan te geven waarvan een deel wordt genomen (de bejaardste aller Atheners)) - Genitivus possessivus (geeft de bezitter of oorsprong aan (het boek van de leerling)) - Genitivus qualitatis (geeft een hoedanigheid (grootte, omvang, leeftijd) aan (een reis van 3 dagen)) - Genitivus separativus (om scheiding aan te geven t.o.v. iets) - Genitivus subiectius (geeft het subject aan (de recht- vaardigheid van God)) Dativus (derde naamval) Algemeen: meewerkend voorwerp (indirect object: aan wie of voor wie het handelend subject zich richt) - Dativus auctoris (geeft handelende personen aan na perfectum passivum en adiectiva verbalia (vertaling: door)) - Dativus causae (geeft oorzaak of reden van een gebeurtenis) - Dativus commodi (geeft een bevoordeelde of benadeelde persoon of zaak weer (ik verschaf u voedsel)) - Dativus instrumenti (geeft het gebruikte hulpmiddel weer) - Dativus loci (geeft weer wr de handeling plaatsvindt) - Dativus mensurae (de mate waarin X Y overtreft) - Dativus modi (geeft de wijze waarop) - Dativus possessivus (geeft de bezitter aan of het bezit) - Dativus respectus of relationis (drukt een betrekking uit en kan worden vertaald met wat X betreft) - Dativus sociativus (toont wie of wat als gezelschap of bege- leiding bij iets betrokken is (hij volgde met vrienden)) Accusativus (vierde naamval) Algemeen: geeft object of doel van een handeling weer - Accusativus regionis (toont de richting van een handeling) - Accusativus van uitgebreidheid (omvang, intensiteit) - Accusativus respectus of relationis. Zie bij dativus. 22 Voorzetsels met naamvallen
En naamval nt + 2 in plaats van, in ruil voor p + 2 - vanaf, sedert, ten gevolge van - door (bij passief) k + 2 uit, vanaf, sedert, onmiddellijk na, ten gevolge van pr + 2 voor (van plaats of tijd, in het NT als bepaling van plaats vaak vervangen door: mprosqen, npion, nanti, katnanti (+2)) n + 3 - in, op (van plaats of tijd, in het NT vaak vervangen door ej) - met, door (instrumenteel) - door (bij passief, i.p.v. p of p), niet m.b.t. personen - onder, te midden van (bij groepen personen) sn + 3 (samen) met, met behulp van ej + 4 - naar; ... in; ... binnen (van plaats, richting naar iets heen) - tot; voor, tegen, naar (bij niet zichtbare richting, zoals bij tijdsaanduiding, bij telwoorden; bij doel; bij betrekkingen 23 ) - in (in NT i.p.v. van n; NB ej is ontstaan uit en-j) - na koppelwerkwoord soms niet vertalen! Twee naamvallen di + 2 - door (... heen) (bij personen) - door middel van - gedurende - bij (begeleidende omstandigheden)
+ 4 - wegens - door (toedoen van) kat + 2 van ... af (omlaag); tegen (vijandig bedoeld)
+ 4 - volgens; naar - verspreid over - distributief (kaq' na = een voor een) met + 2 (samen) met
+ 4 na per + 2 aangaande, over
+ 4 rondom, om prj + 3 bij
+ 4 - naar, tegen (bij beweging) - bij (in NT ook gebruikt voor rust) pr + 2 - ten behoeve van, voor - voorbij - in/ uit naam van - ter verdediging van
+ 4 over ... heen; (te) boven (gaan); boven (bij getallen); meer dan p + 2 door (bij het passief, vooral m.b.t. personen)
+ 4 onder Drie naamvallen p + 2 - op - ten tijde van (bij namen van keizers en regeerders)
+ 3 bij; op; over (na verba van gemoedsaandoening: boos over/ op)
+ 4 - naar, tegen (bij beweging; vgl. prj) - op (in NT ook gebruikt voor rust) par + 2 van (de kant van), namens
+ 3 bij
+ 4 - langs, naast - naar, tegen - dan (in koin-Grieks na vergelijking)
23 Zoals ej dnamin (naar vermogen), maar ook ej do (ieder twee) en ej t loipn (met het oog op de toekomst). 23 Voorzetsels in samenstellingen
na- omhoog; weer nti- tegen- po- weg; terug; het verschuldigde dia- door ... heen; uiteen pi- op; (er)bij; ... (niet vertalen) kata- omlaag; precies; ... (iets ongunstigs) meta- mee; ... (verandering) pro- - voor, voorop, vooruit - naar voren, voorwaarts, verder pros- bij; naar sun- samen; mee
13.1 Tweede aoristus Het Grieks kent naast de sigmatische en de asigmatische aoristus ook de zogeheten thematische aoristus of tweede aoristus. Deze komt frequent voor in het NT. De tweede aoristus wordt gekenmerkt door een augment, een afwijkende themavocaal of bindvocaal (te weten o en e, in plaats van een a), de afwezigheid van de tijdkenletter sigma n een verandering van de stam. De vervoeging van de indicativus van de thematische of tweede aoristus gaat net als het imperfectum van lw. De imperativus en de infinitivus volgen de uitgangen van het praesens van lw. Maar door de gewijzigde stam is er nooit verwarring met het praesens of imperfectum. Welke werkwoorden voor een thematische aoristus in aanmerking komen, is niet in een regel te vatten. Het komt aan op het domweg leren van de stamtijden. Als voorbeeld het werkwoord bllw (let op: dit is een verbum liquidum, de zuivere stam is bl-):
Indicativus Imperativus Infinitivus
Praesens Imperfectum Futurum Aoristus Aoristus Aoristus
gw gon gag- gagon gage gagen leiden arw roun l- elon elon elon elon le len nemen martnw mrtanon mart- marton marte marten zondigen poqnskw pqnhskon poqan- pqanon pqane poqanen sterven erskw hriskon er- hron er eren vinden cw econ sc- scon scj scj scj scj scen hebben lambnw lambnon lab- labon lbe laben nemen lgw legon ep- epon epon epon epon 24 ep epen zeggen lepw leipon lip- lipon lip lipen achterlaten rw rwn d d d d- -- - edon edon edon edon d den zien frw fron negk- negkon negkon negkon negkon negke negken dragen fegw feugon fug- fugon fug fugen vluchten
24 Naast epon komt epa voor. De uitgangen van epa volgen lusa: epa, epaj, epe(n), epamen, epate, epan. Let op: de imperativus bij epa epa epa epa is epn epn epn epn (en bij epon epon epon epon luidt de imperativus ep ep ep ep)! 24 Het is het best om sterk afwijkende thematische aoristi te leren als afzonderlijke woorden. In feite zijn het dat ook! Zo is edon oorspronkelijk geen vorm van rw, maar een aoristus van een heel ander werkwoord (met stam id), waarvan de tegenwoordige tijd buiten gebruik is geraakt. Dit verschijnsel heet suppletie (toevoeging, wat onregelmatige vormen oplevert). Vergelijk het Engelse to go, went, gone, waarbij went feitelijk de verleden tijd is van het allang vergeten werkwoord to wend.
13.2 Stamaoristus We introduceren een vierde aoristus, de wortelaoristus of, liever, stamaoristus. De uitgangen komen bij deze vorm direct achter de stam, znder bindvocaal. Welke werkwoorden een stamaoristus hebben is net als bij de thematische aoristus niet in een regel te vatten. We geven er drie: bhn (banw), crhn (carw), gnwn (ginskw). 25 Vergelijk de uitgangen met die van de passieve aoristus, die aan bod komt in par. 17.1.
Indicativus Imperativus Infinitivus
Aoristus stam = bh
bhn
bhj bqi bnai bh btw
bhmen
bhte bte
bhsan btwsan
Indicativus Imperativus Infinitivus
Aoristus stam = carh carh carh carh
crhn
crhj carqi carnai crh cartw
crhmen
crhte carte
crhsan cartwsan
Indicativus Imperativus Infinitivus
Aoristus stam = gnw gnw gnw gnw
gnwn
gnwj gnqi gnnai gnw gntw
gnwmen
gnwte gnte
gnwsan gntwsan
13.3 Bezittelijke voornaamwoorden Het Grieks gebruikt pronomina possessiva alleen als er nadruk op wordt gelegd: mon brm stin (mijn voedsel is het... (Joh. 4:34)). In andere gevallen volstaat een lidwoord. Vgl. hsoj tn patra tn qen lgei (Jezus noemt God Zijn Vader).
Getal Betekenis Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig Enkelvoud mijn mj m mn jouw sj s sn van hem of haar ato (kenou) atj (kenhj) ato (kenou)
25 Zie ook: sthn (stamai = gaan staan (vgl. p. 71)), rrhn (w = vluchten) en dun (dw = ondergaan). 25 Meervoud onze mteroj mtera mteron jullie mteroj mtera mteron van hen atn atn atn
Pronomina possessiva worden net zo verbogen als het bijvoeglijk naamwoord kalj (zie par. 7.1). Bij de derde persoon (sing/plur) gebruikt het Grieks overigens de genitivus van de persoonlijke voornaamwoorden atj: ato, atj, ato en atn. Strikt genomen zijn dit helemaal geen bezittelijke voornaamwoorden, maar persoonlijke voornaamwoorden (zie par. 8.1). Merk op dat bezittelijke voornaamwoorden vaak worden voorafgegaan door een lidwoord (i.t.t. het bovengenoemde voorbeeld uit Johannes): kairj mj (mijn tijd). Vergelijk: kairj mou (genitivus van een pronomen personale (lett. tijd van mij)), wat vaker voorkomt in het Grieks.
14.1 Mediale werkwoorden en deponentia Het Grieks kent naast actieve werkwoorden ook verba die mediaal zijn. Deze houden het midden tussen zuiver actieve en zuiver passieve werkwoorden. Om precies te zijn, ze verwijzen terug naar het subject (in de actieve vorm voert het subject een handeling uit, terwijl in de mediale vorm wordt benadrukt dat het subject die handeling aan zichzelf voltrekt). In het NT komen mediale verba minder vaak voor dan in het klassiek Grieks. Sommige mediale werkwoorden kennen tevens een actieve vorm. Zij hebben drie mogelijke betekenissen, die we illustreren aan de hand van het werkwoord low (wassen), waarvan de mediale vorm loomai is: Direct reflexief of wederkerend (aan zichzelf of met zich): ik was mezelf Indirect reflexief (voor zichzelf, d.w.z. in eigen belang; het subject is sterk betrokken bij de handeling): ik was ten behoeve van mezelf Passief (worden): ik word gewassen (de handelende persoon staat in de genitivus na de praepositie p. Vgl. o nekro gerontai p to qeo = de doden worden door God opgewekt) Er zijn echter ook werkwoorden die alln mediaal zijn, zoals het werkwoord dnamai (kunnen) of bolomai (willen). Dit zijn zgn. media tantum (uitsluitend mediale verba) of deponentia, d.w.z. werkwoorden die hun actieve vorm hebben afgelegd (gedeponeerd), maar wel een actieve betekenis hebben. Bezitten ze dan helemaal geen actieve vorm meer? Jawel. Zie het werkwoord rcomai (komen, gaan), dat als aoristus lqon heeft, een thematische actieve aoristus (z.o.z.). Dan zijn er nog werkwoorden die zowel een mediale als een actieve vorm kennen en waarbij het werkwoord in de mediale vorm z van betekenis verandert dat deze niet goed kan worden afgeleid. Zo betekent lepw verlaten of achterlaten, terwijl lepomai achterblijven aanduidt. Paw is doen ophouden (met) en paomai ophouden (met), peqw overreden en peqomai gehoorzamen. Al deze afwijkende betekenissen moeten we afzonderlijk leren! De persoonsuitgangen van het mediale werkwoord (medium) zien er als volgt uit:
Tijd Ik Jij Hij/zij/het Wij Jullie Zij Praesens -mai -sai -tai -meqa -sqe -ntai Imperfectum -mhn -so -to -meqa -sqe -nto Infinitivus -sqai Imperativus -so -sqw -sqe -sqwsan
De weergegeven uitgangen zijn expres znder bindvocaal gepresenteerd omdat deze kan verschillen. De meeste werkwoorden hebben een o-micron en e-psilon als themavocaal (d.i. een thematische vervoeging), maar dnamai is a-thematisch (net als kqhmai en kemai). We komen daarom met rijtjes voor zowel lomai (lw) als dnamai. 26 Indicativus Imperativus Infinitivus
Praesens
lomai
l lou lesqai letai lusqw
lomeqa
lesqe lesqe
lontai lusqwsan
Imperfectum
lumhn
lou
leto
lumeqa
lesqe
lonto
Indicativus Imperativus Infinitivus
Praesens
dnamai
dnasai dnaso dnasqai dnatai dunsqw
dunmeqa
dnasqe dnasqe
dnantai dunsqwsan
Imperfectum
dunmhn
dnaso
dnato
dunmeqa
dnasqe
dnanto
Let op 1: bij de 2 de pers. sing. van het praesens en imperfectum van lomai zien we de uitgangen - en -ou. Die zijn ontstaan door samentrekking van de bindvocaal met de uitgangen n het wegvallen van de sigma (wat gebeurt tussen 2 klinkers, behalve bij de imperativus van de 3 de pers. mv. waar de sigma te sterk is): l-e-sai => leai => l en ook: l-e-so => leo => lou. Let op 2: de infinitivus van het medium lusqai luidt vertaald: (om te) worden losgemaakt. Zie: o nekro dnantai geresqai; = kunnen de doden worden opgewekt?
Voor de zekerheid nog het rijtje behorend bij rcomai:
Indicativus Imperativus Infinitivus
Praesens Imperfectum Futurum Aoristus Aoristus Aoristus Zie p. 28 rcomai rcomhn lesomai lqon rc rcou les lqej lq lqen rcetai rceto lesetai lqe(n) lqtw rcmeqa rcmeqa leusmeqa lqomen rcesqe rcesqe lesesqe lqete lqte rcontai rconto lesontai lqon lqtwsan 27 14.2 Zelfstandige naamwoorden derde declinatie We introduceren een derde verbuigingsgroep van zelfstandige naamwoorden naast de zogeheten a-stammen (substantiva op -h(j) of -a(j)) en de o-stammen (met een stam eindigend op een o-klank). Deze derde groep omvat veruit de meeste zelfstandige naamwoorden, maar kan niet onder n noemer worden gebracht. De derde declinatie is er in twee hoofdsoorten, namelijk stammen die eindigen op een klinker (vocaalstammen) en stammen die eindigen op een medeklinker (consonantstammen). Deze laatste groep kan weer verder worden onderverdeeld, maar daar komen we in latere lessen op terug. Voor nu volstaat de tweedeling. De derde declinatie heeft een handicap in vergelijking met de eerste en tweede verbuigingsgroep: de genitivus kan niet uit de nominativus worden afgeleid. De eerste naamval kent uitgangsvormen die heel afwijkend kunnen zijn. De genitivus bestaat echter altijd uit de stam, gevolgd door de uitgang -oj. We geven in de woordenlijst bij woorden uit deze groep altijd de nominativus en de genitivus. We kunnen dan zelf het rijtje verder afbreien bij fr, fwrj (de dief) en t sma, smatoj (het lichaam).
Consonantstammen Vocaalstammen Uitgangen Uitzonderingen consonantstam fr t sma (dent) -j (of geen uitgang) nr patr tou fwrj tou smatoj -oj tou ndrj tou patrj t fwr t smati -i t ndr t patr tn fra t sma -a , n tn ndra tn patra tn patra tn patra tn patra o frej t smata -ej , a o ndrej o patrej o patrej o patrej o patrej tn fwrn tn swmtwn -wn tn ndrn tn patrwn tn patrwn tn patrwn tn patrwn toj fwrs(n) toj s toj s toj s toj smasi masi masi masi( (( (n nn n) )) ) -si (!) toj toj toj toj ndr ndr ndr ndrsi(n) si(n) si(n) si(n) toj patrsi(n) toj patrsi(n) toj patrsi(n) toj patrsi(n) toj fraj t smata -aj , a , ej toj ndraj toj toj toj toj patraj patraj patraj patraj
Achter de uitgang van de dativus meervoud staat een uitroepteken. Dat komt omdat er veelal kleine veranderingen optreden als gevolg van de sigma (b.v. bij t sma):
Labiaalstam ray, raboj de arabier j wordt y toj rayi(n) Gutturaalstam krux, krukoj de prediker j wordt x toj kruxi(n) Dentaalstam paj, paidj het kind dentaal verdwijnt toj pais(n)
Bij nr (man) is de afwijking in de derde naamval meervoud nog wat groter en bij patr, patrj (vader) gebeuren er ook bij de andere personen onverwachte dingen. Zie verder het verwante woord moeder: mthr, tj mhtrj, t mhtr, tn mhtra, a mhtrej, tn mhtrwn, taj mhtrsin en tj mhtraj (vgl. dochter: qugthr, tj qugatrj etc.)
14.3 Vragend voornaamwoord en onbepaald voornaamwoord Het Grieks gebruikt voor het vragend voornaamwoord (wie? of wat?) hetzelfde woord als voor onbepaalde voornaamwoorden of indefinita (iets, iemand, men, enige, een of ander, sommige, een zekere, een paar, enkele, deze of gene): tij / ti. De betekenis moet uit de context duidelijk worden. Als vuistregel geldt dat vragende voornaamwoorden altijd met accent worden geschreven en onbepaalde voornaamwoorden altijd zonder accent. Dus: tj didskei t tkna; (wie onderwijst de kinderen?) en nr tij lqe prj t ern (een zekere man ging naar de tempel).
Getal Naamval Man/vrouw Onzijdig Man/vrouw Onzijdig Vragend vnw. Onbep. vnw. Enkelvoud 1 tj t tij ti 2 tnoj tnoj tinoj tinoj 3 tni tni tini tini 4 tna t tina ti 28 Meervoud 1 tnej tna tinej tina 2 tnwn tnwn tinwn tinwn 3 tsi(n) tsi(n) tisi(n) tisi(n) 4 tnaj tna tinaj tina
Let op 1: De vorm tisi(n) in de derde naamval meervoud is ontstaan uit tinsi(n): in het Grieks valt een -n voor een sigma altijd weg. Let op 2: Zoals we al hebben gezien (p. 15), kan tij in de eerste naamval worden verbonden met het betrekkelijk voornaamwoord, waardoor de vormen stij, tij en ti (en otinej, atinej en tina) ontstaan. Merk op dat steeds beide delen van het woord worden verbogen! De betekenis volgt telkens die van het relativum (die, dat, (het)welk, hetgeen en wat). NB. in het koin-Grieks bestaat een voorkeur voor dergelijke samengestelde relativa!
15.1 Futurum mediale werkwoorden De toekomende tijd van het medium wordt, net als bij het activum, gevormd met behulp van een sigma. De vervoeging volgt verder de standaard mediale uitgangen:
Indicativus Infinitivus
Futurum
lsomai
ls lsesqai lsetai
lusmeqa
lsesqe
lsontai
Merk op dat het futurum medii nooit passief mag worden vertaald. Het Grieks gebruikt hiervoor in de toekomende tijd (en de aoristus) een andere vorm, namelijk het passivum (zie p. 33). Dus lsomai wordt vertaald met: ik zal mezelf losmaken of ik zal losmaken ten behoeve van mezelf (en nimmer: ik zal worden losgemaakt). Bij deponentia, d.w.z. werkwoorden met uitsluitend een mediale vorm, vertalen we het futurum met een gewone toekomende tijd. Boulsomai staat dus gewoon voor: ik zal willen (en niet: ik zal voor mezelf willen o.i.d.). De meeste mediale toekomende tijden in het Grieks betreffen overigens deponentia. Komt de sigma van het futurum n een gutturaal- of dentaalstam, dan vinden, parallel aan het actieve futurum (zie p. 12), de volgende veranderingen plaats:
Stam Regel Werkwoord Stam Futurum Betekenis gutturaal gutt. +s = x pgomai pg- pxomai wegvoeren
15.2 Mediale verba contracta Ook verba contracta hebben mediale vormen. We beginnen met het futurum medii van de verba contracta, welke vrij eenvoudig is, omdat er namelijk net als bij de toekomende tijd van de actieve vormen geen contractie plaatsvindt. Let wl op de gebruikelijke klinkerverlenging:
Voor de indicativus medii van de verba contracta gelden dezelfde samentrekkingsregels als voor de actieve vormen (zie p. 17 en 18). Het accent is ook hier het onderscheidingsteken.
timw timw timw timw = eren Imperativus Infinitivus
Praesens
timmai
timsai 26
tim (vgl. ik eer (let op context!)) timsqai timtai timsqw timmeqa timsqe timsqe timntai timsqwsan
26 Klassiek is tim. 27 Deponens, ook gespeld als cromai (maar het werkwoord volgt de regels van de -hw-contractie). 28 Klassiek is file. 30 Imperfectum
15.3 Futurum mediale verba liquida Zoals bij molenaarswerkwoorden de actieve toekomende tijd het praesens van filw volgt (asigmatisch), zo wordt het futurum van de mediale vorm vervoegd volgens filomai. Als voorbeeld dient het werkwoord fanomai (verschijnen, stam = fan-):
Indicativus Infinitivus
Futurum
fanomai
fan fanesqai fanetai
fanomeqa
fanesqe
fanontai
15.4 Futurum van em em em em Het futurum van em heeft een mediale vorm, maar wordt als activum vertaald (dus somai betekent: ik zal zijn). NB. de tweede persoon meervoud doet ook dienst als imperatief (p.8).
Indicativus Imperativus Futurum Infinitivus fut.
Praesens Imperfectum
Attisch Koin Attisch Koin em (n) mhn somai e sqa j sqi sqi s sesqai st(n) n n stw tw stai stai stai stai smn men meqa smeqa st te te ste sesqe sesqe es(n) san san stwsan stwsan sontai 31 15.5 Onregelmatige futura Sommige actieve werkwoorden hebben een mediaal futurum (met een actieve betekenis). Zij zijn dus in het futurum deponentia. Deze zijn in het onderstaande rijtje met onregelmatige futura opgenomen:
Futurum Indicativus praesentis Betekenis
martsw martnw ik zal zondigen nabsomai nabanw ik zal opgaan, naar boven gaan poqanomai poqnskw ik zal sterven bsomai banw ik zal gaan boulsomai bolomai ik zal willen gensomai gnomai ik zal worden, ontstaan gnsomai ginskw ik zal weten dunsomai dnamai ik zal kunnen pilsomai pilanqnomai ik zal vergeten lesomai rcomai ik zal komen somai em ik zal zijn lmyomai lambnw ik zal nemen maqsomai manqnw ik zal leren yomai rw ik zal zien pesomai pptw ik zal vallen pesomai punqnomai ik zal navragen, horen, vernemen pomai pnw ik zal drinken txomai tktw ik zal baren carsomai carw ik zal me verheugen fgomai stw ik zal eten fexomai fegw ik zal vluchten
15.6 Hoofdtelwoorden De hoofdtelwoorden of cardinalia in het Grieks leren we eerst van 1 tot en met 12:
ej ma n a/ n do do do b/ twee trej trej tra c/ drie tssarej tssarej tssara d/ vier pnte pnte pnte e/ vijf x x x $/ zes pt pt pt z/ zeven kt kt kt h/ acht nna nna nna q/ negen dka dka dka i/ tien ndeka ndeka ndeka elf ddeka ddeka ddeka twaalf
Van deze cardinalia worden alleen de telwoorden 1 - 4 verbogen. De andere zijn indeclinabel:
En Twee Drie Vier M F Ntr. M/F/Ntr. M/F Ntr. M/F Nrt.
ej ma n do trej tra tssarej tssara nj mij nj do trin trin tessrwn tessrwn n mi n dus(n) 29 tris(n) tris(n) tssarsi(n) tssarsi(n) na man n do trej trej trej trej tra tssaraj tssara
29 .| auat, at, euct| .|eat, auat, at, euct| .|eat, auat, at, euct| .|eat, auat, at, euct| .|eat, ee, e |ee, s. aat sat et :e| at (aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten) 32 Let op: samenvoegingen met ej worden op dezelfde wijze verbogen. Zie bijvoorbeeld niemand, niets, geen enkele: odej (odema, odn) en mhdej (mhdema, mhdn). Vgl. ode ej en mhde ej, wat hetzelfde betekent.
15.7 Derde declinatie: stammen op - -- -n nn n en - -- -nt nt nt nt Bij zelfstandige naamwoorden in de derde verbuigingsgroep, waarvan de stam eindigt op een rho, een tau of een mu, kan de stam, zoals we zagen, eenvoudig worden gevonden door de uitgang -oj van de genitivus af te halen. Ook bij muta-letters geldt dit, zij het dat in de dativus meervoud de uitgang verandert (zie p. 27). We onderscheiden in aanvulling op deze laatste nog stammen die eindigen op n of nt, bijvoorbeeld poimn, poimnoj (herder) en grwn, grontoj (oude man). Ook bij deze woorden treedt in de dativus meervoud een wijziging op ten opzichte van het standaardwoord fr (toj fwrs(n)):
-n stam ( poimn) -n valt weg vr sigma toj pomesi(n) -nt stam ( grwn) -nt valt weg + klinkerverlenging toj gerosi(n)
De verlenging bij -nt stammen in de dativus meervoud ziet er als volgt uit:
-o => -ou (vgl. drkwn, to drkontoj ,toj drkouji(n)) -e => -ei (vgl. kataleifteij, to kataleiftentoj, toj kataleifteji(n)) -a => -a (verlengde alpha, vgl. mj, to mntoj, toj msi(n))
16.1 Aoristus medii De mediale aoristus wordt net als de actieve variant gekenmerkt door een augment, een sigma en bindvocaal alpha. Verder kent de aoristus medii de reeds bekende mediale uitgangen van het imperfectum:
Indicativus Imperativus Infinitivus
Aoristus
lusmhn
lsw lsai (Vgl. infinitivus van gewone aor.!) lsasqai lsato lussqw
lusmeqa
lsasqe lsasqe
lsanto lussqwsan
Net als bij de gewone mediale uitgangen vindt contractie plaats in de tweede persoon enkelvoud: lusa-so wordt lusao (de sigma tussen klinkers valt immers weg), wat weer wordt samengetrokken tot lsw (zie p. 17). Evenals het mediale futurum mag de aoristus medii nooit passief worden vertaald. lusmhn vertalen we dus met ik maakte mezelf (eens) los of ik maakte X (eens) los t.b.v. mijzelf. We plaatsen eens tussen haakjes omdat we dat in de praktijk niet meevertalen. Door het specifieke aspect is een aoristus immers nauwelijks in het Nederlands weer te geven. NB. de aoristus van deponentia vertalen we met een gewone verleden tijd. Zie onder meer ecomai (i.e. ik bid). De aoristus luidt exmhn, wat betekent: ik bad (eens).
16.2 Thematische aoristus medii Ook deponentia kunnen een aoristus II hebben. De vervoeging hiervan gaat net als bij actieve thematische aoristi volgens het (mediale) imperfectum, dus met de bindvocalen o en e, maar met een andere stam. Imperativus en infinitivus volgen beide het mediale praesens. De vier belangrijkste deponentia met een thematische aoristus zijn:
33 Aoristus Deponentia Betekenis
pelaqmhn (laq-) pilanqnomai ik vergat eens genmhn (gen-) gnomai ik werd, ontstond eens piqmhn (piq-) peqomai ik gehoorzaamde, geloofde eens puqmhn (puq-) punqnomai ik vernam, hoorde eens
We werken voor de volledigheid genmhn (ik werd eens, was eens, kwam eens) nog uit:
Indicativus Imperativus Infinitivus
Aoristus
genmhn
gnou gnou (NB: word eens!) gnesqai gneto gensqw
genmeqa
gnesqe gnesqe
gnonto gensqwsan
16.3 Accusativus Cum Infinitivo In een constructie met een accusativus cum infinitivo vormt het infinitief het gezegde, terwijl het subject waar dat gezegde op slaat in de vierde naamval staat. Denk aan de Engelse zin: I want you to stop, die we in het Nederlands niet zonder de hulp van het voegwoord dat kunnen vertalen (ik wil dat jij stopt, in plaats van het kromme ik wil jou te stoppen). Wat is hier gebeurd? Met het voegwoord dat hebben we een bijzin gecreerd waarin de accusativus onderwerp en de infinitivus persoonsvorm is geworden. Deze constructie, kortweg AcI genoemd, komt in het Grieks veelvuldig voor. Zie bijvoorbeeld:
. .a a| caaa| . e.| .a , :u, :aa :eae| eu eu eu eu .|et,e.| .|et,e.| .|et,e.| .|et,e.| :ec.u,| :ec.u,| :ec.u,| :ec.u,| (acc.) .t|at .t|at .t|at .t|at (inf.), sat sat ca|., .aeu.| at, cu|.eucat, ,u|att| En op de sabbatdag gingen wij de poort uit, de rivier langs, waar wij meenden, dat er een gebedsplaats zou zijn (lett. waar wij meenden een gebedsplaats te zijn); en nedergezeten, spraken wij tot de vrouwen, die samengekomen waren (Hand. 16:13).
Nog een voorbeeld:
sat :ea,a,a| aueu, .a .| sutet, t sutet, t sutet, t sutet, t . . . . (acc) e.t :et.t| e.t :et.t| e.t :et.t| e.t :et.t| (inf.) t|a caa, En hen naar buiten leidend zei hij: Heren, wat moet ik doen (lett. wat is mij nodig te doen) om behouden te worden? (Hand.16:30)
Een accusativus cum infinitivo kan ook twee accusativi bevatten (nl. een die in de betrekkelijke bijzin het onderwerp wordt en een die het lijdend voorwerp vormt):
eu e` aue| etat e| sece| etat e| sece| etat e| sece| etat e| sece| (subjectsacc.) ,ac.t| ,ac.t| ,ac.t| ,ac.t| (inf.) a ,a|e.|a tta a ,a|e.|a tta a ,a|e.|a tta a ,a|e.|a tta (objectsacc.) Ik meen, dat ook de wereld zelve de geschrevene boeken niet zou bevatten (Joh. 21:25)
De accusativus cum infinitivo komt vooral voor na bepaalde werkwoorden, namelijk: Werkwoorden van zeggen (lgw), vragen (aitw, domai), smeken (parakalw), bevelen (kelew, paraggllw) etc. Werkwoorden van menen of denken (nomzw, dokw, oomai), willen (qlw, bolomai), verwachten (lpzw, prosdokw). Werkwoorden van doen en laten (b.v. poiw (doen, maken), w ((toe)laten), titrpw (toestaan +3, dus met dativus cum inifinitivo!), fhmi (laten), kwlw (verhinderen) en nagkzw (dwingen)). Onpersoonlijke uitdrukkingen zoals de (het is nodig), gneto (het geschiedde) en est(n) (het is) + predikaat (kaln stn mj de enai = het is goed dat wij hier zijn). 34 We besteden nog speciaal aandacht aan gneto, waarmee veel zinnen in het NT beginnen. In feite is het een hebrasme (wajehi). Doorgaans komt na het geschiedde een accusativus cum infinitivo:
`E,.|.e e. :e.ue.|a| a | .t, | :ec.u,| :atetcs| (slavin, acc.) t|a .,euca| :|.u a :ua|a u :a|cat (ontmoeten + 3, inf. oar.) t| En het geschiedde, toen wij naar de gebedsplaats gingen, dat een zekere slavin, die een waarzeggende geest had, ons tegenkwam (Hand. 16:16).
Soms volgt echter gewoon een indicativus, al dan niet voorafgegaan door het woordje kai dat onvertaald moet blijven!
Kat .,.|.e .| ta a| .a| sat au e, | eteacsa| 30
En het geschiedde op n van de dagen dat Hij aan het leren was (Lc. 5:17).
16.4 Bijvoeglijke naamwoorden De derde verbuigingsgroep omvat naast zelfstandige naamwoorden vanzelfsprekend ook bijvoeglijke naamwoorden. De adiectiva die nu volgen, worden gekenmerkt door een consonant-stam, eindigend op -n (mlaj, mlanoj) of -nt (pj, pantj). De stam wordt net als bij de substantiva in de derde verbuigingsgroep gevonden door -oj af te hakken van de (mannelijke) genitivus. Merk op dat de adiectiva in mannelijke en onzijdige vorm worden verbogen als de -n stammen en in vrouwelijke vorm als dxa (zie p. 6).
