Sie sind auf Seite 1von 235

1

De publicatie De publicatiereeks Lessen uit SOLABIO vat de belangrijkste resultaten en bevindingen uit SOLABIO samen. Ze is bedoeld als inspiratiebron voor organisaties die op het terrein of vanuit het beleid werk maken van meer biodiversiteit en een duurzaam gebruikte open ruimte in Europa. De resultaten uit de hefbomen werden samengebracht in zeven thematische publicaties. De publicatie die voor u ligt SOLABIO: lessen en realisaties in vogelvlucht beschrijft de realisaties van het SOLABIO-project en de overkoepelende lessen die hieruit zijn getrokken. De andere delen in de reeks zijn: Biodiversiteit in landbouwgebied Soorten in en rond gebouwen Biodiversiteit op en rond bedrijventerreinen Houtkanten en bosranden: netwerk voor soorten Water als trekpleister voor soorten Tellen doe je nooit alleen

SOLABIO is kort voor SOorten en LAndschappen als dragers voor BIOdiversiteit. Het project, deels gefinancierd door het Europese programma INTERREG IVA voor de Grensregio Vlaanderen-Nederland, bracht maar liefst 27 partners uit de vijf Vlaamse en drie Nederlandse grensprovincies samen. Zij engageerden zich om in de grensregio Vlaanderen-Nederland de biodiversiteit te versterken en er de waardevolle landschappen in ere te herstellen. In totaal omvatte SOLABIO meer dan honderd acties, experimenten en projecten. Het project Ondanks de vele initiatieven wordt het verlies aan biodiversiteit wereldwijd nog niet afgeremd. Ook in de grensregio VlaanderenNederland staan de natuurlijke leefomgeving van soorten en de kwaliteit van het landschap nog altijd onder druk. De biodiversiteit in de grensregio Vlaanderen-Nederland verbeteren en bijdragen tot een breed gedragen, beter toepasbaar biodiversiteitsbeleid: dat was het ultieme doel van SOLABIO. Centraal in het project stond de rotsvaste overtuiging van de partners dat vereende krachten beter en sneller resultaten geven op het terrein. Landbouwers, bedrijven, natuurverenigingen en tal van andere actoren uit het buitengebied werden dan ook uitgenodigd en gestimuleerd om deel te nemen aan SOLABIO. Dat resulteerde uiteindelijk in een groots partnerproject rond vier hefboomthemas: Boer en Natuur, Soorten aan de rand, Menselijke infrastructuur en industrie als springplank voor soorten en Water. In elke hefboom ondernamen de partners: concrete terreinacties voor een betere inrichting en herstel van het landschap; proefprojecten om een welbepaalde techniek, benadering of aanpak te demonstreren en te verbeteren. In elke hefboom werd ook getimmerd aan een krachtig netwerk, dat ook na SOLABIO kennisuitwisseling en discussie moet stimuleren.

SOLABIO: lessen en realisaties in vogelvlucht

Leeswijzer Hoofdstuk 1 stelt het project SOLABIO voor en vat de realisaties van het project samen in enkele kerngetallen. Het is een overzicht van de partners die samenwerkten onder de koepel van SOLABIO, van de kostprijs van het project en van de verschillende terreinacties per hefboom. Uit deze realisaties borrelden lessen, kansen en knelpunten op. Hoofdstuk 2 beschrijft de overkoepelende conclusies in verschillende actiepunten. Ze zijn een inspiratiebron voor het uitwerken van een slagkrachtiger en efficinter biodiversiteitsbeleid en voor alle organisaties die actief werken rond natuur in het buitengebied. Hoofdstuk 3 vat in een notendop de verdienste van SOLABIO samen, en biedt ook een blik in de toekomst. Hoe kunnen we de resultaten van het project gebruiken om aan een beter en slagkrachtiger biodiversiteitsbeleid te bouwen? En hoe zou het ideaalscenario in 2030 er kunnen uitzien?

