Sie sind auf Seite 1von 118

NIEUWTESTAMENTISCH GRIEKS

Handleiding bij Nieuwtestamentisch Grieks van P.M. Hensels (Utrecht 1989)











Een omwerking van T. A. Bolhuis, Handleiding bij Nieuwtestamentisch Grieks
(Kampen 2004)
2
Een omwerking van T.A. Bolhuis, Handleiding bij Nieuwtestamentisch Grieks (Kampen 2004), aangevuld met
verduidelijkingen uit:

F. Blass, A. Debrunner en F. Rehkopf, Grammatik des neutestamentlichen Griechisch (Gttingen 1976)
P. Brand, Kleine Griekse Grammatica (z.p. 1999)
E.G. Hoffmann en H. v. Siebenthal, Griechische Grammatik zum Neuen Testament (Riehen, Basel 2007)
G. Mussies, Nieuwtestamentisch Grieks

INHOUD

Les 1 Alfabet 3
Les 2 Spiriti, accenten, leestekens 3
Les 3 Inleiding tempora en modi, lidwoord 4
Les 4 Substantiva eerste declinatie A, partikels, indicativus praesens activum 5
Les 5 Substantiva eerste declinatie B, indicativus imperfectum, em 7
Les 6 Substantiva tweede declinatie, indicativus futurum, augment A, negaties 8
Les 7 Adiectiva tweede declinatie, aoristus, infinitivus 11
Les 8 Pronomen personalium, verba muta 12
Les 9 Perfectum en plusquamperfectum, pronomen demonstrativum, pronomen relativum 14
Les 10 Verba contracta A, pronomen reflexivum, pronomen reciprocum 17
Les 11 Verba contracta B, verba liquida, augment B 20
Les 12 Voorzetsels en naamvallen 21
Les 13 Aoristus II, stamaoristus, pronomen possessivum 23
Les 14 Indicativus praesens medium, deponentia, substantiva derde declinatie A, vragend
voornaamwoord, indefinita
25
Les 15 Futurum medium, mediale verba contracta, futurum mediale verba liquida, futurum em,
onregelmatige futura, cardinalia A, substantiva derde declinatie B
28
Les 16 Aoristus medium, thematische aoristus medium, accusativus cum infinitivo, adiectiva
derde declinatie A, ordinalia, cardinalia B
32
Les 17 Aoristus passivum, futurum passivum, passieve thematische aoristus, deponentia 35
Les 18 Perfectum en plusquamperfectum medium, substantiva derde declinatie C, adiectiva derde
declinatie B, pronomen correlativum A
37
Les 19 Substantiva derde declinatie D, stamtijden 39
Les 20 Participium, participium coniunctum, adiectiva derde declinatie C, stamtijden 43
Les 21 Participia verba contracta, participia verba liquida, participia thematisch aoristus
passivum, participia stamaoristus, genitivus absolutus, accusativus cum participio,
comparativus en superlativus A, stamtijden
45
Les 22 Coniunctivus in hoofdzinnen, coniunctivus in bijzinnen, comparativus en superlativus B,
perfectum-praesens, verbuiging eigennamen, stamtijden
48
Les 23 Coniunctivus van verba contracta, verba liquida, thematisch aoristus, onregelmatige
werkwoorden, passieve thematische aoristus, coniunctivus na bijzin met n, na ou mh, na
qelw, na temporele partikels, stamtijden
51
Les 24 Perfectum van verba muta, verba liquida, indicativus na n, bijwoorden, athematische
werkwoorden A, stamtijden
55
Les 25 Optativus, optativus van verba contracta, verba liquida, onregelmatige werkwoorden,
optativus potentialis, optativus obliquus, gesubstantiveerde infinitivus, stamtijden
59
Les 26 Athematische werkwoorden B, pronomen correlativum B, stamtijden 63
Bijlage 1 Verbuigingsschema van lw 73
Bijlage 2a Verbuigingsschema van em 75
Bijlage 2b Verbuigingsschema van cw 76
Bijlage 3a Verbuigingsschema van fhmi 77
Bijlage 3b Verbuigingsschema van fhm 78
Bijlage 4 Stamtijden 79
Bijlage 5 Syntaxis: Naamvallen 83
Bijlage 6 Syntaxis: Werkwoorden 1 93
Bijlage 7 Syntaxis: Werkwoorden 2 96
Bijlage 8 Syntaxis: Bijzinnen 98
Bijlage 9 Syntaxis: Overig 102
Bijlage 10 Koin-Grieks 104
Bijlage 11 De frequentie van de optativus in het NT 111
Bijlage 12 Glossarium bij Grieks 1 112
3
NIEUWTESTAMENTISCH GRIEKS

T.A. Bolhuis, Handleiding bij Nieuwtestamentisch Grieks, deel 1 en 2 (26 lessen) door dr.
P.M. Hensels (Kampen 2004)

Als er overeenkomsten zijn te vinden tussen Hebreeuws en Grieks, dan is dat niet toevallig.
Grieks was eerst een lettertekenschrift (lineair B). De oudst gevonden teksten stammen uit
1750 v.C. Het alfabetische schrift kwam in 800 v.C. in zwang, onder invloed van semitische
Phoenicirs.
Grieks bestaat uit veel dialecten. De belangrijkste zijn Attisch (van het eiland Attika, waar
ook Athene ligt) en Ionisch (Klein-Azi). Het NT is geschreven in Koin-Grieks (van Koinos
of gemeenschappelijk), een overstijgende taal onder invloed van het hellenisme, die veel
lokale tradities in zich opneemt en per plaats een andere kleur krijgt. Het NT-Grieks is weer
benvloed door de Septuaginta (derde eeuw v.C.) waaruit NT-schrijvers veel hebben geput.

1.1 Alfabet
Het Griekse alfabet telt 14 medeklinkers of consonanten. Sommige daarvan zijn tekens voor
twee medeklinkers. De eerste in het rijtje is de z (spreek uit dzeta (niet zeta)), een combinatie
van de delta en de sigma. Op dezelfde manier staat de x voor de klankwaarde ks, dus een
samenvoeging van de kappa en de sigma. De , en zijn geaspireerde letters, d.w.z.
letters met een h-klank: th(ta), ph(i) en ch(i).
De voorafgaand aan de medeklinkers g, k, c en x, wordt uitgesproken als een n. Dus:
aggeloj (bode) wordt angelos. Zie verder: agkura (anker), elegcw (ik bewijs) en elegxw (ik
zal bewijzen).
Het Grieks kent verder nog 10 klinkers of vocalen, dat wil zeggen 5 korte en 5 lange klinkers:

Kort: a, e, i, o, u
Lang: a, h, i, w, u

Merk dus op dat de alpha, iota en u-psilon zowel lang als kort kunnen zijn.

Tweeklanken (combinaties van klinkers) kunnen ook lang of kort zijn:

kort (met i): ai, ei, oi, ui (zeg: ui of eu) kort (met u): au, eu (zeg: ui), ou (zeg: oe)
lang (met i): (ai), (ei), (oi) lang (met u): hu (ui of u met 2 klankstoten)

In feite staat de iota naast de korte klinker (iota adscriptum) en onder de lange klinker (iota
subscriptum). Let op dat de iota subscriptum bij hoofdletters achter de kapitaal wordt
geplaatst (Wi, Hi etc).

2.1 Spiriti en accenten
Beginklinkers krijgen een klankstoot mee: een spiritus, afgebeeld als een komma boven de
letter. Ieder woord dat begint met een klinker of tweeklank krijgt een spiritus. Er zijn er twee:
een zachte spiritus ( ' of spiritus lenis, onuitgesproken) en een ruwe spiritus ( ` of spiritus
asper, met h-klank). De spiritus komt bij tweeklanken op de tweede letter, bij hoofdletters
vr de kapitaal: Alma (=halma of sprong).

Let op: bij tweeklanken die met een hoofdletter en een lange klinker beginnen, staat de
spiritus vr de tweeklank: Widh (gezang) maar Edon (ik zag). Tot slot; ook de begin-rho
heeft een spiritus asper. Die wordt niet uitgesproken.
4
Naast de spiritus kan een klinker ook een accent meekrijgen. Deze bepaalt de klemtoon van
een woord. Er zijn er drie:

/ = acutus (accent aigu) - stijgende toon (gezet op een van de laatste 3 lettergrepen)
\ = gravis (accent grave) - dalende toon (gezet op een van de laatste 2 lettergrepen)
^ = circumflexus - stijgende en dalende toon (alleen op de laatste lettergreep
en alleen op lange klinkers).

Over de accenten nog dit: als een laatste lettergreep van een woord een acutus heeft (zie
woordenlijst), dan wijzigt die in een gravis als er nog een woord op volgt.

2.2 Leestekens
; = vraagteken (uitroeptekens bestaan niet in het Grieks)
= ; of : (let op: het gaat hier om een hoge punt)

3.1 O tempora, o modi!
Grieks is een flecterende, d.w.z. verbuigende taal, dat zowel de werkwoorden vervoegt
(conjugatie) als de naamwoorden verbuigt (declinatie). Aan de uitgang herken je de functie
(meewerkend, lijdend etc), de persoon en de tijd. De woordvolgorde doet er dus veel minder
toe. Man bijt hond levert in het Nederlands een verwarrende zin op, maar in het Grieks is
aan de uitgangen van man en hond direct te zien welk woord als onderwerp en lijdend
voorwerp is bedoeld. Het is dus zaak goed te kunnen ontleden! Hierbij zijn de volgende
grammaticale zaken van belang:

Getal of numerus: enkelvoud (singularis of sg.) of meervoud (pluralis of plur.).
Geslacht: mannelijk (masculin of masc./m), vrouwelijk (femininum of fem./f) of onzijdig
(neutrum of neutr./N).
Naamval of casus:
1) Nominativus (nom.): eerste naamval betreffende het onderwerp (subject) en het
naamwoordelijk deel van het gezegde (predicaatsnomen; praedicatum ofwel dat wat
ergens over wordt gezegd). Bij een naamwoordelijk gezegde wordt een
koppelwerkwoord gebruikt en een (bijvoeglijk of zelfstandig) naamwoord, eventueel
in combinatie met een hulpwerkwoord. Zie het verschil tussen: De man slaat de
clown en De man is een clown. Andere voorbeelden: Burgemeester Opstelten
wordt Minister van Binnenlandse Zaken en Zij bleef maar ziek.
2) Genitivus (gen.): tweede naamval waarmee een bijvoeglijke bepaling wordt uitgedrukt
(vaak in combinatie met een al dan niet denkbeeldig van). Het huis onzer
voorvaderen of het huis van onze voorvaderen. Het gaat om bezit of een deel van
het geheel (de overigen van de mensen).
3) Dativus (dat.): derde naamval met daarin een meewerkend voorwerp of een bepaling
om te zeggen waarmee of waardoor iemand iets doet (indirecte rede).
4) Accusativus (acc.): het lijdend voorwerp (object).
5) Vocativus (voc.): de aanspreekvorm, in het Grieks vaak vooraf gegaan door (
pter = o Vader). Meestal kan het o onvertaald blijven. De vorm van de vocativus is
in het NT doorgaans gelijk aan de nominativus.
De naamval kan worden geregeerd door de plek van het woord in een zin (is het lijdend,
meewerkend etc), maar ook door bepaalde bijvoeglijke naamwoorden en voorzetsels
(denk aan het Duits). Zo volgt na k (uit) altijd een tweede naamval (genitivus).
Persoon: ik, jij, hij/zij, wij, jullie en zij.
5
Tijd (tempus): verleden tijd (ik had), tegenwoordige tijd (ik heb) en toekomende tijd (ik
zal hebben).
Wijs (modus): aantonende wijs of indicatief (ik loop), gebiedende wijs of imperatief
(loop!), onbepaalde wijs of infinitief (lopen), aanvoegende wijs of conjunctief (dat ik
lope), voorwaardelijke wijs of conditionalis (als x of y, zou hij lopen) en wensende wijs of
optatief (mocht hij lopen).

3.2 Lidwoord of artikel
Het Grieks kent uitsluitend bepaalde lidwoorden (mannelijk, vrouwelijk of onzijdig). Die
worden als volgt vervoegd:

Getal Naamval Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig
Enkelvoud 1
t
2
to tj to
3
t t t
4
tn tn t
Meervoud 1
o a t
2
tn tn tn
3
toj taj toj
4
toj tj t

Algemene geslachtsregels in het Grieks:
Mannelijk zijn woorden die een mannelijk wezen aanduiden (bv. patr = de vader) en
namen van rivieren.
Vrouwelijk zijn woorden die een vrouwelijk wezen aanduiden (bv. mthr = de moeder)
en namen van bomen, landen, eilanden en steden.
Onzijdig zijn o.m. de meeste verkleinwoorden.

4.1 Zelfstandige naamwoorden of substantiva eerste declinatie (a aa a- -- -stammen)
Het vrouwelijke substantivum dat eindigt op een -h volgt de uitgang van het lidwoord. Zie
nkh. Dat komt van het werkwoord nik-w. De stam eindigt op een alpha en daarmee hoort
het woord vervoegd te worden volgens de eerste declinatie.

Getal Naamval Lidwoord Overwinning Land(streek)
Enkelvoud 1
nkh cra
2
tj nkhj craj
3
t nk cr
4
tn nkhn cran
Meervoud 1
a nkai crai
2
tn nikn cwrn
3
taj nkaij craij
4
tj nkaj craj

Als woorden die worden verbogen volgens de eerste declinatie daadwerkelijk een alpha in
de stam hebben staan, zoals cra en doulea, dan blijft de alpha in het enkelvoud in de
gehele verbuiging staan (waar nkh een h heeft in de singularis).
Let op: cra en doulea hebben een rho of een klinker voor de -a (vrouwelijke
woorden hebben vaak een e of een i voor de a). Er zijn ook woorden waarbij voor de -a
een medeklinker staat, zoals glssa (tong of taal) en dxa (roem). Bij die woorden
staat er in de genitivus en dativus enkelvoud geen -a maar een -h!
6
Dus:

dxa
tj dxhj
t dx
tn dxan

Overige opmerkingen:
Eigennamen en goden krijgen vaak een eigen lidwoord, maar dit wordt niet vertaald (
Ptroj).
Het naamwoordelijk deel van het gezegde krijgt geen lidwoord. Zowel het
naamwoordelijk deel als de persoonsvorm staan immers in dezelfde naamval
(nominativus) waardoor het lidwoord het middel is om beide delen te onderscheiden (de
persoonsvorm wl een lidwoord, het naamwoordelijk deel niet). Zie bijvoorbeeld het
zinnetje: delf sti kefal to okou (de zuster is het hoofd van het huis).
Bij een bepaling (doorgaans in de genitivus) heeft het Grieks een andere woordvolgorde:
in plaats van het blad van de boom staat er dan het van de boom blad of het blad het
van de boom (met herhaling van het lidwoord). Dus de bepaling van de boom kan
tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord belanden of na een herhaald lidwoord.
Om het ingewikkeld te maken kan het Grieks ook de Nederlandse woordvolgorde
aanhouden.
Soms ontbreekt een vorm van het werkwoord zijn: God is Geest wordt dan pnema
qej (t is weggelaten bij pnema, dus dat woord is het naamwoordelijk deel van het
gezegde, d.w.z. het predikaat dat iets zegt over het onderwerp, in dit geval God). Tip: als
je een zin aantreft waar een werkwoord lijkt te ontbreken, voeg je een vorm van em in!
Onder invloed van het Hebreeuws (via de Septuaginta) blijft het lidwoord van een
zelfstandig naamwoord soms weg als dit gevolgd wordt door een genitivus (de
zogenoemde status constructus). Vgl. fon k tn nefeln lgei (een stem spreekt uit de
wolken) of biblon to proftou saou (het boek van de profeet Jesaja).
Lidwoorden bij algemene begrippen blijven soms ook achterwege in het Grieks (e d
nmou krneij: als je de wet oordeelt).

4.2 Partikels
Het Grieks kent een serie nevenschikkende voegwoorden (partikels) die een zin allerlei
nuances kunnen geven die vaak lastig te vertalen zijn:

ll (of all/) maar
gr*
want, immers
d*
en, maar, echter, want (of niet vertalen)

of (na vergrotende trap: dan)
ka
en, ook, maar, zelfs
on*
dus, dan, nu
t*
en
mn ... d*
weliswaar ... maar; .... maar; ...... en

De woorden met een * (gr, d, on, t en mn) staan NOOIT als eerste woord in een
zin(sdeel). Het zinsverbindende d blijft soms onvertaald.
t verwijst soms alleen naar een komend ka en dan hoeft alleen ka te worden vertaald.

4.3 Indicativus praesens
Werkwoorden eindigend op -w vervoegen we in de indicativus praesens (aantonende wijs
tegenwoordige tijd) als volgt (lw = ik maak los):
7
Indicativus Imperativus Infinitivus

Praesens
Eigenlijk: Alle uitgangen
lw -mi a h o u w (n) on mi
leij -j (a e ei h oi)j le lein
lei -si ei e(n) a h i lutw
lomen -men men
lete -te te lete
lousi(n) -si(n) si(n) a e o ou(n) lutwsan

De stam van het werkwoord lw is l- gevolgd door de persoonsuitgang. Soms wordt
hiertussen nog een hulpklinker (bindvocaal, vormvocaal of themavocaal) gebruikt. Dat is
goed te zien bij de eerste en tweede persoon meervoud. De uitgang is daar -men en -te, maar
er wordt eerst nog een o-mikron en een e-psilon geschreven (de uitgangen bij de andere
persoonsvormen zijn door samentrekking ontstaan). Let ook op de infinitivus, die op -ein
eindigt (de i is hier bindvocaal).
De derde persoon meervoud krijgt soms een n. Dit gebeurt als er na het werkwoord een punt
of een leesteken of als er een woord met een klinker volgt.
De imperativus (gebiedende wijs) in de derde persoon meervoud wordt altijd gevormd door
die van de derde persoon enkelvoud te verlengen met -san. Merk hierbij op dat de
imperativus in het koin soms wordt gebruikt als een aanvoegende wijs: uw koninkrijk kome
i.p.v. uw koninkrijk moet komen (lqtw basilea sou)!

5.1 Zelfstandig naamwoord eerste declinatie (vervolg)
We gaan weer verder met de zelfstandige naamwoorden uit de eerste verbuigingsgroep, dit
keer de mannelijke zelfstandige naamwoorden, die eindigen op -hj (b.v. polthj) en op -aj
(b.v. neanaj). Ook veel eigenamen van mannen eindigen op deze lettercombinaties.
Vergelijk de mannelijke woorden (in de eerste declinatie altijd eindigend op -hj of -aj) met
de vrouwelijke woorden (altijd eindigend op -h of -a):

burger overwinning jongeling landstreek

polthj nkh neanaj cra
to poltou tj nkhj to neanou tj craj
t polt t nk t nean t cr
tn polthn tn nkhn tn neanan tn cran
o poltai a nkai o neanai a crai
tn politn tn nikn tn neanin tn cwrn
toj poltaij taj nkaij toj neanaij taj craij
toj poltaj tj nkaj toj neanaj tj craj

Let op: bij sommige eigennamen op -aj, zoals 'Ioudaj eindigt de genitivus niet op -ou, maar
op -a ( 'Ioudaj, to 'Idouda).
Let op 2: alle zelfstandige naamwoorden uit de eerste verbuigingsgroep (dus alle vrouwelijke
woorden eindigend op een -h en een -a en alle mannelijke woorden met een -hj en -aj)
worden in het meervoud op dezelfde wijze verbogen!
Let op 3: onzijdige zelfstandige naamwoorden komen niet voor in de eerste verbuigingsgroep.

5.2 Indicativus imperfectum
De onvoltooid verleden tijd (imperfectum) omvat samen met het praesens (onvoltooid
tegenwoordige tijd) de praesensstam. Die stam geeft niet zozeer de tijd aan, als wel de manier
waarop de handeling wordt voorgesteld (het zogeheten aspect of de actio). Is de handeling
eenmalig? Of duurt ie voort? Bij het praesens en het imperfectum gaat het vaak, de naam zegt
het al, om onvoltooide handelingen. Sommige uitdrukkingen geven al aan dat een handeling
in zijn verloop wordt voorgesteld. Zie bijv. Hand. 16, 5: De gemeenten namen van dag tot
8
dag toe in aantal: A kklhsai per per per persseuo sseuo sseuo sseuon nn n t riqm kaq' mran. Het Grieks maakt in
zon geval gebruik van de praesensstam. Die krijgt een augment (toevoeging) in de vorm van
een e-psilon, om aan te geven dat het om de verleden tijd gaat. De uitgangen zijn ook nog
eens afwijkend:

Indicativus

Praesens Imperfectum o is bindvocaal

lw luon -lu-o-n
leij luej
lei lue(n)
lu lu lu lu is hier
lomen lomen
praesensstam
lete lete
lousi(n) luon

Let op: luon kun je vertalen met een gewone o.v.t. (lineair): ik maakte los, maar ook, ter
benadrukking van het onvoltooide of herhaalde aspect van de handeling (iteratief): ik was
aan het losmaken. Verder kan een imperfectum soms een probeer- of wilsaspect hebben
(conatief of een streven uitdrukkend): ik wilde losmaken of ik probeerde los te maken.

Het werkwoord zijn is in veel talen onregelmatig, zo ook in het Grieks:

Indicativus Imperativus Infinitivus

Praesens Imperfectum

Attisch Koin Attisch Koin
em (n) mhn
1

e
2
sqa j
3
sqi sqi enai
st(n) n n stw tw
4

smn men meqa
5

st te te ste
sesqe
6


es(n) san san stwsan stwsan

Net als bij voorgaande werkwoordsvervoegingen wordt de (-n) in de derde persoon
enkelvoud en meervoud alleen geschreven als er een woord met een klinker op volgt en aan
het slot van een zin(sdeel). De stam van em is (s)-. De nevenvormen die staan vermeld, zijn
zogeheten koin-vormen. Die komen over het algemeen vaker voor in het NT, dan de
klassieke vormen (behalve men, dat iets vaker opduikt dan meqa en stw dat (veel) vaker
wordt gebruikt dan tw).

Let op 1: bij werkwoorden die eindigen op -mi verdwijnt de bindvocaal in veel vormen van
het praesens en het imperfectum (zie par. 26.1).
Let op 2: het augment dat in de verleden tijd voor de stam wordt geplaatst, zorgt ervoor dat de
e-psilon van em verandert in een h (lange klinker, zie par. 6.3).

6.1 Zelfstandig naamwoord tweede declinatie (o oo o- -- -stammen)
De tweede verbuigingsgroep bestaat uit mannelijke zelfstandige naamwoorden die eindigen
op -oj of -ouj en onzijdige woorden op -on of -oun (de o-stammen). Ergo, zien we in deze
groep woorden die eindigen op -oj of -ouj dan zijn ze mannelijk, eindigen ze op -on of -oun
dan zijn ze onzijdig. Hier geldt een belangrijke uitzondering op: vrouwelijke personen (b.v.

1
mhn komt 7x voor in het NT, (n) geen enkele keer (d.w.z. in de betekenis van ik was)!
2
Let goed op het accent ^, anders staat er als (e). Vgl: e uj e to qeo (als je de zoon van God bent).
3
sqa komt 2x voor in het NT, j 7 keer.
4
stw komt 12 keer voor in het NT en de koin-variant tw niet vaker dan 2 keer.
5
Opvallend genoeg komt men 8x voor in het NT en meqa (koin) slechts 5 keer.
6
Alleen in Matth. 5:48, waar staat: sesqe... tleioi = weest volmaakt (lett: jullie zullen volmaakt zijn).
9
Qej, de godin), landen, eilanden, steden en bomen die eindigen op -oj zijn vrouwelijk (ook
mpeloj, de wijngaard). Zij worden net zo verbogen als de mannelijke woorden op -oj.
De woorden op -ouj of -oun zijn steeds ontstaan uit een samenvoeging. Eigenlijk volgen ze
de normale verbuiging, maar om een dubbele o te vermijden is de tweede o vervangen
door een u met een circumflexus (). Merk op dat het koin-Grieks bij woorden op -ouj
i.t.t. het klassieke Grieks in de genitivus en dativus sing. de derde declinatie volgt (zie par.
14.2 en 19.1). De onzijdige woorden op -oun komen nauwelijks voor in het NT (alleen in een
LXX-citaat in Joh. 19:36).

oorlog wijngaard geest (klass) geest (koin) geschenk bot (klass) bot (koin)

plemoj mpeloj noj
7
noj t dron t ston
8
t ston
to plmou tj mplou to no
9
to noj to drou to sto to stou
t plm t mpl t n t no t dr t st t st
tn plemon tn mpelon tn non tn non t dron t ston t ston
o plemoi a mpeloi o no o no t dra t st t sta
tn plmwn tn mplwn tn nn tn nn tn drwn tn stn tn stwn
toj plmoij taj mploij toj noj toj noj toj droij toj stoj toj stoij
toj plmouj tj mplouj toj noj toj noj t dra t st t sta

De eigennaam Jezus krijgt weer een andere verbuiging. Deze volgt grotendeels de eerste
declinatie (vgl. neanaj), zij het dat de dativus afwijkt:

'Ihsoj
to 'Ihso
10

t 'Ihso
tn 'Ihson

Let op: bij een onderwerp in het onzijdig meervoud staat het werkwoord meestal in het
enkelvoud: t tkna gorzei peristerj = de kinderen kopen duiven.

6.2 Indicativus futurum
De toekomende tijd in het Grieks is eenvoudig te herkennen aan een ingeschoven -s, de
zogeheten tijdkenletter:

Indicativus

Futurum Infinitivus

lsw lsein
lseij
lsei
lsomen
lsete
lsousi(n)

NB. constructies met mllw (zullen) komen ook voor. Die zijn sterker: sa lal ka
mllw lalen ( ka lalsw) = wat ik zeg of ook zal zeggen.

6.3 Augment
We komen terug op het zogeheten augment. Deze toevoeging wijst op de verleden tijd. Bij
werkwoorden die beginnen met een medeklinker is dit augment, zoals we zagen, een e-
psilon. Begint het werkwoord met een rho, dan wordt de rho verdubbeld (rripton = zij
wierpen). In deze gevallen is sprake van een lettergreep-augment of augmentum syllabicum.

7
Samentrekking van noj.
8
Samentrekking van ston.
9
Samentrekking van nou.
10
Ook vocativus.
10
Wanneer het werkwoord begint met een klinker, wordt de klinker verlengd. We spreken dan
van een tijd-augment of augmentum temporale:

a => h i => i (met een lange klankwaarde)
e => h (bij sommige werkwoorden ei) u => u (met een lange klankwaarde)
o => w
Let op 1: begint een werkwoord met een tweeklank, dan schuift de iota van de tweeklank
onder de lange klinker (anw (prijzen) wordt noun).
Let op 2: in het koin-Grieks blijft de augmentisering vaak achterwege bij werkwoorden die
met een tweeklank beginnen (dus eriskon in plaats van hriskon = ik vond).
Let op 3: er zijn afwijkende vormen van augmentisering bij enkele werkwoorden, te weten:

cw econ econ econ econ
hebben
nogw noigon, ngon, ngon noigon, ngon, ngon noigon, ngon, ngon noigon, ngon, ngon
openen
qlw qelon qelon qelon qelon
willen
mllw mellon, mellon mellon, mellon mellon, mellon mellon, mellon
van plan zijn / op het punt staan

Er is nog meer te vertellen over het augment. Werkwoorden zijn vaak samengesteld met
voorvoegsels die ook als voorzetsels voorkomen, denk aan b.v. po-, es-, pi- of pro- (zie
par. 12.1). Bij dergelijke werkwoorden komt het augment te staan tussen de praepositie en het
werkwoord: paggllw (berichten) wordt in de verleden tijd phggllon. Esfrw
(binnenbrengen) wordt esferon.

Variaties op dit thema zijn:
Eindigt het voorvoegsel op een klinker, dan wordt die gelideerd of uitgestoten (elisie).
Dus: pobllw (wegwerpen) wordt pballon. Uitzonderingen zijn peri peri peri peri- -- - (blijft
onveranderd: periballon) en pro pro pro pro- -- - (blijft pro of wordt prou: proballon).
Praeposities eindigend op een medeklinker die door de verbinding met het werkwoord is
veranderd, krijgen de oorspronkelijke vorm weer bij augmentisering: kpmpw wordt
xpempon (ik zond uit) en mbanw wordt nbainon (ik scheepte mij in).
De slotklinker van een praepositie wordt vaak gelideerd als het volgende woord ook met
een klinker begint: kat atn wordt kat' atn.
Begint het volgende woord met een spiritus asper, dan vindt behalve elisie ook aspiratie
plaats, d.w.z. een toevoeging van de h-klank: kat' mran wordt dan kaq' mran.
6.3 Negaties
Het algemene woord voor niet is o. Dit woord krijgt een kappa vr een klinker en
tweeklanken met een spiritus lenis. Vr een geaspireerde klinker volgt een chi.
Daarnaast bestaat nog m. Dit wordt gebruikt in een verbod (imperativus), in een wens
(optativus, maar vaak ook in de vorm van een imperativus), in bijzinnen van doel en
voorwaarde (indien... + coniunctivus) en meestal ook bij een infinitivus.
De woorden o en m kunnen worden uitgebreid met -te of -de (= en, maar). Op die manier
ontstaan samengestelde ontkenningen als ote, mte, od en mhd, die zoveel betekenen als
en niet, ook niet, maar niet, zelfs niet of helemaal niet (in het koin-Grieks is od soms
hetzelfde als o).

Andere veel voorkomende ontkenningen:

od ... od
noch ... noch
odeij / mhdej
niemand
ote ... ote
noch ... noch
odn
niets
o mnon ... ll kai
niet alleen ... maar ook
o ... ppote
nog nooit, nooit meer
okti / mhkti
niet meer (ti = nog (meer))
odeij ... ppote
niemand nog ooit
opw
nog niet (pw(n) = nog)
m tij
niemand
otote / mtote
nooit (tote = eens, toen, dan)
m ti
niets
11
Hieronder volgen nog enkele belangrijke onderschikkende voegwoorden (voegwoorden die
bijzinnen ondergeschikt maken aan hoofdzinnen):

ti
dat, omdat (eig. j ti = let. dit waarom of de reden dat)
ti ti ti ti ( (( (bij opsomming of citaat) niet vertalen, maar weergeven met :
te
toen, wanneer, terwijl (te = toen (niet te vertalen))
j
als (in vergelijkingen of in beschrijving) en hetzelfde als ti ti ti ti en te te te te
j, jpr
zoals (per = versterking van woord ervoor (juist))
kaqj, kaqper
zoals (kaqa = zoals)
e
als, indien (niet te verwarren met ik ben)

7.1 Bijvoeglijke naamwoorden tweede declinatie
We beginnen met de groep adiectiva die eindigen op -oj. De verbuiging daarvan volgt die
van de o- en a-stammen. Zie bijvoorbeeld kalj (mooi). Staat voor de uitgang -oj een
klinker of een rho (zoals bij gioj = heilig en rguroj = zilveren) dan krijgt het vrouwelijk
enkelvoud geen -h maar een -a.

Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig

kalj rguroj rguroj rguroj rguroj
11
kal ga rgur kaln rguron rguron rguron rguron
kalo rguro kalj gaj rgurj kalo rguro
kal rgur kal gv rgurv kal rgur
kaln rguron rguron rguron rguron kaln gan rgurn kaln rguron rguron rguron rguron
kalo rguro kala gia rgura kal rgur
kaln rgurn kaln gn rgurn kaln rgurn
kaloj rguroj kalaj gaj rguraj kaloj rguroj
kaloj rguroj kalj gaj rgurj kal rgur

Samengestelde bijvoeglijke naamwoorden, zoals woorden die beginnen met n- (niet- of on-)
of e (goed- of wel-), kennen geen afzonderlijke vormen voor het vrouwelijk. Ze hebben dus
maar twee groepen uitgangen (vrouwelijke woorden volgen de mannelijke verbuiging). Dat
geldt ook voor enkele niet-samengestelde woorden als brbaroj (vreemd, niet-Grieks),
crsimoj (bruikbaar, nuttig), sucoj (rustig) en rhmoj (eenzaam).
Waar plaatsen Grieken hun bijvoeglijke naamwoorden? Net als bij ons tussen het lidwoord en
het zelfstandig naamwoord, f achter het zelfstandig naamwoord met herhaling van het
lidwoord: mikrj doloj of doloj mikrj (de kleine slaaf).
Staat voor het bijvoeglijk naamwoord gn lidwoord, dan is dit adiectivum doorgaans
predicatief gebruikt, d.w.z. als naamwoordelijk deel van het gezegde: doloj mikrj (de
slaaf is klein). Werkwoordsvormen van zijn worden in zon geval nogal eens weggelaten uit
het gezegde. M.a.w. ontbreekt voor je gevoel het werkwoord, probeer een vorm van zijn in
te voegen! Maar een bijvoeglijk naamwoord n een onbepaald substantivum kan ook: doloj
mikrj (een kleine slaaf).

7.2 Aoristus
De onvoltooide tegenwoordige tijd en de onvoltooide verleden tijd gaan over handelingen die
nog bezig zijn op het moment van de beschrijving. De handelingen zijn onvoltooid. Het
Grieks kent een aparte werkwoordsvorm voor handelingen waarvan de tijd niet ter zake doet
en die zijn afgesloten in het verleden, de aoristus (ristoj = onbepaald). Die is er in een
aantonende wijs (de indicativus of gewone werkwoordsvorm: ik liep (eens) of ik heb (eens)
gelopen), een gebiedende wijs en een infinitief.

11
Eigenlijk: rgur-oj.
12
De aoristus wordt vaak constaterend gebruikt. Het Nederlands kent hier geen eenduidige
vertaling voor. De meest gebruikte tijden zijn de v.t.t. of de o.v.t., deze laatste vooral in
verhalen of verhalende zinnen (niet voor niets wordt in de vertalingen van Hensels gekozen
voor de o.v.t.). Maar ook de v.v.t. is mogelijk, bijvoorbeeld als een aoristus volgt op een
temporeel voegwoord (toen): ka te ggisan ej erosluma (en toen zij tot Jeruzalem
genaderd waren). Zie ook let op 4 hieronder. De andere twee genoemde vormen van de
aoristus zijn nog lastiger precies te vertalen (zie let op 2).
Hoe herkennen we de aoristus? Aan de sigma wat dat betreft lijkt de aoristus op de
toekomende tijd. Verder krijgt het werkwoord een alpha als bindvocaal (behalve in de
vormen luse(n) (3
e
persoon enkelvoud) en lson (imperativus)). De indicativus krijgt een
augment.

Indicativus Imperativus Infinitivus

Praesens Imperfectum Futurum Aoristus Aoristus Aoristus

lw luon lsw lusa
leij luej lseij lusaj lson lsai
lei lue(n) lsei luse(n) lustw
lomen lomen lsomen lsamen
lete lete lsete lsate lsate
lousi(n) luon lsousi(n) lusan lustwsan

Let op 1: Behalve de indicativus heeft geen enkele andere tijd van de aoristus een augment
voor de stam.
Let op 2: In oefeningen vertalen we losse werkwoordsvormen van de aoristus met de
toevoeging van het woordje eens. Vgl. lson: maak eens los!
Let op 3: Met een aoristus kan het begin van een handeling worden benadrukt (ingressief of
binnenkomend aspect). Zo kan psteusan duiden op zij kwamen (eens) tot geloof.
Let op 4: In het zinsverband zijn het imperfectum en de aoristus vaak voortijdig aan een ander
voorval in het verleden. Gebruik dan de v.v.t: O qerpontej lusan toj ppouj, sper
atoj kelesamen (de dienaren maakten de paarden los, zoals we hen bevolen hadden).

7.3 Infinitivus
De infinitivus (finis = doel) kan in het koin-Grieks een doel aangeven, al dan niet
voorafgegaan door het woordje to to to to. In het Nederlands gebruiken we dan de constructie om
te. Zie bijv. to lgein : om te zeggen.

8.1 Persoonlijke voornaamwoorden
Vr-naamwoorden zijn woorden die in de plaats van (=voor) zelfstandige naamwoorden
staan. Het kan gaan om persoonlijke voornaamwoorden (hij, zij), aanwijzende (die, deze) of
betrekkelijke voornaamwoorden (die, dat). Nu eerst de persoonlijke voornaamwoorden:

Enkelvoud ik jij hij zij het


Nominativus
g s atj at at
genitivus
mo / mou so / sou ato atj ato
dativus
mo / moi so / soi at at at
accusativus
m / me s / se atn atn at

Meervoud wij jullie zij zij zij


Nominativus
mej mej ato ata at
genitivus
mn mn atn atn atn
dativus
mn mn atoj ataj atoj
accusativus
mj mj atoj atj at
13
De nominativi worden gebruikt om nadruk te leggen: s pisteeij ej tn un to
nqrpou; (Gelooft gij in de Zoon des Mensen?) Hou in de gaten dat het persoonlijk
voornaamwoord en het onderwerp van de persoonsvorm overeen moeten komen!

Atj heeft maar liefst vier betekenissen:
hij met enige nadruk (zie hierboven)
van hem/haar (genitivus); aan hem /haar (dativus) en hem/haar (accusativus) etc.
zelf (in alle naamvallen)
dezelfde
In de betekenis van zelf staat het woord atj zonder lidwoord vr of achter het
substantief, waarmee het de naamval deelt: atj uj of uj atj = de zoon zelf. In de
betekenis van dezelfde wordt het woord atj direct vooraf gegaan door het lidwoord:
atj uj (of uj atj) = dezelfde zoon. Ook hier komt de casus overeen. Maar:
uj ato = de zoon van hem (of: zijn zoon)!

Let op 1: Het neutrum at krijgt geen slot -n.
Let op 2: atj kan in het klassieke Grieks worden samengetrokken met een lidwoord. Bv.
to ato wordt dan tato. Maar in het NT komt crasis niet of nauwelijks voor.
Let op 3: De vormen met accent (mo / so) worden gebruikt na een voorzetsel (prj m) en
om te beklemtonen (vaak in tegenstellingen).
Let op 4: Een lidwoord dat wordt gevolgd door d, wordt vertaald met een persoonlijk
voornaamwoord. Zie: d atoj t at legen (hij zei hun hetzelfde) en o d n toj
erosolmoij (de mensen in Jeruzalem, ook: a erosolmitai).

8.2 Verba met muta letters
Als een stam van een werkwoord eindigt op een van de stomme medeklinkers (litterae mutae
of occlusieven), dan verandert deze onder meer in de futurum en de aoristus. Welke wijziging
optreedt, hangt van het soort letter af (er zijn negen muta-letters).
12


Tenues (zacht) pikt mediae (midden) bigde aspiratae (geaspireerd)
labialen (lipklanken)
p pp p b bb b f ff f
gutturalen (keelklanken)
k kk k g gg g c cc c
dentalen (tandklanken)
t tt t d dd d q qq q

Het onderscheid tussen de muta-letters volgt de manier waarop de medeklinkers in de mond
worden gevormd (met de lippen, met de keel of met de tong tegen de tanden) en in hoeverre
ze met of zonder trillende stembanden worden voortgebracht: stemloos (tenues) of
stemhebbend (mediae) of beide (geaspireerde muta-letters (bij het voortbrengen van lucht
ontstaat een sis-klank door een zekere frictie)).
De bovengenoemde verdeling is met name van belang bij het beoordelen van de stam van een
werkwoord. We onderscheiden bijvoorbeeld labiaalwerkwoorden (een stam eindigend op een
labiaalklank) zoals grfw (schrijven), gutturaalwerkwoorden als dikw (vervolgen) en
dentaalwerkwoorden zoals peqw (overreden).
Maar hoe zie je nu op welke letter de stam eindigt? Dat is minder eenvoudig dan het lijkt. Zo
heeft het werkwoord doen een dubbele sigma in de stam (prssw), maar de chte stam is
bij dit soort werkwoorden (met ss) vrijwel altijd gutturaal (prak-).
13
Ook als er een z (=dz)
in de stam staat, is niet altijd sprake van een dentaalwerkwoord.
14
Zo heeft krzw een
gutturaalstam!

12
Daarnaast zijn er nog 4 liquida (2 vloeiende medeklinkers (l en r), 2 nasale (m en n)) en een sisklank (s).
13
Zie ook b.v. tarssw (in verwarring brengen) en fulssw (bewaken, zich houden aan). Uitzondering is o.m.
rssw (roeien) dat een dentaalstam heeft. Het futurum is dan ook rsw (aoristus = resa).
14
Normaal is dit wel het geval. Zie katartzw, waarvan het futurum katartsw wordt (aoristus = katrtisa).
14
Om het nog wat ingewikkelder te maken: sommige werkwoorden kennen een zogeheten
praesensversterking, dat is een extra letter ter ondersteuning van alle werkwoordsvormen in
de onvoltooid tegenwoordige tijd. Denk aan een t na een p (kptw of slaan) of een
verdubbeling van de l (ggllw of berichten), terwijl de stam in deze 2 gevallen kop- en
aggel- is. Hensels noemt nog szw (de i), rskw (k) en tmnw (n). Dit levert
moeilijkheden op bij het futurum en de aoristus (en andere tijden) die altijd gevormd worden
door de zuivere stam (zie Kleine Griekse Grammatica 41.2).
De aoristus en het futurum hebben, zoals we zagen, een sigma als tijdkenletter. Komt deze
sigma n een labiaal-, gutturaal- of dentaalstam, dan zien we deze veranderingen:

stam regel werkwoord stam futurum aoristus
labiaal labiaal +s = y
kptw kop- kyw koya
gutturaal gutturaal +s = x
dikw diwk- dixw dwxa
dentaal dentaal +s = dentaal weg
peqw peiq- pesw peisa

Het Grieks kent echter ook veel onregelmatige werkwoorden. Zie de stamtijden vanaf 19.

9.1 Perfectum en plusquamperfectum
Het lijkt zo eenvoudig. Het perfectum staat voor de voltooide tijd. Maar er is in het Grieks
meer aan de hand. Zoals we al vaststelden, draait het bij werkwoorden niet zozeer om de tijd
als wel om het aspect, de wijze waarop de handeling wordt gezien. Bij het perfectum gaat het
dan specifiek om het resultaat van een handeling en wel om het resultaat van een handeling
dat in het heden nog voortduurt (het perfectum verenigt dus zowel de aoristus als het
praesens, wat in het Nederlands lastig is weer te geven). Vandaar dat een andere benaming
voor het perfectum ook wel resultativus is (het resultaat klinkt er in door). Als voorbeeld kan
worden verwezen naar pfeuge (perfectum derde persoon enkelvoud van het werkwoord
fegw), wat kan worden vertaald met: hij is gevlucht (met de onderliggende gedachte: hij is
nu in veiligheid). Zie Handelingen 5:28 (ka do peplhrkate tn 'Ierousalm tj didacj
mn): En zie, gij hebt Jeruzalem vervuld met uw leer. Het hebt vervuld heeft hier de
connotatie van Jeruzalem is geheel van uw leer vervuld. Ook kunnen perfecta een sterke
praesens-betekenis hebben: 'Hmej pepistekamen 'Hmej pepistekamen 'Hmej pepistekamen 'Hmej pepistekamen = Wij geloven zeker!
Naast het perfectum (de voltooid tegenwoordige tijd) is er ook het plusquamperfectum (de
voltooid verleden tijd). In het voorbeeld van lw (losmaken) wordt dit respectievelijk lluka
(ik heb losgemaakt, d.w.z. ik ben er klaar mee) en lelkein (ik had losgemaakt):

Indicativus

Perfectum Infinitivus

lluka leluknai
llukaj
lluke(n)
llukamen
llukate
llukasi(n) llukan
15


Plusquamerfectum

lelkein
lelkeij
lelukei(n)
lelkeimen
lelkeite
lelkeisan

15
De uitgang van de derde persoon meervoud van het perfectum eindigt soms op -an (zie Openbaringen 19:3).
15
Hoe wordt het perfectum gevormd? Allereerst door de tijdkenletter kappa. Daarnaast komt
er voor de stam (lu-) een verdubbeling, de zogeheten reduplicatie, wat de voltooide
betekenis accentueert. De verdubbeling bestaat uit de beginmedeklinker van het werkwoord
en een e-psilon (le). Bij de geaspireerde consonanten f, c en q wordt de verdubbeling
gevormd door resp. p, k en t. Dus futew wordt pefteuka (ik heb geplant), corew
wordt kecreuka (ik heb gedanst) en qw verandert in tquka (ik heb geofferd).
Eindigt een stam op een labiaal of een gutturaal, kan niet zomaar een kappa worden
aangeplakt, maar vindt aspiratie plaats (dikw wordt dedwca en kptw wordt kekfa). Bij
werkwoorden met een dentaalstam verdwijnt de dentaal voor de kappa. Zo wordt peqw
veranderd in ppeika (stam peiq-), nomzw (menen) in nenmika (nomid-) en gumnzw
(oefenen) in gegmnaka (gumnad-).
Begint een werkwoord met twee medeklinkers, een rho of met een klinker dan vindt geen
reduplicatie plaats, maar wordt een augment geplaatst. Bij de medeklinkers en de rho is dat
de e-psilon. Begint een werkwoord met een klinker, dan wordt de klinker verlengd (zie p. 8).
De plusquamperfecti krijgen voor de reduplicatie het augment.

De werkwoordsvorm oda (weten, kennen) is qua vorm een perfectum (echter zonder kappa!)
van een verdwenen variant van rw, te weten edw (te weten komen). Maar de betekenis
lijkt veel meer op een praesens, namelijk: ik weet (eigenlijk: ik heb gezien wat ervoor heeft
gezorgd dat ik weet). De vervoeging van het perfectum-praesens oda is onregelmatig. Zo is
de imperativus afkomstig van het werkwoord shmi (waarvan het futurum esw luidt):

Indicativus

Perfectum Imperativus Infinitivus

Koin Attisch
oda oda
odaj osqa
s(a)qi vgl. wees! (zie p. 6)
ednai
ode(n) ode(n) s(a)tw
odamen smen
odate ste ste
odasi(n) sasi(n) stwsan

Plusquamerfectum

dein (ik wist)

deij
dei
deimen
deite
deisan

9.2 Aanwijzende voornaamwoorden
Die, deze, dit en dat zijn aanwijzende voornaamwoorden. Het Grieks gebruikt hiervoor
hoofdzakelijk vormen van otoj (deze, dit, die, dat), die op dezelfde wijze worden verbogen
als atj (zie par. 8.1). otoj komt 1388 keer voor in het NT.

Getal Naamval Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig
Enkelvoud 1
otoj ath toto
2
totou tathj totou
3
tot tat tot
4
toton tathn toto
Meervoud 1
otoi atai tata tata tata tata
2
totwn totwn totwn totwn totwn totwn
3
totoij tataij totoij
4
totouj tataj tata tata tata tata
16
Naast otoj kent het klassieke Grieks ook nog de, de en tde. Deze volgen het lidwoord,
met de toevoeging de. De betekenis is vrijwel gelijk aan otoj.
16


Getal Naamval Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig
Enkelvoud 1
de de tde
2
tode tsde tode
3
tde tde tde
4
tnde tnde tde
Meervoud 1 ode
17

ade tde
2
tnde tnde tnde
3
tosde tasde tosde
4
tosde tsde tde

In het NT komen de, de en tde vrijwel niet voor (welgeteld 10 keer). We zien ze vooral in
de formule: tde lgei (deze dingen, dit zegt hij), wat verwijst naar het daarop volgende. Zie
ook de zin: ka tde n delf kaloumnh Marim (en zij had (lett. aan deze was) een
zuster, genaamd Maria). NB. soms komt alleen to to to to voor als demonstrativum, in combinatie
met to (to to of dat van). Vgl. 1 Cor. 10,24: mhdej t auto zhtetw ll t to
trou (niemand zoeke het zijne, maar wat des anderen is).

Een derde aanwijzend voornaamwoord is kenoj, kenh en keno (die, dat, hij, zij), dat
evenals otoj wordt verbogen als atj. Ook kenoj etc. komt minder vaak voor in het NT
(namelijk 243 keer), nog het meest in het Johannes-evangelie.
18
De verbuiging volgt die van
het adiectivum kalj (zie p. 9), hoewel het neutrum dus niet eindigt op -on maar op -o:

Getal Naamval Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig
Enkelvoud 1
kenoj kenh keno
2
kenou kenhj kenou
3
ken ken ken
4
kenon kenhn keno
Meervoud 1
kenoi kenai kena
2
kenwn kenwn kenwn
3
kenoij kenaij kenoij
4
kenouj kenaj kena

Het demonstrativum staat, indien verbonden met een substantivum, f achter het lidwoord en
het substantivum ( floj de = deze vriend) f vr het lidwoord en het zelfstandig
naamwoord (de floj).