Bij -nt stammen van het type kn, kontj wordt de dativus meervoud (mannelijk en onzijdig) kosi(n). Want: de -nt voor de sigma valt weg en door klinkerverlenging wordt de -o een -ou. Hier geldt: o => ou, e => ei en a => a (verlengd). Vgl. ook p. 32.
16.5 Rangtelwoorden De rangtelwoorden of ordinialia worden verbogen als bijvoeglijke naamwoorden op -oj, -h en -on (zie p. 11). De eerste twaalf zien er als volgt uit:
30 NB. | eteacsa| is een koin-alternatief voor het gangbare imperfectum .eteacs. (Hij was aan het leren). 31 Hier mag pshn ook (en melanhn). 32 De -n voor de -s verdwijnt. 33 De -nt voor de -s weg, gevolgd door klinkerverlenging. 34 De stam eindigt op rho, dus is de uitgang een alpha in plaats van een ta. 35 De stam eindigt op een klinker, dus is de uitgang een alpha in plaats van een ta. 35 Merk op dat getallen ook als bijwoord kunnen worden gebruikt: eenmaal, tweemaal, driemaal etc. De eerste vijf adverbia (die vanaf viermaal steevast eindigen op -kij):
pax eenmaal (zie paj = elke, iedere; vgl. hapax = woord dat maar eenmaal voorkomt) dj tweemaal trj driemaal tetrkij viermaal pentkij vijfmaal
16.6 Hoofdtelwoorden We maken het lijstje cardinalia wat langer, om precies te zijn van 13 tot en met 20, gevolgd door de tientallen tot en met honderd. Al deze hoofdtelwoorden blijven onverbogen:
17.1 Passief van aoristus en futurum Zoals we hierboven al hebben vastgesteld mag de mediale vorm van de aoristus en het futurum nooit passief worden vertaald. Het Grieks heeft voor beide tijden een aparte passieve vorm, die er in het geval van lw zo uitziet:
Indicativus Imperativus Infinitivus
Aoristus
eens worden losgemaakt eens moeten worden losgemaakt eens te worden losgemaakt
eens zullen worden losgemaakt eens te zullen worden losgemaakt
luqsomai luqs
luqsesqai luqsetai
luqhsmeqa
luqsesqe
luqsontai
De passieve vorm wordt zowel bij de aoristus als het futurum gekenmerkt door -qh. De aoristus krijgt verder, zoals iedere aoristus, een augment, maar een bindvocaal ontbreekt. Het futurum is te herkennen aan de sigma en de bindvocalen e en o. Verder volgt de aoristus de persoonsuitgangen van het imperfectum, het futurum die van het medium. Op deze algemene regels zijn natuurlijk weer enkele aanvullingen en uitzonderingen te maken. Zo ziet de passieve aoristus er bij een labiaal-, gutturaal- of dentaalstam anders uit:
Stam Regel Werkwoord Stam Aoristus Betekenis labiaal lab. => f kalptw kalup- kalfqhn ik werd bedekt gutturaal gutt. => c fulssw fulak- fulcqhn ik werd bewaakt dentaal dent. => s ktzw ktiz- ktsqhn ik werd geschapen
17.2 Passieve thematische aoristi Sommige passieve aoristi, in feite thematische aoristi (aoristi II), hebben als passiefkenmerk geen -qh, maar alleen -h. Dat geldt ook t.a.v. het passieve futurum. Een regel is niet te geven, dus er zit weinig anders op dan de uitzonderingen te leren. Hier alvast een rijtje: 36
Werkwoord Aoristus P. Betekenis Futurum P. Betekenis
kplssomai xeplghn ik stond (eens) versteld (!) kplagsomai ik zal versteld staan kptw kphn ik werd (eens) geslagen kopsomai ik zal w. geslagen sperw sprhn ik werd (eens) gezaaid sparsomai ik zal w. gezaaid stllw stlhn ik werd (eens) gezonden stalsomai ik zal w. gezonden trfw trfhn ik werd (eens) opgevoed trafsomai ik zal w. gevoed fqerw fqrhn ik werd (eens) vernietigd fqarsomai ik zal w. vernietigd fanomai fnhn ik verscheen (eens) (!) fanomai 37
ik zal verschijnen
Overigens hoeft een werkwoord met een actieve tweede aoristus in passieve vorm helemaal geen thematische aoristus te hebben. Een verband ontbreekt.
17.3 Deponentia Werkwoorden die uitsluitend een mediale uitgang hebben, kennen vaak alleen een passieve aoristus en (vaak ook) een passief futurum. Kijk naar de volgende voorbeelden:
Indic. praesens Betekenis Stam Aoristus passief Futurum passief
De passieve aoristus wordt in zulke gevallen vertaald als een verleden tijd (ik antwoordde eens etc.), het passief futurum als een gewone toekomende tijd (ik zal antwoorden).
36 Andere passieve aoristi op -hn: noghn (nogw), rpghn (rpzw), grfhn (grfw), drhn (drw), tfhn (qptw), klphn (klptw), krbhn (krptw), rrfhn (ptw), strfhn (strfw), trphn (trpw) en crhn (carw). 37 Fanomai is een molenaarswerkwoord (zie p. 30). Maar ook fansomai is mogelijk (zie ook p. 20)! 37 Naast deze volledige deponentia passivi (DP) bestaan ook nog enkele halve varianten, zoals het werkwoord dnamai. Dit verbum heeft een keurige passieve aoristus: dunqhn. Maar het futurum luidt: dunsomai (en niet: dunhqsomai!!!). Desondanks wordt dnamai aangeduid als een deponens passief (een andere halfhartige DP is pstamai (begrijpen, kennen): pistqhn (aor. P) en pistsomai (fut. M)). Er zijn ook deponentia die zowel een aoristus medium als een aoristus passief kennen! In deze gevallen vertalen we de passieve aoristus wl passief. Een voorbeeld van zulke deponentia medii (DM) is dcomai (ontvangen). De aoristus medium luidt: dexmhn (ik ontving (eens)), terwijl de aoristus passief, dcqhn, ik werd (eens) ontvangen aanduidt. Ook het futurum van deponentia medii kent twee versies: dxomai (mediaal futurum: ik zal ontvangen) en decqsomai (passief futurum: ik zal worden ontvangen). Zie ook rgzomai (werken, bewerken). De aoristus passief rgsqh betekent het werd (eens) bewerkt, de aoristus medium rgasmhn staat voor ik bewerkte (eens).
18.1 Perfectum en plusquamperfectum medium Naast het praesens, het imperfectum, het futurum en de aoristus, kennen ook het perfectum en het plusquamperfectum een mediale vorm. Deze kan zowel mediaal als passief worden vertaald. De mediale voltooide tijd bestaat uit een reduplicatie (net als bij het perfectum activi), een stam en de bekende mediale uitgangen (zonder bindvocalen!). Opvallend is dat de kenletter kappa ontbreekt.
Zuiver mediaal opgevat lezen we bij llumai: ik heb mezelf (of ten behoeve van mezelf) losgemaakt. De passieve vertaling is echter bij perfecti gebruikelijker: ik ben losgemaakt (en ben dus nu vrij: het gaat om het resultaat!). Helaas is niet altijd duidelijk of perfecti medii mediaal of passief moeten worden vertaald. Neem Johannes 17:10, waar staat: dedxasmai n atoj. Dit kan zowel betekenen: Ik heb Mij in hen verheerlijkt (NBG) of Ik ben in hen verheerlijkt (Leidse Vertaling). Net als bij gewone perfecta geldt dat het augment ontbreekt bij werkwoorden die met een tweeklank beginnen. Verba contracta krijgen bovendien een klinkerverlenging. Zie b.v. okodomw (bouwen), waarvan de mediale voltooide tijd luidt: okodmhmai (zie p. 20). Let op dat bij deponentia de betekenis van het perfectum medium actief of passief kan zijn. De gebiedende wijs van het perfectum medium komt heel weinig voor. De ondertoon is vaak plechtig, zoals de bezwering van de elementen in de storm op het meer (Markus 4:39): sipa, pefmwso (zwijg, wees gemuilkorfd). Merk op dat zwijg hier een gewone imperativus is van het verbum contractum siwpw. 38 18.2 Derde declinatie van sigma-stammen (substantiva) Zoals we zagen is de derde verbuigingsgroep een verzamelgroep van allerlei soorten zelfstandige naamwoorden. We onderscheiden dit keer een aparte subcategorie sigma- stammen. Het gaat om onzijdige substantiva, die eindigen op -oj (immers, mannelijke en vrouwelijke woorden op -oj horen tot de tweede verbuigingsgroep (zie p. 8,9)). Het moge duidelijk zijn dat door de prominente rol van de sigma veelvuldig contractie optreedt. Immers, de sigma tussen twee klinkers valt weg. Als voorbeeld dient t gnoj (geslacht, afkomst), maar andere bekende woorden zijn toj (jaar), krtoj (kracht), mloj (lidmaat), roj (berg, NB. tn rwn tn rwn tn rwn tn rwn), pltoj (menigte) en sktoj (duisternis):
t gnoj to gnouj t gnei t gnoj t gnh tn genn toj gnesi(n) t gnh
Merk op dat gnouj is ontstaan uit gnesoj, na het wegvallen van de sigma (gneoj) en contractie. De uitgang h in de eerste en vierde naamval meervoud is veroorzaakt door samentrekking van gnesa (sigma valt weg). Voor de contractieregels, zie p. 17.
18.3 Derde declinatie van sigma-stammen (adiectiva) De bijvoeglijke naamwoorden met een sigma-stam zijn er in twee soorten: mannelijke/ vrouwelijke en onzijdige. We kunnen dit laten zien aan de hand van lqhj (waar, oprecht), maar denk ook aan b.v. sqenj (ziek, zwak), sebj (goddeloos), elabj (vroom) en gij (gezond). De uitgangen van de substantiva met een sigma-stam zijn goed te herkennen:
Ten aanzien van de contractie gelden dezelfde regels als bij de zelfstandige naamwoorden (zie hierboven). Daarom wordt lhqsej in de eerste naamval meervoud masc./fem. lhqej (zoals ook lhqsaj in de accusativus plur. lhqej wordt) en verandert lhqsa in lhq. Overigens blijft het adiectivum plrhj (vol) in Koin-Grieks onverbogen (zie Johannes 1:14 (plrhj critoj kai lhqeaj = vol van genade en waarheid), waar plrhj verwijst naar monogenoj, maar toch niet van vorm verandert).
18.4 Onderlinge betrekkelijke voornaamwoorden Tussen sommige voornaamwoorden bestaat een onderling verband (correlatie) op het gebied van eigenschappen als grootte, hoeveelheid en hoedanigheid. Voorbeelden zijn: zo groot ... als, zodanig ... als, hoe groot?, zoveel als etc. Dit worden pronomina correlativa genoemd. We verdelen ze onder in vragende voornaamwoorden (hoeveel?), aanwijzende voornaamwoorden (zodanig, zo groot) en betrekkelijke voornaamwoorden (zodanig als, zo groot/ veel als). 39 We persen de correlatieven in een handig schemaatje:
Interrogativa (vragende vrnw) Demonstrativa (aanwijzende vrnw) Relativa (betrekkelijke vrnw) p... p... p... p... t... t... t... t... `... `... `... `... pooj; potapj; hoe(danig)? wat voor? toisde / toiotoj zo(danig), zon ooj/ pooj zo(danig) als psoj; hoe groot? hoeveel? tosotoj zo groot/ veel soj/ soi zo groot/ veel als
Als ezelsbruggetje geven we erbij dat vragende correlativa beginnen met een pi (pardon?), de aanwijzende met een tau (tad) en de betrekkelijke met een spiritus asper. Bovendien geeft de iota een hoedanigheid aan (toiotoj) en de sigma een hoeveelheid (tosotoj). Let op: toiotoj en tosotoj worden verbogen als het aanwijzend voornaamwoord otoj (net als de nevenvormen toiath en toioto & tosath en tosoto, zie p. 16), de andere volgen de vormen van de adiectiva die eindigen op -oj, -h/-a en -on (zie p. 11). Zie ook Kleine Griekse Grammatica, p. 28. Het element de in toisde blijft onverbogen. De correlativa kunnen ook persoonlijk worden. Vgl. Gal. 2,6: poo pote san odn moi diafrei (wat voor mensen (lett. hoedanigen!) zij vroeger zijn geweest, interesseert me niet). Zie ook 2 Cor. 10,11: toto logizsqw toiotoj (laat zodanige (zo iemand) dit overwegen). Sommige correlativa corresponderen met elkaar en worden een soort vaste uitdrukking: zoveel, zo groot ... als, in het Grieks gevormd door de dativus tosot tosot tosot tosot (mllon) ... s s s s (zie Hebreen 1, 4: tosot krettwn genmenoj tn gglwn s diaforteron par' atoj keklhronmhken noma (zveel machtiger geworden dan de engelen, als Hij uitnemender naam boven hen als erfdeel ontvangen heeft). NB. deze dativi functioneren steeds bij een vergrotende trap (krettwn en diaforteron). voor zover als, gevormd door combinaties van soj en een voorzetsel: kaq' son kaq' son kaq' son kaq' son (voor zover als) en ef' son ef' son ef' son ef' son (voor zover als). Zie Hebreen 3, 3: pleonoj gr otoj dxhj par Mwsn xwtai, kaq' son pleona timn cei to okou kataskeusaj atn (want Hij is zoveel groter heerlijkheid dan Mozes waardig gekeurd, als de bouwmeester hoger eer geniet dan het huis). allen/ alles die/ wat, gevormd door pntej (allen) en pnta (alles) en een betrekkelijk voonaamwoord: pntej, soi (allen, die) en pnta, sa (al(les), wat).
19.1 Derde declinatie van vocaalstammen De derde verbuigingsgroep kent ook zelfstandige naamwoorden, waarvan de stam op een klinker eindigt en waarbij zich een gedeeltelijke contractie voordoet. Het gaat om vrouwelijke woorden op -ij ( txij = volgorde), onzijdige op -u (t stu = stad of burcht) en mannelijke woorden op -uj of -euj ( cqj = de vis; basilej = de koning). De stam heeft dan aan het einde respectievelijk i of e, u en eu. In schema (vgl. p. 27):
Stam op - -- -i ii i of - -- -e ee e Stam op - -- -u uu u Stam op - -- -eu eu eu eu of - -- -e ee e
txij t stu cqj basilej tj txewj (txh tj txewj (txh tj txewj (txh tj txewj (txh- -- -oj) oj) oj) oj) 38 38 38 38 to steoj (-ewj) to cqoj to basilwj (basilh to basilwj (basilh to basilwj (basilh to basilwj (basilh- -- -oj) oj) oj) oj) t txei t stei t cqi t basile tn txin tn txin tn txin tn txin 39 39 39 39 t stu tn cqn tn cqn tn cqn tn cqn tn basila (basilh-a) a txeij (txe-ej) t stea o cqej o basilej (basile-ej) tn txewn tn stwn tn cqwn tn basilwn taj txesi(n) toj stesi toj cqsi(n) toj basilesi(n) toj basilesi(n) toj basilesi(n) toj basilesi(n) tj txeij tj txeij tj txeij tj txeij t stea toj cqaj 40 toj basilej toj basilej toj basilej toj basilej 41
38 Let op: klinkerverlenging (e wordt h) samen met metathesis quantitatum: hoj wordt ewj (ha wordt ea). 39 Bij een stam op -i, -e of -u krijgt de acc. sing. geen a, maar n (net als bij crij (genade) en rij (twist). 40 Klassiek is cqj. 41 Klassiek is basilaj. 40 Naast deze rijtjes bestaan nog enkele uitzonderingen, die een eigen verbuiging krijgen:
Zeus Rund Schip nom. sing Zej boj naj NB. alleen de zwart weergegeven vormen gen. sing Dij 42 boj nej komen voor in het NT, de andere zijn niet dat. sing Di bo nh van belang acc. sing Da bon nan acc. plur - baj 43 naj
19.2 Stamtijden Het Grieks kent nogal wat onregelmatige werkwoorden. Zie bijvoorbeeld rw, wat een mediaal futurum heeft (yomai), een thematische aoristus (edon), een perfectum met een dubbel augment (raka (aktief) en ramai (passief)) en een passieve aoristus (fqhn). Deze vormen zijn niet uit rw af te leiden en moeten dus worden aangeleerd. Om in de onregelmatige werkwoorden wat structuur aan te brengen, zijn (internationaal) de zogeheten stamtijden ingevoerd (Principle Parts, Stammformen). Het systeem kent zes hoofdtijden, waaruit alle overige vormen kunnen worden afgeleid. We illustreren dit aan de hand van het welbekende lw:
Praesens A Futurum A Aoristus A Perfectum A Perfectum P Aoristus P Betekenis
lw lsw lusa lluka llumai lqhn losmaken
Afleidingen:
Imperfectum Futurum med. Aoristus med. Plusquamperf A Plusquamperf P Futurum P
luon lsomai lusmhn lelkein lelmhn luqsomai -
Bij het stamtijdenschema zijn enkele kanttekeningen te plaatsen: Niet alle onregelmatige werkwoorden kennen alle zes de stamtijden. Alleen de vermelde stamtijden komen voor. De vervoeging van een asigmatische en thematische aoristus wordt als regelmatig beschouwd. Dit geldt ook voor de praesensvormen van verba contracta.
Om het leren van de stamtijden wat te doseren, volgen er hier alvast acht:
Praesens A Futurum A Aoristus A Perfectum A Perfectum P Aoristus P Betekenis
gnomai gensomai genmhn ggona ggona ggona ggona - genqhn worden ginskw gnsomai gnwn (stam-) gnwka gnwka gnwka gnwka gnwsmai gnsqhn kennen em somai genmhn ggona ggona ggona ggona - - zijn rcomai lesomai lqon, -a lluqa 44 - - gaan lgw r epon, -a 45 erhka erhmai rrqhn 46
42 Aan Zeus toebehorend of van Zeus afstammend (of algemeen: goddelijk). Zijn gemalin vr Hera heet dan ook Dione. Zeus is afgeleid van de indogermaanse stam di(#)-, wat schitteren betekent. Zie Hnd. 14:12-3. 43 Klassiek is boj. Vgl. de verbuiging van noj in par. 6.1. 44 Ook wel: kw (ik kom en (vaker): ik ben gekomen). 45 De e is hier gn augment. De imp. van epon luidt: ep (zeg eens!). Vgl. epe = hij zei eens! Zie ook p. 23. 46 Ook wel: rrqhn. Het deelwoord van de aoristus passivum luidt hqej hqej hqej hqej (het gesproken zijnde/ gesprokene). 47 Het imperfectum heeft een dubbel augment (net als het perfectum): rwn. 48 Ook wel: negka (stam = enegk-). 41 Ten aanzien van bovengenoemd rijtje stamtijden zijn nog de volgende opmerkingen te maken: Het werkwoord gnomai komt vaak voor in de derde persoon enkelvoud en duidt dan op: het gebeurt (geschiedt). Het frequenst is in dit verband de aoristus gneto: het gebeurde (geschiedde). Trap niet in de valkuil: hij wordt of hij werd! Dat geldt trouwens ook voor een constructie als: erhto (plusq.perf. M. van lgw), wat wordt vertaald met: het was gezegd (en dus niet: hij had gesproken t.b.v. zichzelf o.i.d.). De imperativus praesens van gnomai (gnou) betekent vaak: wees ... ! De werkwoordsvorm fqh (passieve aoristus van rw) komt achttien keer voor in het NT en betekent vrijwel altijd hij verscheen (eens) (lett. hij werd (eens) gezien), waarna een meewerkend voorwerp volgt. Zie bijv. Hand. 7, 30: fqh at n t rm to rouj Sin ggeloj (een engel verscheen (aan) hem in de woestijn van de berg Sinai). De aoristus van rw is edon, met de stam d- (e- is hier nl. een onregelmatig augment). Dit brengt met zich dat de aoristus infinitivus van rw de stam volgend den is en de imperativus d (zie!). Maar in het NT wordt de imperativus, in combinatie met en (ka) ook vaak gespeld als ka do.
Aan het rijtje stamtijden kan nog het werkwoord oda (ik weet) worden toegevoegd. Zoals eerder op p. 15 is toegelicht, is dit een perfectum (zonder kappa) van het verdwenen werkwoord edw (te weten komen), wat, gezien de stam, weer familie is van rw. Eigenlijk staat er: ik heb gezien (en daarom weet ik).
Perfectum A Futurum A Aoristus A Plusqperf. A Perfectum P Aoristus P Betekenis
oda edsw - dein - - -
Een praesens, laat staan een imperfectum, is er niet bij oda. Het plusquamperfectum dein wordt dan ook vertaald met: ik wist (en niet: ik heb geweten).
20.1 Deelwoord Het hedendaagse Nederlands kent onvoltooide (of tegenwoordige) deelwoorden eindigend op -end of -ende en voltooide deelwoorden (die aangeven dat iets is afgerond). Beide soorten kunnen bijvoeglijk worden gebruikt (resp. slaande ruzie en de geslagen hond) of maken deel uit van het gezegde. Griekse participia zijn er in twee soorten, namelijk de actieve en de medio-passieve deelwoorden. Beide groepen worden verbogen als bijvoeglijke naamwoorden en zijn er dus in een mannelijke, vrouwelijke en onzijdige vorm, verdeeld over vier naamvallen.
1 Aktieve participia M V O Betekenis A Praesens A lwn lousa lon losmakend B Futurum A lswn lsousa lson zullende losmaken C Aoristus A lsaj lsasa lsan (eens) losmakend / hebbende losgemaakt D Perfectum A lelukj lelukua lelukj hebbende losgemaakt
2 Med-pass. partc. M V O Betekenis A Praesens M lomenoj luomnh lomenon losmakend v. zichzelf/wordende losgemaakt B Futurum M lusmenoj lusomnh lusmenon zullende losmaken v.z.z. C Aoristus M lusmenoj lusamnh lusmenon (eens) losmakend v.z.z. D Perfectum M lelmenoj lelumnh lelmenon hebbende losgemaakt vzz/losgemaakt zijnde E Aoristus P luqej luqesa luqn (eens) wordende/zijnde losgemaakt F Futurum P luqhsmenoj luqhsomnh luqhsmenon zullende losgemaakt worden
Merk op dat de medio-passieve vormen bijna allemaal dezelfde uitgang hebben (respectievelijk -menoj, -menh en -menon). Ze volgen de adiectiva op -oj, -h en -on (p. 11). 42 We geven van de meeste overige participia een compleet verbuigingsschema. Bij het actieve tegenwoordige deelwoord gaan de mannelijke en onzijdige verbuiging volgens de derde declinatie en de vrouwelijke volgens de eerste (vgl. -nt stam bij pj, pantj op p. 34).
De toekomende tijd van het actieve participium gaat precies hetzelfde als het praesens, maar dan met een sigma na de stam. Ook de aoristus ziet er nagenoeg hetzelfde uit:
49 De vrouwelijke vormen volgen de verbuiging van doxa (zie p. 6). 50 NB. Vgl. derde persoon meervoud van lw (d.i. zij maken los)! 43 20.2 Syntaxis Participium I (Participium coniunctum) Met deelwoorden kunnen in n zin meerdere handelingen worden weergegeven. Zo duidt een voltooid deelwoord op een voortijdigheid met de handeling van het hoofdwerkwoord, een tegenwoordig deelwoord op een gelijktijdheid etc. In het Grieks worden de participia op drie manieren toegepast: Gesubstantiveerd (als zelfstandig naamwoord) Attributief (als bijvoeglijk tegenwoordig deelwoord) Predicatief (als bijvoeglijke bijzin, voorzien van voegwoord of voorzetselbepaling)
In het eerste geval wordt het participium voorafgegaan door een lidwoord. Het deelwoord is dan omgebouwd tot een zelfstandig naamwoord of substantivum. Zo betekent feugn letterlijk de vluchtende. We vertalen dit doorgaans met de vluchteling of degene die vlucht. We hebben een voorkeur voor deze laatste constructie met een betrekkelijke bijzin, omdat niet altijd een duidelijk Nederlands substantivum voor handen is. Zeker als er ook nog een object bij betrokken is (zie cursieve woorden):
kolouqn emoi (Joh. 8:12) hij, die Mij volgt (lett. de(gene) Mij volgend) pmyaj me patr (Joh. 5:37) de Vader, die Mij gezonden heeft (lett. de Vader Mij hebbende gezonden) decmenoj mj (Matt. 10:40) hij, die jullie ontvangt (lett. de(gene) jullie ontvangende)
Attributieve deelwoorden, die bij een zelfstandig naamwoord horen, kunnen worden vertaald met een bijvoeglijke betrekkelijke bijzin. Als voorbeeld kan dienen: fulassmeqa toj mn macomnouj polemouj. Er staat: wij wachten ons voor de met ons strijdende vijanden. Mooier is echter: wij wachten ons voor de vijanden die met ons strijden.
Het ingewikkeldst te vertalen zijn de deelwoorden die iets zeggen van het onderwerp en die dus niet worden voorafgegaan door een lidwoord, de predicatieve participia. Dan moet worden gekozen voor een bijvoeglijke bijzin, die wordt ingeleid door een voegwoord. Maar wlk? 51 Vaak kan worden volstaan met een temporeel voegwoord. Vuistregel daarbij is dat een participium van de aoristus meestal voortijdig dient te worden vertaald, dus met toen en nadat. Een tegenwoordig deelwoord duidt op gelijktijdheid (terwijl en als), een toekomend deelwoord is natijdig (om daarna). Welk voegwoord precies moet worden gekozen, kan worden ontdekt door het deelwoord eerst letterlijk te vertalen. Zie bijvoorbeeld: Ka lqn 'Ihsoj ej tn okan Ptrou eden tn penqern ato (Matt. 8,14). Feitelijk staat hier: En Jezus, gegaan zijnde in het huis van Petrus, zag de schoonmoeder van hem. Een mooiere vertaling is: En toen/ nadat Jezus het huis van Petrus was binnengegaan, zag Hij diens schoonmoeder (NB. een aoristus na een temporeel voegwoord wordt bij voorkeur vertaald met een v.v.t.). Een ander voorbeeld: ka eslqen sn atoj ej t ern peripatn ka llmenoj (Hand. 3,8), wat in vertaling luidt: En hij ging met hen mee de tempel binnen, rondwandelend en springend (beter: terwijl hij rondwandelde en sprong (llomai)). Het gaat hier overigens steeds om participia waarvan het onderwerp hetzelfde is als dat van de hoofdzin (het zogeheten participium coniunctum (lett. overeenstemmend)). Merk op dat dergelijke deelwoorden, wanneer ze worden vergezeld van een hoofdwerkwoord, ook vaak cordinerend kunnen worden vertaald (waarbij het participium ook een hoofdwerkwoord wordt en het voegwoord vervalt). Zie bijv. Matt. 5,1: dn d toj clouj nbh ej t roj (lett. en ziende de scharen, ging Hij de berg op): Hij zag de scharen en ging de berg op.
51 Het dilemma kan worden gellustreerd aan de hand van Philippenzen 2, 6a: j n morf qeo prcwn. Letterlijk (idiolect) staat hier: die in de gedaante Gods zijnde. Onder meer de Leidse Vertaling geeft: die, hoewel (concessief) Hij in de gedaante Gods was [...]. Er zijn ook bijbeluitleggers die lezen: die, omdat (causaal) Hij in de gedaante Gods was [...]. 44 20.3 Bijvoeglijke naamwoorden met vocaalstammen Naast zelfstandige naamwoorden waarvan de stam op een klinker eindigt, zijn er ook adiectiva met vocaalstammen, zoals tacj (snel), dj (zoet) en barj (zwaar). De stam van deze bijvoeglijke naamwoorden eindigt uitsluitend op -u of -e (baru- in de eerste en vierde persoon enkelvoud, bare- in de overige naamvallen). De complete verbuiging gaat als volgt:
Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig barj barea bar baroj bareaj baroj bare bare bare barn barn barn barn barean bar barej bareai bara barwn barein barwn barsi(n) bareaij barsi(n) barej barej barej barej bareaj bara
We geven nog de rijtjes van twee zeer veel voorkomende adiectiva:
Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig mgaj mgaj mgaj mgaj meglh mga mga mga mga polj polj polj polj poll pol pol pol pol meglou meglhj meglou pollo pollj pollo megl megl megl poll poll poll mgan mgan mgan mgan meglhn mga mga mga mga poln poln poln poln polln pol pol pol pol megloi meglai megla pollo polla poll meglwn meglwn meglwn polln polln polln megloij meglaij megloij polloj pollaj polloj meglouj meglaj megla polloj pollj poll
20.4 Stamtijden We strooien maar weer eens met de stamtijden van enkele onregelmatige werkwoorden:
Praesens A Futurum A Aoristus A Perfectum A Perfectum P Aoristus P Betekenis
52 De imperativus (en de inf.) van de aoristus hebben een alpha i.p.v. een ta. Vgl. Math. 16, 24: .t t, ..t e:t ca eu ..t|, a:a|caca .aue| sat aaa e| caue| au eu (als iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op). Arw is een verb. liq.: de aor. krijgt verlenging v.d. stamklinker! 53 Ook: pekrinmhn. Let op: het gaat hier om een deponens, dus vertalen met ik antwoordde (eens) (z. p. 36). Het participium pokriqej betekent derhalve antwoordend (i.p.v. geantwoord wordend/ zijnde o.i.d.). 54 Het imperfectum luidt: econ. 55 Aor II (stam = sc-). Betekent vaak ik kreeg. De imperativus luidt: scj. 56 Stam = pes(e). Infinitivus = pesesqai. 57 Ook: pesa. 58 Stam = ptw-. 45 21.1 Participia van verba contracta De deelwoorden van werkwoorden op -aw, -ew en -ow worden als volgt gevormd (vgl. p. 17- 19, 29, 30):
1 Akt. part. M Gen. etc. V Gen. etc. O Gen. etc. A Praesens A timn timntoj timsa timshj timn timntoj B Futurum A timswn timsontoj timsousa timsoushj timson timsontoj C Aoristus A timsaj timsantoj timsasa timshj timsan timsantoj D Perfectum A tetimhkj tetimhktoj tetimhkua tetimhkuaj tetimhkj tetimhktoj
2 M-P partc. M Gen. etc. V Gen. etc. O Gen. etc. A Praesens M timmenoj timmenou timwmnh timwmnhj timmenon timmenou B Futurum M timhsmenoj timhsmenou timhsomnh timhsomnhj timhsmenon timhsmenou C Aoristus M timhsmenoj timhsmenou timhsamnh timhsamnhj timhsmenon timhsmenou D Perfectum M tetimhmnoj tetimhmnou tetimhmnh tetimhmnhj tetimhmnon tetimhmnou E Aoristus P timhqej timhqntoj timhqesa timhqeshj timhqn timhqntoj F Futurum P timhqhsmenoj timhqhsmenou timhqhsomnh timhqhsomnhj timhqhsmenon timhqhsmenou
1 Akt. part. M Gen. etc. V Gen. etc. O Gen. etc. A Praesens A filn filontoj filosa filoshj filon filontoj B Futurum A filswn filsontoj filsousa filsoushj filson filsontoj C Aoristus A filsaj filsantoj filsasa filshj filsan filsantoj D Perfectum A pefilhkj pefilhktoj pefilhkua pefilhkuaj pefilhkj pefilhktoj
2 M-P partc. M Gen. etc. V Gen. etc. O Gen. etc. A Praesens M filomenoj filomenou filoumnh filoumnhj filomenon filomenou B Futurum M filhsmenoj filhsmenou filhsomnh filhsomnhj filhsmenon filhsmenou C Aoristus M filhsmenoj filhsmenou filhsamnh filhsamnhj filhsmenon filhsmenou D Perfectum M pefilhmnoj pefilhmnou pefilhmnh pefilhmnhj pefilhmnon pefilhmnou E Aoristus P filhqej filhqntoj filhqesa filhqeshj filhqn filhqntoj F Futurum P filhqhsmenoj filhqhsmenou filhqhsomnh filhqhsomnhj filhqhsmenon filhqhsmenou
1 Akt. part. M Gen. etc. V Gen. etc. O Gen. etc. A Praesens A dhln dhlontoj dhlosa dhloshj dhlon dhlontoj B Futurum A dhlswn dhlsontoj dhlsousa dhlsoushj dhlson dhlsontoj C Aoristus A dhlsaj dhlsantoj dhlsasa dhlsashj dhlsan dhlsantoj D Perfectum A dedhlwkj dedhlwktoj dedhlwkua dedhlwkuaj dedhlwkj dedhlwktoj
2 M-P partc. M Gen. etc. V Gen. etc. O Gen. etc. A Praesens M dhlomenoj dhlomenou dhloumnh dhloumnhj dhlomenon dhlomenou B Futurum M dhlwsmenoj dhlwsmenou dhlwsomnh dhlwsomnhj dhlwsmenon dhlwsmenou C Aoristus M dhlwsmenoj dhlwsmenou dhlwsamnh dhlwsamnhj dhlwsmenon dhlwsmenou D Perfectum M dedhlwmnoj dedhlwmnou dedhlwmnh dedhlwmnhj dedhlwmnon dedhlwmnou E Aoristus P dhlwqej dhlwqntoj dhlwqesa dhlwqeshj dhlwqn dhlwqntoj F Futurum P dhlwqhsmenoj dhlwqhsmenou dhlwqhsomnh dhlwqhsomnhj dhlwqhsmenon dhlwqhsmenou
De verbuiging van de deelwoorden van verba contracta volgt die van lw (zie p. 42).