Organisatie van SOLABIO


Deze publicatiereeks is het eindresultaat van het INTERREG IVA project SOorten en LAndschappen als dragers voor BIOdiversiteit (SOLABIO). Een initiatief van de Provincie Belgisch Limburg en het Regionaal Landschap Lage Kempen vzw, in samenwerking met Provincie Antwerpen, Provincie Nederlands Limburg, Provincie Noord-Brabant, Provincie Oost-Vlaanderen, Provincie Vlaams-Brabant, Provincie WestVlaanderen, de Vlaamse Landmaatschappij, Agentschap voor Natuur en Bos, Brabant Water N.V., Inagro vzw (voormalig Provinciaal Centrum voor Landbouw en Milieu vzw en PIVALPOVLT), vzw Kempens Landschap, Limburgs Landschap vzw, Natuurpunt Beheer vzw, Natuurpunt Studie vzw, Provinciale Landbouwkamer voor Oost-Vlaanderen, Regionaal Landschap Dijleland vzw, Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw, Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw, Regionaal Landschap Noord-Hageland vzw, Regionaal Landschap ZuidHageland vzw, Staatsbosbeheer, Stichting het Noordbrabants Landschap, Stichting Landschapsbeheer Zeeland, Vereniging Natuurmonumenten, Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie. Dit project werd mede gefinancierd door het Europees programma INTERREG IVA voor de Grensregio VlaanderenNederland. Stuurgroep: Frank Smeets (gedeputeerde Provincie Belgisch Limburg, voorzitter), Johan Van den Broek (Provincie Belgisch Limburg, plaatsvervangend voorzitter), Christ A.M. Rijnen (Vereniging Natuurmonumenten), Jan Baan (Stichting het Noordbrabants Landschap), Andr Calus (Inagro vzw), Philippe De Backer (vzw Kempens Landschap), An Digneffe (Regionaal Landschap Haspengouw vzw), Marian Gerard (Provinciaal Natuurcentrum, secretaris), Lei Heikers (Provincie Nederlands Limburg), Willy Ibens (Natuurpunt Beheer vzw en Natuurpunt Studie vzw), Ilse Ideler (Regionaal Landschap Lage Kempen vzw), Henkjan Kievit (Staatsbosbeheer), Foort Minnaard (Stichting Landschapsbeheer Zeeland), Bart Naeyaert (gedeputeerde Provincie West-Vlaanderen), Jean-Pol Olbrechts (gedeputeerde Provincie Vlaams-Brabant), Rik Rttger (gedeputeerde Provincie Antwerpen), Ignace Schops (Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw), Paul Van der Sluys (Vlaamse Landmaatschappij), Bert Vanholen (Agentschap voor Natuur en Bos), Guljo van Nuland (Brabant Water N.V.), Rinus van t Westeinde (Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie), Alexander Vercamer (gedeputeerde Provincie Oost-Vlaanderen), Jan Verroken (Regionaal Landschap Dijleland vzw), Frans Verstraeten (Limburgs Landschap vzw), Marco Visser (Provincie NoordBrabant), Marc Wijnants (Regionaal Landschap Zuid-Hageland vzw), Katty Wouters (Regionaal Landschap Noord-Hageland vzw). Dagelijks Bestuur: Johan Van den Broek (Provincie Belgisch Limburg, voorzitter), Jan Stevens (Provinciaal Natuurcentrum, plaatsvervangend voorzitter), Marian Gerard (Provinciaal Natuurcentrum), Grete De Maeyer (Provincie Vlaams-Brabant), Didier Huygens (Provincie Oost-Vlaanderen), Johan Mahieu (Provincie West-Vlaanderen), Wiel Poelmans (Provincie Noord-Brabant), Theo Reinders (Provincie Nederlands Limburg), Paul Van der Sluys (Vlaamse Landmaatschappij), Alex Wieland (Stichting Landschapsbeheer Zeeland), Joris Wils (Provincie Antwerpen). Projectbureau: Marian Gerard (Provinciaal Natuurcentrum, voorzitter), Ella Baert (Provinciaal Natuurcentrum, plaatsvervangend voorzitter), Arnold Bakker (Provincie Nederlands Limburg), Grete De Maeyer (Provincie Vlaams-Brabant), Dieter Depraetere (Inagro vzw), Kristof De Rous (Provinciale Landbouwkamer voor OostVlaanderen), Joep Fourneau (Regionaal Landschap Lage Kempen vzw), Esengul Glpek (Provinciaal Natuurcentrum), Mieke Hoogewijs (Provincie Antwerpen), Marion Liberloo (Vlaamse Landmaatschappij), Johan Mahieu (Inagro vzw), Steven Montfoort (Provincie Noord-Brabant), Inge Nevelsteen (Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw), Els Peusens (Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw), Wiel Poelmans (Provincie Noord-Brabant), Joke Rymen (Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw), Jan Stevens (Provinciaal Natuurcentrum), Dirk Vandenbussche (Provincie Antwerpen), Wim Vandenrijt (Vlaamse Landmaatschappij), Luc Vande Ryse (Provinciale Landbouwkamer voor OostVlaanderen), Bernard van Dongen (provincie Noord-Brabant), Freek van Vegchel (Provincie Nederlands Limburg), Wouter Vuylsteke (Provincie West-Vlaanderen), Alex Wieland (Stichting Landschapsbeheer Zeeland). Projectsecretariaat: Marian Gerard (Provinciaal Natuurcentrum, algemene cordinator Solabio), Esengul Glpek (Provinciaal Natuurcentrum, administratieve cordinator Solabio). Procesbegeleiding: Point Consulting Group, Cycloop Netwerk, UForcE.

