Sie sind auf Seite 1von 2

De vormen van het werkwoord

We onderscheiden: 1. Persoonsvormen We noemen werkwoorden persoonsvormen als ze in een zin aangeven: - tegenwoordige of verleden tijd : hij vraagt, hij vroeg - enkelvoud of meervoud: ik vraag, wij vragen 2. Deelwoorden Deelwoorden worden in twee groepen verdeeld: a. Werkwoordsvormen als gefietst, gekocht, gebeurd en verdeeld noemen we voltooide deelwoorden. b. Lopend, werkend, drinkend en rollend noemen we onvoltooide deelwoorden.

Als je een werkwoord goed wil spellen, zal je eerst moeten vaststellen met wat voor een vorm je te maken hebt.

De persoonsvorm ziet er in de tegenwoordige tijd zo uit:


(De stam van het werkwoord is de vorm die je krijgt als je het werkwoord in de tegenwoordige tijd vervoegt met 'ik'.)

enkelvoud stam

ik loop loop jij jij/ u loopt hij/zij/het loopt

enkelvoud stam + t

meervoud hele werkwoord wij lopen jullie lopen zij lopen

De persoonsvorm in de verleden tijd ziet er als volgt uit:


sterke werkwoorden enkelvoud en meervoud klinker in de stam verandert: ik/jij/hij/zij/ het liep, wij/jullie/zij liepen hele stam verandert ik/jij/hij/zij/het ging, wij/jullie/zij gingen zwakke werkwoorden enkelvoud en meervoud stam + de(n) ik/jij/hij/zij/het gooide, wij/jullie/zij gooiden stam + te(n) ik/jij/hij/zij/het stopte, wij/jullie/zij stopten Als de stam eindigt op --n van de medeklinkers uit 't kofschip of 't fokschaap schrijf je stam + te(n). Anders schrijf je altijd de(n). Opmerking 1: Bij zwakke werkwoorden als verven en verbazen verandert de v en z aan het eind van de stam in een f of een s :ik verf , ik verbaas. In de verleden tijd krijgen ze echter de(n) (ik verfde, ik verbaasde) omdat in het hele werkwoord een z en een v staan. Opmerking 2: Niet alle werkwoorden zijn op bovenstaande manier te vervoegen. Het Nederlands kent een aantal onregelmatige werkwoorden: hebben, kunnen, mogen, willen, zijn en zullen. Zie voor de vervoeging Wikipedia.(<- Ctrl+klikken)

Voltooide deelwoorden
Voltooide deelwoorden eindigen op -en: gelopen, verdronken, gesneden. Ze veranderen nooit, ook niet als ze bijvoeglijk worden gebruikt: De gelopen race, het verdronken schaap, het gesneden brood Uitzonderingen op deze regel vormen deelwoorden die eindigen op -n. Als je deze bijvoeglijk genbruikt, moet je zo kort mogelijk schrijven. (vergaan - vergane, gezien - geziene)

Eindigen op -d of -t: gered, gewit Als je ze bijvoeglijk gebruikt, komt er een -e achter. Je schrijft ze dan: - zoals je ze hoort: het gerdde paard, het gewitte plafond - zo kort mogelijk: de gehate dictator, de gepote bloembollen

Onvoltooide deelwoorden
Onvoltooide deelwoorden eindigen altijd op d of de. het is het hele werkwoord + d/de Voorbeelden: zwaaiend(e), lachend(e), fietsend(e), etc. Ook onvoltooide deelwoorden kunnen bijvoeglijk gebruikt worden. Voorbeelden: De hoestende leraar, de lachende agent, het hinnikende paard

Das könnte Ihnen auch gefallen