9.3 Betrekkelijk voornaamwoorden
Het pronomen relativum (die, dat, (het)welk, hetgeen, wie (!) en wat) verbindt een bepalende
(bij)zin met een woord in een eerdere zin. In het NT gebeurt dat vaak en wel door j, en .
De vormen van deze betrekkelijk voornaamwoorden kennen alle een spiritus asper! Ook zijn
ze voorzien van een accent (dat onderscheidt ze, waar nodig, van lidwoorden).

16
Met dit verschil: de verwijst in klassiek Grieks naar wat bij de spreker is (deze, dit (hier bij mij)) en wat direct
volgt (deze, dit volgende), otoj naar wat bij de aangesprokene is (die, dat (daar bij u)) en wat direct voorafgaat
(die, dat, deze, dit). Ekeinoj wijst op wat noch bij de spreker noch bij de aangesprokene is.
17
Verwissel ode (die, bijvoorbeeld ode o nqrwpoi = deze mensen) niet met ode (hij weet)!
18
Zie bijv. Joh. 20,16: ca|.t ca .s.t| .,.t aua 'Eatct aeu|t (zij, zich omkerende, zegt tot Hem in
het Hebreeuws: Rabbouni).
17
Getal Nmvl M V O M V O
Enkelvoud 1
j stij stij stij stij tij tij tij tij ti ti ti ti
2
o j o tou
19
jtinoj tou
3
tini tini tini
4
n n ntina ntina ti
Meervoud 1
o a o oo otinej tinej tinej tinej a aa atinej tinej tinej tinej tina tina tina tina
2
n n n ntinwn ntinwn ntinwn
3
oj aj oj ojtisi ajtisi ojtisi
4
oj j ojtinaj jtinaj tina tina tina tina

De nominativus singularis en pluralis van het betrekkelijk voornaamwoord is in koin-Grieks
vaak gekoppeld aan de letters -tij (in het NT vrijwel uitsluitend stij en tij, otinej en
atinej en de genitivus tou). Dit heeft geen gevolgen voor de betekenis (stij = j), hoewel
in klassiek Grieks j verwijst naar iets bepaalds, en stij naar iets onbepaalds.
Let op 1: de onzijdige variant krijgt in het enkelvoud geen -tij maar ti, wat los staat van
(dus ti). Reden: ti (aaneengeschreven) bestaat al als voegwoord en betekent dat/omdat. De
meervoudsvorm tina tina tina tina is wel weer n woord.
Let op 2: het pronomen relativum komt in geslacht en getal overeen met het antecedent
(meestal een zelfstandig naamwoord, of het pronomen otoj (degene die)). De naamval
ontleent het aan de functie die het in de bijzin vervult.

10.1 Verba contracta
In deze les bekijken we een nieuw soort werkwoord, naast de reeds bekende werkwoorden
met een stam eindigend op u, i of tweeklank (b.v. lw of kow) of medeklinker (grfw).
Het gaat om werkwoorden met een stam op de vocalen a, e, of o (b.v. timw, filw en
dhlw).
20
Deze groep werkwoorden hebben als kenmerk dat in alle vormen van de
praesensstam (dus ook het imperfectum) samentrekking of contractie plaatsvindt. Dit is te
herkennen aan het accent, dat doorgaans achter in de vorm wordt geplaatst:

-aw werkwoorden a + e-klank a (lang)
tima-ete timte
a + ei-klank
tima-eij timj
a + o-klank
w tima-omen timmen
a + w
w tima-w tim


-ew werkwoorden e + e-klank
ei file-ete filete
e + o-klank
ou file-omen filomen
e + w
w file-w fil
e + tweeklank e vervalt
file-oihn filohn


-ow werkwoorden o + lange klinker
w dhlo-w dhl
o + korte klinker of ou
ou dhlo-ete dhlote
o + tweeklank met i
oi dhlo-eij dhloj

Merk op dat de verba contracta in de 3
e
persoon enkelvoud van het imperfectum geen slot-n
hebben!

Substantiva volgen dezelfde contractieregels. Hierbij komen: e + a = h en e + aj = eij (p. 38).

19
Eigenlijk otinoj, maar het NT gebruikt hier zowel voor het mannelijk als het onzijdig het attische tou,
vooral in combinatie met wj, cri of mcri.
20
Vaak zijn deze werkwoorden afgeleid van een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord (vgl. tim en timw,
fila en filw, dloj en dhlw). NB. verba op -ow zijn doorgaans factitief (ze drukken een doen uit). Zie
bijv. staurw (staurj), teleiw (tleioj), tapeinw (tapeinj) en caritw (crij). In het NT zijn van de
verba contracta de -ew werkwoorden het frequentst (392 keer), gevolgd door de -ow werkwoorden (115 keer)
en de -aw werkwoorden (113 keer).
18
timw timw timw timw = eren Imperativus Infinitivus

Praesens

tim

timj tma timn (tima + -en)
tim timtw

timmen

timte timte

timsi(n) timtwsan


Imperfectum

tmwn

tmaj

tma

timmen

timte

tmwn


filw filw filw filw = beminnen Imperativus Infinitivus

Praesens

fil

filej flei
21
filen (file + -en)
file filetw

filomen

filete filete

filosi(n) filetwsan


Imperfectum

floun

fleij

flei

flomen

flete

floun


dhlw dhlw dhlw dhlw = verduidelijken Imperativus Infinitivus

Praesens

dhl

dhloj dlou dhlon (dhlo + -en)
dhlo dhlotw

dhlomen

dhlote dhlote

dhlosi(n) dhlotwsan


Imperfectum

dloun

dlouj

dlou

dlomen

dlote

dloun


21
Hier maakt het accent het verschil tussen een imperativus en een indicativus tweede persoon enkelvoud!
19
Daarnaast bestaat nog een kleine groep werkwoorden op -hw. Voor deze verba contracta
geldt dat h + e-klank samentrekt tot een h, terwijl h + o de regels van -aw-werkwoorden
volgt (wordt w). Als voorbeeld dient zw (bij Hoffmann & Von Siebenthal gespeld als zw):

zw zw zw zw / zw zw zw zw = leven Imperativus Infinitivus

Praesens

z

zj z zn
z ztw

zmen

zte zte

zsi(n) ztwsan


Imperfectum

zwn

zhj

zh

zmen

zte

zwn


10.2 Het wederkerend voornaamwoord
Het zogeheten pronomen reflexivum wordt gevormd door het voornaamwoord zich, dus van
mij(zelf), van je(zelf), van zich(zelf), van ons(zelf), van jullie (zelf) en, opnieuw, van
zich(zelf).

Enkelvoud van mij van jou van hem van haar van het
Genitivus
mauto mautj seauto seautj auto autj auto
Dativus
maut maut seaut seaut aut aut aut
Accusativus
mautn mautn seautn seautn autn autn aut

Meervoud van ons van jullie van zich van zich van zich
Genitivus
autn autn autn autn autn autn autn
Dativus
autoj autaj autoj autaj autoj autaj autoj
Accusativus
autoj autj autoj autj autoj autj aut

Let op 1: Bij de eerste en tweede persoon (enkelvoud en meervoud) komen alleen mannelijke
en vrouwelijke vormen voor. De derde persoon kent ook een onzijdige variant.
Let op 2: In het meervoud gebruikt het NT-Grieks steeds dezelfde vormen van autj.
Let op 3: Ook in het enkelvoud kan auto voorkomen in plaats van mauto of seauto!
Let op 4: Het NT-Grieks vervangt soms het wederkerend voornaamwoord door een pronomen
personalia: parnhssqw autn ka rtw tn staurn ato (die verloochene zichzelf
en neme zijn kruis op zich (Mt. 16:24)).

10.3 Het wederkerige voornaamwoord
Het pronomen reciprocum staat voor vormen van elkaar. Deze meervoudsvormen zien er in
het Grieks als volgt uit:

Meervoud van elkaar


Genitivus
lllwn lllwn lllwn
Dativus
llloij lllaij llloij
Accusativus
lllouj lllaj llla
20
Let op: Soms staat in het NT in plaats van autn (etc.) lllwn (etc.). Zie bijvoorbeeld
Lucas 20:14, waar in Nestle Aland staat: dielogzonto prj lllouj lgontej (ze
overlegden met elkaar zeggende). Sommige manuscripten (b.v. de Byzantijnse tekst) lezen
echter: dielogzonto prj autoj, lgontej.

11.1 Verba contracta (vervolg)
De verba contracta krijgen een verlengde stamklinker in de toekomende tijd, aoristus en de
voltooide tegenwoordige tijd. Dat gebeurt op de volgende manier:

Soort werkwoord Vocaal Praesens actief Futurum Aoristus Perfectum
-aw werkwoorden
-h timw timsw tmhsa tetmhka
-ew werkwoorden
-h filw filsw flhsa peflhka
-ow werkwoorden
-w dhlw dhlsw dlwsa dedlwka
-hw werkwoorden
-h zw / zw zsw / zsomai zhsa -

11.2 Verba liquida
Werkwoorden met een stam die eindigt op de medeklinkers -m, -l, -n of -r (de zogeheten
liquida) worden ook wel molenaarwerkwoorden genoemd (het woord molenaar kan immers
tussen de liquida worden ingevuld). Denk aan nmw (weiden; stam is nem-), ggllw
(berichten; stam is ggel-), mnw (wachten, blijven; stam is men-) of sperw (zaaien; stam is
sper-).
22

Deze groep werkwoorden wordt onderscheiden van de groep met de eerder besproken muta-
letters omdat het futurum en de aoristus worden gevormd zonder de sigma. Met andere
woorden: verba liquida hebben een asigmatisch futurum en een asigmatische aoristus.
De uitgangen van het futurum volgen die van het praesens van het werkwoord filw. Merk
dus op dat het futurum zich vaak alleen van het praesens onderscheidt door het accent!
Alleen bij molenaarwerkwoorden waarbij de zuivere stam verschilt van de praesensstam is
een groter verschil te zien (zoals bij fanw, ggllw en sperw).
De aoristus van de verba liquida volgt de normale aoristus op de voet, zij het dus zonder de
sigma. Het verschil zit m hier in verlenging van de stamklinker:

Een -e wordt -ei
Een -a wordt -a (lange alpha)
Een -i wordt -i (lange iota)

Alles op een rijtje:

Praesens Futurum Aoristus (koin) Aoristus (klassiek)

fanw stam = fan- fan fana fhna
faneij fanej fanaj fhnaj
fanei fane fane(n) fhne(n)
fanomen fanomen fnamen fnamen
fanete fanete fnate fnate
fanousi(n) fanosi(n) fanan fhnan

Praesens Futurum Aoristus

ggllw stam = ggel- ggel ggeila
gglleij ggelej ggeilaj
ggllei ggele ggeile(n)
ggllomen ggelomen ggelamen
ggllete ggelete ggelate
ggllousi(n) ggelosi(n) ggeilan

22
NB. de tweede l van ggllw en de i van sperw zijn praesensversterkingen.
21
Praesens Futurum Aoristus


sperw stam = sper- sper speira
spereij sperej speiraj
sperei spere speire(n)
speromen speromen speramen
sperete sperete sperate
sperousi(n) sperosi(n) speiran

11.3 Augment (vervolg)
We komen nog een laatste keer terug op het augment. Soms ontbrkt het namelijk, in het NT
vooral bij werkwoorden die beginnen met een tweeklank. Zie bijvoorbeeld: elogw
(zegenen). Het imperfectum van dit werkwoord is elgoun (ik zegende), het perfectum wordt
elghka (ik heb gezegend).
Aan de andere kant komt ook wel eens een dubbel augment voor. Bijvoorbeeld bij het
werkwoord rw (zien), waarvan het imperfectum is: rwn (ik zag) en het perfectum:
raka (ik heb gezien). Een regel is hier niet te geven, vandaar dat moet worden verwezen
naar de lijst afwijkende werkwoordsvormen in Bijlage 4.

12.1 Voorzetsels
Het Grieks gebruikt heel vaak voorzetsels. Sommige daarvan hebben meerdere betekenissen,
al naar gelang de naamval. Ook zijn veel Griekse werkwoorden samengesteld met een
voorzetsel. Daardoor krijgen werkwoorden een betekenisnuance, zoals bij werkwoorden die
beginnen met meta- (na). Vaak staan die voor een verandering. Zo betekent metanow
letterlijk anders denken, d.w.z. zich bekeren.
In het algemeen gelden ten aanzien van de naamvallen de volgende gebruiksregels:

Nominativus (eerste naamval)
Algemeen: onderwerp (subject) en
predikaatsnomen (dat wat iets zegt over het
onderwerp)
- Nominativus pendens (zwevende nominativus die een woord
of begrip naar voren haalt om het nadruk te geven (het land,
waarop u ligt, zal ik u geven: g (i.p.v. tn gn) f' j s
kaqedeij p' atj so dsw atn))
Genitivus (tweede naamval)
Algemeen: attributieve bepaling, woord dat
zegt wie wat bezit (of wat tot een persoon of
zaak behoort (bezits- of afhankelijkheids-
relatie))
- Genitivus comparativus (bij vergelijkingen, zie par. 21.8)
- Genitivus obiectivus (geeft het object aan (ijver voor God))
- Genitivus partitivus (om het geheel aan te geven waarvan een
deel wordt genomen (de bejaardste aller Atheners))
- Genitivus possessivus (geeft de bezitter of oorsprong aan (het
boek van de leerling))
- Genitivus qualitatis (geeft een hoedanigheid (grootte,
omvang, leeftijd) aan (een reis van 3 dagen))
- Genitivus separativus (om scheiding aan te geven t.o.v. iets)
- Genitivus subiectius (geeft het subject aan (de recht-
vaardigheid van God))
Dativus (derde naamval)
Algemeen: meewerkend voorwerp (indirect
object: aan wie of voor wie het handelend
subject zich richt)
- Dativus auctoris (geeft handelende personen aan na
perfectum passivum en adiectiva verbalia (vertaling: door))
- Dativus causae (geeft oorzaak of reden van een gebeurtenis)
- Dativus commodi (geeft een bevoordeelde of benadeelde
persoon of zaak weer (ik verschaf u voedsel))
- Dativus instrumenti (geeft het gebruikte hulpmiddel weer)
- Dativus loci (geeft weer wr de handeling plaatsvindt)
- Dativus mensurae (de mate waarin X Y overtreft)
- Dativus modi (geeft de wijze waarop)
- Dativus possessivus (geeft de bezitter aan of het bezit)
- Dativus respectus of relationis (drukt een betrekking uit en
kan worden vertaald met wat X betreft)
- Dativus sociativus (toont wie of wat als gezelschap of bege-
leiding bij iets betrokken is (hij volgde met vrienden))
Accusativus (vierde naamval)
Algemeen: geeft object of doel van een
handeling weer
- Accusativus regionis (toont de richting van een handeling)
- Accusativus van uitgebreidheid (omvang, intensiteit)
- Accusativus respectus of relationis. Zie bij dativus.
22
Voorzetsels met naamvallen


En naamval
nt
+ 2 in plaats van, in ruil voor
p
+ 2 - vanaf, sedert, ten gevolge van
- door (bij passief)
k
+ 2 uit, vanaf, sedert, onmiddellijk na, ten gevolge van
pr
+ 2 voor (van plaats of tijd, in het NT als bepaling van plaats vaak
vervangen door: mprosqen, npion, nanti, katnanti (+2))
n
+ 3 - in, op (van plaats of tijd, in het NT vaak vervangen door ej)
- met, door (instrumenteel)
- door (bij passief, i.p.v. p of p), niet m.b.t. personen
- onder, te midden van (bij groepen personen)
sn
+ 3 (samen) met, met behulp van
ej
+ 4 - naar; ... in; ... binnen (van plaats, richting naar iets heen)
- tot; voor, tegen, naar (bij niet zichtbare richting, zoals bij
tijdsaanduiding, bij telwoorden; bij doel; bij betrekkingen
23
)
- in (in NT i.p.v. van n; NB ej is ontstaan uit en-j)
- na koppelwerkwoord soms niet vertalen!
Twee naamvallen
di
+ 2 - door (... heen) (bij personen)
- door middel van
- gedurende
- bij (begeleidende omstandigheden)

+ 4 - wegens
- door (toedoen van)
kat
+ 2 van ... af (omlaag); tegen (vijandig bedoeld)

+ 4 - volgens; naar
- verspreid over
- distributief (kaq' na = een voor een)
met
+ 2 (samen) met

+ 4 na
per
+ 2 aangaande, over

+ 4 rondom, om
prj
+ 3 bij

+ 4 - naar, tegen (bij beweging)
- bij (in NT ook gebruikt voor rust)
pr
+ 2 - ten behoeve van, voor
- voorbij
- in/ uit naam van
- ter verdediging van

+ 4 over ... heen; (te) boven (gaan); boven (bij getallen); meer dan
p
+ 2 door (bij het passief, vooral m.b.t. personen)

+ 4 onder
Drie naamvallen
p
+ 2 - op
- ten tijde van (bij namen van keizers en regeerders)

+ 3 bij; op; over (na verba van gemoedsaandoening: boos over/ op)

+ 4 - naar, tegen (bij beweging; vgl. prj)
- op (in NT ook gebruikt voor rust)
par
+ 2 van (de kant van), namens

+ 3 bij

+ 4 - langs, naast
- naar, tegen
- dan (in koin-Grieks na vergelijking)



23
Zoals ej dnamin (naar vermogen), maar ook ej do (ieder twee) en ej t loipn (met het oog op de
toekomst).
23
Voorzetsels in samenstellingen


na-
omhoog; weer
nti-
tegen-
po-
weg; terug; het verschuldigde
dia-
door ... heen; uiteen
pi-
op; (er)bij; ... (niet vertalen)
kata-
omlaag; precies; ... (iets ongunstigs)
meta-
mee; ... (verandering)
pro-
- voor, voorop, vooruit
- naar voren, voorwaarts, verder
pros-
bij; naar
sun-
samen; mee

13.1 Tweede aoristus
Het Grieks kent naast de sigmatische en de asigmatische aoristus ook de zogeheten
thematische aoristus of tweede aoristus. Deze komt frequent voor in het NT. De tweede
aoristus wordt gekenmerkt door een augment, een afwijkende themavocaal of bindvocaal (te
weten o en e, in plaats van een a), de afwezigheid van de tijdkenletter sigma n een
verandering van de stam. De vervoeging van de indicativus van de thematische of tweede
aoristus gaat net als het imperfectum van lw. De imperativus en de infinitivus volgen de
uitgangen van het praesens van lw. Maar door de gewijzigde stam is er nooit verwarring
met het praesens of imperfectum.
Welke werkwoorden voor een thematische aoristus in aanmerking komen, is niet in een regel
te vatten. Het komt aan op het domweg leren van de stamtijden. Als voorbeeld het werkwoord
bllw (let op: dit is een verbum liquidum, de zuivere stam is bl-):

Indicativus Imperativus Infinitivus

Praesens Imperfectum Futurum Aoristus Aoristus Aoristus

bllw ballon bal balon
blleij ballej balej balej ble balen
bllei balle(n) bale bale(n) baltw
bllomen bllomen balomen blomen
bllete bllete balete blete blete
bllousi(n) ballon balosi(n) balon baltwsan

Is het altijd zo eenvoudig? Nee. Vaak wijkt de stam van de thematische aoristus veel sterker
af van de praesensstam. Zie bijvoorbeeld:

Indic. praesens Imperfectum Stam aor. Indic. aoristus Imper. aor. Inf. aor. Betekenis



gw gon gag- gagon gage gagen
leiden
arw roun l- elon elon elon elon le len
nemen
martnw mrtanon mart- marton marte marten
zondigen
poqnskw pqnhskon poqan- pqanon pqane poqanen
sterven
erskw hriskon er- hron er eren
vinden
cw econ sc- scon scj scj scj scj scen
hebben
lambnw lambnon lab- labon lbe laben
nemen
lgw legon ep- epon epon epon epon
24
ep epen
zeggen
lepw leipon lip- lipon lip lipen
achterlaten
rw rwn d d d d- -- - edon edon edon edon d den
zien
frw fron negk- negkon negkon negkon negkon negke negken
dragen
fegw feugon fug- fugon fug fugen
vluchten

24
Naast epon komt epa voor. De uitgangen van epa volgen lusa: epa, epaj, epe(n), epamen, epate,
epan. Let op: de imperativus bij epa epa epa epa is epn epn epn epn (en bij epon epon epon epon luidt de imperativus ep ep ep ep)!
24
Het is het best om sterk afwijkende thematische aoristi te leren als afzonderlijke woorden. In
feite zijn het dat ook! Zo is edon oorspronkelijk geen vorm van rw, maar een aoristus van
een heel ander werkwoord (met stam id), waarvan de tegenwoordige tijd buiten gebruik is
geraakt. Dit verschijnsel heet suppletie (toevoeging, wat onregelmatige vormen oplevert).
Vergelijk het Engelse to go, went, gone, waarbij went feitelijk de verleden tijd is van
het allang vergeten werkwoord to wend.

13.2 Stamaoristus
We introduceren een vierde aoristus, de wortelaoristus of, liever, stamaoristus. De uitgangen
komen bij deze vorm direct achter de stam, znder bindvocaal. Welke werkwoorden een
stamaoristus hebben is net als bij de thematische aoristus niet in een regel te vatten. We
geven er drie: bhn (banw), crhn (carw), gnwn (ginskw).
25
Vergelijk de uitgangen met
die van de passieve aoristus, die aan bod komt in par. 17.1.

Indicativus Imperativus Infinitivus

Aoristus stam = bh

bhn

bhj bqi bnai
bh btw

bhmen

bhte bte

bhsan btwsan


Indicativus Imperativus Infinitivus

Aoristus stam = carh carh carh carh

crhn

crhj carqi carnai
crh cartw

crhmen

crhte carte

crhsan cartwsan


Indicativus Imperativus Infinitivus

Aoristus stam = gnw gnw gnw gnw

gnwn

gnwj gnqi gnnai
gnw gntw

gnwmen

gnwte gnte

gnwsan gntwsan


13.3 Bezittelijke voornaamwoorden
Het Grieks gebruikt pronomina possessiva alleen als er nadruk op wordt gelegd: mon brm
stin (mijn voedsel is het... (Joh. 4:34)). In andere gevallen volstaat een lidwoord. Vgl.
hsoj tn patra tn qen lgei (Jezus noemt God Zijn Vader).

Getal Betekenis Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig
Enkelvoud mijn
mj m mn
jouw
sj s sn
van hem of haar
ato (kenou) atj (kenhj) ato (kenou)

25
Zie ook: sthn (stamai = gaan staan (vgl. p. 71)), rrhn (w = vluchten) en dun (dw = ondergaan).
25
Meervoud onze
mteroj mtera mteron
jullie
mteroj mtera mteron
van hen
atn atn atn

Pronomina possessiva worden net zo verbogen als het bijvoeglijk naamwoord kalj (zie par.
7.1). Bij de derde persoon (sing/plur) gebruikt het Grieks overigens de genitivus van de
persoonlijke voornaamwoorden atj: ato, atj, ato en atn. Strikt genomen zijn
dit helemaal geen bezittelijke voornaamwoorden, maar persoonlijke voornaamwoorden (zie
par. 8.1).
Merk op dat bezittelijke voornaamwoorden vaak worden voorafgegaan door een lidwoord
(i.t.t. het bovengenoemde voorbeeld uit Johannes): kairj mj (mijn tijd). Vergelijk:
kairj mou (genitivus van een pronomen personale (lett. tijd van mij)), wat vaker voorkomt
in het Grieks.

14.1 Mediale werkwoorden en deponentia
Het Grieks kent naast actieve werkwoorden ook verba die mediaal zijn. Deze houden het
midden tussen zuiver actieve en zuiver passieve werkwoorden. Om precies te zijn, ze
verwijzen terug naar het subject (in de actieve vorm voert het subject een handeling uit,
terwijl in de mediale vorm wordt benadrukt dat het subject die handeling aan zichzelf
voltrekt). In het NT komen mediale verba minder vaak voor dan in het klassiek Grieks.
Sommige mediale werkwoorden kennen tevens een actieve vorm. Zij hebben drie mogelijke
betekenissen, die we illustreren aan de hand van het werkwoord low (wassen), waarvan de
mediale vorm loomai is:
Direct reflexief of wederkerend (aan zichzelf of met zich): ik was mezelf
Indirect reflexief (voor zichzelf, d.w.z. in eigen belang; het subject is sterk betrokken bij
de handeling): ik was ten behoeve van mezelf
Passief (worden): ik word gewassen (de handelende persoon staat in de genitivus na de
praepositie p. Vgl. o nekro gerontai p to qeo = de doden worden door God
opgewekt)
Er zijn echter ook werkwoorden die alln mediaal zijn, zoals het werkwoord dnamai
(kunnen) of bolomai (willen). Dit zijn zgn. media tantum (uitsluitend mediale verba) of
deponentia, d.w.z. werkwoorden die hun actieve vorm hebben afgelegd (gedeponeerd), maar
wel een actieve betekenis hebben. Bezitten ze dan helemaal geen actieve vorm meer? Jawel.
Zie het werkwoord rcomai (komen, gaan), dat als aoristus lqon heeft, een thematische
actieve aoristus (z.o.z.).
Dan zijn er nog werkwoorden die zowel een mediale als een actieve vorm kennen en waarbij
het werkwoord in de mediale vorm z van betekenis verandert dat deze niet goed kan worden
afgeleid. Zo betekent lepw verlaten of achterlaten, terwijl lepomai achterblijven
aanduidt. Paw is doen ophouden (met) en paomai ophouden (met), peqw overreden
en peqomai gehoorzamen. Al deze afwijkende betekenissen moeten we afzonderlijk leren!
De persoonsuitgangen van het mediale werkwoord (medium) zien er als volgt uit:

Tijd Ik Jij Hij/zij/het Wij Jullie Zij
Praesens
-mai -sai -tai -meqa -sqe -ntai
Imperfectum
-mhn -so -to -meqa -sqe -nto
Infinitivus
-sqai
Imperativus
-so -sqw -sqe -sqwsan

De weergegeven uitgangen zijn expres znder bindvocaal gepresenteerd omdat deze kan
verschillen. De meeste werkwoorden hebben een o-micron en e-psilon als themavocaal (d.i.
een thematische vervoeging), maar dnamai is a-thematisch (net als kqhmai en kemai). We
komen daarom met rijtjes voor zowel lomai (lw) als dnamai.
26
Indicativus Imperativus Infinitivus

Praesens

lomai

l lou lesqai
letai lusqw

lomeqa

lesqe lesqe

lontai lusqwsan


Imperfectum

lumhn

lou

leto

lumeqa

lesqe

lonto


Indicativus Imperativus Infinitivus

Praesens

dnamai

dnasai dnaso dnasqai
dnatai dunsqw

dunmeqa

dnasqe dnasqe

dnantai dunsqwsan


Imperfectum

dunmhn

dnaso

dnato

dunmeqa

dnasqe

dnanto


Let op 1: bij de 2
de
pers. sing. van het praesens en imperfectum van lomai zien we de
uitgangen - en -ou. Die zijn ontstaan door samentrekking van de bindvocaal met de
uitgangen n het wegvallen van de sigma (wat gebeurt tussen 2 klinkers, behalve bij de
imperativus van de 3
de
pers. mv. waar de sigma te sterk is): l-e-sai => leai => l en
ook: l-e-so => leo => lou.
Let op 2: de infinitivus van het medium lusqai luidt vertaald: (om te) worden losgemaakt.
Zie: o nekro dnantai geresqai; = kunnen de doden worden opgewekt?

Voor de zekerheid nog het rijtje behorend bij rcomai:

Indicativus Imperativus Infinitivus

Praesens Imperfectum Futurum Aoristus Aoristus Aoristus
Zie p. 28
rcomai rcomhn lesomai lqon
rc rcou les lqej lq lqen
rcetai rceto lesetai lqe(n) lqtw
rcmeqa rcmeqa leusmeqa lqomen
rcesqe rcesqe lesesqe lqete lqte
rcontai rconto lesontai lqon lqtwsan
27
14.2 Zelfstandige naamwoorden derde declinatie
We introduceren een derde verbuigingsgroep van zelfstandige naamwoorden naast de
zogeheten a-stammen (substantiva op -h(j) of -a(j)) en de o-stammen (met een stam
eindigend op een o-klank). Deze derde groep omvat veruit de meeste zelfstandige
naamwoorden, maar kan niet onder n noemer worden gebracht.
De derde declinatie is er in twee hoofdsoorten, namelijk stammen die eindigen op een klinker
(vocaalstammen) en stammen die eindigen op een medeklinker (consonantstammen). Deze
laatste groep kan weer verder worden onderverdeeld, maar daar komen we in latere lessen op
terug. Voor nu volstaat de tweedeling.
De derde declinatie heeft een handicap in vergelijking met de eerste en tweede
verbuigingsgroep: de genitivus kan niet uit de nominativus worden afgeleid. De eerste
naamval kent uitgangsvormen die heel afwijkend kunnen zijn. De genitivus bestaat echter
altijd uit de stam, gevolgd door de uitgang -oj. We geven in de woordenlijst bij woorden uit
deze groep altijd de nominativus en de genitivus. We kunnen dan zelf het rijtje verder afbreien
bij fr, fwrj (de dief) en t sma, smatoj (het lichaam).

Consonantstammen Vocaalstammen Uitgangen Uitzonderingen consonantstam
fr t sma (dent) -j (of geen uitgang) nr patr
tou fwrj tou smatoj -oj tou ndrj tou patrj
t fwr t smati -i t ndr t patr
tn fra t sma -a , n tn ndra tn patra tn patra tn patra tn patra
o frej t smata -ej , a o ndrej o patrej o patrej o patrej o patrej
tn fwrn tn swmtwn -wn tn ndrn tn patrwn tn patrwn tn patrwn tn patrwn
toj fwrs(n) toj s toj s toj s toj smasi masi masi masi( (( (n nn n) )) ) -si (!) toj toj toj toj ndr ndr ndr ndrsi(n) si(n) si(n) si(n) toj patrsi(n) toj patrsi(n) toj patrsi(n) toj patrsi(n)
toj fraj t smata -aj , a , ej toj ndraj toj toj toj toj patraj patraj patraj patraj

Achter de uitgang van de dativus meervoud staat een uitroepteken. Dat komt omdat er veelal
kleine veranderingen optreden als gevolg van de sigma (b.v. bij t sma):

Labiaalstam
ray, raboj
de arabier j wordt y
toj rayi(n)
Gutturaalstam
krux, krukoj
de prediker j wordt x
toj kruxi(n)
Dentaalstam
paj, paidj
het kind dentaal verdwijnt
toj pais(n)

Bij nr (man) is de afwijking in de derde naamval meervoud nog wat groter en bij patr,
patrj (vader) gebeuren er ook bij de andere personen onverwachte dingen. Zie verder het
verwante woord moeder: mthr, tj mhtrj, t mhtr, tn mhtra, a mhtrej, tn
mhtrwn, taj mhtrsin en tj mhtraj (vgl. dochter: qugthr, tj qugatrj etc.)

14.3 Vragend voornaamwoord en onbepaald voornaamwoord
Het Grieks gebruikt voor het vragend voornaamwoord (wie? of wat?) hetzelfde woord als
voor onbepaalde voornaamwoorden of indefinita (iets, iemand, men, enige, een of ander,
sommige, een zekere, een paar, enkele, deze of gene): tij / ti. De betekenis moet uit de
context duidelijk worden. Als vuistregel geldt dat vragende voornaamwoorden altijd met
accent worden geschreven en onbepaalde voornaamwoorden altijd zonder accent. Dus: tj
didskei t tkna; (wie onderwijst de kinderen?) en nr tij lqe prj t ern (een zekere
man ging naar de tempel).

Getal Naamval Man/vrouw Onzijdig Man/vrouw Onzijdig
Vragend vnw. Onbep. vnw.
Enkelvoud 1
tj t tij ti
2
tnoj tnoj tinoj tinoj
3
tni tni tini tini
4
tna t tina ti
28
Meervoud 1
tnej tna tinej tina
2
tnwn tnwn tinwn tinwn
3
tsi(n) tsi(n) tisi(n) tisi(n)
4
tnaj tna tinaj tina

Let op 1: De vorm tisi(n) in de derde naamval meervoud is ontstaan uit tinsi(n): in het Grieks
valt een -n voor een sigma altijd weg.
Let op 2: Zoals we al hebben gezien (p. 15), kan tij in de eerste naamval worden verbonden
met het betrekkelijk voornaamwoord, waardoor de vormen stij, tij en ti (en otinej,
atinej en tina) ontstaan. Merk op dat steeds beide delen van het woord worden verbogen!
De betekenis volgt telkens die van het relativum (die, dat, (het)welk, hetgeen en wat). NB. in
het koin-Grieks bestaat een voorkeur voor dergelijke samengestelde relativa!

15.1 Futurum mediale werkwoorden
De toekomende tijd van het medium wordt, net als bij het activum, gevormd met behulp van
een sigma. De vervoeging volgt verder de standaard mediale uitgangen:

Indicativus Infinitivus

Futurum

lsomai

ls lsesqai
lsetai

lusmeqa

lsesqe

lsontai


Merk op dat het futurum medii nooit passief mag worden vertaald. Het Grieks gebruikt
hiervoor in de toekomende tijd (en de aoristus) een andere vorm, namelijk het passivum (zie
p. 33). Dus lsomai wordt vertaald met: ik zal mezelf losmaken of ik zal losmaken ten
behoeve van mezelf (en nimmer: ik zal worden losgemaakt).
Bij deponentia, d.w.z. werkwoorden met uitsluitend een mediale vorm, vertalen we het
futurum met een gewone toekomende tijd. Boulsomai staat dus gewoon voor: ik zal willen
(en niet: ik zal voor mezelf willen o.i.d.). De meeste mediale toekomende tijden in het Grieks
betreffen overigens deponentia.
Komt de sigma van het futurum n een gutturaal- of dentaalstam, dan vinden, parallel aan
het actieve futurum (zie p. 12), de volgende veranderingen plaats:

Stam Regel Werkwoord Stam Futurum Betekenis
gutturaal gutt. +s = x
pgomai pg- pxomai
wegvoeren

dcomai dc- dxomai
ontvangen
dentaal dent. +s = dent. weg
spzomai spz- spsomai
begroeten

rgzomai rgz- rgsomai
werken

15.2 Mediale verba contracta
Ook verba contracta hebben mediale vormen. We beginnen met het futurum medii van de
verba contracta, welke vrij eenvoudig is, omdat er namelijk net als bij de toekomende tijd van
de actieve vormen geen contractie plaatsvindt. Let wl op de gebruikelijke klinkerverlenging:

a => h; e => h; o => w

29
Werkwoord Futurum activum Futurum medium

timw timsw timsomai
filw filsw gilsomai
dhlw dhlsw dhlsomai

Voor de indicativus medii van de verba contracta gelden dezelfde samentrekkingsregels als
voor de actieve vormen (zie p. 17 en 18). Het accent is ook hier het onderscheidingsteken.

timw timw timw timw = eren Imperativus Infinitivus


Praesens



timmai


timsai
26

tim (vgl. ik eer (let op context!))
timsqai
timtai timsqw
timmeqa
timsqe timsqe
timntai timsqwsan


Imperfectum



timmhn


tim


timto


timmeqa


timsqe


timnto



cromai cromai cromai cromai
27 27 27 27
= gebruiken (zie p.19) Imperativus Infinitivus


Praesens



crmai


cr cr crsqai
crtai crsqw
crmeqa
crsqe crsqe
crntai crsqwsan


Imperfectum



crmhn


cr


crto


crmeqa


crsqe


crnto



filw filw filw filw = beminnen Imperativus Infinitivus


Praesens



filomai


fil
28
filo filesqai
filetai filesqw
filomeqa
filesqe filesqe
filontai filesqwsan

26
Klassiek is tim.
27
Deponens, ook gespeld als cromai (maar het werkwoord volgt de regels van de -hw-contractie).
28
Klassiek is file.
30
Imperfectum



filomhn


filo


fileto


filomeqa


filesqe


filonto



dhlw dhlw dhlw dhlw = verduidelijken Imperativus Infinitivus



Praesens



dhlomai


dhlo
dhlo dhlo dhlo dhlo (vgl. imperativus. v.h. activum!)
dhlosqai
dhlotai dhlosqw
dhlomeqa
dhlosqe dhlosqe
dhlontai dhlosqwsan


Imperfectum



dhlomhn


dhlo


dhloto


dhlomeqa


dhlosqe


dhlonto



15.3 Futurum mediale verba liquida
Zoals bij molenaarswerkwoorden de actieve toekomende tijd het praesens van filw volgt
(asigmatisch), zo wordt het futurum van de mediale vorm vervoegd volgens filomai. Als
voorbeeld dient het werkwoord fanomai (verschijnen, stam = fan-):

Indicativus Infinitivus

Futurum

fanomai

fan fanesqai
fanetai

fanomeqa

fanesqe

fanontai


15.4 Futurum van em em em em
Het futurum van em heeft een mediale vorm, maar wordt als activum vertaald (dus somai
betekent: ik zal zijn). NB. de tweede persoon meervoud doet ook dienst als imperatief (p.8).

Indicativus Imperativus Futurum Infinitivus fut.

Praesens Imperfectum

Attisch Koin Attisch Koin
em (n) mhn somai
e sqa j sqi sqi s sesqai
st(n) n n stw tw stai stai stai stai
smn men meqa smeqa
st te te ste sesqe sesqe
es(n) san san stwsan stwsan sontai
31
15.5 Onregelmatige futura
Sommige actieve werkwoorden hebben een mediaal futurum (met een actieve betekenis). Zij
zijn dus in het futurum deponentia. Deze zijn in het onderstaande rijtje met onregelmatige
futura opgenomen:

Futurum Indicativus praesentis Betekenis


martsw martnw
ik zal zondigen
nabsomai nabanw
ik zal opgaan, naar boven gaan
poqanomai poqnskw
ik zal sterven
bsomai banw
ik zal gaan
boulsomai bolomai
ik zal willen
gensomai gnomai
ik zal worden, ontstaan
gnsomai ginskw
ik zal weten
dunsomai dnamai
ik zal kunnen
pilsomai pilanqnomai
ik zal vergeten
lesomai rcomai
ik zal komen
somai em
ik zal zijn
lmyomai lambnw
ik zal nemen
maqsomai manqnw
ik zal leren
yomai rw
ik zal zien
pesomai pptw
ik zal vallen
pesomai punqnomai
ik zal navragen, horen, vernemen
pomai pnw
ik zal drinken
txomai tktw
ik zal baren
carsomai carw
ik zal me verheugen
fgomai stw
ik zal eten
fexomai fegw
ik zal vluchten

15.6 Hoofdtelwoorden
De hoofdtelwoorden of cardinalia in het Grieks leren we eerst van 1 tot en met 12:

ej ma n a/
n
do do do b/
twee
trej trej tra c/
drie
tssarej tssarej tssara d/
vier
pnte pnte pnte e/
vijf
x x x $/
zes
pt pt pt z/
zeven
kt kt kt h/
acht
nna nna nna q/
negen
dka dka dka i/
tien
ndeka ndeka ndeka
elf
ddeka ddeka ddeka
twaalf

Van deze cardinalia worden alleen de telwoorden 1 - 4 verbogen. De andere zijn
indeclinabel:

En Twee Drie Vier
M F Ntr. M/F/Ntr. M/F Ntr. M/F Nrt.

ej ma n do trej tra tssarej tssara
nj mij nj do trin trin tessrwn tessrwn
n mi n dus(n)
29
tris(n) tris(n) tssarsi(n) tssarsi(n)
na man n do trej trej trej trej tra tssaraj tssara

29
.| auat, at, euct| .|eat, auat, at, euct| .|eat, auat, at, euct| .|eat, auat, at, euct| .|eat, ee, e |ee, s. aat sat et :e| at (aan deze twee geboden hangt de
ganse wet en de profeten)
32
Let op: samenvoegingen met ej worden op dezelfde wijze verbogen. Zie bijvoorbeeld
niemand, niets, geen enkele: odej (odema, odn) en mhdej (mhdema, mhdn). Vgl. ode
ej en mhde ej, wat hetzelfde betekent.

15.7 Derde declinatie: stammen op - -- -n nn n en - -- -nt nt nt nt
Bij zelfstandige naamwoorden in de derde verbuigingsgroep, waarvan de stam eindigt op een
rho, een tau of een mu, kan de stam, zoals we zagen, eenvoudig worden gevonden door
de uitgang -oj van de genitivus af te halen. Ook bij muta-letters geldt dit, zij het dat in de
dativus meervoud de uitgang verandert (zie p. 27).
We onderscheiden in aanvulling op deze laatste nog stammen die eindigen op n of nt,
bijvoorbeeld poimn, poimnoj (herder) en grwn, grontoj (oude man). Ook bij deze
woorden treedt in de dativus meervoud een wijziging op ten opzichte van het standaardwoord
fr (toj fwrs(n)):

-n stam ( poimn) -n valt weg vr sigma toj pomesi(n)
-nt stam ( grwn) -nt valt weg + klinkerverlenging toj gerosi(n)

De verlenging bij -nt stammen in de dativus meervoud ziet er als volgt uit:

-o => -ou (vgl. drkwn, to drkontoj ,toj drkouji(n))
-e => -ei (vgl. kataleifteij, to kataleiftentoj, toj kataleifteji(n))
-a => -a (verlengde alpha, vgl. mj, to mntoj, toj msi(n))

16.1 Aoristus medii
De mediale aoristus wordt net als de actieve variant gekenmerkt door een augment, een
sigma en bindvocaal alpha. Verder kent de aoristus medii de reeds bekende mediale
uitgangen van het imperfectum:

Indicativus Imperativus Infinitivus

Aoristus

lusmhn

lsw lsai (Vgl. infinitivus van gewone aor.!) lsasqai
lsato lussqw

lusmeqa

lsasqe lsasqe

lsanto lussqwsan


Net als bij de gewone mediale uitgangen vindt contractie plaats in de tweede persoon
enkelvoud: lusa-so wordt lusao (de sigma tussen klinkers valt immers weg), wat weer
wordt samengetrokken tot lsw (zie p. 17).
Evenals het mediale futurum mag de aoristus medii nooit passief worden vertaald. lusmhn
vertalen we dus met ik maakte mezelf (eens) los of ik maakte X (eens) los t.b.v. mijzelf.
We plaatsen eens tussen haakjes omdat we dat in de praktijk niet meevertalen. Door het
specifieke aspect is een aoristus immers nauwelijks in het Nederlands weer te geven.
NB. de aoristus van deponentia vertalen we met een gewone verleden tijd. Zie onder meer
ecomai (i.e. ik bid). De aoristus luidt exmhn, wat betekent: ik bad (eens).

16.2 Thematische aoristus medii
Ook deponentia kunnen een aoristus II hebben. De vervoeging hiervan gaat net als bij actieve
thematische aoristi volgens het (mediale) imperfectum, dus met de bindvocalen o en e,
maar met een andere stam. Imperativus en infinitivus volgen beide het mediale praesens. De
vier belangrijkste deponentia met een thematische aoristus zijn:

33
Aoristus Deponentia Betekenis

pelaqmhn (laq-) pilanqnomai
ik vergat eens
genmhn (gen-) gnomai
ik werd, ontstond eens
piqmhn (piq-) peqomai
ik gehoorzaamde, geloofde eens
puqmhn (puq-) punqnomai
ik vernam, hoorde eens

We werken voor de volledigheid genmhn (ik werd eens, was eens, kwam eens) nog uit:

Indicativus Imperativus Infinitivus

Aoristus

genmhn

gnou gnou (NB: word eens!) gnesqai
gneto gensqw

genmeqa

gnesqe gnesqe

gnonto gensqwsan


16.3 Accusativus Cum Infinitivo
In een constructie met een accusativus cum infinitivo vormt het infinitief het gezegde, terwijl
het subject waar dat gezegde op slaat in de vierde naamval staat. Denk aan de Engelse zin: I
want you to stop, die we in het Nederlands niet zonder de hulp van het voegwoord dat
kunnen vertalen (ik wil dat jij stopt, in plaats van het kromme ik wil jou te stoppen). Wat
is hier gebeurd? Met het voegwoord dat hebben we een bijzin gecreerd waarin de
accusativus onderwerp en de infinitivus persoonsvorm is geworden.
Deze constructie, kortweg AcI genoemd, komt in het Grieks veelvuldig voor. Zie
bijvoorbeeld:

. .a a| caaa| . e.| .a
, :u, :aa :eae| eu eu eu eu .|et,e.| .|et,e.| .|et,e.| .|et,e.|
:ec.u,| :ec.u,| :ec.u,| :ec.u,| (acc.) .t|at .t|at .t|at .t|at (inf.), sat sat ca|.,
.aeu.| at, cu|.eucat, ,u|att|
En op de sabbatdag gingen wij de poort uit, de rivier langs,
waar wij meenden, dat er een gebedsplaats zou zijn (lett. waar
wij meenden een gebedsplaats te zijn); en nedergezeten, spraken
wij tot de vrouwen, die samengekomen waren (Hand. 16:13).

Nog een voorbeeld:

sat :ea,a,a| aueu, .a .| sutet, t sutet, t sutet, t sutet, t
. . . . (acc) e.t :et.t| e.t :et.t| e.t :et.t| e.t :et.t| (inf.) t|a caa,
En hen naar buiten leidend zei hij: Heren, wat moet ik doen
(lett. wat is mij nodig te doen) om behouden te worden?
(Hand.16:30)

Een accusativus cum infinitivo kan ook twee accusativi bevatten (nl. een die in de
betrekkelijke bijzin het onderwerp wordt en een die het lijdend voorwerp vormt):

eu e` aue| etat e| sece| etat e| sece| etat e| sece| etat e| sece| (subjectsacc.)
,ac.t| ,ac.t| ,ac.t| ,ac.t| (inf.) a ,a|e.|a tta a ,a|e.|a tta a ,a|e.|a tta a ,a|e.|a tta
(objectsacc.)
Ik meen, dat ook de wereld zelve de geschrevene boeken niet zou
bevatten (Joh. 21:25)

De accusativus cum infinitivo komt vooral voor na bepaalde werkwoorden, namelijk:
Werkwoorden van zeggen (lgw), vragen (aitw, domai), smeken (parakalw), bevelen
(kelew, paraggllw) etc.
Werkwoorden van menen of denken (nomzw, dokw, oomai), willen (qlw, bolomai),
verwachten (lpzw, prosdokw).
Werkwoorden van doen en laten (b.v. poiw (doen, maken), w ((toe)laten), titrpw
(toestaan +3, dus met dativus cum inifinitivo!), fhmi (laten), kwlw (verhinderen) en
nagkzw (dwingen)).
Onpersoonlijke uitdrukkingen zoals de (het is nodig), gneto (het geschiedde) en est(n)
(het is) + predikaat (kaln stn mj de enai = het is goed dat wij hier zijn).
34
We besteden nog speciaal aandacht aan gneto, waarmee veel zinnen in het NT beginnen. In
feite is het een hebrasme (wajehi). Doorgaans komt na het geschiedde een accusativus cum
infinitivo:

`E,.|.e e. :e.ue.|a| a | .t, |
:ec.u,| :atetcs| (slavin, acc.) t|a
.,euca| :|.u a :ua|a u :a|cat
(ontmoeten + 3, inf. oar.) t|
En het geschiedde, toen wij naar de gebedsplaats gingen, dat
een zekere slavin, die een waarzeggende geest had, ons
tegenkwam (Hand. 16:16).

Soms volgt echter gewoon een indicativus, al dan niet voorafgegaan door het woordje kai
dat onvertaald moet blijven!

Kat .,.|.e .| ta a| .a| sat au e,
| eteacsa|
30

En het geschiedde op n van de dagen dat Hij aan het leren
was (Lc. 5:17).

16.4 Bijvoeglijke naamwoorden
De derde verbuigingsgroep omvat naast zelfstandige naamwoorden vanzelfsprekend ook
bijvoeglijke naamwoorden. De adiectiva die nu volgen, worden gekenmerkt door een
consonant-stam, eindigend op -n (mlaj, mlanoj) of -nt (pj, pantj). De stam wordt net
als bij de substantiva in de derde verbuigingsgroep gevonden door -oj af te hakken van de
(mannelijke) genitivus. Merk op dat de adiectiva in mannelijke en onzijdige vorm worden
verbogen als de -n stammen en in vrouwelijke vorm als dxa (zie p. 6).

Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig

mlaj pj mlaina psa mlan pn
mlanoj pantj melanhj pshj mlanoj pantj
mlani pant melan ps mlani pant
mlana pnta melanan psan
31
mlan pn
mlanej pntej melanai psai mlana pnta
melnwn pntwn melanwn pswn melnwn pntwn
mlsi(n)
32
pji(n)
33
melanaij psaij melsi(n) pji(n)
mlanaj pntaj mlainaj psaj mlana pnta

Bij -nt stammen van het type kn, kontj wordt de dativus meervoud (mannelijk en
onzijdig) kosi(n). Want: de -nt voor de sigma valt weg en door klinkerverlenging wordt
de -o een -ou. Hier geldt: o => ou, e => ei en a => a (verlengd). Vgl. ook p. 32.

16.5 Rangtelwoorden
De rangtelwoorden of ordinialia worden verbogen als bijvoeglijke naamwoorden op -oj, -h
en -on (zie p. 11). De eerste twaalf zien er als volgt uit:

prtoj prth prton
eerste
bdomoj bdomh bdomon
zevende
deteroj detera
34
deteron
tweede
gdooj gdoa
35
gdoon
achtste
trtoj trth trton
derde
natoj nath naton
negende
ttartoj ttarth ttarton
vierde
dkatoj dkath dkaton
tiende
pmptoj pmpth pmpton
vijfde
ndkatoj ndkath ndkaton
elfde
ktoj kth kton
zesde
dwdkatoj dwdkath dwdkaton
twaalfde

30
NB. | eteacsa| is een koin-alternatief voor het gangbare imperfectum .eteacs. (Hij was aan het leren).
31
Hier mag pshn ook (en melanhn).
32
De -n voor de -s verdwijnt.
33
De -nt voor de -s weg, gevolgd door klinkerverlenging.
34
De stam eindigt op rho, dus is de uitgang een alpha in plaats van een ta.
35
De stam eindigt op een klinker, dus is de uitgang een alpha in plaats van een ta.
35
Merk op dat getallen ook als bijwoord kunnen worden gebruikt: eenmaal, tweemaal, driemaal
etc. De eerste vijf adverbia (die vanaf viermaal steevast eindigen op -kij):

pax
eenmaal (zie paj = elke, iedere; vgl. hapax = woord dat maar eenmaal voorkomt)
dj
tweemaal
trj
driemaal
tetrkij
viermaal
pentkij
vijfmaal

16.6 Hoofdtelwoorden
We maken het lijstje cardinalia wat langer, om precies te zijn van 13 tot en met 20, gevolgd
door de tientallen tot en met honderd. Al deze hoofdtelwoorden blijven onverbogen:

trej ka dka dekatrej, -tra
dertien
tssarej ka dka dekatssarej, -ra
veertien
pentekadeka dekapnte
vijftien
kkadeka dekax
zestien
ptakadeka dekaept
zeventien
ktwkadeka dekaokt
achttien
nneakadeka dekaenna
negentien
ekosi(n) - k/
twintig
trikonta - l/
dertig
tessarkonta - m/
veertig
pentkonta - n/
vijftig
xkonta - z/
zestig
bdomkonta - o/
zeventig
gdokonta - p/
tachtig
nenkonta -
/ negentig
katn - p/
honderd

De honderdtallen zijn weer adiectiva die wel worden verbogen:

diaksioi diaksiai diaksia s/
tweehonderd
triaksioi triaksiai triaksia t/
driehonderd
tetraksioi tetraksiai tetraksia u/
vierhonderd
pentaksioi pentaksiai pentaksia f/
vijfhonderd
xaksioi xaksiai xaksia c/
zeshonderd
ptaksioi ptaksiai ptaksia y/
zevenhonderd
ktaksioi ktaksiai ktaksia w/
achthonderd
naksioi naksiai naksia "/
negenhonderd
clioi cliai clia ,a
duizend
mrioi mriai mria M
tienduizend (talloos veel)

17.1 Passief van aoristus en futurum
Zoals we hierboven al hebben vastgesteld mag de mediale vorm van de aoristus en het
futurum nooit passief worden vertaald. Het Grieks heeft voor beide tijden een aparte passieve
vorm, die er in het geval van lw zo uitziet:

Indicativus Imperativus Infinitivus


Aoristus



eens worden losgemaakt eens moeten worden losgemaakt eens te worden losgemaakt


lqhn
lqhj lqhti luqnai
lqh luqtw
lqhmen
lqhte lqhte
lqhsan luqtwsan
36
Futurum Infinitivus


eens zullen worden losgemaakt eens te zullen worden losgemaakt


luqsomai
luqs

luqsesqai
luqsetai


luqhsmeqa


luqsesqe


luqsontai



De passieve vorm wordt zowel bij de aoristus als het futurum gekenmerkt door -qh. De
aoristus krijgt verder, zoals iedere aoristus, een augment, maar een bindvocaal ontbreekt.
Het futurum is te herkennen aan de sigma en de bindvocalen e en o. Verder volgt de
aoristus de persoonsuitgangen van het imperfectum, het futurum die van het medium.
Op deze algemene regels zijn natuurlijk weer enkele aanvullingen en uitzonderingen te
maken. Zo ziet de passieve aoristus er bij een labiaal-, gutturaal- of dentaalstam anders uit:

Stam Regel Werkwoord Stam Aoristus Betekenis
labiaal lab.
=> f kalptw kalup- kalfqhn
ik werd bedekt
gutturaal gutt. => c
fulssw fulak- fulcqhn
ik werd bewaakt
dentaal dent. => s
ktzw ktiz- ktsqhn
ik werd geschapen

17.2 Passieve thematische aoristi
Sommige passieve aoristi, in feite thematische aoristi (aoristi II), hebben als passiefkenmerk
geen -qh, maar alleen -h. Dat geldt ook t.a.v. het passieve futurum. Een regel is niet te geven,
dus er zit weinig anders op dan de uitzonderingen te leren. Hier alvast een rijtje:
36


Werkwoord Aoristus P. Betekenis Futurum P. Betekenis




kplssomai xeplghn
ik stond (eens) versteld (!)
kplagsomai
ik zal versteld staan
kptw kphn
ik werd (eens) geslagen
kopsomai
ik zal w. geslagen
sperw sprhn
ik werd (eens) gezaaid
sparsomai
ik zal w. gezaaid
stllw stlhn
ik werd (eens) gezonden
stalsomai
ik zal w. gezonden
trfw trfhn
ik werd (eens) opgevoed
trafsomai
ik zal w. gevoed
fqerw fqrhn
ik werd (eens) vernietigd
fqarsomai
ik zal w. vernietigd
fanomai fnhn
ik verscheen (eens) (!)
fanomai
37

ik zal verschijnen

Overigens hoeft een werkwoord met een actieve tweede aoristus in passieve vorm helemaal
geen thematische aoristus te hebben. Een verband ontbreekt.

17.3 Deponentia
Werkwoorden die uitsluitend een mediale uitgang hebben, kennen vaak alleen een passieve
aoristus en (vaak ook) een passief futurum. Kijk naar de volgende voorbeelden:

Indic. praesens Betekenis Stam Aoristus passief Futurum passief




pokrnomai
antwoorden
kri- pekrqhn pokriqsomai
bolomai
willen
boulh- boulqhn boulsomai
mimnskomai
zich herinneren
mnh(s)- mnsqhn mnhsqsomai
fanomai
verschijnen
fan- fnhn fansomai

De passieve aoristus wordt in zulke gevallen vertaald als een verleden tijd (ik antwoordde
eens etc.), het passief futurum als een gewone toekomende tijd (ik zal antwoorden).

36
Andere passieve aoristi op -hn: noghn (nogw), rpghn (rpzw), grfhn (grfw), drhn (drw),
tfhn (qptw), klphn (klptw), krbhn (krptw), rrfhn (ptw), strfhn (strfw), trphn (trpw)
en crhn (carw).
37
Fanomai is een molenaarswerkwoord (zie p. 30). Maar ook fansomai is mogelijk (zie ook p. 20)!
37
Naast deze volledige deponentia passivi (DP) bestaan ook nog enkele halve varianten, zoals
het werkwoord dnamai. Dit verbum heeft een keurige passieve aoristus: dunqhn. Maar het
futurum luidt: dunsomai (en niet: dunhqsomai!!!). Desondanks wordt dnamai aangeduid
als een deponens passief (een andere halfhartige DP is pstamai (begrijpen, kennen):
pistqhn (aor. P) en pistsomai (fut. M)).
Er zijn ook deponentia die zowel een aoristus medium als een aoristus passief kennen! In
deze gevallen vertalen we de passieve aoristus wl passief. Een voorbeeld van zulke
deponentia medii (DM) is dcomai (ontvangen). De aoristus medium luidt: dexmhn (ik
ontving (eens)), terwijl de aoristus passief, dcqhn, ik werd (eens) ontvangen aanduidt.
Ook het futurum van deponentia medii kent twee versies: dxomai (mediaal futurum: ik zal
ontvangen) en decqsomai (passief futurum: ik zal worden ontvangen). Zie ook rgzomai
(werken, bewerken). De aoristus passief rgsqh betekent het werd (eens) bewerkt, de
aoristus medium rgasmhn staat voor ik bewerkte (eens).

18.1 Perfectum en plusquamperfectum medium
Naast het praesens, het imperfectum, het futurum en de aoristus, kennen ook het perfectum en
het plusquamperfectum een mediale vorm. Deze kan zowel mediaal als passief worden
vertaald. De mediale voltooide tijd bestaat uit een reduplicatie (net als bij het perfectum
activi), een stam en de bekende mediale uitgangen (zonder bindvocalen!). Opvallend is dat de
kenletter kappa ontbreekt.

Indicativus Imperativus Infinitivus


Perfectum



llumai


llusai lluso llusqai
llutai lelsqw
lelmeqa
llusqe llusqe
lluntai lelsqwsan


Plusquamperfectum



lelmhn


lluso


lluto


lelmeqa


llusqe


llunto



Zuiver mediaal opgevat lezen we bij llumai: ik heb mezelf (of ten behoeve van mezelf)
losgemaakt. De passieve vertaling is echter bij perfecti gebruikelijker: ik ben losgemaakt (en
ben dus nu vrij: het gaat om het resultaat!). Helaas is niet altijd duidelijk of perfecti medii
mediaal of passief moeten worden vertaald. Neem Johannes 17:10, waar staat: dedxasmai n
atoj. Dit kan zowel betekenen: Ik heb Mij in hen verheerlijkt (NBG) of Ik ben in hen
verheerlijkt (Leidse Vertaling).
Net als bij gewone perfecta geldt dat het augment ontbreekt bij werkwoorden die met een
tweeklank beginnen. Verba contracta krijgen bovendien een klinkerverlenging. Zie b.v.
okodomw (bouwen), waarvan de mediale voltooide tijd luidt: okodmhmai (zie p. 20).
Let op dat bij deponentia de betekenis van het perfectum medium actief of passief kan zijn.
De gebiedende wijs van het perfectum medium komt heel weinig voor. De ondertoon is vaak
plechtig, zoals de bezwering van de elementen in de storm op het meer (Markus 4:39): sipa,
pefmwso (zwijg, wees gemuilkorfd). Merk op dat zwijg hier een gewone imperativus is
van het verbum contractum siwpw.
38
18.2 Derde declinatie van sigma-stammen (substantiva)
Zoals we zagen is de derde verbuigingsgroep een verzamelgroep van allerlei soorten
zelfstandige naamwoorden. We onderscheiden dit keer een aparte subcategorie sigma-
stammen. Het gaat om onzijdige substantiva, die eindigen op -oj (immers, mannelijke en
vrouwelijke woorden op -oj horen tot de tweede verbuigingsgroep (zie p. 8,9)). Het moge
duidelijk zijn dat door de prominente rol van de sigma veelvuldig contractie optreedt.
Immers, de sigma tussen twee klinkers valt weg. Als voorbeeld dient t gnoj (geslacht,
afkomst), maar andere bekende woorden zijn toj (jaar), krtoj (kracht), mloj (lidmaat),
roj (berg, NB. tn rwn tn rwn tn rwn tn rwn), pltoj (menigte) en sktoj (duisternis):

t gnoj
to gnouj
t gnei
t gnoj
t gnh
tn genn
toj gnesi(n)
t gnh

Merk op dat gnouj is ontstaan uit gnesoj, na het wegvallen van de sigma (gneoj) en
contractie. De uitgang h in de eerste en vierde naamval meervoud is veroorzaakt door
samentrekking van gnesa (sigma valt weg). Voor de contractieregels, zie p. 17.

18.3 Derde declinatie van sigma-stammen (adiectiva)
De bijvoeglijke naamwoorden met een sigma-stam zijn er in twee soorten: mannelijke/
vrouwelijke en onzijdige. We kunnen dit laten zien aan de hand van lqhj (waar, oprecht),
maar denk ook aan b.v. sqenj (ziek, zwak), sebj (goddeloos), elabj (vroom) en gij
(gezond). De uitgangen van de substantiva met een sigma-stam zijn goed te herkennen:

Mannelijk/ vrouwelijk Onzijdig

lqhj lhqj
lhqoj lhqoj
lhqe lhqe
lhq lhqj
lhqej lhq
lhqn lhqn
lhqsi(n) lhqsi(n)
lhqej lhq

Ten aanzien van de contractie gelden dezelfde regels als bij de zelfstandige naamwoorden (zie
hierboven). Daarom wordt lhqsej in de eerste naamval meervoud masc./fem. lhqej
(zoals ook lhqsaj in de accusativus plur. lhqej wordt) en verandert lhqsa in lhq.
Overigens blijft het adiectivum plrhj (vol) in Koin-Grieks onverbogen (zie Johannes 1:14
(plrhj critoj kai lhqeaj = vol van genade en waarheid), waar plrhj verwijst naar
monogenoj, maar toch niet van vorm verandert).

18.4 Onderlinge betrekkelijke voornaamwoorden
Tussen sommige voornaamwoorden bestaat een onderling verband (correlatie) op het gebied
van eigenschappen als grootte, hoeveelheid en hoedanigheid. Voorbeelden zijn: zo groot ...
als, zodanig ... als, hoe groot?, zoveel als etc. Dit worden pronomina correlativa
genoemd. We verdelen ze onder in vragende voornaamwoorden (hoeveel?), aanwijzende
voornaamwoorden (zodanig, zo groot) en betrekkelijke voornaamwoorden (zodanig als, zo
groot/ veel als).
39
We persen de correlatieven in een handig schemaatje:

Interrogativa (vragende vrnw) Demonstrativa (aanwijzende vrnw) Relativa (betrekkelijke vrnw)
p... p... p... p... t... t... t... t... `... `... `... `...
pooj; potapj;
hoe(danig)?
wat voor?
toisde /
toiotoj
zo(danig), zon ooj/ pooj zo(danig) als
psoj;
hoe groot?
hoeveel?
tosotoj
zo groot/ veel soj/ soi zo groot/ veel als

Als ezelsbruggetje geven we erbij dat vragende correlativa beginnen met een pi (pardon?),
de aanwijzende met een tau (tad) en de betrekkelijke met een spiritus asper. Bovendien
geeft de iota een hoedanigheid aan (toiotoj) en de sigma een hoeveelheid (tosotoj).
Let op: toiotoj en tosotoj worden verbogen als het aanwijzend voornaamwoord otoj (net
als de nevenvormen toiath en toioto & tosath en tosoto, zie p. 16), de andere volgen
de vormen van de adiectiva die eindigen op -oj, -h/-a en -on (zie p. 11). Zie ook Kleine
Griekse Grammatica, p. 28. Het element de in toisde blijft onverbogen.
De correlativa kunnen ook persoonlijk worden. Vgl. Gal. 2,6: poo pote san odn moi
diafrei (wat voor mensen (lett. hoedanigen!) zij vroeger zijn geweest, interesseert me niet).
Zie ook 2 Cor. 10,11: toto logizsqw toiotoj (laat zodanige (zo iemand) dit overwegen).
Sommige correlativa corresponderen met elkaar en worden een soort vaste uitdrukking:
zoveel, zo groot ... als, in het Grieks gevormd door de dativus tosot tosot tosot tosot (mllon) ... s s s s
(zie Hebreen 1, 4: tosot krettwn genmenoj tn gglwn s diaforteron par'
atoj keklhronmhken noma (zveel machtiger geworden dan de engelen, als Hij
uitnemender naam boven hen als erfdeel ontvangen heeft). NB. deze dativi functioneren
steeds bij een vergrotende trap (krettwn en diaforteron).
voor zover als, gevormd door combinaties van soj en een voorzetsel: kaq' son kaq' son kaq' son kaq' son (voor
zover als) en ef' son ef' son ef' son ef' son (voor zover als). Zie Hebreen 3, 3: pleonoj gr otoj dxhj
par Mwsn xwtai, kaq' son pleona timn cei to okou kataskeusaj atn
(want Hij is zoveel groter heerlijkheid dan Mozes waardig gekeurd, als de bouwmeester
hoger eer geniet dan het huis).
allen/ alles die/ wat, gevormd door pntej (allen) en pnta (alles) en een betrekkelijk
voonaamwoord: pntej, soi (allen, die) en pnta, sa (al(les), wat).

19.1 Derde declinatie van vocaalstammen
De derde verbuigingsgroep kent ook zelfstandige naamwoorden, waarvan de stam op een
klinker eindigt en waarbij zich een gedeeltelijke contractie voordoet. Het gaat om vrouwelijke
woorden op -ij ( txij = volgorde), onzijdige op -u (t stu = stad of burcht) en
mannelijke woorden op -uj of -euj ( cqj = de vis; basilej = de koning). De stam heeft
dan aan het einde respectievelijk i of e, u en eu. In schema (vgl. p. 27):

Stam op - -- -i ii i of - -- -e ee e Stam op - -- -u uu u Stam op - -- -eu eu eu eu of - -- -e ee e

txij t stu cqj basilej
tj txewj (txh tj txewj (txh tj txewj (txh tj txewj (txh- -- -oj) oj) oj) oj)
38 38 38 38
to steoj (-ewj) to cqoj to basilwj (basilh to basilwj (basilh to basilwj (basilh to basilwj (basilh- -- -oj) oj) oj) oj)
t txei t stei t cqi t basile
tn txin tn txin tn txin tn txin
39 39 39 39
t stu tn cqn tn cqn tn cqn tn cqn tn basila (basilh-a)
a txeij (txe-ej) t stea o cqej o basilej (basile-ej)
tn txewn tn stwn tn cqwn tn basilwn
taj txesi(n) toj stesi toj cqsi(n) toj basilesi(n) toj basilesi(n) toj basilesi(n) toj basilesi(n)
tj txeij tj txeij tj txeij tj txeij t stea toj cqaj
40
toj basilej toj basilej toj basilej toj basilej
41


38
Let op: klinkerverlenging (e wordt h) samen met metathesis quantitatum: hoj wordt ewj (ha wordt ea).
39
Bij een stam op -i, -e of -u krijgt de acc. sing. geen a, maar n (net als bij crij (genade) en rij (twist).
40
Klassiek is cqj.
41
Klassiek is basilaj.
40
Naast deze rijtjes bestaan nog enkele uitzonderingen, die een eigen verbuiging krijgen:

Zeus Rund Schip
nom. sing
Zej boj naj
NB. alleen de zwart weergegeven vormen
gen. sing
Dij
42
boj nej
komen voor in het NT, de andere zijn niet
dat. sing
Di bo nh
van belang
acc. sing
Da bon nan
acc. plur
- baj
43
naj

19.2 Stamtijden
Het Grieks kent nogal wat onregelmatige werkwoorden. Zie bijvoorbeeld rw, wat een
mediaal futurum heeft (yomai), een thematische aoristus (edon), een perfectum met een
dubbel augment (raka (aktief) en ramai (passief)) en een passieve aoristus (fqhn).
Deze vormen zijn niet uit rw af te leiden en moeten dus worden aangeleerd.
Om in de onregelmatige werkwoorden wat structuur aan te brengen, zijn (internationaal) de
zogeheten stamtijden ingevoerd (Principle Parts, Stammformen). Het systeem kent zes
hoofdtijden, waaruit alle overige vormen kunnen worden afgeleid. We illustreren dit aan de
hand van het welbekende lw:

Praesens A Futurum A Aoristus A Perfectum A Perfectum P Aoristus P Betekenis


lw lsw lusa lluka llumai lqhn
losmaken


Afleidingen:


Imperfectum Futurum med. Aoristus med. Plusquamperf A Plusquamperf P Futurum P



luon lsomai lusmhn lelkein lelmhn luqsomai
-

Bij het stamtijdenschema zijn enkele kanttekeningen te plaatsen:
Niet alle onregelmatige werkwoorden kennen alle zes de stamtijden. Alleen de vermelde
stamtijden komen voor.
De vervoeging van een asigmatische en thematische aoristus wordt als regelmatig
beschouwd. Dit geldt ook voor de praesensvormen van verba contracta.

Om het leren van de stamtijden wat te doseren, volgen er hier alvast acht:

Praesens A Futurum A Aoristus A Perfectum A Perfectum P Aoristus P Betekenis


gnomai gensomai genmhn ggona ggona ggona ggona - genqhn
worden
ginskw gnsomai gnwn (stam-) gnwka gnwka gnwka gnwka gnwsmai gnsqhn
kennen
em somai genmhn ggona ggona ggona ggona - -
zijn
rcomai lesomai lqon, -a lluqa
44
- -
gaan
lgw r epon, -a
45
erhka erhmai rrqhn
46

zeggen
rw
47
yomai edon raka ramai fqhn
zien
frw osw negkon
48
nnoca nnoca nnoca nnoca nnegmai ncqhn
brengen
fromai necqsomai ncqhn - nnegmai -
snellen

42
Aan Zeus toebehorend of van Zeus afstammend (of algemeen: goddelijk). Zijn gemalin vr Hera heet dan
ook Dione. Zeus is afgeleid van de indogermaanse stam di(#)-, wat schitteren betekent. Zie Hnd. 14:12-3.
43
Klassiek is boj. Vgl. de verbuiging van noj in par. 6.1.
44
Ook wel: kw (ik kom en (vaker): ik ben gekomen).
45
De e is hier gn augment. De imp. van epon luidt: ep (zeg eens!). Vgl. epe = hij zei eens! Zie ook p. 23.
46
Ook wel: rrqhn. Het deelwoord van de aoristus passivum luidt hqej hqej hqej hqej (het gesproken zijnde/ gesprokene).
47
Het imperfectum heeft een dubbel augment (net als het perfectum): rwn.
48
Ook wel: negka (stam = enegk-).
41
Ten aanzien van bovengenoemd rijtje stamtijden zijn nog de volgende opmerkingen te maken:
Het werkwoord gnomai komt vaak voor in de derde persoon enkelvoud en duidt dan op:
het gebeurt (geschiedt). Het frequenst is in dit verband de aoristus gneto: het gebeurde
(geschiedde). Trap niet in de valkuil: hij wordt of hij werd! Dat geldt trouwens ook voor
een constructie als: erhto (plusq.perf. M. van lgw), wat wordt vertaald met: het was
gezegd (en dus niet: hij had gesproken t.b.v. zichzelf o.i.d.).
De imperativus praesens van gnomai (gnou) betekent vaak: wees ... !
De werkwoordsvorm fqh (passieve aoristus van rw) komt achttien keer voor in het
NT en betekent vrijwel altijd hij verscheen (eens) (lett. hij werd (eens) gezien), waarna
een meewerkend voorwerp volgt. Zie bijv. Hand. 7, 30: fqh at n t rm to
rouj Sin ggeloj (een engel verscheen (aan) hem in de woestijn van de berg Sinai).
De aoristus van rw is edon, met de stam d- (e- is hier nl. een onregelmatig augment).
Dit brengt met zich dat de aoristus infinitivus van rw de stam volgend den is en de
imperativus d (zie!). Maar in het NT wordt de imperativus, in combinatie met en (ka)
ook vaak gespeld als ka do.

Aan het rijtje stamtijden kan nog het werkwoord oda (ik weet) worden toegevoegd. Zoals
eerder op p. 15 is toegelicht, is dit een perfectum (zonder kappa) van het verdwenen
werkwoord edw (te weten komen), wat, gezien de stam, weer familie is van rw. Eigenlijk
staat er: ik heb gezien (en daarom weet ik).

Perfectum A Futurum A Aoristus A Plusqperf. A Perfectum P Aoristus P Betekenis

oda edsw - dein - - -

Een praesens, laat staan een imperfectum, is er niet bij oda. Het plusquamperfectum dein
wordt dan ook vertaald met: ik wist (en niet: ik heb geweten).

20.1 Deelwoord
Het hedendaagse Nederlands kent onvoltooide (of tegenwoordige) deelwoorden eindigend
op -end of -ende en voltooide deelwoorden (die aangeven dat iets is afgerond). Beide
soorten kunnen bijvoeglijk worden gebruikt (resp. slaande ruzie en de geslagen hond) of
maken deel uit van het gezegde.
Griekse participia zijn er in twee soorten, namelijk de actieve en de medio-passieve
deelwoorden. Beide groepen worden verbogen als bijvoeglijke naamwoorden en zijn er dus in
een mannelijke, vrouwelijke en onzijdige vorm, verdeeld over vier naamvallen.

1 Aktieve participia M V O Betekenis
A Praesens A
lwn lousa lon
losmakend
B Futurum A
lswn lsousa lson
zullende losmaken
C Aoristus A
lsaj lsasa lsan
(eens) losmakend / hebbende losgemaakt
D Perfectum A
lelukj lelukua lelukj
hebbende losgemaakt

2 Med-pass. partc. M V O Betekenis
A Praesens M
lomenoj luomnh lomenon
losmakend v. zichzelf/wordende losgemaakt
B Futurum M
lusmenoj lusomnh lusmenon
zullende losmaken v.z.z.
C Aoristus M
lusmenoj lusamnh lusmenon
(eens) losmakend v.z.z.
D Perfectum M
lelmenoj lelumnh lelmenon
hebbende losgemaakt vzz/losgemaakt zijnde
E Aoristus P
luqej luqesa luqn
(eens) wordende/zijnde losgemaakt
F Futurum P
luqhsmenoj luqhsomnh luqhsmenon
zullende losgemaakt worden

Merk op dat de medio-passieve vormen bijna allemaal dezelfde uitgang hebben
(respectievelijk -menoj, -menh en -menon). Ze volgen de adiectiva op -oj, -h en -on (p. 11).
42
We geven van de meeste overige participia een compleet verbuigingsschema. Bij het actieve
tegenwoordige deelwoord gaan de mannelijke en onzijdige verbuiging volgens de derde
declinatie en de vrouwelijke volgens de eerste (vgl. -nt stam bij pj, pantj op p. 34).

1A Part. Praesens Akt. Naamval Mannelijk Vrouwelijk
49
Onzijdig
Enkelvoud 1
lwn lousa lon
2
lontoj luoshj lon
3
lonti luos lonti
4
lonta lousan lon
Meervoud 1
lontej lousai lonta
2
luntwn luousn luntwn
3
lousi(n) lousi(n) lousi(n) lousi(n)
50 50 50 50
luosaij lousi(n) lousi(n) lousi(n) lousi(n)
4
lontaj luosaj lonta

De toekomende tijd van het actieve participium gaat precies hetzelfde als het praesens, maar
dan met een sigma na de stam. Ook de aoristus ziet er nagenoeg hetzelfde uit:

1C Part. Aoristus Akt. Naamval Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig
Enkelvoud 1
lsaj lsasa lsan
2
lsantoj lusshj lsantoj
3
lsanti luss lsanti
4
lsanta lsasan lsan
Meervoud 1
lsantej lsasai lsanta
2
lusntwn lusasn lusntwn
3
lsasi(n) lsasi(n) lsasi(n) lsasi(n) lussaij lsasi(n) lsasi(n) lsasi(n) lsasi(n)
4
lsantaj lussaj lsanta

Het perfectum volgt vrijwel dezelfde rijtjes, maar ziet er in de vrouwelijke vorm anders uit:

1D Part. Perfect. Akt. Naamval Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig
Enkelvoud 1
lelukj lelukua lelukj
2
leluktoj lelukuaj leluktoj
3
lelukti leluku lelukti
4
lelukta lelukuan lelukj
Meervoud 1
leluktej lelukuai lelukta
2
leluktwn lelukuin leluktwn
3
leluksi(n) leluksi(n) leluksi(n) leluksi(n) lelukuaij leluksi(n) leluksi(n) leluksi(n) leluksi(n)
4
leluktaj lelukuaj lelukta

2E Part. Aoristus Pass. Naamval Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig
Enkelvoud 1
luqej luqesa luqn
2
luqntoj luqeshj luqntoj
3
luqnti luqes luqnti
4
luqnta luqesan luqn
Meervoud 1
luqntej luqesai luqnta
2
luqntwn luqeisn luqntwn
3
luqesi(n) luqesi(n) luqesi(n) luqesi(n) luqesaij luqesi(n) luqesi(n) luqesi(n) luqesi(n)
4
luqntaj luqesaj luqnta

49
De vrouwelijke vormen volgen de verbuiging van doxa (zie p. 6).
50
NB. Vgl. derde persoon meervoud van lw (d.i. zij maken los)!
43
20.2 Syntaxis Participium I (Participium coniunctum)
Met deelwoorden kunnen in n zin meerdere handelingen worden weergegeven. Zo duidt een
voltooid deelwoord op een voortijdigheid met de handeling van het hoofdwerkwoord, een
tegenwoordig deelwoord op een gelijktijdheid etc. In het Grieks worden de participia op drie
manieren toegepast:
Gesubstantiveerd (als zelfstandig naamwoord)
Attributief (als bijvoeglijk tegenwoordig deelwoord)
Predicatief (als bijvoeglijke bijzin, voorzien van voegwoord of voorzetselbepaling)

In het eerste geval wordt het participium voorafgegaan door een lidwoord. Het deelwoord is
dan omgebouwd tot een zelfstandig naamwoord of substantivum. Zo betekent feugn
letterlijk de vluchtende. We vertalen dit doorgaans met de vluchteling of degene die
vlucht. We hebben een voorkeur voor deze laatste constructie met een betrekkelijke bijzin,
omdat niet altijd een duidelijk Nederlands substantivum voor handen is. Zeker als er ook nog
een object bij betrokken is (zie cursieve woorden):

kolouqn emoi (Joh. 8:12)
hij, die Mij volgt (lett. de(gene) Mij volgend)
pmyaj me patr (Joh. 5:37)
de Vader, die Mij gezonden heeft (lett. de Vader Mij hebbende gezonden)
decmenoj mj (Matt. 10:40)
hij, die jullie ontvangt (lett. de(gene) jullie ontvangende)

Attributieve deelwoorden, die bij een zelfstandig naamwoord horen, kunnen worden vertaald
met een bijvoeglijke betrekkelijke bijzin. Als voorbeeld kan dienen: fulassmeqa toj mn
macomnouj polemouj. Er staat: wij wachten ons voor de met ons strijdende vijanden.
Mooier is echter: wij wachten ons voor de vijanden die met ons strijden.

Het ingewikkeldst te vertalen zijn de deelwoorden die iets zeggen van het onderwerp en die
dus niet worden voorafgegaan door een lidwoord, de predicatieve participia. Dan moet
worden gekozen voor een bijvoeglijke bijzin, die wordt ingeleid door een voegwoord. Maar
wlk?
51
Vaak kan worden volstaan met een temporeel voegwoord. Vuistregel daarbij is dat
een participium van de aoristus meestal voortijdig dient te worden vertaald, dus met toen
en nadat. Een tegenwoordig deelwoord duidt op gelijktijdheid (terwijl en als), een
toekomend deelwoord is natijdig (om daarna). Welk voegwoord precies moet worden
gekozen, kan worden ontdekt door het deelwoord eerst letterlijk te vertalen. Zie bijvoorbeeld:
Ka lqn 'Ihsoj ej tn okan Ptrou eden tn penqern ato (Matt. 8,14). Feitelijk
staat hier: En Jezus, gegaan zijnde in het huis van Petrus, zag de schoonmoeder van hem.
Een mooiere vertaling is: En toen/ nadat Jezus het huis van Petrus was binnengegaan, zag
Hij diens schoonmoeder (NB. een aoristus na een temporeel voegwoord wordt bij voorkeur
vertaald met een v.v.t.). Een ander voorbeeld: ka eslqen sn atoj ej t ern
peripatn ka llmenoj (Hand. 3,8), wat in vertaling luidt: En hij ging met hen mee de
tempel binnen, rondwandelend en springend (beter: terwijl hij rondwandelde en sprong
(llomai)).
Het gaat hier overigens steeds om participia waarvan het onderwerp hetzelfde is als dat van
de hoofdzin (het zogeheten participium coniunctum (lett. overeenstemmend)). Merk op dat
dergelijke deelwoorden, wanneer ze worden vergezeld van een hoofdwerkwoord, ook vaak
cordinerend kunnen worden vertaald (waarbij het participium ook een hoofdwerkwoord
wordt en het voegwoord vervalt). Zie bijv. Matt. 5,1: dn d toj clouj nbh ej t roj
(lett. en ziende de scharen, ging Hij de berg op): Hij zag de scharen en ging de berg op.

51
Het dilemma kan worden gellustreerd aan de hand van Philippenzen 2, 6a: j n morf qeo prcwn.
Letterlijk (idiolect) staat hier: die in de gedaante Gods zijnde. Onder meer de Leidse Vertaling geeft: die,
hoewel (concessief) Hij in de gedaante Gods was [...]. Er zijn ook bijbeluitleggers die lezen: die, omdat
(causaal) Hij in de gedaante Gods was [...].
44
20.3 Bijvoeglijke naamwoorden met vocaalstammen
Naast zelfstandige naamwoorden waarvan de stam op een klinker eindigt, zijn er ook
adiectiva met vocaalstammen, zoals tacj (snel), dj (zoet) en barj (zwaar). De stam van
deze bijvoeglijke naamwoorden eindigt uitsluitend op -u of -e (baru- in de eerste en vierde
persoon enkelvoud, bare- in de overige naamvallen). De complete verbuiging gaat als volgt:

Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig
barj barea bar
baroj bareaj baroj
bare bare bare
barn barn barn barn barean bar
barej bareai bara
barwn barein barwn
barsi(n) bareaij barsi(n)
barej barej barej barej bareaj bara

We geven nog de rijtjes van twee zeer veel voorkomende adiectiva:

Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig
mgaj mgaj mgaj mgaj meglh mga mga mga mga polj polj polj polj poll pol pol pol pol
meglou meglhj meglou pollo pollj pollo
megl megl megl poll poll poll
mgan mgan mgan mgan meglhn mga mga mga mga poln poln poln poln polln pol pol pol pol
megloi meglai megla pollo polla poll
meglwn meglwn meglwn polln polln polln
megloij meglaij megloij polloj pollaj polloj
meglouj meglaj megla polloj pollj poll

20.4 Stamtijden
We strooien maar weer eens met de stamtijden van enkele onregelmatige werkwoorden:

Praesens A Futurum A Aoristus A Perfectum A Perfectum P Aoristus P Betekenis

gw xw gagon ca gmai cqhn
voeren
arw r ra
52
rka rmai rqhn
opheffen
pokrnomai pokriqsomai pekrqhn
53
- -- - - -
antwoorden
bllw bal balon bblhka bblhmai blqhn
werpen
banw bsomai bhn bbhka - -
gaan
cw
54
xw xw xw xw scon scon scon scon
55 55 55 55
schka schka schka schka - -
hebben
lambnw lh(m)yomai labon elhfa elhfa elhfa elhfa elhmmai elhmmai elhmmai elhmmai l(m)fqhn l(m)fqhn l(m)fqhn l(m)fqhn
nemen
pptw pesomai
56
peson
57
pptwka
58
- -
vallen

52
De imperativus (en de inf.) van de aoristus hebben een alpha i.p.v. een ta. Vgl. Math. 16, 24: .t t, ..t
e:t ca eu ..t|, a:a|caca .aue| sat aaa e| caue| au eu (als iemand achter Mij wil komen, die
verloochene zichzelf en neme zijn kruis op). Arw is een verb. liq.: de aor. krijgt verlenging v.d. stamklinker!
53
Ook: pekrinmhn. Let op: het gaat hier om een deponens, dus vertalen met ik antwoordde (eens) (z. p. 36).
Het participium pokriqej betekent derhalve antwoordend (i.p.v. geantwoord wordend/ zijnde o.i.d.).
54
Het imperfectum luidt: econ.
55
Aor II (stam = sc-). Betekent vaak ik kreeg. De imperativus luidt: scj.
56
Stam = pes(e). Infinitivus = pesesqai.
57
Ook: pesa.
58
Stam = ptw-.
45
21.1 Participia van verba contracta
De deelwoorden van werkwoorden op -aw, -ew en -ow worden als volgt gevormd (vgl. p. 17-
19, 29, 30):

1 Akt. part. M Gen. etc. V Gen. etc. O Gen. etc.
A Praesens A
timn timntoj timsa timshj timn timntoj
B Futurum A
timswn timsontoj timsousa timsoushj timson timsontoj
C Aoristus A
timsaj timsantoj timsasa timshj timsan timsantoj
D Perfectum A
tetimhkj tetimhktoj tetimhkua tetimhkuaj tetimhkj tetimhktoj

2 M-P partc. M Gen. etc. V Gen. etc. O Gen. etc.
A Praesens M
timmenoj timmenou timwmnh timwmnhj timmenon timmenou
B Futurum M
timhsmenoj timhsmenou timhsomnh timhsomnhj timhsmenon timhsmenou
C Aoristus M
timhsmenoj timhsmenou timhsamnh timhsamnhj timhsmenon timhsmenou
D Perfectum M
tetimhmnoj tetimhmnou tetimhmnh tetimhmnhj tetimhmnon tetimhmnou
E Aoristus P
timhqej timhqntoj timhqesa timhqeshj timhqn timhqntoj
F Futurum P
timhqhsmenoj timhqhsmenou timhqhsomnh timhqhsomnhj timhqhsmenon timhqhsmenou


1 Akt. part. M Gen. etc. V Gen. etc. O Gen. etc.
A Praesens A
filn filontoj filosa filoshj filon filontoj
B Futurum A
filswn filsontoj filsousa filsoushj filson filsontoj
C Aoristus A
filsaj filsantoj filsasa filshj filsan filsantoj
D Perfectum A
pefilhkj pefilhktoj pefilhkua pefilhkuaj pefilhkj pefilhktoj

2 M-P partc. M Gen. etc. V Gen. etc. O Gen. etc.
A Praesens M
filomenoj filomenou filoumnh filoumnhj filomenon filomenou
B Futurum M
filhsmenoj filhsmenou filhsomnh filhsomnhj filhsmenon filhsmenou
C Aoristus M
filhsmenoj filhsmenou filhsamnh filhsamnhj filhsmenon filhsmenou
D Perfectum M
pefilhmnoj pefilhmnou pefilhmnh pefilhmnhj pefilhmnon pefilhmnou
E Aoristus P
filhqej filhqntoj filhqesa filhqeshj filhqn filhqntoj
F Futurum P
filhqhsmenoj filhqhsmenou filhqhsomnh filhqhsomnhj filhqhsmenon filhqhsmenou


1 Akt. part. M Gen. etc. V Gen. etc. O Gen. etc.
A Praesens A
dhln dhlontoj dhlosa dhloshj dhlon dhlontoj
B Futurum A
dhlswn dhlsontoj dhlsousa dhlsoushj dhlson dhlsontoj
C Aoristus A
dhlsaj dhlsantoj dhlsasa dhlsashj dhlsan dhlsantoj
D Perfectum A
dedhlwkj dedhlwktoj dedhlwkua dedhlwkuaj dedhlwkj dedhlwktoj

2 M-P partc. M Gen. etc. V Gen. etc. O Gen. etc.
A Praesens M
dhlomenoj dhlomenou dhloumnh dhloumnhj dhlomenon dhlomenou
B Futurum M
dhlwsmenoj dhlwsmenou dhlwsomnh dhlwsomnhj dhlwsmenon dhlwsmenou
C Aoristus M
dhlwsmenoj dhlwsmenou dhlwsamnh dhlwsamnhj dhlwsmenon dhlwsmenou
D Perfectum M
dedhlwmnoj dedhlwmnou dedhlwmnh dedhlwmnhj dedhlwmnon dedhlwmnou
E Aoristus P
dhlwqej dhlwqntoj dhlwqesa dhlwqeshj dhlwqn dhlwqntoj
F Futurum P
dhlwqhsmenoj dhlwqhsmenou dhlwqhsomnh dhlwqhsomnhj dhlwqhsmenon dhlwqhsmenou

De verbuiging van de deelwoorden van verba contracta volgt die van lw (zie p. 42).


46
21.2 Participia van verba liqiuda
De deelwoorden die horen bij asigmatische molenaarswerkwoorden volgen, zoals we
inmiddels gewend zijn, bij het futurum en de aoristus de verbuiging van filw. Zie ggllw
(maar ook bijv. ntllomai):

1 Akt. part. M Gen. etc. V Gen. etc. O Gen. etc.
A Praesens A
ggelln ggllontoj ggellosa ggelloshj ggllon ggllontoj
B Futurum A
ggeln ggelontoj ggelosa ggeloshj ggelon ggelontoj
C Aoristus A
ggelaj ggelantoj ggelasa ggelashj ggelan ggelantoj
D Perfectum A
ggelkj ggelktoj ggelkua ggelkuaj ggelkj ggelktoj

2 M-P partc. M Gen. etc. V Gen. etc. O Gen. etc.
A Praesens M
aggellmenoj aggellmenou aggellomnh aggellomnhj aggellmenon aggellmenou
B Futurum M
aggelomenoj aggelomenou aggeloumnh aggeloumnhj aggelomenon aggelomenou
C Aoristus M
aggeilmenoj aggeilmenou aggeilamnh aggeilamnhj aggeilmenon aggeilmenou
D Perfectum M
ggelmnoj ggelmnou ggelmnh ggelmnhj ggelmnon ggelmnou
E Aoristus P
aggelqej aggelqntoj aggelqesa aggelqeshj aggelqn aggelqntoj
F Futurum P
aggelqhsmenoj aggelqhsmenou aggelqhsomnh aggelqhsomnhj aggelqhsmenon aggelqhsmenou

Ook bij de stamtijden kunnen zulke participia opduiken. Dat gebeurt o.a. wanneer de stam
van afwijkende tijden op een -m, -l, -n of -r eindigt. Zie r, het futurum van lgw.
Maar het geldt ook voor pesomai, de toekomende tijd van pptw (stam: pes(e)-):

1 Part. M Gen. etc. V Gen. etc. O Gen. etc.
B Futurum A
rn rontoj rosa roshj ron rontoj
B Futurum M
pesomenoj pesomenou pesoumnh pesoumnhj pesomenon pesomenou

21.3 Participia van de thematische aoristus passief
Passieve thematische aoristi (p. 36) zonder -q ontberen dit kenmerk ook in de deelwoorden:

Werkwoord Aoristus P Part. Aor. P.
M.

V.

O.
Betekenis
kptw kphn kopej kopesa kopn
(eens) w/z. geslagen
sperw sprhn sparej sparesa sparn
(eens) w/z. gezaaid
stllw stlhn stalej stalesa staln
(eens) w/z. gezonden
fqerw fqrhn fqarej fqaresa fqarn
(eens) w/z. vernietigd
fanomai fnhn fanej fanesa fann
(eens) verschijnend (!)

21.4 Participia van de stamaoristus
Participia van stamaoristi (p. 24) volgen geen enkele logica en moeten worden aangeleerd:

Werkwoord Aoristus Part. Aor. A.
M.

V.

O.

Gen. etc.
Betekenis
(eens)
banw bhn bj bsa bn bntoj
gaand
ginskw gnwn gnoj gnosa gnon gnntoj gnntoj gnntoj gnntoj
wetend
carw crhn carej caresa carn carntoj
z. verheugend

21.5 Bijzondere participia
Tot slot nog enkele afwijkende deelwoorden bij de stamtijden van p. 40:

Werkwoord Part. A
M.

V.

O.

Gen. etc.
Betekenis
em n osa n ntoj
zijnde
oda
59
edj edua edj edtoj
wetend

59
Let op: oda is, afgaand op de vorm, een perfectum van het in onbruik geraakte werkwoord edw.
47
21.6 Syntaxis Participium II (Genitivus absolutus)
In hoofdstuk 20.2 zagen we dat het onderwerp van het participium kan overeenstemmen met
dat van de persoonsvorm (het participium coniunctum). Zie bijv. de zin: ka pargwn eden
leun (en terwijl hij voorbij ging, zag hij Levi). Maar het deelwoord kan ook voorkomen in
een op zichzelf staande genitivus-constructie, de zogeheten genitivus absolutus. Het
deelwoord heeft daarin een eigen onderwerp dat niet tegelijkertijd deel uitmaakt van de
persoonsvorm. Zowel het participium als zijn eigen subject staan in de tweede naamval. De
absolute constructie als geheel heeft een bijwoordelijke functie ten opzichte van het gezegde.
Het Nederlands kent enkele archasche bijwoordelijke uitdrukkingen die in feite ook een
genitivus absolutus vormen, zoals bijvoorbeeld ijs en weder dienende (eig. indien ijs en
weder dienen), staande de vergadering (eig. zolang de vergadering staat) en hangende
het onderzoek (eig. zolang het onderzoek hangt).
Het is lastig om een Griekse genitivus absolutus in het Nederlands te vertalen. Een constructie
met een voorzetselbepaling of een bijzin benadert de betekenis nog het best. Meestal voldoet
een bijzin van tijd (temporeel: terwijl, als, toen, nadat etc.), maar ook een bijzin van reden
(omdat), van toegeving (ofschoon, hoewel) of van voorwaarde (mits) kan een optie zijn.
Een en ander hangt af van de context (zie o.m. BDR 423). Een voorbeeld:

Et aeu|e, eu E. eu a aa aua
.:. :.c.| e :|.ua e a,te| .:t :a|a,
Terwijl Petrus deze woorden nog sprak, viel de heilige Geest op
allen (Hand. 10,44)

Hier wordt de genitivus absolutus gevormd door het deelwoord lalontoj en de eigennaam
van Petrus, ook in de tweede naamval. Feitelijk staat er: Petrus nog sprekend [...]. Voor de
vertaling veranderen we Petrus, het naamwoord, in het onderwerp en het participium in het
gezegde, waarna we de hele constructie laten voorafgaan door een passend voegwoord (hier:
terwijl, want het gaat om een participium praesentis).