SOLABIO: lessen en realisaties in vogelvlucht

Colofon Deze publicatiereeks is het eindresultaat van het INTERREG IVA project SOorten en LAndschappen als dragers voor BIOdiversiteit (SOLABIO). Een initiatief van de Provincie Belgisch Limburg en het Regionaal Landschap Lage Kempen vzw, in samenwerking met Provincie Antwerpen, Provincie Nederlands Limburg, Provincie Noord-Brabant, Provincie Oost-Vlaanderen, Provincie Vlaams-Brabant, Provincie West-Vlaanderen, de Vlaamse Landmaatschappij, Agentschap voor Natuur en Bos, Brabant Water N.V., INAGRO vzw (voormalig Provinciaal Centrum voor Landbouw en Milieu vzw en PIVAL-POVLT), Kempens Landschap vzw, Limburgs Landschap vzw, Natuurpunt Beheer vzw, Natuurpunt Studie vzw, Provinciale Landbouwkamer voor Oost VLM Francois Van Bauwel VLM

woord vooraf
In 2000 hebben de Europese staatshoofden besloten om actie te ondernemen tegen het verlies aan biodiversiteit. De Countdown 2010 werd ingezet, het aftellen tot het einde van 2010, het moment waarop dat verlies zou stoppen. In 2010 moesten we spijtig genoeg vaststellen dat die ambitieuze doelstelling niet werd gehaald. De achteruitgang van de biodiversiteit bleef, en is nog steeds, een actueel probleem waarvoor steeds meer instanties binnen en buiten Europa zich willen inzetten. Ook in Vlaanderen en Nederland plaatsen beleidsverantwoordelijken het behoud en de verbetering van de biodiversiteit hoog op hun agenda. Tijdens de COP10 in Nagoya werd aangegeven dat meer en efficintere inspanningen nodig zijn om het tij te keren, maar ook dat samenwerking een essentile succesfactor is. Want de natuur heeft iedereen nodig, natuurbeheerders, landbouwers, bedrijven, burgers, Dit viel bij de provincie Belgisch Limburg niet in dovemansoren. Voortbouwend op haar reeds bestaande succesvol biodiversiteitsbeleid gestoeld op de samenwerking met diverse partners nam Limburg het initiatief om de krachten en de kennis van verschillende organisaties uit Vlaanderen en Nederland, van lokale organisatie tot hogere overheidsinstanties, samen te brengen. Dit om kansen te creren voor de biodiversiteit en te werken aan een beter biodiversiteitsbeleid. Onder impuls van Interreg IVA ontstond het grensbreed project SOorten en LAndschappen dragers voor BIOdiversiteit dat 27 organisaties groepeert, gespreid over de vijf Vlaamse en drie Nederlandse provincies. Het uitgangspunt: met vereende krachten streven naar betere en snellere resultaten op het terrein. Op hun beurt nodigden de SOLABIO-partners landbouwers, bedrijven, gemeenten en tal van actoren uit om deel te nemen. Het was een hele uitdaging om een project van deze omvang, met zo een grote diversiteit aan partners, te cordineren. Maar het was de moeite waard! Drie en een half jaar werking, resulteerde in een veelheid aan acties en initiatieven voor de biodiversiteit, bovenop de enorme rijkdom aan kennis en ervaringen. Alle resultaten en ondervindingen van SOLABIO voorstellen, is onbegonnen werk. Na een weloverwogen evenwichtsoefening bundelden wij de belangrijkste ervaringen, de vragen en de kansen rond de meest besproken themas in zeven thematische publicaties. Ik hoop dat ze een bron van inspiratie mogen zijn voor iedereen die in de grensregio VlaanderenNederland en ver daarbuiten, wil meewerken aan een sterke toekomst voor onze biodiversiteit. Ik ben ervan overtuigd dat deze publicaties en de discussies die de SOLABIO-partners voerden, nieuwe gedachtewisselingen en initiatieven zullen genereren. SOLABIO smeedde banden tussen mensen van verschillende organisaties, zelfs van verschillende sectoren. Misschien is dat, naast alle realisaties op het terrein, n van de sterkste resultaten van het project. Beleidsverantwoordelijken op Europees, landelijk en regionaal niveau kunnen er ongetwijfeld inspiratie uit putten om in de toekomst beleidsintegrerende initiatieven te ontplooien voor het behoud en de versterking van onze biodiversiteit. Namens de hele SOLABIO-ploeg wens ik u veel leesplezier.

Vlaanderen, Regionaal Landschap Dijleland vzw, Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw, Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw, Regionaal Landschap Noord-Hageland vzw, Regionaal Landschap Zuid-Hageland vzw, Staatsbosbeheer, Stichting Landschapsbeheer Zeeland, Stichting het Noordbrabants Landschap, Vereniging Natuurmonumenten, Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie. Auteurs Marian Gerard, Koen Sips en Jan Vincke (Point Consulting group) Hoofdredactie Marian Gerard Tekstverbetering & advies Ella Baert, Rita Bogaerts, Jan Stevens, Leen Van Linden Tekstredactie www.pantarein.be Redactieraad Arnold Bakker, Grete De Maeyer, Dieter Depraetere, Joep Fourneau, Marian Gerard, Marion Liberloo, Johan Mahieu, Steven Montfoort, Els Peusens, Wiel Poelmans, Jan Stevens, Johan Van den Broek, Dirk Vandenbussche, Luc Vande Ryse, Alex Wieland Grafische vormgeving Concept SOLABIO: Nocus Opmaak en concept publicatie: Pantarein (www.pantarein.be) en Artoos Communicatiegroep Fotografie Cover: PLBK, Vilda - Yves Adams, VLM, Hans Roosen Druk Artoos Communicatiegroep Verantwoordelijke uitgever:
VLM

11

66

1 2

Samenvatting van de realisaties Succesvol werken aan biodiversiteit: hoe doe je dat?