46 21.2 Participia van verba liqiuda De deelwoorden die horen bij asigmatische molenaarswerkwoorden volgen, zoals we inmiddels gewend zijn, bij het futurum en de aoristus de verbuiging van filw. Zie ggllw (maar ook bijv. ntllomai):
1 Akt. part. M Gen. etc. V Gen. etc. O Gen. etc. A Praesens A ggelln ggllontoj ggellosa ggelloshj ggllon ggllontoj B Futurum A ggeln ggelontoj ggelosa ggeloshj ggelon ggelontoj C Aoristus A ggelaj ggelantoj ggelasa ggelashj ggelan ggelantoj D Perfectum A ggelkj ggelktoj ggelkua ggelkuaj ggelkj ggelktoj
2 M-P partc. M Gen. etc. V Gen. etc. O Gen. etc. A Praesens M aggellmenoj aggellmenou aggellomnh aggellomnhj aggellmenon aggellmenou B Futurum M aggelomenoj aggelomenou aggeloumnh aggeloumnhj aggelomenon aggelomenou C Aoristus M aggeilmenoj aggeilmenou aggeilamnh aggeilamnhj aggeilmenon aggeilmenou D Perfectum M ggelmnoj ggelmnou ggelmnh ggelmnhj ggelmnon ggelmnou E Aoristus P aggelqej aggelqntoj aggelqesa aggelqeshj aggelqn aggelqntoj F Futurum P aggelqhsmenoj aggelqhsmenou aggelqhsomnh aggelqhsomnhj aggelqhsmenon aggelqhsmenou
Ook bij de stamtijden kunnen zulke participia opduiken. Dat gebeurt o.a. wanneer de stam van afwijkende tijden op een -m, -l, -n of -r eindigt. Zie r, het futurum van lgw. Maar het geldt ook voor pesomai, de toekomende tijd van pptw (stam: pes(e)-):
1 Part. M Gen. etc. V Gen. etc. O Gen. etc. B Futurum A rn rontoj rosa roshj ron rontoj B Futurum M pesomenoj pesomenou pesoumnh pesoumnhj pesomenon pesomenou
21.3 Participia van de thematische aoristus passief Passieve thematische aoristi (p. 36) zonder -q ontberen dit kenmerk ook in de deelwoorden:
21.4 Participia van de stamaoristus Participia van stamaoristi (p. 24) volgen geen enkele logica en moeten worden aangeleerd:
Werkwoord Aoristus Part. Aor. A. M.
V.
O.
Gen. etc. Betekenis (eens) banw bhn bj bsa bn bntoj gaand ginskw gnwn gnoj gnosa gnon gnntoj gnntoj gnntoj gnntoj wetend carw crhn carej caresa carn carntoj z. verheugend
21.5 Bijzondere participia Tot slot nog enkele afwijkende deelwoorden bij de stamtijden van p. 40:
Werkwoord Part. A M.
V.
O.
Gen. etc. Betekenis em n osa n ntoj zijnde oda 59 edj edua edj edtoj wetend
59 Let op: oda is, afgaand op de vorm, een perfectum van het in onbruik geraakte werkwoord edw. 47 21.6 Syntaxis Participium II (Genitivus absolutus) In hoofdstuk 20.2 zagen we dat het onderwerp van het participium kan overeenstemmen met dat van de persoonsvorm (het participium coniunctum). Zie bijv. de zin: ka pargwn eden leun (en terwijl hij voorbij ging, zag hij Levi). Maar het deelwoord kan ook voorkomen in een op zichzelf staande genitivus-constructie, de zogeheten genitivus absolutus. Het deelwoord heeft daarin een eigen onderwerp dat niet tegelijkertijd deel uitmaakt van de persoonsvorm. Zowel het participium als zijn eigen subject staan in de tweede naamval. De absolute constructie als geheel heeft een bijwoordelijke functie ten opzichte van het gezegde. Het Nederlands kent enkele archasche bijwoordelijke uitdrukkingen die in feite ook een genitivus absolutus vormen, zoals bijvoorbeeld ijs en weder dienende (eig. indien ijs en weder dienen), staande de vergadering (eig. zolang de vergadering staat) en hangende het onderzoek (eig. zolang het onderzoek hangt). Het is lastig om een Griekse genitivus absolutus in het Nederlands te vertalen. Een constructie met een voorzetselbepaling of een bijzin benadert de betekenis nog het best. Meestal voldoet een bijzin van tijd (temporeel: terwijl, als, toen, nadat etc.), maar ook een bijzin van reden (omdat), van toegeving (ofschoon, hoewel) of van voorwaarde (mits) kan een optie zijn. Een en ander hangt af van de context (zie o.m. BDR 423). Een voorbeeld:
Et aeu|e, eu E. eu a aa aua .:. :.c.| e :|.ua e a,te| .:t :a|a, Terwijl Petrus deze woorden nog sprak, viel de heilige Geest op allen (Hand. 10,44)
Hier wordt de genitivus absolutus gevormd door het deelwoord lalontoj en de eigennaam van Petrus, ook in de tweede naamval. Feitelijk staat er: Petrus nog sprekend [...]. Voor de vertaling veranderen we Petrus, het naamwoord, in het onderwerp en het participium in het gezegde, waarna we de hele constructie laten voorafgaan door een passend voegwoord (hier: terwijl, want het gaat om een participium praesentis).
`A:.e|a| e. a| a,,.a| `Iaa||eu ae .,.t| [...] En toen/ nadat de boden van Johannes waren weggegaan (lett. en de boden weggaande), begon Hij te zeggen [...] (Lucas 7, 24)
In deze tekst is een participium van de aoristus gebruikt, wat duidt op een voortijdigheid. Erst gingen de boden weg, en daarna begon Jezus te spreken. In de paralleltekst uit Matths staat overigens:
Teu a| e. :e.ue.|a| ae e `Iceu, .,.t| [...] En terwijl zij heengingen (lett. en deze gaande), begon Jezus te zeggen [...] (Matth. 11, 7)
Nu nog een voorbeeld met een deelwoord van het perfectum:
Tecau a e. aueu c.ta :.:etse e, .:ec.| au a| eus .:tc.ue| .t, aue| en hoewel (voegwoord van toegeving!) Hij zoveel tekenen voor hen gedaan had (lett. en hij hebbende gedaan zoveel tekenen voor hen), geloofden zij niet in Hem (Joh. 12,37)
21.7 Syntaxis Participium III (Accusativus cum participio) Na werkwoorden van waarneming (zien, horen), weten, aantonen en melden volgt vaak een contructie met een deelwoord, de zogenoemde accusativus cum participio. Er staat dan in het Grieks: ik hoor haar zingende of ik zie hem komende, waarbij het object (haar, hem) in de vierde naamval staat. Let dus op bij de werkwoorden blpw, qewrw, rw, qeomai, kow, ginskw, oda, pstamai, erskw, deknumi, dhlw, pofanw en ggllw! Als voorbeeld dient een tekst uit Matths (Matth. 3,7): dn d polloj tn Farisawn ka Saddoukawn rcomnouj p t bptisma ato (Toen hij nu zag (lett. ziende), dat vele van de Farizeen en Sadduceen tot zijn doop kwamen (lett. komende)). De woorden polloj ... rcomnouj vormen de accusativus cum participio, die volgt op ziende (dn, part. aor. van rw). 48 Andere voorbeeldzinnen:
blpw t pnema katabanon ik zie de geest neerdalen kow atn lalonta ik hoor hem spreken kow ato lalontoj ik hoor hem spreken 60
21.8 De vergrotende en overtreffende trap Een kenmerk van bijvoeglijke naamwoorden is dat ze sterker kunnen worden gemaakt (te weten sterk, (nog) sterker, sterkst). In het Grieks wordt de regelmatige vergrotende trap of comparativus gevormd door achter de mannelijke stam van adiectiva -teroj (-tera, -teron) te plakken. Voor een (in het NT zeldzame) superlativus of overtreffende trap wordt de stam verlengd met de uitgang -tatoj (-tath, -taton). We illustreren dit aan de hand van het woord dkaioj (rechtvaardig, stam van het masculinum = dikaio), dikaiteroj (rechtvaardiger) en dikaitatoj (rechtvaardigst, of: totaal rechtvaardig). Zowel de vergrotende als overtreffende trap worden verbogen als adiectiva op -oj (-h/-a, -on). In het Nederlands worden comparativi en superlativi vergezeld van het woordje dan. Het koin-Grieks heeft hier drie mogelijkheden voor: het woordje (=dan): dikaiteroj uj (rechtvaardiger dan de zoon). een genitivus comparationis (van vergelijking): dikaiteroj to uo (vaak in combinatie met een bijwoord of bijvoeglijk naamwoord (BDR 185)). de voorzetsels par of pr (meer dan (+4)), die eigenlijk hebrasmen (gezien vanuit) zijn voor: dikaiteroj par (pr) tn un (alleen NT).
21.9 Stamtijden Weer enkele verse stamtijden:
Praesens A Futurum A Aoristus A Perfectum A Perfectum P Aoristus P Betekenis
22.1 Coniunctivus in hoofdzinnen Voor het doen van een subjectief gekleurde mededeling, zoals een wens, twijfel, verbod, mogelijkheid of aansporing, maakt het Grieks veelvuldig gebruik van de aanvoegende wijs of coniunctivus. Deze is duidelijk onderscheiden van de tot nu toe steeds besproken indicativus die veeleer een objectief feit of stand van zaken weergeeft.
60 Let op: kow kan zowel worden gevolgd door een 4 e als door een 2 e naamval (genitivus cum participium)! 61 Ook: mrthsa (deelwoord: martsaj (martsantoj)). Deelwoord van marton = martn (-tntej). 62 Stam = kale-/ klh-. 63 Eigenlijk: paq-skw. 64 Stam = ponq-. 65 Dentaal. Let op: de i is geen praesensversterking; het werkwoord heeft twee stammen: sd- en sw-. 66 Het werkwoord heeft een geredupliceerde praesensstam (d.w.z. praesensstam = kt-, waar ti is voorgeplakt). 67 Stam = tek-. 68 Stam = tok-. 69 Ook: fobhqsomai. 49 De aanvoegende wijs is te herkennen aan de verlengde bindvocalen, m.a.w. wanneer er in plaats van lomen (wij maken los) staat: lwmen (laten wij losmaken). Een ander kenmerk is de ontkenning, die bij de coniunctivus (vrijwel) altijd m luidt, i.p.v. o. Een overzicht:
Praes. ind. A Praes. con. A Praes. con. M Aor. con. A 70 Aor. con. M Aor. con. P
ik maak los laat ik losmaken laat ik me losmaken, worden losgemaakt laat ik (eens) losmaken laat ik me (eens) losmaken laat ik (eens) worden losgemaakt
lw lw 71 lwmai lsw 72 lswmai luq leij lj l l l l lsj ls ls ls ls luqj lei l l l l 73 lhtai ls ls ls ls 74 lshtai luq lomen lwmen lumeqa lswmen lsmeqa luqmen lete lhte lhsqe lshte lshsqe luqte lousi(n) lwsi(n) lwntai lswsi(n) lswntai luqsi(n)
Merk op dat enkele vormen van de coniunctivus niet van elkaar zijn te onderscheiden, terwijl sommige ook overeenkomen met de indicativus. Zo heeft ls maar liefst drie betekenissen: laat hij (eens) losmaken (aor. con. A), laat jij jezelf (eens) losmaken (aor. con. M) en jij zult jezelf losmaken (fut. ind. M). Let dus op de context van het werkwoord!
Enkele illustraties van de aanvoegende wijs in hoofdzinnen:
adhortativus of aansporing 75
gwmen nteqen laten wij vanhier gaan
fej dwmen welaan, laten we (eens) zien
fej kblw (aor. con.) t krfoj kom, laat ik de splinter wegnemen dubitativus of twijfel 76
pqen gorswmen rtouj; waar moeten we broden kopen? prohibitivus of verbod 77
m nomshte meent niet (dat ik gekomen ben om)
In het NT komen drie manieren voor om een verbod (prohibitivus) uit te drukken: een imperativus, voorafgegaan door m (m le = maak niet los). een aoristus coniunctivus (2 e persoon enkv./mv.) met m (m lsj = maak niet los). een gewoon futurum (hebrasme), voorzien van m of o (m / o lseij). 78
22.2 Coniunctivus in bijzinnen Het Grieks gebruikt de coniunctivus veelvuldig in bijzinnen, speciaal in bijzinnen die finaal of doelaangevend zijn. Zulke bijzinnen worden ingeleid door de woordjes na (m) of pwj (m) met de betekenis opdat (niet) of om (niet) Het woordje m kan op zichzelf overigens ook de betekenis van na m of pwj m hebben (dus: opdat niet of om niet). Opnieuw enkele voorbeelden:
m krnete, na m kriqte oordeelt niet opdat ge niet geoordeeld wordt. gapte toj cqroj mn pwj gnhsqe uo to hebt uw vijanden lief opdat ge kinderen wordt van uw patrj mn Vader. ran on lqouj na blwsin p' atn zij namen dan stenen op om naar Hem te werpen. 79
blpete m planhqte ziet (toe), dat gij u niet laat verleiden.
70 Let op: lijkt qua vorm op een futurum (maar mt verl. bindvocaal), hoewel de coniunctivus geen futurum kent! 71 Let op: geen verschil met de indicativus. 72 Let op: is identiek aan de 1 e pers. sing. futurum indicativus A. 73 Let op: is identiek aan de 2 e pers. sing. praesens medium (en de 2 e pers. van de indicativus praes. medium)! 74 Let op: is identiek aan de 2 e pers. sing. aoristus medium! 75 Soms versterkt door de werkwoordsvorm fej, een aor. imp. 2 e pers. sing. van fhmi, wat laten gaan of toelaten betekent. Er gaat een appl vanuit om de ander iets te laten doen, te vertalen met: kom of welaan. 76 Staat vaak in de 1 e persoon (enk./mv.) en betekent [...] moet ik / moeten we? (zichzelf en omstanders afvragend). Overigens is een dubitativus weinig anders dan een adhortativus die in een vraag is veranderd! 77 In dit geval wordt altijd de (tweede persoon enkelvoud of meervoud van de) aoristus coniunctivus gebruikt. 78 Vgl. m moiceseij = gij zult niet echtbreken en o foneseij = gij zult niet doden. Zie ook bijlage 7.1.1.3. 79 NB. de statenvertaling heeft: zij namen dan stenen op, (op)dat zij ze op Hem wierpen. 50 22.3 De vergrotende en overtreffende trap (vervolg) Naast de reeds bekende uitgangen -teroj (etc.) en -tatoj (etc.) voor resp. de comparativus en de superlativus komen ook voor: -(i)wn, -(i)wn, -ion (als vergrotende trap) en -istoj, -isth, -iston (als overtreffende trap). Het is niet te zeggen welke uitgang bij welk bijvoeglijk naamwoord hoort. Wel krijgen veel onregelmatige comparativi de uitgang op -(i)wn etc. De vervoeging van de vergrotende trap op -(i)wn etc. volgt de derde declinatie (die van de -n stammen), waarbij de n verdwijnt voor de sigma van de dativus-meervoud. Als voorbeeld geven we dj (doj, vgl. barj in par. 20.3) = zoet, heerlijk, aangenaam:
Comparativus Superlativus M/V O M V O
dwn dion distoj disth diston donoj donoj distou disthj distou doni doni dist dist dist dona 80 dion diston disthn diston donej 81 dona 82 distoi distai dista dinwn dinwn distwn distwn distwn dosi(n) dosi(n) distoij distaij distoij donaj 83 dona 84 distouj distaj dista
Merk op dat er soms in het NT een comparativus staat in plaats van een superlativus en omgekeerd. Vgl. mikrteroj (= de kleinste (Lc 7:28)) en prtj mou n (= hij was eerder dan ik (Joh. 1:15)). De superlativus komt overigens als vorm weinig voor in koin-Grieks.
Nog enkele veelvoorkomende onregelmatige comparativi/ superlativi:
gaqj kresswn krtistoj goed, beter, best (of: beltwn, bltistoj) kakj cerwn ceristoj slecht, slechter dan (of:kakwn, kkistoj) kalj kallwn kllistoj (mooi) goed, beter, best mgaj mezwn 85 mgistoj groot, groter dan lgoj lsswn lcistoj klein, kleiner dan (klassiek: lttwn) polj plewn plestoj veel, meer, meest (vgl. o pleonej)
22.4 Perfectum-praesens In par. 9.1 en 19.2 maakten we al kennis met oda (weten, kennen), dat eigenlijk een perfectum is, maar vertaald wordt met een praesens (nl. ik weet). Er bestaan meer van zulke werkwoorden, zoals ewqa (gewend zijn, gewoon zijn), wat een perfectum-praesens is van het in koin-Grieks reeds verouderde qw (vgl. t qoj = gewoonte): 86
Indicativus
Perfectum Imperativus Infinitivus
ewqa Niet NT ewqenai ewqaj
ewqe(n) ewqamen ewqate ewqasi(n)
80 Ook wel dw (doa). 81 Ook wel douj (doej). 82 Ook wel dw (doa). 83 Ook wel douj (doaj). 84 Ook wel dw (doa). 85 Bijv.: mezw totwn y (grotere dingen (acc., zie noot 84) dan deze (genitivus comparativus) zul je zien!) 86 Vgl. ggerka (gerw), stka (stamai), mmnhmai (mimnskomai) en ppoiqa (peqomai). 51 Plusquamerfectum Participium
22.5 Verbuiging van eigenamen De verbuiging van eigennamen in het Grieks gebeurt zelden regelmatig. Sommige namen zijn zelfs indeclinabel (zoals Satn, Bhqlem, 'Isral, Leu, Nazar), andere volgen geheel eigen patronen (vgl. ook par. 6.1). Zie bijv. Mwusj (Mozes) en Leuj (Levi):
Mwusj Leuj to Mwuswj Leui t Mwuse 87 - tn Mwusn 88 Leun
Voc Mwus -
22.6 Stamtijden Tot slot weer wat stamtijden:
Praesens A Futurum A Aoristus A Perfectum A Perfectum P Aoristus P Betekenis
23.1 Coniunctivus verba contracta Werkwoorden met een stam die eindigt op de klinkers a, e of o worden ook in de coniunctivus samengetrokken. Merk op dat de verlenging van de bindvocalen plaatsvindt vr de contractie.
Indicativus Coniunctivus
Praesens A Praesens M Praesens A Praesens M
tim timmai tim -aw timmai -aw timj timsai, tim timj -a tim tim tim tim -a tim timtai tim -a timtai -ah timmen timmeqa timmen -aw timmeqa timmeqa timmeqa timmeqa -aw timte timsqe timte -ah timsqe -ah timsi(n) timntai timsi(n) -aw timntai -aw
87 Ook wel: Mwus (veelvuldig gebruikt in LXX, maar slechts 1 keer in NT). Mwuse staat 8 keer in NT. 88 Ook wel: Mwusa (slechts 1 keer in NT tegen 4 keer voor Mwusn (dat ook veelvuldig in LXX staat)). 89 Vervoeging praesens: domai, d, detai, demeqa, desqe, dontai. 90 Thematische aoristus (aor. II), zie p. 36. NB. bij eenlettergrepige stammen van verba muta verandert de e vaak in een a bij de aoristus P. en het perfectum (zie par. 17.2 en 24.2). 91 Vervoeging futurum: fgomai, fgesai (en dus niet fg), fgetai etc. 92 Ook mnumi (stam = omo-). 93 Thematische aoristus (aor. II), zie p. 36. Vgl. noot 90. 94 Overige stammen op dram(h)-. 52 Indicativus Coniunctivus
Het is van belang om de coniunctivus goed te herkennen. Soms kan dat alleen aan de hand van de context. 96 Let bijvoorbeeld op het werkwoord timw, waar de indicativus en de coniunctivus in alle vormen gelijkluidend zijn! Maar ook bij de andere verba contracta is er veel overlap.
23.2 Coniunctivus van verba liquidia Zoals verba liquida in de indicativus een sigmaloze aoristus kennen, zo heeft ook de coniunctivus van deze werkwoorden geen sigma in de aoristus. Ook wijkt de stam af van het praesens. Zo wordt bij mnw (wachten, blijven) de ind. aoristus meina en de daarbij behorende coniunctivus menw. Zie ook het werkwoord ggllw (berichten):
Praes. ind. A Praes. con. A Praes. con. M Aor. con. A Aor. con. M Aor. con. P
ik bericht laat ik berichten laat ik berichten, worden bericht laat ik (eens) berichten laat ik (eens) berichten laat ik (eens) worden bericht
23.3 Coniunctivus van thematische aoristi Bij de zgn. thematische aoristi, waarbij de indicativus van de aoristus de uitgangen van het imperfectum volgt (zie par. 13.1), krijgt de aoristus ook in de coniunctivus de uitgangen van het praesens. Wel wijkt de stam af (zie de stamtijden!!!). Zie bllw (aoristus = balon):
Praes. ind. A Praes. con. A Praes. con. M Aor. con. A. Aor. con. M. Aor. con. P.
95 Let op dat niet de stamklinker, maar de bindvocaal wordt verlengd (dus geen dhlj!). 96 NB. lees een aanvoegende wijs bij uitdrukkingen van aansporing, verbod of twijfel en doelaangevende bijzinnen, die beginnen met na of pwj (zie p. 49). 97 Vgl. bal = ik zal werpen (ind. fut. A). 53 23.4 Coniunctivus van onregelmatige werkwoorden Nu volgt de coniunctivus van onregelmatige werkwoorden, te weten werkwoorden met een stamaoristus (zie par. 13.2), met een perfectum-praesens en em.
bhn bhn bhn bhn (ik ging) crhn crhn crhn crhn (ik verheugde me) gnwn gnwn gnwn gnwn (ik wist) oda oda oda oda (ik weet) em em em em (ik ben)
Aoristus Aoristus Aoristus Perfectum Praesens
b car gn ed bj carj gnj edj j b car gn ed bmen carmen gnmen edmen men bte carte gnte edte te bsi(n) carsi(n) gnsi(n) edsi(n) si(n)
Let op de vormen van em, die steeds terugkeren als uitgang bij de actieve coniunctivus- vormen.
23.5 Coniunctivus passieve thematische aoristi Passieve aoristi die als passiefkenmerk alleen een -h hebben, ontberen ook een -q in de coniunctivus:
Werkwoord Ind. Aoristus P. Con. Aoristus P. Betekenis
kplssomai xeplghn kplag laat ik (eens) versteld staan kptw kphn kop laat ik (eens) worden geslagen sperw sprhn spar laat ik (eens) worden gezaaid stllw stlhn stal laat ik (eens) worden gezonden trfw trfhn traf laat ik (eens) worden opgevoed fqerw fqrhn fqar laat ik (eens) worden vernietigd fanomai fnhn fan laat ik (eens) verschijnen 98
23.6 Syntaxis: coniunctivus na bijzin met n n n n We zagen al dat na de woorden na of pwj een coniunctivus volgt. Datzelfde gebeurt meestal ook na het voegwoordje n. Dit veelvuldig gebruikte partikel heeft van zichzelf geen betekenis, maar verleent het werkwoord waar het bij staat een zekere voorwaardelijkheid. Het vervaagt de inhoud van een (bij)zin tot een mogelijkheid (coniunctivus generalis) of verwachting (coniunctivus futuralis). Vaak is n versmolten met e of te (n en tan, resp. indien en wanneer). Hoe je een coniunctivus na n precies moet vertalen, hangt af van de context. Soms zijn beide mogelijkheden verdedigbaar.
sat e a| :ec.u,c., eus . c.c. a, et u:estat Wanneer jullie bidden (con. praesens M van prosecomai), moeten jullie niet zijn als de huichelaars (Mt. 6:5) .a| e|e| aaat eu tateu au eu caceat Indien ik slechts Zijn kleed zal aanraken (con.aor. M van ptw), zal ik worden gered (Mt. 9:21)
In de eerste zin is sprake van een coniunctivus generalis (vertaald met een tegenwoordige tijd), in de tweede van een futuralis (vertaald met zullen). Dat laatste is ook te zien aan het gebruik van het futurum in de hoofdzin.
Het woord n leidt soms in het koin-Grieks een eigen leven. Dat heeft enerzijds tot gevolg dat het dan de binding met n verliest, waardoor er geen coniunctivus volgt, maar een indicativus (zie vetgedrukt gedeelte), terwijl wel sprake is van een mogelijkheid:
sat .a| etea.| sat .a| etea.| sat .a| etea.| sat .a| etea.| (i.p.v. .tea.|) et aseu .t a| e .a| ata .a En indien wij weten dat Hij ons (ver)hoort wat wij ook vragen (1 Joh. 5:15)
98 Let op: fan betekent ook: ik zal tonen (futurum van fanw). 54 Anderzijds kan n de betekenis van indien verliezen en slechts nog duiden op n + coniunctivus. Dit gebeurt vaak als n n n n volgt op een betrekkelijk voornaamwoord (n n n n kan dan onvertaald blijven). Ook hiervan bevat bovengenoemde passage uit de eerste Johannesbrief een voorbeeld, te weten in het niet-cursieve deel. Daar duidt de combinatie van en n op een coniunctivus generalis, een mogelijkheid.
Een ander voorbeeld:
:a|a eu| e ca .a| .. [...] alles dus wat gij wilt [...] (Mt. 7:12)
Hier volgt n op het betrekkelijk voornaamwoord sa (= wat), waardoor opnieuw een coniunctivus generalis wordt gevormd.
23.7 Syntaxis: coniunctivus aoristus na o m o m o m o m Het NT-Grieks kan een ontkenning van iets wat in de toekomst ligt extra aanzetten door middel van de dubbele negatie o m (zeker niet zullen). Daarop volgt dan doorgaans een coniunctivus van de aoristus:
eu .tc.. .t, | act.ta| a| eua|a| jullie zullen zeker het koninkrijk der hemelen niet binnen gaan (Mt. 5:20)
We tekenen hierbij aan dat een enkele keer na zon dubbele ontkenning een indicativus van het futurum volgt:
eu .cat cet eue dat zal U zeker niet overkomen (Mt. 16:22)
23.8 Syntaxis: coniunctivus na qlw qlw qlw qlw Na het werkwoord qlw (willen) volgt doorgaans na (dat) en een coniunctivus:
.a t|a ea, et | s.|a| `Iaa||eu eu a:tceu ik wil, dat je mij het hoofd van Johannes de Doper geeft (Mk. 6:25)
Maar in het NT valt na na qlw geregeld weg. Toch blijft dan de coniunctivus gehandhaafd:
... a:euca u t| e| act.a a| `Ieueata|, wilt gij, dat ik u de Koning der Joden loslaat? (Mk. 15:9) En dus niet: [...] zal loslaten (vgl. Willibrord 78)!
Nog drie voorbeelden:
t cet ..t, :et ca, wat wil je dat ik voor je doe? (Mk. 10:51) t ..t, . :et ca cet, wat wil je dat ik voor je doe? t ..t, . :et.t| cet, wat wil je dat ik voor je doe?
Let op de derde optie, waar in de constructie een accusativus cum infinitivo is geslopen (zie par. 16.3). De coniunctivus komt dan te vervallen.
23.9 Syntaxis: coniunctivus na temporele partikels Naast het reeds besproken tan (wanneer), kent het Grieks nog enkele temporele voegwoorden die (vrijwel steeds) worden gevolgd door een coniunctivus: wj o (of tou), cri o (of tou) en mcri o (of tou), die alledrie totdat en zolang als betekenen. Zowel na wj, cri als mcri komt een genitivus, waardoor ook de relativa o en tou (van stij) in de tweede naamval staan. Soms staat bij wj het woordje n in plaats van o: sqi ke wj n epw soi (blijf daar totdat Ik het u zeg (Mt. 2:13)). 55 23.10 Stamtijden Tot besluit een nieuw rijtje van acht werkwoorden en hun stam(p)tijden:
Praesens A Futurum A Aoristus A Perfectum A Perfectum P Aoristus P Betekenis
Tenues Mediae Aspiratae labialen (lipklanken) p pp p b bb b f ff f gutturalen (keelklanken) k kk k g gg g c cc c dentalen (tandklanken) t tt t d dd d q qq q
Het is alweer even geleden dat de vormen van het perfectum zijn behandeld (par. 9.1 en 18.1). Deze zien er bij verba muta iets anders uit. Labialen en gutturalen krijgen in de actieve vormen een geaspireerde medeklinker in de stam, terwijl bij dentalen de stomme medeklinker verdwijnt. Ten aanzien van de mediale vormen gelden aanvullende regels:
Stamwijziging Stam + k kk k Stam + s ss s Stam + m mm m Stam + t tt t Stam + (s ss s)q qq q labialen f ff f y yy y mm mm mm mm pt pt pt pt fq fq fq fq gutturalen c cc c x xx x gm gm gm gm kt kt kt kt cq cq cq cq dentalen k kk k s ss s sm sm sm sm st st st st sq sq sq sq
Bij labialen als kalptw (stam: kalup-) wordt de k in het activum geaspireerd tot f:
Perf. A Perf. M Plq. Perf. M Imp. M Inf. Aoristus Pass.
99 NB. het NT bevat alleen de mediale vorm aromai (voor zich nemen, kiezen), fut. arsomai, aor. elmhn, perf. P. rhmai. Ook in het NT: kaqairw (omlaag halen/ trekken) en nairw (wegnemen of doden). 100 Ook wel l. 101 Stam = qan- (verbum liquidum). Let op: poqan = jij zal sterven/ laat hij e. sterven/ jij moet e. sterven v.j.z. 102 Vervoeging van het futurum: pomai, pesai (en dus niet p), pitai etc. 56 Dentaalstammen als peqw (stam: peiq-) zien er zo uit:
Perf. A Perf. M Plq. Perf. M Imp. M Inf. Aoristus Pass.
Merk op dat de 3 e pers. mv. van verba muta bij perfecta steeds wordt vervangen door een omschrijving met een participium, gevolgd door de 3 e pers. mv. van em.
24.2 Perfectum van verba liquida Ten aanzien van het perfectum van molenaarswerkwoorden (eindigend op m, l, n en r) geldt een soortgelijke stamwijziging als bij verba muta, namelijk bij -n stammen (fanw):
Stamwijziging Stam + k Stam + m m m m (klass) Stam + m ( m ( m ( m (koin) )) ) Stam + s ss s Stam + sq sq sq sq Stam op -n gk gk gk gk sm sm sm sm mm mm mm mm ns ns ns ns nq nq nq nq (regelmatig)
Perf. A Perf. M Plq. Perf. M Imp. M Inf. Aoristus Pass.
pefasmnoi san pefnqwsan pefasmnoj / pefammnoj fnqhsan
NB. bij eenlettergrepige stammen met een e verandert de e in een a aa a! Zie sperw (sper-), waarvan het perfectum luidt: sparka. Vgl. de aoristus P.: sprhn (zie ook par. 17.2).