`A:.e|a| e. a| a,,.a| `Iaa||eu
ae .,.t| [...]
En toen/ nadat de boden van Johannes waren weggegaan (lett.
en de boden weggaande), begon Hij te zeggen [...] (Lucas 7, 24)

In deze tekst is een participium van de aoristus gebruikt, wat duidt op een voortijdigheid.
Erst gingen de boden weg, en daarna begon Jezus te spreken. In de paralleltekst uit Matths
staat overigens:

Teu a| e. :e.ue.|a| ae e `Iceu,
.,.t| [...]
En terwijl zij heengingen (lett. en deze gaande), begon Jezus te
zeggen [...] (Matth. 11, 7)

Nu nog een voorbeeld met een deelwoord van het perfectum:

Tecau a e. aueu c.ta :.:etse e,
.:ec.| au a| eus .:tc.ue| .t, aue|
en hoewel (voegwoord van toegeving!) Hij zoveel tekenen voor
hen gedaan had (lett. en hij hebbende gedaan zoveel tekenen
voor hen), geloofden zij niet in Hem (Joh. 12,37)

21.7 Syntaxis Participium III (Accusativus cum participio)
Na werkwoorden van waarneming (zien, horen), weten, aantonen en melden volgt vaak een
contructie met een deelwoord, de zogenoemde accusativus cum participio. Er staat dan in het
Grieks: ik hoor haar zingende of ik zie hem komende, waarbij het object (haar, hem) in de
vierde naamval staat. Let dus op bij de werkwoorden blpw, qewrw, rw, qeomai, kow,
ginskw, oda, pstamai, erskw, deknumi, dhlw, pofanw en ggllw!
Als voorbeeld dient een tekst uit Matths (Matth. 3,7): dn d polloj tn Farisawn ka
Saddoukawn rcomnouj p t bptisma ato (Toen hij nu zag (lett. ziende), dat vele van
de Farizeen en Sadduceen tot zijn doop kwamen (lett. komende)). De woorden polloj ...
rcomnouj vormen de accusativus cum participio, die volgt op ziende (dn, part. aor. van
rw).
48
Andere voorbeeldzinnen:

blpw t pnema katabanon
ik zie de geest neerdalen
kow atn lalonta
ik hoor hem spreken
kow ato lalontoj
ik hoor hem spreken
60


21.8 De vergrotende en overtreffende trap
Een kenmerk van bijvoeglijke naamwoorden is dat ze sterker kunnen worden gemaakt (te
weten sterk, (nog) sterker, sterkst). In het Grieks wordt de regelmatige vergrotende trap of
comparativus gevormd door achter de mannelijke stam van adiectiva -teroj (-tera, -teron)
te plakken. Voor een (in het NT zeldzame) superlativus of overtreffende trap wordt de stam
verlengd met de uitgang -tatoj (-tath, -taton). We illustreren dit aan de hand van het woord
dkaioj (rechtvaardig, stam van het masculinum = dikaio), dikaiteroj (rechtvaardiger) en
dikaitatoj (rechtvaardigst, of: totaal rechtvaardig). Zowel de vergrotende als overtreffende
trap worden verbogen als adiectiva op -oj (-h/-a, -on).
In het Nederlands worden comparativi en superlativi vergezeld van het woordje dan. Het
koin-Grieks heeft hier drie mogelijkheden voor:
het woordje (=dan): dikaiteroj uj (rechtvaardiger dan de zoon).
een genitivus comparationis (van vergelijking): dikaiteroj to uo (vaak in
combinatie met een bijwoord of bijvoeglijk naamwoord (BDR 185)).
de voorzetsels par of pr (meer dan (+4)), die eigenlijk hebrasmen (gezien vanuit)
zijn voor: dikaiteroj par (pr) tn un (alleen NT).

21.9 Stamtijden
Weer enkele verse stamtijden:

Praesens A Futurum A Aoristus A Perfectum A Perfectum P Aoristus P Betekenis

martnw martsw marton
61
mrthka - -
zondigen
kalw
62
kalsw klesa kklhka kklhmai klqhn
roepen
manqnw maqsomai maqon memqhka - -
leren
pscw
63
pesomai pesomai pesomai pesomai paqon pponqa pponqa pponqa pponqa
64
- -
lijden
poreomai DP poresomai - - pepreumai poreqhn
gaan
szw
65
ssw swsa sswka sswmai sqhn
redden
tktw
66
txomai
67
tekon ttoka ttoka ttoka ttoka
68 68 68 68
- tcqhn
baren
fobomai DP fobsomai
69
- - - fobqhn
vrezen

22.1 Coniunctivus in hoofdzinnen
Voor het doen van een subjectief gekleurde mededeling, zoals een wens, twijfel, verbod,
mogelijkheid of aansporing, maakt het Grieks veelvuldig gebruik van de aanvoegende wijs of
coniunctivus. Deze is duidelijk onderscheiden van de tot nu toe steeds besproken indicativus
die veeleer een objectief feit of stand van zaken weergeeft.

60
Let op: kow kan zowel worden gevolgd door een 4
e
als door een 2
e
naamval (genitivus cum participium)!
61
Ook: mrthsa (deelwoord: martsaj (martsantoj)). Deelwoord van marton = martn (-tntej).
62
Stam = kale-/ klh-.
63
Eigenlijk: paq-skw.
64
Stam = ponq-.
65
Dentaal. Let op: de i is geen praesensversterking; het werkwoord heeft twee stammen: sd- en sw-.
66
Het werkwoord heeft een geredupliceerde praesensstam (d.w.z. praesensstam = kt-, waar ti is voorgeplakt).
67
Stam = tek-.
68
Stam = tok-.
69
Ook: fobhqsomai.
49
De aanvoegende wijs is te herkennen aan de verlengde bindvocalen, m.a.w. wanneer er in
plaats van lomen (wij maken los) staat: lwmen (laten wij losmaken). Een ander kenmerk is
de ontkenning, die bij de coniunctivus (vrijwel) altijd m luidt, i.p.v. o. Een overzicht:

Praes. ind. A Praes. con. A Praes. con. M Aor. con. A
70
Aor. con. M Aor. con. P

ik maak los laat ik losmaken laat ik me losmaken,
worden losgemaakt
laat ik (eens)
losmaken
laat ik me (eens)
losmaken
laat ik (eens) worden
losgemaakt

lw lw
71
lwmai lsw
72
lswmai luq
leij lj l l l l lsj ls ls ls ls luqj
lei l l l l
73
lhtai ls ls ls ls
74
lshtai luq
lomen lwmen lumeqa lswmen lsmeqa luqmen
lete lhte lhsqe lshte lshsqe luqte
lousi(n) lwsi(n) lwntai lswsi(n) lswntai luqsi(n)

Merk op dat enkele vormen van de coniunctivus niet van elkaar zijn te onderscheiden, terwijl
sommige ook overeenkomen met de indicativus. Zo heeft ls maar liefst drie betekenissen:
laat hij (eens) losmaken (aor. con. A), laat jij jezelf (eens) losmaken (aor. con. M) en jij zult
jezelf losmaken (fut. ind. M). Let dus op de context van het werkwoord!

Enkele illustraties van de aanvoegende wijs in hoofdzinnen:

adhortativus of aansporing
75

gwmen nteqen
laten wij vanhier gaan

fej dwmen
welaan, laten we (eens) zien

fej kblw (aor. con.) t krfoj
kom, laat ik de splinter wegnemen
dubitativus of twijfel
76

pqen gorswmen rtouj;
waar moeten we broden kopen?
prohibitivus of verbod
77

m nomshte
meent niet (dat ik gekomen ben om)

In het NT komen drie manieren voor om een verbod (prohibitivus) uit te drukken:
een imperativus, voorafgegaan door m (m le = maak niet los).
een aoristus coniunctivus (2
e
persoon enkv./mv.) met m (m lsj = maak niet los).
een gewoon futurum (hebrasme), voorzien van m of o (m / o lseij).
78


22.2 Coniunctivus in bijzinnen
Het Grieks gebruikt de coniunctivus veelvuldig in bijzinnen, speciaal in bijzinnen die finaal of
doelaangevend zijn. Zulke bijzinnen worden ingeleid door de woordjes na (m) of pwj
(m) met de betekenis opdat (niet) of om (niet) Het woordje m kan op zichzelf
overigens ook de betekenis van na m of pwj m hebben (dus: opdat niet of om niet).
Opnieuw enkele voorbeelden:

m krnete, na m kriqte
oordeelt niet opdat ge niet geoordeeld wordt.
gapte toj cqroj mn pwj gnhsqe uo to
hebt uw vijanden lief opdat ge kinderen wordt van uw
patrj mn
Vader.
ran on lqouj na blwsin p' atn
zij namen dan stenen op om naar Hem te werpen.
79

blpete m planhqte
ziet (toe), dat gij u niet laat verleiden.


70
Let op: lijkt qua vorm op een futurum (maar mt verl. bindvocaal), hoewel de coniunctivus geen futurum kent!
71
Let op: geen verschil met de indicativus.
72
Let op: is identiek aan de 1
e
pers. sing. futurum indicativus A.
73
Let op: is identiek aan de 2
e
pers. sing. praesens medium (en de 2
e
pers. van de indicativus praes. medium)!
74
Let op: is identiek aan de 2
e
pers. sing. aoristus medium!
75
Soms versterkt door de werkwoordsvorm fej, een aor. imp. 2
e
pers. sing. van fhmi, wat laten gaan of
toelaten betekent. Er gaat een appl vanuit om de ander iets te laten doen, te vertalen met: kom of welaan.
76
Staat vaak in de 1
e
persoon (enk./mv.) en betekent [...] moet ik / moeten we? (zichzelf en omstanders
afvragend). Overigens is een dubitativus weinig anders dan een adhortativus die in een vraag is veranderd!
77
In dit geval wordt altijd de (tweede persoon enkelvoud of meervoud van de) aoristus coniunctivus gebruikt.
78
Vgl. m moiceseij = gij zult niet echtbreken en o foneseij = gij zult niet doden. Zie ook bijlage 7.1.1.3.
79
NB. de statenvertaling heeft: zij namen dan stenen op, (op)dat zij ze op Hem wierpen.
50
22.3 De vergrotende en overtreffende trap (vervolg)
Naast de reeds bekende uitgangen -teroj (etc.) en -tatoj (etc.) voor resp. de comparativus en
de superlativus komen ook voor: -(i)wn, -(i)wn, -ion (als vergrotende trap) en -istoj, -isth,
-iston (als overtreffende trap). Het is niet te zeggen welke uitgang bij welk bijvoeglijk
naamwoord hoort. Wel krijgen veel onregelmatige comparativi de uitgang op -(i)wn etc.
De vervoeging van de vergrotende trap op -(i)wn etc. volgt de derde declinatie (die van de -n
stammen), waarbij de n verdwijnt voor de sigma van de dativus-meervoud. Als voorbeeld
geven we dj (doj, vgl. barj in par. 20.3) = zoet, heerlijk, aangenaam:

Comparativus Superlativus
M/V O M V O

dwn dion distoj disth diston
donoj donoj distou disthj distou
doni doni dist dist dist
dona
80
dion diston disthn diston
donej
81
dona
82
distoi distai dista
dinwn dinwn distwn distwn distwn
dosi(n) dosi(n) distoij distaij distoij
donaj
83
dona
84
distouj distaj dista

Merk op dat er soms in het NT een comparativus staat in plaats van een superlativus en
omgekeerd. Vgl. mikrteroj (= de kleinste (Lc 7:28)) en prtj mou n (= hij was eerder
dan ik (Joh. 1:15)). De superlativus komt overigens als vorm weinig voor in koin-Grieks.

Nog enkele veelvoorkomende onregelmatige comparativi/ superlativi:

gaqj kresswn krtistoj
goed, beter, best (of: beltwn, bltistoj)
kakj cerwn ceristoj
slecht, slechter dan (of:kakwn, kkistoj)
kalj kallwn kllistoj
(mooi) goed, beter, best
mgaj mezwn
85
mgistoj
groot, groter dan
lgoj lsswn lcistoj
klein, kleiner dan (klassiek: lttwn)
polj plewn plestoj
veel, meer, meest (vgl. o pleonej)

22.4 Perfectum-praesens
In par. 9.1 en 19.2 maakten we al kennis met oda (weten, kennen), dat eigenlijk een
perfectum is, maar vertaald wordt met een praesens (nl. ik weet). Er bestaan meer van zulke
werkwoorden, zoals ewqa (gewend zijn, gewoon zijn), wat een perfectum-praesens is van het
in koin-Grieks reeds verouderde qw (vgl. t qoj = gewoonte):
86


Indicativus

Perfectum Imperativus Infinitivus

ewqa
Niet NT
ewqenai
ewqaj


ewqe(n)
ewqamen
ewqate
ewqasi(n)

80
Ook wel dw (doa).
81
Ook wel douj (doej).
82
Ook wel dw (doa).
83
Ook wel douj (doaj).
84
Ook wel dw (doa).
85
Bijv.: mezw totwn y (grotere dingen (acc., zie noot 84) dan deze (genitivus comparativus) zul je zien!)
86
Vgl. ggerka (gerw), stka (stamai), mmnhmai (mimnskomai) en ppoiqa (peqomai).
51
Plusquamerfectum Participium

eqein ewqj, ewqua, ewqj
eqeij
eqei
eqeimen
eqeite
eqeisan

22.5 Verbuiging van eigenamen
De verbuiging van eigennamen in het Grieks gebeurt zelden regelmatig. Sommige namen zijn
zelfs indeclinabel (zoals Satn, Bhqlem, 'Isral, Leu, Nazar), andere volgen
geheel eigen patronen (vgl. ook par. 6.1). Zie bijv. Mwusj (Mozes) en Leuj (Levi):

Mwusj Leuj
to Mwuswj Leui
t Mwuse
87
-
tn Mwusn
88
Leun

Voc Mwus -

22.6 Stamtijden
Tot slot weer wat stamtijden:

Praesens A Futurum A Aoristus A Perfectum A Perfectum P Aoristus P Betekenis

rskw rsw resa - -- - - -
behagen
domai DP (2)
89
desomai - - -- - - deqhn
verzoeken
dw dsw dsa ddeka ddemai dqhn
binden
kplssomai kplagsomai - - kpplhgmai xeplghn
90
versteld staan
sqw fgomai fgomai fgomai fgomai
91 91 91 91
fagon fagon fagon fagon - - -
eten
mnw
92
momai mosa mmoka - -
zweren
trfw qryw qreya ttrofa tqrammai trfhn
93

(op)voeden
trcw
94
dramomai dramomai dramomai dramomai dramon dramon dramon dramon dedrmhka dedrmhka dedrmhka dedrmhka - -
rennen

23.1 Coniunctivus verba contracta
Werkwoorden met een stam die eindigt op de klinkers a, e of o worden ook in de
coniunctivus samengetrokken. Merk op dat de verlenging van de bindvocalen plaatsvindt vr
de contractie.

Indicativus Coniunctivus

Praesens A Praesens M Praesens A Praesens M

tim timmai tim -aw timmai -aw
timj timsai, tim timj -a tim tim tim tim -a
tim timtai tim -a timtai -ah
timmen timmeqa timmen -aw timmeqa timmeqa timmeqa timmeqa -aw
timte timsqe timte -ah timsqe -ah
timsi(n) timntai timsi(n) -aw timntai -aw

87
Ook wel: Mwus (veelvuldig gebruikt in LXX, maar slechts 1 keer in NT). Mwuse staat 8 keer in NT.
88
Ook wel: Mwusa (slechts 1 keer in NT tegen 4 keer voor Mwusn (dat ook veelvuldig in LXX staat)).
89
Vervoeging praesens: domai, d, detai, demeqa, desqe, dontai.
90
Thematische aoristus (aor. II), zie p. 36. NB. bij eenlettergrepige stammen van verba muta verandert de e
vaak in een a bij de aoristus P. en het perfectum (zie par. 17.2 en 24.2).
91
Vervoeging futurum: fgomai, fgesai (en dus niet fg), fgetai etc.
92
Ook mnumi (stam = omo-).
93
Thematische aoristus (aor. II), zie p. 36. Vgl. noot 90.
94
Overige stammen op dram(h)-.
52
Indicativus Coniunctivus

Praesens A Praesens M Praesens A Praesens M

fil filomai fil -ew filmai -ew
filej fil filj -e fil -e
file filetai fil -e filtai -eh
filomen filomeqa filmen -ew filmeqa -ew
filete filesqe filte -eh filsqe -eh
filosi(n) filontai filsi(n) -ew filntai -ew

Indicativus Coniunctivus

Praesens A Praesens M Praesens A Praesens M

dhl dhlomai dhl -ow dhlmai -ow
dhloj dhlo dhloj
95
-o dhlo -o
dhlo dhlotai dhlo -o dhltai -oh
dhlomen dhlomeqa dhlmen -ow dhlmeqa -ow
dhlote dhlosqe dhlte -oh dhlsqe -oh
dhlosi(n) dhlontai dhlsi(n) -ow dhlntai -ow

Het is van belang om de coniunctivus goed te herkennen. Soms kan dat alleen aan de hand
van de context.
96
Let bijvoorbeeld op het werkwoord timw, waar de indicativus en de
coniunctivus in alle vormen gelijkluidend zijn! Maar ook bij de andere verba contracta is er
veel overlap.

23.2 Coniunctivus van verba liquidia
Zoals verba liquida in de indicativus een sigmaloze aoristus kennen, zo heeft ook de
coniunctivus van deze werkwoorden geen sigma in de aoristus. Ook wijkt de stam af van het
praesens. Zo wordt bij mnw (wachten, blijven) de ind. aoristus meina en de daarbij
behorende coniunctivus menw. Zie ook het werkwoord ggllw (berichten):

Praes. ind. A Praes. con. A Praes. con. M Aor. con. A Aor. con. M Aor. con. P

ik bericht laat ik berichten laat ik berichten,
worden bericht
laat ik (eens) berichten laat ik (eens)
berichten
laat ik (eens) worden
bericht

ggllw ggllw ggllwmai ggelw ggelw ggelw ggelw ggelwmai ggelwmai ggelwmai ggelwmai ggelq ggelq ggelq ggelq
gglleij ggllj ggll ggelj ggelj ggelj ggelj ggel ggel ggel ggel ggelqj ggelqj ggelqj ggelqj
ggllei ggll ggllhtai ggel ggel ggel ggel ggelhtai ggelhtai ggelhtai ggelhtai ggelq ggelq ggelq ggelq
ggllomen ggllwmen ggllmeqa ggelwmen ggelwmen ggelwmen ggelwmen ggeilmeqa ggeilmeqa ggeilmeqa ggeilmeqa ggelqmen ggelqmen ggelqmen ggelqmen
ggllete ggllhte ggllhsqe ggelhte ggelhte ggelhte ggelhte ggelhsqe ggelhsqe ggelhsqe ggelhsqe ggelqte ggelqte ggelqte ggelqte
ggllousi(n) ggllwsi(n) ggllwntai ggelwsi(n) ggelwsi(n) ggelwsi(n) ggelwsi(n) ggelwntai ggelwntai ggelwntai ggelwntai ggelqsi(n) ggelqsi(n) ggelqsi(n) ggelqsi(n)

23.3 Coniunctivus van thematische aoristi
Bij de zgn. thematische aoristi, waarbij de indicativus van de aoristus de uitgangen van het
imperfectum volgt (zie par. 13.1), krijgt de aoristus ook in de coniunctivus de uitgangen van
het praesens. Wel wijkt de stam af (zie de stamtijden!!!). Zie bllw (aoristus = balon):

Praes. ind. A Praes. con. A Praes. con. M Aor. con. A. Aor. con. M. Aor. con. P.

bllw bllw bllwmai blw
97
blwmai blhq
blleij bllj bll blj bl blhqj
bllei bll bllhtai bl blhtai blhq
bllomen bllwmen ballmeqa blwmen blmeqa blhqmen
bllete bllhte bllhsqe blhte blhsqe blhqte
bllousi(n) bllwsi(n) bllwntai blwsi(n) blwntai blhqsi(n)

95
Let op dat niet de stamklinker, maar de bindvocaal wordt verlengd (dus geen dhlj!).
96
NB. lees een aanvoegende wijs bij uitdrukkingen van aansporing, verbod of twijfel en doelaangevende
bijzinnen, die beginnen met na of pwj (zie p. 49).
97
Vgl. bal = ik zal werpen (ind. fut. A).
53
23.4 Coniunctivus van onregelmatige werkwoorden
Nu volgt de coniunctivus van onregelmatige werkwoorden, te weten werkwoorden met een
stamaoristus (zie par. 13.2), met een perfectum-praesens en em.

bhn bhn bhn bhn (ik ging) crhn crhn crhn crhn (ik verheugde me) gnwn gnwn gnwn gnwn (ik wist) oda oda oda oda (ik weet) em em em em (ik ben)

Aoristus Aoristus Aoristus Perfectum Praesens

b car gn ed
bj carj gnj edj j
b car gn ed
bmen carmen gnmen edmen men
bte carte gnte edte te
bsi(n) carsi(n) gnsi(n) edsi(n) si(n)

Let op de vormen van em, die steeds terugkeren als uitgang bij de actieve coniunctivus-
vormen.

23.5 Coniunctivus passieve thematische aoristi
Passieve aoristi die als passiefkenmerk alleen een -h hebben, ontberen ook een -q in de
coniunctivus:

Werkwoord Ind. Aoristus P. Con. Aoristus P. Betekenis



kplssomai xeplghn kplag
laat ik (eens) versteld staan
kptw kphn kop
laat ik (eens) worden geslagen
sperw sprhn spar
laat ik (eens) worden gezaaid
stllw stlhn stal
laat ik (eens) worden gezonden
trfw trfhn traf
laat ik (eens) worden opgevoed
fqerw fqrhn fqar
laat ik (eens) worden vernietigd
fanomai fnhn fan
laat ik (eens) verschijnen
98


23.6 Syntaxis: coniunctivus na bijzin met n n n n
We zagen al dat na de woorden na of pwj een coniunctivus volgt. Datzelfde gebeurt meestal
ook na het voegwoordje n. Dit veelvuldig gebruikte partikel heeft van zichzelf geen
betekenis, maar verleent het werkwoord waar het bij staat een zekere voorwaardelijkheid. Het
vervaagt de inhoud van een (bij)zin tot een mogelijkheid (coniunctivus generalis) of
verwachting (coniunctivus futuralis). Vaak is n versmolten met e of te (n en tan, resp.
indien en wanneer). Hoe je een coniunctivus na n precies moet vertalen, hangt af van de
context. Soms zijn beide mogelijkheden verdedigbaar.

sat e a| :ec.u,c., eus . c.c. a, et
u:estat
Wanneer jullie bidden (con. praesens M van prosecomai),
moeten jullie niet zijn als de huichelaars (Mt. 6:5)
.a| e|e| aaat eu tateu au eu
caceat
Indien ik slechts Zijn kleed zal aanraken (con.aor. M van ptw),
zal ik worden gered (Mt. 9:21)

In de eerste zin is sprake van een coniunctivus generalis (vertaald met een tegenwoordige
tijd), in de tweede van een futuralis (vertaald met zullen). Dat laatste is ook te zien aan het
gebruik van het futurum in de hoofdzin.

Het woord n leidt soms in het koin-Grieks een eigen leven. Dat heeft enerzijds tot gevolg
dat het dan de binding met n verliest, waardoor er geen coniunctivus volgt, maar een
indicativus (zie vetgedrukt gedeelte), terwijl wel sprake is van een mogelijkheid:

sat .a| etea.| sat .a| etea.| sat .a| etea.| sat .a| etea.| (i.p.v. .tea.|) et aseu .t
a| e .a| ata .a
En indien wij weten dat Hij ons (ver)hoort wat wij ook vragen
(1 Joh. 5:15)

98
Let op: fan betekent ook: ik zal tonen (futurum van fanw).
54
Anderzijds kan n de betekenis van indien verliezen en slechts nog duiden op n +
coniunctivus. Dit gebeurt vaak als n n n n volgt op een betrekkelijk voornaamwoord (n n n n
kan dan onvertaald blijven). Ook hiervan bevat bovengenoemde passage uit de eerste
Johannesbrief een voorbeeld, te weten in het niet-cursieve deel. Daar duidt de combinatie van
en n op een coniunctivus generalis, een mogelijkheid.

Een ander voorbeeld:

:a|a eu| e ca .a| .. [...] alles dus wat gij wilt [...] (Mt. 7:12)

Hier volgt n op het betrekkelijk voornaamwoord sa (= wat), waardoor opnieuw een
coniunctivus generalis wordt gevormd.

23.7 Syntaxis: coniunctivus aoristus na o m o m o m o m
Het NT-Grieks kan een ontkenning van iets wat in de toekomst ligt extra aanzetten door
middel van de dubbele negatie o m (zeker niet zullen). Daarop volgt dan doorgaans een
coniunctivus van de aoristus:

eu .tc.. .t, | act.ta| a|
eua|a|
jullie zullen zeker het koninkrijk der hemelen niet binnen gaan
(Mt. 5:20)

We tekenen hierbij aan dat een enkele keer na zon dubbele ontkenning een indicativus van
het futurum volgt:

eu .cat cet eue
dat zal U zeker niet overkomen (Mt. 16:22)

23.8 Syntaxis: coniunctivus na qlw qlw qlw qlw
Na het werkwoord qlw (willen) volgt doorgaans na (dat) en een coniunctivus:

.a t|a ea, et | s.|a| `Iaa||eu
eu a:tceu
ik wil, dat je mij het hoofd van Johannes de Doper geeft (Mk.
6:25)

Maar in het NT valt na na qlw geregeld weg. Toch blijft dan de coniunctivus gehandhaafd:

... a:euca u t| e| act.a a|
`Ieueata|,
wilt gij, dat ik u de Koning der Joden loslaat? (Mk. 15:9) En dus
niet: [...] zal loslaten (vgl. Willibrord 78)!

Nog drie voorbeelden:

t cet ..t, :et ca,
wat wil je dat ik voor je doe? (Mk. 10:51)
t ..t, . :et ca cet,
wat wil je dat ik voor je doe?
t ..t, . :et.t| cet,
wat wil je dat ik voor je doe?

Let op de derde optie, waar in de constructie een accusativus cum infinitivo is geslopen (zie
par. 16.3). De coniunctivus komt dan te vervallen.

23.9 Syntaxis: coniunctivus na temporele partikels
Naast het reeds besproken tan (wanneer), kent het Grieks nog enkele temporele
voegwoorden die (vrijwel steeds) worden gevolgd door een coniunctivus: wj o (of tou),
cri o (of tou) en mcri o (of tou), die alledrie totdat en zolang als betekenen. Zowel
na wj, cri als mcri komt een genitivus, waardoor ook de relativa o en tou (van stij) in
de tweede naamval staan. Soms staat bij wj het woordje n in plaats van o: sqi ke wj
n epw soi (blijf daar totdat Ik het u zeg (Mt. 2:13)).
55
23.10 Stamtijden
Tot besluit een nieuw rijtje van acht werkwoorden en hun stam(p)tijden:

Praesens A Futurum A Aoristus A Perfectum A Perfectum P Aoristus P Betekenis

arw
99
arsw
100
elon elon elon elon rhka rhmai rqhn
nemen
poqnskw poqanomai
101
pqanon tqnhka - -
sterven
bolomai DP boulsomai - - - boulqhn
willen
didskw didxw ddaxa deddaca deddagmai didcqhn
leren
erskw ersw eron eron eron eron erhka erhmai erqhn
vinden
lepw leyw lipon lipon lipon lipon lloipa lloipa lloipa lloipa lleimmai lefqhn
achterlaten
pnw pomai pomai pomai pomai
102 102 102 102
pion pion pion pion ppwka ppwka ppwka ppwka ppomai ppomai ppomai ppomai pqhn pqhn pqhn pqhn
drinken
punqnomai pesomai pesomai pesomai pesomai pqomhn - ppusmai -
navragen

24.1 Perfectum van verba muta

Tenues Mediae Aspiratae
labialen (lipklanken)
p pp p b bb b f ff f
gutturalen (keelklanken)
k kk k g gg g c cc c
dentalen (tandklanken)
t tt t d dd d q qq q

Het is alweer even geleden dat de vormen van het perfectum zijn behandeld (par. 9.1 en 18.1).
Deze zien er bij verba muta iets anders uit. Labialen en gutturalen krijgen in de actieve
vormen een geaspireerde medeklinker in de stam, terwijl bij dentalen de stomme
medeklinker verdwijnt. Ten aanzien van de mediale vormen gelden aanvullende regels:

Stamwijziging Stam + k kk k Stam + s ss s Stam + m mm m Stam + t tt t Stam + (s ss s)q qq q
labialen
f ff f y yy y mm mm mm mm pt pt pt pt fq fq fq fq
gutturalen
c cc c x xx x gm gm gm gm kt kt kt kt cq cq cq cq
dentalen
k kk k s ss s sm sm sm sm st st st st sq sq sq sq

Bij labialen als kalptw (stam: kalup-) wordt de k in het activum geaspireerd tot f:

Perf. A Perf. M Plq. Perf. M Imp. M Inf. Aoristus Pass.

keklufa keklummai kekalmmhn kalufqhn
keklufaj kekluyai kekluyo kekluyo keklufqai kalufqhj
keklufe(n) kekluptai keklupto kekalfqw kalufqh
kekalfamen kekalmmeqa kekalmmeqa
Participium
kalufqhmen
kekalfate keklufqe kekalfqe keklufqe kalufqhte
keklufasi(n) kekalummnoi
es(n)
kekalummnoi
san
kekalfqwsan kekalummnoj kalufqhsan

Gutturalen als fulssw (fulak-) hebben na aspiratie een c i.p.v. een k in het actief:

Perf. A Perf. M Plq. Perf. M Imp. M Inf. Aoristus Pass.

peflaca peflagmai pefulgmhn fulcqhn
peflacaj peflaxai peflaxo peflaxo pefulcqai fulcqhj
peflace(n) peflaktai peflakto pefulcqw fulcqh
pefulcamen pefulgmeqa pefulgmeqa
Participium
fulcqhmen
pefulcate peflacqe peflacqe peflacqe fulcqhte
peflacasi(n) pefulagmnoi
es(n)
pefulagmnoi
san
pefulcqwsan pefulagmnoj fulcqhsan

99
NB. het NT bevat alleen de mediale vorm aromai (voor zich nemen, kiezen), fut. arsomai, aor. elmhn,
perf. P. rhmai. Ook in het NT: kaqairw (omlaag halen/ trekken) en nairw (wegnemen of doden).
100
Ook wel l.
101
Stam = qan- (verbum liquidum). Let op: poqan = jij zal sterven/ laat hij e. sterven/ jij moet e. sterven v.j.z.
102
Vervoeging van het futurum: pomai, pesai (en dus niet p), pitai etc.
56
Dentaalstammen als peqw (stam: peiq-) zien er zo uit:

Perf. A Perf. M Plq. Perf. M Imp. M Inf. Aoristus Pass.

ppeika
103
ppeismai pepesmhn pesqhn
ppeikaj ppeisai ppeiso ppeiso pepesqai pesqhj
ppeike(n) ppeistai ppeisto pepesqw pesqh
pepekamen pepesmeqa pepesmeqa
Participium
pesqhmen
pepekate ppeisqe ppeisqe ppeisqe pesqhte
ppeikasi(n) pepeismnoi
es(n)
pepeismnoi
san
pepesqwsan pepeismnoj pesqhsan

Merk op dat de 3
e
pers. mv. van verba muta bij perfecta steeds wordt vervangen door een
omschrijving met een participium, gevolgd door de 3
e
pers. mv. van em.

24.2 Perfectum van verba liquida
Ten aanzien van het perfectum van molenaarswerkwoorden (eindigend op m, l, n en r)
geldt een soortgelijke stamwijziging als bij verba muta, namelijk bij -n stammen (fanw):

Stamwijziging Stam + k Stam + m m m m (klass) Stam + m ( m ( m ( m (koin) )) ) Stam + s ss s Stam + sq sq sq sq
Stam op -n
gk gk gk gk sm sm sm sm mm mm mm mm ns ns ns ns nq nq nq nq (regelmatig)

Perf. A Perf. M Plq. Perf. M Imp. M Inf. Aoristus Pass.

pfagka pfasmai
104
pefsmhn fnqhn
pfagkaj pfansai pfanso pfanso pefnqai fnqhj
pfagke(n) pfantai pfanto pefnqw fnqh
pefgkamen pefsmeqa
105
pefsmeqa
Participium
fnqhmen
pefgkate pfanqe pfanqe pfanqe fnqhte
pfagkasi(n) pefasmnoi
es(n)
106

pefasmnoi
san
pefnqwsan pefasmnoj /
pefammnoj
fnqhsan

NB. bij eenlettergrepige stammen met een e verandert de e in een a aa a! Zie sperw (sper-),
waarvan het perfectum luidt: sparka. Vgl. de aoristus P.: sprhn (zie ook par. 17.2).

24.3 Syntaxis: indicativus na n n n n
In paragraaf 23.6 stond dat het woordje n in combinatie met een coniunctivus een
mogelijkheid (coniunctivus generalis) of een verwachting (coniunctivus futuralis) uitdrukt.
Maar n kan ook bij een indicativus staan. Deze constructie wordt gebruikt om een niet
bestaande situatie weer te geven, een irrealis, en wat er in dat fictieve geval zou gebeuren of
gebeurd zou zijn. In het Nederlands hebben we daar combinaties voor met zouden of
hadden. Vooral in Johannes staan veel irrealia:

.t ,a .:tc.u .. \au c.t, .:tc.u .. a|
.et
want als jullie Mozes zouden geloven / hadden geloofd, zouden
jullie ook (in) Mij geloven / hadden jullie ook (in) Mij geloofd
(Joh. 5:46)
.| et sta eu :ae, eu e|at :eat
.tct| .t e. , .t :e| a| u t |
in het huis van mijn Vader zijn vele woningen, zo niet (dan) zou
Ik het jullie hebben gezegd / had Ik het jullie gezegd (Joh. 14:2)

Als vuistregel geldt dat wanneer n wordt vergezeld van een ind. imperfectum, er sprake is
van een irrealis van het heden (voorbeeld 1: zouden geloven). Staat er een ind. aoristus,
dan hebben we het over een irrealis van het verleden (voorbeeld 2: zouden hebben
gezegd). Voor een goede vertaling (en interpretatie) is het dus zaak om goed te bezien in
welke wijs (modus) en tijd (tempus) de zin met n staat. Merk overigens op dat er bij irrealia
vaak ook e in de zin staat om weer te geven dat iets geen werkelijkheid is.

103
Let op: het perfectum van peqomai (gehoorzamen) is pepoqa (en betekent vertrouwen).
104
Koin-Grieks heeft echter meestal: pefmmai (plq. perf. M pefmmhn). Zie ook Griech. Gramm. 99.
105
Koin-Grieks heeft echter meestal: pefmmeqa (plq. perf. M pefmmeqa).
106
Koin-Grieks heeft echter meestal: pefammnoi es(n) (plq. perf. M pefammnoi san).
57
24.4 Bijwoorden
Adverbia zijn onverbuigbare woorden die een eigenschap of hoedanigheid van een
werkwoord uitdrukken. Ze lijken veel op bijvoeglijke naamwoorden (adiectiva), die iets
zeggen over zelfstandige naamwoorden. Kijk maar naar de zin: de wijze man spreekt wijs.
Hier is wijze een adiectivum bij man en wijs een adverbium bij spreken.
In het Grieks kunnen adverbia vaak van adiectiva worden afgeleid. Regelmatige bijwoorden
eindigen op -wj. De uitgang komt steeds overeen met de uitgang -wn van de genitivus plur.
masc. (een enkele uitzondering daargelaten). Zie bijvoorbeeld:

Adiectivum Gen. plur. masc. Adverbium Betekenis
gaqj gaqwn e
goed
ploj pln plj
eenvoudig
dkaioj dikawn dikawj
rechtvaardig
dj dwn dwj
zoet
sofj sofn sofj
wijs

Hoewel bijwoorden onvervoegbaar zijn, kunnen ze wel worden omgebouwd tot een
vergrotende of overtreffende trap (die man spreekt wijzer / het wijst). Voor de comparativus
van een bijwoord gebruikt het Grieks het onzijdige enkelvoud van de vergrotende trap van
het adjectief (-teron / -ion), voor de superlativus het onzijdige meervoud van het
overtreffende bijvoeglijke naamwoord (-tata / -ista).

Adiectivum Adverbium Comparativus Superlativus
gaqj e
107
kresson
108
krtista
109

ploj plj plteron pltata
dkaioj dikawj dikaiteron dikaitata
dj dwj dion
110
dista
sofj sofj softeron softata

Soms wordt de onzijdige vorm van het bijvoeglijke naamwoord gebruikt als bijwoord:

Adverbium Betekenis
mga
zeer
mikrn
een weinig
mnon
slechts, alleen, weinig
lgon
een weinig
pol
zeer, veel
tac
snel, weldra, direct

24.5 Werkwoorden op - -- -mi mi mi mi
Tot nu toe hebben we steeds werkwoorden besproken die eindigen op -w, de zogeheten
thematische werkwoorden. Er bestaan ook werkwoorden op -mi. Deze athematische
werkwoorden krijgen in de praesens de uitgang direct achter de stam. We zagen dit eerder al
bij em (stam = es-, zie par. 5.2 en 15.4). Het Grieks kent nog een reeks van dergelijke
athematische werkwoorden, die bovendien veelvuldig opduiken in het NT. De belangrijkste
zes:

deknumi
stam: deik- tonen
ddwmi
stam: dw-/do- geven
hmi
stam: -/- zenden (niet NT)
sthmi
stam: sth-/sta- stellen, doen staan
tqhmi
stam: qh-/qe- leggen, plaatsen
fhm
stam: fh-/fa- zeggen

107
Frequenter in het NT is kalj (kallon, kllista).
108
Ook bltion. Attisch is meinon (niet NT).
109
Ook bltista. Attisch is rista (niet NT).
110
Als de comparativus van adiectiva op -(i)wn eindigt, dan is dit bij adverbia altijd -(i)on.
58
We komen later nog uitgebreid terug op deze werkwoorden. We lichten er nu vast eentje uit,
te weten deknumi. Dit regelmatige werkwoord heeft nu als praesensversterking:

Indic. A Uitgang Imper. A Infin. A Indic. M Imper. M Infin. M

Praesens Praesens

deknu uu umi -mi

deknumai

deknu uu uj -si > j deknu uu u (-ue) deknunai deknusai deknuso deknusqai
deknu uu usi(n) -ti > si (n) deikntw (stam + nai) deknutai deiknsqw

deknumen -men deiknmeqa

deknute -te deknute deknusqe deknusqe

deiknasi(n) -(a)si(n) deikntwsan deknuntai deiknsqwsan




Imperf. A

Imperf. M



deknu uu un -n

deiknmhn

deknu uu uj -j

deknuso

deknu uu u -

deknuto

deknumen -men

deiknmeqa

deknute -te

deknusqe

deknusan -san

deknunto


Let op: er lijkt niets te gebeuren met nu, maar in het enkelvoud van het praesens en
imperfectum actief en in de tweede persoon van de imperativus actief is de u-psilon
verlengd (zie vetgedrukte vervoegingen). Dit zijn de zogeheten sterke vormen (tegenover de
andere vervoegingen in bovenstaand schema, de zwakke vormen).
Let op 2: in het koin-Grieks worden athematische werkwoorden soms thematisch gemaakt.
Je treft dus ook deiknw aan!

24.6 Stamtijden
En weer een rijtje van acht werkwoorden en hun stamtijden:

Praesens A Futurum A Aoristus A Perfectum A Perfectum P Aoristus P Betekenis

kow (2) (4) kosw
111
kousa kkoa kkoa kkoa kkoa
112
kousmai kosqhn
horen
nogw noxw nxa nxa nxa nxa
113 113 113 113
nca nca nca nca ngmai ngmai ngmai ngmai
114 114 114 114
nocqhn
115

openen
poktenw pokten
116
pkteina pktona pktona pktona pktona - pektnqhn
doden
postllw postel
117
psteila pstalka pstalka pstalka pstalka pstalmai pestlhn
wegzenden
gerw
118
ger geira ggerka
119
ggermai
120
grqhn
wekken
qptw qyw qaya ttafa ttafa ttafa ttafa tqammai tfhn tfhn tfhn tfhn
begraven
peqomai (3) pesomai
121
pqomhn pqomhn pqomhn pqomhn ppoiqa ppoiqa ppoiqa ppoiqa
122
- -
gehoorzamen
telw
123
telsw tlesa tetleka tetlesmai tetlesmai tetlesmai tetlesmai telsqhn telsqhn telsqhn telsqhn
voltooien

111
Ook wel kosomai.
112
Sterk perfectum met een Attische reduplicatie: een verdubbeling van de eerste lettergreep, waarbij hier
bovendien de tweede een klinkerverandering ondergaat.
113
Dubbele augmentering: een e voor de stam (oig-) n klinkerverlenging (vgl. raka). Zie ook p. 10, 21.
114
Betekent ook: ik sta open.
115
Ook noghn komt voor!
116
Stam = -kten / -kton (verbum liquidum). Let op: e wordt a bij aoristus P. (zie ook p. 56).
117
Stam = -stel / -stal (verbum liquidum).
118
De imperativus geire (=gerou) betekent in het NT meestal sta op!.
119
Zie noot 112.
120
Betekent ook: ik ben wakker.
121
Is gelijk aan het futurum van pscw (ik zal lijden)! Vgl. pesw (ik zal overtuigen (fut. van peqw)).
122
Het perfectum ppoiqa (stam = poiq-) betekent vertrouwen en is hier een praesens-perfectum!
123
Stam = tele(s)-
59
25.1 Optativus
De optativus is de vierde wijs naast de indicativus, de coniunctivus en de imperativus. De
modus drukt een vervulbare wens uit, vandaar de benaming wensende wijs. Hoewel het
koin-Grieks weinig gebruik maakt van de optativus (in het Nieuwe Testament in totaal
slechts 67 keer) en de voorkeur geeft aan de nauw verwante coniunctivus, bevat het NT toch
enkele kenmerkende wensende wijzen, zoals gnoit moi kat t m sou (Mij geschiede
naar Uw woord (Luc. 1:38)) en typisch Paulinische wensbeden als mj krioj pleonsai
ka perissesai t gp ej lllouj ka ej pntaj (De Heere vermeerdere u, en make
u overvloedig in de liefde jegens elkander en jegens allen (1 Thess. 3:12)).
124

In het NT kunnen tenminste drie soorten optativi worden onderscheiden (zie ook bijlage 11):
Optativus cupitivus (van cupere of wensen: de hierboven beschreven wenswijs)
Optativus potentialis (geeft, in combinatie met het woord n, een mogelijkheid weer)
Optativus obliquus (formule voor een indirecte vraag- of zegzin)
De wensende wijs is in het Grieks te herkennen aan de iota, het zogeheten modusteken, al
dan niet in combinatie met een ta of e-psilon. De kenletter versmelt bij thematische
werkwoorden met de bindvocaal (-o in het geval van een praesens en -a bij de aoristus) tot
een diftong en staat tussen de stam en de, soms licht afwijkende, persoonsuitgangen in. Aoristi
verliezen hun augment. Als voorbeeld kan dienen het in de Romeinenbrief veel voorkomende
m gnoito (optativus van de mediale aoristus II gneto), wat betekent: dat moge niet
gebeuren (vgl. NASB), dat zij verre (Statenvertaling) of volstrekt niet (NBG).
125
Merk op
dat een ontkenning in de optativus altijd wordt weergegeven door m en niet door o.

Praes. ind. A Praes. opt. A Praes. opt. M Aor. opt. A Aor. opt. M Aor. opt. P

ik maak los moge ik losmaken moge ik me losmaken,
worden losgemaakt
moge ik (eens)
losmaken
moge ik me (eens)
losmaken
moge ik (eens)
worden losgemaakt

lw loimi mi mi mi luomhn lsaimi mi mi mi lusamhn luqehn
leij loij loio
126
lsaij lsaio luqehj
lei loi loito lsai
127
lsaito luqeh
lomen loimen luomeqa lsaimen lusameqa luqemen
lete loite loisqe lsaite lsaisqe luqete
lousi(n) loien en en en lointo lsaien en en en lsainto luqeen en en en

25.2 Optativus verba contracta
De praesensvormen van de optativus wijken iets af bij verba contracta. De modusletter krijgt
in het actief van de tegenwoordige tijd gezelschap van de -h in de eerste, tweede en derde
persoon enkelvoud. Wel is in het praesens de bindvocaal steeds een -o, maar in plaats van -mi
(eerste persoon enkelvoud) staat er een -n. De overige tijden volgen de verbuiging van lw.

Indic. A Praes. opt. A Praes. opt. M Aor. opt. A Aor. opt. M Aor. opt. P

tim timhn
-aohn
timmhn
-aomhn
timsaimi timhsamhn timhqehn
timj timhj
-aohj
timo
-oio
timsaij timsaio timhqehj
tim timh
-aoh
timto
-oito
timsai timsaito timhqeh
timmen timmen
-oimen
timmeqa
-aomeqa
timsaimen timhsameqa timhqemen
timte timte
-oite
timsqe
-oisqe
timsaite timsaisqe timhqete
timsi(n) timen
-oien
timnto
-ointo
timsaien timsainto timhqeen

124
Ook b.v. de priesterzegen (Numeri 6:24-26) in de Septuaginta staat vrijwel volledig in de optativus:
.ue, cat c. sute, sat |uaat c. .:t|a|at sute, e :eca:e| aueu . :t c. sat ..cat c. . :aat su te,
e :eca:e| au eu . :t c. sat ea cet .t|| (de Here zegene u en behoede u; de Here doe Zijn aangezicht
over u lichten en zij u genadig; de Here verheffe Zijn aangezicht over u en geve u vrede).
125
De optativus gnoito komt in de Septuaginta veelvuldig voor als vertaling van het Hebreeuwse `!mE)a' (amen),
wat moge het gebeuren of zo zij het betekent. Bij Paulus volgt de stellige ontkenning ervan (m gnoito)
doorgaans op een retorische vraag.
126
De sigma valt weg tussen twee klinkers. Datzelfde gebeurt ook bij de opt. aor. M. 2e pers. sing.
127
Vgl. de infinitivus van de indic. aoristus A en de imperativus van de indic. aoristus M (beide lsai).
60
Indic. A Praes. opt. A Praes. opt. M Aor. opt. A Aor. opt. M Aor. opt. P

fil filohn
-eohn
128

filomhn
-eomhn
filsaimi filhsamhn filhqehn
filej filohj
-eohj
filoo
-oio
filsaij filsaio filhqehj
file filoh
-eoh
filoto
-oito
filsai filsaito filhqeh
filomen filomen
-oimen
filomeqa
-eomeqa
filsaimen filhsameqa filhqemen
filete filote
-oite
filosqe
-oisqe
filsaite filsaisqe filhqete
filosi(n) filoen
-oien
filonto
-ointo
filsaien filsainto filhqeen

Indic. A Praes. opt. A Praes. opt. M Aor. opt. A Aor. opt. M Aor. opt. P

dhl dhlohn
-oohn
dhlomhn
-oomhn
dhlsaimi dhlwsamhn dhlwqehn
dhloj dhlohj
-oohj
dhloo
-oio
dhlsaij dhlsaio dhlwqehj
dhlo dhloh
-ooh
dhloto
-oito
dhlsai dhlsaito dhlwqeh
dhlomen dhlomen
-oimen
dhlomeqa
-oomeqa
dhlsaimen dhlwsameqa dhlwqemen
dhlote dhlote
-oite
dhlosqe
-oisqe
dhlsaite dhlsaisqe dhlwqete
dhlosi(n) dhloen
-oien
dhlonto
-ointo
dhlsaien dhlsainto dhlwqeen

25.3 Optativus verba liquida
Bij de verba liquida wijken de aoristus-vormen af, vanwege de stamwijziging. Zie ggllw:

Praes. ind. A Praes. opt. A Praes. opt. M Aor. opt. A Aor. opt. M Aor. opt. P

ggllw gglloimi ggellomhn ggelaimi ggeilamhn ggelqehn
gglleij gglloij gglloio ggelaij ggelaio ggelqehj
ggllei gglloi gglloito ggelai ggelaito ggelqeh
ggllomen gglloimen ggellomeqa ggelaimen ggeilameqa ggelqemen
ggllete gglloite gglloisqe ggelaite ggelaisqe ggelqete
ggllousi(n) gglloien ggllointo ggelaien ggelainto ggelqeen

25.4 Optativus van onregelmatige werkwoorden
Bij optativi van werkwoorden met een stamaoristus (zie par. 13.2) wordt de lange stamklinker
ingekort. Zie de optativus aoristi van banw, carw en ginskw en de verba oda en em:

bhn bhn bhn bhn (ik ging) crhn crhn crhn crhn (ik verheugde me) gnwn gnwn gnwn gnwn (ik wist) oda oda oda oda (ik weet) em em em em (ik ben)

Aoristus Aoristus Aoristus Perfectum Praesens

bahn carehn gnohn edehn ehn
129

bahj carehj gnohj edehj ehj
bah careh gnoh edeh eh
bamen caremen gnomen edemen emen / ehmen
bate carete gnote edete ete / ehte
baen careen gnoen edeen een / ehsan

Al deze verba krijgen -ih in het enkelvoud en -i in het meervoud. Verder volgen de uitgangen
in het enkelvoud die van de verba contracta (praes.opt.A.). NB. em mist een themavocaal.