3 Eindconclusies

Frank Smeets gedeputeerde provincie Belgisch Limburg en voorzitter van SOLABIO

Frank Smeets, voorzitter Regionaal Landschap Lage Kempen vzw Regionaal Landschap Lage Kempen, Grote Baan 176, B-3530 Houthalen-Helchteren Depotnummer: D2012/10.676/3

Samenvatting van de realisaties


SOLABIO: een project als een duizendpoot
De ecologische en landschappelijke waarde van de grensregio VlaanderenNederland staat steeds meer onder druk. De biodiversiteit in natuurgebieden krijgt het almaar moeilijker, maar vooral de biodiversiteit in het buitengebied krijgt rake klappen. Toch is ook dit gebied doorslaggevend voor het behoud van de totale biodiversiteit. Juist daarom zoomde SOLABIO, kort voor SOorten en LAndschappen als dragers voor BIOdiversiteit, in op het buitengebied. Partners uit Vlaanderen en Nederland engageerden zich met acties voor het behoud van beekdalen, het herstel van houtkanten en bosranden, voor meer biodiversiteit in landbouwgebied, meer groen op industrieterreinen, ... Kortom: SOLABIO was als een duizendpoot in de weer voor de biodiversiteit in het buitengebied.
13 27 15 12 11 14 10

23

21

26

5 20

22 18

1 2 6 3

24 8 16 17 19

Biodiversiteit onder druk


De zorg voor biodiversiteit en milieu is een belangrijke pijler van de duurzame ontwikkeling van een regio. Biodiversiteit en milieu schragen mee de economische en socio-culturele ontwikkeling van een regio en zijn er onlosmakelijke onderdelen van. Momenteel stellen we echter vast dat de biodiversiteit en het milieu het wereldwijd kwaad hebben. Ondanks tal van verdragen en ingezette middelen wordt het verlies aan biodiversiteit niet afgeremd. Dat is niet anders in de grensregio Vlaanderen-Nederland. Die regio kenmerkt zich door een grote verscheidenheid aan landschappen en de aanwezigheid van belangrijke, beschermde natuurkernen en bedreigde dier- en plantensoorten. De grensregio is dus een streek met een grote ecologische waarde, die ook belangrijke troeven heeft voor wonen en recreatie. Het is echter niet vanzelfsprekend om die bijzondere natuurwaarde te behouden en verder te ontwikkelen. Ook andere ruimtelijke functies, zoals landbouw, industrie, wonen en recreatie, maken gebruik van de open ruimte in de grensregio. Dat heeft gevolgen voor het landschap en de biodiversiteit die er aanwezig is.

Vooral in het buitengebied, tussen de natuurgebieden, is de achteruitgang van de landschappelijke kwaliteit en biodiversiteit duidelijk te merken. Daar wilde SOLABIO wat aan veranderen.

Partnerorganisatie SOLABIO Nederlandse provincies Vlaamse provincies

Kaart 1: Overzicht van de partners actief in SOLABIO (punt is administratieve zetel), met 1: Regionaal Landschap Lage Kempen
vzw (RLLK), 2: Provinciaal Natuurcentrum (PNC), 3: Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw (RLKM), 4: Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw (RLH), 5: Natuurpunt beheer vzw, 6: Agentschap voor Natuur en Bos Limburg (ANB), 7: Vzw Limburgs Landschap (Lila), 8: Vlaamse Landmaatschappij (VLM), 9: Provincie Nederlands Limburg, 10: Provincie Noord-Brabant, 11: Vereniging Natuurmonumenten, 12: Staatsbosbeheer, 13: Stichting het Noordbrabants Landschap, 14: Brabant Water n.v., 15: Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie (ZLTO), 16: Provincie Vlaams-Brabant, 17: Regionaal Landschap Dijleland vzw (RLD), 18: Regionaal Landschap Noord-Hageland vzw (RLNH), 19: Regionaal Landschap Zuid-Hageland vzw (RLZH), 20: Natuurpunt Studie vzw, 21: Provincie Antwerpen, 22: Vzw Kempens Landschap, 23: Provincie West-Vlaanderen, 24: INAGRO (ex 24:Proclam + 25: PIVAL-POVLT), 26: Provinciale Landbouwkamer voor Oost-Vlaanderen (PLBK), 27: Stichting Landschapsbeheer Zeeland.