24.3 Syntaxis: indicativus na n n n n In paragraaf 23.6 stond dat het woordje n in combinatie met een coniunctivus een mogelijkheid (coniunctivus generalis) of een verwachting (coniunctivus futuralis) uitdrukt. Maar n kan ook bij een indicativus staan. Deze constructie wordt gebruikt om een niet bestaande situatie weer te geven, een irrealis, en wat er in dat fictieve geval zou gebeuren of gebeurd zou zijn. In het Nederlands hebben we daar combinaties voor met zouden of hadden. Vooral in Johannes staan veel irrealia:
.t ,a .:tc.u .. \au c.t, .:tc.u .. a| .et want als jullie Mozes zouden geloven / hadden geloofd, zouden jullie ook (in) Mij geloven / hadden jullie ook (in) Mij geloofd (Joh. 5:46) .| et sta eu :ae, eu e|at :eat .tct| .t e. , .t :e| a| u t | in het huis van mijn Vader zijn vele woningen, zo niet (dan) zou Ik het jullie hebben gezegd / had Ik het jullie gezegd (Joh. 14:2)
Als vuistregel geldt dat wanneer n wordt vergezeld van een ind. imperfectum, er sprake is van een irrealis van het heden (voorbeeld 1: zouden geloven). Staat er een ind. aoristus, dan hebben we het over een irrealis van het verleden (voorbeeld 2: zouden hebben gezegd). Voor een goede vertaling (en interpretatie) is het dus zaak om goed te bezien in welke wijs (modus) en tijd (tempus) de zin met n staat. Merk overigens op dat er bij irrealia vaak ook e in de zin staat om weer te geven dat iets geen werkelijkheid is.
103 Let op: het perfectum van peqomai (gehoorzamen) is pepoqa (en betekent vertrouwen). 104 Koin-Grieks heeft echter meestal: pefmmai (plq. perf. M pefmmhn). Zie ook Griech. Gramm. 99. 105 Koin-Grieks heeft echter meestal: pefmmeqa (plq. perf. M pefmmeqa). 106 Koin-Grieks heeft echter meestal: pefammnoi es(n) (plq. perf. M pefammnoi san). 57 24.4 Bijwoorden Adverbia zijn onverbuigbare woorden die een eigenschap of hoedanigheid van een werkwoord uitdrukken. Ze lijken veel op bijvoeglijke naamwoorden (adiectiva), die iets zeggen over zelfstandige naamwoorden. Kijk maar naar de zin: de wijze man spreekt wijs. Hier is wijze een adiectivum bij man en wijs een adverbium bij spreken. In het Grieks kunnen adverbia vaak van adiectiva worden afgeleid. Regelmatige bijwoorden eindigen op -wj. De uitgang komt steeds overeen met de uitgang -wn van de genitivus plur. masc. (een enkele uitzondering daargelaten). Zie bijvoorbeeld:
Adiectivum Gen. plur. masc. Adverbium Betekenis gaqj gaqwn e goed ploj pln plj eenvoudig dkaioj dikawn dikawj rechtvaardig dj dwn dwj zoet sofj sofn sofj wijs
Hoewel bijwoorden onvervoegbaar zijn, kunnen ze wel worden omgebouwd tot een vergrotende of overtreffende trap (die man spreekt wijzer / het wijst). Voor de comparativus van een bijwoord gebruikt het Grieks het onzijdige enkelvoud van de vergrotende trap van het adjectief (-teron / -ion), voor de superlativus het onzijdige meervoud van het overtreffende bijvoeglijke naamwoord (-tata / -ista).
ploj plj plteron pltata dkaioj dikawj dikaiteron dikaitata dj dwj dion 110 dista sofj sofj softeron softata
Soms wordt de onzijdige vorm van het bijvoeglijke naamwoord gebruikt als bijwoord:
Adverbium Betekenis mga zeer mikrn een weinig mnon slechts, alleen, weinig lgon een weinig pol zeer, veel tac snel, weldra, direct
24.5 Werkwoorden op - -- -mi mi mi mi Tot nu toe hebben we steeds werkwoorden besproken die eindigen op -w, de zogeheten thematische werkwoorden. Er bestaan ook werkwoorden op -mi. Deze athematische werkwoorden krijgen in de praesens de uitgang direct achter de stam. We zagen dit eerder al bij em (stam = es-, zie par. 5.2 en 15.4). Het Grieks kent nog een reeks van dergelijke athematische werkwoorden, die bovendien veelvuldig opduiken in het NT. De belangrijkste zes:
107 Frequenter in het NT is kalj (kallon, kllista). 108 Ook bltion. Attisch is meinon (niet NT). 109 Ook bltista. Attisch is rista (niet NT). 110 Als de comparativus van adiectiva op -(i)wn eindigt, dan is dit bij adverbia altijd -(i)on. 58 We komen later nog uitgebreid terug op deze werkwoorden. We lichten er nu vast eentje uit, te weten deknumi. Dit regelmatige werkwoord heeft nu als praesensversterking:
Indic. A Uitgang Imper. A Infin. A Indic. M Imper. M Infin. M
Let op: er lijkt niets te gebeuren met nu, maar in het enkelvoud van het praesens en imperfectum actief en in de tweede persoon van de imperativus actief is de u-psilon verlengd (zie vetgedrukte vervoegingen). Dit zijn de zogeheten sterke vormen (tegenover de andere vervoegingen in bovenstaand schema, de zwakke vormen). Let op 2: in het koin-Grieks worden athematische werkwoorden soms thematisch gemaakt. Je treft dus ook deiknw aan!
24.6 Stamtijden En weer een rijtje van acht werkwoorden en hun stamtijden:
Praesens A Futurum A Aoristus A Perfectum A Perfectum P Aoristus P Betekenis
111 Ook wel kosomai. 112 Sterk perfectum met een Attische reduplicatie: een verdubbeling van de eerste lettergreep, waarbij hier bovendien de tweede een klinkerverandering ondergaat. 113 Dubbele augmentering: een e voor de stam (oig-) n klinkerverlenging (vgl. raka). Zie ook p. 10, 21. 114 Betekent ook: ik sta open. 115 Ook noghn komt voor! 116 Stam = -kten / -kton (verbum liquidum). Let op: e wordt a bij aoristus P. (zie ook p. 56). 117 Stam = -stel / -stal (verbum liquidum). 118 De imperativus geire (=gerou) betekent in het NT meestal sta op!. 119 Zie noot 112. 120 Betekent ook: ik ben wakker. 121 Is gelijk aan het futurum van pscw (ik zal lijden)! Vgl. pesw (ik zal overtuigen (fut. van peqw)). 122 Het perfectum ppoiqa (stam = poiq-) betekent vertrouwen en is hier een praesens-perfectum! 123 Stam = tele(s)- 59 25.1 Optativus De optativus is de vierde wijs naast de indicativus, de coniunctivus en de imperativus. De modus drukt een vervulbare wens uit, vandaar de benaming wensende wijs. Hoewel het koin-Grieks weinig gebruik maakt van de optativus (in het Nieuwe Testament in totaal slechts 67 keer) en de voorkeur geeft aan de nauw verwante coniunctivus, bevat het NT toch enkele kenmerkende wensende wijzen, zoals gnoit moi kat t m sou (Mij geschiede naar Uw woord (Luc. 1:38)) en typisch Paulinische wensbeden als mj krioj pleonsai ka perissesai t gp ej lllouj ka ej pntaj (De Heere vermeerdere u, en make u overvloedig in de liefde jegens elkander en jegens allen (1 Thess. 3:12)). 124
In het NT kunnen tenminste drie soorten optativi worden onderscheiden (zie ook bijlage 11): Optativus cupitivus (van cupere of wensen: de hierboven beschreven wenswijs) Optativus potentialis (geeft, in combinatie met het woord n, een mogelijkheid weer) Optativus obliquus (formule voor een indirecte vraag- of zegzin) De wensende wijs is in het Grieks te herkennen aan de iota, het zogeheten modusteken, al dan niet in combinatie met een ta of e-psilon. De kenletter versmelt bij thematische werkwoorden met de bindvocaal (-o in het geval van een praesens en -a bij de aoristus) tot een diftong en staat tussen de stam en de, soms licht afwijkende, persoonsuitgangen in. Aoristi verliezen hun augment. Als voorbeeld kan dienen het in de Romeinenbrief veel voorkomende m gnoito (optativus van de mediale aoristus II gneto), wat betekent: dat moge niet gebeuren (vgl. NASB), dat zij verre (Statenvertaling) of volstrekt niet (NBG). 125 Merk op dat een ontkenning in de optativus altijd wordt weergegeven door m en niet door o.
Praes. ind. A Praes. opt. A Praes. opt. M Aor. opt. A Aor. opt. M Aor. opt. P
ik maak los moge ik losmaken moge ik me losmaken, worden losgemaakt moge ik (eens) losmaken moge ik me (eens) losmaken moge ik (eens) worden losgemaakt
lw loimi mi mi mi luomhn lsaimi mi mi mi lusamhn luqehn leij loij loio 126 lsaij lsaio luqehj lei loi loito lsai 127 lsaito luqeh lomen loimen luomeqa lsaimen lusameqa luqemen lete loite loisqe lsaite lsaisqe luqete lousi(n) loien en en en lointo lsaien en en en lsainto luqeen en en en
25.2 Optativus verba contracta De praesensvormen van de optativus wijken iets af bij verba contracta. De modusletter krijgt in het actief van de tegenwoordige tijd gezelschap van de -h in de eerste, tweede en derde persoon enkelvoud. Wel is in het praesens de bindvocaal steeds een -o, maar in plaats van -mi (eerste persoon enkelvoud) staat er een -n. De overige tijden volgen de verbuiging van lw.
Indic. A Praes. opt. A Praes. opt. M Aor. opt. A Aor. opt. M Aor. opt. P
124 Ook b.v. de priesterzegen (Numeri 6:24-26) in de Septuaginta staat vrijwel volledig in de optativus: .ue, cat c. sute, sat |uaat c. .:t|a|at sute, e :eca:e| aueu . :t c. sat ..cat c. . :aat su te, e :eca:e| au eu . :t c. sat ea cet .t|| (de Here zegene u en behoede u; de Here doe Zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig; de Here verheffe Zijn aangezicht over u en geve u vrede). 125 De optativus gnoito komt in de Septuaginta veelvuldig voor als vertaling van het Hebreeuwse `!mE)a' (amen), wat moge het gebeuren of zo zij het betekent. Bij Paulus volgt de stellige ontkenning ervan (m gnoito) doorgaans op een retorische vraag. 126 De sigma valt weg tussen twee klinkers. Datzelfde gebeurt ook bij de opt. aor. M. 2e pers. sing. 127 Vgl. de infinitivus van de indic. aoristus A en de imperativus van de indic. aoristus M (beide lsai). 60 Indic. A Praes. opt. A Praes. opt. M Aor. opt. A Aor. opt. M Aor. opt. P
25.4 Optativus van onregelmatige werkwoorden Bij optativi van werkwoorden met een stamaoristus (zie par. 13.2) wordt de lange stamklinker ingekort. Zie de optativus aoristi van banw, carw en ginskw en de verba oda en em:
bhn bhn bhn bhn (ik ging) crhn crhn crhn crhn (ik verheugde me) gnwn gnwn gnwn gnwn (ik wist) oda oda oda oda (ik weet) em em em em (ik ben)
Al deze verba krijgen -ih in het enkelvoud en -i in het meervoud. Verder volgen de uitgangen in het enkelvoud die van de verba contracta (praes.opt.A.). NB. em mist een themavocaal.
25.5 Syntaxis: optativus potentialis (na n) n) n) n) De optativus in combinatie met n n n n drukt een mogelijkheid uit of verleent een oordeel enige bescheidenheid (in het Nederlands weergegeven met zou wel kunnen/ willen). Het NT bevat enkele voorbeelden van zon optativus potentialis:
.uat | a| a .a sat .| e t,a sat .| .,aa eu e|e| c. aa sat :a|a, eu, aseu e|a, eu c.e| ,.|.cat eteu eu, e:ete, sat .,a .t t Ik zou God wel willen bidden (ecomai), dat n spoedig n voorgoed, niet alleen gij, maar ook allen, die mij heden horen, ook zo werden als ik (Hnd. 26:29)
:a, ,a a| eu|at | .a| t, ee, c.t ., :a.sa.c.| . e| 1tt::e| a|aa|a satcat cu| aua Hoe zou ik dit kunnen, als niet iemand mij de weg wijst? En hij verzocht Filippus in te stappen en naast hem te komen zitten (lett. om ingestapt zijnde, naast hem te komen zitten) (Hnd.8:31)
128 NB. een e voor een lange klinker of tweeklank (oi) vervalt bij verba contracta (vgl. p. 17). 129 Met de optatief van em kan ook een (plusquam)perfectum in een wensende wijs worden gesteld (coniugatio periphrastica). 61 Het is tijd voor een overzicht van alle mogelijkheden met n:
Hoofdzin
Bijzin (na n n n n, tan tan tan tan of pron.rel + n n n n) Hoofdzin Indicativus Coniunctivus
Optativus Praesens -
Generalis (soms Futuralis) tegenwoordige tijd j n lg = al wie zegt Potentialis zouden kunnen/ -willen tij n lgoi = iemand zou (wel) kunnen zeggen Imperfectum Irrealis van het heden zouden lgen n = hij zou zeggen
- - Aoristus Irrealis van het verleden zouden hebben epen n = hij zou hebben gezegd Futuralis (soms Generalis) zullen n tij ep = als iemand zal zeggen Potentialis zouden kunnen/ -willen epoi n tij = iemand zou (wel) kunnen zeggen
25.6 Syntaxis: optativus obliquus Attisch Grieks gebruikt de optativus in een indirecte vraagzin of zegzin (een bijzin na werkwoorden van zeggen en menen) om b.v. gedachten of stemmingen weer te geven (i.t.t. objectieve feiten). In het NT komt deze vorm nauwelijks voor, al was het alleen maar omdat de zinnen er doorgaans in de directe rede zijn geschreven. Alleen de auteur van Lucas en Handelingen bedient zich soms van de optativus obliquus (lett. bedekte of indirecte wenswijs). In een indirecte vraagzin met een optativus klinkt vaak verbijstering of twijfel mee:
sat au et a|e cu,.t| :e, .aueu, e t, aa .t . au a| e eue .a| :acc.t| en zij begonnen er onder elkander over te twisten (suzhtw), wie van hen het wel zijn kon, die dat zou doen (Luc. 22:23)
De leerlingen vroegen elkaar natuurlijk: Wie is het?, maar de vraag is in Lucas opgeschreven in de indirecte rede. De werkwoordsvorm staat in de optativus (eh), na een historische tijd (aoristus medium van rcomai). 130
Een zegzin, vaak beginnend met ti of j, is een enkele keer eveneens opgesteld in de wenswijs (maar de coniunctivus komt vaker voor in het NT, vgl. par. 22.1):
a:.st| e t eu s . ct| .e, 'Paatet, ,at,.cat t|a a|a:e| :t| e sa,eeu .|e, saa :eca:e| .,et eu, sa,eeu, e :e| . a :ee,t a, aet :.t eu . ,sae, Ik antwoordde hun, dat Romeinen niet de gewoonte hebben, een mens bij wijze van gunst uit te leveren; de beschuldigde moet eerst zijn aanklagers tegenover zich zien en de gelegenheid krijgen zich tegen de aanklacht te verdedigen (Hand. 25:16)
25.7 Syntaxis: de gesubstantiveerde infinitivus Onder invloed van de Septuaginta kent het Grieks veel gesubstantiveerde infinitieven, dat zijn constructies met een heel werkwoord, voorafgegaan door een voorzetsel en een lidwoord.
.,.|.e e. .| a .t|at aueu , .s.t .:cca| at . at eu .s.t| au| En het geschiedde, toen zij daar waren, dat de dagen vervuld werden, dat zij baren zou (Luc. 2:6)
In bovenstaand citaat staat letterlijk: bij het zijn hen daar (immers, n is het voorzetsel (+3), enai de gesubstantiveerde infinitief en atoj het subject (acc)). Maar het voorzetsel heeft hier een andere betekenis dan gebruikelijk (nl. een bijwoordelijke) en duidt op terwijl, tijdens of toen.
130 Het Grieks kent vier hoofdtijden (praesens, futurum, perfectum en futurum exactum (voltooid toekomende tijd)) en drie historische tijden (imperfectum, aoristus en plusquamperfectum). 62 Voorzetsel Frequentie in NT Normale betekenis (vgl. par. 12.1) Betekenis met infinitief
nt (2) 1 in plaats van in plaats dat di (2) 1 door gedurende di (4) 27 wegens omdat ej (4) 63 naar (binnen), tot, voor, tegen om te, waarmee, zodat k (2) 1 ten gevolge van naarmate n (3) 52 in, op, met, door, onder, te midden van terwijl, tijdens, toen (aor.inf) neken (2) 1 omwille daarmee wj (2) 1 tot totdat met (4) 15 na nadat pr (2) 9 voor voordat, eer, alvorens prj (4) 12 naar, tegen, bij, tot om te, met het oog op
Nog enkele voorbeelden:
sat e . .: cca| .at e sa eu :.t..t| aue| sat . s e e|ea aueu `Iceu,, e s.| u :e eu a,,.eu :e eu cu||at au e| .| setta en toen acht dagen vervuld waren, zodat zij Hem moesten besnijden, ontving Hij ook de naam Jezus, die door de engel genoemd was, eer Hij in de moederschoot was ontvangen (Luc. 2:21)
Letterlijk staat in het cursief afgedrukte gedeelte: voor het ontvangen worden Hem in de moederschoot. Bij het vertalen maken we van het object (Hem) een subject (Hij). Soms horen er twee accusativi bij een gesubstantiveerde infinitivus. Welk lijdend voorwerp dan object blijft en welk subject wordt, hangt af van de context:
sat .| .| a :|.u at .t, e t.e| sat .| a .tca,a,.t| eu, ,e|.t, e :atete| `Iceu| eu :etcat aueu, saa e .ttc.|e| eu |eeu :.t aueu En hij kwam door de Geest in de tempel. En toen de ouders het kind Jezus binnenbrachten om met Hem te doen overeenkomstig de gewoonte der wet (Luc 2:27)
ete.| ,a e :a ua| a| ,.ta| .,.. :e eu ua, (subj) atcat au e| (obj) want God uw Vader weet, wat gij van node hebt, eer gij Hem bidt (Matth. 6:8)
.:tuta .:.u ca eue e :ac,a |a,.t| .` u a| :e eu . :a.t| Ik heb vurig begeerd dit Pascha met u te eten, eer Ik lijd (Luc. 22:15)
.a e. e . ,.|at . :ea a u a, .t, | latata| Maar nadat Ik zal zijn opgewekt, zal Ik u voorgaan naar Galilea (Matth. 26:32)
25.8 Stamtijden En weer een rijtje van acht werkwoorden en hun stamtijden:
Praesens A Futurum A Aoristus A Perfectum A Perfectum P Aoristus P Betekenis
131 Stam = auxh-. 132 Stam = dok-. 133 Let op accent! 134 Stam = cu-. 135 Stam = lhq-. 136 Stam = strof-. Let op: e wordt a bij de perfectum P. en aoristus P. (zie ook p. 56). 63 26.1 Vervolg werkwoorden op - -- -mi mi mi mi De athematische werkwoorden worden gekenmerkt door het feit dat in de meeste vormen van de tegenwoordige tijd en het imperfectum een bindvocaal (themavocaal) ontbreekt. Ook eindigen ze in de eerste persoon enkelvoud op -mi, in plaats van op -w. We onderscheiden drie soorten athematische verba: Het reeds bekende werkwoord em em em em Werkwoorden met een consonantstam, gevolgd door - -- -numi numi numi numi Werkwoorden met een geredupliceerde praesensstam (de zogeheten Grote Vier) Het werkwoord em em em em is uitgewerkt in bijlage 2a. We stappen daarom direct over naar de werkwoorden op - -- -numi numi numi numi, zoals het reeds deels besproken deknumi (tonen, zie par. 24.5), mnumi (zweren), strnnumi (uitspreiden) en pllumi (te gronde richten (eig. plnumi)). Het element -nu staat alleen in de vormen van het praesens en het imperfectum. In het futurum, de aoristus etc. worden de verba weer thematisch vervoegd met een stam op resp. deik-, om-, strw- en apol-. Als voorbeeld pakken we er nogmaals deknumi bij:
Op het eerste gezicht valt op dat de uitgangen hier en daar behoorlijk afwijken van die van de thematische werkwoorden. Dat is natuurlijk direct te zien aan de eerste persoon enkelvoud (o.t.t.), die op -mi eindigt, maar ook de derde persoon enkelvoud/ meervoud (o.t.t.) ziet er anders uit. Verschillen zijn er ook met betrekking tot de derde persoon meervoud in de o.v.t. en de infinitivus, die we beide kennen van em. Let tot slot ook op het participium van het actief, dat simpelweg eindigt op een sigma (eig. -ntj) en sprekend lijkt op de indicativus 2 e
pers. sing.
Dan nu de bespreking van de vier athematische verba met een vocaalstam, die veelvuldig in het NT opduiken, als simplex of in met praeposities samengestelde werkwoorden, te weten: tqhmi (plaatsen, leggen), hmi (zenden), ddwmi (geven) en sthmi (stellen, doen staan). Van deze werkwoorden komt hmi uitsluitend in samenstellingen voor, zoals fhmi (vergeven, loslaten, wegzenden). Dit werkwoord is apart uitgewerkt in bijlage 3a. 65 Voor al deze athematische werkwoorden geldt dat de vormen van de praesensstam (praesens en imperfectum) zijn geredupliceerd met een iota (in andere tijden dus niet!):
Reduplicatie Stam Uitgang
ti qh / qe mi / mi di dw / do mi sth / sta mi (NB. oorspronkelijk ssthmi)
Een ander kenmerk is dat bij deze vier werkwoorden de verlenging van de stamklinker goed is te zien in het actief enkelvoud van de indicativus praesens en imperfectum. Vgl. tqhmi (ik leg) met tqemen (wij leggen) etc. Let erop dat het futurum altijd van de lange stam is afgeleid (ook mediaal). Denk er verder aan dat de indicativus aoristus A. van drie van de vier athematische werkwoorden (met uitzondering van sthmi) een kappa als kenletter heeft. 137
Ook krijgt het activum van de aoristus klinkerverlenging. De optativus is eveneens afwijkend. Deze volgt bij de zogeheten Grote Vier de uitgangen van de opt. aor. P. van de thematische werkwoorden. De participia indic. A. en aor. A. worden steeds gevormd door de stam + ej.
137 In feite gaat het om een stamverlenging met een -k, gevolgd door -a, -aj, e(n) etc. (dus een wortelaoristus!). 138 NB. bij athematische werkwoorden worden de eerste drie personen van het imperfectum singularis A. soms vervoegd als bij thematische verba contracta (vandaar ook: tqeij (-eej)). Zie ook ein en ddoun. 66 MEDIUM Indicativus Coniunctivus Optativus Imperativus Infinitivus Participium
Praesens tqemai tiqmai tiqemhn tiqmenoj
tqesai tiq tiqeo tqeso tqesqai (tiqmenou),
tqetai tiqtai tiqeto tiqsqw
tiqemnh
tiqmeqa tiqmeqa tiqemeqa
(tiqmnhj),
tqesqe tiqsqe tiqesqe tqesqe
tiqmenon
tqentai tiqntai tiqento tiqsqwsan
(tiqmenou)
Imperfectum tiqmhn
tqeso
tqeto
tiqmeqa
tqesqe
tqento
Futurum qsomai qsomenoj
qs qsesqai (qsomenou),
qsetai qhsomnh
qsomeqa (qhsomnhj),
qsesqe qsomenon
qsontai (qsomenoj)
Aoristus qmhn qmai qemhn qmenoj
qou (-eso) q qeo qo (=qso) qsqai (qmenou),
qeto qtai qeto qsqw qemnh
qmeqa qmeqa qemeqa (qemnhj),
qesqe qsqe qesqe qsqe qmenon
qento qntai qento qsqwsan (qmenou)
Perfectum -
-
-
-
-
-
Aor. passief tqhn (q => t) teq teqehn teqej
tqhj teqj teqehj tqhti teqnai (teqntoj),
tqh teq teqeh teqtw teqesa
tqhmen teqmen teqemn (teqeshj),
tqhte teqte teqete tqhte teqn
tqhsan teqsi(n) teqeen teqtwsan (teqnton)
Op dezelfde wijze als tqhmi tqhmi tqhmi tqhmi (plaatsen) worden ook pitqhmi (iets op iemand leggen) en prostqhmi (toevoegen aan) vervoegd.
hmi hmi hmi hmi (zenden) komt in het NT alleen voor met een praepositie. Naast fhmi (vergeven, loslaten, wegzenden) zijn nhmi (loslaten, kwijtschelden), kaqhmi (naar beneden laten) en sunhmi (begrijpen) frequent. Let bij hmi op de coniunctivus en optativus van de aoristus: de vormen lijken sterk op em, maar hebben een spiritus asper, i.p.v. een lenis (zie p. 55,62).
140 Ook d of ds! 69 MEDIUM Indicativus Coniunctivus Optativus Imperativus Infinitivus Participium
Praesens ddomai didmai didomhn didmenoj
ddosai did didoo ddoso ddosqai (didmenou),
ddotai didtai didoto didsqw
didomnh
didmeqa didmeqa didomeqa
(didomnhj),
ddosqe dodsqe didosqe ddsqe
didmenon
ddontai dodntai didonto didsqwsan
(didmenou)
Imperfectum didmhn
ddoso
ddoto / ddeto
didmeqa
ddosqe
ddonto
Futurum dsomai dwsmenoj
ds dsesqai (dwsmenou),
dsetai dwsomnh
dwsmweqa (dwsomnhj),
dsesqe dwsmenon
dsontai (dwsmenoj)
Aoristus dmhn dmai domhn dmenoj
dou d doo do (do-so) dsqai (dmenou),
doto dtai doto dsqw domnh
dmeqa dmeqa domeqa (domnhj),
dosqe dsqe dosqe dsqe dmenon
donto dntai donto dsqwsan (dmenou)
Perfectum ddomai
dedomnoj
ddosai ddoso dedsqai (dedomnou),
ddotai ddosqw dedomnh
ddomeqa (dedomnhj),
ddosqe ddosqe dedomnon
ddontai ddosqwsan (dedomnou)
Aor. passief dqhn doq doqehn doqej
dqhj doqj doqehj dqhti doqnai (doqntoj)
dqh doq doqeh doqtw doqesa
dqhmen doqmen doqemen (doqeshj)
dqhte doqte doqete dqhte doqn
dqhsan doqsin doqeen doqtwsan (doqntoj)
sthmi sthmi sthmi sthmi (stellen, doen staan) heeft een regelmatige aoristus. Let op: in het NT komt ook stnw voor! De indicativus praesens en het imperfectum kennen enkele dubbele vormen! Zie ook nsthmi (doen opstaan), pokaqsthmi (herstellen) en pmplhmi (vullen).
Aoristus sthsa st st st stsw sw sw sw stsaimi stsaj
sthsaj stsj stsaij stson stsai (stsantoj),
sthse(n) sts stsai sthstw stsasa
stsamen stswmen stsaimen (stsashj),
sthsate stshte stsaite stsate stsan
sthsan 141 stswsi(n) stsaien sthstwsan (stsantoj)
Perfectum -
-
-
-
-
-
Plusqamperf -
-
-
-
-
-
MEDIUM
Praesens stamai 142 stmai stamhn stmenoj
stasai st stao staso stasqai (stmenou),
statai sttai stato stsqw
stamnh
stmeqa stmeqa stameqa
(stamnhj),
stasqe stsqe stasqe stasqe
stmenon
stantai stntai stanto stsqwsan
(stmenou)
Imperfectum stmhn
staso
stato
stmeqa
stasqe
stanto
Futurum stsomai sthsmenoj
sts stsesqai (sthsmenou),
stsetai sthsomnh
stsomeqa (sthsomnhj),
stsesqe sthsmenon
stsontai (sthsmenou)
Aoristus stsamhn stswmai sthsamhn sthsmenoj
stsw sts stsaio stsai stsasqai (sthsmenou),
stsato stshtai stsaito sthssqw sthsamnh
sthsmeqa sthsmeqa sthsameqa (sthsamnhj),
stsasqe stshsqe stsaisqe stsasqe sthsmenon
stsanto stswntai stsainto sthssqwsan (sthsmenou)
141 Let op: is gelijkluidend aan de 3 e pers. mv. van de aoristus A. van stamai (zie p. 71)! 142 Transitief werkwoord met de betekenis: stellen t.b.v. zichzelf, zich stellen of gesteld worden. 71 Perfectum stamai
stamnoj
stasai staso stsqai (stamnou),
statai stsqw stamnh
stmeqa (stamnhj),
stasqe stasqe stamnon
stantai stsqwsan (stamnou)
Aor. passief stqhn staq staqehn staqej
stqhj staqj staqehj stqhti staqnai (staqntoj),
stqh staq staqeh staqtw staqesa
stqhmen staqmen staqemen (staqeshj)
stqhte staqte staqete stqhte staqn
stqhsan staqsi(n) staqeen staqtwsan (staqntoj)
Naast sthmi bestaat nog het intransitieve (= zonder lijdend voorwerp) mediale werkwoord stamai, wat gaan staan of blijven staan betekent. Dit kent een afwijkende (wortel) aoristus. Ook bestaat er een onregelmatig intransitief perfectum van, dat zich als een praesens gedraagt: ik sta of ik houd stand (d.w.z. ik heb mij gesteld, met als resultaat dat ik sta). Als stamai gaan ook dnamai (kunnen), xstamai (versteld staan) en pstamai (kennen).
Let op 1: Als nevenvorm van sthn komt in koin-Grieks ook stqhn voor. Dit is een (regelmatige) passieve aoristus, die zowel actief als passief kan worden vertaald. Zie onder meer Mt. 27,11: `O d 'Ihsoj stqh mprosqen to gemnoj (En Jezus stond / werd gesteld voor de stadhouder). Let op 2: Naast sthka bestaat in het NT ook het gewone werkwoord stkw. Beide verba betekenen hetzelfde. Vgl. Gal. 5,1: stkete on (houdt dus stand).