25.5 Syntaxis: optativus potentialis (na n) n) n) n)
De optativus in combinatie met n n n n drukt een mogelijkheid uit of verleent een oordeel enige
bescheidenheid (in het Nederlands weergegeven met zou wel kunnen/ willen). Het NT bevat
enkele voorbeelden van zon optativus potentialis:

.uat | a| a .a sat .| e t,a sat .|
.,aa eu e|e| c. aa sat :a|a, eu,
aseu e|a, eu c.e| ,.|.cat eteu eu,
e:ete, sat .,a .t t
Ik zou God wel willen bidden (ecomai), dat n spoedig n
voorgoed, niet alleen gij, maar ook allen, die mij heden horen,
ook zo werden als ik (Hnd. 26:29)

:a, ,a a| eu|at | .a| t, ee, c.t
., :a.sa.c.| . e| 1tt::e| a|aa|a
satcat cu| aua
Hoe zou ik dit kunnen, als niet iemand mij de weg wijst? En hij
verzocht Filippus in te stappen en naast hem te komen zitten
(lett. om ingestapt zijnde, naast hem te komen zitten) (Hnd.8:31)

128
NB. een e voor een lange klinker of tweeklank (oi) vervalt bij verba contracta (vgl. p. 17).
129
Met de optatief van em kan ook een (plusquam)perfectum in een wensende wijs worden gesteld (coniugatio
periphrastica).
61
Het is tijd voor een overzicht van alle mogelijkheden met n:

Hoofdzin

Bijzin (na n n n n, tan tan tan tan of pron.rel + n n n n) Hoofdzin
Indicativus Coniunctivus

Optativus
Praesens -

Generalis (soms Futuralis)
tegenwoordige tijd
j n lg = al wie zegt
Potentialis
zouden kunnen/ -willen
tij n lgoi = iemand zou
(wel) kunnen zeggen
Imperfectum Irrealis van het heden
zouden
lgen n = hij zou zeggen

- -
Aoristus Irrealis van het verleden
zouden hebben
epen n = hij zou hebben
gezegd
Futuralis (soms Generalis)
zullen
n tij ep = als iemand zal zeggen
Potentialis
zouden kunnen/ -willen
epoi n tij = iemand zou
(wel) kunnen zeggen

25.6 Syntaxis: optativus obliquus
Attisch Grieks gebruikt de optativus in een indirecte vraagzin of zegzin (een bijzin na
werkwoorden van zeggen en menen) om b.v. gedachten of stemmingen weer te geven
(i.t.t. objectieve feiten). In het NT komt deze vorm nauwelijks voor, al was het alleen maar
omdat de zinnen er doorgaans in de directe rede zijn geschreven. Alleen de auteur van Lucas
en Handelingen bedient zich soms van de optativus obliquus (lett. bedekte of indirecte
wenswijs).
In een indirecte vraagzin met een optativus klinkt vaak verbijstering of twijfel mee:

sat au et a|e cu,.t| :e, .aueu,
e t, aa .t . au a| e eue .a|
:acc.t|
en zij begonnen er onder elkander over te twisten (suzhtw), wie
van hen het wel zijn kon, die dat zou doen (Luc. 22:23)

De leerlingen vroegen elkaar natuurlijk: Wie is het?, maar de vraag is in Lucas
opgeschreven in de indirecte rede. De werkwoordsvorm staat in de optativus (eh), na een
historische tijd (aoristus medium van rcomai).
130

Een zegzin, vaak beginnend met ti of j, is een enkele keer eveneens opgesteld in de
wenswijs (maar de coniunctivus komt vaker voor in het NT, vgl. par. 22.1):

a:.st| e t eu s . ct| .e, 'Paatet,
,at,.cat t|a a|a:e| :t| e
sa,eeu .|e, saa :eca:e| .,et eu,
sa,eeu, e :e| . a :ee,t a, aet :.t
eu . ,sae,
Ik antwoordde hun, dat Romeinen niet de gewoonte hebben, een
mens bij wijze van gunst uit te leveren; de beschuldigde moet eerst
zijn aanklagers tegenover zich zien en de gelegenheid krijgen zich
tegen de aanklacht te verdedigen (Hand. 25:16)

25.7 Syntaxis: de gesubstantiveerde infinitivus
Onder invloed van de Septuaginta kent het Grieks veel gesubstantiveerde infinitieven, dat zijn
constructies met een heel werkwoord, voorafgegaan door een voorzetsel en een lidwoord.

.,.|.e e. .| a .t|at aueu , .s.t
.:cca| at . at eu .s.t| au|
En het geschiedde, toen zij daar waren, dat de dagen vervuld
werden, dat zij baren zou (Luc. 2:6)

In bovenstaand citaat staat letterlijk: bij het zijn hen daar (immers, n is het voorzetsel (+3),
enai de gesubstantiveerde infinitief en atoj het subject (acc)). Maar het voorzetsel heeft
hier een andere betekenis dan gebruikelijk (nl. een bijwoordelijke) en duidt op terwijl,
tijdens of toen.

130
Het Grieks kent vier hoofdtijden (praesens, futurum, perfectum en futurum exactum (voltooid toekomende
tijd)) en drie historische tijden (imperfectum, aoristus en plusquamperfectum).
62
Voorzetsel Frequentie in NT Normale betekenis (vgl. par. 12.1) Betekenis met infinitief


nt (2)
1 in plaats van in plaats dat
di (2)
1 door gedurende
di (4)
27 wegens omdat
ej (4)
63 naar (binnen), tot, voor, tegen om te, waarmee, zodat
k (2)
1 ten gevolge van naarmate
n (3)
52 in, op, met, door, onder, te midden van terwijl, tijdens, toen (aor.inf)
neken (2)
1 omwille daarmee
wj (2)
1 tot totdat
met (4)
15 na nadat
pr (2)
9 voor voordat, eer, alvorens
prj (4)
12 naar, tegen, bij, tot om te, met het oog op

Nog enkele voorbeelden:

sat e . .: cca| .at e sa eu
:.t..t| aue| sat . s e e|ea aueu
`Iceu,, e s.| u :e eu a,,.eu :e eu
cu||at au e| .| setta
en toen acht dagen vervuld waren, zodat zij Hem moesten
besnijden, ontving Hij ook de naam Jezus, die door de engel
genoemd was, eer Hij in de moederschoot was ontvangen (Luc.
2:21)

Letterlijk staat in het cursief afgedrukte gedeelte: voor het ontvangen worden Hem in de
moederschoot. Bij het vertalen maken we van het object (Hem) een subject (Hij). Soms
horen er twee accusativi bij een gesubstantiveerde infinitivus. Welk lijdend voorwerp dan
object blijft en welk subject wordt, hangt af van de context:

sat .| .| a :|.u at .t, e t.e| sat .|
a .tca,a,.t| eu, ,e|.t, e :atete| `Iceu|
eu :etcat aueu, saa e .ttc.|e| eu
|eeu :.t aueu
En hij kwam door de Geest in de tempel. En toen de ouders het
kind Jezus binnenbrachten om met Hem te doen
overeenkomstig de gewoonte der wet (Luc 2:27)

ete.| ,a e :a ua| a| ,.ta| .,.. :e
eu ua, (subj) atcat au e| (obj)
want God uw Vader weet, wat gij van node hebt, eer gij Hem
bidt (Matth. 6:8)

.:tuta .:.u ca eue e :ac,a |a,.t|
.` u a| :e eu . :a.t|
Ik heb vurig begeerd dit Pascha met u te eten, eer Ik lijd (Luc.
22:15)

.a e. e . ,.|at . :ea a u a, .t, |
latata|
Maar nadat Ik zal zijn opgewekt, zal Ik u voorgaan naar
Galilea (Matth. 26:32)

25.8 Stamtijden
En weer een rijtje van acht werkwoorden en hun stamtijden:

Praesens A Futurum A Aoristus A Perfectum A Perfectum P Aoristus P Betekenis

axnw axsw
131
hxhsa hxhka hxhmai hxqhn
groeien
dokw dxw
132
doxa - - -
menen
dnamai (DP) dunsomai - - - dunqhn
kunnen
(k)cw (k)ce
133
(x)cea (x)cea (x)cea (x)cea (k (k (k (k)kcuka )kcuka )kcuka )kcuka
134 134 134 134
(k)kcumai (k)kcumai (k)kcumai (k)kcumai (x)ecqhn (x)ecqhn (x)ecqhn (x)ecqhn
(uit)gieten
pilanqnomai pilsomai pilsomai pilsomai pilsomai
135 135 135 135
pelaqmhn - pillhsmai pillhsmai pillhsmai pillhsmai -
vergeten
strfw stryw streya strofa strofa strofa strofa
136 136 136 136
strammai strfhn
draaien
strfomai strafsomai - - - strfhn
z. omkeren
fegw fexomai fexomai fexomai fexomai fugon fugon fugon fugon pfeuga pfeuga pfeuga pfeuga - -
vluchten

131
Stam = auxh-.
132
Stam = dok-.
133
Let op accent!
134
Stam = cu-.
135
Stam = lhq-.
136
Stam = strof-. Let op: e wordt a bij de perfectum P. en aoristus P. (zie ook p. 56).
63
26.1 Vervolg werkwoorden op - -- -mi mi mi mi
De athematische werkwoorden worden gekenmerkt door het feit dat in de meeste vormen van
de tegenwoordige tijd en het imperfectum een bindvocaal (themavocaal) ontbreekt. Ook
eindigen ze in de eerste persoon enkelvoud op -mi, in plaats van op -w.
We onderscheiden drie soorten athematische verba:
Het reeds bekende werkwoord em em em em
Werkwoorden met een consonantstam, gevolgd door - -- -numi numi numi numi
Werkwoorden met een geredupliceerde praesensstam (de zogeheten Grote Vier)
Het werkwoord em em em em is uitgewerkt in bijlage 2a. We stappen daarom direct over naar de
werkwoorden op - -- -numi numi numi numi, zoals het reeds deels besproken deknumi (tonen, zie par. 24.5),
mnumi (zweren), strnnumi (uitspreiden) en pllumi (te gronde richten (eig. plnumi)).
Het element -nu staat alleen in de vormen van het praesens en het imperfectum. In het
futurum, de aoristus etc. worden de verba weer thematisch vervoegd met een stam op resp.
deik-, om-, strw- en apol-. Als voorbeeld pakken we er nogmaals deknumi bij:

ACTIVUM Indicativus Coniunctivus Optativus Imperativus Infinitivus Participium


Praesens
deknu uu umi deiknw deiknoimi deiknj j j j

deknu uu uj deiknj deiknoij deknu u u u (-ue) deknunai nai nai nai (deiknntoj),

deknu uu usi(n) deikn deiknoi deikntw (stam + nai) deiknsa

deknumen deiknwmen deiknoimen (deiknshj),

deknute deiknhte deiknoite deknute deiknn

deiknasi(n) deiknwsi(n) deiknoien deikntwsan (deiknntoj)


Imperfectum
deknu uu un

deknu uu uj

deknu uu u

deknumen

deknute

deknusan


Futurum
dexw dexwn

dexeij dexein (dexontoj),

dexei dexousa

dexomen (dexoushj),

dexete dexon

dexousi(n) (dexontoj)


Aoristus
deixa dexw dexaimi dexaj

deixaj dexj dexaij dexon dexai (dexantoj),

deixe(n) dex dexai dexatw dexasa

deixamen dexwmen dexaimen (dexashj),

deixate dexhte dexaite dexate dexan

deixan dexwsi(n) dexaien deixtwsan (dexantoj)




Perfectum
ddeica

dedeicj
let op: gutturaal
ddeicaj dedeicnai (dedeictoj),

ddeice(n) dedeicua

ddeicamen (dedeicuaj),

ddeicate dedeicj

ddeicasi(n) (dedeictoj)


Plusqamperf
dedecein

dedeceij

dedecei

dedeceimen

dedeceite

dedeceisan
64
MEDIUM Indicativus Coniunctivus Optativus Imperativus Infinitivus Participium


Praesens
deknumai deiknwmai deiknoimhn deiknmenoj

deknusai deikn deiknoio deknuso deknusqai (deiknmenou)

deknutai deiknhtai deiknoito deiknsqw

deiknmenh

deiknmeqa deiknwmeqa deiknuomeqa

(deiknmenhj),

deknusqe deiknhsqe deiknoisqe deknusqe

deiknmenon

deknuntai deiknwntai deiknointo deiknsqwsan

(deiknmenou)


Imperfectum
deiknmhn

deknuso

deknuto

deiknmeqa

deknusqe

deknunto


Futurum
dexomai deixmenoj

dex decesqai (deixmenou),

dexetai deixomnh

deixmeqa (deixomnhj),

dexesqe deixmenon

dexontai (deixmenou)


Aoristus
deixamhn dexwmai dexaimhn deixmenoj

deixw dex dexaio dexai dexasqai (deixmenou),

deixato dexhtai dexaito deixsqw deixamnh

deixmeqa dexwmeqa deixameqa (deixamnhj),

deixasqe dexhsqe dexaisqe deixsqe deixmenon

deixanto dexwntai dexainto deixsqwsan (deixmenou)




Perfectum
ddeigmai

dedeigmnoj
let op: gutturaal
ddeixai ddeixw dedecqai (dedeigmnou),

ddeiktai ddeicqw dedeigmnh

ddeigmeqa (dedeigmnhj)

ddeicqe ddeicqe dedeigmnon

ddeigmenoi e. ddeicqwsan (dedeigmnou)


Aor. passief
decqhn deicq deicqehn deicqej

decqhj deicqj deicqehj decqhti deicqnai (deicqntoj),

decqh deicq deicqeh deicqtw deicqesa

decqhmen deicqmen deicqemen (deicqeshj),

decqhte deicqte deicqete decqhte deicqn

decqhsan deicqsi(n) deicqeen deicqtwsan (deicqntoj)

Op het eerste gezicht valt op dat de uitgangen hier en daar behoorlijk afwijken van die van de
thematische werkwoorden. Dat is natuurlijk direct te zien aan de eerste persoon enkelvoud
(o.t.t.), die op -mi eindigt, maar ook de derde persoon enkelvoud/ meervoud (o.t.t.) ziet er
anders uit. Verschillen zijn er ook met betrekking tot de derde persoon meervoud in de o.v.t.
en de infinitivus, die we beide kennen van em. Let tot slot ook op het participium van het
actief, dat simpelweg eindigt op een sigma (eig. -ntj) en sprekend lijkt op de indicativus 2
e

pers. sing.

Dan nu de bespreking van de vier athematische verba met een vocaalstam, die veelvuldig in
het NT opduiken, als simplex of in met praeposities samengestelde werkwoorden, te weten:
tqhmi (plaatsen, leggen), hmi (zenden), ddwmi (geven) en sthmi (stellen, doen staan). Van
deze werkwoorden komt hmi uitsluitend in samenstellingen voor, zoals fhmi (vergeven,
loslaten, wegzenden). Dit werkwoord is apart uitgewerkt in bijlage 3a.
65
Voor al deze athematische werkwoorden geldt dat de vormen van de praesensstam (praesens
en imperfectum) zijn geredupliceerd met een iota (in andere tijden dus niet!):

Reduplicatie Stam Uitgang


ti qh / qe mi
/ mi
di dw / do mi
sth / sta mi (NB. oorspronkelijk ssthmi)

Een ander kenmerk is dat bij deze vier werkwoorden de verlenging van de stamklinker goed is
te zien in het actief enkelvoud van de indicativus praesens en imperfectum. Vgl. tqhmi (ik
leg) met tqemen (wij leggen) etc. Let erop dat het futurum altijd van de lange stam is afgeleid
(ook mediaal). Denk er verder aan dat de indicativus aoristus A. van drie van de vier
athematische werkwoorden (met uitzondering van sthmi) een kappa als kenletter heeft.
137

Ook krijgt het activum van de aoristus klinkerverlenging. De optativus is eveneens afwijkend.
Deze volgt bij de zogeheten Grote Vier de uitgangen van de opt. aor. P. van de thematische
werkwoorden. De participia indic. A. en aor. A. worden steeds gevormd door de stam + ej.

ACTIVUM Indicativus Coniunctivus Optativus Imperativus Infinitivus Participium

Praesens
tqhmi tiq (-hw) tiqehn tiqej (-eej)

tqhj tiqj tiqehj tqei(-ee) tiqnai (tiqntoj),

tqhsi(n) tiq tiqeh tiqtw tiqesa

tqemen tiqmen tiqemen (tiqeshj),

tqete tiqte tiqete tqete tiqn

tiqasi(n) tiqsi(n) tiqeen tiqtwsan (tiqntoj)


Imperfectum
tqhn

tqhj / tqeij (-eej)
138


tqh / tqei

(-ee)

tqemen

tqete

tqesan / tqoun (-eon!)

Futurum
qsw qswn

qseij qsein (qsontoj),

qsei qsousa

qsomen (qsoushj),

qsete qson

qsousi(n) (qsontoj)

Aoristus
qhka q (-hw) qehn qej (-eej)

qhkaj qj qehj qj (stam+j) qenai (qntoj),

qhke(n) q qeh qtw (qe-enai) qesa

qkamen qmen qemen (qeshj),

qkate qte qete qte qn

qkan qsi(n) qeen qtwsan (qnton)




Perfectum
tqhka / tqeika teqhkj

tqhkaj / tqeikaj teqhknai (teqhktoj),

tqhke(n) / tqeike(n) teqhkua

tqhkamen / tqeikamen (teqhkuaj),

tqhkate / tqeikate teqhkj

tqhkasi(n) / tqeikasi(n) (teqhktoj)


Plusqamperf
-

137
In feite gaat het om een stamverlenging met een -k, gevolgd door -a, -aj, e(n) etc. (dus een wortelaoristus!).
138
NB. bij athematische werkwoorden worden de eerste drie personen van het imperfectum singularis A. soms
vervoegd als bij thematische verba contracta (vandaar ook: tqeij (-eej)). Zie ook ein en ddoun.
66
MEDIUM Indicativus Coniunctivus Optativus Imperativus Infinitivus Participium

Praesens
tqemai tiqmai tiqemhn tiqmenoj

tqesai tiq tiqeo tqeso tqesqai (tiqmenou),

tqetai tiqtai tiqeto tiqsqw

tiqemnh

tiqmeqa tiqmeqa tiqemeqa

(tiqmnhj),

tqesqe tiqsqe tiqesqe tqesqe

tiqmenon

tqentai tiqntai tiqento tiqsqwsan

(tiqmenou)

Imperfectum
tiqmhn

tqeso

tqeto

tiqmeqa

tqesqe

tqento

Futurum
qsomai qsomenoj

qs qsesqai (qsomenou),

qsetai qhsomnh

qsomeqa (qhsomnhj),

qsesqe qsomenon

qsontai (qsomenoj)

Aoristus
qmhn qmai qemhn qmenoj

qou (-eso) q qeo qo (=qso) qsqai (qmenou),

qeto qtai qeto qsqw qemnh

qmeqa qmeqa qemeqa (qemnhj),

qesqe qsqe qesqe qsqe qmenon

qento qntai qento qsqwsan (qmenou)

Perfectum
-



-

-

-

-

-

Aor. passief
tqhn (q => t) teq teqehn teqej

tqhj teqj teqehj tqhti teqnai (teqntoj),

tqh teq teqeh teqtw teqesa

tqhmen teqmen teqemn (teqeshj),

tqhte teqte teqete tqhte teqn

tqhsan teqsi(n) teqeen teqtwsan (teqnton)

Op dezelfde wijze als tqhmi tqhmi tqhmi tqhmi (plaatsen) worden ook pitqhmi (iets op iemand leggen) en
prostqhmi (toevoegen aan) vervoegd.

hmi hmi hmi hmi (zenden) komt in het NT alleen voor met een praepositie. Naast fhmi (vergeven,
loslaten, wegzenden) zijn nhmi (loslaten, kwijtschelden), kaqhmi (naar beneden laten) en
sunhmi (begrijpen) frequent. Let bij hmi op de coniunctivus en optativus van de aoristus: de
vormen lijken sterk op em, maar hebben een spiritus asper, i.p.v. een lenis (zie p. 55,62).

ACTIVUM Indicativus Coniunctivus Optativus Imperativus Infinitivus Participium

Praesens
hmi (hw) ehn ej (-eej)

hj j ehj ei (-ee) nai (ntoj),

hsi(n) eh tw esa

emen emen emen emen / omen men emen (eshj),

ete ete ete ete te ete ete n

si(n)
139
si(n) een twsan (ntoj)

139
NB. samentrekking van asin. Ook ousin komt voor.
67
Indicativus Coniunctivus Optativus Imperativus Infinitivus Participium

Imperfectum
hn / ein

hj / eij (-eej)

h / ei (-ee)

emen emen emen emen

ete ete ete ete

esan

Futurum
sw swn

seij sein (sontoj),

sei sousa

somen (soushj),

sete son

sousi(n) (sontoj)

Aoristus
ka (w) ehn ej (-eej)

kaj j ehj j (vgl. fej) enai (ntoj),

ke(n) eh tw (e-enai) esa

kamen men emen (eshj),

kate te ete te n

kan si(n) een twsan (ntoj)




Perfectum
eka (e-ka)

ekj

ekaj eknai (ektoj),

eke(n) (e-ekenai) ekua

ekamen (ekuaj),

ekate ekj

ekasi(n) (ektoj)


Plusqamperf
ekein

ekeij

ekei

ekeimen

ekeite

ekeisan

MEDIUM
emai mai emhn menoj
Praesens
esai eo eso esqai (menou),

etai tai eto sqw

emnh

meqa meqa meqa meqa meqa emeqa

(emnhj),

esqe esqe esqe esqe sqe esqe esqe

menon

entai ntai ento sqwsan

(menou)

Imperfectum
mhn

eso

eto

meqa meqa meqa meqa

esqe esqe esqe esqe

ento

Futurum
somai smenoj

s sesqai (smenou)

setai somnh

someqa (somnhj),

sesqe smenoj

sontai (smenou)

Aoristus
emhn (e-) mai (w-) emhn menoj

eso eo o (so) sqai (menou),

eto tai eto sqw mnh

emeqa meqa emeqa (mnhj),

esqe sqe esqe sqe menon

ento ntai ento sqwsan (menou)
68
Perfectum
emai / wmai
emnoj

esai / wsai eso esqai (emnou),

etai / wtai esqw emnh

emeqa / wmeqa (emnhj),

esqe / wsqe esqe emnon

entai / wntai esqwsan (emnou)

Aor. passief
eqhn / qhn q qehn qej

eqhj / qhj qj qehj qhti qnai (qntoj),

eqh / qh q qeh qtw qesa
eqhmen / qhmen
qmen qemen (qeshj),

eqhte / qhte qte qete qhte qn

eqhsan / qhsan qsin qeen qtwsan (qntoj)

Het veelvoorkomende werkwoord ddwmi ddwmi ddwmi ddwmi in klassieke vervoeging, inclusief Koin-varianten:

ACTIVUM Indicativus Coniunctivus Optativus Imperativus Infinitivus Participium


Praesens
ddwmi did (-w) didohn didoj (-oej)

ddwj didj (-j) didohj ddou (-oe) didnai (didntoj),

ddwsi(n) did (-) didoh didtw didosa

ddomen didmen didomen (didoshj),

ddote didte didote ddote didn

didasi(n) didsi(n) didoen didtwsan (didntoj)


Imperfectum
ddoun (-oon)

ddouj (-oej)

ddou (-oe)

ddomen

ddote

ddosan / ddoun

Futurum
dsw dswn

dseij dsein (dsontoj),

dsei dsousa

dsomen (dsoushj),

dsete dson

dsousi(n) dsontoj)

Aoristus
dwka d (-w) dohn / dhn doj (do-ej)

dwkaj dj / doj dohj / dhj dj donai (dntoj),

dwke(n) d / do
140
doh / dh dtw (do-enai) dosa

dkamen dmen domen (doshj),

dkate dte dote dte dn

dwkan dsi(n) doen dtwsan (dntoj)




Perfectum
ddwka

dedwkj

ddwkaj dedwknai (dedwktoj),

ddwke(n) dedwkua

ddwkamen (dedwkuaj)

ddwkate dedwkj

dedwkasi(n) (dedwktoj)


Plusqamperf
dedkein

dedkeij

dedkei

dedkeimen

dedkeite

dedkeisan

140
Ook d of ds!
69
MEDIUM Indicativus Coniunctivus Optativus Imperativus Infinitivus Participium

Praesens
ddomai didmai didomhn didmenoj

ddosai did didoo ddoso ddosqai (didmenou),

ddotai didtai didoto didsqw

didomnh

didmeqa didmeqa didomeqa

(didomnhj),

ddosqe dodsqe didosqe ddsqe

didmenon

ddontai dodntai didonto didsqwsan

(didmenou)

Imperfectum
didmhn

ddoso

ddoto / ddeto

didmeqa

ddosqe

ddonto

Futurum
dsomai dwsmenoj

ds dsesqai (dwsmenou),

dsetai dwsomnh

dwsmweqa (dwsomnhj),

dsesqe dwsmenon

dsontai (dwsmenoj)

Aoristus
dmhn dmai domhn dmenoj

dou d doo do (do-so) dsqai (dmenou),

doto dtai doto dsqw domnh

dmeqa dmeqa domeqa (domnhj),

dosqe dsqe dosqe dsqe dmenon

donto dntai donto dsqwsan (dmenou)

Perfectum
ddomai

dedomnoj

ddosai ddoso dedsqai (dedomnou),

ddotai ddosqw dedomnh

ddomeqa (dedomnhj),

ddosqe ddosqe dedomnon

ddontai ddosqwsan (dedomnou)

Aor. passief
dqhn doq doqehn doqej

dqhj doqj doqehj dqhti doqnai (doqntoj)

dqh doq doqeh doqtw doqesa

dqhmen doqmen doqemen (doqeshj)

dqhte doqte doqete dqhte doqn

dqhsan doqsin doqeen doqtwsan (doqntoj)

sthmi sthmi sthmi sthmi (stellen, doen staan) heeft een regelmatige aoristus. Let op: in het NT komt ook
stnw voor! De indicativus praesens en het imperfectum kennen enkele dubbele vormen! Zie
ook nsthmi (doen opstaan), pokaqsthmi (herstellen) en pmplhmi (vullen).

ACTIVUM Indicativus Coniunctivus Optativus Imperativus Infinitivus Participium

Praesens
sthmi st stahn stj

sthj sthj sthj sthj stj stahj sth (-ae) stnai (stntoj),

sthsi(n) st stah sttw stsa

stamen stamen stamen stamen stmen stamen (stshj),

state state state state stte state state stn

stsi(n) (aa) stsi(n) staen sttwsan (stntoj)


Imperfectum
sthn

sthj sthj sthj sthj

sth

stamen stamen stamen stamen

state state state state

stasan
70
Indicativus Coniunctivus Optativus Imperativus Infinitivus Participium

Futurum
stsw stsw stsw stsw stswn

stseij stsein (stsontoj)

stsei stsousa

stsomen (stsoushj)

stsete stson

stsousi(n) (stsontoj)

Aoristus
sthsa st st st stsw sw sw sw stsaimi stsaj

sthsaj stsj stsaij stson stsai (stsantoj),

sthse(n) sts stsai sthstw stsasa

stsamen stswmen stsaimen (stsashj),

sthsate stshte stsaite stsate stsan

sthsan
141
stswsi(n) stsaien sthstwsan (stsantoj)

Perfectum
-



-

-

-

-

-

Plusqamperf
-

-

-

-

-

-

MEDIUM

Praesens
stamai
142
stmai stamhn stmenoj

stasai st stao staso stasqai (stmenou),

statai sttai stato stsqw

stamnh

stmeqa stmeqa stameqa

(stamnhj),

stasqe stsqe stasqe stasqe

stmenon

stantai stntai stanto stsqwsan

(stmenou)

Imperfectum
stmhn

staso

stato

stmeqa

stasqe

stanto

Futurum
stsomai sthsmenoj

sts stsesqai (sthsmenou),

stsetai sthsomnh

stsomeqa (sthsomnhj),

stsesqe sthsmenon

stsontai (sthsmenou)

Aoristus
stsamhn stswmai sthsamhn sthsmenoj

stsw sts stsaio stsai stsasqai (sthsmenou),

stsato stshtai stsaito sthssqw sthsamnh

sthsmeqa sthsmeqa sthsameqa (sthsamnhj),

stsasqe stshsqe stsaisqe stsasqe sthsmenon

stsanto stswntai stsainto sthssqwsan (sthsmenou)


141
Let op: is gelijkluidend aan de 3
e
pers. mv. van de aoristus A. van stamai (zie p. 71)!
142
Transitief werkwoord met de betekenis: stellen t.b.v. zichzelf, zich stellen of gesteld worden.
71
Perfectum
stamai

stamnoj

stasai staso stsqai (stamnou),

statai stsqw stamnh

stmeqa (stamnhj),

stasqe stasqe stamnon

stantai stsqwsan (stamnou)

Aor. passief
stqhn staq staqehn staqej

stqhj staqj staqehj stqhti staqnai (staqntoj),

stqh staq staqeh staqtw staqesa

stqhmen staqmen staqemen (staqeshj)

stqhte staqte staqete stqhte staqn

stqhsan staqsi(n) staqeen staqtwsan (staqntoj)

Naast sthmi bestaat nog het intransitieve (= zonder lijdend voorwerp) mediale werkwoord
stamai, wat gaan staan of blijven staan betekent. Dit kent een afwijkende (wortel)
aoristus. Ook bestaat er een onregelmatig intransitief perfectum van, dat zich als een praesens
gedraagt: ik sta of ik houd stand (d.w.z. ik heb mij gesteld, met als resultaat dat ik sta).
Als stamai gaan ook dnamai (kunnen), xstamai (versteld staan) en pstamai (kennen).

ACTIVUM Indicativus Coniunctivus Optativus Imperativus Infinitivus Participium

Aoristus
sthn st stahn stj

sthj stj stahj stqi stnai (stntoj),
Stam = sth-/ sth st stah sttw

stsa
sta- sthmen stmen stamen

(stshj),
Vgl. banw sthte stte state stte

stn
zie par. 13.2 sthsan stsi(n) staen sttwsan

(stntoj)

Perfectum
sthka st stahn sthkj

sthkaj stj stahj staqi sthknai (sthktoj),
Stam = sta- sthke(n) st stah sttw of: sthkua

stkamen stmen stamen (sthkuaj),

stkate stte state state staknai sthkj

stkasi(n) stsi(n) staen sttwsan (sthktoj)

of:
Plusq. Perf.
estkein stj

estkeij (sttoj),

estkei(n) stsa

estkeimen (stshj),

estkeite stj

estkeisan (sttoj)

Let op 1: Als nevenvorm van sthn komt in koin-Grieks ook stqhn voor. Dit is een
(regelmatige) passieve aoristus, die zowel actief als passief kan worden vertaald. Zie onder
meer Mt. 27,11: `O d 'Ihsoj stqh mprosqen to gemnoj (En Jezus stond / werd gesteld
voor de stadhouder).
Let op 2: Naast sthka bestaat in het NT ook het gewone werkwoord stkw. Beide verba
betekenen hetzelfde. Vgl. Gal. 5,1: stkete on (houdt dus stand).

Nog een keer de stamtijden van de Grote Vier en enkele afgeleiden op een rij:

Praesens A Futurum A Aoristus A Aoristus M Perfectum A Perfectum P Aoristus P

tqhmi qsw qhka qmhn tqhka/ tqeika tqeimai tqhn
hmi sw ka emhn eka emai
eqhn / qhn
fhmi fsw fka femhn feka fwmai fqhn
ddwmi dsw dwka dmhn ddwka ddomai dqhn
sthmi stsw sthsa stsamhn - stamai stqhn
stamai stsomai sthn - sthka stamai stqhn
72
26.2 Correlativa (vervolg)
Zoals we al in par. 18.4 hebben gezien, bestaat tussen bepaalde voornaamwoorden en
bijwoorden een verband. Nog enkele correlatieven op een rijtje (vgl. Griech. Gramm. 61):

Vragend Onbepaald Aanwijzend Aanwijzend Aanwijzend Betrekkelijk Indir. vragend
p pp p- -- - - -- -(geen accent) - -- - t tt t- -- - - -- - ` ` ` ` (spir. asper) p p p p

po; pou nqde ntaqa ke o pou
waar? ergens hier daar daar waar waar (ook)

po; poi nqde ntaqa kese o poi
waarheen? ergens heen hierheen daarheen daarheen waarheen waarheen (ook)

pqen; poqen nqnde nteqen keqen qen pqen
vanwaar? ergens vandaan hier vandaan daar vandaan daar vandaan vanwaar vanwaar (ook)

p; p pde tat ken p
waarlangs? ergens langs hierlangs daarlangs daarlangs waarlangs waarlangs (ook)

pte; pote - tte - te pte
wanneer? eens toen wanneer, toen wanneer (ook)

pj; pwj de otw(j) kenwj j pwj
hoe? op e. of a. manier zo zo zo (zo)als hoe (ook)

26.3 Stamtijden
De laatste twaalf (!) stamtijden:

Praesens A Futurum A Aoristus A Perfectum A Perfectum P Aoristus P Betekenis

pllumi
143
pol
144
plesa
145
polleka
146
- -
verliezen
pllumai
147
polomai pwlmhn plwla plwla plwla plwla - -
verloren gaan
drw der deira - - drhn
148

slaan
qlw
149
qelsw
150
qlhsa qlhsa qlhsa qlhsa qlhka qlhka qlhka qlhka
151 151 151 151
- -
willen
klptw klyw kleya kklofa kklofa kklofa kklofa
152 152 152 152
kklemmai klphn
153

stelen
krzw krxw
154
kraxa
155
kkraga kkraga kkraga kkraga - -
schreeuwen
mllw
156
mellsw
157
mllhsa - - -
zullen
mnw men meina memnhka
158
- -
blijven
pmpw pmyw pemya ppomfa
159
ppemmai pmfqhn
zenden
pmplhmi
160
plsw plhsa pplhka pplhsmai plsqhn
vullen
tmnw
161
tem temon temon temon temon ttmhka ttmhka ttmhka ttmhka ttmhmai ttmhmai ttmhmai ttmhmai tmqhn tmqhn tmqhn tmqhn
snijden
tugcnw
162
texomai tucon tetchka
163
- -
treffen

143
Vervoeg praesens van pllumi als deknumi (pllumi = p'lnumi).
144
NB. verbum liquidum (stam = l-). In koin-Grieks komt ook polsw voor (stam = le-).
145
Stam = le-.
146
Attische reduplicatie (olwl). Zie noot 112.
147
Stam = l-.
148
Sterk passief van een aoristus, waarbij de e verandert in een a (vgl. par. 24.2).
149
Het imperfectum luidt qelon (in klassiek Grieks luidt het werkwoord nl. qlw).
150
Stam = qelh-.
151
NB. ook teqlhka komt voor (met name in LXX).
152
Klinkerverwisseling of Ablaut (stam = klop-).
153
Zie noot 148.
154
Ook kekrxomai.
155
Ook kragon.
156
Het imperfectum luidt mellon, hoewel mellon ook voorkomt.
157
Stam = mellh-.
158
Stam = menh-.
159
Klinkerverwisseling of Ablaut (stam = pomp-).
160
Gaat als sthmi (dus met regelmatige aoristus). Let op: stam van perfectum en aor. P. = plhs-.
161
Stam tem(e)- en tmh-.
162
Stam afwisselend tuc-, teuc- en tuch-.
163
NB. ook tteuca komt voor.
73
Bijlage 1. lw lw lw lw

Het verbuigingsschema van de thematische werkwoorden, met lw (losmaken) als voorbeeld.
De standaarduitgangen zijn d.m.v. streepjes weergegeven:

ACTIVUM Indicativus Coniunctivus Optativus Imperativus Infinitivus Participium

Praesens
l-w l-w l-oi-mi l-wn

l-eij l-j l-oi-j l-e l-ein (l-ontoj),

l-ei l- l-oi lu--tw l-ousa

l-o-men l-w-men l-oi-men (lu-oshj),

l-e-te l-h-te l-oi-te l-e-te l-on

l-ousi(n)
164
l-w-si(n) l-oi-en lu--tw-san (l-ontoj)

Imperfectum
-lu-o-n

-lu-e-j



-lu-e(n)

-l-o-men

-l-e-te

-lu-o-n

Futurum
l-s-w l-s-wn

l-s-eij l-s-ein (l-s-ontoj),

l-s-ei l-s-ousa

l-s-omen (l-s-oushj),

l-s-ete l-s-on

l-s-ousi(n) (l-s-ontoj)

Aoristus
-lu-sa l-s-w l-sai-mi l-saj

-lu-sa-j l-s-j l-sai-j l-son l-sai (l-sa-ntoj),

-lu-se(n) l-s- l-sai lu-s-tw l-sa-sa

-l-sa-men l-s-w-men l-sai-men (lu-s-shj),

-l-sa-te l-s-h-te l-sai-te l-sa-te l-san

-lu-sa-n l-s-w-si(n) l-sai-en lu-s-tw-san (l-sa-ntoj)

Perfectum
l-lu-ka

le-lu-kj

l-lu-ka-j le-lu-k-nai (le-lu-ktoj),

l-lu-ke(n) le-lu-kua

le-l-ka-men (le-lu-kuaj),

le-l-ka-te le-lu-kj

le-l-ka-si(n)
165
(le-lu-ktoj)

Plusqamperf
-le-l-kei-n

-le-l-kei-j

-le-l-kei(n)

-le-l-kei-men

-le-l-kei-te

-le-l-kei-san

MEDIUM


Praesens
l-o-mai l-w-mai lu-o-mhn lu--menoj

l- l- l-oi-o l-ou l-e-sqai ( (( (lu--menou),

l-e-tai l-h-tai l-oi-to lu--sqw

lu--menh)

lu--meqa lu--meqa lu-o-meqa

(lu--menhj),

l-e-sqe l-h-sqe l-oi-sqe l-e-sqe

lu--menon

l-o-ntai l-w-ntai l-oi-nto lu--sqw-san

( (( (lu--menou)

Imperfectum
-lu--mhn

-l-ou

-l-e-to

-lu--meqa

-l-e-sqe

-l-o-nto


164
Eigenlijk: lonsi(n)
165
Ook le-l-ka-n komt voor.
74
Indicativus Coniunctivus Optativus Imperativus Infinitivus Participium

Futurum
l-s-o-mai lu-s-menoj

l-s- l-se-sqai ( (( (lu-s-menou),

l-s-e-tai lu-s-menh)

lu-s--meqa (lu-s-menhj),

l-s-e-sqe lu-s-menon

l-s-o-ntai ( (( (lu-s-menou)

Aoristus
-lu-s-mhn l-s-w-mai lu-sa-mhn lu-s-menoj

-l-sw l-s- l-sai-o l-sai l-sa-sqai ( (( (lu-s-menou),

-l-sa-to l-s-h-tai l-sai-to lu-s-sqw lu-s-menh)

-lu-s-meqa lu-s--meqa lu-sa-meqa (lu-s-menhj),

-l-sa-sqe l-s-h-sqe l-sai-sqe l-sa-sqe lu-s-menon

-l-sa-nto l-s-w-ntai l-sai-nto lu-s-sqwsan ( (( (lu-s-menou)

Perfectum
l-lu-mai

le-l-menoj

l-lu-sai l-lu-so le-l-sqai ( (( (le-l-menou),

l-lu-tai le-l-sqw le-l-menh)

le-l-meqa (le-l-menhj),

l-lu-sqe l-lu-sqe le-l-menon

l-lu-ntai le-l-sqw-san ( (( (le-l-menou)

Plusqamperf
-le-l-mhn

-l-lu-so

-l-lu-to

-le-l-meqa

-l-lu-sqe

-l-lu-nto

Aor. passief
-l-qh-n lu-q lu-qeh-n lu-qej

-l-qh-j lu-q-j lu-qeh-j l-qh-ti lu-q-nai (lu-qntoj),

-l-qh lu-q lu-qeh lu-q-tw lu-qesa

-l-qh-men lu-q-men lu-qe-men
166
(lu-qeshj),

-l-qh-te lu-q-te lu-qe-te
167
l-qh-te lu-qn

-l-qh-san lu-q-si(n) lu-qe-en
168
lu-q-tw-san (lu-qntoj)

Fut aor. pas.
lu-q-somai lu-qh-s-menoj

lu-q-s lu-q-sesqai ( (( (lu-qh-s-menou),

lu-q-setai lu-qh-s-menh)

lu-qh-smeqa (lu-qh-s-menhj),

lu-q-sesqe lu-qh-s-menon

lu-q-sontai ( (( (lu-qh-s-menou)


166
Ook lu-qeh-men.
167
Ook lu-qeh-te.
168
Ook lu-qeh-san.
75
Bijlage 2a. em em em em

ACTIVUM Indicativus Coniunctivus Optativus Imperativus Infinitivus Participium

Praesens
em ehn n

e j ehj sqi enai (ntoj),

st(n) eh
169
stw / tw osa

smn men emen (oshj),

st te ete ste / sesqe n

es(n) si(n) een stwsan (ntoj)

Imperfectum Attisch Koin



(n) mhn

sqa j

n n

men meqa

te te

san san

Futurum
somai

s sesqai

stai

smeqa

sesqe

sontai

Aoristus
genmhn gnwmai gnoimhn genmenoj

gnou gn gnoio gnou (word eens) gnesqai (genomnou),

gneto gnhtai gnoito
170
gensqw genmenh

genmeqa genmeqa genomeqa (genomnhj),

gnesqe gnhsqe gnoisqe gnesqe genmenon

gnonto gnwntai gnointo gensqwsan (genomnou)




Perfectum
ggona gegonj

ggonaj gegonnai (gegontoj),

ggonen gegonua

gegnamen (gegonuaj),

gegnate gegonj

ggonasi(n) (gegontoj)




169
Veelvoorkomend in wensen en indirecte vragen.
170
De LXX gebruikt deze vorm om het Hebreeuwse woord amen weer te geven: moge het zo zijn. Zie ook
noot 125.
76
Bijlage 2b. cw cw cw cw

ACTIVUM Indicativus Coniunctivus Optativus Imperativus Infinitivus Participium

Praesens
cw cw coimi cwn

ceij cj coij ce cein (contoj),

cei c coi ctw cosa

comen cwmen coimen (coshj),

cete chte coite cete con

cousi(n) cwsi(n) coien ctwsan (contoj)

Imperfectum
econ

ecej

ece(n)

ecomen

ecete

econ
171


Futurum
xw
172
xwn

xeij xein (xontoj),

xei xosa

xomen (xoshj),

xete xon

xousin (xontoj)

Aoristus
scon
173
sc scohn scn

scej scj scohj scj scen (scontoj),

sce(n) sc scoh sctw scosa

scomen scmen scomen (scoshj),

scete scte scote scte scon

scosan scsi(n) scoen sctwsan (scontoj)




Perfectum
schka schkj

schkaj schkenai (schktoj),

schke(n) schkua

sckamen (schkuaj),

schkate schkj

schkasi(n) (schktoj)



Andere vormen:

comai
ik heb/ houd t.b.v. mezelf (praes. M)
scmhn
ik had/ hield t.b.v. mezelf (aor. M)
schmai
ik ben gehouden (perf. M)
cqhn
ik werd gehouden (aor. P)


cw komt in het NT voor in 14 composita, waaronder:

pcw
het verschuldigde hebben/ op afstand blijven, NB pscou = blijf verre van X (imp. aor. M)
katcw
vasthouden, NB katscej = houd vast! (imp. aor. A)
metcw
deel hebben aan, deel uitmaken van
parcw
verschaffen, (bewijs) leveren, NB parascn = (eens) bewijzend (part. aor. A)
proscw
zich in achtnemen, opletten
suncw
bijeenhouden, vasthouden

171
Ook ecosan komt voor.
172
In ouder Grieks luidde het futurum scw.
173
De stam van deze aor. II is sc-. De betekenis van scon is vaak ik keeg (eens), i.p.v. ik heb (eens) gehad.
77
Bijlage 3a. fhmi fhmi fhmi fhmi

ACTIVUM Indicativus Coniunctivus Optativus Imperativus Infinitivus Participium

Praesens
fhmi fi niet NT fwn

feij / fej fij fei (-ee) finai (fontoj),

fei / fhsin fi fitw fousa

femen /-omen fimen (foushj),

fete fite fete fon

fousin fisi(n) fitwsan (fontoj)

Imperfectum
fen / fion

feij (-eej) / fiej

fie(n) / fie

femen

fete

fen

Futurum
fsw fswn

fseij fsein (fsontoj),

fsei fsousa

fsomen (fsoushj),

fsete fson

fsousin (fsontoj)

Aoristus
fka f (-hw) niet NT fej

fkaj fj fej fenai (fntoj),

fke(n) f ftw fesa

fkamen fmen (feshj),

fkate fte fete fn

fkan fsi(n) ftwsan (fntoj)




Perfectum
feka feikj

fekaj feiknai (feiktoj),

feke(n) feikua

fekamen (feikuaj),

fekate feikj

fekasi(n) (feiktoj)


MEDIUM


Praesens
femai fimai niet NT fimenoj

fesai fi feso fesqai (fimenou),

fetai fitai fisqw

fiemnh

femeqa fimeqa

(fiemnhj),

fesqe fisqe fesqe

fimenon

afentai fintai fisqwsan

(fimenou)

Imperfectum
femhn

feso

feto

fimeqa

fesqe

fento

Futurum
fsomai fhsmenoj

fs fsesqai (fhsmenou),

fsetai fhsomnh

fsomeqa (fhsomnhj),

fsosqe fhsmenoj

fsontai (fhsmenou)



78
Indicativus Coniunctivus Optativus Imperativus Infinitivus Participium

Aoristus
femhn fmai niet NT fmenoj

feso f fhsai fhsqai (fmenou),

feto ftai fsqw femnh

femeqa fmeqa (femnhj),

fesqe fsqe fhsqe fmenon

fento fntai fsqwsan (fmenou)

Perfectum
fwmai

feimnoj

fwsai feso fesqai (feimnou),

fwtai fesqw feimnh

fwmeqa (feimnhj),

fwsqe fesqe feimnon

fwntai fesqwsan (feimnou)

Aor. passief
fqhn feq niet NT feqej

fqhj feqj fqhti feqnai (feqentoj),

feqh feq feqtw feqesa

fqhmen feqmen (feqeshj),

fqhte feqte fqhte feqn

fqhsan feqsin feqtwsan (feqentoj)


Bijlage 3b. fhm fhm fhm fhm

ACTIVUM Indicativus Coniunctivus Optativus Imperativus Infinitivus Participium

Praesens
fhm f (-hw) fahn fj

fj / fj fj fahj fqi fnai (fntoj)

fhsn f fah ftw fsa

famn fmen famen (fshj)

fat fte fate fte fn

fasn fsi(n) faen ftwsan (fntoj)



Imperfectum
fhn

fhs(qa)

fh

famen

fate

fasan

Futurum
fsw

fseij

fsai

fsomen

fsete

fsousi(n)

Aoristus
fhsa fsw fsaimi fsaj

fhsaj fsj fsaij fson fsai (fsantoj)

fhse(n) fs fsai fhstw fsasa

fhsamen fswmen fsaimen (fsashj)

fhsate fshte fsaite fsate fsan

fhsan fswsi(n) fsaien fhstwsan (fsantoj)

Om het verwarrend te maken, luidt de aoristus van fhm ook wel: fhn (vgl. het imperfectum).
In het NT komen alleen de vormen fhm, fhsn, fasn en fh voor (zie GG 125d).