Samenwerking in de grensregio
Vaak zijn in Vlaanderen en Nederland dezelfde dier- en plantensoorten bedreigd. Bovendien houden soorten en ecosystemen geen rekening met de grenzen van gemeenten, provincies of landen. Daarom hebben 27 partners uit de vijf Vlaamse en drie Nederlandse provincies zich gengageerd in het project SOLABIO om - over de grenzen heen - de toename van de biodiversiteit en het herstel van de waardevolle landschappen in de

grensregio Nederland-Vlaanderen te stimuleren (kaart 1). Werken aan het behoud van de biodiversiteit is eerst en vooral een kwestie van terreinwerk. Concrete acties op het terrein waren daarom een eerste prioriteit in het project. De SOLABIO-partners voerden in totaal 112 terreinacties uit. In elk actie testten ze nieuwe maatregelen uit, of voerden ze inrichtings- en beheermaatregelen uit die de biodiversiteit moeten verbeteren.

Francois Van Bauwel

Wat kostte SOLABIO?


Samen met de gebruikers van het buitengebied
Het actieterrein van het SOLABIO-project was het buitengebied. Een bewuste keuze, want dat gebied is noodzakelijk als we een grootschalig herstel van de biodiversiteit willen realiseren. Waarom? Het buitengebied is een verbindings- en verwevingsgebied tussen de grote natuurkernen. Die zijn vaak sterk versnipperd en beperkt in oppervlakte. Organismen hebben het dus moeilijk om van het ene gebied naar het andere te geraken, en daarom moeten in het buitengebied zogenaamde ecostrades aangelegd worden. Ecostrades zijn letterlijk groene corridors voor soorten. Of nog: stapstenen waarlangs planten en dieren van het ene gebied naar het andere kunnen migreren. Bovendien is het buitengebied, dankzij de verweving van verschillende functies, de thuis voor een grote diversiteit aan typische soorten. Deze soorten zijn sterk gebonden aan landschappen, die benvloed zijn door de menselijke activiteiten die er plaatsvonden of vandaag nog gebeuren. De interactie tussen natuur, mens en menselijke activiteiten kreeg dan ook een centrale rol in SOLABIO. Een gentegreerde benadering die rekening houdt met de economische, natuurlijke en socio-culturele aspecten die spelen in het buitengebied, is essentieel om er de landschappen en biodiversiteit te behouden en te herstellen. Economie en wonen spelen immers een belangrijke rol in het buitengebied. Mensen die er werken en leven, zijn zich echter doorgaans weinig bewust van het belang van de biodiversiteit voor hun eigen levenskwaliteit n de impact van hun gedrag op die biodiversiteit. Het is dus ontzettend belangrijk om alle gebruikers van het buitengebied te wijzen op dit belang en hen te stimuleren om zelf actie te ondernemen. De SOLABIO-partners hebben op het terrein samengewerkt met heel wat gebruikers: landbouwers, bedrijven, particulieren en gemeenten. Op diverse manieren (demonstratiemomenten, infoavonden, cursussen, ) werden deze stakeholders genformeerd over de acties waaraan ze konden meewerken. Vervolgens zochten de partners naar mogelijkheden om acties uit te voeren op de eigendommen van de gebruikers of om maatregelen af te stemmen op hun activiteiten. Op die manier kwamen ze tot win-winsituaties: maatregelen met voordelen voor mens n natuur.

Een kader om kennis uit te wisselen


Overheidsinstanties, natuurverenigingen en andere organisaties hebben de voorbije jaren reeds tal van projecten gerealiseerd en maatregelen genomen om de biodiversiteit te stimuleren en landschappen te herstellen. Ze hebben maatregelen, instrumenten en initiatieven in het leven geroepen om verschillende doelgroepen te betrekken bij dat herstel. Ook de partners van SOLABIO hebben een ruime ervaring met het uitvoeren van biodiversiteitsprojecten. Vr SOLABIO waren er aan beide zijden van de grens twijfels over de effectiviteit en efficintie van sommige methoden en instrumenten die voor het behoud van de biodiversiteit worden ingezet. Sommige zouden moeilijk hanteerbaar zijn of weinig gekend bij de doelgroepen. Ook de afstemming tussen Nederland en Vlaanderen liep vaak mank, waardoor men elkaars visies en instrumenten onvoldoende kende. Leren en afstemmen over de grenzen heen kreeg daarom een centrale plaats in SOLABIO. SOLABIO is een project geworden met veel concrete realisaties op het terrein, maar is ook uitgegroeid tot een boeiend leerproces. De partners evalueerden hun eigen aanpak, wisselden al doende kennis uit en stemden hun terreinacties af op die van andere organisaties en actoren die in hetzelfde gebied actief waren. Daarnaast werden tijdens workshops en symposia volop ervaringen uitgewisseld over diverse benaderingen (best practices). Bijvoorbeeld over de kansen voor biodiversiteit op industrieterreinen, de voor- en nadelen van verschillende zaadmengsels bij het inzaaien van akkerranden, de onduidelijkheden in bepaalde vergunningsprocedures, enzovoort. De meerwaarde van SOLABIO was vooral dat het project een kader en methodologie bood om die kennisuitwisseling te stimuleren en zo kansen en knelpunten te detecteren. Op die manier heeft het project bijgedragen tot een breed gedragen en beter toepasbaar lokaal biodiversiteitsbeleid.