Nog een keer de stamtijden van de Grote Vier en enkele afgeleiden op een rij:
Praesens A Futurum A Aoristus A Aoristus M Perfectum A Perfectum P Aoristus P
tqhmi qsw qhka qmhn tqhka/ tqeika tqeimai tqhn hmi sw ka emhn eka emai eqhn / qhn fhmi fsw fka femhn feka fwmai fqhn ddwmi dsw dwka dmhn ddwka ddomai dqhn sthmi stsw sthsa stsamhn - stamai stqhn stamai stsomai sthn - sthka stamai stqhn 72 26.2 Correlativa (vervolg) Zoals we al in par. 18.4 hebben gezien, bestaat tussen bepaalde voornaamwoorden en bijwoorden een verband. Nog enkele correlatieven op een rijtje (vgl. Griech. Gramm. 61):
Vragend Onbepaald Aanwijzend Aanwijzend Aanwijzend Betrekkelijk Indir. vragend p pp p- -- - - -- -(geen accent) - -- - t tt t- -- - - -- - ` ` ` ` (spir. asper) p p p p
po; pou nqde ntaqa ke o pou waar? ergens hier daar daar waar waar (ook)
po; poi nqde ntaqa kese o poi waarheen? ergens heen hierheen daarheen daarheen waarheen waarheen (ook)
pqen; poqen nqnde nteqen keqen qen pqen vanwaar? ergens vandaan hier vandaan daar vandaan daar vandaan vanwaar vanwaar (ook)
p; p pde tat ken p waarlangs? ergens langs hierlangs daarlangs daarlangs waarlangs waarlangs (ook)
pte; pote - tte - te pte wanneer? eens toen wanneer, toen wanneer (ook)
pj; pwj de otw(j) kenwj j pwj hoe? op e. of a. manier zo zo zo (zo)als hoe (ook)
26.3 Stamtijden De laatste twaalf (!) stamtijden:
Praesens A Futurum A Aoristus A Perfectum A Perfectum P Aoristus P Betekenis
pllumi 143 pol 144 plesa 145 polleka 146 - - verliezen pllumai 147 polomai pwlmhn plwla plwla plwla plwla - - verloren gaan drw der deira - - drhn 148
143 Vervoeg praesens van pllumi als deknumi (pllumi = p'lnumi). 144 NB. verbum liquidum (stam = l-). In koin-Grieks komt ook polsw voor (stam = le-). 145 Stam = le-. 146 Attische reduplicatie (olwl). Zie noot 112. 147 Stam = l-. 148 Sterk passief van een aoristus, waarbij de e verandert in een a (vgl. par. 24.2). 149 Het imperfectum luidt qelon (in klassiek Grieks luidt het werkwoord nl. qlw). 150 Stam = qelh-. 151 NB. ook teqlhka komt voor (met name in LXX). 152 Klinkerverwisseling of Ablaut (stam = klop-). 153 Zie noot 148. 154 Ook kekrxomai. 155 Ook kragon. 156 Het imperfectum luidt mellon, hoewel mellon ook voorkomt. 157 Stam = mellh-. 158 Stam = menh-. 159 Klinkerverwisseling of Ablaut (stam = pomp-). 160 Gaat als sthmi (dus met regelmatige aoristus). Let op: stam van perfectum en aor. P. = plhs-. 161 Stam tem(e)- en tmh-. 162 Stam afwisselend tuc-, teuc- en tuch-. 163 NB. ook tteuca komt voor. 73 Bijlage 1. lw lw lw lw
Het verbuigingsschema van de thematische werkwoorden, met lw (losmaken) als voorbeeld. De standaarduitgangen zijn d.m.v. streepjes weergegeven:
gnou gn gnoio gnou (word eens) gnesqai (genomnou),
gneto gnhtai gnoito 170 gensqw genmenh
genmeqa genmeqa genomeqa (genomnhj),
gnesqe gnhsqe gnoisqe gnesqe genmenon
gnonto gnwntai gnointo gensqwsan (genomnou)
Perfectum ggona gegonj
ggonaj gegonnai (gegontoj),
ggonen gegonua
gegnamen (gegonuaj),
gegnate gegonj
ggonasi(n) (gegontoj)
169 Veelvoorkomend in wensen en indirecte vragen. 170 De LXX gebruikt deze vorm om het Hebreeuwse woord amen weer te geven: moge het zo zijn. Zie ook noot 125. 76 Bijlage 2b. cw cw cw cw
comai ik heb/ houd t.b.v. mezelf (praes. M) scmhn ik had/ hield t.b.v. mezelf (aor. M) schmai ik ben gehouden (perf. M) cqhn ik werd gehouden (aor. P)
cw komt in het NT voor in 14 composita, waaronder:
pcw het verschuldigde hebben/ op afstand blijven, NB pscou = blijf verre van X (imp. aor. M) katcw vasthouden, NB katscej = houd vast! (imp. aor. A) metcw deel hebben aan, deel uitmaken van parcw verschaffen, (bewijs) leveren, NB parascn = (eens) bewijzend (part. aor. A) proscw zich in achtnemen, opletten suncw bijeenhouden, vasthouden
171 Ook ecosan komt voor. 172 In ouder Grieks luidde het futurum scw. 173 De stam van deze aor. II is sc-. De betekenis van scon is vaak ik keeg (eens), i.p.v. ik heb (eens) gehad. 77 Bijlage 3a. fhmi fhmi fhmi fhmi
Om het verwarrend te maken, luidt de aoristus van fhm ook wel: fhn (vgl. het imperfectum). In het NT komen alleen de vormen fhm, fhsn, fasn en fh voor (zie GG 125d).
79 Bijlage 4. Stamtijden
De werkwoorden die kunnen worden gevraagd op het tentamen zijn zwartgedrukt:
Praesens A Futurum A Aoristus A Perfectum A Perfectum P Aoristus P Betekenis
ggllw ggllw ggllw ggllw ggel ggel ggel ggel ggeila ggeila ggeila ggeila ggelka ggelka ggelka ggelka ggelmai ggelmai ggelmai ggelmai gglqhn gglqhn gglqhn gglqhn berichten gw gw gw gw xw xw xw xw gagon gagon gagon gagon ca ca ca ca gmai gmai gmai gmai cqhn cqhn cqhn cqhn voeren arw 174 arsw 175 elon rhka rhmai rqhn nemen arw arw arw arw r r r r ra ra ra ra 176 176 176 176 rka rka rka rka rmai rmai rmai rmai rqhn rqhn rqhn rqhn opheffen kow (2) (4) kosw 177 kousa kkoa 178 kousmai kosqhn horen martnw martsw marton 179 mrthka - - zondigen niw nisw nasa naka namai niqhn grieven nogw noxw nxa 180 nca ngmai 181 nocqhn 182
174 NB. het NT bevat alleen de mediale vorm aromai (voor zich nemen, kiezen), fut. arsomai, aor. elmhn, perf. P. rhmai. Ook in het NT: kaqairw (omlaag halen/ trekken) en nairw (wegnemen of doden). 175 Ook wel l. 176 De imperativus (en de inf.) van de aoristus hebben een alpha i.p.v. een ta. Vgl. Math. 16, 24: .t t, ..t e:t ca eu ..t|, a:a|caca .aue| sat aaa e| caue| au eu (als iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op). Arw is een verb. liq.: de aor. krijgt verlenging v.d. stamklinker! 177 Ook wel kosomai. 178 Sterk perfectum met een Attische reduplicatie: een verdubbeling van de eerste lettergreep, waarbij hier bovendien de tweede een klinkerverandering ondergaat. 179 Ook: mrthsa (deelwoord: martsaj (martsantoj)). Deelwoord van marton = martn (-tntej). 180 Dubbele augmentering: een e voor de stam (oig-) n klinkerverlenging (vgl. raka). Zie ook p. 10, 21. 181 Betekent ook: ik sta open. 182 Ook noghn komt voor! 183 Stam = qan- (verbum liquidum). Let op: poqan = jij zal sterven. 184 Ook: pekrinmhn. Let op: het gaat hier om een deponens, dus vertalen met ik antwoordde (eens) (z. p. 36). Het participium pokriqej betekent derhalve antwoordend (i.p.v. geantwoord wordend/ zijnde o.i.d.). 185 Stam = -kten / -kton (verbum liquidum). Let op: e wordt a bij aoristus P. (zie ook p. 56). 186 Stam = l-. 187 Vervoeg praesens van pllumi als deknumi (pllumi = p'lnumi). 188 NB. verbum liquidum (stam = l-). In koin-Grieks komt ook polsw voor (stam = le-). 189 Stam = le-. 190 Attische reduplicatie (olwl). Zie noot 178. 191 Stam = stel- / stal- (verbum liquidum). 192 Stam = auxh-. 193 NB. het participium van de aoristus A. luidt: bj, bsa, bn. 80 Praesens A Futurum A Aoristus A Perfectum A Perfectum P Aoristus P Betekenis
194 NB. het participium aor. A. = gnoj, gnosa, gnon (zie p. 46) 195 Vervoeging praesens: domai, d, detai, demeqa, desqe, dontai 196 Sterk passief van een aoristus, waarbij de e verandert in een a (vgl. par. 24.2 op p. 56). 197 Stam = dok-. 198 De imperativus geire (=gerou) betekent in het NT meestal sta op!. 199 Zie noot 178. 200 Betekent ook: ik ben wakker. 201 NB. het participium van het praesens luidt: n, osa, n. 202 Thematische aoristus (aor. II), zie p. 36 203 Let op accent (cw is een verbum contractum). 204 Stam = cu-. 205 Stam = lhq-. 206 Ook wel: kw (ik kom en (vaker): ik ben gekomen) 207 Vervoeging futurum: fgomai, fgesai (en dus niet fg), fgetai etc. 208 Imperfectum luidt: econ. 209 Aor II. Betekent vaak ik kreeg. NB. stam = sc- (imperativus = scj) 210 Ook zsomai. 211 Het imperfectum luidt qelon. 212 Stam = qelh-. 213 NB. ook teqlhka komt voor (met name in LXX). 81 Praesens A Futurum A Aoristus A Perfectum A Perfectum P Aoristus P Betekenis
214 Stam overige verbuigingen klau-. 215 Klinkerverwisseling of Ablaut (stam = klop-). 216 Zie noot 196. 217 Ook kekrxomai. 218 Ook kragon. 219 De e is hier gn augment. De imp. van epon luidt: ep (zeg eens!). Vgl. epe = hij zei eens! Zie ook p. 23. 220 Ook wel: rrqhn. Het deelwoord van de aoristus passivum luidt hqej hqej hqej hqej (het gesproken zijnde/ gesprokene) 221 Het imperfectum luidt mellon, hoewel mellon ook voorkomt. 222 Stam = mellh-. 223 Stam = menh-. 224 Ook memasmai. 225 Stam = nemh-. 226 Praesens-perfectum. NB. het participium van het praesens luidt: edj, edua, edj. 227 Let op: dein = plusquamperfectum (d.w.z. ik wist)! 228 Ook mnumi (stam = omo-). 229 Het imperfectum heeft, net als het perfectum, een dubbel augment: rwn. 230 Eigenlijk: paq-skw. 231 Stam = ponq-. 232 Is gelijk aan het futurum van pscw (ik zal lijden)! Vgl. pesw (ik zal overtuigen (fut. van peqw)). 233 Het perfectum ppoiqa (stam = poiq-) betekent vertrouwen en is hier een praesens-perfectum! 234 Klinkerverwisseling of Ablaut (stam = pomp-). 235 Gaat als sthmi (dus met regelmatige aoristus). Let op: stam van perfectum en aor. P. = plhs-. 236 Vervoeging van het futurum: pomai, pesai (en dus niet p), pitai etc. 237 Stam = pes(e)-. Infinitivus = pesesqai. 238 Ook: pesa. 239 Stam = ptw-. 82 Praesens A Futurum A Aoristus A Perfectum A Perfectum P Aoristus P Betekenis
240 Stam overige verbuigingen pleu-. 241 Stam = strof-. Let op: e wordt a bij de perfectum P. en aoristus P. (zie ook p. 56). 242 Dentaal. Let op: de i is geen praesensversterking; het werkwoord heeft twee stammen: sd- en sw-. 243 Stam = tele(s)-. 244 Stam tem(e)- en tmh-. 245 Ook: tqeika. 246 Het werkwoord heeft een geredupliceerde praesensstam (d.w.z. praesensstam = kt-, waar ti is voorgeplakt). 247 Stam = tek-. 248 Stam = tok-. 249 Thematische aoristus (aor. II), zie p. 36. 250 Overige stammen op dram(h)-. 251 Stam afwisselend tuc-, teuc- en tuch-. 252 NB. ook tteuca komt voor. 253 Ook: fhna. 254 Klassiek is pfasmai (zie p. 56). 255 Ook: fansomai. 256 Ook wel: negka (stam = enegk-). 257 Stam = fh-/ fa- (van fw). Het imperfectum luidt: fhn, fhsqa, fh, famen, fate, fasan. 258 Ook: fobhqsomai. 259 Ook: cairsw. 260 NB. het participium van de aoristus A. luidt: carej, caresa, carn. 83 Bijlage 5. Syntaxis: Naamvallen
Een naamval (casus) is een verbuigingsvorm van naamwoorden die hun betrekking tot andere woorden in de volzin aanduidt. In het Grieks komen voor: nominativus, genitivus, dativus, accusativus en vocativus. 261 Naamvallen worden geregeerd (bepaald) door de plaats van een woord in de zin of door bijvoeglijke naamwoorden en voorzetsels. We lopen in deze bijlage de naamvallen langs, waarbij we met een sterretje aangeven wanneer de bewuste naamval niet in Hensels staat.
5.1 Nominativus De casus nominativus (lett. de noemende naamval) wordt gebruikt voor het aanduiden van het onderwerp of subject in een zin. We onderscheiden:
Nominativus van het subject (gewone nominativus) Nominativus van het predikaatsnomen (naamwoordelijk deel van het gezegde*) Nominativus pendens (zwevende of absolute nominativus) Nominativus als vocativus (naamval van de aangesproken persoon)
5.1.1 Nominativus van het subject De gewone nominativus beantwoordt de vraag naar het wie of wat. Bijvoorbeeld: a parqnoi coreousin (de meisjes dansen: wie dansen? => de meisjes).
5.1.2 Predikatieve nominativus* Een predikatieve nominatief (vgl. par. 4.1) bestaat uit het naamwoordelijk deel van het gezegde (dat wat over het subject wordt gezegd), wat volgt op koppelwerkwoorden als em, gnomai, kalw, etc. Zie een zin als: klqh t noma atou 'Ihsoj (Zijn naam werd genoemd Jezus (Luc. 2:21)). In het NT komt onder invloed van het Hebreeuwse woordje na een koppelwerkwoord ook de accusativus voor, meestal vergezeld van ej (wat we na koppelwerkwoorden doorgaans niet vertalen, zie par. 12.1): ka hxhsen ka gneto ej dndron (en het [mosterdzaadje] groeide en werd een boom (Luc. 13:19)).
5.1.3 Nominativus pendens De nominativus pendens of absolute nominatief haalt een bepaald woord of begrip naar voren, om het te accentueren. Zon zwevende nominativus staat meestal aan het begin van een bijzin. Zie bijvoorbeeld: nikn ka thrn t rga mou, dsw at xousan (wie overwint en mijn werken in acht neemt, hem zal ik macht geven (Op. 2:26)). Hier had het zinsdeel nikn ka thrn in de dativus behoren te staan, maar omwille van de nadruk is het uit de zinsconstructie gelicht en tot een anakoloet gemaakt (lett. een onsamenhangend zinsdeel, van het Griekse woord naklouqoj). Zwevende nominatieven komen overigens met name voor in de Septuaginta, onder invloed van een letterlijke vertaling uit het Hebreeuws. Zie bijv. g, f' j s kaqedeij p' atj, so dsw atn (het land waarop gij ligt (slaapt), zal ik u geven (Gen. 28:13)).
5.1.4 Nominativus als vocativus Een nominativus met een lidwoord kan de vocativus of naamval van de aangesproken persoon vervangen. Ook dit verschijnsel is een semitisme, hoewel het in het klassieke Grieks ook al voorkwam. Vgl. Krie, qej, pantokrtwr (Here God, Almachtige! (Op. 15:3)).
261 NB. het Latijn kent ook de ablativus (zesde naamval, die aangeeft waardoor of waarmee iets gebeurt of waaruit iets ontstaat). Het Sanskriet heeft een aparte locativus en de instrumentalis (zevende en achtste naamval). 84 5.2 Genitivus De casus genitivus (lett. betrekking hebbend op geboorte of oorsprong) geeft de relatie weer tussen twee zelfstandige naamwoorden binnen een naamwoordelijke groep. Afhankelijk van het soort relatie, zijn verschillende soorten genitieven te onderscheiden. We volgen hier de onderverdeling van E.G. Hoffmann en H. von Siebenthal, Griechische Grammatik zum neuen Testament (Riehen 2007) 227-245:
Genitivus pertinentiae (bezits-of afhankelijkheidsrelatie) Genitivus possessivus (van bezitter) Genitivus subiectivus (van het subject) Genitivus obiectivus (van het object) Genitivus materiae (van stof of inhoud*) Genitivus qualitatis (van hoedanigheid) Genitivus pretii (van waarde of prijs*) Genitivus attributus (van doel of richting*) Genitivus epexegeticus (van verklaring*) Genitivus auctoris (van handeling*)
Genitivus partitivus (relatie van het deel tot het geheel) Genitivus temporis (relatie van tijd, tijdspanne)
Naast deze echte genitieven zijn nog enkele afgeleide vormen te onderscheiden:
Genitivus comparationis (in vergelijking met) Genitivus separationis of separativus (verwijdering van) Genitivus locativus (van waar*)
5.2.1 Genitivus pertinentiae De genitivus pertinentiae laat zien waaraan een naamwoord toebehoort. Deze hoofdcategorie bestaat uit een reeks verschillende genitieven, die we kort langs gaan:
5.2.1.1 Genitivus possessivus De genitivus possessivus of bezitsgenitief geeft de bezitter of de oorsprong van iets weer: to maqhto bbloj (het boek van de leerling) en kwboj to zebedaou (Jacobus, de zoon van Zebedes) of kwbon lfaou (Jacobus, de zoon van Alpheus). Onder invloed van de Septuaginta komen in het NT ook constructies met uj voor: wnnhn tn zacarou un (Johannes, de zoon van Zacharias (Luc. 3:2)). Overigens is het gebruik van zoon in de Septuaginta en het NT niet beperkt tot een zoonschap in letterlijke zin. Ook kan er een nauwe betrekking tot een zaak of eigenschap mee zijn aangegeven: o uo tj basileaj (de mensen die tot het Koninkrijk behoren) en uoj diablou (duivelszoon). Vgl. ook tkna fwtj (kinderen van het licht).
5.2.1.2 Genitivus subiectivus en genitivus obiectivus De genitivus subiectivus en genitivus obiectivus horen bij zelfstandige naamwoorden die zijn afgeleid van een werkwoord. De genitivus subiectivus of onderwerpsgenitief duidt het subject aan van de handeling die in het bijbehorende zelfstandig naamwoord ligt besloten. De nauw verwante genitivus obiectivus of voorwerpsgenitief geeft het object van een handeling weer. Beide genitieven liggen in elkaars verlengde en worden in sommige grammaticaboeken niet van elkaar onderscheiden. De uitdrukking dikaiosnh qeo (rechtvaardigheid van God (Rom. 1:17)) is weliswaar onmiskenbaar een genitivus subjectivus en zloj qeo (ijver voor God (Rom. 10:2)) overduidelijk een genitivus obiectivus. Maar dat is minder duidelijk bij een constructie als: gph to qeo. Hier kan zowel liefde van God (genitivus subiectivus) als 85 liefde voor God (genitivus obiectivus) staan. Hoffmann en Von Siebenthal merken op dat wanneer het zelfstandig naamwoord waar de genitivus bijhoort een nomen agentis is (dat de handelende persoon aangeeft) 262 of een nomen actionis (dat de handeling weergeeft) 263 , het meestal om een genitivus obiectivus gaat. Maar de context is altijd doorslaggevend. Zie de zin: m pista atn tn pstin to qeou katargsei; (zal dan hun ontrouw de trouw van God te niet doen? (Rom. 3:3)). Hier is duidelijk, ook gezien het voorgaande in de perikoop, dat het Paulus niet om het geloof in God gaat.
5.2.1.3 Genitivus materiae* De genitivus materiae beantwoordt de vragen van welke stof? en met welke inhoud? Denk aan: kermion datoj (een kruik met water (Mk. 14:13)) en lbastron mrou (een albasten kruik met mirre (Luc. 7:37)).
5.2.1.4 Genitivus qualitatis De hoedanigheid van iets (de grootte, de omvang, de leeftijd etc) wordt weergegeven met een genitivus qualitatis. In het klassieke Grieks paste men de genitief van hoedanigheid vrijwel uitsluitend toe op leeftijd en omvang. Vgl. trin mern dj (een reis van drie dagen) of neanaj tn ekosin (een jongeling van 20 jaar). Maar onder invloed van het Hebreeuws wordt in het NT de genitivus qualitatis voor zoveel eigenschappen van substantiva gebruikt dat deze de functie van een adiectief heeft gekregen. Zie bijvoorbeeld: skeoj klogj (werktuig van uitverkiezing = uitverkoren werktuig (Hand. 9:15)) of t sma tj martaj (het zondige lichaam (Rom. 6:6)).
5.2.1.5 Genitivus pretii* De genitivus pretii geeft de waarde of prijs van iets aan en volgt vaak op werkwoorden als gorzw, pwlw, ktomai en xiw. Als voorbeeld geven Hoffmann en Von Siebenthal: gorswmen dunarwn diakoswn rtouj; (zullen wij voor 200 schellingen brood kopen? (Marc. 6:37)). Het is ook de genitivus pretii die volgt op het bijvoeglijk naamwoord xioj (+2): pistj lgoj ka pshj podocj xioj (dit is een getrouw woord en alle aanneming waard (1 Tim. 1:15)).
5.2.1.6 Genitivus attributivus* De genitivus attributivus duidt op het doel of de richting van een zelfstandig naamwoord. Vgl. nstasij zwj (tot de opstanding ten leven (Joh. 5:29)) en tn gwn dj (de weg naar het heiligdom (Heb. 9:8)). Hoffmann en Von Siebenthal rekenen tot deze categorie ook nog de infinitivus-constructie met to, die een doel aangeeft (zie par. 7.3; vgl. GG 164).
5.2.1.7 Genitivus epexegeticus* De genitivus epexegeticus of explicativus (ook wel appositivus genoemd) beantwoordt de vragen wat voor? en waaruit bestaande? Denk aan teksten als: kenoj d legen per to nao to smatoj ato (maar hij sprak over de tempel van zijn lichaam (Joh. 2:21)) en strfanoj tj zwj (de zegenkrans van het leven (Jac. 1:12)).
5.2.1.8 Genitivus auctoris* De genitivus auctoris geeft aan door wie iets wordt verricht. De genitief volgt doorgaans op een gesubstantiveerd adjectief (eindigend op -toj). Zie: toj klektoj ato (de door Hem uitverkorenen (Mc. 13:27)).
262 Dit zijn vaak woorden op -thj of -thr (krthj of swtr). 263 Meestal woorden op -sij, -tij, -moj, -eia, -a of -h (ktsij, diwgmj, basilea of katabol). 86 5.2.2 Genitivus partitivus De tweede categorie genitieven bestaat maar uit n soort, de genitivus partitivus. De partitieve genitief laat zien waar het subject deel van uitmaakt. We komen deze genitivus in verschillende combinaties tegen, zowel met substantieven, adjectieven, telwoorden, bijwoorden en voornaamwoorden:
Bij namen van plaatsen waarvan wordt uitgelegd in welk gebied ze liggen: n kan tj galilaaj (in Kana in Galilea (Joh. 2:1)). Na de onbepaalde voornaamwoorden tij tij tij tij en ti ti ti ti: tinej tn grammatwn (enige der schriftgeleerden (Matth. 9:3)). Na kastoj kastoj kastoj kastoj (ieder) en ej ej ej ej (n of iemand): n tn meln sou (n uwer leden (Matth. 5:29)). Volgend op constructies met k k k k, p p p p en n n n n: tinj d x atn epan (sommigen van hen zeiden (Luc. 11:15)).
5.2.3 Genitivus temporis De tijdgenitief geeft een algemene tijdsbepaling weer of de tijdspanne waarbinnen iets gebeurt. Denk aan: dka mern (binnen tien dagen), nuktj ka mraj rgazmenoi (terwijl wij nacht en dag werkten (1 Thes. 2:9)) en ceimnoj (in de winter (Mt. 24:20)). De genitivus temporis kan ook een distributieve functie hebben: ptkij tj mraj (zevenmaal per dag (Luc. 17:4)) en dj to sabbtou (tweemaal per week (Luc. 18:12)). Blass, Debrunner en Rekopf behandelen de genitivus temporis overigens in n adem met de hieronder besproken genitivus locativus (186). NB. aanduidingen van leeftijd vallen niet onder de tijdgenitief, maar onder de genitivus qualitatis.
5.2.4 Afgeleide genitieven Het Grieks kent drie afgeleide genitivi, die het karakter hebben van een ablativus (HG 117):
5.2.4.1 Genitivus comparationis De genitivus comparationis komt voor bij de vergrotende trap (vgl. par. 21.8). Als voorbeeld halen we Joh. 13:16 aan, waar staat: ok stin doloj mezwn to kurou ato (niet is een dienaar meer (groter) dan zijn heer). Er had ook kunnen staan: mezwn krioj ato of mezwn par tn krion ato. We wijzen er nog op dat in het Grieks soms een superlativus wordt gebruikt eveneens voorzien van een genitivus comparationis die wordt vertaald als een comparativus (vgl. par. 22.3).
5.2.4.2 Genitivus separationis De genitivus separationis geeft scheiding of verwijdering aan. Zie b.v. klusen atoj to boulmatoj (hij hinderde hen in hun voornemen (Hand. 27:43)). Ook na b.v. de werkwoorden pcw, fstamai, lepomai, prosdomai en diafrw kan een genitivus separationis volgen. Overigens is deze genitief in het NT bijna altijd vervangen door k of p: esqai p (beschermen tegen), cwrzein p (scheiden van) en szein k (redden uit).
5.2.4.3 Genitivus locativus* De genitivus locativus komt in het Attisch Grieks veelvuldig voor, maar is in het NT vrijwel verdwenen. De genitief geeft antwoord op de vraag waar (vandaan)?: poaj (i.p.v. po) esengkwsin atn (waarlangs zij hem naar binnen moesten brengen (Luc. 5:19)) en kenhj (i.p.v. ken) mellen dirxesqai (hij zou daar langs komen (Luc. 19:4)).
87 5.2.5 Slotopmerkingen We plaatsen nog enkele slotopmerkingen over de genitief. Zo staat bij verba iudicialia (werkwoorden van beschuldigen, aanklagen etc) de persoon in de accusativus en de schuld of misdaad in de genitivus (ook wel genitivus criminis of genitivus respectus genoemd):
dikw tin tinoj iemand vervolgen wegens iets krnw tin tinoj iemand oordelen wegens iets polw tin tinoj 264 iemand vrijspreken van iets
Daarnaast zijn er nog verba iudicialia die met kat (+2) zijn samengesteld. Daarbij zijn de naamvallen omgekeerd: de persoon in de genitivus en de schuld in de accusativus: ka kathgroun ato o rcierej poll (en de hogepriesters beschuldigden hem van vele dingen (Marc. 15:3)). Uitzondering is katakrnw tin (iemand veroordelen).
Tot de verba die een genitivus bij zich hebben, behoren verder nog werkwoorden van: herinneren en vergeten (mimnskomai (in het NT ook met accusativus) etc.) heersen en leiden (rcw, basilew, kratw etc.) deelhebben aan of genieten van (metcw, geomai etc.) beginnen, aanraken, begeren en treffen (rcomai, ptomai, piqumw (hoewel in het NT ook met een accusativus, vgl. Mt. 5:28) en tugcnw) composita met voorzetsels die een genitivus regeren, zoals katafronw (minachten)
5.3 Dativus De casus dativus (lett. geef-naamval) of datief, duidt allereerst de ontvanger of het indirect object aan bij werkwoorden als geven, aanbieden etc. Maar in het Grieks absorbeert de dativus ook de functies van de locatief en de ablatief, waardoor een scala aan betekenissen ontstaat. Merk op dat het koin-Grieks veel klassieke datieven vervangt door constructies met voorzetsels als n, ej en di (vooral bij de dativus instrumentalis).
Instrumentele dativus (van middelen, oorzaak en betrekking): Dativus instrumentalis et causae (van middel of oorzaak) Dativus respectus (van betrekking) Dativus mensurae (van overtreffing)
Dativus van gezelschap (van gezelschap en omstandigheid): Dativus sociativus (van samen) Dativus modi (van wijze waarop)
Dativus locativus (van tijd en plaats): Dativus locativus (van plaats*) Dativus temporis (van tijd(stip))
264 Merk op dat in koin-Grieks polw tina iemand vrijlaten betekent. 88 5.3.1 De echte dativus De echte dativus kan als volgt worden onderverdeeld:
5.3.1.1 Dativus obiectivus De objectdatief of gewone dativus is de naamval van het meewerkend voorwerp, die bij transitieve werkwoorden voorkomt als indirect of belanghebbend object naast een direct object of lijdend voorwerp: ddwmi atoj zwn anion (ik geef [aan] hen het eeuwige leven (Joh. 10:28)). Overgankelijke werkwoorden waarop een objectdatief kan volgen, zijn o.a.:
Ook na intransitieve verba kan een dativus obiectivus volgen, bijvoorbeeld na werkwoorden van dienen (doulew, diakonw, latrew), geloven en vertrouwen (pistew, ppoiqa), gehoorzamen (pakow, peqomai) en bevelen (pitssw, paraggllw). Vgl. odej dnatai dus kuroij douleein (niemand kan twee heren dienen (Matth. 6:24)).
5.3.1.2 Dativus commodi et incommodi De datief van voor- en nadeel geeft aan in wiens belang of schade iets gebeurt. Vooral Paulus bedient zich van deze dativus. Vgl. t mart pqanen [...] z t qe (hij stierf voor de zonde [...] Hij leeft voor God (Rom. 6:10)) en odej [...] mn aut z [...] n [...] zmen, t kur zmen (niemand van ons leeft voor zichzelf [...] als wij leven, dan leven wij voor de Heere (Rom. 14:7-8)). Zie ook: nqrwpoi qeoj quntwn (mensen moeten aan de goden offeren). Blass, Debrunner en Rekopf wijzen erop dat de datief van voor- en nadeel ook wel de bezitter van iets aanduidt (188,3): nekroj mn t mart zntaj d t qe (gij zijt wel dood voor de zonde, maar levend voor God (Rom. 6:11)). De scheidslijn met de dativus possessivus kan dus dun zijn.
5.3.1.3 Dativus possessivus De bezittersdatief is zeldzaam in het NT. Meestal drukt een genitivus possessivus de bezitter uit en de dativus het bezit: n t oka to patrj mou (in het huis van Mijn Vader (Joh. 14:2)). Maar de dativus possessivus komt ook na de werkwoorden van vergelijking em, gnomai en prcw: ok n atoj tpoj (voor hen was er geen plaats (Luc. 2:7)), gneto d ps yuc fboj (en er kwam vrees over alle ziel (Hand. 2:43)) en tata gr mn prconta (want als deze dingen bij u aanwezig zijn (2 Pet. 1:8)). Voor het verschil met de dativus obiectivus, vgl. dwken t biblon moi en t biblon st moi.
5.3.1.4 Dativus sympatheticus* De dativus sympatheticus lijkt sterk op de dativus possesivus, maar duidt op lichamelijke of geestelijke aspecten. Vgl. karda phd moi (het hart klopt mij / mijn hart klopt (Symposion 215 e ). In het NT is dit vaak vervangen door een genitivus (Vgl. BDR 473,2).
5.3.1.5 Dativus ethicus* De ethische datief is de naamval die wordt gebruikt voor de persoon die emotioneel of gevoelsmatig bij een handeling of toestand betrokken is of er belang in stelt. In het NT komt de dativus ethicus zelden voor en vaak ook nog als een Hebrasme: steoj t qe (Hij was schoon voor God (Hand. 7:20, vgl. Ex. 2:2)). 89 5.3.1.6 Dativus auctoris De dativus auctoris geeft de handelende persoon weer. Deze constructie komt slechts eenmaal in het NT voor en dan nog alleen bij het perfectum passivum: odn xion qantou stin pepragmnon at (er is niets door hem bedreven dat de dood verdient (Luc. 23:15)). In het klassieke Grieks komt de dativus auctoris steevast voor na het adiectivum verbale of gerundivum, wat eindigt op -teoj, maar deze ontbreekt geheel in het NT (zie bijlage 9). NB. wl frequent in het NT is de formule met p + genitivus.
5.3.2 Instrumentele dativus De instrumentele datief is de naamval voor middelen, oorzaken en betrekking:
5.3.2.1 Dativus instrumentalis et causae De dativus instrumentalis geeft aan waarmee iets gebeurt, terwijl de dativus causae de oorzaak aanduidt. Het koin-Grieks kent onder invloed van het Hebreeuws veel instrumentele datieven met n en di. Maar de dativus instrumentalis komt ook zonder deze voorzetsels voor. Vgl. nelen kwbon macar (hij liet Jacobus ter dood brengen met het zwaard (Hand. 12:2)) en n macar polontai (zij zullen door het zwaard omkomen (Matth. 26:52). Oorzakelijke datieven zijn bijv. lim pllumai (ik kom om van de honger (Luc. 15:17)) en t pist xeklsqhsan (zij zijn om hun ongeloof afgebroken (Rom. 11:20)).
5.3.2.2 Dativus respectus De dativus respectus of relationis drukt een betrekking uit en kan worden vertaald met wat X betreft. Vgl. ptwco t pnemati (armen van geest of armen wat de geest betreft (Matth. 5:3)) en kaqaro t kard (reinen van hart (Matth 5:8)). De dativus respectus zien we ook in de uitdrukkingen nmati (met name, of genaamd) en t gnei (afkomstig uit). Ook frequent, zowel in het NT als in de Septuaginta: probebhktej [n] taj mraij atn (lett. voortgeschreden wat hun dagen betreft, ofwel: op hoge leeftijd gekomen (Luc. 1:7)).
5.3.2.3 Dativus mensurae De dativus mensurae of differentiae hangt nauw samen met de dativus respectus. De datief, die weinig voorkomt in het NT, geeft weer in welke mate het ene het andere overtreft. Denk aan uitdrukkingen als: lg plon (een beetje meer), ps crhsimteron stin (hoeveel nuttiger is het), es poll mezonej (zij zijn veel groter) en ps diafrei nqropoj to qeo (hoeveel verschilt de mens van God).