79
Bijlage 4. Stamtijden

De werkwoorden die kunnen worden gevraagd op het tentamen zijn zwartgedrukt:

Praesens A Futurum A Aoristus A Perfectum A Perfectum P Aoristus P Betekenis

ggllw ggllw ggllw ggllw ggel ggel ggel ggel ggeila ggeila ggeila ggeila ggelka ggelka ggelka ggelka ggelmai ggelmai ggelmai ggelmai gglqhn gglqhn gglqhn gglqhn
berichten
gw gw gw gw xw xw xw xw gagon gagon gagon gagon ca ca ca ca gmai gmai gmai gmai cqhn cqhn cqhn cqhn
voeren
arw
174
arsw
175
elon rhka rhmai rqhn
nemen
arw arw arw arw r r r r ra ra ra ra
176 176 176 176
rka rka rka rka rmai rmai rmai rmai rqhn rqhn rqhn rqhn
opheffen
kow (2) (4) kosw
177
kousa kkoa
178
kousmai kosqhn
horen
martnw martsw marton
179
mrthka - -
zondigen
niw nisw nasa naka namai niqhn
grieven
nogw noxw nxa
180
nca ngmai
181
nocqhn
182

openen
poqnskw poqnskw poqnskw poqnskw poqanomai poqanomai poqanomai poqanomai
183 183 183 183
pqanon pqanon pqanon pqanon tqnhka tqnhka tqnhka tqnhka - -- - - -- -
sterven
pokrnomai pokrnomai pokrnomai pokrnomai pokriqsomai pokriqsomai pokriqsomai pokriqsomai pekrqhn pekrqhn pekrqhn pekrqhn
184 184 184 184
- -- - - -- - - -- -
antwoorden
poktenw pokten
185
pkteina pktona - pektnqhn
doden
pllumai pllumai pllumai pllumai
186 186 186 186
polomai polomai polomai polomai pwlmhn pwlmhn pwlmhn pwlmhn plwla plwla plwla plwla - -- - - -- -
verloren g.
pllumi pllumi pllumi pllumi
187
pol pol pol pol
188
plesa plesa plesa plesa
189 189 189 189
polleka polleka polleka polleka
190
- -- - - -- -
verliezen
postllw postllw postllw postllw postel postel postel postel
191 191 191 191
psteila psteila psteila psteila pstalka pstalka pstalka pstalka pstalmai pstalmai pstalmai pstalmai pestlhn pestlhn pestlhn pestlhn
wegzenden
rskw rsw resa - - -
behagen
rcw (2) rxw rxa - - -
heersen over
rcomai (inf) rxomai rxmhn - - -
beginnen
axnw axsw
192
hxhsa hxhka hxhmai hxqhn
groeien
fhmi fhmi fhmi fhmi fsw fsw fsw fsw fka fka fka fka feka feka feka feka fwmai fwmai fwmai fwmai feqhn feqhn feqhn feqhn
vergeven
banw banw banw banw bsomai bsomai bsomai bsomai bhn bhn bhn bhn
193 193 193 193
bbhka bbhka bbhka bbhka - -- - - -- -
gaan
bllw bllw bllw bllw bal bal bal bal balon balon balon balon bblhka bblhka bblhka bblhka bblhmai bblhmai bblhmai bblhmai blqhn blqhn blqhn blqhn
werpen
basilew basilesw basleusa - - -
heersen
blpw blyw bleya - - -
zien

174
NB. het NT bevat alleen de mediale vorm aromai (voor zich nemen, kiezen), fut. arsomai, aor. elmhn,
perf. P. rhmai. Ook in het NT: kaqairw (omlaag halen/ trekken) en nairw (wegnemen of doden).
175
Ook wel l.
176
De imperativus (en de inf.) van de aoristus hebben een alpha i.p.v. een ta. Vgl. Math. 16, 24: .t t, ..t
e:t ca eu ..t|, a:a|caca .aue| sat aaa e| caue| au eu (als iemand achter Mij wil komen, die
verloochene zichzelf en neme zijn kruis op). Arw is een verb. liq.: de aor. krijgt verlenging v.d. stamklinker!
177
Ook wel kosomai.
178
Sterk perfectum met een Attische reduplicatie: een verdubbeling van de eerste lettergreep, waarbij hier
bovendien de tweede een klinkerverandering ondergaat.
179
Ook: mrthsa (deelwoord: martsaj (martsantoj)). Deelwoord van marton = martn (-tntej).
180
Dubbele augmentering: een e voor de stam (oig-) n klinkerverlenging (vgl. raka). Zie ook p. 10, 21.
181
Betekent ook: ik sta open.
182
Ook noghn komt voor!
183
Stam = qan- (verbum liquidum). Let op: poqan = jij zal sterven.
184
Ook: pekrinmhn. Let op: het gaat hier om een deponens, dus vertalen met ik antwoordde (eens) (z. p. 36).
Het participium pokriqej betekent derhalve antwoordend (i.p.v. geantwoord wordend/ zijnde o.i.d.).
185
Stam = -kten / -kton (verbum liquidum). Let op: e wordt a bij aoristus P. (zie ook p. 56).
186
Stam = l-.
187
Vervoeg praesens van pllumi als deknumi (pllumi = p'lnumi).
188
NB. verbum liquidum (stam = l-). In koin-Grieks komt ook polsw voor (stam = le-).
189
Stam = le-.
190
Attische reduplicatie (olwl). Zie noot 178.
191
Stam = stel- / stal- (verbum liquidum).
192
Stam = auxh-.
193
NB. het participium van de aoristus A. luidt: bj, bsa, bn.
80
Praesens A Futurum A Aoristus A Perfectum A Perfectum P Aoristus P Betekenis

bolomai bolomai bolomai bolomai DP boulsomai boulsomai boulsomai boulsomai - -- - - -- - - -- - boulqhn boulqhn boulqhn boulqhn
willen
gnomai gnomai gnomai gnomai gensomai gensomai gensomai gensomai genmhn genmhn genmhn genmhn ggona ggona ggona ggona - -- - genqhn genqhn genqhn genqhn
worden
ginskw ginskw ginskw ginskw gnsomai gnsomai gnsomai gnsomai gnwn gnwn gnwn gnwn
194 194 194 194
gnwka gnwka gnwka gnwka gnwsmai gnwsmai gnwsmai gnwsmai gnsqhn gnsqhn gnsqhn gnsqhn
kennen
grfw gryw graya ggrafa ggrammai grfhn
schrijven
deknumi deknumi deknumi deknumi dexw dexw dexw dexw deixa deixa deixa deixa ddeica ddeica ddeica ddeica ddeigmai ddeigmai ddeigmai ddeigmai decqhn decqhn decqhn decqhn
tonen
domai domai domai domai DP (2)
195
desomai desomai desomai desomai - -- - - -- - - -- - deqhn deqhn deqhn deqhn
verzoeken
drw der deira - - drhn
196

slaan
dw dsw dsa ddeka ddemai dqhn
binden
dhlw dhlsw dlwsa delwka delwmai dhlqhn
uitleggen
didskw didxw ddaxa deddaca deddagmai didcqhn
leren
ddomai ddomai ddomai ddomai dsomai dsomai dsomai dsomai dmhn dmhn dmhn dmhn - -- - ddomai ddomai ddomai ddomai dqhn dqhn dqhn dqhn
geven
ddwmi ddwmi ddwmi ddwmi dsw dsw dsw dsw dwka dwka dwka dwka ddwka ddwka ddwka ddwka - -- - - -- -
geven
dikw dixw dwxa dedwca dedwgmai dicqhn
vervolgen
dokw dxw
197
doxa - - -
menen
d dd dnamai namai namai namai DP dunsomai dunsomai dunsomai dunsomai - -- - - -- - - -- - dunqhn dunqhn dunqhn dunqhn
kunnen
gerw gerw gerw gerw
198 198 198 198
ger ger ger ger geira geira geira geira ggerka ggerka ggerka ggerka
199 199 199 199
ggermai ggermai ggermai ggermai
200 200 200 200
grqhn grqhn grqhn grqhn
wekken
em em em em
201 201 201 201
somai somai somai somai genmhn genmhn genmhn genmhn ggona ggona ggona ggona - -- - - -- -
zijn
kplssomai kplagsomai - - kpplhgmai xeplghn
202
versteld staan
kcw kce
203
xcea kkcuka
204
kkcumai xecqhn
uitgieten
lpzw lpsw lpisa lpika - -
hopen
pilanqnomai pilanqnomai pilanqnomai pilanqnomai pilsomai pilsomai pilsomai pilsomai
205 205 205 205
pelaqmhn pelaqmhn pelaqmhn pelaqmhn - -- - pillhsmai pillhsmai pillhsmai pillhsmai - -- -
vergeten
rgzomai rgsomai ergasmhn - ergasmai -
werken
rcomai rcomai rcomai rcomai lesomai lesomai lesomai lesomai lqon, lqon, lqon, lqon, - -- -a aa a lluqa lluqa lluqa lluqa
206 206 206 206
- -- - - -- -
gaan
sqw sqw sqw sqw fgomai fgomai fgomai fgomai
207 207 207 207
fagon fagon fagon fagon - -- - - -- - - -- -
eten
erskw erskw erskw erskw ersw ersw ersw ersw eron eron eron eron erhka erhka erhka erhka erhmai erhmai erhmai erhmai erqhn erqhn erqhn erqhn
vinden
cw cw cw cw
208 208 208 208
xw xw xw xw scon scon scon scon
209 209 209 209
schka schka schka schka - -- - - -- -
hebben
zw zsw
210
zhsa - - -
leven
qptw qyw qaya ttafa tqammai tfhn
begraven
qlw
211
qelsw
212
qlhsa qlhka
213
- -
willen
hmi hmi hmi hmi sw sw sw sw ka ka ka ka eka eka eka eka - -- - - -- -
zenden
emai emai emai emai somai somai somai somai emhn emhn emhn emhn - -- - ema ema ema emai ii i eqhn eqhn eqhn eqhn
zenden
sthmi sthmi sthmi sthmi stsw stsw stsw stsw sthsa sthsa sthsa sthsa - -- - stamai stamai stamai stamai stqhn stqhn stqhn stqhn
stellen
stamai stamai stamai stamai stsomai stsomai stsomai stsomai sthn sthn sthn sthn sthka sthka sthka sthka stamai stamai stamai stamai stqhn stqhn stqhn stqhn
stellen

194
NB. het participium aor. A. = gnoj, gnosa, gnon (zie p. 46)
195
Vervoeging praesens: domai, d, detai, demeqa, desqe, dontai
196
Sterk passief van een aoristus, waarbij de e verandert in een a (vgl. par. 24.2 op p. 56).
197
Stam = dok-.
198
De imperativus geire (=gerou) betekent in het NT meestal sta op!.
199
Zie noot 178.
200
Betekent ook: ik ben wakker.
201
NB. het participium van het praesens luidt: n, osa, n.
202
Thematische aoristus (aor. II), zie p. 36
203
Let op accent (cw is een verbum contractum).
204
Stam = cu-.
205
Stam = lhq-.
206
Ook wel: kw (ik kom en (vaker): ik ben gekomen)
207
Vervoeging futurum: fgomai, fgesai (en dus niet fg), fgetai etc.
208
Imperfectum luidt: econ.
209
Aor II. Betekent vaak ik kreeg. NB. stam = sc- (imperativus = scj)
210
Ook zsomai.
211
Het imperfectum luidt qelon.
212
Stam = qelh-.
213
NB. ook teqlhka komt voor (met name in LXX).
81
Praesens A Futurum A Aoristus A Perfectum A Perfectum P Aoristus P Betekenis

kalw kalsw klesa kklhka kklhmai klqhn
roepen
kalptw kalyw kluya keklufa keklummai kalfqhn
verbergen
klw klsw klasa kklaka kklasmai klsqhn
breken
klaw
214
klasw klausa kklauka kklaumai klasqhn
(be)wenen
klew klesw kleisa kkleika kkleismai klesqhn
sluiten
klptw klyw kleya kklofa
215 215 215 215
kklemmai klphn
216

stelen
krzw krzw krzw krzw krxw krxw krxw krxw
217 217 217 217
kraxa kraxa kraxa kraxa
218 218 218 218
kkraga kkraga kkraga kkraga - -- - - -- -
schreeuwen
krnw krnw krnw krnw krin krin krin krin krina krina krina krina kkrika kkrika kkrika kkrika kkrimai kkrimai kkrimai kkrimai krqhn krqhn krqhn krqhn
scheiden
lambnw lambnw lambnw lambnw lh(m)yomai lh(m)yomai lh(m)yomai lh(m)yomai labon labon labon labon elhfa elhfa elhfa elhfa elhmmai elhmmai elhmmai elhmmai l(m)fqhn l(m)fqhn l(m)fqhn l(m)fqhn
nemen
lgw lgw lgw lgw r r r r epon epon epon epon, , , , - -- -a aa a
219 219 219 219
erhka erhka erhka erhka erhmai erhmai erhmai erhmai rrqhn rrqhn rrqhn rrqhn
220 220 220 220

zeggen
lep lep lep lepw ww w leyw leyw leyw leyw lipon lipon lipon lipon lloipa lloipa lloipa lloipa lleimmai lleimmai lleimmai lleimmai lefqhn lefqhn lefqhn lefqhn
achterlaten
lw lw lw lw lsw lsw lsw lsw lusa lusa lusa lusa lluka lluka lluka lluka llumai llumai llumai llumai lqhn lqhn lqhn lqhn
losmaken
manqnw manqnw manqnw manqnw maqsomai maqsomai maqsomai maqsomai maqon maqon maqon maqon memqhka memqhka memqhka memqhka - -- - - -- -
leren
mllw
221
mellsw
222
mllhsa - - -
zullen
mnw mnw mnw mnw men men men men meina meina meina meina memnhka memnhka memnhka memnhka
223
- -- - - -- -
blijven
mianw mian mana memagka memammai
224
minqhn
bezoedelen
nmw nmw nmw nmw nem nem nem nem neima neima neima neima nenmhka nenmhka nenmhka nenmhka
225
nenmhmai nenmhmai nenmhmai nenmhmai nemqhn nemqhn nemqhn nemqhn
toedelen
oda oda oda oda
226 226 226 226
edsw edsw edsw edsw - -- - dein dein dein dein
227 227 227 227
- -- - - -- -
weten
mnw
228
momai mosa mmoka - -
zweren
rw rw rw rw
229 229 229 229
yomai yomai yomai yomai edon edon edon edon raka raka raka raka ramai ramai ramai ramai fqhn fqhn fqhn fqhn
zien
pscw pscw pscw pscw
230 230 230 230
pesomai pesomai pesomai pesomai paqon paqon paqon paqon pponqa pponqa pponqa pponqa
231 231 231 231
- -- - - -- -
lijden
peqw pesw peisa ppeika ppeismai pesqhn
overreden
peqomai peqomai peqomai peqomai (3) (3) (3) (3) pesomai pesomai pesomai pesomai
232 232 232 232
pqomhn pqomhn pqomhn pqomhn ppoiqa ppoiqa ppoiqa ppoiqa
233 233 233 233
- -- - - -- -
gehoorzamen
pmpw tmyw pemya ppomfa
234
ppemmai pmfqhn
zenden
pmplhmi
235
plsw plhsa pplhka pplhsmai plsqhn
vullen
pnw pnw pnw pnw pomai pomai pomai pomai
236 236 236 236
pion pion pion pion ppwka ppwka ppwka ppwka ppomai ppomai ppomai ppomai pqhn pqhn pqhn pqhn
drinken
pptw pesomai
237
peson
238
pptwka
239
- -
vallen

214
Stam overige verbuigingen klau-.
215
Klinkerverwisseling of Ablaut (stam = klop-).
216
Zie noot 196.
217
Ook kekrxomai.
218
Ook kragon.
219
De e is hier gn augment. De imp. van epon luidt: ep (zeg eens!). Vgl. epe = hij zei eens! Zie ook p. 23.
220
Ook wel: rrqhn. Het deelwoord van de aoristus passivum luidt hqej hqej hqej hqej (het gesproken zijnde/ gesprokene)
221
Het imperfectum luidt mellon, hoewel mellon ook voorkomt.
222
Stam = mellh-.
223
Stam = menh-.
224
Ook memasmai.
225
Stam = nemh-.
226
Praesens-perfectum. NB. het participium van het praesens luidt: edj, edua, edj.
227
Let op: dein = plusquamperfectum (d.w.z. ik wist)!
228
Ook mnumi (stam = omo-).
229
Het imperfectum heeft, net als het perfectum, een dubbel augment: rwn.
230
Eigenlijk: paq-skw.
231
Stam = ponq-.
232
Is gelijk aan het futurum van pscw (ik zal lijden)! Vgl. pesw (ik zal overtuigen (fut. van peqw)).
233
Het perfectum ppoiqa (stam = poiq-) betekent vertrouwen en is hier een praesens-perfectum!
234
Klinkerverwisseling of Ablaut (stam = pomp-).
235
Gaat als sthmi (dus met regelmatige aoristus). Let op: stam van perfectum en aor. P. = plhs-.
236
Vervoeging van het futurum: pomai, pesai (en dus niet p), pitai etc.
237
Stam = pes(e)-. Infinitivus = pesesqai.
238
Ook: pesa.
239
Stam = ptw-.
82
Praesens A Futurum A Aoristus A Perfectum A Perfectum P Aoristus P Betekenis


plw
240
plesomai pleusa ppleuka - -
varen
poreomai poreomai poreomai poreomai DP poresomai poresomai poresomai poresomai - -- - - -- - pepreumai pepreumai pepreumai pepreumai poreqhn poreqhn poreqhn poreqhn
gaan
punqnomai punqnomai punqnomai punqnomai pesomai pesomai pesomai pesomai pqomhn pqomhn pqomhn pqomhn - -- - ppusmai ppusmai ppusmai ppusmai - -- -
navragen
sew sesw seisa sseika sseismai sesqhn
beven
sperw sperw sperw sperw sper sper sper sper speira speira speira speira sparka sparka sparka sparka sparmai sparmai sparmai sparmai sprhn sprhn sprhn sprhn
zaaien
strfw strfw strfw strfw stryw stryw stryw stryw streya streya streya streya strofa strofa strofa strofa
241 241 241 241
strammai strammai strammai strammai strfhn strfhn strfhn strfhn
draaien
strfomai strfomai strfomai strfomai strafsomai strafsomai strafsomai strafsomai - -- - - -- - - -- - strfhn strfhn strfhn strfhn
z. omkeren
szw
242
ssw swsa sswka sswmai sqhn
redden
telw telw telw telw
243 243 243 243
telsw telsw telsw telsw tlesa tlesa tlesa tlesa tetleka tetleka tetleka tetleka tetlesmai tetlesmai tetlesmai tetlesmai telsqhn telsqhn telsqhn telsqhn
voltooien
tmnw tmnw tmnw tmnw
244
tem tem tem tem temon temon temon temon ttmhka ttmhka ttmhka ttmhka ttmhmai ttmhmai ttmhmai ttmhmai tmqhn tmqhn tmqhn tmqhn
snijden
tqhmi tqhmi tqhmi tqhmi qsw qsw qsw qsw qhka qhka qhka qhka tqhka tqhka tqhka tqhka
245 245 245 245
- -- - tqhn tqhn tqhn tqhn
plaatsen
tqemai tqemai tqemai tqemai qsomai qsomai qsomai qsomai qmhn qmhn qmhn qmhn - -- - - -- - tqhn tqhn tqhn tqhn
plaatsen
tktw
246
txomai
247
tekon ttoka
248
- tcqhn
baren
timw timsw tmhsa tetmhka tetmhmai timqhn
eren
trfw qryw qreya ttrofa tqrammai trfhn
249

(op)voeden
trcw trcw trcw trcw
250 250 250 250
dramomai dramomai dramomai dramomai dramon dramon dramon dramon dedrmhka dedrmhka dedrmhka dedrmhka - -- - - -- -
rennen
tugcnw tugcnw tugcnw tugcnw
251 251 251 251
texomai texomai texomai texomai tucon tucon tucon tucon tetchka tetchka tetchka tetchka
252 252 252 252
- -- - - -- -
treffen
fan fan fan fanw ww w fan fan fan fan fana fana fana fana
253 253 253 253
pfagka pfagka pfagka pfagka pfammai pfammai pfammai pfammai
254 254 254 254
fnqhn fnqhn fnqhn fnqhn
schijnen
fanomai fanomai fanomai fanomai fanomai fanomai fanomai fanomai
255 255 255 255
fnhn fnhn fnhn fnhn - -- - - -- - - -- -
verschijnen
fromai fromai fromai fromai necqsomai necqsomai necqsomai necqsomai ncqhn ncqhn ncqhn ncqhn - -- - nnegmai nnegmai nnegmai nnegmai - -- -
snellen
frw frw frw frw osw osw osw osw negkon negkon negkon negkon
256 256 256 256
nnoca nnoca nnoca nnoca nnegmai nnegmai nnegmai nnegmai ncqhn ncqhn ncqhn ncqhn
brengen
fegw fegw fegw fegw fexomai fexomai fexomai fexomai fugon fugon fugon fugon pfeuga pfeuga pfeuga pfeuga - -- - - -- -
vluchten
fhm
257
fsw fhsa - - -
zeggen
filw filsw flhsa peflhka peflhmai filqhn
beminnen
fobomai fobomai fobomai fobomai DP fobsomai fobsomai fobsomai fobsomai
258 258 258 258
- -- - - -- - - -- - fobqhn fobqhn fobqhn fobqhn
vrezen
fulssw fulxw flaxa peflaca peflagmai fulcqhn
bewaken
carw carsomai
259
crhn
260
kecrhka - -
z. verheugen
cw ce cea kcuka kcumai cqhn
gieten
yedw yesw yeusa - yeusmai yesqhn
bedriegen


240
Stam overige verbuigingen pleu-.
241
Stam = strof-. Let op: e wordt a bij de perfectum P. en aoristus P. (zie ook p. 56).
242
Dentaal. Let op: de i is geen praesensversterking; het werkwoord heeft twee stammen: sd- en sw-.
243
Stam = tele(s)-.
244
Stam tem(e)- en tmh-.
245
Ook: tqeika.
246
Het werkwoord heeft een geredupliceerde praesensstam (d.w.z. praesensstam = kt-, waar ti is voorgeplakt).
247
Stam = tek-.
248
Stam = tok-.
249
Thematische aoristus (aor. II), zie p. 36.
250
Overige stammen op dram(h)-.
251
Stam afwisselend tuc-, teuc- en tuch-.
252
NB. ook tteuca komt voor.
253
Ook: fhna.
254
Klassiek is pfasmai (zie p. 56).
255
Ook: fansomai.
256
Ook wel: negka (stam = enegk-).
257
Stam = fh-/ fa- (van fw). Het imperfectum luidt: fhn, fhsqa, fh, famen, fate, fasan.
258
Ook: fobhqsomai.
259
Ook: cairsw.
260
NB. het participium van de aoristus A. luidt: carej, caresa, carn.
83
Bijlage 5. Syntaxis: Naamvallen

Een naamval (casus) is een verbuigingsvorm van naamwoorden die hun betrekking tot andere
woorden in de volzin aanduidt. In het Grieks komen voor: nominativus, genitivus, dativus,
accusativus en vocativus.
261
Naamvallen worden geregeerd (bepaald) door de plaats van een
woord in de zin of door bijvoeglijke naamwoorden en voorzetsels. We lopen in deze bijlage
de naamvallen langs, waarbij we met een sterretje aangeven wanneer de bewuste naamval niet
in Hensels staat.

5.1 Nominativus
De casus nominativus (lett. de noemende naamval) wordt gebruikt voor het aanduiden van het
onderwerp of subject in een zin. We onderscheiden:

Nominativus van het subject (gewone nominativus)
Nominativus van het predikaatsnomen (naamwoordelijk deel van het gezegde*)
Nominativus pendens (zwevende of absolute nominativus)
Nominativus als vocativus (naamval van de aangesproken persoon)

5.1.1 Nominativus van het subject
De gewone nominativus beantwoordt de vraag naar het wie of wat. Bijvoorbeeld: a
parqnoi coreousin (de meisjes dansen: wie dansen? => de meisjes).

5.1.2 Predikatieve nominativus*
Een predikatieve nominatief (vgl. par. 4.1) bestaat uit het naamwoordelijk deel van het
gezegde (dat wat over het subject wordt gezegd), wat volgt op koppelwerkwoorden als em,
gnomai, kalw, etc. Zie een zin als: klqh t noma atou 'Ihsoj (Zijn naam werd
genoemd Jezus (Luc. 2:21)). In het NT komt onder invloed van het Hebreeuwse woordje na
een koppelwerkwoord ook de accusativus voor, meestal vergezeld van ej (wat we na
koppelwerkwoorden doorgaans niet vertalen, zie par. 12.1): ka hxhsen ka gneto ej
dndron (en het [mosterdzaadje] groeide en werd een boom (Luc. 13:19)).

5.1.3 Nominativus pendens
De nominativus pendens of absolute nominatief haalt een bepaald woord of begrip naar voren,
om het te accentueren. Zon zwevende nominativus staat meestal aan het begin van een bijzin.
Zie bijvoorbeeld: nikn ka thrn t rga mou, dsw at xousan (wie overwint en
mijn werken in acht neemt, hem zal ik macht geven (Op. 2:26)). Hier had het zinsdeel
nikn ka thrn in de dativus behoren te staan, maar omwille van de nadruk is het uit de
zinsconstructie gelicht en tot een anakoloet gemaakt (lett. een onsamenhangend zinsdeel, van
het Griekse woord naklouqoj). Zwevende nominatieven komen overigens met name voor
in de Septuaginta, onder invloed van een letterlijke vertaling uit het Hebreeuws. Zie bijv.
g, f' j s kaqedeij p' atj, so dsw atn (het land waarop gij ligt (slaapt), zal ik
u geven (Gen. 28:13)).

5.1.4 Nominativus als vocativus
Een nominativus met een lidwoord kan de vocativus of naamval van de aangesproken persoon
vervangen. Ook dit verschijnsel is een semitisme, hoewel het in het klassieke Grieks ook al
voorkwam. Vgl. Krie, qej, pantokrtwr (Here God, Almachtige! (Op. 15:3)).

261
NB. het Latijn kent ook de ablativus (zesde naamval, die aangeeft waardoor of waarmee iets gebeurt of
waaruit iets ontstaat). Het Sanskriet heeft een aparte locativus en de instrumentalis (zevende en achtste naamval).
84
5.2 Genitivus
De casus genitivus (lett. betrekking hebbend op geboorte of oorsprong) geeft de relatie weer
tussen twee zelfstandige naamwoorden binnen een naamwoordelijke groep. Afhankelijk van
het soort relatie, zijn verschillende soorten genitieven te onderscheiden. We volgen hier de
onderverdeling van E.G. Hoffmann en H. von Siebenthal, Griechische Grammatik zum neuen
Testament (Riehen 2007) 227-245:

Genitivus pertinentiae (bezits-of afhankelijkheidsrelatie)
Genitivus possessivus (van bezitter)
Genitivus subiectivus (van het subject)
Genitivus obiectivus (van het object)
Genitivus materiae (van stof of inhoud*)
Genitivus qualitatis (van hoedanigheid)
Genitivus pretii (van waarde of prijs*)
Genitivus attributus (van doel of richting*)
Genitivus epexegeticus (van verklaring*)
Genitivus auctoris (van handeling*)

Genitivus partitivus (relatie van het deel tot het geheel)
Genitivus temporis (relatie van tijd, tijdspanne)

Naast deze echte genitieven zijn nog enkele afgeleide vormen te onderscheiden:

Genitivus comparationis (in vergelijking met)
Genitivus separationis of separativus (verwijdering van)
Genitivus locativus (van waar*)

5.2.1 Genitivus pertinentiae
De genitivus pertinentiae laat zien waaraan een naamwoord toebehoort. Deze hoofdcategorie
bestaat uit een reeks verschillende genitieven, die we kort langs gaan:

5.2.1.1 Genitivus possessivus
De genitivus possessivus of bezitsgenitief geeft de bezitter of de oorsprong van iets weer:
to maqhto bbloj (het boek van de leerling) en kwboj to zebedaou (Jacobus, de
zoon van Zebedes) of kwbon lfaou (Jacobus, de zoon van Alpheus). Onder invloed
van de Septuaginta komen in het NT ook constructies met uj voor: wnnhn tn zacarou
un (Johannes, de zoon van Zacharias (Luc. 3:2)). Overigens is het gebruik van zoon in
de Septuaginta en het NT niet beperkt tot een zoonschap in letterlijke zin. Ook kan er een
nauwe betrekking tot een zaak of eigenschap mee zijn aangegeven: o uo tj basileaj (de
mensen die tot het Koninkrijk behoren) en uoj diablou (duivelszoon). Vgl. ook tkna
fwtj (kinderen van het licht).

5.2.1.2 Genitivus subiectivus en genitivus obiectivus
De genitivus subiectivus en genitivus obiectivus horen bij zelfstandige naamwoorden die zijn
afgeleid van een werkwoord. De genitivus subiectivus of onderwerpsgenitief duidt het subject
aan van de handeling die in het bijbehorende zelfstandig naamwoord ligt besloten. De nauw
verwante genitivus obiectivus of voorwerpsgenitief geeft het object van een handeling weer.
Beide genitieven liggen in elkaars verlengde en worden in sommige grammaticaboeken niet
van elkaar onderscheiden. De uitdrukking dikaiosnh qeo (rechtvaardigheid van God
(Rom. 1:17)) is weliswaar onmiskenbaar een genitivus subjectivus en zloj qeo (ijver voor
God (Rom. 10:2)) overduidelijk een genitivus obiectivus. Maar dat is minder duidelijk bij een
constructie als: gph to qeo. Hier kan zowel liefde van God (genitivus subiectivus) als
85
liefde voor God (genitivus obiectivus) staan. Hoffmann en Von Siebenthal merken op dat
wanneer het zelfstandig naamwoord waar de genitivus bijhoort een nomen agentis is (dat de
handelende persoon aangeeft)
262
of een nomen actionis (dat de handeling weergeeft)
263
, het
meestal om een genitivus obiectivus gaat. Maar de context is altijd doorslaggevend. Zie de
zin: m pista atn tn pstin to qeou katargsei; (zal dan hun ontrouw de trouw
van God te niet doen? (Rom. 3:3)). Hier is duidelijk, ook gezien het voorgaande in de
perikoop, dat het Paulus niet om het geloof in God gaat.

5.2.1.3 Genitivus materiae*
De genitivus materiae beantwoordt de vragen van welke stof? en met welke inhoud? Denk
aan: kermion datoj (een kruik met water (Mk. 14:13)) en lbastron mrou (een
albasten kruik met mirre (Luc. 7:37)).

5.2.1.4 Genitivus qualitatis
De hoedanigheid van iets (de grootte, de omvang, de leeftijd etc) wordt weergegeven met een
genitivus qualitatis. In het klassieke Grieks paste men de genitief van hoedanigheid vrijwel
uitsluitend toe op leeftijd en omvang. Vgl. trin mern dj (een reis van drie dagen) of
neanaj tn ekosin (een jongeling van 20 jaar). Maar onder invloed van het Hebreeuws
wordt in het NT de genitivus qualitatis voor zoveel eigenschappen van substantiva gebruikt
dat deze de functie van een adiectief heeft gekregen. Zie bijvoorbeeld: skeoj klogj
(werktuig van uitverkiezing = uitverkoren werktuig (Hand. 9:15)) of t sma tj martaj
(het zondige lichaam (Rom. 6:6)).

5.2.1.5 Genitivus pretii*
De genitivus pretii geeft de waarde of prijs van iets aan en volgt vaak op werkwoorden als
gorzw, pwlw, ktomai en xiw. Als voorbeeld geven Hoffmann en Von Siebenthal:
gorswmen dunarwn diakoswn rtouj; (zullen wij voor 200 schellingen brood kopen?
(Marc. 6:37)). Het is ook de genitivus pretii die volgt op het bijvoeglijk naamwoord xioj
(+2): pistj lgoj ka pshj podocj xioj (dit is een getrouw woord en alle
aanneming waard (1 Tim. 1:15)).

5.2.1.6 Genitivus attributivus*
De genitivus attributivus duidt op het doel of de richting van een zelfstandig naamwoord. Vgl.
nstasij zwj (tot de opstanding ten leven (Joh. 5:29)) en tn gwn dj (de weg
naar het heiligdom (Heb. 9:8)). Hoffmann en Von Siebenthal rekenen tot deze categorie ook
nog de infinitivus-constructie met to, die een doel aangeeft (zie par. 7.3; vgl. GG 164).

5.2.1.7 Genitivus epexegeticus*
De genitivus epexegeticus of explicativus (ook wel appositivus genoemd) beantwoordt de
vragen wat voor? en waaruit bestaande? Denk aan teksten als: kenoj d legen per to
nao to smatoj ato (maar hij sprak over de tempel van zijn lichaam (Joh. 2:21)) en
strfanoj tj zwj (de zegenkrans van het leven (Jac. 1:12)).

5.2.1.8 Genitivus auctoris*
De genitivus auctoris geeft aan door wie iets wordt verricht. De genitief volgt doorgaans op
een gesubstantiveerd adjectief (eindigend op -toj). Zie: toj klektoj ato (de door Hem
uitverkorenen (Mc. 13:27)).

262
Dit zijn vaak woorden op -thj of -thr (krthj of swtr).
263
Meestal woorden op -sij, -tij, -moj, -eia, -a of -h (ktsij, diwgmj, basilea of katabol).
86
5.2.2 Genitivus partitivus
De tweede categorie genitieven bestaat maar uit n soort, de genitivus partitivus. De
partitieve genitief laat zien waar het subject deel van uitmaakt. We komen deze genitivus in
verschillende combinaties tegen, zowel met substantieven, adjectieven, telwoorden,
bijwoorden en voornaamwoorden:

Bij namen van plaatsen waarvan wordt uitgelegd in welk gebied ze liggen: n kan tj
galilaaj (in Kana in Galilea (Joh. 2:1)).
Na de onbepaalde voornaamwoorden tij tij tij tij en ti ti ti ti: tinej tn grammatwn (enige der
schriftgeleerden (Matth. 9:3)).
Na kastoj kastoj kastoj kastoj (ieder) en ej ej ej ej (n of iemand): n tn meln sou (n uwer leden (Matth.
5:29)).
Volgend op constructies met k k k k, p p p p en n n n n: tinj d x atn epan (sommigen van hen
zeiden (Luc. 11:15)).

5.2.3 Genitivus temporis
De tijdgenitief geeft een algemene tijdsbepaling weer of de tijdspanne waarbinnen iets
gebeurt. Denk aan: dka mern (binnen tien dagen), nuktj ka mraj rgazmenoi
(terwijl wij nacht en dag werkten (1 Thes. 2:9)) en ceimnoj (in de winter (Mt. 24:20)). De
genitivus temporis kan ook een distributieve functie hebben: ptkij tj mraj (zevenmaal
per dag (Luc. 17:4)) en dj to sabbtou (tweemaal per week (Luc. 18:12)). Blass,
Debrunner en Rekopf behandelen de genitivus temporis overigens in n adem met de
hieronder besproken genitivus locativus (186). NB. aanduidingen van leeftijd vallen niet
onder de tijdgenitief, maar onder de genitivus qualitatis.

5.2.4 Afgeleide genitieven
Het Grieks kent drie afgeleide genitivi, die het karakter hebben van een ablativus (HG 117):

5.2.4.1 Genitivus comparationis
De genitivus comparationis komt voor bij de vergrotende trap (vgl. par. 21.8). Als voorbeeld
halen we Joh. 13:16 aan, waar staat: ok stin doloj mezwn to kurou ato (niet is een
dienaar meer (groter) dan zijn heer). Er had ook kunnen staan: mezwn krioj ato of
mezwn par tn krion ato. We wijzen er nog op dat in het Grieks soms een superlativus
wordt gebruikt eveneens voorzien van een genitivus comparationis die wordt vertaald als
een comparativus (vgl. par. 22.3).

5.2.4.2 Genitivus separationis
De genitivus separationis geeft scheiding of verwijdering aan. Zie b.v. klusen atoj to
boulmatoj (hij hinderde hen in hun voornemen (Hand. 27:43)). Ook na b.v. de
werkwoorden pcw, fstamai, lepomai, prosdomai en diafrw kan een genitivus
separationis volgen. Overigens is deze genitief in het NT bijna altijd vervangen door k of
p: esqai p (beschermen tegen), cwrzein p (scheiden van) en szein k
(redden uit).

5.2.4.3 Genitivus locativus*
De genitivus locativus komt in het Attisch Grieks veelvuldig voor, maar is in het NT vrijwel
verdwenen. De genitief geeft antwoord op de vraag waar (vandaan)?: poaj (i.p.v. po)
esengkwsin atn (waarlangs zij hem naar binnen moesten brengen (Luc. 5:19)) en
kenhj (i.p.v. ken) mellen dirxesqai (hij zou daar langs komen (Luc. 19:4)).

87
5.2.5 Slotopmerkingen
We plaatsen nog enkele slotopmerkingen over de genitief. Zo staat bij verba iudicialia
(werkwoorden van beschuldigen, aanklagen etc) de persoon in de accusativus en de schuld of
misdaad in de genitivus (ook wel genitivus criminis of genitivus respectus genoemd):

dikw tin tinoj iemand vervolgen wegens iets
krnw tin tinoj iemand oordelen wegens iets
polw tin tinoj
264
iemand vrijspreken van iets

Daarnaast zijn er nog verba iudicialia die met kat (+2) zijn samengesteld. Daarbij zijn de
naamvallen omgekeerd: de persoon in de genitivus en de schuld in de accusativus: ka
kathgroun ato o rcierej poll (en de hogepriesters beschuldigden hem van vele
dingen (Marc. 15:3)). Uitzondering is katakrnw tin (iemand veroordelen).

Tot de verba die een genitivus bij zich hebben, behoren verder nog werkwoorden van:
herinneren en vergeten (mimnskomai (in het NT ook met accusativus) etc.)
heersen en leiden (rcw, basilew, kratw etc.)
deelhebben aan of genieten van (metcw, geomai etc.)
beginnen, aanraken, begeren en treffen (rcomai, ptomai, piqumw (hoewel in het NT
ook met een accusativus, vgl. Mt. 5:28) en tugcnw)
composita met voorzetsels die een genitivus regeren, zoals katafronw (minachten)

5.3 Dativus
De casus dativus (lett. geef-naamval) of datief, duidt allereerst de ontvanger of het indirect
object aan bij werkwoorden als geven, aanbieden etc. Maar in het Grieks absorbeert de
dativus ook de functies van de locatief en de ablatief, waardoor een scala aan betekenissen
ontstaat. Merk op dat het koin-Grieks veel klassieke datieven vervangt door constructies met
voorzetsels als n, ej en di (vooral bij de dativus instrumentalis).

Echte dativus (met zuiver meewerkend voorwerp):
Dativus obiectivus (van indirect object)
Dativus commodi et incommodi (van voor- en nadeel)
Dativus possessivus (van bezit)
Dativus sympatheticus (van lichaam en geest*)
Dativus ethicus (van emotioneel betrokken persoon*)
Dativus auctoris (van handelende persoon)

Instrumentele dativus (van middelen, oorzaak en betrekking):
Dativus instrumentalis et causae (van middel of oorzaak)
Dativus respectus (van betrekking)
Dativus mensurae (van overtreffing)

Dativus van gezelschap (van gezelschap en omstandigheid):
Dativus sociativus (van samen)
Dativus modi (van wijze waarop)

Dativus locativus (van tijd en plaats):
Dativus locativus (van plaats*)
Dativus temporis (van tijd(stip))

264
Merk op dat in koin-Grieks polw tina iemand vrijlaten betekent.
88
5.3.1 De echte dativus
De echte dativus kan als volgt worden onderverdeeld:

5.3.1.1 Dativus obiectivus
De objectdatief of gewone dativus is de naamval van het meewerkend voorwerp, die bij
transitieve werkwoorden voorkomt als indirect of belanghebbend object naast een direct
object of lijdend voorwerp: ddwmi atoj zwn anion (ik geef [aan] hen het eeuwige
leven (Joh. 10:28)). Overgankelijke werkwoorden waarop een objectdatief kan volgen, zijn
o.a.:

parcw
verschaffen, leveren
deknumi
tonen
carzomai
geven
gnrizw
bekend maken
fhmi
vergeven
lgw
zeggen
pokalptw
openbaren
naggllw
verkondigen
mfanzw
openbaren
lalw
zeggen, spreken
fanerw
openbaren
grfw
schrijven

Ook na intransitieve verba kan een dativus obiectivus volgen, bijvoorbeeld na werkwoorden
van dienen (doulew, diakonw, latrew), geloven en vertrouwen (pistew, ppoiqa),
gehoorzamen (pakow, peqomai) en bevelen (pitssw, paraggllw). Vgl. odej dnatai
dus kuroij douleein (niemand kan twee heren dienen (Matth. 6:24)).

5.3.1.2 Dativus commodi et incommodi
De datief van voor- en nadeel geeft aan in wiens belang of schade iets gebeurt. Vooral Paulus
bedient zich van deze dativus. Vgl. t mart pqanen [...] z t qe (hij stierf voor de
zonde [...] Hij leeft voor God (Rom. 6:10)) en odej [...] mn aut z [...] n [...] zmen,
t kur zmen (niemand van ons leeft voor zichzelf [...] als wij leven, dan leven wij voor
de Heere (Rom. 14:7-8)). Zie ook: nqrwpoi qeoj quntwn (mensen moeten aan de goden
offeren). Blass, Debrunner en Rekopf wijzen erop dat de datief van voor- en nadeel ook wel
de bezitter van iets aanduidt (188,3): nekroj mn t mart zntaj d t qe (gij zijt
wel dood voor de zonde, maar levend voor God (Rom. 6:11)). De scheidslijn met de dativus
possessivus kan dus dun zijn.

5.3.1.3 Dativus possessivus
De bezittersdatief is zeldzaam in het NT. Meestal drukt een genitivus possessivus de bezitter
uit en de dativus het bezit: n t oka to patrj mou (in het huis van Mijn Vader (Joh.
14:2)). Maar de dativus possessivus komt ook na de werkwoorden van vergelijking em,
gnomai en prcw: ok n atoj tpoj (voor hen was er geen plaats (Luc. 2:7)), gneto
d ps yuc fboj (en er kwam vrees over alle ziel (Hand. 2:43)) en tata gr mn
prconta (want als deze dingen bij u aanwezig zijn (2 Pet. 1:8)). Voor het verschil met de
dativus obiectivus, vgl. dwken t biblon moi en t biblon st moi.

5.3.1.4 Dativus sympatheticus*
De dativus sympatheticus lijkt sterk op de dativus possesivus, maar duidt op lichamelijke of
geestelijke aspecten. Vgl. karda phd moi (het hart klopt mij / mijn hart klopt
(Symposion 215
e
). In het NT is dit vaak vervangen door een genitivus (Vgl. BDR 473,2).

5.3.1.5 Dativus ethicus*
De ethische datief is de naamval die wordt gebruikt voor de persoon die emotioneel of
gevoelsmatig bij een handeling of toestand betrokken is of er belang in stelt. In het NT komt
de dativus ethicus zelden voor en vaak ook nog als een Hebrasme: steoj t qe (Hij was
schoon voor God (Hand. 7:20, vgl. Ex. 2:2)).
89
5.3.1.6 Dativus auctoris
De dativus auctoris geeft de handelende persoon weer. Deze constructie komt slechts eenmaal
in het NT voor en dan nog alleen bij het perfectum passivum: odn xion qantou stin
pepragmnon at (er is niets door hem bedreven dat de dood verdient (Luc. 23:15)). In het
klassieke Grieks komt de dativus auctoris steevast voor na het adiectivum verbale of
gerundivum, wat eindigt op -teoj, maar deze ontbreekt geheel in het NT (zie bijlage 9). NB.
wl frequent in het NT is de formule met p + genitivus.

5.3.2 Instrumentele dativus
De instrumentele datief is de naamval voor middelen, oorzaken en betrekking:

5.3.2.1 Dativus instrumentalis et causae
De dativus instrumentalis geeft aan waarmee iets gebeurt, terwijl de dativus causae de
oorzaak aanduidt. Het koin-Grieks kent onder invloed van het Hebreeuws veel instrumentele
datieven met n en di. Maar de dativus instrumentalis komt ook zonder deze voorzetsels
voor. Vgl. nelen kwbon macar (hij liet Jacobus ter dood brengen met het zwaard
(Hand. 12:2)) en n macar polontai (zij zullen door het zwaard omkomen (Matth.
26:52). Oorzakelijke datieven zijn bijv. lim pllumai (ik kom om van de honger (Luc.
15:17)) en t pist xeklsqhsan (zij zijn om hun ongeloof afgebroken (Rom. 11:20)).

5.3.2.2 Dativus respectus
De dativus respectus of relationis drukt een betrekking uit en kan worden vertaald met wat X
betreft. Vgl. ptwco t pnemati (armen van geest of armen wat de geest betreft (Matth.
5:3)) en kaqaro t kard (reinen van hart (Matth 5:8)). De dativus respectus zien we ook
in de uitdrukkingen nmati (met name, of genaamd) en t gnei (afkomstig uit). Ook
frequent, zowel in het NT als in de Septuaginta: probebhktej [n] taj mraij atn (lett.
voortgeschreden wat hun dagen betreft, ofwel: op hoge leeftijd gekomen (Luc. 1:7)).

5.3.2.3 Dativus mensurae
De dativus mensurae of differentiae hangt nauw samen met de dativus respectus. De datief,
die weinig voorkomt in het NT, geeft weer in welke mate het ene het andere overtreft. Denk
aan uitdrukkingen als: lg plon (een beetje meer), ps crhsimteron stin (hoeveel
nuttiger is het), es poll mezonej (zij zijn veel groter) en ps diafrei nqropoj to
qeo (hoeveel verschilt de mens van God).

5.3.3 Dativus van gezelschap
De datief van gezelschap vertelt in wiens gezelschap of op welke wijze iets gebeurt:

5.3.3.1 Dativus sociativus
De dativus sociativus of comitativus drukt een gemeenschap of verbinding uit. Vgl.
koloqei moi (Volg Mij (Matth. 9:9)) en ggsate t qe (nadert tot God (Jac. 4:8)). De
datief volgt ook vaak op werkwoorden van samenzijn en samenkomen:

plhsizw
naderen
koinwnw
deelhebben aan
ggzw
naderen
katalssomai
zich verzoenen met
kolouqw
volgen
cromai
gebruiken
prosrcomai
naderen
milw
omgaan met, spreken met
kollomai
zich aansluiten
dialgomai
een gesprek voeren met
bohqw
te hulp komen
moiw
gelijk worden aan

In het NT wordt de dativus sociativus bij bovengenoemde werkwoorden vaak voorafgegaan
door een voorzetsel: kolouqw + mta, ggzw + ej etc.
90
5.3.3.2. Dativus modi
De dativus modi beschrijft de wijze waarop iets gebeurt. Zie bijv. pant trp, ete profsei
ete lhqe (in elk geval, hetzij met een bijoogmerk, hetzij in oprechtheid (Phil. 1:18)).
Merk op dat het NT hier vaker gebruik maakt van mta + genitivus.

5.3.4 Dativus locativus*
De lokatief geeft plaats en tijd van een handeling weer:

5.3.4.1 Dativus locativus*
De datief van plaats komt slechts in het NT voor als bijwoord, nl. kkl (bij kqhmai: in een
kring zitten). Het koin-Grieks gebruikt voor plaatsbepalingen veel vaker n + dativus: n
toj erosolmoij (in Jeruzalem), of p, pra etc. (zie ook par. 12.1).

5.3.4.2 Dativus temporis
De dativus temporis geeft antwoord op de vraag wanneer? (d.w.z. het tijdstip): t trt
mr (ten derde dage (Matth. 16:21)), t nt r (op het negende uur (Marc. 15:34))
en t sabbt (op Sabbath (Luc. 13:14)).

5.3.5 Slotopmerkingen
De dativus komt vaak voor na werkwoorden met ingebakken voorzetsels die een derde
naamval regeren (zogeheten prefixdatieven), zoals:

mmnw
volharden in
prosrcomai
naderen
sneimi
samenzijn met
proskunw
neerknielen, aanbidden

5.4 Accusativus
De casus accusativus (lett. resultaat aanduidende of aanklagende naamval) geeft bij
transitieve werkwoorden het lijdend voorwerp weer. Daarnaast kan een accusatief ook iets
zeggen over richting, afstand, tijdsduur e.d.:

Gewone accusativus
Accusativus obiecti directi (van direct lijdend voorwerp)
Dubbele accusativus
Accusativus van inwendig object
Predikatieve accusativus*
Accusativus pendens*

Vrije accusativus
Accusativus van uitgebreidheid (van tijd(sduur) en plaats)
Accusativus respectus (van betrekking)
Accusativus adverbialis (van bijwoordelijke betekenis)

5.4.1 Gewone accusativus
De gewone accusatief geeft antwoord op de vraag naar het object of lijdend voorwerp van
een handeling of toestand:

5.4.1.1 Accusativus van het direct oject (obiecti directi)
Het direct lijdend voorwerp is (a) de persoon of zaak die door het werkwoord wordt benvloed
(latt. afficere of iets iemand aandoen) en (b) het resultaat van dat wat in het werkwoord wordt
uitgedrukt (latt. efficere of tot standbrengen). Vgl. gr patr file tn un (want de
vader heeft de zoon lief (Joh. 5:20)) en nqropoj kodmen prgon (een mens bouwde een
toren (Matth. 21:33)). Denk bij de eerste categorie ook aan werkwoorden van vrezen
(fobomai), zich hoeden voor (proscw en fulssomai) en zich afwenden van (postrfw).
91
5.4.1.2 Dubbele accusativus
Sommige werkwoorden hebben twee lijdende voorwerpen. Vaak gaat het om accusatieven die
door het werkwoord worden benvloed (Hoffmann en Von Siebenthal spreken van
Akkusative des affizierten Objekts): mtion porforon peribalon atn (ze deden hem
een purperrode mantel om (Joh. 19:2)). Werkwoorden met een dubbele accusatief zijn o.a.:

rwtw
iemand iets vragen
didskw
iemand iets leren
atw
iemand iets vragen
namimnskw
iemand iets herinneren
ndw / kdw
iem. iets aan/ uittrekken
peribllw
iemand iets aantrekken
potzw
iemand iets laten drinken
fortzw
iemand iets laten dragen

5.4.1.3 Accusativus van inwendig object
De accusatief van inwendig object of voorwerp is een zelfstandig naamwoord dat wat
betekenis en woordafleiding (stam) betreft verwant is aan het werkwoord waar het een object
van is. Sommigen spreken ook wel van een accusativus etymologicus. Vgl. mrthma
martnw (een zonde begaan). Vaak wordt, om een tautologie te vermijden, nog een
bijvoeglijk naamwoord toegevoegd: fobqhsan fbon mgan (zij vreesden met grote vreze
(Marc. 4:41)). Maar de accusativus van inwendig object kan ook bedoeld zijn om het
werkwoord te precizeren: okodomen okan (een huis bouwen (Luc. 6:48)).