De totale kostprijs van SOLABIO bedroeg 8 690 708,91 euro. Figuur 1 toont de verdeling van de investeringen over de drie Nederlandse en de vijf Vlaamse partners. Figuur 2 geeft de procentuele bijdrage van alle partners tot het totaal budget van het project. De procentuele verdeling van de kosten over de verschillende posten wordt tenslotte weergegeven in figuur 3.

Provincie Provincie Provincie Provincie Provincie Provincie Provincie Provincie

Belgisch Limburg: 26 % Antwerpen: 6 % Vlaams-Brabant: 14 % West-Vlaanderen: 9 % Oost-Vlaanderen: 5 % Nederlands Limburg: 17 % Noord-Brabant: 22 % Zeeland: 1 %

Figuur 1

Procentuele verdeling van de investeringen over de drie Nederlandse en vijf Vlaamse provincies

Figuur 2

Bijdrage van de partners in het Interreg-project

Stichting Brabants Landschap: < 1 % Limburgs Landschap: < 1 % Stichting Landschapbeheer Zeeland: < 1 % Vereniging natuurmonumenten: < 1 % Staatsbosbeheer: < 1 % Inagro - voormalig PIVAL, POVLT: < 1 % RLKM: < 1 % Brabant Water: < 1 % Natuurpunt beheer: < 1 % Kempens Landschap: 1 % RLH: 1 % RLLK: 1 % ANB: 1 % PLBK: 1 % Provincie Oost-Vlaanderen: 1 % Inagro - voormalig Proclam: 1 % RLD: 1 % RLNH: 1 % RLZH: 1 % Natuurpunt studie: 1 % ZLTO: 1 % Provincie West-Vlaanderen: 2 % Provincie Antwerpen: 2 % Provincie Vlaams-Brabant: 3 % VLM: 4 % Provincie Belgisch Limburg: 6 % Provincie Nederlands Limburg: 10 % Provincie Noord-Brabant: 10 % EFRO bijdrage: 50 %

Algemene Cordinatie: 12 % Procesevaluatie en -begeleiding: 5 % Communicatieve acties: 13 % Cordinatie op het terrein: 22 % Terreinwerken: 48 %

De hefbomen en activiteiten werden geselecteerd op basis van landschappelijke elementen in het buitengebied en de soorten die daarvan afhankelijk zijn. De selectie hield verder ook rekening met de doelgroepen die betrokken werden om biodiversiteitsacties te realiseren. Bij de activiteit Soorten op industriegronden bijvoorbeeld, werd vooral de industrie betrokken, terwijl aan Inrichting en herstel van grootschalige, open landschappen vooral landbouwers meewerkten.

Dit resulteerde in 112 terreinacties. Deze acties waren ruimtelijk verspreid over 238 locaties, in 197 verschillende gemeenten (of deelgemeenten) in de grensregio Vlaanderen-Nederland. Met respectievelijk 38 en 30 acties telden de hefbomen Boer en Natuur en MIAS de meeste acties (figuur 4). In het kader van Boer en Natuur werd vooral ingezet op de aanleg en het herstel van kleine landschapselementen. In de hefboom MIAS waren zowel acties op industriegronden als in en rond gebouwen sterk vertegenwoordigd. De hefboom Water omvatte het kleinste aantal acties. In deze hefboom werkten de partners vooral rond de aanleg en het beheer van vennen, poelen en vijvers. Een groot aantal poelen werd echter ook aangelegd in de hefboom Boer en Natuur.

De acties samengevat
Figuur 3 Procentuele verdeling van de kosten over diverse kostenposten Spreiding van de acties over de hefbomen. De projectpartners hebben in de voorbereiding van het project vrij gekozen welke acties zij zouden uitvoeren. De acties moesten bijdragen tot de algemene doelstelling van SOLABIO en passen binnen n van de vier hefbomen en elf activiteiten om in aanmerking te komen.

Wat realiseerde SOLABIO op het terrein?


De acties op het terrein vormen het hart van SOLABIO. Zonder deze concrete maatregelen is het immers onmogelijk om effectief een verschil te maken voor de biodiversiteit. En dat was juist de bedoeling van het project. Bovendien vormen de terreinacties het vertrekpunt om de huidige werkwijzen te evalueren, en af te stemmen tussen verschillende partners uit Nederland en Vlaanderen.

Waarover ging SOLABIO?