5.3.3 Dativus van gezelschap De datief van gezelschap vertelt in wiens gezelschap of op welke wijze iets gebeurt:
5.3.3.1 Dativus sociativus De dativus sociativus of comitativus drukt een gemeenschap of verbinding uit. Vgl. koloqei moi (Volg Mij (Matth. 9:9)) en ggsate t qe (nadert tot God (Jac. 4:8)). De datief volgt ook vaak op werkwoorden van samenzijn en samenkomen:
plhsizw naderen koinwnw deelhebben aan ggzw naderen katalssomai zich verzoenen met kolouqw volgen cromai gebruiken prosrcomai naderen milw omgaan met, spreken met kollomai zich aansluiten dialgomai een gesprek voeren met bohqw te hulp komen moiw gelijk worden aan
In het NT wordt de dativus sociativus bij bovengenoemde werkwoorden vaak voorafgegaan door een voorzetsel: kolouqw + mta, ggzw + ej etc. 90 5.3.3.2. Dativus modi De dativus modi beschrijft de wijze waarop iets gebeurt. Zie bijv. pant trp, ete profsei ete lhqe (in elk geval, hetzij met een bijoogmerk, hetzij in oprechtheid (Phil. 1:18)). Merk op dat het NT hier vaker gebruik maakt van mta + genitivus.
5.3.4 Dativus locativus* De lokatief geeft plaats en tijd van een handeling weer:
5.3.4.1 Dativus locativus* De datief van plaats komt slechts in het NT voor als bijwoord, nl. kkl (bij kqhmai: in een kring zitten). Het koin-Grieks gebruikt voor plaatsbepalingen veel vaker n + dativus: n toj erosolmoij (in Jeruzalem), of p, pra etc. (zie ook par. 12.1).
5.3.4.2 Dativus temporis De dativus temporis geeft antwoord op de vraag wanneer? (d.w.z. het tijdstip): t trt mr (ten derde dage (Matth. 16:21)), t nt r (op het negende uur (Marc. 15:34)) en t sabbt (op Sabbath (Luc. 13:14)).
5.3.5 Slotopmerkingen De dativus komt vaak voor na werkwoorden met ingebakken voorzetsels die een derde naamval regeren (zogeheten prefixdatieven), zoals:
mmnw volharden in prosrcomai naderen sneimi samenzijn met proskunw neerknielen, aanbidden
5.4 Accusativus De casus accusativus (lett. resultaat aanduidende of aanklagende naamval) geeft bij transitieve werkwoorden het lijdend voorwerp weer. Daarnaast kan een accusatief ook iets zeggen over richting, afstand, tijdsduur e.d.:
Gewone accusativus Accusativus obiecti directi (van direct lijdend voorwerp) Dubbele accusativus Accusativus van inwendig object Predikatieve accusativus* Accusativus pendens*
Vrije accusativus Accusativus van uitgebreidheid (van tijd(sduur) en plaats) Accusativus respectus (van betrekking) Accusativus adverbialis (van bijwoordelijke betekenis)
5.4.1 Gewone accusativus De gewone accusatief geeft antwoord op de vraag naar het object of lijdend voorwerp van een handeling of toestand:
5.4.1.1 Accusativus van het direct oject (obiecti directi) Het direct lijdend voorwerp is (a) de persoon of zaak die door het werkwoord wordt benvloed (latt. afficere of iets iemand aandoen) en (b) het resultaat van dat wat in het werkwoord wordt uitgedrukt (latt. efficere of tot standbrengen). Vgl. gr patr file tn un (want de vader heeft de zoon lief (Joh. 5:20)) en nqropoj kodmen prgon (een mens bouwde een toren (Matth. 21:33)). Denk bij de eerste categorie ook aan werkwoorden van vrezen (fobomai), zich hoeden voor (proscw en fulssomai) en zich afwenden van (postrfw). 91 5.4.1.2 Dubbele accusativus Sommige werkwoorden hebben twee lijdende voorwerpen. Vaak gaat het om accusatieven die door het werkwoord worden benvloed (Hoffmann en Von Siebenthal spreken van Akkusative des affizierten Objekts): mtion porforon peribalon atn (ze deden hem een purperrode mantel om (Joh. 19:2)). Werkwoorden met een dubbele accusatief zijn o.a.:
5.4.1.3 Accusativus van inwendig object De accusatief van inwendig object of voorwerp is een zelfstandig naamwoord dat wat betekenis en woordafleiding (stam) betreft verwant is aan het werkwoord waar het een object van is. Sommigen spreken ook wel van een accusativus etymologicus. Vgl. mrthma martnw (een zonde begaan). Vaak wordt, om een tautologie te vermijden, nog een bijvoeglijk naamwoord toegevoegd: fobqhsan fbon mgan (zij vreesden met grote vreze (Marc. 4:41)). Maar de accusativus van inwendig object kan ook bedoeld zijn om het werkwoord te precizeren: okodomen okan (een huis bouwen (Luc. 6:48)).
5.4.1.4 Predikatieve accusativus* Bij een als predikaat gebruikte accusatief staat de ene accusativus in een predikatieve relatie tot de andere. Beide worden verbonden door een werkwoord van vergelijking. De predikatieve accusatief komt vooral voor bij Paulus en Lucas: tn mhn tn kaloumnhn Eqean (de straat die de Rechte wordt genoemd (Hand. 9:11)) en deisan tn Cristn atn enai (zij wisten, dat Hij de Christus was (Luc. 4:41)).
5.5.1.5 Accusativus pendens* De hangende accusatief lijkt sterk op de nominativus pendens (zie Bijlage 5.1.3). Ook de accusativus pendens heeft in grammaticaal opzicht geen relatie met de rest van de zin, maar wil een nadruk leggen. De hangende accusatief staat doorgaans aan het begin van de zin, waarop later een betrekkelijk voornaamwoord volgt in de juiste naamval: lqon n pedokmason o okodomontej, otoj genqh ej kefaln gwnaj (De steen die de bouwlieden afgekeurd hadden deze is tot een hoeksteen geworden (Matt. 21:42)).
5.4.2 Vrije accusativus Het Grieks kent ook enkele meer vrije accusatieven:
5.4.2.1 Accusativus van uitgebreidheid De accusatief van uitgebreidheid beantwoordt vragen over de afstand en de tijdsduur. Sommigen onderscheiden hiervoor afzonderlijk de accusativus spatii (van afstand) en de accusativus temporis (van tijdsduur). Vgl. ej kmhn pcousan stadouj xkonta p erousalm (in een dorp dat 60 stadin [ver] van Jeruzalem verwijderd ligt (Luc. 24:13)) en nhstesaj mraj tesserkonta ka nktaj tesserkonta (toen hij 40 dagen en 40 nachten had gevast (Matth 4:2)).
5.4.2.2 Accusativus respectus Het NT bevat maar weinig accusatieven van betrekking (wat X betreft). De bijbelschrijvers gebruikten daarvoor vaker de nauwverwante dativus respectus (zie hierboven). Toch staan er wel accusatieven van betrekking in het NT: n tn yucn ato zhmiwq (indien hij schade zou lijden aan zijn ziel / indien hij wat zijn ziel betreft geschaad wordt (Matth. 16:26)) en nqropoj plosioj p rimaqaaj tonoma (= t noma) wsf (een rijke man van Arimathea, genaamd Jozef (Matth. 27:57)). 92 5.4.2.3 Accusativus adverbialis De accusativus adverbialis is een accusatief van inhoud die in zijn geheel tot een bijvoeglijk naamwoord is geworden.
t; waarom? (eig. di t;) poll, pol veel, zeer (t) prton aanvankelijk, voort eerst (t) loipn verder, tenslotte rcn o helemaal niet odn op geen enkele manier
5.4.3 Slotopmerkingen Sommige werkwoorden hebben i.t.t. het Nederlands een vierde naamval (i.p.v. een datief):
e / kakj poiw goed / kwaad doen dikw onrecht doen aan e / kakj lgw goed / kwaad spreken van fulssomai zich in acht nemen voor
5.5 Vocativus* De casus vocativus (lett. de naamval van roepen) duidt het zelfstandig naamwoord aan dat gebruikt wordt om iemand aan te roepen. De vocatief staat buiten het zinsverband en wordt daardoor door sommigen niet als een aparte naamval gezien. De vocativus is in het NT veelal vervangen door de nominativus. Toch zijn er wel enkele klassieke restanten, die in het koin- Grieks nog worden gebruikt voor een extra nadruk: nqrope qeo (o mens Gods (1 Tim. 6:11)). Verder komen de uitgangen van de vocativus voor bij aanspreektitels:
krie Heer didskale meester dole knecht u zoon dspota Heer gnai vrouwe basile Koning pter gie Heilige Vader
5.6 Bepalingen van tijd In het hier voorafgaande zijn verschillende naamvallen voorbij gekomen waarmee een tijdsaanduiding kan worden gegeven. We zetten ze nog een keer op een rijtje:
Genitivus temporis Tijdspanne waarbinnen iets gebeurt Dativus temporis Tijdstip waarop iets gebeurt Accusativus temporis 265 Tijdsduur van iets
In het NT komen we bovendien de volgende mogelijkheden tegen:
di trin mern binnen 3 dagen (Matth 26:61) n trisn mraij binnen 3 dagen (Joh. 2:19)
Opmerkingen: Soms wordt het tijdstip weergegeven door de accusativus temporis in plaats van de dativus temporis: cqj ran bdmhn (gisteren op het zevende uur (Joh. 4:52)). Dan weer wordt het tijdstip weergegeven door een constructie met p + 4: p tn ran tj proseucj (op het uur van gebed). Omgekeerd komt het ook voor dat de tijdsduur wordt weergegeven door de dativus temporis i.p.v. de accusativus temporis: polloj crnoij sunhrpkei atn (lange tijd had hij [d.w.z. een onreine geest] hem geplaagd (Luc. 8:29)). Tot slot komt ook de nominativus temporis voor: d mrai trej prosmnousin (zij vertoeven reeds drie dagen bij mij (Matth. 15:32)).
265 Zie onder accusativus van uitgebreidheid. 93 Bijlage 6. Syntaxis: Werkwoorden 1
6.1 Genera verbi Werkwoorden kunnen verschillende vormen aannemen (genera of diathesen), zoals het activum, medium en passivum.
6.1.1 Activum Het activum is de bedrijvende vorm, waarbij het subject een handeling verricht. Er zijn drie vormen: transitief (ik zet X neer), causatief transitief (ik laat Y doden) en intransitief (ik ben). Nu krijgen veel transitieve actieven in het NT een intransitieve betekenis:
pgw heengaan, gaan postrfw terugkeren pargw voorbijgaan pibllw aanvallen, storten op metarw verder gaan proscw acht slaan op nastrfw omkeren pistrfw op de vlucht slaan
Ook praesens-perfecta van transitieve werkwoorden krijgen vaak een intransitieve betekenis:
nga open staan => nogw openen ggerka wakker zijn => gerw wekken sthka staan => sthmi doen staan plwla verloren zijn => pllumi verliezen ppoiqa vertrouwen => peqw overtuigen
6.1.2 Medium Het medium is de werkwoordsvorm waarbij het subject de handeling aan zichzelf verricht of in zijn eigen belang. De vorm staat qua genus tussen het activum en het passivum in. Er zijn drie soorten: direct reflexief of wederkerend (ik reinig mezelf), indirect reflexief (ik reinig voor mezelf) en passief (ik word gereinigd). De aoristus medium en het futurum medium zijn zeldzaam in het NT. Tegelijkertijd neemt het gebruik van de aoristus passivum en het futurum passivum toe. Vaak krijgen deze vormen mediale betekenissen, vooral bij werkwoorden die een beweging uitdrukken:
strfhn ik draaide me om => strfw draaien planqhn ik dwaalde => planw doen dwalen xeplghn ik stond versteld => ekplssw verschrikken noghn ik opende me => nogw openen pesqhn ik gehoorzaamde => peqw overtuigen
6.1.3. Passivum Het passief is de lijdende vorm, die aanduidt dat het grammaticale subject de handeling ondergaat. Het passivum is in het Grieks voortgekomen uit het medium. Vandaar dat het passief zie hierboven soms een mediale betekenis krijgt. Het passivum kan ook een toleratieve (toelatende) of causatieve (dwingende) waarde hebben (vgl. Griech. Gramm. 191 H): baptisqtw kastoj mn (een ieder van u late zich dopen (i.p.v. laat een ieder van u worden gedoopt) (Hand. 2:38)) en n m peritmhqte t qei t mwswj (indien gij u niet besnijden laat naar het gebruik van Mozes (Hand. 15:1)). 266
6.2. Tempus et actio De tempus geeft de tijd van een werkwoord weer. Het Grieks kent vier hoofdtijden (praesens, futurum, perfectum en futurum exactum) en drie historische tijden (imperfectum, aoristus en plusquamperfectum). Werkwoorden die gaan over het verleden krijgen een augment als toevoeging aan de werkwoordstam.
266 Respectievelijk van baptzomai (zich laten dopen) en peritmnomai (zich laten besnijden). 94 Het actio of aspect is een werkwoordelijke categorie die aangeeft of een handeling of toestand is afgesloten of nog voortduurt.
6.2.1 Praesens en imperfectum De actio van het praesens en imperfectum geeft te kennen dat een handeling aan de gang is of was (het zogeheten duratief aspect). Het maakt daarbij niet uit of een handeling lang of kort duurt. Het duratieve aspect is er in drie soorten: lineair (de handeling duurt voort): grfw (ik ben aan het schrijven) iteratief (de handeling vindt herhaaldelijk plaats of duidt op een gewoonte of algemene waarheid: grfw (ik schrijf herhaaldelijk) conatief (de conatu, de handeling wordt geprobeerd (probeer- of wils-aspect)): anagkzousin (zij proberen te dwingen (Gal. 6:12)). Vgl. ook: kloun at zacaran (zij wilden het [kind] Zacharias noemen (Luc. 1:59)).
Merk op dat de imperativus praesens te kennen geeft dat het bevel direct dient te worden opgevolgd. Zo betekent grfe: wees aan het schrijven of ga direct schrijven. We vertalen dit in de praktijk meestal met: schrijf!
6.2.2 Futurum De toekomende tijd plaatst een handeling in de toekomst. Soms heeft het futurum de gevoels- waarde van moetenof behoren (BDR 362). De toekomende tijd heeft dan een zogeheten illocutieve functie, waarmee de spreker zijn woorden een intentie geeft. Zie: o foneseij (gij zult niet doden). Vgl. de Hebreeuwse iussivus (bevelende of aansporende wijs).
6.2.3 Aoristus De aoristus is een werkwoordsvorm voor handelingen in het verleden, die geen begrenzing insluit wat betreft het verloop van de handeling (vgl. het imperfectum) of het resultaat ervan (zoals bij het perfectum). De mededeling is neutraal en heeft een aoristisch of onbepaald aspect (van -ristoj (rzw of begrenzen)). Soms wordt de aoristus ook wel praesens historicum genoemd. Naar betekenis zijn er zeven soorten aoristi 267 : de constaterende aoristus (de schrijver is alleen genteresseerd in de feitelijkheid van een gebeurtenis of toestand, zonder aandacht voor de duur of het resultaat ervan): eron (zij vonden (Luc. 2:46)). De aoristus is momentaan (punctiliair of complexief) gebruikt, d.w.z. dat begin- en eindpunt van een handeling samenvallen in n punt. Sommigen, onder wie Burton (Syntax of moods and senses 54-55) en Fanning (Verbal aspects, 255- 261), maken nog een nader onderscheid tussen constaterende aoristi die verwijzen naar resp. onmiddellijke, aanhoudende of herhaalde gebeurtenissen. de ingressieve aoristus (de spreker richt zijn aandacht op het beginpunt van een handeling): psteusan (zij kwamen tot geloof (Hand. 4:4)), penasa (ik kreeg honger) en scon (ik kreeg). Of een aoristus een ingressief karakter heeft, moet uit de context blijken. de effectieve aoristus (de verteller benadrukt het eindpunt van een handeling): nkhsen (hij heeft overwonnen) en fugon (zij zijn ontkomen). de gnomische aoristus (drukt een tijdloze, algemeen geldende waarheid uit, onder meer in gezegden (gnomisch = spreukachtig)). Zie bijv. .:t , \auc.a, sa.ea, .satca| et ,aa.t, sat et |atcatet (de schriftgeleerden en farizeen hebben plaatsgenomen op de stoel van Mozes (Mt. 23:2)).
267 Naar vorm zijn er vier soorten: de sigmatische aoristus, asigmatische aoristus, thematische aoristus en de stamaoristus. 95 de epistolaire aoristus (gebruikt in brieven, waarbij een handeling achter de rug is op het moment dat de geadresseerde de tekst leest). Zie o.m. Gal. 6:11 (Ziet, met hoe grote letters ik u eigenhandig schrijf!) en Phil. 2:28 (Ik zend hem dan met te meer spoed, opdat gij, als gij hem ziet, u weer verblijden moogt). de proleptische aoristus (beschrijft een gebeurtenis die nog bezig is alsof deze al voltooid is). Vgl. Mc. 11:24 (Al wat gij bidt en begeert, gelooft, dat gij het hebt ontvangen), Joh. 13:31 (Nu is de Zoon des mensen verheerlijkt en God is in Hem verheerlijkt) en Rom. 8:30 (Die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt). de verhalende of dramatische aoristus (die een handeling weergeeft die nog maar net is afgerond en die kan worden vertaald met zojuist). Bijv. Mt. 9:18 (Mijn dochter is zojuist gestorven), Mt. 26:65 (Zie, nu hebt gij de godslastering gehoord) en Ef. 3:3 (Gelijk ik boven in het kort daarvan schreef).
De imperativus van de aoristus laat in het midden of het bevel of de opdracht onmiddellijk moet worden uitgevoerd en klinkt dus ook minder dwingend. In het NT wordt deze onbepaalde gebiedende wijs vaak gebruikt in gebeden: pter fej atoj, o gr odasin t poiosin (Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat ze doen (Luc. 23:34)).
Enkele participia van de aoristus hebben doorgaans een praesens-betekenis, zoals: pokriqej (antwoordend), dn (ziende) en gnoj (wetend).
6.3 Perfectum en plusquamperfectum Het perfectum of voltooid tegenwoordige tijd is een werkwoordsvorm die aangeeft dat een handeling in het verleden is afgerond, waarna een nieuwe toestand is ingetreden die in het heden nog voortduurt. Het perfectum heeft derhalve een voltooid aspect (actio perfecta) en wordt ook wel resultativus genoemd. Dit kan tot uitdrukking komen in een al dan niet versterkte praesens-betekenis: pepistekamen (wij kwamen tot geloof en nu geloven wij zeker), peplothka (ik ben rijk geworden en ben nu rijk), tetrhkan tj ntolj (zij hebben de geboden tot nu toe onderhouden), tqnhken (hij is gestorven en nu dood) en lluqen ra (het uur is gekomen en is nu aangebroken).
Het plusquamperfectum plaatst de afgeronde toestand in het verleden. Hoffmann en Von Siebenthal spreken van een resultatieve Vergangenheit: plij kodmhto (de stad was gebouwd (Luc. 4:29)).
Sommige perfecta geven uitsluitend een toestand weer, zonder dat er een eerdere gebeurtenis in meeklinkt, de zogeheten praesens-perfecta (zie 6.1.1).
6.4 Coniugatio periphrastica De zogeheten omschrijvende vervoeging of coniugatio periphrastica, ofwel de combinatie van em met een participium, bestond al in het attische Grieks. Denk aan de vorming van de derde persoon meervoud van het perfectum bij verba muta en liquida: pefulagmnoi esn (zie par. 24.1). Maar onder invloed van het Hebreeuws is in het koin-Grieks de omschrijvende vervoeging flink toegenomen. Dat levert zinnen op als: zn emi ej toj ana tn anwn (ik leef in alle eeuwigheid (d.w.z. ik ben levend tot in alle eeuwigheden) (Op. 1:18)) en sesqe misomenoi p pntwn (jullie zullen door allen worden gehaat (Matth. 10:22)). 96 Bijlage 7. Syntaxis: Werkwoorden 2
7.1 Modi De modus of wijs van het werkwoord geeft de relatie weer waarin de zin, naar het oordeel van de spreker, staat tot de werkelijkheid: indicativus (aantonend), imperativus (gebiedend), infinitivus (onbepaald), coniunctivus (aanvoegend), conditionalis (voorwaardelijk) en optativus (wensend). Over al deze modi en ook over de participia is in de betreffende lessen al het nodige gezegd. Hier volgen enkele aanvullingen.
7.1.1 Coniunctivus De coniunctivus of aanvoegende wijs bestaat uit drie soorten:
7.1.1.1 Coniunctivus adhortativus Aansporingen in de coniunctivus kunnen in het Grieks worden voorafgegaan door fej. Dit is een aoristus imperativus van fhmi, wat laten gaan of toelaten betekent. Er gaat m.a.w. een appel vanuit om de ander iets te laten doen. We vertalen dit met kom of welaan: fej kblw krfoj (kom, laat ik de splinter verwijderen ((Luc. 6:42)). In het meervoud blijft fej doorgaans ongewijzigd: fej dwmen (laat ons zien (Matth 27:49)). 268
Een adhortativus kan in het enkelvoud ook volgen op dero, wat eveneens kom betekent. Zie bijv. dero postelw se (kom hier, laat ik u zenden (Hand. 7:34)). De meervoudsvorm dete verschijnt eveneens in het NT: dete poktenwmen (kom, laten we doden (Marc. 12:7)). Overigens komen we deze vorm af en toe ook tegen bij de imperativus: dete dete (komt, ziet! (Matth. 28:6)).
7.1.1.2 Conciunctivus dubitativus De delibererende conjunctief drukt twijfel uit en staat vaak in de eerste persoon enkelvoud of meervoud. We vertalen deze met: moet ik? of moeten we?. De dubitativus wordt regelmatig voorafgegaan door qleij of qlete: qleij on pelqntej sullxwmen at; (wilt gij dan, dat wij het bijeenhalen? (Math. 13:28)).
7.1.1.3 Coniunctivus prohibitivus De prohibitivus wordt gebruikt om een verbod uit te drukken en staat altijd in de tweede persoon enkelvoud of meervoud van de aoristus coniunctivus. De prohibitivus komt voor naast de imperativus en het futurum voorzien van m of o (zie par. 22.1), die nagenoeg dezelfde functie hebben. Het verschil is dat de prohibitivus sterker is. Vaak gaat aan de prohibitief een imperatief van het werkwoord zien vooraf: rte m katafronshte nj tn mikrn totwn (Ziet toe dat gij niet n dezer kleinen veracht (Matth. 18:10)).
7.2 Optativus De optativus of wensende wijs drukt een vervulbaar verlangen uit. In het NT komt de vorm slechts 67 keer voor. Vaak wordt de optativus vervangen door een imperatief van de aoristus, die niet zo dwingend is als een imperativus van de indicativus. Zie bijv.: giasqtw t nom sou (Uw Naam worde geheiligd (Matth. 6:9)). NB. het Onze Vader bestaat voor een groot deel uit dergelijke imperatieven van de aoristus (vgl. bijlage 6.2.3).
268 Toch heeft de parallelle tekst uit Marcus: fete dwmen (laat ons zien (Marc. 15:36))! 97 7.3 Infinitivus finalis De infinitivus of onbepaalde wijs kan worden worden gebruikt als complement bij werkwoorden: ik ga lopen, maar kan ook een doel aanduiden (om te ...). 269 In het Grieks wordt zon infinitivus finalis doorgaans weergegeven met het woordje to + infinitief. Soms blijft to achterwege. In passages in oudtestamentische stijl (vooral in Lucas en Handelingen) staat zelfs vaak eerst een infinitivus finalis zonder to, gevolgd door een tweede infinitivus finalis met to: ka s d, paidon, profthj ystou klhqs: propores gr npion kurou toimsai doj ato, to donai gnsin swthraj t la ato n fsei martin (En gij kind, zult een profeet des Allerhoogsten heten; want gij zult uitgaan voor het aangezicht des heren om zijn wegen te bereiden om aan zijn volk te geven kennis van heil in de vergeving hunner zonden (Luc. 1:76-77)). Hier vinden we onder meer citaten uit Maleachi 3:1 en Jesaja 40:3. Een ander voorbeeld staat in Lucas 4:10: toj ggloij ato ntelletai per so to diafulxai se (aan Zijn engelen zal Hij opdracht geven aangaande u om u te behouden, wat een verwijzing is naar Psalm 91:11).
269 Vgl. par. 7.3. Ook wordt de infinitief veelvuldig gebruikt in constructies met een voorzetsel en een lidwoord (gesubstantiveerde infinitivi). 98 Bijlage 8. Syntaxis: Bijzinnen
8.1 Bijzinnen Een bijzin is een afhankelijke zin, met een eigen persoonsvorm, die als geheel deel uitmaakt van een grotere zin. Bijzinnen kunnen worden ingeleid door:
Betrekkelijke en vragende voornaamwoorden, te weten resp. j, , (en stij, tij, ti) en tj, t (zie de lessen 9, 10, 14 en 17). Betrekkelijke en vragende bijwoorden, zoals resp. o (waar), pou (alwaar) en j of pj (hoe). Vgl. par. 26.2. Voegwoorden.
De eerste twee categorien leiden betrekkelijke en vragende bijzinnen in. In het nu volgende lopen we de verschillende soorten bijzinnen af, die worden onderscheiden door de voegwoorden waarmee ze beginnen en door de werkwoorden waarvan de bijzin afhangt:
Voorwerpzinnen (dat) Causale bijzinnen (omdat, want) Bijzinnen van vergelijking (zoals) Consecutieve bijzinnen (zodat) Finale bijzinnen (opdat) Bijzinnen bij werkwoorden van vrezen (dat) Temporele bijzinnen (toen, wanneer, sedert, terwijl) Conditionele bijzinnen (indien) Concessieve bijzinnen (zelfs al)
8.1.1 Voorwerpzinnen Voorwerpzinnen heten ook wel subjectzinnen en doen dienst als lijdend, meewerkend of oorzakelijk voorwerp. Ze staan in de indicativus en worden ingeleid door ti ti ti ti of j j j j (dat): asqnomai ti (ik merk dat [...]). Ontkenningen in voorwerpzinnen worden weergegeven met o. Merk op dat als er een citaat volgt op ti (het zogeheten ti-recitativum) ti niet wordt vertaald, maar alleen wordt weergegeven met een dubbele punt! Vgl. ggraptai ti ok p' rt mn zsetai nqrwpoj (Er is geschreven: niet bij brood alleen zal de mens leven (Luc 4:4))
8.1.2 Causale bijzinnen Causale bijzinnen geven een oorzaak of reden weer. Ze staan in de indicativus als ze een objectieve mededeling doen en in de coniunctivus als ze een subjectieve mening (nl. die van het subject) uitdrukken. Causale bijzinnen worden ingeleid door ti, diti ti, diti ti, diti ti, diti (samentrekking van di toto ti), j, pe j, pe j, pe j, pe en peid peid peid peid (omdat, daar en want): m fobo, Zacara, diti eshkosqh dhsj sou (wees niet bevreesd, Zacharias, want uw gebed is verhoord (Luc. 1:13)). Ontkenningen in causale bijzinnen worden in de indicativus weergegeven met o en in de coniunctivus met m.
8.1.3 Bijzinnen van vergelijking Bijzinnen die een vergelijking vormen, herkennen we aan j, sper, kaqj j, sper, kaqj j, sper, kaqj j, sper, kaqj en kaqper kaqper kaqper kaqper (zoals): proseucmenoi d m battalogshte sper o qniko (en gebruikt bij uw bidden geen omhaal van woorden, zoals de heidenen (Matth. 6:7)). Bijzinnen van vergelijking staan in de indicativus en bij een ontkenning wordt o gebruikt. 99 8.1.4 Consecutieve bijzinnen Consecutieve bijzinnen duiden een gevolg aan. Het Grieks gebruikt daarvoor ste ste ste ste (zodat), gevolgd door een accusativus cum infinitivo: ka qerpeusen atn, ste tn kwfn lalen ka blpein (en Hij genas hem, zodat de stomme sprak en zag (Matth 12:22)). Wanneer het gevolg wordt ontkend, bevat de consecutieve bijzin de negatie m.
8.1.5 Finale bijzinnen Finale bijzinnen drukken een doel of wens uit. Ze staan in de coniunctivus en worden ingeleid door na na na na of pwj pwj pwj pwj (opdat of dat, zie par. 22.2). Soms volgt echter een indicativus futurum (met illocutieve functie) in plaats van een coniunctivus: na karpn poln frhte: ka gensesqe mo maqhta (opdat gij veel vrucht draagt en gij zult mijn discipelen zijn (Joh. 15:8)). Ontkenningen in finale bijzinnen: na m, pwj m en m (opdat niet + coni.)
8.1.6 Werkwoorden van vrezen Na verba timendi zoals fobomai volgt een coniunctivus (het gaat immers om een subjectief gekleurde mededeling). Opmerkelijk is dat het voegwoord bij een bevestigende mededeling hier m m m m is (!), terwijl de ontkenning van de vrees wordt weergegeven met m o m o m o m o: fobhqej cilarcoj m diaspasq Paloj p/ atn (de overste vreesde, dat Paulus door hen zou worden verscheurd (Hand. 23:10)).
8.1.7 Temporele bijzinnen Temporele bijzinnen geven een tijdsbepaling aan. Ze staan doorgaans in de indicativus en worden ingeleid door te, j, pe te, j, pe te, j, pe te, j, pe (toen), te te te te (wanneer), f f f f o o o o, x o x o x o x o (sedert) en n n n n (terwijl). Steeds is de ontkenning o o o o. Een temporele bijzin kan ook volgen op tan tan tan tan (wanneer) + coniunctivus (zie par. 23.6) en op wj, cri wj, cri wj, cri wj, cri en mcri mcri mcri mcri (al dan niet gevolgd door o o o o/tou tou tou tou) + coniunctivus (terwijl, zolang als, totdat (vgl. woordenlijst les 15 en par. 23.9)). Tot slot kan ook een temporele bijzin volgen na prn () + infinitivus of accusativus cum infinitivo, wat voordat betekent. De ontkenning in combinatie met een coniunctivus luidt m.
8.1.8 Conditionele bijzinnen Conditionele bijzinnen bevatten een voorwaarde. Afhankelijk van het soort voorwaarde, staan ze in de indicativus of coniunctivus. Lezen we e e e e (indien), dan volgt een indicativus (met als ontkenning o). Staat er n n n n (een combinatie van e en n), volgt doorgaans een conjunctief (met als ontkenning m). Merk op dat er soms na n een indicativus kan volgen (vgl. par. 23.6)! Het woordje n n n n kan ook bij een indicatief staan om een niet bestaande situatie weer te gegeven, een zogeheten irrealis (zie par. 24.3). Ook dan kan sprake zijn van een conditionele bijzin: e tuflo te, ok n ecete martan (Indien gij blind waart, zoudt gij geen zonde hebben (Joh. 9:41)).
8.1.9 Concessieve bijzinnen Concessieve bijzinnen geven iets toe. Ze staan zowel in de indicativus als de coniunctivus, en worden ingeleid door e ka e ka e ka e ka of ka e ka e ka e ka e. Zie bijv. lgw mn, e ka o dsei at nastj di t enai flon ato (Ik zeg u, zelfs al zou hij niet opstaan en ze geven, omdat hij zijn vriend was (Luc. 11:8)). Merk op dat e meerdere betekenissen kan hebben. Als het voegwoord een indirecte vraag inleidt, vertalen we het niet: e tata otwj cei; (is dat zo? (hand. 7:1)). 270 Leidt e een afhankelijke vraag in, dan vertalen we het met of: ok oda e tina llon bptisa (ik weet niet, of ik iemand anders gedoopt heb (1 Cor. 1:16)).
270 NB: co + bijw. = zijn. 100 Ook met het woordje t t t t is wat aan de hand. Soms wordt dit gebruikt om een citaat in te leiden. We vertalen t dan niet. Zie bijv.: d Ihsoj epen: t o foneseij, o moiceseij, o klyeij, o yeudomarturseij (Jezus zeide: Gij zult niet doodslaan, gij zult niet echtbreken, gij zult niet stelen, gij zult geen vals getuigenis geven (Matth 19:18)). Ook kan t t t t worden ingezet bij een afhankelijke vraag en ook dan wordt het niet vertaald: ka ato rxanto suzhten prj autoj, t tj ra eh x atn toto mllwn prssein (En zij begonnen er onder elkander over te twisten, wie van hen het wel zijn kon, die dat zou doen (Luc. 22:23)).