5.4.1.4 Predikatieve accusativus*
Bij een als predikaat gebruikte accusatief staat de ene accusativus in een predikatieve relatie
tot de andere. Beide worden verbonden door een werkwoord van vergelijking. De
predikatieve accusatief komt vooral voor bij Paulus en Lucas: tn mhn tn kaloumnhn
Eqean (de straat die de Rechte wordt genoemd (Hand. 9:11)) en deisan tn Cristn
atn enai (zij wisten, dat Hij de Christus was (Luc. 4:41)).

5.5.1.5 Accusativus pendens*
De hangende accusatief lijkt sterk op de nominativus pendens (zie Bijlage 5.1.3). Ook de
accusativus pendens heeft in grammaticaal opzicht geen relatie met de rest van de zin, maar
wil een nadruk leggen. De hangende accusatief staat doorgaans aan het begin van de zin,
waarop later een betrekkelijk voornaamwoord volgt in de juiste naamval: lqon n
pedokmason o okodomontej, otoj genqh ej kefaln gwnaj (De steen die de
bouwlieden afgekeurd hadden deze is tot een hoeksteen geworden (Matt. 21:42)).

5.4.2 Vrije accusativus
Het Grieks kent ook enkele meer vrije accusatieven:

5.4.2.1 Accusativus van uitgebreidheid
De accusatief van uitgebreidheid beantwoordt vragen over de afstand en de tijdsduur.
Sommigen onderscheiden hiervoor afzonderlijk de accusativus spatii (van afstand) en de
accusativus temporis (van tijdsduur). Vgl. ej kmhn pcousan stadouj xkonta p
erousalm (in een dorp dat 60 stadin [ver] van Jeruzalem verwijderd ligt (Luc. 24:13)) en
nhstesaj mraj tesserkonta ka nktaj tesserkonta (toen hij 40 dagen en 40
nachten had gevast (Matth 4:2)).

5.4.2.2 Accusativus respectus
Het NT bevat maar weinig accusatieven van betrekking (wat X betreft). De bijbelschrijvers
gebruikten daarvoor vaker de nauwverwante dativus respectus (zie hierboven). Toch staan er
wel accusatieven van betrekking in het NT: n tn yucn ato zhmiwq (indien hij
schade zou lijden aan zijn ziel / indien hij wat zijn ziel betreft geschaad wordt (Matth.
16:26)) en nqropoj plosioj p rimaqaaj tonoma (= t noma) wsf (een rijke man
van Arimathea, genaamd Jozef (Matth. 27:57)).
92
5.4.2.3 Accusativus adverbialis
De accusativus adverbialis is een accusatief van inhoud die in zijn geheel tot een bijvoeglijk
naamwoord is geworden.

t;
waarom? (eig. di t;)
poll, pol
veel, zeer
(t) prton
aanvankelijk, voort eerst
(t) loipn
verder, tenslotte
rcn o
helemaal niet
odn
op geen enkele manier

5.4.3 Slotopmerkingen
Sommige werkwoorden hebben i.t.t. het Nederlands een vierde naamval (i.p.v. een datief):

e / kakj poiw
goed / kwaad doen
dikw
onrecht doen aan
e / kakj lgw
goed / kwaad spreken van
fulssomai
zich in acht nemen voor

5.5 Vocativus*
De casus vocativus (lett. de naamval van roepen) duidt het zelfstandig naamwoord aan dat
gebruikt wordt om iemand aan te roepen. De vocatief staat buiten het zinsverband en wordt
daardoor door sommigen niet als een aparte naamval gezien. De vocativus is in het NT veelal
vervangen door de nominativus. Toch zijn er wel enkele klassieke restanten, die in het koin-
Grieks nog worden gebruikt voor een extra nadruk: nqrope qeo (o mens Gods (1 Tim.
6:11)). Verder komen de uitgangen van de vocativus voor bij aanspreektitels:

krie
Heer
didskale
meester
dole
knecht
u
zoon
dspota
Heer
gnai
vrouwe
basile
Koning
pter gie
Heilige Vader

5.6 Bepalingen van tijd
In het hier voorafgaande zijn verschillende naamvallen voorbij gekomen waarmee een
tijdsaanduiding kan worden gegeven. We zetten ze nog een keer op een rijtje:

Genitivus temporis Tijdspanne waarbinnen iets gebeurt
Dativus temporis Tijdstip waarop iets gebeurt
Accusativus temporis
265
Tijdsduur van iets

In het NT komen we bovendien de volgende mogelijkheden tegen:

di trin mern
binnen 3 dagen (Matth 26:61)
n trisn mraij
binnen 3 dagen (Joh. 2:19)

Opmerkingen:
Soms wordt het tijdstip weergegeven door de accusativus temporis in plaats van de
dativus temporis: cqj ran bdmhn (gisteren op het zevende uur (Joh. 4:52)). Dan
weer wordt het tijdstip weergegeven door een constructie met p + 4: p tn ran tj
proseucj (op het uur van gebed).
Omgekeerd komt het ook voor dat de tijdsduur wordt weergegeven door de dativus
temporis i.p.v. de accusativus temporis: polloj crnoij sunhrpkei atn (lange tijd
had hij [d.w.z. een onreine geest] hem geplaagd (Luc. 8:29)).
Tot slot komt ook de nominativus temporis voor: d mrai trej prosmnousin (zij
vertoeven reeds drie dagen bij mij (Matth. 15:32)).

265
Zie onder accusativus van uitgebreidheid.
93
Bijlage 6. Syntaxis: Werkwoorden 1

6.1 Genera verbi
Werkwoorden kunnen verschillende vormen aannemen (genera of diathesen), zoals het
activum, medium en passivum.

6.1.1 Activum
Het activum is de bedrijvende vorm, waarbij het subject een handeling verricht. Er zijn drie
vormen: transitief (ik zet X neer), causatief transitief (ik laat Y doden) en intransitief (ik
ben). Nu krijgen veel transitieve actieven in het NT een intransitieve betekenis:

pgw
heengaan, gaan
postrfw
terugkeren
pargw
voorbijgaan
pibllw
aanvallen, storten op
metarw
verder gaan
proscw
acht slaan op
nastrfw
omkeren
pistrfw
op de vlucht slaan

Ook praesens-perfecta van transitieve werkwoorden krijgen vaak een intransitieve betekenis:

nga
open staan =>
nogw
openen
ggerka
wakker zijn =>
gerw
wekken
sthka
staan =>
sthmi
doen staan
plwla
verloren zijn =>
pllumi
verliezen
ppoiqa
vertrouwen =>
peqw
overtuigen

6.1.2 Medium
Het medium is de werkwoordsvorm waarbij het subject de handeling aan zichzelf verricht of
in zijn eigen belang. De vorm staat qua genus tussen het activum en het passivum in. Er zijn
drie soorten: direct reflexief of wederkerend (ik reinig mezelf), indirect reflexief (ik reinig
voor mezelf) en passief (ik word gereinigd).
De aoristus medium en het futurum medium zijn zeldzaam in het NT. Tegelijkertijd neemt het
gebruik van de aoristus passivum en het futurum passivum toe. Vaak krijgen deze vormen
mediale betekenissen, vooral bij werkwoorden die een beweging uitdrukken:

strfhn
ik draaide me om =>
strfw
draaien
planqhn
ik dwaalde =>
planw
doen dwalen
xeplghn
ik stond versteld =>
ekplssw
verschrikken
noghn
ik opende me =>
nogw
openen
pesqhn
ik gehoorzaamde =>
peqw
overtuigen

6.1.3. Passivum
Het passief is de lijdende vorm, die aanduidt dat het grammaticale subject de handeling
ondergaat. Het passivum is in het Grieks voortgekomen uit het medium. Vandaar dat het
passief zie hierboven soms een mediale betekenis krijgt.
Het passivum kan ook een toleratieve (toelatende) of causatieve (dwingende) waarde hebben
(vgl. Griech. Gramm. 191 H): baptisqtw kastoj mn (een ieder van u late zich dopen
(i.p.v. laat een ieder van u worden gedoopt) (Hand. 2:38)) en n m peritmhqte t qei t
mwswj (indien gij u niet besnijden laat naar het gebruik van Mozes (Hand. 15:1)).
266


6.2. Tempus et actio
De tempus geeft de tijd van een werkwoord weer. Het Grieks kent vier hoofdtijden (praesens,
futurum, perfectum en futurum exactum) en drie historische tijden (imperfectum, aoristus en
plusquamperfectum). Werkwoorden die gaan over het verleden krijgen een augment als
toevoeging aan de werkwoordstam.

266
Respectievelijk van baptzomai (zich laten dopen) en peritmnomai (zich laten besnijden).
94
Het actio of aspect is een werkwoordelijke categorie die aangeeft of een handeling of toestand
is afgesloten of nog voortduurt.

6.2.1 Praesens en imperfectum
De actio van het praesens en imperfectum geeft te kennen dat een handeling aan de gang is of
was (het zogeheten duratief aspect). Het maakt daarbij niet uit of een handeling lang of kort
duurt. Het duratieve aspect is er in drie soorten:
lineair (de handeling duurt voort): grfw (ik ben aan het schrijven)
iteratief (de handeling vindt herhaaldelijk plaats of duidt op een gewoonte of algemene
waarheid: grfw (ik schrijf herhaaldelijk)
conatief (de conatu, de handeling wordt geprobeerd (probeer- of wils-aspect)):
anagkzousin (zij proberen te dwingen (Gal. 6:12)). Vgl. ook: kloun at zacaran
(zij wilden het [kind] Zacharias noemen (Luc. 1:59)).

Merk op dat de imperativus praesens te kennen geeft dat het bevel direct dient te worden
opgevolgd. Zo betekent grfe: wees aan het schrijven of ga direct schrijven. We vertalen
dit in de praktijk meestal met: schrijf!

6.2.2 Futurum
De toekomende tijd plaatst een handeling in de toekomst. Soms heeft het futurum de gevoels-
waarde van moetenof behoren (BDR 362). De toekomende tijd heeft dan een zogeheten
illocutieve functie, waarmee de spreker zijn woorden een intentie geeft. Zie: o foneseij
(gij zult niet doden). Vgl. de Hebreeuwse iussivus (bevelende of aansporende wijs).

6.2.3 Aoristus
De aoristus is een werkwoordsvorm voor handelingen in het verleden, die geen begrenzing
insluit wat betreft het verloop van de handeling (vgl. het imperfectum) of het resultaat ervan
(zoals bij het perfectum). De mededeling is neutraal en heeft een aoristisch of onbepaald
aspect (van -ristoj (rzw of begrenzen)). Soms wordt de aoristus ook wel praesens
historicum genoemd. Naar betekenis zijn er zeven soorten aoristi
267
:
de constaterende aoristus (de schrijver is alleen genteresseerd in de feitelijkheid van een
gebeurtenis of toestand, zonder aandacht voor de duur of het resultaat ervan): eron (zij
vonden (Luc. 2:46)). De aoristus is momentaan (punctiliair of complexief) gebruikt,
d.w.z. dat begin- en eindpunt van een handeling samenvallen in n punt. Sommigen,
onder wie Burton (Syntax of moods and senses 54-55) en Fanning (Verbal aspects, 255-
261), maken nog een nader onderscheid tussen constaterende aoristi die verwijzen naar
resp. onmiddellijke, aanhoudende of herhaalde gebeurtenissen.
de ingressieve aoristus (de spreker richt zijn aandacht op het beginpunt van een
handeling): psteusan (zij kwamen tot geloof (Hand. 4:4)), penasa (ik kreeg
honger) en scon (ik kreeg). Of een aoristus een ingressief karakter heeft, moet uit de
context blijken.
de effectieve aoristus (de verteller benadrukt het eindpunt van een handeling): nkhsen
(hij heeft overwonnen) en fugon (zij zijn ontkomen).
de gnomische aoristus (drukt een tijdloze, algemeen geldende waarheid uit, onder meer in
gezegden (gnomisch = spreukachtig)). Zie bijv. .:t , \auc.a, sa.ea, .satca| et
,aa.t, sat et |atcatet (de schriftgeleerden en farizeen hebben plaatsgenomen op
de stoel van Mozes (Mt. 23:2)).

267
Naar vorm zijn er vier soorten: de sigmatische aoristus, asigmatische aoristus, thematische aoristus en de
stamaoristus.
95
de epistolaire aoristus (gebruikt in brieven, waarbij een handeling achter de rug is op het
moment dat de geadresseerde de tekst leest). Zie o.m. Gal. 6:11 (Ziet, met hoe grote
letters ik u eigenhandig schrijf!) en Phil. 2:28 (Ik zend hem dan met te meer spoed, opdat
gij, als gij hem ziet, u weer verblijden moogt).
de proleptische aoristus (beschrijft een gebeurtenis die nog bezig is alsof deze al voltooid
is). Vgl. Mc. 11:24 (Al wat gij bidt en begeert, gelooft, dat gij het hebt ontvangen), Joh.
13:31 (Nu is de Zoon des mensen verheerlijkt en God is in Hem verheerlijkt) en Rom.
8:30 (Die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt).
de verhalende of dramatische aoristus (die een handeling weergeeft die nog maar net is
afgerond en die kan worden vertaald met zojuist). Bijv. Mt. 9:18 (Mijn dochter is
zojuist gestorven), Mt. 26:65 (Zie, nu hebt gij de godslastering gehoord) en Ef. 3:3
(Gelijk ik boven in het kort daarvan schreef).

De imperativus van de aoristus laat in het midden of het bevel of de opdracht onmiddellijk
moet worden uitgevoerd en klinkt dus ook minder dwingend. In het NT wordt deze
onbepaalde gebiedende wijs vaak gebruikt in gebeden: pter fej atoj, o gr odasin t
poiosin (Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat ze doen (Luc. 23:34)).

Enkele participia van de aoristus hebben doorgaans een praesens-betekenis, zoals:
pokriqej (antwoordend), dn (ziende) en gnoj (wetend).

6.3 Perfectum en plusquamperfectum
Het perfectum of voltooid tegenwoordige tijd is een werkwoordsvorm die aangeeft dat een
handeling in het verleden is afgerond, waarna een nieuwe toestand is ingetreden die in het
heden nog voortduurt. Het perfectum heeft derhalve een voltooid aspect (actio perfecta) en
wordt ook wel resultativus genoemd. Dit kan tot uitdrukking komen in een al dan niet
versterkte praesens-betekenis: pepistekamen (wij kwamen tot geloof en nu geloven wij
zeker), peplothka (ik ben rijk geworden en ben nu rijk), tetrhkan tj ntolj (zij
hebben de geboden tot nu toe onderhouden), tqnhken (hij is gestorven en nu dood) en
lluqen ra (het uur is gekomen en is nu aangebroken).

Het plusquamperfectum plaatst de afgeronde toestand in het verleden. Hoffmann en Von
Siebenthal spreken van een resultatieve Vergangenheit: plij kodmhto (de stad was
gebouwd (Luc. 4:29)).

Sommige perfecta geven uitsluitend een toestand weer, zonder dat er een eerdere gebeurtenis
in meeklinkt, de zogeheten praesens-perfecta (zie 6.1.1).

6.4 Coniugatio periphrastica
De zogeheten omschrijvende vervoeging of coniugatio periphrastica, ofwel de combinatie
van em met een participium, bestond al in het attische Grieks. Denk aan de vorming van de
derde persoon meervoud van het perfectum bij verba muta en liquida: pefulagmnoi esn
(zie par. 24.1). Maar onder invloed van het Hebreeuws is in het koin-Grieks de
omschrijvende vervoeging flink toegenomen. Dat levert zinnen op als: zn emi ej toj
ana tn anwn (ik leef in alle eeuwigheid (d.w.z. ik ben levend tot in alle eeuwigheden)
(Op. 1:18)) en sesqe misomenoi p pntwn (jullie zullen door allen worden gehaat
(Matth. 10:22)).
96
Bijlage 7. Syntaxis: Werkwoorden 2

7.1 Modi
De modus of wijs van het werkwoord geeft de relatie weer waarin de zin, naar het oordeel van
de spreker, staat tot de werkelijkheid: indicativus (aantonend), imperativus (gebiedend),
infinitivus (onbepaald), coniunctivus (aanvoegend), conditionalis (voorwaardelijk) en
optativus (wensend). Over al deze modi en ook over de participia is in de betreffende lessen
al het nodige gezegd. Hier volgen enkele aanvullingen.

7.1.1 Coniunctivus
De coniunctivus of aanvoegende wijs bestaat uit drie soorten:

adhortativus (aansporing)
dubitativus (twijfel)
prohibitivus (verbod)

7.1.1.1 Coniunctivus adhortativus
Aansporingen in de coniunctivus kunnen in het Grieks worden voorafgegaan door fej. Dit is
een aoristus imperativus van fhmi, wat laten gaan of toelaten betekent. Er gaat m.a.w.
een appel vanuit om de ander iets te laten doen. We vertalen dit met kom of welaan: fej
kblw krfoj (kom, laat ik de splinter verwijderen ((Luc. 6:42)). In het meervoud blijft
fej doorgaans ongewijzigd: fej dwmen (laat ons zien (Matth 27:49)).
268

Een adhortativus kan in het enkelvoud ook volgen op dero, wat eveneens kom betekent.
Zie bijv. dero postelw se (kom hier, laat ik u zenden (Hand. 7:34)). De meervoudsvorm
dete verschijnt eveneens in het NT: dete poktenwmen (kom, laten we doden (Marc.
12:7)). Overigens komen we deze vorm af en toe ook tegen bij de imperativus: dete dete
(komt, ziet! (Matth. 28:6)).

7.1.1.2 Conciunctivus dubitativus
De delibererende conjunctief drukt twijfel uit en staat vaak in de eerste persoon enkelvoud of
meervoud. We vertalen deze met: moet ik? of moeten we?. De dubitativus wordt
regelmatig voorafgegaan door qleij of qlete: qleij on pelqntej sullxwmen at;
(wilt gij dan, dat wij het bijeenhalen? (Math. 13:28)).

7.1.1.3 Coniunctivus prohibitivus
De prohibitivus wordt gebruikt om een verbod uit te drukken en staat altijd in de tweede
persoon enkelvoud of meervoud van de aoristus coniunctivus. De prohibitivus komt voor
naast de imperativus en het futurum voorzien van m of o (zie par. 22.1), die nagenoeg
dezelfde functie hebben. Het verschil is dat de prohibitivus sterker is. Vaak gaat aan de
prohibitief een imperatief van het werkwoord zien vooraf: rte m katafronshte nj
tn mikrn totwn (Ziet toe dat gij niet n dezer kleinen veracht (Matth. 18:10)).

7.2 Optativus
De optativus of wensende wijs drukt een vervulbaar verlangen uit. In het NT komt de vorm
slechts 67 keer voor. Vaak wordt de optativus vervangen door een imperatief van de aoristus,
die niet zo dwingend is als een imperativus van de indicativus. Zie bijv.: giasqtw t nom
sou (Uw Naam worde geheiligd (Matth. 6:9)). NB. het Onze Vader bestaat voor een groot
deel uit dergelijke imperatieven van de aoristus (vgl. bijlage 6.2.3).

268
Toch heeft de parallelle tekst uit Marcus: fete dwmen (laat ons zien (Marc. 15:36))!
97
7.3 Infinitivus finalis
De infinitivus of onbepaalde wijs kan worden worden gebruikt als complement bij
werkwoorden: ik ga lopen, maar kan ook een doel aanduiden (om te ...).
269
In het Grieks
wordt zon infinitivus finalis doorgaans weergegeven met het woordje to + infinitief. Soms
blijft to achterwege. In passages in oudtestamentische stijl (vooral in Lucas en
Handelingen) staat zelfs vaak eerst een infinitivus finalis zonder to, gevolgd door een
tweede infinitivus finalis met to: ka s d, paidon, profthj ystou klhqs:
propores gr npion kurou toimsai doj ato, to donai gnsin swthraj t
la ato n fsei martin (En gij kind, zult een profeet des Allerhoogsten heten; want
gij zult uitgaan voor het aangezicht des heren om zijn wegen te bereiden om aan zijn volk te
geven kennis van heil in de vergeving hunner zonden (Luc. 1:76-77)). Hier vinden we onder
meer citaten uit Maleachi 3:1 en Jesaja 40:3. Een ander voorbeeld staat in Lucas 4:10: toj
ggloij ato ntelletai per so to diafulxai se (aan Zijn engelen zal Hij opdracht
geven aangaande u om u te behouden, wat een verwijzing is naar Psalm 91:11).

269
Vgl. par. 7.3. Ook wordt de infinitief veelvuldig gebruikt in constructies met een voorzetsel en een lidwoord
(gesubstantiveerde infinitivi).
98
Bijlage 8. Syntaxis: Bijzinnen

8.1 Bijzinnen
Een bijzin is een afhankelijke zin, met een eigen persoonsvorm, die als geheel deel uitmaakt
van een grotere zin. Bijzinnen kunnen worden ingeleid door:

Betrekkelijke en vragende voornaamwoorden, te weten resp. j, , (en stij, tij, ti)
en tj, t (zie de lessen 9, 10, 14 en 17).
Betrekkelijke en vragende bijwoorden, zoals resp. o (waar), pou (alwaar) en j of pj
(hoe). Vgl. par. 26.2.
Voegwoorden.

De eerste twee categorien leiden betrekkelijke en vragende bijzinnen in. In het nu volgende
lopen we de verschillende soorten bijzinnen af, die worden onderscheiden door de
voegwoorden waarmee ze beginnen en door de werkwoorden waarvan de bijzin afhangt:

Voorwerpzinnen (dat)
Causale bijzinnen (omdat, want)
Bijzinnen van vergelijking (zoals)
Consecutieve bijzinnen (zodat)
Finale bijzinnen (opdat)
Bijzinnen bij werkwoorden van vrezen (dat)
Temporele bijzinnen (toen, wanneer, sedert, terwijl)
Conditionele bijzinnen (indien)
Concessieve bijzinnen (zelfs al)

8.1.1 Voorwerpzinnen
Voorwerpzinnen heten ook wel subjectzinnen en doen dienst als lijdend, meewerkend of
oorzakelijk voorwerp. Ze staan in de indicativus en worden ingeleid door ti ti ti ti of j j j j (dat):
asqnomai ti (ik merk dat [...]). Ontkenningen in voorwerpzinnen worden weergegeven
met o. Merk op dat als er een citaat volgt op ti (het zogeheten ti-recitativum) ti niet
wordt vertaald, maar alleen wordt weergegeven met een dubbele punt! Vgl. ggraptai ti
ok p' rt mn zsetai nqrwpoj (Er is geschreven: niet bij brood alleen zal de mens
leven (Luc 4:4))

8.1.2 Causale bijzinnen
Causale bijzinnen geven een oorzaak of reden weer. Ze staan in de indicativus als ze een
objectieve mededeling doen en in de coniunctivus als ze een subjectieve mening (nl. die van
het subject) uitdrukken. Causale bijzinnen worden ingeleid door ti, diti ti, diti ti, diti ti, diti (samentrekking van
di toto ti), j, pe j, pe j, pe j, pe en peid peid peid peid (omdat, daar en want): m fobo, Zacara, diti
eshkosqh dhsj sou (wees niet bevreesd, Zacharias, want uw gebed is verhoord (Luc.
1:13)). Ontkenningen in causale bijzinnen worden in de indicativus weergegeven met o en in
de coniunctivus met m.

8.1.3 Bijzinnen van vergelijking
Bijzinnen die een vergelijking vormen, herkennen we aan j, sper, kaqj j, sper, kaqj j, sper, kaqj j, sper, kaqj en kaqper kaqper kaqper kaqper
(zoals): proseucmenoi d m battalogshte sper o qniko (en gebruikt bij uw bidden
geen omhaal van woorden, zoals de heidenen (Matth. 6:7)). Bijzinnen van vergelijking staan
in de indicativus en bij een ontkenning wordt o gebruikt.
99
8.1.4 Consecutieve bijzinnen
Consecutieve bijzinnen duiden een gevolg aan. Het Grieks gebruikt daarvoor ste ste ste ste (zodat),
gevolgd door een accusativus cum infinitivo: ka qerpeusen atn, ste tn kwfn
lalen ka blpein (en Hij genas hem, zodat de stomme sprak en zag (Matth 12:22)).
Wanneer het gevolg wordt ontkend, bevat de consecutieve bijzin de negatie m.

8.1.5 Finale bijzinnen
Finale bijzinnen drukken een doel of wens uit. Ze staan in de coniunctivus en worden ingeleid
door na na na na of pwj pwj pwj pwj (opdat of dat, zie par. 22.2). Soms volgt echter een indicativus futurum
(met illocutieve functie) in plaats van een coniunctivus: na karpn poln frhte: ka
gensesqe mo maqhta (opdat gij veel vrucht draagt en gij zult mijn discipelen zijn (Joh.
15:8)). Ontkenningen in finale bijzinnen: na m, pwj m en m (opdat niet + coni.)

8.1.6 Werkwoorden van vrezen
Na verba timendi zoals fobomai volgt een coniunctivus (het gaat immers om een subjectief
gekleurde mededeling). Opmerkelijk is dat het voegwoord bij een bevestigende mededeling
hier m m m m is (!), terwijl de ontkenning van de vrees wordt weergegeven met m o m o m o m o: fobhqej
cilarcoj m diaspasq Paloj p/ atn (de overste vreesde, dat Paulus door hen zou
worden verscheurd (Hand. 23:10)).

8.1.7 Temporele bijzinnen
Temporele bijzinnen geven een tijdsbepaling aan. Ze staan doorgaans in de indicativus en
worden ingeleid door te, j, pe te, j, pe te, j, pe te, j, pe (toen), te te te te (wanneer), f f f f o o o o, x o x o x o x o (sedert) en n n n n
(terwijl). Steeds is de ontkenning o o o o. Een temporele bijzin kan ook volgen op tan tan tan tan
(wanneer) + coniunctivus (zie par. 23.6) en op wj, cri wj, cri wj, cri wj, cri en mcri mcri mcri mcri (al dan niet gevolgd door
o o o o/tou tou tou tou) + coniunctivus (terwijl, zolang als, totdat (vgl. woordenlijst les 15 en par. 23.9)).
Tot slot kan ook een temporele bijzin volgen na prn () + infinitivus of accusativus cum
infinitivo, wat voordat betekent. De ontkenning in combinatie met een coniunctivus luidt m.

8.1.8 Conditionele bijzinnen
Conditionele bijzinnen bevatten een voorwaarde. Afhankelijk van het soort voorwaarde, staan
ze in de indicativus of coniunctivus. Lezen we e e e e (indien), dan volgt een indicativus (met als
ontkenning o). Staat er n n n n (een combinatie van e en n), volgt doorgaans een conjunctief
(met als ontkenning m). Merk op dat er soms na n een indicativus kan volgen (vgl. par.
23.6)!
Het woordje n n n n kan ook bij een indicatief staan om een niet bestaande situatie weer te
gegeven, een zogeheten irrealis (zie par. 24.3). Ook dan kan sprake zijn van een conditionele
bijzin: e tuflo te, ok n ecete martan (Indien gij blind waart, zoudt gij geen zonde
hebben (Joh. 9:41)).

8.1.9 Concessieve bijzinnen
Concessieve bijzinnen geven iets toe. Ze staan zowel in de indicativus als de coniunctivus, en
worden ingeleid door e ka e ka e ka e ka of ka e ka e ka e ka e. Zie bijv. lgw mn, e ka o dsei at nastj
di t enai flon ato (Ik zeg u, zelfs al zou hij niet opstaan en ze geven, omdat hij zijn
vriend was (Luc. 11:8)). Merk op dat e meerdere betekenissen kan hebben. Als het
voegwoord een indirecte vraag inleidt, vertalen we het niet: e tata otwj cei; (is dat zo?
(hand. 7:1)).
270
Leidt e een afhankelijke vraag in, dan vertalen we het met of: ok oda e
tina llon bptisa (ik weet niet, of ik iemand anders gedoopt heb (1 Cor. 1:16)).

270
NB: co + bijw. = zijn.
100
Ook met het woordje t t t t is wat aan de hand. Soms wordt dit gebruikt om een citaat in te
leiden. We vertalen t dan niet. Zie bijv.: d Ihsoj epen: t o foneseij, o
moiceseij, o klyeij, o yeudomarturseij (Jezus zeide: Gij zult niet doodslaan, gij zult
niet echtbreken, gij zult niet stelen, gij zult geen vals getuigenis geven (Matth 19:18)).
Ook kan t t t t worden ingezet bij een afhankelijke vraag en ook dan wordt het niet vertaald: ka
ato rxanto suzhten prj autoj, t tj ra eh x atn toto mllwn prssein
(En zij begonnen er onder elkander over te twisten, wie van hen het wel zijn kon, die dat zou
doen (Luc. 22:23)).

8.1.10 Overige opmerkingen t.a.v. bijzinnen
Merk tenslotte nog op dat het imperfectum in de bijzin soms wordt vertaald met een voltooid
verleden tijd. De indicativus aoristus in de bijzin geven we meestal weer met een v.v.t.

8.2 Resumptief pronomen
Het resumptief of samenvattend voornaamwoord is een extra persoonlijk voornaamwoord
(atj) of bijwoord dat na een voorafgaand pronomen of adverbium relativum optreedt en
terugverwijst naar het kernnomen (dat in dezelfde naamval staat).
271
Het koin-Grieks kent
dergelijke resumptieve voornaamwoorden hoofdzakelijk onder invloed van het Hebreeuws en
Aramees, die beide geen betrekkelijk voornaamwoord in eigenlijke zin kennen. In plaats
daarvan gebruiken ze asjer, waarvan de lettelijke vertaling luidt: waarvan geldt dat.

a` .uu, aseu caca ,u| :.t au eu, ,
.t,.| e u,ate| au , :|.ua asaae|
want terstond hoorde van Hem een vrouw, wier dochtertje een
onreine geest had (Marc. 7:25).

In feite staat hier: Maar terstond nadat aangaande Hem had gehoord een vrouw, van wie
geldt dat haar dochter had een onreine geest (of letterlijk: van wie had haar dochter een
onreine geest). Het persoonlijk voornaamwoord atj is hier pleonastisch gebruikt bij het
relativum j (zelfde naamval), wat al terug verwijst naar gun. Zie ook de volgende zin:

.s.t|e, et .t:.| .|` e| a| te, e :|.ua
saaat|e| sat .|e| . :` aue|, eue, .ct| e
a:t,a| .| :|.u at a,ta
Hij sprak tot mij: Op wie gij de Geest ziet neerdalen en blijven,
die is het, die met de heilige Geest doopt (Joh. 1:33)

De NBG51 vertaalt hier met een hebrasme: Op wie gij de Geest ziet nederdalen en op Hem
blijven. Liever laten we het resumptief pronomen weg. Dat kan ook heel goed, zoals de
weergegeven vertaling van Hensels laat zien (zie ook o.a. de Leidse Vertaling). Merk op dat
dat resumptief voornaamwoord hier hetzelfde voorzetsel heeft als het relativum (vgl. f n en
p atn).

sat ,u| .|u,.| .t, | .e|, e :eu . ,.t
.s.t e:e| etac.|e| a:e eu .eu
en de vrouw vluchtte naar de woestijn, waar zij een plaats
heeft, door God bereid (Op. 12:6)

In de tekst uit Openbaringen vinden we een voorbeeld van een resumptief adverbium: ke,
wat een dubbeling is bij pou (alwaar zij daar een plaats heeft). Ook dit extra bijwoord
vertalen we niet: samen duiden ze op waar.

8.3 Attractio van het relativum
Soms richt het betrekkelijk voornaamwoord zich in naamval naar het woord of zinsdeel waar
het naar terugverwijst (alln j, , ; stij etc. niet!). Het gaat dan om een vervoeging op
grond van betekenis en niet van grammaticale regels. Dit verschijnsel heet attractio (=tot zich

271
Zie ook BDR 297; GG 289i en Moulton II, p. 434v.
101
trekken of toeigenen) of perseveratie (=niet los kunnen komen van iets). Meestal wordt bij
attractie een accusativus vervangen door een genitivus of dativus. Zie bijv. anontej tn
qen p psin oj kousan (God prijzende om alles wat zij gehoord hadden (Luc. 2:20)).
Eigenlijk had hier moeten staan (bij kow + 4) in plaats van oj. Maar het relativum richt
zich hier naar het antecedent psin (dativus).
Een enkele keer vervangt een genitivus een dativus: wj tj mraj j nelmfqh (tot de
dag waarop hij (ten hemel) werd opgenomen (Hand. 1:22)). Het relativum (dativus
temporis!) is hier vervangen door j, wat verwijst naar de dag (genitivus na wj).
Soms gaat attractio nog een stap verder en wordt het antecedent, waarop het relativum
betrekking heeft, zonder lidwoord achterin de relatieve bijzin geplaatst. Zie de mogelijke
variaties in Luc. 19:37 (om alle machtdaden die zij gezien hadden):

per pasn tn dunmewn j edon (geen attractio)
per pasn tn dunmewn n edon (attractio als in Luc. 2:20, zie hierboven)
per pasn n edon dunmewn (antecent achteraan)

Voor meer voorbeelden van achteraan geplaatste antecedenten, zie BDR 294,5-6.
102
Bijlage 9. Syntaxis: Overig

9.1 Negaties
De meest gebruikte negatie in het Grieks is o o o o, of een samenstelling met o (od, odej,
odn, okti, opw, otote etc.), waarmee een feit of mogelijkheid wordt ontkend. O-
negaties staan vrijwel steeds bij een indicativus (en bij een prohibitivus met een futurum).
De ontkenning m m m m, of een samenstelling daarmee (mhkti, mtote, mhdej, m ti(j) etc.) geeft
aan dat de spreker iets wil afweren of verhinderen. Negaties met m staan doorgaans in
streefzinnen (coniunctivus, optativus), voorwaardelijke zinnen en bij (ir)realia, participia en
de infinitivus.
In vraagzinnen kunnen zowel o als m worden gebruikt, hoewel beide negaties niet helemaal
inwisselbaar zijn. Meestal staat o(ti) bij een vraag die een bevestigend antwoord verwacht
(toch zeker?) en m(ti) bij een vraag die op een ontkenning voouitloopt (toch niet?).
272

In het NT staan soms meerdere negaties bij hetzelfde werkwoord. Een combinatie van o en
m duidt op (zeker) niet zullen. Let verder goed op de volgorde van de ontkenningen! Als de
laatste negatie samengesteld is, dan versterken ze elkaar. Is de laatste enkelvoudig, dan heffen
de ontkenningen elkaar op:

ok stin odej aut cqrj (niemand is zichzelf vijandig)
odej ok stin aut floj (iedereen is voor zichzelf een vriend)

NB. Let op het semitisme: o ... pj, wat zowel geen (bijvoeglijk) als niemand
(zelfstandig) betekent.

9.2 Adiectiva verbalia
Een adiectivum verbale of gerundivum is een van een werkwoord afgeleid bijvoeglijk
naamwoord. In het Grieks kunnen we twee soorten adiectiva verbalia onderscheiden:

Type I (feit of mogelijkheid)
Type II (passieve noodzaak)

Bij beide soorten staat de handelende persoon overigens in de dativus auctoris (zie bijlage
5.3.1.6).

9.2.1 Adiectivum verbale I (- -- -tj tj tj tj)
Het Grieks kan van werkwoorden eenvoudig een bijvoeglijk naamwoord maken, door achter
de stam -tj, -t of -tn te plakken. Zo betekent lutj (lut, lutn) losgemaakt of
losgemaakt kunnende worden. Vgl. n peiqoj sofaj lgoij (met meeslepende woorden
van wijsheid (1 Cor. 2:4)). Veelvoorkomende adiectiva verbalia I in het NT zijn bijvoor-
beeld gaphtj (bemind), gnwstj (bekend) en didaktj (kunnen worden geleerd of
leerbaar).
273
Ook komen we ze tegen bij composita: dikritoj (onpartijdig), qeoddaktoj
(van God geleerd) etc.


272
De door Paulus gebruikte retorische vragen met m o veronderstellen een positief antwoord (toch zeker).
De eerste negatie ontkent de hele zin, de tweede het werkwoord waar het bij staat.
273
Vgl. martwlj (kunnen fouten begaan of zondaar), dat eigenlijk is afgeleid van martwl (fout).
103
9.2.2 Adiectivum verbale II ( (( (- -- -toj toj toj toj)
Bijvoeglijke naamwoorden van werkwoorden die eindigen op -toj, -ta of -ton geven een
passieve noodzaak weer (iets wat nog gedaan moet worden). Zo vertalen we lutoj (luta,
luton) met losgemaakt moetende worden (vgl. het latijnse gerundivum). In NT komt het
adiectivum verbale II nauwelijks voor.
Het adiectivum verbale II kan persoonlijk worden gebruikt: o ppoi lutoi esn at (de
paarden moeten door hem worden losgemaakt). Maar ook een onpersoonlijk gebruik komt
voor. Het onderwerp wordt dan lijdend voorwerp: toj ppouj luton stn at (de
paarden moeten door hem worden losgemaakt, of letterlijk: er is losgemaakt moetende
worden door hem de paarden).
In de bijbel komt het adiectivum verbale II alleen voor in Luc. 5, 38: ll onon non ej
skoj kainoj blhton stn (maar nieuwe wijn moet in nieuwe zakken worden gedaan).
Hier is blhton adiectivum verbale II bij bllw. Vgl. de paralleltekst in Marcus 2,22: ll
onon non ej skoj kainoj (waar o.a. Codex W onder invloed van Mt. 5,17 nog
bllousin aan toevoegt).

104
Bijlage 10: Koin-Grieks

10.1 Perioden in de Griekse taalgeschiedenis

Archasch Grieks ca. 1150 v.C. Kleitabletten uit Knossos en Pylos in het
zogenaamde Lineair-B schrift
Klassiek Grieks ca. 800 - 325 v.C. Ionisch (gesproken op de noordelijke
Cycladen, Chios en Samos en langs het midden
van de Klein-Aziatische kust)
Dorisch (gesproken in onder meer het
noordwesten van Griekenland en het
zuidwesten van de Klein-Aziatische kust)
Attisch (gesproken in Attica)
Koin-Grieks ca. 325 v.C. - 550 n.C. Attisch
Byzantijns of Middel-Grieks ca. 550 - 1453
Modern of Nieuw-Grieks 1453 - heden

Tussen het archasche Grieks en het Klassieke Grieks ligt een hiaat van bijna 400 jaar. Uit die
periode is geen Grieks bewaard gebleven.
Naast koin-Grieks circuleert nog de term Hellenistisch Grieks, wat doorgaans betrekking
heeft op de periode van 325 v.C. tot de regeerperiode van keizer Augustus (27 v.C. - 14 n.C.).

10.2 Het begrip koin
Koin komt van de uitdrukking koin dilektoj (gemeenschappelijke taal). Het is een
voortzetting van het Attische Grieks, dat door de veroveringen van Alexander de Grote en het
Hellenisme aan invloed wint en doortrokken raakt van Ionismen (uit Klein-Azi) en andere
lokale tradities.
274
Het is dus een misvatting om koin-Grieks te zien als omgangs- of
volkstaal tegenover de schrijftaal van de elite. De naam duidt uitsluitend op een periode in de
geschiedenis van de Griekse taal. Ook een schrijver als Lucianus (2
de
eeuw n.C.) wordt tot de
Koin gerekend, hoezeer hij ook zijn best deed om het klassieke Attisch te imiteren.
In het koin-Grieks kunnen drie lagen worden onderscheiden (Vgl. Lars Rydbeck, Fachprosa,
vermeintliche Volkssprache und Neues Testament. Zur Beurteilung der sprachlichen
Niveauunterschiede im nachklassischen Griechisch (Uppsala 1967)):

Hellenistische Literatursprache
Sprachliche Zwischenschicht
Vulgrsprache

De bovenste laag is die van het Atticisme of Classicisme, wat de literaire kant van het koin-
Grieks vertegenwoordigt. Die kenmerkt zich door een sterke neiging tot conservering van het
oorspronkelijke Attisch. In onbruik geraakte woorden kwamen weer in de mode, hoewel de
auteurs de Koin zelden helemaal loslieten. Het Atticisme kwam op vanaf de tijd van
Augustus, maar bereikte in de tweede eeuw een hoogtepunt. Het Grieks in het NT is niet
Atticistisch. Toch is kennis van het Classicisme wel handig om jongere varianten en
toevoegingen te onderscheiden (bijv. in Galaten 4:17, zie kritisch apparaat NA27).

Tot de middelste laag rekent Rydbeck vier groepen geschriften:

Papyri die tenminste basaal schrijfonderwijs verraden (80 procent van het totaal)
Populair-filosofische geschriften
Vakliteratuur (verhandelingen over vaardigheden en technieken)
Nieuwtestamentische geschriften

274
Bekende Ionismen zijn het vervangen van -tt door -ss (dus qlassa i.p.v. qlatta) en - rr door -rs, de
toename van het gebruik van de ta (mthr i.p.v. mthr) en het vervangen van complete woorden (bijlage 10.3).
105
Al deze geschriften hadden praktische bedoelingen en geen literaire. Alles wat onder het
niveau van de Standardsprache of Normalsprache lag, behoort wat Rydbeck betreft tot de
derde laag, de Vulgrsprache.

10.3 Woordgebruik
In het koin-Grieks krijgen klassieke woorden soms een andere betekenis:

Woord Klassiek-Grieks Koin-Grieks
de
zo hier
drw
villen slaan
paidew
opvoeden kastijden
xon
accusativus absolutus
275
participium van xestin

Enkele woorden die in het klassieke Grieks zeldzaam waren, worden in het koin-Grieks juist
frequent gebruikt:

Woord Koin-Grieks
pteinon
vogel
ya
avond
paragnomai
aankomen
kolouqw
volgen

Het omgekeerde proces komt ook voor, waarbij woorden uit het koin-Grieks verdwenen:

Woord Klassiek-Grieks
rnij
vogel
spra
avond
fiknomai
aankomen
pomai
volgen
hmi
zenden
naj
schip
ntw
voltooien

Ook ontstaan nieuwe woorden:

Woord Koin-Grieks
stkw
staan (van sthka)
grhgorw
wakker zijn (van grgora)

10.4 Vormleer

10.4.1 Declinaties
Het verbuigen van naamwoorden gaat in het koin-Grieks grotendeels op dezelfde manier als
in het klassieke Grieks. Wel zijn er enkele wijzigingen.

10.4.1.1 Eerste declinatie
In het koin-Grieks gaan woorden in de eerste declinatie op -ra vaak hetzelfde als mosa.
Dat houdt in dat bijv. mcaira (zwaard) in de genitivus en dativus wordt vervoegd als
macarhj en macar, in plaats van de klassieke vormen macaraj en macar (vgl. par.
4.1).

275
Onpersoonlijke uitdrukking in de vierde naamval, gevolgd door een infinitief, die semantisch en qua intonatie
is verbonden met de rest van de zin, maar waarbij een openlijke uitdrukking van syntactisch verband ontbreekt.
Als accusativus absolutus moet xn worden vertaald met daar het vrij staat/ stond om te [+ infinitief] (zie HG
161).
106

10.4.1.2 Tweede declinatie
De zogeheten Attische tweede declinatie is verdwenen in het koin-Grieks. Dus lej (volk)
wordt laj (genitivus verandert van le in lao), nej wordt naj (tempel). Het woord noj
(geest) gaat nu als boj (rund), dus noj, no, non (vgl. par. 19.1; zie ook HG 17.2).
Van de naam 'Ihsoj (Jezus, Jozua) luidt de accusativus 'Ihson. De vorm 'Ihso duidt zowel
op een vocatief, genitief als een datief.
Semitische plaatsnamen, eindigend op -a (bijv. Gomrra), worden soms vervoegd naar de
eerste declinatie (genitivus Gomrraj (LXX en bijv. 2 Petr. 2:6)), soms naar de tweede
(genitivus Gomrrwn (Matth. 10:15)). De nominatief Gmorra is dan opgevat als neutrum
pluralis (net als het woord Sdoma, waar het bij staat, wat altijd een neutrum pluralis is). Vgl.
BDR 57.1

10.4.1.3 Derde declinatie
Bij de derde declinatie wordt de accusativus singularis op -a soms -an, bijvoorbeeld bij
cer (hand), waarvan de vierde naamval ceran luidt (in plaats van cera). In het NT komen
we deze afwijkende accusatieven alleen tegen als variante lezingen in het kritisch apparaat.
Zie ook dan, gunakan, patran, mhtran etc.
Hetzefde geldt voor adiectiva op -hj, die in de accusativus singularis -hn krijgen in plaats
van -h, bijvoorbeeld podrhn en suggenn.
De nominatief tssarej zien we soms opduiken als accusatief, onder meer in Hand. 27:29.

10.4.2 Pronomina
Het aanwijzend voornaamwoord de komt in het NT nauwelijks meer voor.
276
In plaats
daarvan zien we otoj (vgl. par. 9.2), dat naast die nu ook deze gaat betekenen.

10.4.3 Verbum
Ten aanzien van de werkwoorden treden de volgende wijzigingen in de vormleer op:
De klassieke dualis (tweevoud) verdwijnt bij conjugaties en declinaties.
De optativus raakt in onbruik (en wordt vervangen door de coniunctivus)
De imperativus derde persoon meervoud eindigt voortaan altijd op -san (vgl. HG 64)
Thematische aoristi krijgen vaak nevenvormen op -a, zoals lqa naast lqon, om
verwarring te voorkomen met de vormen van het imperfectum.
Athematische werkwoorden worden doorgaans vervangen door thematische verba
(deiknw naast deknumi).
Het imperfectum van em krijgt in het koin-Grieks andere vormen dan in het klassieke
Grieks (zie bijlage 2a).
Bij het plusquamperfectum valt het augment wel eens weg (omdat het achtervoegsel -kei
al onderscheidend genoeg wordt geacht).
De uitgang -sai (tweede persoon sing. medium) blijft niet alleen bij athematische
werkwoorden volledig staan, maar soms ook bij thematische werkwoorden. Vgl. fgesai
ka pesai (zult gij eten en drinken (Luc. 17:8)), in plaats van fg ka p.

10.5 Syntaxis

10.5.1 Woordvolgorde
De woordvolgorde in het NT is per bijbelboek nogal verschillend. Wel ontstaan onder meer
de volgende tendensen (vgl. BDR 472-477):

276
Welgeteld 10 keer, waarvan 7 keer in Openbaringen.
107
De persoonsvorm van het werkwoord staat zoveel mogelijk vooraan of tamelijk vooraan
in de zin. De standaardvolgorde luidt zodoende: zinsverbinding gezegde subject
object aanvullingen.
Voornaamwoorden zonder nadruk en voorzetsels met een pronomen staan meestal direct
achter het werkwoord: fqh d at ggeloj kurou stj k dexin (en hem
verscheen een engel des Heren, staande ter rechterzijde (Luc. 1:11)).
Voorzetsels met zelfstandige naamwoorden zijn doorgaans van het werkwoord gescheiden
door het subject: ok esn mn pleon rtoi pnte ka cqej do (wij hebben niet
meer dan vijf broden en twee vissen (Luc. 9:13).
Het lidwoord wordt zo min mogelijk gescheiden van zijn zelfstandig naamwoord.
Het adjectief komt meestal na zijn substantief: anr gaqj.
Het demonstrativum komt vaak n het zelfstandig naamwoord: laj otoj.
Genitieven en attributieve prepositiegroepen staan na het regerende substantief: patr
mou n toj oranoj (Mijn Vader die in de hemelen is (Matth. 16:17)).