Het SOLABIO-project was inhoudelijk opgebouwd rond vier hefbomen en elf activiteiten. Deze opbouw zorgde ervoor dat binnen elke hefboom de acties vergelijkbaar zijn, wat kansen creerde voor samenwerking, afstemming en kruisbestuiving. De projectpartners hebben acties uitgevoerd en kennis gedeeld binnen de volgende hefbomen en activiteiten: HEFBOOM MIAS: Menselijke infrastructuur en industrie als springplank voor soorten Activiteit A: Natuur langs lijnvormige infrastructuur Activiteit B: Soorten op industriegronden, recreatieve zones en voormalige ontgin-ningsgronden Activiteit C: Soorten in en rond gebouwen en landschapsintegratie van agrarische infrastructuur HEFBOOM Boer en Natuur: Agrarische landschappen, thuishaven van vele soorten Activiteit A: Inrichting en herstel van grootschalige,

open landschappen Activiteit B: Inrichting en herstel van kleinschalige, gevarieerde landschappen Activiteit C: Productontwikkeling en creatie van economische return HEFBOOM SADR: Soorten aan de rand Activiteit A: Ecologisch beheer van bossen en bosranden Activiteit B: Herstel en beheer van heide, schraalland en stuifduinen HEFBOOM WATER: Water als trekpleister voor soorten Activiteit A: Inrichting en beheer van broekgebieden/ moerassen Activiteit B: Inrichting en beheer van stilstaande waters Activiteit C: Inrichting en beheer van waterlopen

Locaties waar acties uitgevoerd werden


Locatie actie Nederlandse provincies Vlaamse provincies

Kaart 2: Overzicht van de locaties waar acties uitgevoerd werden

MIAS A: 6 % MIAS B: 11 % MIAS C: 12 % Boer en Natuur A: 11 % Boer en Natuur B: 20 % Boer en Natuur C: 3 % SADR A: 11 % SADR B: 10 % Water A: 1 % Water B: 12 % Water C: 3 %

Hoeveel kostte een gemiddelde SOLABIO-actie? De verdeling van het aantal acties over de hefbomen staat niet in verhouding tot de verdeling van de financile investeringen over de hefbomen. Het totale budget van de hefboom Water, die het kleinste aantal acties bevatte, was ongeveer zo groot als het budget van de hefboom Boer en Natuur. De gemiddelde kostprijs van de acties in Water, waar vaak graafwerken en grondverzet mee gepaard gingen, was aanzienlijk hoger dan die van andere acties. Gemiddeld kostte een actie in de hefboom Water 100 500 euro, terwijl een actie in de hefboom Boer en Natuur gemiddeld 50 400 euro kostte. Enkele duurdere acties (zoals studies en grote werken) deden de gemiddelden in beide hefbomen wel stijgen. Acties in de hefboom MIAS waren met een gemiddelde kostprijs van ongeveer 28 000 euro minder duur dan de andere acties. In die hefboom ging het dan ook vaak om kleinere inrichtingsmaatregelen, zoals het plaatsen van nestkasten of het beplanten van bufferzones.

de hefboom MIAS. De Provinciale Landbouwkamer voor Oost-Vlaanderen ontwierp in deze hefboom een faunapaneel. Dat helpt om nestkasten voor diverse soorten al in de bouwfase in te passen in de muren van nieuwe loodsen. In een aantal acties zochten de partners naar instrumenten en maatregelen die goed zijn voor de biodiversiteit en tegelijk het inkomen van de eigenaars en landbouwers niet aantasten, of zelfs voor nieuwe inkomsten zorgen. Om agrarisch natuurbeheer te doen slagen, zijn de laatste jaren heel wat subsidiemogelijkheden in het leven geroepen. Die systemen vergoeden landbouwers voor het inkomen dat ze verliezen door hun bedrijfsvoering aan te passen aan de natuur. Toch zou het duurzamer zijn als de bescherming van soorten niet alleen zou afhangen van overheidssteun. Bovendien kunnen andere actoren, zoals particulieren of bedrijven, meestal geen aanspraak maken op die subsidies. Enkele SOLABIO-partners gingen daarom op zoek naar mogelijkheden om economische return te genereren uit natuurmaatregelen. Zo testte het Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren het b.akkerbrood uit en lanceerde ze het label kortweg natuur.

De acties: hoe en waarom?


Het plaatsen van nestkasten, het inzetten van schaapskuddes om dijken te beheren, het herinrichten van een waterloop, : de acties van SOLABIO waren opvallend divers van aard. Er waren experimenten waarbij nieuwe maatregelen werden getest, maar even goed werden reeds gekende inrichtings- of beheermaatregelen uitgevoerd. Die maatregelen hadden tot doel om specifieke (zeldzame of bedreigde) soorten een handje te helpen of om de algemene kwaliteit van natuur en landschappen in de grensregio Vlaanderen-Nederland op te krikken. Nieuwe maatregelen en technieken. Verschillende partners probeerden nieuwe maatregelen en technieken uit. Het doel van die acties was om beter te kunnen inspelen op de noden van specifieke soorten, en tegelijk om de maatregelen beter te kunnen toepassen. Zo hebben de SOLABIO-partners binnen de hefboom Boer en Natuur 41 proefprojecten uitgewerkt samen met landbouwers. Deze experimenten verkenden nieuwe maatregelen en innovatieve systemen, waarbij bestaande landbouwmethoden - bijvoorbeeld het aanleggen van akkerranden - aangepast werden ten voordele van agrarische soorten. Telkens werd het nut van de maatregel voor het behoud van de biodiversiteit uitgetest. Tegelijk werd onderzocht of de maatregelen ook inpasbaar zijn in een landbouwbedrijf. Een ander voorbeeld komt uit