8.1.10 Overige opmerkingen t.a.v. bijzinnen Merk tenslotte nog op dat het imperfectum in de bijzin soms wordt vertaald met een voltooid verleden tijd. De indicativus aoristus in de bijzin geven we meestal weer met een v.v.t.
8.2 Resumptief pronomen Het resumptief of samenvattend voornaamwoord is een extra persoonlijk voornaamwoord (atj) of bijwoord dat na een voorafgaand pronomen of adverbium relativum optreedt en terugverwijst naar het kernnomen (dat in dezelfde naamval staat). 271 Het koin-Grieks kent dergelijke resumptieve voornaamwoorden hoofdzakelijk onder invloed van het Hebreeuws en Aramees, die beide geen betrekkelijk voornaamwoord in eigenlijke zin kennen. In plaats daarvan gebruiken ze asjer, waarvan de lettelijke vertaling luidt: waarvan geldt dat.
a` .uu, aseu caca ,u| :.t au eu, , .t,.| e u,ate| au , :|.ua asaae| want terstond hoorde van Hem een vrouw, wier dochtertje een onreine geest had (Marc. 7:25).
In feite staat hier: Maar terstond nadat aangaande Hem had gehoord een vrouw, van wie geldt dat haar dochter had een onreine geest (of letterlijk: van wie had haar dochter een onreine geest). Het persoonlijk voornaamwoord atj is hier pleonastisch gebruikt bij het relativum j (zelfde naamval), wat al terug verwijst naar gun. Zie ook de volgende zin:
.s.t|e, et .t:.| .|` e| a| te, e :|.ua saaat|e| sat .|e| . :` aue|, eue, .ct| e a:t,a| .| :|.u at a,ta Hij sprak tot mij: Op wie gij de Geest ziet neerdalen en blijven, die is het, die met de heilige Geest doopt (Joh. 1:33)
De NBG51 vertaalt hier met een hebrasme: Op wie gij de Geest ziet nederdalen en op Hem blijven. Liever laten we het resumptief pronomen weg. Dat kan ook heel goed, zoals de weergegeven vertaling van Hensels laat zien (zie ook o.a. de Leidse Vertaling). Merk op dat dat resumptief voornaamwoord hier hetzelfde voorzetsel heeft als het relativum (vgl. f n en p atn).
sat ,u| .|u,.| .t, | .e|, e :eu . ,.t .s.t e:e| etac.|e| a:e eu .eu en de vrouw vluchtte naar de woestijn, waar zij een plaats heeft, door God bereid (Op. 12:6)
In de tekst uit Openbaringen vinden we een voorbeeld van een resumptief adverbium: ke, wat een dubbeling is bij pou (alwaar zij daar een plaats heeft). Ook dit extra bijwoord vertalen we niet: samen duiden ze op waar.
8.3 Attractio van het relativum Soms richt het betrekkelijk voornaamwoord zich in naamval naar het woord of zinsdeel waar het naar terugverwijst (alln j, , ; stij etc. niet!). Het gaat dan om een vervoeging op grond van betekenis en niet van grammaticale regels. Dit verschijnsel heet attractio (=tot zich
271 Zie ook BDR 297; GG 289i en Moulton II, p. 434v. 101 trekken of toeigenen) of perseveratie (=niet los kunnen komen van iets). Meestal wordt bij attractie een accusativus vervangen door een genitivus of dativus. Zie bijv. anontej tn qen p psin oj kousan (God prijzende om alles wat zij gehoord hadden (Luc. 2:20)). Eigenlijk had hier moeten staan (bij kow + 4) in plaats van oj. Maar het relativum richt zich hier naar het antecedent psin (dativus). Een enkele keer vervangt een genitivus een dativus: wj tj mraj j nelmfqh (tot de dag waarop hij (ten hemel) werd opgenomen (Hand. 1:22)). Het relativum (dativus temporis!) is hier vervangen door j, wat verwijst naar de dag (genitivus na wj). Soms gaat attractio nog een stap verder en wordt het antecedent, waarop het relativum betrekking heeft, zonder lidwoord achterin de relatieve bijzin geplaatst. Zie de mogelijke variaties in Luc. 19:37 (om alle machtdaden die zij gezien hadden):
per pasn tn dunmewn j edon (geen attractio) per pasn tn dunmewn n edon (attractio als in Luc. 2:20, zie hierboven) per pasn n edon dunmewn (antecent achteraan)
Voor meer voorbeelden van achteraan geplaatste antecedenten, zie BDR 294,5-6. 102 Bijlage 9. Syntaxis: Overig
9.1 Negaties De meest gebruikte negatie in het Grieks is o o o o, of een samenstelling met o (od, odej, odn, okti, opw, otote etc.), waarmee een feit of mogelijkheid wordt ontkend. O- negaties staan vrijwel steeds bij een indicativus (en bij een prohibitivus met een futurum). De ontkenning m m m m, of een samenstelling daarmee (mhkti, mtote, mhdej, m ti(j) etc.) geeft aan dat de spreker iets wil afweren of verhinderen. Negaties met m staan doorgaans in streefzinnen (coniunctivus, optativus), voorwaardelijke zinnen en bij (ir)realia, participia en de infinitivus. In vraagzinnen kunnen zowel o als m worden gebruikt, hoewel beide negaties niet helemaal inwisselbaar zijn. Meestal staat o(ti) bij een vraag die een bevestigend antwoord verwacht (toch zeker?) en m(ti) bij een vraag die op een ontkenning voouitloopt (toch niet?). 272
In het NT staan soms meerdere negaties bij hetzelfde werkwoord. Een combinatie van o en m duidt op (zeker) niet zullen. Let verder goed op de volgorde van de ontkenningen! Als de laatste negatie samengesteld is, dan versterken ze elkaar. Is de laatste enkelvoudig, dan heffen de ontkenningen elkaar op:
ok stin odej aut cqrj (niemand is zichzelf vijandig) odej ok stin aut floj (iedereen is voor zichzelf een vriend)
NB. Let op het semitisme: o ... pj, wat zowel geen (bijvoeglijk) als niemand (zelfstandig) betekent.
9.2 Adiectiva verbalia Een adiectivum verbale of gerundivum is een van een werkwoord afgeleid bijvoeglijk naamwoord. In het Grieks kunnen we twee soorten adiectiva verbalia onderscheiden:
Type I (feit of mogelijkheid) Type II (passieve noodzaak)
Bij beide soorten staat de handelende persoon overigens in de dativus auctoris (zie bijlage 5.3.1.6).
9.2.1 Adiectivum verbale I (- -- -tj tj tj tj) Het Grieks kan van werkwoorden eenvoudig een bijvoeglijk naamwoord maken, door achter de stam -tj, -t of -tn te plakken. Zo betekent lutj (lut, lutn) losgemaakt of losgemaakt kunnende worden. Vgl. n peiqoj sofaj lgoij (met meeslepende woorden van wijsheid (1 Cor. 2:4)). Veelvoorkomende adiectiva verbalia I in het NT zijn bijvoor- beeld gaphtj (bemind), gnwstj (bekend) en didaktj (kunnen worden geleerd of leerbaar). 273 Ook komen we ze tegen bij composita: dikritoj (onpartijdig), qeoddaktoj (van God geleerd) etc.
272 De door Paulus gebruikte retorische vragen met m o veronderstellen een positief antwoord (toch zeker). De eerste negatie ontkent de hele zin, de tweede het werkwoord waar het bij staat. 273 Vgl. martwlj (kunnen fouten begaan of zondaar), dat eigenlijk is afgeleid van martwl (fout). 103 9.2.2 Adiectivum verbale II ( (( (- -- -toj toj toj toj) Bijvoeglijke naamwoorden van werkwoorden die eindigen op -toj, -ta of -ton geven een passieve noodzaak weer (iets wat nog gedaan moet worden). Zo vertalen we lutoj (luta, luton) met losgemaakt moetende worden (vgl. het latijnse gerundivum). In NT komt het adiectivum verbale II nauwelijks voor. Het adiectivum verbale II kan persoonlijk worden gebruikt: o ppoi lutoi esn at (de paarden moeten door hem worden losgemaakt). Maar ook een onpersoonlijk gebruik komt voor. Het onderwerp wordt dan lijdend voorwerp: toj ppouj luton stn at (de paarden moeten door hem worden losgemaakt, of letterlijk: er is losgemaakt moetende worden door hem de paarden). In de bijbel komt het adiectivum verbale II alleen voor in Luc. 5, 38: ll onon non ej skoj kainoj blhton stn (maar nieuwe wijn moet in nieuwe zakken worden gedaan). Hier is blhton adiectivum verbale II bij bllw. Vgl. de paralleltekst in Marcus 2,22: ll onon non ej skoj kainoj (waar o.a. Codex W onder invloed van Mt. 5,17 nog bllousin aan toevoegt).
104 Bijlage 10: Koin-Grieks
10.1 Perioden in de Griekse taalgeschiedenis
Archasch Grieks ca. 1150 v.C. Kleitabletten uit Knossos en Pylos in het zogenaamde Lineair-B schrift Klassiek Grieks ca. 800 - 325 v.C. Ionisch (gesproken op de noordelijke Cycladen, Chios en Samos en langs het midden van de Klein-Aziatische kust) Dorisch (gesproken in onder meer het noordwesten van Griekenland en het zuidwesten van de Klein-Aziatische kust) Attisch (gesproken in Attica) Koin-Grieks ca. 325 v.C. - 550 n.C. Attisch Byzantijns of Middel-Grieks ca. 550 - 1453 Modern of Nieuw-Grieks 1453 - heden
Tussen het archasche Grieks en het Klassieke Grieks ligt een hiaat van bijna 400 jaar. Uit die periode is geen Grieks bewaard gebleven. Naast koin-Grieks circuleert nog de term Hellenistisch Grieks, wat doorgaans betrekking heeft op de periode van 325 v.C. tot de regeerperiode van keizer Augustus (27 v.C. - 14 n.C.).
10.2 Het begrip koin Koin komt van de uitdrukking koin dilektoj (gemeenschappelijke taal). Het is een voortzetting van het Attische Grieks, dat door de veroveringen van Alexander de Grote en het Hellenisme aan invloed wint en doortrokken raakt van Ionismen (uit Klein-Azi) en andere lokale tradities. 274 Het is dus een misvatting om koin-Grieks te zien als omgangs- of volkstaal tegenover de schrijftaal van de elite. De naam duidt uitsluitend op een periode in de geschiedenis van de Griekse taal. Ook een schrijver als Lucianus (2 de eeuw n.C.) wordt tot de Koin gerekend, hoezeer hij ook zijn best deed om het klassieke Attisch te imiteren. In het koin-Grieks kunnen drie lagen worden onderscheiden (Vgl. Lars Rydbeck, Fachprosa, vermeintliche Volkssprache und Neues Testament. Zur Beurteilung der sprachlichen Niveauunterschiede im nachklassischen Griechisch (Uppsala 1967)):
De bovenste laag is die van het Atticisme of Classicisme, wat de literaire kant van het koin- Grieks vertegenwoordigt. Die kenmerkt zich door een sterke neiging tot conservering van het oorspronkelijke Attisch. In onbruik geraakte woorden kwamen weer in de mode, hoewel de auteurs de Koin zelden helemaal loslieten. Het Atticisme kwam op vanaf de tijd van Augustus, maar bereikte in de tweede eeuw een hoogtepunt. Het Grieks in het NT is niet Atticistisch. Toch is kennis van het Classicisme wel handig om jongere varianten en toevoegingen te onderscheiden (bijv. in Galaten 4:17, zie kritisch apparaat NA27).
Tot de middelste laag rekent Rydbeck vier groepen geschriften:
Papyri die tenminste basaal schrijfonderwijs verraden (80 procent van het totaal) Populair-filosofische geschriften Vakliteratuur (verhandelingen over vaardigheden en technieken) Nieuwtestamentische geschriften
274 Bekende Ionismen zijn het vervangen van -tt door -ss (dus qlassa i.p.v. qlatta) en - rr door -rs, de toename van het gebruik van de ta (mthr i.p.v. mthr) en het vervangen van complete woorden (bijlage 10.3). 105 Al deze geschriften hadden praktische bedoelingen en geen literaire. Alles wat onder het niveau van de Standardsprache of Normalsprache lag, behoort wat Rydbeck betreft tot de derde laag, de Vulgrsprache.
10.3 Woordgebruik In het koin-Grieks krijgen klassieke woorden soms een andere betekenis:
Woord Klassiek-Grieks Koin-Grieks de zo hier drw villen slaan paidew opvoeden kastijden xon accusativus absolutus 275 participium van xestin
Enkele woorden die in het klassieke Grieks zeldzaam waren, worden in het koin-Grieks juist frequent gebruikt:
Woord Koin-Grieks pteinon vogel ya avond paragnomai aankomen kolouqw volgen
Het omgekeerde proces komt ook voor, waarbij woorden uit het koin-Grieks verdwenen:
Woord Koin-Grieks stkw staan (van sthka) grhgorw wakker zijn (van grgora)
10.4 Vormleer
10.4.1 Declinaties Het verbuigen van naamwoorden gaat in het koin-Grieks grotendeels op dezelfde manier als in het klassieke Grieks. Wel zijn er enkele wijzigingen.
10.4.1.1 Eerste declinatie In het koin-Grieks gaan woorden in de eerste declinatie op -ra vaak hetzelfde als mosa. Dat houdt in dat bijv. mcaira (zwaard) in de genitivus en dativus wordt vervoegd als macarhj en macar, in plaats van de klassieke vormen macaraj en macar (vgl. par. 4.1).
275 Onpersoonlijke uitdrukking in de vierde naamval, gevolgd door een infinitief, die semantisch en qua intonatie is verbonden met de rest van de zin, maar waarbij een openlijke uitdrukking van syntactisch verband ontbreekt. Als accusativus absolutus moet xn worden vertaald met daar het vrij staat/ stond om te [+ infinitief] (zie HG 161). 106
10.4.1.2 Tweede declinatie De zogeheten Attische tweede declinatie is verdwenen in het koin-Grieks. Dus lej (volk) wordt laj (genitivus verandert van le in lao), nej wordt naj (tempel). Het woord noj (geest) gaat nu als boj (rund), dus noj, no, non (vgl. par. 19.1; zie ook HG 17.2). Van de naam 'Ihsoj (Jezus, Jozua) luidt de accusativus 'Ihson. De vorm 'Ihso duidt zowel op een vocatief, genitief als een datief. Semitische plaatsnamen, eindigend op -a (bijv. Gomrra), worden soms vervoegd naar de eerste declinatie (genitivus Gomrraj (LXX en bijv. 2 Petr. 2:6)), soms naar de tweede (genitivus Gomrrwn (Matth. 10:15)). De nominatief Gmorra is dan opgevat als neutrum pluralis (net als het woord Sdoma, waar het bij staat, wat altijd een neutrum pluralis is). Vgl. BDR 57.1
10.4.1.3 Derde declinatie Bij de derde declinatie wordt de accusativus singularis op -a soms -an, bijvoorbeeld bij cer (hand), waarvan de vierde naamval ceran luidt (in plaats van cera). In het NT komen we deze afwijkende accusatieven alleen tegen als variante lezingen in het kritisch apparaat. Zie ook dan, gunakan, patran, mhtran etc. Hetzefde geldt voor adiectiva op -hj, die in de accusativus singularis -hn krijgen in plaats van -h, bijvoorbeeld podrhn en suggenn. De nominatief tssarej zien we soms opduiken als accusatief, onder meer in Hand. 27:29.
10.4.2 Pronomina Het aanwijzend voornaamwoord de komt in het NT nauwelijks meer voor. 276 In plaats daarvan zien we otoj (vgl. par. 9.2), dat naast die nu ook deze gaat betekenen.
10.4.3 Verbum Ten aanzien van de werkwoorden treden de volgende wijzigingen in de vormleer op: De klassieke dualis (tweevoud) verdwijnt bij conjugaties en declinaties. De optativus raakt in onbruik (en wordt vervangen door de coniunctivus) De imperativus derde persoon meervoud eindigt voortaan altijd op -san (vgl. HG 64) Thematische aoristi krijgen vaak nevenvormen op -a, zoals lqa naast lqon, om verwarring te voorkomen met de vormen van het imperfectum. Athematische werkwoorden worden doorgaans vervangen door thematische verba (deiknw naast deknumi). Het imperfectum van em krijgt in het koin-Grieks andere vormen dan in het klassieke Grieks (zie bijlage 2a). Bij het plusquamperfectum valt het augment wel eens weg (omdat het achtervoegsel -kei al onderscheidend genoeg wordt geacht). De uitgang -sai (tweede persoon sing. medium) blijft niet alleen bij athematische werkwoorden volledig staan, maar soms ook bij thematische werkwoorden. Vgl. fgesai ka pesai (zult gij eten en drinken (Luc. 17:8)), in plaats van fg ka p.
10.5 Syntaxis
10.5.1 Woordvolgorde De woordvolgorde in het NT is per bijbelboek nogal verschillend. Wel ontstaan onder meer de volgende tendensen (vgl. BDR 472-477):
276 Welgeteld 10 keer, waarvan 7 keer in Openbaringen. 107 De persoonsvorm van het werkwoord staat zoveel mogelijk vooraan of tamelijk vooraan in de zin. De standaardvolgorde luidt zodoende: zinsverbinding gezegde subject object aanvullingen. Voornaamwoorden zonder nadruk en voorzetsels met een pronomen staan meestal direct achter het werkwoord: fqh d at ggeloj kurou stj k dexin (en hem verscheen een engel des Heren, staande ter rechterzijde (Luc. 1:11)). Voorzetsels met zelfstandige naamwoorden zijn doorgaans van het werkwoord gescheiden door het subject: ok esn mn pleon rtoi pnte ka cqej do (wij hebben niet meer dan vijf broden en twee vissen (Luc. 9:13). Het lidwoord wordt zo min mogelijk gescheiden van zijn zelfstandig naamwoord. Het adjectief komt meestal na zijn substantief: anr gaqj. Het demonstrativum komt vaak n het zelfstandig naamwoord: laj otoj. Genitieven en attributieve prepositiegroepen staan na het regerende substantief: patr mou n toj oranoj (Mijn Vader die in de hemelen is (Matth. 16:17)).
10.5.2 Andere verschillen Relatieve bijzinnen worden in het koin-Grieks geregeld vervangen door participia met voorafgaand lidwoord: pmyaj me patr (de Vader, die Mij gezonden heeft (Joh. 5:37)). Vgl. par. 20.2. Verder treden veranderingen op in het gebruik van de genera verbi (of diathesen). Zie hiervoor bijlage 6.1. Tot slot beginnen allerlei klassieke nuances te vervagen of te verdwijnen bij: Causale zinnen (het verschil tussen objectieve en subjectieve reden). Het klassieke Grieks liet bij een objectieve reden (ingeleid door ti, diti) nog een indicativus volgen en bij een subjectieve grond (met de voegwoorden j, pe of peid) een optativus. Zie bijlage 8.1.2 (vgl. HG 159.1). Consecutieve zinnen (het verschil tussen gevolg als feit of als mogelijkheid), ingeleid door ste en in het klassieke Grieks bij feiten gevolgd door de modi van de onafhankelijke oordeelszin (ontkenning o), bij verwachtingen of bedoelingen door een infinitivus (ontkenning m). Vgl. bijlage 8.1.4. Conditionele zinnen met e of n. In het klassieke spraakgebruik kunnen deze worden gevolgd door een indicativus (realis of irrealis), coniunctivus (algemeen zich herhalend feit of generalis) of optativus (potentialis). Het koin-Grieks kent echter nauwelijks nog optatieven. Ook de realis is nagenoeg verdwenen. Vgl. bijlage 8.1.8 (zie ook BDR 371). Zinstypen als wj er (totdat hij vindt (Luc. 15:4)), die we in het NT meestal vinden zonder n (vgl. par 23.9). Onderscheid tussen rust en beweging bij voorzetsels. In het koin-Grieks worden prj, p en ej, gevolgd door een accusatief, ook gebruikt voor rust (in plaats van een datief). Vgl. par. 12.1.
10.6. De taal van het Nieuwe Testament Het Grieks van het NT is een groepstaal. Het maakt enerzijds deel uit van het koin-Grieks (integratie), anderzijds onderscheidt dit specifieke Grieks zich op punten van andere soorten koin-Grieks (differentiatie), wat met name is te zien aan het gebruik van semitismen en latinismen.
10.6.1 Semitismen Semitismen kunnen we verdelen in verschillende groepen:
108 Septuagintismen (zegswijzen, formuleringen en woorden uit de Septuaginta) in citaten uit het Oude Testament of ingeburgerde gezegden in de kringen van de NT-schrijvers. Denk aan:
Woord Betekenis anej wereld, eeuwigheid ernh vrede, heil, goede gezondheid don (2) naar (voorzetsel, vgl. Matth. 4:15) orano hemelen (als plaats of naam van God) prswpon lambnw partijdig zijn (ten onrechte genadig behandelen)
Hebrasmen en Aramasmen (rechtstreekse ontleningen aan het Hebreeuws of Aramees). In transcriptie:
Woord Betekenis mnna manna psca pascha abb rabbi satn satan genna dodendal, hel
Ook op het gebied van de syntaxis zijn er de nodige semitische invloeden op het NT-Grieks:
Zinnen beginnen vaak met ka gneto (en het geschiedde (vgl. wajehi)). Hierachter kan de zin verder gaan met een temporele bijzin: ka gneto, j (te) cloj polj n, ddaxen hsoj atoj ka gneto, j (te) cloj polj n, ka ddaxen hsoj atoj ka gneto, j (te) cloj polj n, tn hson didskein atoj (Acc. cum Inf.) Al deze zinnen betekenen hetzelfde: Het geschiedde dat Jezus, toen er een grote menigte was, hen onderrichtte. Overigens kan de temporele bepaling ook ontbreken in een gneto-constructie. De genitivus partitivus, die het geheel aangeeft waarvan een gedeelte wordt aangewezen (zie bijlage 5.2.2), kan na k zowel als subject of object worden gebruikt:
.t:a| eu| .s a| aa| au eu Sommigen van zijn leerlingen zeiden (Joh. 16:17)
aec.| au a e .e, .s sa:eu , ec|ue, aueu satcat .:t e| e|e| aueu God zwoer hem dat hij (iemand) uit de vrucht van zijn lende(nen) op zijn troon zou doen zitten (Hand. 2:30)
Onder invloed van de Hebreeuwse status constructus blijft het lidwoord vaak weg (zie ook par. 4.1). 277 Vgl. fon k tn nefeln lgei (een stem spreekt uit de wolken) of biblon to proftou saou (het boek van de profeet Jesaja).
277 Een status constructus verbindt twee zelfstandige naamwoorden, waarvan het eerste de hoofdklemtoon verliest, en geeft zo een directe relatie tussen beide naamwoorden weer. 109 De genitivus qualitatis (die de hoedanigheid van iets aangeeft) staat soms in plaats van een bijvoeglijk naamwoord. Vgl. nmata blasfhmaj (godslasterlijke namen (Op. 13:1)). Bij het betrekkelijk voornaamwoord j (zoals) ontbreekt soms (vooral in Openbaringen) het antecedent van de vergelijking: ka edon j qlassan alnhn (en ik zag (iets) als een zee van kristal (Op. 15:2)). In het koin-Grieks wordt ka regelmatig adversatief gebruikt, d.w.z. als tegenstellende nevenschikking (maar). Ook kan ka soms, hoewel er voorkeur bestaat voor parataxis (nevenschikking) boven hypotaxis (onderschikking), beter onderschikkend worden vertaald, bijvoorbeeld met toen:
sat | e ac.t aa . s sat csee, .,.|.e .|` e| | ,| .a, aa, . |a, het was reeds omstreeks het zesde uur toen het over de gehele aarde tot negen uur toe donker werd (Luc. 23:44)
Soms dient ka met zodat te worden vertaald:
eu e. sateuct| u,|e| sat t.act| au e| u :e e| e ete| a` . :t | u,|ta|, sat a:.t :act| et, .| etsta ook steekt men geen lamp aan en zet haar onder de korenmaat, maar op de standaard, zodat ze licht geeft voor allen die in het huis zijn (Matth. 5:15)
Dan is er nog de mogelijkheid om ka met een pronomen relativum weer te geven:
sat ,t|.at saas.tcat aue | .| etsta aueu, sat :eet .a|at sat aaaet cu|a|.s.t|e a `Iceu en het geschiedde, toen Hij aanlag in zijn huis, dat vele tollenaars en zondaars mede aanlagen met Jezus (Marc. 2:15)
Het partikel na wordt in koin-Grieks zowel finaal (opdat) als consecutief (zodat) gebruikt:
.a| eee,a.| a, aata, a|, :tce, .ct| sat et sate,, t|a a| t| a, aata, sat saatc a, a:e :ac, aetsta, als wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en recht- vaardig, dat Hij ons de zonden vergeeft, en ons reinigt van alle ongerechtigheid (1 Joh. 1:9)
In het Aramees krijgen werkwoorden van beweging een dativus ethicus, de naamval die de persoon weergeeft die bij een handeling betrokken is. Soms vinden we daar in het NT nog iets van terug:
a:e| eu| :at| :e, .aueu, et aat (NB. NA27 heeft au eu,) de discipelen dan gingen weer naar huis (Joh. 20:10)
Het Hebreeuws gebruikt regelmatig herhaling van uitdrukkingen als stijlmiddel, het zogeheten parallellisme. Vgl. d lkkoj kenj dwr ok ecen (de put nu was leeg, er stond geen water in (Gen. 37:24)). Parallellisme zien we ook terug in het NT. In de evangelin komt het verschijnsel onder meer voor bij spreuken: pnema gion pelesetai p s ka dnamij ystou piskisei soi (de heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen (Luc. 1:35)). In dit geval is sprake van synoniemen. Parallellisme kan ook worden ingezet als antithese: gr tn na missei ka tn teron gapsei, nj nqxetai ka to trou katafronsei ([Niemand kan twee heren dienen,] want hij zal f de ene haten en de andere liefhebben, f zich aan de ene hechten en de andere minachten (Matth. 6:24)). Vgl. BH 2a, 195-196. 110 De brieven in het NT bevatten parallellisme als teken van welsprekendheid. Komen de beginwoorden overeen, dan is sprake van anaphora bij overeenkomst in eindwoorden, spreken we van antistrophe. Parallellisme in zowel begin- als eindwoorden heet symploke.
10.6.2 Latinismen Latinismen komen in het NT veel minder vaak voor dan semitismen. Veel woorden zijn afkomstig uit het taalgebruik van het leger, de rechtspraak en het bestuur:
Woord Latijn Betekenis kenturwn centurio honderdman knsoj census belasting kolwna colonia kolonie koustwda custodia wacht praitrion praetorium paleis van de procurator fragllion flagellum zweep
Merk op dat de Griekse uitgang -ion bij latinismen is gevormd naar analogie van -(i)um en dus niet op een verkleinwoord duidt.
Daarnaast bevat het NT nog enkele latinismen als uitdrukking:
Uitdrukking Latijn Betekenis ergasan ddwmi operam dare zich moeite getroosten sumbolion lambnw consilium capere beraadslagen, besluit nemen tqhmi t gnata genua ponere neerknielen t kann poiw satisfacere genoegdoening geven 111 Bijlage 11. Frequentie van de optativus in het NT
In grammaticaboeken worden tenminste drie soorten optativi beschreven (BDR 384-6):
Optativus cupitivus (van cupere of wensen: de voluntatief) Optativus potentialis (geeft, in combinatie met het woord n, een mogelijkheid weer) Optativus obliquus (formule voor een indirecte vraag- of zegzin)
D.B. Wallace onderscheidt daarnaast nog een optativus conditionalis met e, die een ver in de toekomst gelegen mogelijkheid schetst (Wallace, Greek grammar beyond the basics, 484). Het NT gebruikt in zulke gevallen overigens meestal een coniunctivus.
De optativus komt ruim 60 keer voor in het NT. Ruim de helft daarvan bestaat uit de optativus cupitivus. Nagenoeg al deze zuivere wenswijzen zijn gesteld in de derde persoon enkelvoud (behalve Filemon 1,20) en in de aoristus (behalve Handelingen 8,20).