10.5.2 Andere verschillen
Relatieve bijzinnen worden in het koin-Grieks geregeld vervangen door participia met
voorafgaand lidwoord: pmyaj me patr (de Vader, die Mij gezonden heeft (Joh. 5:37)).
Vgl. par. 20.2.
Verder treden veranderingen op in het gebruik van de genera verbi (of diathesen). Zie
hiervoor bijlage 6.1.
Tot slot beginnen allerlei klassieke nuances te vervagen of te verdwijnen bij:
Causale zinnen (het verschil tussen objectieve en subjectieve reden). Het klassieke Grieks
liet bij een objectieve reden (ingeleid door ti, diti) nog een indicativus volgen en bij een
subjectieve grond (met de voegwoorden j, pe of peid) een optativus. Zie bijlage
8.1.2 (vgl. HG 159.1).
Consecutieve zinnen (het verschil tussen gevolg als feit of als mogelijkheid), ingeleid door
ste en in het klassieke Grieks bij feiten gevolgd door de modi van de onafhankelijke
oordeelszin (ontkenning o), bij verwachtingen of bedoelingen door een infinitivus
(ontkenning m). Vgl. bijlage 8.1.4.
Conditionele zinnen met e of n. In het klassieke spraakgebruik kunnen deze worden
gevolgd door een indicativus (realis of irrealis), coniunctivus (algemeen zich herhalend
feit of generalis) of optativus (potentialis). Het koin-Grieks kent echter nauwelijks nog
optatieven. Ook de realis is nagenoeg verdwenen. Vgl. bijlage 8.1.8 (zie ook BDR 371).
Zinstypen als wj er (totdat hij vindt (Luc. 15:4)), die we in het NT meestal vinden
zonder n (vgl. par 23.9).
Onderscheid tussen rust en beweging bij voorzetsels. In het koin-Grieks worden prj, p
en ej, gevolgd door een accusatief, ook gebruikt voor rust (in plaats van een datief). Vgl.
par. 12.1.

10.6. De taal van het Nieuwe Testament
Het Grieks van het NT is een groepstaal. Het maakt enerzijds deel uit van het koin-Grieks
(integratie), anderzijds onderscheidt dit specifieke Grieks zich op punten van andere soorten
koin-Grieks (differentiatie), wat met name is te zien aan het gebruik van semitismen en
latinismen.

10.6.1 Semitismen
Semitismen kunnen we verdelen in verschillende groepen:

108
Septuagintismen (zegswijzen, formuleringen en woorden uit de Septuaginta) in citaten uit
het Oude Testament of ingeburgerde gezegden in de kringen van de NT-schrijvers. Denk
aan:

Woord Betekenis
anej
wereld, eeuwigheid
ernh
vrede, heil, goede gezondheid
don (2)
naar (voorzetsel, vgl. Matth. 4:15)
orano
hemelen (als plaats of naam van God)
prswpon lambnw
partijdig zijn (ten onrechte genadig behandelen)

Hebrasmen en Aramasmen (rechtstreekse ontleningen aan het Hebreeuws of Aramees).
In transcriptie:

Woord Betekenis
mnna
manna
psca
pascha
abb
rabbi
satn
satan
genna
dodendal, hel

In vertaling:

Woord Betekenis
dxa
heerlijkheid (vgl. kabod)
qnh
volkeren, heidenen (vgl. gojim)
nmoj
wet (vgl. torah)

Ook op het gebied van de syntaxis zijn er de nodige semitische invloeden op het NT-Grieks:

Zinnen beginnen vaak met ka gneto (en het geschiedde (vgl. wajehi)). Hierachter kan
de zin verder gaan met een temporele bijzin:
ka gneto, j (te) cloj polj n, ddaxen hsoj atoj
ka gneto, j (te) cloj polj n, ka ddaxen hsoj atoj
ka gneto, j (te) cloj polj n, tn hson didskein atoj (Acc. cum Inf.)
Al deze zinnen betekenen hetzelfde: Het geschiedde dat Jezus, toen er een grote menigte
was, hen onderrichtte. Overigens kan de temporele bepaling ook ontbreken in een
gneto-constructie.
De genitivus partitivus, die het geheel aangeeft waarvan een gedeelte wordt aangewezen
(zie bijlage 5.2.2), kan na k zowel als subject of object worden gebruikt:

.t:a| eu| .s a| aa| au eu
Sommigen van zijn leerlingen zeiden (Joh. 16:17)

aec.| au a e .e, .s sa:eu , ec|ue,
aueu satcat .:t e| e|e| aueu
God zwoer hem dat hij (iemand) uit de vrucht van zijn
lende(nen) op zijn troon zou doen zitten (Hand. 2:30)

Onder invloed van de Hebreeuwse status constructus blijft het lidwoord vaak weg (zie
ook par. 4.1).
277
Vgl. fon k tn nefeln lgei (een stem spreekt uit de wolken) of
biblon to proftou saou (het boek van de profeet Jesaja).

277
Een status constructus verbindt twee zelfstandige naamwoorden, waarvan het eerste de hoofdklemtoon
verliest, en geeft zo een directe relatie tussen beide naamwoorden weer.
109
De genitivus qualitatis (die de hoedanigheid van iets aangeeft) staat soms in plaats van
een bijvoeglijk naamwoord. Vgl. nmata blasfhmaj (godslasterlijke namen (Op.
13:1)).
Bij het betrekkelijk voornaamwoord j (zoals) ontbreekt soms (vooral in Openbaringen)
het antecedent van de vergelijking: ka edon j qlassan alnhn (en ik zag (iets) als
een zee van kristal (Op. 15:2)).
In het koin-Grieks wordt ka regelmatig adversatief gebruikt, d.w.z. als tegenstellende
nevenschikking (maar). Ook kan ka soms, hoewel er voorkeur bestaat voor parataxis
(nevenschikking) boven hypotaxis (onderschikking), beter onderschikkend worden
vertaald, bijvoorbeeld met toen:

sat | e ac.t aa . s sat csee, .,.|.e
.|` e| | ,| .a, aa, . |a,
het was reeds omstreeks het zesde uur toen het over de
gehele aarde tot negen uur toe donker werd (Luc. 23:44)

Soms dient ka met zodat te worden vertaald:

eu e. sateuct| u,|e| sat t.act| au e| u :e
e| e ete| a` . :t | u,|ta|, sat a:.t
:act| et, .| etsta
ook steekt men geen lamp aan en zet haar onder de
korenmaat, maar op de standaard, zodat ze licht geeft voor
allen die in het huis zijn (Matth. 5:15)

Dan is er nog de mogelijkheid om ka met een pronomen relativum weer te geven:

sat ,t|.at saas.tcat aue | .| etsta
aueu, sat :eet .a|at sat aaaet
cu|a|.s.t|e a `Iceu
en het geschiedde, toen Hij aanlag in zijn huis, dat vele
tollenaars en zondaars mede aanlagen met Jezus (Marc.
2:15)

Het partikel na wordt in koin-Grieks zowel finaal (opdat) als consecutief (zodat)
gebruikt:

.a| eee,a.| a, aata, a|, :tce,
.ct| sat et sate,, t|a a| t| a, aata,
sat saatc a, a:e :ac, aetsta,
als wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en recht-
vaardig, dat Hij ons de zonden vergeeft, en ons reinigt van
alle ongerechtigheid (1 Joh. 1:9)

In het Aramees krijgen werkwoorden van beweging een dativus ethicus, de naamval die
de persoon weergeeft die bij een handeling betrokken is. Soms vinden we daar in het NT
nog iets van terug:

a:e| eu| :at| :e, .aueu, et aat
(NB. NA27 heeft au eu,)
de discipelen dan gingen weer naar huis (Joh. 20:10)

Het Hebreeuws gebruikt regelmatig herhaling van uitdrukkingen als stijlmiddel, het
zogeheten parallellisme. Vgl. d lkkoj kenj dwr ok ecen (de put nu was leeg, er
stond geen water in (Gen. 37:24)). Parallellisme zien we ook terug in het NT. In de
evangelin komt het verschijnsel onder meer voor bij spreuken: pnema gion
pelesetai p s ka dnamij ystou piskisei soi (de heilige Geest zal over u
komen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen (Luc. 1:35)). In dit geval is
sprake van synoniemen. Parallellisme kan ook worden ingezet als antithese: gr tn
na missei ka tn teron gapsei, nj nqxetai ka to trou katafronsei
([Niemand kan twee heren dienen,] want hij zal f de ene haten en de andere liefhebben,
f zich aan de ene hechten en de andere minachten (Matth. 6:24)). Vgl. BH 2a, 195-196.
110
De brieven in het NT bevatten parallellisme als teken van welsprekendheid. Komen de
beginwoorden overeen, dan is sprake van anaphora bij overeenkomst in eindwoorden,
spreken we van antistrophe. Parallellisme in zowel begin- als eindwoorden heet symploke.

10.6.2 Latinismen
Latinismen komen in het NT veel minder vaak voor dan semitismen. Veel woorden zijn
afkomstig uit het taalgebruik van het leger, de rechtspraak en het bestuur:

Woord Latijn Betekenis
kenturwn
centurio honderdman
knsoj
census belasting
kolwna
colonia kolonie
koustwda
custodia wacht
praitrion
praetorium paleis van de procurator
fragllion
flagellum zweep

Merk op dat de Griekse uitgang -ion bij latinismen is gevormd naar analogie van -(i)um en dus
niet op een verkleinwoord duidt.

Daarnaast bevat het NT nog enkele latinismen als uitdrukking:

Uitdrukking Latijn Betekenis
ergasan ddwmi
operam dare zich moeite getroosten
sumbolion lambnw
consilium capere beraadslagen, besluit nemen
tqhmi t gnata
genua ponere neerknielen
t kann poiw
satisfacere genoegdoening geven
111
Bijlage 11. Frequentie van de optativus in het NT

In grammaticaboeken worden tenminste drie soorten optativi beschreven (BDR 384-6):

Optativus cupitivus (van cupere of wensen: de voluntatief)
Optativus potentialis (geeft, in combinatie met het woord n, een mogelijkheid weer)
Optativus obliquus (formule voor een indirecte vraag- of zegzin)

D.B. Wallace onderscheidt daarnaast nog een optativus conditionalis met e, die een ver in de
toekomst gelegen mogelijkheid schetst (Wallace, Greek grammar beyond the basics, 484).
Het NT gebruikt in zulke gevallen overigens meestal een coniunctivus.

De optativus komt ruim 60 keer voor in het NT. Ruim de helft daarvan bestaat uit de optativus
cupitivus. Nagenoeg al deze zuivere wenswijzen zijn gesteld in de derde persoon enkelvoud
(behalve Filemon 1,20) en in de aoristus (behalve Handelingen 8,20).

Cupitativus Woord Ontleding Potentialis Woord Ontleding
Lc. 20,16
m gnoito
aor. M 3e pers. sing gnomai Lc. 1,62
qloi
praes. A 3e pers. sing qlw
Rom. 3,4
m gnoito
aor. M 3e pers. sing gnomai Lc. 6,11
poisaien
aor. A 3e pers. plur poiw
Rom. 3,6
m gnoito
aor. M 3e pers. sing gnomai Lc. 9,46
eh
praes. A 3e pers. sing em
Rom. 3,31
m gnoito
aor. M 3e pers. sing gnomai Lc. 15,26
eh
praes. A 3e pers. sing em
Rom. 6,2
m gnoito
aor. M 3e pers. sing gnomai Lc. 18,36
eh
praes. A 3e pers. sing em
Rom. 6,15
m gnoito
aor. M 3e pers. sing gnomai Hand. 5,24
gnoito
aor. M 3e pers. sing gnomai
Rom. 7,7
m gnoito
aor. M 3e pers. sing gnomai Hand. 8,31
dunamhn
praes. M 1e pers. sing dnamai
Rom. 7,13
m gnoito
aor. M 3e pers. sing gnomai Hand. 10,17
eh
praes. A 3e pers. sing em
Rom. 9,14
m gnoito
aor. M 3e pers. sing gnomai Hand. 17,18
qloi
praes. A 3e pers. sing qlw
Rom. 11,1
m gnoito
aor. M 3e pers. sing gnomai Hand. 26,29
examhn
aor. M 1e pers. sing ecomai
Rom. 11,11
m gnoito
aor. M 3e pers. sing gnomai


1 Cor. 6,15
m gnoito
aor. M 3e pers. sing gnomai Oblique


Gal. 2,17
m gnoito
aor. M 3e pers. sing gnomai Lc. 1,29
eh
praes. A 3e pers. sing em
Gal. 3,21
m gnoito
aor. M 3e pers. sing gnomai Lc. 3,15
eh
praes. A 3e pers. sing em
Gal. 6,14
m gnoito
aor. M 3e pers. sing gnomai Lc. 8,9
eh
praes. A 3e pers. sing em


Lc. 18,36
eh
praes. A 3e pers. sing em
Overige

Lc. 22,23
eh
praes. A 3e pers. sing em
Mc. 11,14
fgoi
aor. A 3e pers. sing sqw Hand. 17,11
coi
praes. A 3e pers. sing cw
Lc. 1,38
gnoito
aor. M 3e pers. sing gnomai Hand. 17,27
yhlafseian
aor. A 3e pers. plur yhlafw
Hand. 8,20
eh
praes. A 3e pers. sing em Hand. 17,27
eroien
aor. A 3e pers. plur erskw
Rom. 15,5
dh
aor. A 3e pers. sing ddwmi Hand. 21,33
eh
praes. A 3e pers. sing em
Rom. 15,13
plhrsai
aor. A 3e pers. sing plhrw Hand. 25,16
coi
praes. A 3e pers. sing cw
1 Thess. 3,11
kateuqnai
aor. A 3e pers. sing kateuqnw Hand. 25,16
lboi
aor. A 3e pers. sing lambnw
1 Thess. 3,12
pleonsai
aor. A 3e pers. sing pleonzw Hand. 25,20
boloito
praes. M 3e pers. sing bolomai
1 Thess. 3,12
perissesai
aor. A 3e pers. sing perissew Hand. 27,12
dnainto
praes. M 3e pers. plur dnamai
1 Thess. 5,
gisai
aor. A. 3e pers. sing gizw Hand. 27,39
dnainto
praes. M 3e pers. plur dnamai
2 Thess. 2,17
parakalsai
aor. A 3e pers. sing parakalw
2 Thess. 2,17
sthrxai
aor. A 3e pers. sing sthrzw Conditionalis


2 Thess. 3,5
kateuqnai
aor. A 3e pers. sing kateuqnw Hand. 20,16
eh
praes. A 3e pers. sing em
2 Thess. 3,16
dh
aor. A 3e pers. sing ddwmi Hand. 24,19
coien
praes. A 3e pers. plur cw
2 Tim. 1,16
dh
aor. A 3e pers. sing ddwmi 1 Cor. 14,10
tcoi
aor. A 3e pers. sing tugcnw
2 Tim. 1,18
dh
aor. A 3e pers. sing ddwmi 1 Cor. 15,37
tcoi
aor. A 3e pers. sing tugcnw
2 Tim. 4,16
logisqeh
aor. P 3e pers. sing logzomai 1 Pet. 3,14
pscoite
praes. A 2e pers. plur pscw
Fil. 1,20
namhn
aor. M 1e pers. sing nnamai 1 Pet. 3,17
qloi
praes. A 3e pers. sing qlw
Heb. 13,21
katartsai
aor. A 3e pers. sing katartzw


1 Pet. 1,2
plhqunqeh
aor. P 3e pers. sing plhqnw
2 Pet. 1,2
plhqunqeh
aor. P 3e pers. sing plhqnw


Jud. 1,2
plhqunqeh
aor. P 3e pers. sing plhqnw


Jud. 1,9
pitimsai
aor. A 3e pers. sing pitimw


112
Bijlage 12. Glossarium van grammaticale begrippen in hoofdstuk 1 t/m 26

Accusativus Vierde naamval, geeft object (lijdend voorwerp) of doel van een handeling weer
Accusativus cum
Infinitivo
Constructie waarin het infinitief het gezegde vormt en het subject waar dat gezegde op
slaat in de vierde naamval staat. De AcI wordt vaak gebruikt na werkwoorden van
meedelen (zeggen, vragen, smeken, bevelen), menen of denken, doen en laten en bij
onpersoonlijke werkwoorden (de, gneto en stn + predicaat)
Accusativus cum
Participio
Verschijnsel (AcP) waarbij een werkwoord van waarneming, weten en aantonen wordt
vergezeld door een aanvullende predicatieve bepaling in de vorm van een participium
(ik zie hem komen(de))
Actio Werkwoordelijke categorie (ook: aspect) die aangeeft of een handeling of toestand
afgesloten is of nog voortdurend is. Het Grieks kent drie aspecten: duratief aspect,
aoristisch aspect en voltooid aspect
Activum Bedrijvende vorm, waarbij het subject de handeling verricht. Er zijn drie vormen:
transitief, causatief transitief en intransitief
Acutus Teken voor een eentoppig accent met stijgende toon ( = accent aigu)
Adhortativus Coniunctivus die aanspoort (kom, welaan, laten wij vanhier gaan)
Adiectivum Bijvoeglijk naamwoord
Adverbia Onverbuigbare woorden die een eigenschap of hoedanigheid van een werkwoord
uitdrukken (in het Grieks gevormd door de uitgang van de genitivus pluralis (die
hetzelfde luidt bij zowel mannelijke, vrouwelijke als onzijdige naamwoorden: -wn) te
vervangen door -wj
Aoristisch aspect Grammaticale categorie die de gebeurtenis uitdrukt, niet het voortduren ervan (zie:
aoristus). Vgl. duratief aspect en voltooid aspect
Aoristus Werkwoordsvorm voor handelingen in het verleden, die geen begrenzing insluit wat
betreft het voortduren van de handeling (onbepaald (lett. -ristoj (van rzw of
begrenzen): de aoristus duidt een feit of toestand aan (constatering), zonder op de duur
ervan te letten (ook wel: perfectum historicum). In het Nederlands vaak te vertalen met
een v.t.t. of o.v.t. (na een temporeel voegwoord vertalen met v.v.t.). Er zijn naar
betekenis twee soorten aoristi: de aoristus gnomicus en aoristus ingressivus. Naar vorm
zijn er vier soorten: de sigmatische aoristus (met sigma als tijdkenletter en de -a als
bindvocaal), asigmatische aoristus (bij verba liquida: geen tijdkenletter, wel een -a als
bindvocaal en een gewijzigde stam), thematische aoristus (tweede aoristus, gevormd
door de stam in zn kortste vorm (zuivere stam) en in de indicativus de uitgang van het
imperfectum (in het imperatief en de infinitief de uitgang van het praesens) en tot slot
de stamaoristus (met uitgangen direct achter de stam, zonder bindvocaal)
Aoristus gnomicus Aoristus die iets te kennen geeft, wat algemeen geldt (vaak in spreuken)
Aoristus ingressivus Aoristus die het begin van een handeling weergeeft. Vgl. psteusan (zij kwamen
(eens) tot geloof)
Artikel Lidwoord
Aspect Werkwoordelijke categorie (ook: actio) die aangeeft of een handeling of toestand
afgesloten is of nog voortdurend is. Het Grieks kent drie aspecten: duratief aspect,
aoristisch aspect en voltooid aspect
Aspiratie Het uitspreken met aanblazing (d.w.z. met een h-klank), aangegeven door een spiritus
asper () op een klinker. Er zijn ook geaspireerde medeklinkers q, f en c
a aa a- -- -stammen Zie eerste declinatie
Athematische
werkwoorden
Werkwoorden die in de praesensstam de uitgang direct achter de stam krijgen en dus
geen bindvocaal kennen (met uitgangen in de praesens op -mi, -si, -sin, -men, -te en -
asin). Er zijn drie soorten athematische verba: em, werkwoorden op -numi (nu- als
praesensversterking) en werkwoorden met geredupliceerde praesensstam
Attisch Grieks Klassiek Grieks (800-325 v.C.), gebaseerd op het dialect uit Attika, dat dankzij Athene
dominant werd. O.m. Plato, Xenophon en Demosthenes schreven in Attisch
Attributieve
participia
Deelwoorden die bijvoeglijk zijn gebruikt (d.w.z. behorend bij een substantivum)
Attributieve
plaatsing
Plaatsing van bijvoeglijke naamwoorden of bepalingen. In het Grieks staat deze vaak
tussen het lidwoord en het substantivum waarbij de bepaling hoort (het van de boom
blad). Soms ook achter het substantivum met herhaling van het lidwoord (het blad het
van de boom). Maar ook de Nederlandse woordvolgorde komt voor. Staat het
bijvoeglijk naamwoord achter het substativum znder lidwoord, is vaak sprake van een
predicatief (voeg dan een vorm van zijn in)
113
Augment Toevoeging of prefix bij de werkwoordstam in het imperfectum, de aoristus en het
plusquam perfectum, dat wijst op een verleden tijd. Augmentisering blijft achterwege
bij werkwoorden die met een tweeklank beginnen. Bij composita staat het augment
tussen de praepositie en het werkwoord. Sommige werkwoorden krijgen een dubbel
augment
Augmentum
syllabicum
Lettergreep-augment, gebruikt wanneer een werkwoord met een consonant begint
(augment = e). Begint het werkwoord met een rho, dan wordt de rho verdubbeld
Augmentum
temporale
Tijd-augment, gebruikt wanneer een werkwoord met een klinker begint. De klinker
wordt dan verlengd a=>h, e=>h, o=>w, i=>i en u=>u
Bindvocaal Hulpklinker die bij thematische werkwoorden de stam en persoonsuitgang verbindt
(vaak o, e of a). Ook wel vormvocaal of thematische klinker geheten (bij athematische
werkwoorden ontbreekt de bindvocaal in de praesensvormen)
Cardinalia Hoofdtelwoorden (een, twee, drie etc). In het Grieks zijn de eerste vier (ej, do, trej
en tssarej) declinabel. Honderdtallen (diaksioi, triaksioi etc) worden ook
verbogen
Casus Naamval of verbuigingsvorm van naamwoorden die hun betrekking tot andere woorden
in de volzin aanduiden. In het Grieks komen voor: nominativus, genitivus, dativus,
accusativus en vocativus. Naamvallen worden geregeerd (bepaald) door de plaats van
een woord in de zin of bepaalde bijvoeglijke naamwoorden en voorzetsels
Causatief transitief Zwak werkwoord dat aanduidt dat het onderwerp wordt bewerkt door een verwant sterk
werkwoord (ik laat doden)
Circumflexis Teken voor samentrekking ( = accent circumflex) met stijgende en dalende toon
Comparativus Vergrotende of vergelijkende trap, in het Grieks gevormd door achter de mannelijke
stam van bijvoeglijke naamwoorden -teroj (-tera, -teron) of -(i)wn (-(i)wn, ion) te
plakken. Het substantivum waarmee de vergelijking wordt gemaakt, volgt doorgaans na
het woordje , een genitivus comparationis of de voorzetsels par of pr
Compositum Samengesteld (werk)woord. Composita met werkwoorden zijn vaak samengesteld met
een praepositie als prefix. Samengestelde bijvoeglijke naamwoorden kennen geen
afzonderlijke vormen voor het vrouwelijk
Conditionalis Voorwaardelijke wijs: als X of Y, dan zou hij lopen
Coniunctivus Aanvoegende wijs, waarmee kan worden uitgedrukt dat iets niet werkelijk het geval is,
maar door de spreker gewenst wordt of tot de mogelijkheden behoort: dat ik lope/ laat
ik lopen. In hoofdzinnen duidt de coniunctivus op een adhortativus, dubitativus of
prohibitivus. In bijzinnen is de coniunctivus doelaangevend (finaal): opdat ik lope. En
in combinatie met n duidt de coniunctivus op een gebeurtenis die men in de toekomst
verwacht (futuralis) of op een algemeen feit (generalis). Na o m duidt een
coniunctivus op een ontkenning van iets wat in de toekomst ligt. Ook na qlw volgt
vaak een coniunctivus (met ina). Verder komt er vaak een coniunctivus na temporele
partikels als tan, wj, cri en mcri
Conjugatie Vervoegen van werkwoorden
Consonant Medeklinker, in het Griekse alfabet verdeeld in 9 stomme of toonloze medeklinkers
(occlusieven) als p, k, t (tenues of stemloos), b, g, d (mediae of stemhebbend) en f, c
en q (aspiratae, met h-klank), 4 liquida (m, l, n, r) en een sisklank (s)
Crasis Vermenging van de slotklinker van een woord met de beginletter van het volgende
woord
Cupitativus Optativus zonder n die een vervulbaar geachte wens weergeeft (moge ik wensen). De
ontkenning van de cupitativus luidt m
Dativus Derde naamval, met daarin een meewerkend voorwerp (indirect object)
Declinatie Verbuigen van naamwoorden
Dentaalstam Werkwoordsstam, eindigend op dentaalklank
Dentalen Stomme medeklinkers met een tandklank (articulatie gevormd met de tong tegen de
tanden): de t, d en q
Deponens Passief / mediaal werkwoord met een actieve betekenis. Hiervan bestaat geen actieve
vorm (medium tantum). Bij deponentia krijgen het mediale futurum en de mediale
aoristus ook een actieve betekenis (en dus geen (in)direct reflexieve)
Deponens medium Mediale vorm van een passief werkwoord met een actieve betekenis, terwijl daarnaast
ook een passieve vorm bestaat: dexmhn (ik ontving eens) en dcqhn (ik werd
ontvangen)
Deponens passivum Passieve vorm van een passief werkwoord met een actieve betekenis (pekrqhn = ik
antwoordde eens)
114
Derde declinatie Verbuigingsgroep van naamwoorden met overige stammen (d.w.z. andere dan a- en o-
stammen), te verdelen in consonantstammen (weer onder te verdelen in -n en -nt
stammen en -s stammen) en vocaalstammen (stam op -i, -e, -u en -eu). Algemeen
kenmerk is dat de genitivus niet uit de nominativus kan worden afgeleid
Diftong Tweeklank (van klinkers), in het Grieks combinaties van klinkers met een i of een u.
Direct reflexief
medium
Werkwoordsvorm die wederkerende handelingen weergeeft die het subject op zichzelf
toepast (aan zichzelf of met zichzelf): ik was mijzelf
Dubitativus Coniunctivus die twijfel uitdrukt. De dubitativus staat in de eerste persoon sing/ plur en
betekent moet ik/ moeten we? De ontkenning van de dubitativus luidt mh
Duratief aspect Grammaticale categorie die het voortduren van een handeling uitdrukt (de handeling is
onvoltooid: praesens, imperfectum en futurum). Vgl. aoristisch aspect en voltooid
aspect
Eerste declinatie Groep naamwoorden waarvan de stam eindigt op een -h of -a (vrouwelijk) of -hj of -
aj (mannelijk). In het geval van stammen op -h zijn de woorden vaak afgeleid van een
werkwoord met een a-stam (vgl. nkh met nikw). Staat voor de uitgang -a een
medeklinker dan worden de genitivus en dativus enkelvoud verbogen met een -h (vgl.
dxa)
Elisie Uitstoting van een zwakker geaccentueerde klank, vaak de slotklinker van een
voorafgaand woord (tatstn) of van een voorvoegsel in een compositum bij
augmentisering (pobllw => pebllon). Soms gecombineerd met aspiratie:
kaqmran
Feminimum Vrouwelijk naamwoord (in het Grieks geldt algemeen: vrouwelijke wezens en de
namen van bomen, landen, eilanden en steden)
Finale bijzinnen Bijzinnen die doelaangevend zijn (na of pwj + coniunctivus): opdat ik dit doe
Flecteren Verbuigen (van naamwoorden) en vervoegen (van werkwoorden)
Futuralis Coniunctivus met een vorm van n (n, tan) dat de inhoud van een zin vervaagt tot
een verwachting van iets wat in de toekomst plaatsgrijpt. We vertalen dit met een
futurum (zullen). Vaak staat ook de hoofdzin in de toekomende tijd. Als een vorm van
n volgt op een betrekkelijk voornaamwoord kan het onvertaald blijven (terwijl de
functie van n (namelijk futuralis of generalis) blijft!)
Generalis Coniunctivus met een vorm van n (n, tan) dat de inhoud van een zin vervaagt tot
een mogelijkheid, de weergave van een algemeen feit. We vertalen dit met een
tegenwoordige tijd. Als een vorm van n volgt op een betrekkelijk voornaamwoord kan
het onvertaald blijven (terwijl de functie van n (namelijk futuralis of generalis) blijft!)
Genitivus Tweede naamval waarmee een bijvoeglijke bepaling wordt uitgedrukt (vaak in
combinatie met van). Het gaat om een bezitsrelatie of een deel van het geheel
Genitivus absolutus Zinsdeel die taalkundig en qua intonatie wordt verbonden met de rest van de zin, maar
waarbij een openlijke uitdrukking van syntactisch verband ontbreekt. In het Grieks staat
zon absolute constructie doorgaans in de tweede naamval, waarbij gebruikt wordt
gemaakt van een deelwoord (ook in de tweede naamval) met een eigen onderwerp dat
niet tegelijkertijd deel uitmaakt van de persoonsvorm (vgl. participium coniunctum).
De genitivus heeft hier niet de functie van een genitivus, maar van een bijwoordelijke
bepaling. De vertaling geschiedt middels een constructie met een voorzetselbepaling of
bijzin (van tijd, van reden, van toegeving of van voorwaarde): Et aeu|e, eu
E.eu a aa aua .:.:.c.| e :|.ua e a,te| .:t :a|a,
Genitivus
comparationis
Naamval die het uitgangspunt van vergelijking aanduidt
Geredupliceerde
praesensstam
De vormen van de praesensstam zijn geredupliceerd (verdubbeld) met een iota (in
andere tijden dus niet): (t)qhmi, ()hmi, (d)dwmi en ()sthmi
Geslacht De bepaalde soort van een naamwoord met betrekking tot zijn verbuiging: mannelijk,
vrouwelijk of onzijdig
Gesubstantiveerde
participia
Deelwoorden, gebruikt als zelfstandig naamwoord en worden voorafgegaan door een
lidwoord (vertalen met een zelfstandig naamwoord of d.m.v. een betrekkelijke bijzin
(vgl. feugn: de vluchteling of degene die vlucht)
Gesubstativeerde
infinitivus
Constructies met een heel werkwoord (infinitief), voorafgegaan door een voorzetsel en
een lidwoord, die een hele bijzin kan vervangen. Het lidwoord heeft zelden de waarde
iets bekend te veronderstellen, maar dient alleen om het infinitivum zelfstandig te
maken. We vertalen het gesubstantiveerde infinitief door het bijbehorend object te
veranderen in een onderwerp. Het gebruikte voorzetsel krijgt een gewijzigde betekenis:
di (omdat), ej (om), met (nadat), pr (voordat), n (terwijl of doordat)
115
Gravis Teken voor een accent met dalende toon ( = accent grave)
Grote Vier Athematische werkwoorden met een geredupliceerde praesensstam (tqhmi, hmi,
ddwmi en sthmi, waarvan de eerste drie een kappa-aoristus hebben). Ze krijgen een
verlengde stamklinker in het actief enkelvoud (praesensstam), in het futurum (activum
en medium) en de aoristus activum. Participia van de indicativus en aoristus worden
gevormd door de stam+ej, de imperativus van de aoristus praesens luidt stam+j
(aoristus medium = stam+so)
Gutturaalstam Werkwoordsstam, eindigend op gutturaalklank
Gutturalen Stomme medeklinkers met een keelklank (articulatie gevormd in de keel): de k, g en c.
Imperativus Gebiedende wijs, die een gebod of verbod uitdrukt: loop!
Indeclinabel Onverbuigbaar (inflexibel)
Indicativus Aantonende wijs, doet een objectieve mededeling van een feit of gebeurtenis: ik loop.
Indicativus
praesens
Aantonende wijs tegenwoordige tijd
Indirect reflexief
medium
Werkwoordsvorm die handelingen weergeeft die het subject in zijn belang verricht
(duidt op sterke betrokkenheid): ik was ten behoeve van mezelf
Infinitivus Onbepaalde wijs, die geen uitdrukking geeft aan persoon, getal of tijd, en die gebruikt
wordt als complement bij bepaalde andere werkwoorden: ik ga lopen. De infinitivus
kan ook een doel aanduiden (om te ...), wat in het Grieks kan worden weergegeven met
het woordje to. Ook wordt de infinitief veelvuldig gebruikt in constructies met een
voorzetsel en een lidwoord (gesubstantiveerde infinitivi)
Intransitief Werkwoord dat een actie door de persoon of het voorwerp zelf inhoudt en niet
afhankelijk is van iets of iemand anders (b.v. blozen)
Ionisch Grieks Grieks dialect van de Cycladen, Chios, Samos en Klein-Azi. De oudste Griekse
literatuur is Ionisch: o.m. Homerus en Herodotus
Iota adscriptum Een iota geplaatst nst een korte klinker (zie vocaal)
Iota subscriptum Een iota geplaatst onder een lange klinker (zie vocaal)
Irrealis van het
heden
Indicativus van het imperfectum die een niet-bestaande situatie of onvervulbare wens
uitdrukt (en wat er in dat fictieve geval zou gebeuren): te vertalen met zouden. Vaak
staat er ook e (indien) in de zin
Irrealis van het
verleden
Indicativus van de aoristus die een niet-bestaande situatie of onvervulbare wens
uitdrukt (en wat er in dat fictieve geval zou gebeuren): te vertalen met zouden hebben.
Vaak staat er ook e (indien) in de zin
Koine Grieks Verkorting van koin dilektoj. Voortzetting van het Attische Grieks, met veel
Ionismen (325 v.C. - 550 n.C.). Het is een overstijgende (lett. gemeenschappelijke) taal
onder invloed van het hellenisme, die veel lokale tradities in zich op neemt en per
plaats een andere kleur krijgt
Labiaalstam Werkwoordsstam eindigend op labiaalklank
Labialen Stomme medeklinkers met een lipklank (articulatie d.m.v. de lippen): de p, b en de f.
Lettertekenschrift Lettergreepschrift, ontwikkeld uit het beeldschrift. De Griekse variant van dit
schrifttype heet archasch Grieks van het type Lineair A & B en is aangetroffen op
kleitabletten van overheidswege (tot 12
e
eeuw v.C.)
Liquidastam Stam eindigend op m, l, n en r (molenaarswerkwoorden)
Masculinum Mannelijk naamwoord (algemeen: mannelijke wezens en namen van rivieren)
Medium Werkwoordsvorm waarbij het subject de handeling verricht in eigen belang. Het staat
tussen activum en passivum in. Het medium is er in drie soorten: direct reflexief,
indirect reflexief en het passief (deze laatste nooit bij het mediaal futurum en de
mediale aoristus!). De meeste werkwoorden hebben een o of een e als bindvocaal
(behalve athematische werkwoorden als dnamai)
Medium Tantum Werkwoord met uitsluitend mediale vormen (en een actieve betekenis). In het Grieks
bijvoorbeeld dnamai of bolomai
Modus Wijs van het werkwoord die verband houdt met de relatie waarin de zin, naar het
oordeel van de spreker, staat tot de werkelijkheid: indicatief, imperatief, infinitief,
conjunctief, conditionalis, optatief
Modusteken Vocaal die de wijs of modus van een werkwoord aangeeft (zoals de i bij de optativus)
Negatie Ontkenning. In het Grieks o of m (deze laatste bij imperativus, coniunctivus en
optativus en infinitivus)
Neutrum Onzijdig naamwoord (verkleinwoorden zijn altijd onzijdig)
Nominativus Eerste naamval betreffende het onderwerp van een zin en het naamwoordelijk deel van
het gezegde (dat wat over het subject wordt gezegd)
116
Numerus Getal of het aantal met betrekking tot de werkwoordsvorm (enkelvoud of meervoud)
Object, direct Lijdend voorwerp of datgene dat de beschreven handeling ondergaat
Object, indirect Meewerkend voorwerp, waarmee of waardoor iemand iets doet
Obliquus Optativus zonder n in bijzinnen die beginnen met ti of j na werkwoorden van
zeggen en menen (zogeheten zegzinnen) en indirecte vraagzinnen (waarbij vaak
verbijstering of twijfel meeklinkt). De obliquus geeft gedachten of stemmingen weer
Occlusieven Stomme of toonloze medeklinkers (litterae mutae): p, k, t (tenues, stemloos), b, g, d
(mediae, stemhebbend) en f, c en q (aspiratae, met h-klank)
Optativus Wensende wijs, voor die werkwoordsvormen waarmee een rele wens uitgedrukt
wordt. De optativus is onder te verdelen in drie soorten: de cupitativus, potentialis en
obliquus. De wenswijs is te herkennen aan de -i (modusteken), die versmelt met
bindvocalen tot een diftong tussen de stam en de afwijkende persoonsuitgangen
Ordinalia Rangtelwoorden (prtoj, deteroj, trtoj etc.)
o oo o- -- -stammen Zie tweede declinatie
Participium Deelwoord of werkwoordsvorm die tevens de functies van een naamwoord deelt.
Participia worden gesubstantiveerd, attributief of predicatief gebruikt
Participium
coniunctum
Deelwoord waarvan het onderwerp hetzelfde is als (conjugeert met) dat van de
hoofdzin (en ziende de scharen, ging Hij de berg op)
Participium
perfectum
Voltooid deelwoord, dat de voortijdigheid aangeeft met de handeling van het
hoofdwerkwoord
Participium
praesentis
Tegenwoordig deelwoord dat de gelijktijdigheid aangeeft met de handeling van het
hoofdwerkwoord
Partikels Nevenschikkende voegwoorden (maar, want, immers, en, weliswaar etc)
Passivum Werkwoordsvorm waardoor wordt aangeduid dat het subject de handeling ondergaat
(lijdende vorm): ik word gewassen
Perfectum Voltooid tegenwoordige tijd, de werkwoordsvorm die aangeeft dat een handeling in het
verleden is afgerond, waarna er een nieuwe toestand is ingetreden die in het heden nog
voortduurt. Het perfectum draait om dit laatste aspect en wordt ook wel resultativus
genoemd: het gaat om het resultaat. Dit kan tot uitdrukking komen in een versterkte
praesens-betekenis: pepistekamen = wij geloven zeker. Perfecta krijgen een
reduplicatie van de eerste lettergreep van de stam en een kappa als tijdkenletter.
Werkwoorden die met een rho of een klinker beginnen, krijgen een augment
Persoon Degene die spreekt (eerste persoon), aangesproken wordt (tweede persoon) of derde
zelfstandigheid (noch spreker, noch aangesprokene). De aanduiding blijft meestal
beperkt tot eerste persoon: ik, jij, hij/zij/het, wij, jullie en zij
Persoonsuitgang Uitgang van het werkwoord dat de handelende persoon aangeeft (ik, jij, hij/zij/het, wij,
jullie, zij). Bij thematische werkwoorden zijn de persoonsuitgangen: -w, -ej, -i, -men,
-te en -osi(n). Bij deze werkwoorden zit tussen de stam en de persoonsuitgang
overigens nog een bindvocaal
Persoonsvorm Vervoegingsvorm van een werkwoord in een bepaalde persoon
Pluralis Meervoud
Plusquamperfectum Voltooid verleden tijd
Potentialis Soort optativus (zowel van de praesens als aoristus) die in combinatie met n een
mogelijkheid of vriendelijk verzoek weergeeft of die een oordeel enige bescheidenheid
verleent. In het Nederlands te vertalen met zou wel kunnen of zou wel willen
Praedicatum Predikaat, dat wat ergens over wordt gezegd
Praepositie Voorzetsel (vaak ook voorkomend als voorvoegsel van werkwoorden)
Praesens-perfectum Werkwoorden die qua vorm een perfectum zijn, maar die qua betekenis op een praesens
lijken: oda, ggerka, sthka, memnmai, ppoiqa en ewqa
Praesensstam Het geheel van de indicativus praesens en indicativus. Beide delen dezelfde stam. Die
stam geeft in het Grieks niet zozeer de tijd aan, als wel het (duratieve) aspect!
Praesensversterking Toevoeging aan de klinker van de praesensstam (ter ondersteuning). Bijvoorbeeld -ptw
bij een labiaalstam, -ssw/ -ttw bij een gutturaalstam, -zw bij een dentaalstam en -llw,
-irw en -inw bij een liquidastam
Predicatieve
participia
Deelwoorden znder lidwoord die iets zeggen van het onderwerp in de hoofdzin. Ze
worden vertaald met een bijvoeglijke bijzin, ingeleid door een voegwoord (temporeel,
van reden, van toegeving of van voorwaarde). De meeste predicatieve participia kunnen
met een temporeel voegwoord worden vertaald. Vuistregel is dat het participium van de
aoristus voortijdig wordt vertaald (toen, nadat, gevolgd door een v.v.t.), dat van de
praesens gelijktijdig (terwijl, als) en een toekomend deelwoord natijdig (om daarna)
117
Predikaatsnomen Naamwoordelijk deel van het gezegde (dat wat iets zegt over het subject), wat in
dezelfde naamval staat als de persoonsvorm. In het Grieks krijgt het naamwoordelijk
deel daarom geen lidwoord
Prohibitivus Soort coniunctivus die een verbod uitdrukt (altijd in de tweede persoon sing/ plur van
de conjunctief van de aoristus)
Pronomen
correlativum
Onderling betrekkelijk voornaamwoord, die door een kleine verandering aan het begin
van het woord achtereenvolgens een vragende, aanwijzende of betrekkelijke betekenis
hebben In het Grieks beginnen vragende correlativa met een pi, aanwijzende met een
tau en betrekkelijke met een geaspireerde klinker. Bovendien duidt een iota op een
hoedanigheid (zo(danig), wat voor) en een sigma op een hoeveelheid (vgl. psoj/
posotoj, soj/poioj en toosde/ooj). Sommige correlativa vormen een uitdrukking
(tosout ... s; kaqson/efson, pntej .... soi)
Pronomen
demonstrativum
Aanwijzend voornaamwoord (otoj/ath/toto, de/de/tde en kenoj/kenh/
keno), te vertalen met deze, dit, die, dat. Soms volstaat ook alleen t, in combinatie
met to (dat van). In combinatie met een substatief staat het demonstrativum f achter
het lidwoord + substantivum f voor het lidwoord + substantivum
Pronomen
indefinitum
Onbepaald voornaamwoord: iets, iemand, men enige, een of ander, sommige, een
zekere, een paar, enkele, deze of gene: tij, tinoj, tini, tina, tinej, tinwn, tisin en
tinaj (vragende voornaam-woorden znder accent)
Pronomen
interrogativum
Vragend voornaamwoord: tj, tnoj, tni, tna, tnej, tnwn, tsin en tnaj (let op het
verschil met indefinita)
Pronomen
personale
Persoonlijk voornaamwoord (g, s, atj/at/at, mej, mej, ato/ata/
at). Atj kan staan voor hij (en van hem, aan hem en hem in andere naamvallen),
zelf (zonder lidwoord ervoor) en dezelfde (direct een lidwoord ervoor)
Pronomen
possessivum
Bezittelijk voornaamwoord, dat een bezitsrelatie aanduidt. In het Grieks alleen gebruikt
als er nadruk op ligt: mj, sj, ato, mteroj, mteroj en atn
Pronomen
reciprocum
Wederkerig voornaamwoord: elkaar en elkander (lllwn etc)
Pronomen
reflexivum
Wederkerend voornaamwoord dat terugslaat op het subject van de zin (vaak gevormd
door het pronomen zich: van mijzelf (mouto), van jezelf (seauto), van zichzelf
(auto), van onszelf, van jullie zelf en van zichzelf (autn)
Pronomen
relativum
Betrekkelijk voornaamwoord (j// en stij/tij/ ti)
Singularis Enkelvoud
Spiritus Klankstoot op beginklinkers, verdeeld in spiritus lenis en spiritus asper
Spiritus asper Ruwe, geaspireerde spiritus (met h-klank) boven klinkers en de rho. Bij een kapitale
lange klinker staat de spiritus voor de hoofdletter
Spiritus lenis Zachte spiritus (onuitgesproken) boven klinkers. Bij een kapitale lange klinker staat de
spiritus voor de hoofdletter
Stamtijden Systeem van zes hoofdtijden voor sterke werkwoorden (Praesens activum, Futurum
activum, Aoristus activum, Perfectum activum, Perfectum passivum en Aoristus
passivum). De overige vormen kunnen hieruit worden afgeleid
Status constructus Een (van oorsprong Hebreeuwse) verbinding van twee zelfstandige naamwoorden die
een directe relatie tussen beide naamwoorden aangeeft. Het lidwoord van het eerste
naamwoord vervalt dan (biblon to proftou saou)
Subject Grammaticaal onderwerp van een zin, d.w.z. dat deel van de zin waarvan iets wordt
meegedeeld en dat in persoon en getal overeenstemt met het vervoegde werkwoord
Substantivum Zelfstandig naamwoord
Superlativus Overtreffende trap, in het Grieks gevormd door achter de stam -tatoj (-tath, -taton)
of -ostoj (-isth, -iston) te plakken. Te vertalen met (rechtvaardig, rechtvaardiger)
rechtvaardigst of totaal rechtvaardig
Suppletie Toevoeging van vreemde vormen aan een werkwoord, waardoor onregelmatige
werkwoorden ontstaan
Temporeel
voegwoord
Voegwoord van tijd (terwijl, als, toen, nadat, daarna etc)
Tempus Tijd van het werkwoord, in het Grieks onderverdeeld in vier hoofdtijden (praesens,
futurum, perfectum en futurum exactum) en drie historische tijden (imperfectum,
aoristus en plusquam-perfectum)
Thematische
klinker
Hulpklinker die bij thematische werkwoorden de stam en persoonsuitgang verbindt
(vaak o, e en a). Ook wel bindvocaal of vormvocaal geheten
118
Tijdkenletter Letter waaraan een tijd te herkennen is (zoals de sigma van het futurum)
Transitief Activum (werkwoord in bedrijvende vorm) dat altijd een actie uitdrukt ten opzicht van
iets of iemand (overgankelijk werkwoord)
Tweede declinatie Groep naamwoorden waarvan de mannelijke pronomen eindigen op -oj of -ouj en de
onzijdige op -on of -oun. Vrouwelijke personen, landen, eilanden, steden en bomen
eindigend op -oj worden vervoegd als de mannelijke woorden op dezelfde uitgang
Verbum Werkwoord
Verba Contracta Werkwoorden met een stam eindigend op a, e of o, waarbij in alle vormen van de
praesensstam samentrekking of contractie plaatsvindt (te herkennen aan het accent)
a + e-klank a (lang)
a + ei-klank
a + o-klank w
a + w w

e + e-klank ei
e + o-klank ou
e + w w
e + tweeklank e vervalt

o + lange klinker w
o + korte klinker of ou ou
o + tweeklank met i oi
Verba liquida Werkwoorden waarvan de stam op een vloeiende medeklinker eindigt: m, l, n, r. Verba
liquida kennen een asigmatisch futurum en een asigmatisch aoristus. Bij de aoristus (en
bij het perfectum!) volgt verlenging van de stamklinker: e=>ei, a=>a en i=>i
Verbum finitum Persoonsvorm, d.w.z. werkwoord in de hoofdzin
Vocaal Klinker, in het Grieks verdeeld in 5 korte (a, e, i, o, u) en 5 lange (a, h, i, w, u)
Vocativus Vijfde naamval of verbuigingsvorm van de aangesproken persoon (aanspreekvorm). In
het Grieks vaak gelijk aan de nominativus
Voegwoord Onverbuigbaar woord dat het verband legt tussen zinnen of gelijksoortige zinsdelen
(want, omdat etc)
Voegwoord van
reden
Omdat
Voegwoord van tijd Zie temporeel voegwoord
Voegwoord van
toegeving
Ofschoon, hoewel
Voegwoord van
voorwaarde
Mits
Voltooid aspect Grammaticale categorie die een toestand uitdrukt (perfectum, plusquamperfectum en
futurum exactum). Vgl. duratief aspect en aoristisch aspect
Vormvocaal Hulpklinker die bij thematische werkwoorden de stam en persoonsuitgang verbindt
(vaak o, e en a). Ook wel bindvocaal of thematische klinker geheten (bij athematische
werkwoorden ontbreekt de bindvocaal in de praesensvormen)
Zegzin Zin waarin indirect iets wordt gezegd, in het Grieks ingeleid door ti of j

Das könnte Ihnen auch gefallen