Cupitativus Woord Ontleding Potentialis Woord Ontleding Lc. 20,16 m gnoito aor. M 3e pers. sing gnomai Lc. 1,62 qloi praes. A 3e pers. sing qlw Rom. 3,4 m gnoito aor. M 3e pers. sing gnomai Lc. 6,11 poisaien aor. A 3e pers. plur poiw Rom. 3,6 m gnoito aor. M 3e pers. sing gnomai Lc. 9,46 eh praes. A 3e pers. sing em Rom. 3,31 m gnoito aor. M 3e pers. sing gnomai Lc. 15,26 eh praes. A 3e pers. sing em Rom. 6,2 m gnoito aor. M 3e pers. sing gnomai Lc. 18,36 eh praes. A 3e pers. sing em Rom. 6,15 m gnoito aor. M 3e pers. sing gnomai Hand. 5,24 gnoito aor. M 3e pers. sing gnomai Rom. 7,7 m gnoito aor. M 3e pers. sing gnomai Hand. 8,31 dunamhn praes. M 1e pers. sing dnamai Rom. 7,13 m gnoito aor. M 3e pers. sing gnomai Hand. 10,17 eh praes. A 3e pers. sing em Rom. 9,14 m gnoito aor. M 3e pers. sing gnomai Hand. 17,18 qloi praes. A 3e pers. sing qlw Rom. 11,1 m gnoito aor. M 3e pers. sing gnomai Hand. 26,29 examhn aor. M 1e pers. sing ecomai Rom. 11,11 m gnoito aor. M 3e pers. sing gnomai
1 Cor. 6,15 m gnoito aor. M 3e pers. sing gnomai Oblique
Gal. 2,17 m gnoito aor. M 3e pers. sing gnomai Lc. 1,29 eh praes. A 3e pers. sing em Gal. 3,21 m gnoito aor. M 3e pers. sing gnomai Lc. 3,15 eh praes. A 3e pers. sing em Gal. 6,14 m gnoito aor. M 3e pers. sing gnomai Lc. 8,9 eh praes. A 3e pers. sing em
Lc. 18,36 eh praes. A 3e pers. sing em Overige
Lc. 22,23 eh praes. A 3e pers. sing em Mc. 11,14 fgoi aor. A 3e pers. sing sqw Hand. 17,11 coi praes. A 3e pers. sing cw Lc. 1,38 gnoito aor. M 3e pers. sing gnomai Hand. 17,27 yhlafseian aor. A 3e pers. plur yhlafw Hand. 8,20 eh praes. A 3e pers. sing em Hand. 17,27 eroien aor. A 3e pers. plur erskw Rom. 15,5 dh aor. A 3e pers. sing ddwmi Hand. 21,33 eh praes. A 3e pers. sing em Rom. 15,13 plhrsai aor. A 3e pers. sing plhrw Hand. 25,16 coi praes. A 3e pers. sing cw 1 Thess. 3,11 kateuqnai aor. A 3e pers. sing kateuqnw Hand. 25,16 lboi aor. A 3e pers. sing lambnw 1 Thess. 3,12 pleonsai aor. A 3e pers. sing pleonzw Hand. 25,20 boloito praes. M 3e pers. sing bolomai 1 Thess. 3,12 perissesai aor. A 3e pers. sing perissew Hand. 27,12 dnainto praes. M 3e pers. plur dnamai 1 Thess. 5, gisai aor. A. 3e pers. sing gizw Hand. 27,39 dnainto praes. M 3e pers. plur dnamai 2 Thess. 2,17 parakalsai aor. A 3e pers. sing parakalw 2 Thess. 2,17 sthrxai aor. A 3e pers. sing sthrzw Conditionalis
2 Thess. 3,5 kateuqnai aor. A 3e pers. sing kateuqnw Hand. 20,16 eh praes. A 3e pers. sing em 2 Thess. 3,16 dh aor. A 3e pers. sing ddwmi Hand. 24,19 coien praes. A 3e pers. plur cw 2 Tim. 1,16 dh aor. A 3e pers. sing ddwmi 1 Cor. 14,10 tcoi aor. A 3e pers. sing tugcnw 2 Tim. 1,18 dh aor. A 3e pers. sing ddwmi 1 Cor. 15,37 tcoi aor. A 3e pers. sing tugcnw 2 Tim. 4,16 logisqeh aor. P 3e pers. sing logzomai 1 Pet. 3,14 pscoite praes. A 2e pers. plur pscw Fil. 1,20 namhn aor. M 1e pers. sing nnamai 1 Pet. 3,17 qloi praes. A 3e pers. sing qlw Heb. 13,21 katartsai aor. A 3e pers. sing katartzw
1 Pet. 1,2 plhqunqeh aor. P 3e pers. sing plhqnw 2 Pet. 1,2 plhqunqeh aor. P 3e pers. sing plhqnw
Jud. 1,2 plhqunqeh aor. P 3e pers. sing plhqnw
Jud. 1,9 pitimsai aor. A 3e pers. sing pitimw
112 Bijlage 12. Glossarium van grammaticale begrippen in hoofdstuk 1 t/m 26
Accusativus Vierde naamval, geeft object (lijdend voorwerp) of doel van een handeling weer Accusativus cum Infinitivo Constructie waarin het infinitief het gezegde vormt en het subject waar dat gezegde op slaat in de vierde naamval staat. De AcI wordt vaak gebruikt na werkwoorden van meedelen (zeggen, vragen, smeken, bevelen), menen of denken, doen en laten en bij onpersoonlijke werkwoorden (de, gneto en stn + predicaat) Accusativus cum Participio Verschijnsel (AcP) waarbij een werkwoord van waarneming, weten en aantonen wordt vergezeld door een aanvullende predicatieve bepaling in de vorm van een participium (ik zie hem komen(de)) Actio Werkwoordelijke categorie (ook: aspect) die aangeeft of een handeling of toestand afgesloten is of nog voortdurend is. Het Grieks kent drie aspecten: duratief aspect, aoristisch aspect en voltooid aspect Activum Bedrijvende vorm, waarbij het subject de handeling verricht. Er zijn drie vormen: transitief, causatief transitief en intransitief Acutus Teken voor een eentoppig accent met stijgende toon ( = accent aigu) Adhortativus Coniunctivus die aanspoort (kom, welaan, laten wij vanhier gaan) Adiectivum Bijvoeglijk naamwoord Adverbia Onverbuigbare woorden die een eigenschap of hoedanigheid van een werkwoord uitdrukken (in het Grieks gevormd door de uitgang van de genitivus pluralis (die hetzelfde luidt bij zowel mannelijke, vrouwelijke als onzijdige naamwoorden: -wn) te vervangen door -wj Aoristisch aspect Grammaticale categorie die de gebeurtenis uitdrukt, niet het voortduren ervan (zie: aoristus). Vgl. duratief aspect en voltooid aspect Aoristus Werkwoordsvorm voor handelingen in het verleden, die geen begrenzing insluit wat betreft het voortduren van de handeling (onbepaald (lett. -ristoj (van rzw of begrenzen): de aoristus duidt een feit of toestand aan (constatering), zonder op de duur ervan te letten (ook wel: perfectum historicum). In het Nederlands vaak te vertalen met een v.t.t. of o.v.t. (na een temporeel voegwoord vertalen met v.v.t.). Er zijn naar betekenis twee soorten aoristi: de aoristus gnomicus en aoristus ingressivus. Naar vorm zijn er vier soorten: de sigmatische aoristus (met sigma als tijdkenletter en de -a als bindvocaal), asigmatische aoristus (bij verba liquida: geen tijdkenletter, wel een -a als bindvocaal en een gewijzigde stam), thematische aoristus (tweede aoristus, gevormd door de stam in zn kortste vorm (zuivere stam) en in de indicativus de uitgang van het imperfectum (in het imperatief en de infinitief de uitgang van het praesens) en tot slot de stamaoristus (met uitgangen direct achter de stam, zonder bindvocaal) Aoristus gnomicus Aoristus die iets te kennen geeft, wat algemeen geldt (vaak in spreuken) Aoristus ingressivus Aoristus die het begin van een handeling weergeeft. Vgl. psteusan (zij kwamen (eens) tot geloof) Artikel Lidwoord Aspect Werkwoordelijke categorie (ook: actio) die aangeeft of een handeling of toestand afgesloten is of nog voortdurend is. Het Grieks kent drie aspecten: duratief aspect, aoristisch aspect en voltooid aspect Aspiratie Het uitspreken met aanblazing (d.w.z. met een h-klank), aangegeven door een spiritus asper () op een klinker. Er zijn ook geaspireerde medeklinkers q, f en c a aa a- -- -stammen Zie eerste declinatie Athematische werkwoorden Werkwoorden die in de praesensstam de uitgang direct achter de stam krijgen en dus geen bindvocaal kennen (met uitgangen in de praesens op -mi, -si, -sin, -men, -te en - asin). Er zijn drie soorten athematische verba: em, werkwoorden op -numi (nu- als praesensversterking) en werkwoorden met geredupliceerde praesensstam Attisch Grieks Klassiek Grieks (800-325 v.C.), gebaseerd op het dialect uit Attika, dat dankzij Athene dominant werd. O.m. Plato, Xenophon en Demosthenes schreven in Attisch Attributieve participia Deelwoorden die bijvoeglijk zijn gebruikt (d.w.z. behorend bij een substantivum) Attributieve plaatsing Plaatsing van bijvoeglijke naamwoorden of bepalingen. In het Grieks staat deze vaak tussen het lidwoord en het substantivum waarbij de bepaling hoort (het van de boom blad). Soms ook achter het substantivum met herhaling van het lidwoord (het blad het van de boom). Maar ook de Nederlandse woordvolgorde komt voor. Staat het bijvoeglijk naamwoord achter het substativum znder lidwoord, is vaak sprake van een predicatief (voeg dan een vorm van zijn in) 113 Augment Toevoeging of prefix bij de werkwoordstam in het imperfectum, de aoristus en het plusquam perfectum, dat wijst op een verleden tijd. Augmentisering blijft achterwege bij werkwoorden die met een tweeklank beginnen. Bij composita staat het augment tussen de praepositie en het werkwoord. Sommige werkwoorden krijgen een dubbel augment Augmentum syllabicum Lettergreep-augment, gebruikt wanneer een werkwoord met een consonant begint (augment = e). Begint het werkwoord met een rho, dan wordt de rho verdubbeld Augmentum temporale Tijd-augment, gebruikt wanneer een werkwoord met een klinker begint. De klinker wordt dan verlengd a=>h, e=>h, o=>w, i=>i en u=>u Bindvocaal Hulpklinker die bij thematische werkwoorden de stam en persoonsuitgang verbindt (vaak o, e of a). Ook wel vormvocaal of thematische klinker geheten (bij athematische werkwoorden ontbreekt de bindvocaal in de praesensvormen) Cardinalia Hoofdtelwoorden (een, twee, drie etc). In het Grieks zijn de eerste vier (ej, do, trej en tssarej) declinabel. Honderdtallen (diaksioi, triaksioi etc) worden ook verbogen Casus Naamval of verbuigingsvorm van naamwoorden die hun betrekking tot andere woorden in de volzin aanduiden. In het Grieks komen voor: nominativus, genitivus, dativus, accusativus en vocativus. Naamvallen worden geregeerd (bepaald) door de plaats van een woord in de zin of bepaalde bijvoeglijke naamwoorden en voorzetsels Causatief transitief Zwak werkwoord dat aanduidt dat het onderwerp wordt bewerkt door een verwant sterk werkwoord (ik laat doden) Circumflexis Teken voor samentrekking ( = accent circumflex) met stijgende en dalende toon Comparativus Vergrotende of vergelijkende trap, in het Grieks gevormd door achter de mannelijke stam van bijvoeglijke naamwoorden -teroj (-tera, -teron) of -(i)wn (-(i)wn, ion) te plakken. Het substantivum waarmee de vergelijking wordt gemaakt, volgt doorgaans na het woordje , een genitivus comparationis of de voorzetsels par of pr Compositum Samengesteld (werk)woord. Composita met werkwoorden zijn vaak samengesteld met een praepositie als prefix. Samengestelde bijvoeglijke naamwoorden kennen geen afzonderlijke vormen voor het vrouwelijk Conditionalis Voorwaardelijke wijs: als X of Y, dan zou hij lopen Coniunctivus Aanvoegende wijs, waarmee kan worden uitgedrukt dat iets niet werkelijk het geval is, maar door de spreker gewenst wordt of tot de mogelijkheden behoort: dat ik lope/ laat ik lopen. In hoofdzinnen duidt de coniunctivus op een adhortativus, dubitativus of prohibitivus. In bijzinnen is de coniunctivus doelaangevend (finaal): opdat ik lope. En in combinatie met n duidt de coniunctivus op een gebeurtenis die men in de toekomst verwacht (futuralis) of op een algemeen feit (generalis). Na o m duidt een coniunctivus op een ontkenning van iets wat in de toekomst ligt. Ook na qlw volgt vaak een coniunctivus (met ina). Verder komt er vaak een coniunctivus na temporele partikels als tan, wj, cri en mcri Conjugatie Vervoegen van werkwoorden Consonant Medeklinker, in het Griekse alfabet verdeeld in 9 stomme of toonloze medeklinkers (occlusieven) als p, k, t (tenues of stemloos), b, g, d (mediae of stemhebbend) en f, c en q (aspiratae, met h-klank), 4 liquida (m, l, n, r) en een sisklank (s) Crasis Vermenging van de slotklinker van een woord met de beginletter van het volgende woord Cupitativus Optativus zonder n die een vervulbaar geachte wens weergeeft (moge ik wensen). De ontkenning van de cupitativus luidt m Dativus Derde naamval, met daarin een meewerkend voorwerp (indirect object) Declinatie Verbuigen van naamwoorden Dentaalstam Werkwoordsstam, eindigend op dentaalklank Dentalen Stomme medeklinkers met een tandklank (articulatie gevormd met de tong tegen de tanden): de t, d en q Deponens Passief / mediaal werkwoord met een actieve betekenis. Hiervan bestaat geen actieve vorm (medium tantum). Bij deponentia krijgen het mediale futurum en de mediale aoristus ook een actieve betekenis (en dus geen (in)direct reflexieve) Deponens medium Mediale vorm van een passief werkwoord met een actieve betekenis, terwijl daarnaast ook een passieve vorm bestaat: dexmhn (ik ontving eens) en dcqhn (ik werd ontvangen) Deponens passivum Passieve vorm van een passief werkwoord met een actieve betekenis (pekrqhn = ik antwoordde eens) 114 Derde declinatie Verbuigingsgroep van naamwoorden met overige stammen (d.w.z. andere dan a- en o- stammen), te verdelen in consonantstammen (weer onder te verdelen in -n en -nt stammen en -s stammen) en vocaalstammen (stam op -i, -e, -u en -eu). Algemeen kenmerk is dat de genitivus niet uit de nominativus kan worden afgeleid Diftong Tweeklank (van klinkers), in het Grieks combinaties van klinkers met een i of een u. Direct reflexief medium Werkwoordsvorm die wederkerende handelingen weergeeft die het subject op zichzelf toepast (aan zichzelf of met zichzelf): ik was mijzelf Dubitativus Coniunctivus die twijfel uitdrukt. De dubitativus staat in de eerste persoon sing/ plur en betekent moet ik/ moeten we? De ontkenning van de dubitativus luidt mh Duratief aspect Grammaticale categorie die het voortduren van een handeling uitdrukt (de handeling is onvoltooid: praesens, imperfectum en futurum). Vgl. aoristisch aspect en voltooid aspect Eerste declinatie Groep naamwoorden waarvan de stam eindigt op een -h of -a (vrouwelijk) of -hj of - aj (mannelijk). In het geval van stammen op -h zijn de woorden vaak afgeleid van een werkwoord met een a-stam (vgl. nkh met nikw). Staat voor de uitgang -a een medeklinker dan worden de genitivus en dativus enkelvoud verbogen met een -h (vgl. dxa) Elisie Uitstoting van een zwakker geaccentueerde klank, vaak de slotklinker van een voorafgaand woord (tatstn) of van een voorvoegsel in een compositum bij augmentisering (pobllw => pebllon). Soms gecombineerd met aspiratie: kaqmran Feminimum Vrouwelijk naamwoord (in het Grieks geldt algemeen: vrouwelijke wezens en de namen van bomen, landen, eilanden en steden) Finale bijzinnen Bijzinnen die doelaangevend zijn (na of pwj + coniunctivus): opdat ik dit doe Flecteren Verbuigen (van naamwoorden) en vervoegen (van werkwoorden) Futuralis Coniunctivus met een vorm van n (n, tan) dat de inhoud van een zin vervaagt tot een verwachting van iets wat in de toekomst plaatsgrijpt. We vertalen dit met een futurum (zullen). Vaak staat ook de hoofdzin in de toekomende tijd. Als een vorm van n volgt op een betrekkelijk voornaamwoord kan het onvertaald blijven (terwijl de functie van n (namelijk futuralis of generalis) blijft!) Generalis Coniunctivus met een vorm van n (n, tan) dat de inhoud van een zin vervaagt tot een mogelijkheid, de weergave van een algemeen feit. We vertalen dit met een tegenwoordige tijd. Als een vorm van n volgt op een betrekkelijk voornaamwoord kan het onvertaald blijven (terwijl de functie van n (namelijk futuralis of generalis) blijft!) Genitivus Tweede naamval waarmee een bijvoeglijke bepaling wordt uitgedrukt (vaak in combinatie met van). Het gaat om een bezitsrelatie of een deel van het geheel Genitivus absolutus Zinsdeel die taalkundig en qua intonatie wordt verbonden met de rest van de zin, maar waarbij een openlijke uitdrukking van syntactisch verband ontbreekt. In het Grieks staat zon absolute constructie doorgaans in de tweede naamval, waarbij gebruikt wordt gemaakt van een deelwoord (ook in de tweede naamval) met een eigen onderwerp dat niet tegelijkertijd deel uitmaakt van de persoonsvorm (vgl. participium coniunctum). De genitivus heeft hier niet de functie van een genitivus, maar van een bijwoordelijke bepaling. De vertaling geschiedt middels een constructie met een voorzetselbepaling of bijzin (van tijd, van reden, van toegeving of van voorwaarde): Et aeu|e, eu E.eu a aa aua .:.:.c.| e :|.ua e a,te| .:t :a|a, Genitivus comparationis Naamval die het uitgangspunt van vergelijking aanduidt Geredupliceerde praesensstam De vormen van de praesensstam zijn geredupliceerd (verdubbeld) met een iota (in andere tijden dus niet): (t)qhmi, ()hmi, (d)dwmi en ()sthmi Geslacht De bepaalde soort van een naamwoord met betrekking tot zijn verbuiging: mannelijk, vrouwelijk of onzijdig Gesubstantiveerde participia Deelwoorden, gebruikt als zelfstandig naamwoord en worden voorafgegaan door een lidwoord (vertalen met een zelfstandig naamwoord of d.m.v. een betrekkelijke bijzin (vgl. feugn: de vluchteling of degene die vlucht) Gesubstativeerde infinitivus Constructies met een heel werkwoord (infinitief), voorafgegaan door een voorzetsel en een lidwoord, die een hele bijzin kan vervangen. Het lidwoord heeft zelden de waarde iets bekend te veronderstellen, maar dient alleen om het infinitivum zelfstandig te maken. We vertalen het gesubstantiveerde infinitief door het bijbehorend object te veranderen in een onderwerp. Het gebruikte voorzetsel krijgt een gewijzigde betekenis: di (omdat), ej (om), met (nadat), pr (voordat), n (terwijl of doordat) 115 Gravis Teken voor een accent met dalende toon ( = accent grave) Grote Vier Athematische werkwoorden met een geredupliceerde praesensstam (tqhmi, hmi, ddwmi en sthmi, waarvan de eerste drie een kappa-aoristus hebben). Ze krijgen een verlengde stamklinker in het actief enkelvoud (praesensstam), in het futurum (activum en medium) en de aoristus activum. Participia van de indicativus en aoristus worden gevormd door de stam+ej, de imperativus van de aoristus praesens luidt stam+j (aoristus medium = stam+so) Gutturaalstam Werkwoordsstam, eindigend op gutturaalklank Gutturalen Stomme medeklinkers met een keelklank (articulatie gevormd in de keel): de k, g en c. Imperativus Gebiedende wijs, die een gebod of verbod uitdrukt: loop! Indeclinabel Onverbuigbaar (inflexibel) Indicativus Aantonende wijs, doet een objectieve mededeling van een feit of gebeurtenis: ik loop. Indicativus praesens Aantonende wijs tegenwoordige tijd Indirect reflexief medium Werkwoordsvorm die handelingen weergeeft die het subject in zijn belang verricht (duidt op sterke betrokkenheid): ik was ten behoeve van mezelf Infinitivus Onbepaalde wijs, die geen uitdrukking geeft aan persoon, getal of tijd, en die gebruikt wordt als complement bij bepaalde andere werkwoorden: ik ga lopen. De infinitivus kan ook een doel aanduiden (om te ...), wat in het Grieks kan worden weergegeven met het woordje to. Ook wordt de infinitief veelvuldig gebruikt in constructies met een voorzetsel en een lidwoord (gesubstantiveerde infinitivi) Intransitief Werkwoord dat een actie door de persoon of het voorwerp zelf inhoudt en niet afhankelijk is van iets of iemand anders (b.v. blozen) Ionisch Grieks Grieks dialect van de Cycladen, Chios, Samos en Klein-Azi. De oudste Griekse literatuur is Ionisch: o.m. Homerus en Herodotus Iota adscriptum Een iota geplaatst nst een korte klinker (zie vocaal) Iota subscriptum Een iota geplaatst onder een lange klinker (zie vocaal) Irrealis van het heden Indicativus van het imperfectum die een niet-bestaande situatie of onvervulbare wens uitdrukt (en wat er in dat fictieve geval zou gebeuren): te vertalen met zouden. Vaak staat er ook e (indien) in de zin Irrealis van het verleden Indicativus van de aoristus die een niet-bestaande situatie of onvervulbare wens uitdrukt (en wat er in dat fictieve geval zou gebeuren): te vertalen met zouden hebben. Vaak staat er ook e (indien) in de zin Koine Grieks Verkorting van koin dilektoj. Voortzetting van het Attische Grieks, met veel Ionismen (325 v.C. - 550 n.C.). Het is een overstijgende (lett. gemeenschappelijke) taal onder invloed van het hellenisme, die veel lokale tradities in zich op neemt en per plaats een andere kleur krijgt Labiaalstam Werkwoordsstam eindigend op labiaalklank Labialen Stomme medeklinkers met een lipklank (articulatie d.m.v. de lippen): de p, b en de f. Lettertekenschrift Lettergreepschrift, ontwikkeld uit het beeldschrift. De Griekse variant van dit schrifttype heet archasch Grieks van het type Lineair A & B en is aangetroffen op kleitabletten van overheidswege (tot 12 e eeuw v.C.) Liquidastam Stam eindigend op m, l, n en r (molenaarswerkwoorden) Masculinum Mannelijk naamwoord (algemeen: mannelijke wezens en namen van rivieren) Medium Werkwoordsvorm waarbij het subject de handeling verricht in eigen belang. Het staat tussen activum en passivum in. Het medium is er in drie soorten: direct reflexief, indirect reflexief en het passief (deze laatste nooit bij het mediaal futurum en de mediale aoristus!). De meeste werkwoorden hebben een o of een e als bindvocaal (behalve athematische werkwoorden als dnamai) Medium Tantum Werkwoord met uitsluitend mediale vormen (en een actieve betekenis). In het Grieks bijvoorbeeld dnamai of bolomai Modus Wijs van het werkwoord die verband houdt met de relatie waarin de zin, naar het oordeel van de spreker, staat tot de werkelijkheid: indicatief, imperatief, infinitief, conjunctief, conditionalis, optatief Modusteken Vocaal die de wijs of modus van een werkwoord aangeeft (zoals de i bij de optativus) Negatie Ontkenning. In het Grieks o of m (deze laatste bij imperativus, coniunctivus en optativus en infinitivus) Neutrum Onzijdig naamwoord (verkleinwoorden zijn altijd onzijdig) Nominativus Eerste naamval betreffende het onderwerp van een zin en het naamwoordelijk deel van het gezegde (dat wat over het subject wordt gezegd) 116 Numerus Getal of het aantal met betrekking tot de werkwoordsvorm (enkelvoud of meervoud) Object, direct Lijdend voorwerp of datgene dat de beschreven handeling ondergaat Object, indirect Meewerkend voorwerp, waarmee of waardoor iemand iets doet Obliquus Optativus zonder n in bijzinnen die beginnen met ti of j na werkwoorden van zeggen en menen (zogeheten zegzinnen) en indirecte vraagzinnen (waarbij vaak verbijstering of twijfel meeklinkt). De obliquus geeft gedachten of stemmingen weer Occlusieven Stomme of toonloze medeklinkers (litterae mutae): p, k, t (tenues, stemloos), b, g, d (mediae, stemhebbend) en f, c en q (aspiratae, met h-klank) Optativus Wensende wijs, voor die werkwoordsvormen waarmee een rele wens uitgedrukt wordt. De optativus is onder te verdelen in drie soorten: de cupitativus, potentialis en obliquus. De wenswijs is te herkennen aan de -i (modusteken), die versmelt met bindvocalen tot een diftong tussen de stam en de afwijkende persoonsuitgangen Ordinalia Rangtelwoorden (prtoj, deteroj, trtoj etc.) o oo o- -- -stammen Zie tweede declinatie Participium Deelwoord of werkwoordsvorm die tevens de functies van een naamwoord deelt. Participia worden gesubstantiveerd, attributief of predicatief gebruikt Participium coniunctum Deelwoord waarvan het onderwerp hetzelfde is als (conjugeert met) dat van de hoofdzin (en ziende de scharen, ging Hij de berg op) Participium perfectum Voltooid deelwoord, dat de voortijdigheid aangeeft met de handeling van het hoofdwerkwoord Participium praesentis Tegenwoordig deelwoord dat de gelijktijdigheid aangeeft met de handeling van het hoofdwerkwoord Partikels Nevenschikkende voegwoorden (maar, want, immers, en, weliswaar etc) Passivum Werkwoordsvorm waardoor wordt aangeduid dat het subject de handeling ondergaat (lijdende vorm): ik word gewassen Perfectum Voltooid tegenwoordige tijd, de werkwoordsvorm die aangeeft dat een handeling in het verleden is afgerond, waarna er een nieuwe toestand is ingetreden die in het heden nog voortduurt. Het perfectum draait om dit laatste aspect en wordt ook wel resultativus genoemd: het gaat om het resultaat. Dit kan tot uitdrukking komen in een versterkte praesens-betekenis: pepistekamen = wij geloven zeker. Perfecta krijgen een reduplicatie van de eerste lettergreep van de stam en een kappa als tijdkenletter. Werkwoorden die met een rho of een klinker beginnen, krijgen een augment Persoon Degene die spreekt (eerste persoon), aangesproken wordt (tweede persoon) of derde zelfstandigheid (noch spreker, noch aangesprokene). De aanduiding blijft meestal beperkt tot eerste persoon: ik, jij, hij/zij/het, wij, jullie en zij Persoonsuitgang Uitgang van het werkwoord dat de handelende persoon aangeeft (ik, jij, hij/zij/het, wij, jullie, zij). Bij thematische werkwoorden zijn de persoonsuitgangen: -w, -ej, -i, -men, -te en -osi(n). Bij deze werkwoorden zit tussen de stam en de persoonsuitgang overigens nog een bindvocaal Persoonsvorm Vervoegingsvorm van een werkwoord in een bepaalde persoon Pluralis Meervoud Plusquamperfectum Voltooid verleden tijd Potentialis Soort optativus (zowel van de praesens als aoristus) die in combinatie met n een mogelijkheid of vriendelijk verzoek weergeeft of die een oordeel enige bescheidenheid verleent. In het Nederlands te vertalen met zou wel kunnen of zou wel willen Praedicatum Predikaat, dat wat ergens over wordt gezegd Praepositie Voorzetsel (vaak ook voorkomend als voorvoegsel van werkwoorden) Praesens-perfectum Werkwoorden die qua vorm een perfectum zijn, maar die qua betekenis op een praesens lijken: oda, ggerka, sthka, memnmai, ppoiqa en ewqa Praesensstam Het geheel van de indicativus praesens en indicativus. Beide delen dezelfde stam. Die stam geeft in het Grieks niet zozeer de tijd aan, als wel het (duratieve) aspect! Praesensversterking Toevoeging aan de klinker van de praesensstam (ter ondersteuning). Bijvoorbeeld -ptw bij een labiaalstam, -ssw/ -ttw bij een gutturaalstam, -zw bij een dentaalstam en -llw, -irw en -inw bij een liquidastam Predicatieve participia Deelwoorden znder lidwoord die iets zeggen van het onderwerp in de hoofdzin. Ze worden vertaald met een bijvoeglijke bijzin, ingeleid door een voegwoord (temporeel, van reden, van toegeving of van voorwaarde). De meeste predicatieve participia kunnen met een temporeel voegwoord worden vertaald. Vuistregel is dat het participium van de aoristus voortijdig wordt vertaald (toen, nadat, gevolgd door een v.v.t.), dat van de praesens gelijktijdig (terwijl, als) en een toekomend deelwoord natijdig (om daarna) 117 Predikaatsnomen Naamwoordelijk deel van het gezegde (dat wat iets zegt over het subject), wat in dezelfde naamval staat als de persoonsvorm. In het Grieks krijgt het naamwoordelijk deel daarom geen lidwoord Prohibitivus Soort coniunctivus die een verbod uitdrukt (altijd in de tweede persoon sing/ plur van de conjunctief van de aoristus) Pronomen correlativum Onderling betrekkelijk voornaamwoord, die door een kleine verandering aan het begin van het woord achtereenvolgens een vragende, aanwijzende of betrekkelijke betekenis hebben In het Grieks beginnen vragende correlativa met een pi, aanwijzende met een tau en betrekkelijke met een geaspireerde klinker. Bovendien duidt een iota op een hoedanigheid (zo(danig), wat voor) en een sigma op een hoeveelheid (vgl. psoj/ posotoj, soj/poioj en toosde/ooj). Sommige correlativa vormen een uitdrukking (tosout ... s; kaqson/efson, pntej .... soi) Pronomen demonstrativum Aanwijzend voornaamwoord (otoj/ath/toto, de/de/tde en kenoj/kenh/ keno), te vertalen met deze, dit, die, dat. Soms volstaat ook alleen t, in combinatie met to (dat van). In combinatie met een substatief staat het demonstrativum f achter het lidwoord + substantivum f voor het lidwoord + substantivum Pronomen indefinitum Onbepaald voornaamwoord: iets, iemand, men enige, een of ander, sommige, een zekere, een paar, enkele, deze of gene: tij, tinoj, tini, tina, tinej, tinwn, tisin en tinaj (vragende voornaam-woorden znder accent) Pronomen interrogativum Vragend voornaamwoord: tj, tnoj, tni, tna, tnej, tnwn, tsin en tnaj (let op het verschil met indefinita) Pronomen personale Persoonlijk voornaamwoord (g, s, atj/at/at, mej, mej, ato/ata/ at). Atj kan staan voor hij (en van hem, aan hem en hem in andere naamvallen), zelf (zonder lidwoord ervoor) en dezelfde (direct een lidwoord ervoor) Pronomen possessivum Bezittelijk voornaamwoord, dat een bezitsrelatie aanduidt. In het Grieks alleen gebruikt als er nadruk op ligt: mj, sj, ato, mteroj, mteroj en atn Pronomen reciprocum Wederkerig voornaamwoord: elkaar en elkander (lllwn etc) Pronomen reflexivum Wederkerend voornaamwoord dat terugslaat op het subject van de zin (vaak gevormd door het pronomen zich: van mijzelf (mouto), van jezelf (seauto), van zichzelf (auto), van onszelf, van jullie zelf en van zichzelf (autn) Pronomen relativum Betrekkelijk voornaamwoord (j// en stij/tij/ ti) Singularis Enkelvoud Spiritus Klankstoot op beginklinkers, verdeeld in spiritus lenis en spiritus asper Spiritus asper Ruwe, geaspireerde spiritus (met h-klank) boven klinkers en de rho. Bij een kapitale lange klinker staat de spiritus voor de hoofdletter Spiritus lenis Zachte spiritus (onuitgesproken) boven klinkers. Bij een kapitale lange klinker staat de spiritus voor de hoofdletter Stamtijden Systeem van zes hoofdtijden voor sterke werkwoorden (Praesens activum, Futurum activum, Aoristus activum, Perfectum activum, Perfectum passivum en Aoristus passivum). De overige vormen kunnen hieruit worden afgeleid Status constructus Een (van oorsprong Hebreeuwse) verbinding van twee zelfstandige naamwoorden die een directe relatie tussen beide naamwoorden aangeeft. Het lidwoord van het eerste naamwoord vervalt dan (biblon to proftou saou) Subject Grammaticaal onderwerp van een zin, d.w.z. dat deel van de zin waarvan iets wordt meegedeeld en dat in persoon en getal overeenstemt met het vervoegde werkwoord Substantivum Zelfstandig naamwoord Superlativus Overtreffende trap, in het Grieks gevormd door achter de stam -tatoj (-tath, -taton) of -ostoj (-isth, -iston) te plakken. Te vertalen met (rechtvaardig, rechtvaardiger) rechtvaardigst of totaal rechtvaardig Suppletie Toevoeging van vreemde vormen aan een werkwoord, waardoor onregelmatige werkwoorden ontstaan Temporeel voegwoord Voegwoord van tijd (terwijl, als, toen, nadat, daarna etc) Tempus Tijd van het werkwoord, in het Grieks onderverdeeld in vier hoofdtijden (praesens, futurum, perfectum en futurum exactum) en drie historische tijden (imperfectum, aoristus en plusquam-perfectum) Thematische klinker Hulpklinker die bij thematische werkwoorden de stam en persoonsuitgang verbindt (vaak o, e en a). Ook wel bindvocaal of vormvocaal geheten 118 Tijdkenletter Letter waaraan een tijd te herkennen is (zoals de sigma van het futurum) Transitief Activum (werkwoord in bedrijvende vorm) dat altijd een actie uitdrukt ten opzicht van iets of iemand (overgankelijk werkwoord) Tweede declinatie Groep naamwoorden waarvan de mannelijke pronomen eindigen op -oj of -ouj en de onzijdige op -on of -oun. Vrouwelijke personen, landen, eilanden, steden en bomen eindigend op -oj worden vervoegd als de mannelijke woorden op dezelfde uitgang Verbum Werkwoord Verba Contracta Werkwoorden met een stam eindigend op a, e of o, waarbij in alle vormen van de praesensstam samentrekking of contractie plaatsvindt (te herkennen aan het accent) a + e-klank a (lang) a + ei-klank a + o-klank w a + w w
e + e-klank ei e + o-klank ou e + w w e + tweeklank e vervalt
o + lange klinker w o + korte klinker of ou ou o + tweeklank met i oi Verba liquida Werkwoorden waarvan de stam op een vloeiende medeklinker eindigt: m, l, n, r. Verba liquida kennen een asigmatisch futurum en een asigmatisch aoristus. Bij de aoristus (en bij het perfectum!) volgt verlenging van de stamklinker: e=>ei, a=>a en i=>i Verbum finitum Persoonsvorm, d.w.z. werkwoord in de hoofdzin Vocaal Klinker, in het Grieks verdeeld in 5 korte (a, e, i, o, u) en 5 lange (a, h, i, w, u) Vocativus Vijfde naamval of verbuigingsvorm van de aangesproken persoon (aanspreekvorm). In het Grieks vaak gelijk aan de nominativus Voegwoord Onverbuigbaar woord dat het verband legt tussen zinnen of gelijksoortige zinsdelen (want, omdat etc) Voegwoord van reden Omdat Voegwoord van tijd Zie temporeel voegwoord Voegwoord van toegeving Ofschoon, hoewel Voegwoord van voorwaarde Mits Voltooid aspect Grammaticale categorie die een toestand uitdrukt (perfectum, plusquamperfectum en futurum exactum). Vgl. duratief aspect en aoristisch aspect Vormvocaal Hulpklinker die bij thematische werkwoorden de stam en persoonsuitgang verbindt (vaak o, e en a). Ook wel bindvocaal of thematische klinker geheten (bij athematische werkwoorden ontbreekt de bindvocaal in de praesensvormen) Zegzin Zin waarin indirect iets wordt gezegd, in het Grieks ingeleid door ti of j