Figuur 4a

Procentuele verdeling van de acties over de hefbomen en activiteiten in SOLABIO

Hefboom Hefboom Hefboom Hefboom

MIAS: 15 % Boer en Natuur: 32 % SADR: 23 % Water: 30 %

VLM

Figuur 4b

Procentuele verdeling van de budgetten voor inrichtingswerken over de hefbomen en activiteiten in SOLABIO

10

11

Allemaal samen hebben de SOLABIO-partners met hun acties 140 specifieke soorten willen stimuleren. Bij 47 acties werden in de plaats van soorten soortengroepen opgegeven (bijvoorbeeld weidevogels, planten van boszomen, vlinders, enzovoort). Het werkelijke aantal doelsoorten ligt dus nog hoger. Die grote verscheidenheid aan soorten is te danken aan de grote diversiteit aan acties waarvoor SOLABIO heeft gekozen.
Inagro

Planten vertegenwoordigden 42 % van het totale aantal doelsoorten (figuur 6). Vaak werden die soorten opgegeven bij acties die het herstel van een specifiek type vegetatie beoogden, zoals schrale kalkgraslanden of natte schraallanden. Ook vogels, en vooral akker- en weidevogels, vertegenwoordigden een belangrijke groep. Het waren belangrijke doelsoorten in de hefboom Boer en Natuur (figuur 7).

Betere basiskwaliteit en landschapsherstel. De grensregio Vlaanderen-Nederland wordt intensief gebruikt. Natuur komt er vooral voor in combinatie met andere functies, zoals landbouw, wonen en werken. De natuurwaarde in de regio is daardoor sterk versnipperd. Heel wat soorten ondervinden moeilijkheden om te voldoen aan hun basisbehoeften en om zich te verplaatsen in het landschap. De acties van SOLABIO richtten zich op het herstel van de algemene kwaliteit van het landschap, bijvoorbeeld door het aanleggen van hagen, houtkanten en poelen of door het ecologisch inrichten van bedrijventerreinen. Dit soort acties zijn een basisvoorwaarde om de biodiversiteit in het buitengebied te versterken. Daarnaast was een aantal acties specifiek gericht op de inrichting en het herstel van bepaalde gebieden of ecosystemen. Voorbeelden daarvan zijn het herstel van stuifduinen door de Stichting Kempens Landschap in het gebied Keiheuvel (Balen, Belgi), of de ontwikkeling van natte schraallanden door de Stichting

Noordbrabants Landschap in de Mortelen (Oirschot, Nederland). Een opsteker voor 140 soorten. Veel dieren of planten in de grensregio Vlaanderen-Nederland hebben het moeilijk. Onder druk van menselijke activiteiten vinden ze geen voedsel of leefplekken meer. Daarom werden in het kader van SOLABIO, naast acties die de algemene kwaliteit van de natuur ten goede komen, ook acties uitgewerkt die specifieke soorten een duwtje in de rug geven. In de meeste acties werd slechts n specifieke doelsoort vooropgesteld (figuur 5). Slechts in enkele gevallen werden in n actie maatregelen toegepast om het leefgebied van meer dan tien doelsoorten te verbeteren. Dat waren dan meestal acties waarbij een volledig gebied of ecosysteem werd hersteld. Bij 19 acties hebben de partners geen doelsoort opgegeven.

Planten: 42 % Vogels: 20 % Insecten: 14 % Zoogdieren: 9 % Ambin: 11 % Vissen: 2 % Reptielen: 2 %

Figuur 6

Procentueel aandeel van verschillende soortengroepen in het totaal opgegeven aantal doelsoorten in SOLABIO (140)

60

50

40 aantal acties

30

20

Akkervogels: 40 % Uilen: 8 % Andere vogels: 18 % Weidevogels: 25 % Zwaluwen: 9 %

10

8 t.e.m. 10

11 t.e.m. 19

>19

aantal doelsoorten van de actie

Figuur 5

Totaal aantal acties per opgegeven aantal doelsoorten

Figuur 7

Relatief belang van verschillende vogelgroepen in SOLABIO

12

13

Terreinrealisaties in vogelvlucht
Het aandeel van de zoogdieren wordt grotendeels bepaald door het grote aantal vleermuizen dat als doelsoort werd opgegeven. Bechsteins vleermuis, grote hoefijzerneus en ingekorven vleermuis zijn daar enkele van. Ten slotte is het relatief grote aandeel amfibien opvallend. Hoewel deze soortengroep weinig soorten telt in de grensregio, werden acties uitgevoerd voor veertien amfibiesoorten. Dat zijn, op twee na, alle soorten die in de regio voorkomen. Welke was de meest populaire soort? Voor welke soort werden de meeste acties ondernomen? Dit is de top tien: Binnen SOLABIO werden ontzettend veel verschillende soorten maatregelen op het terrein getroffen, gaande van het aanleggen van akkerranden, het herstellen van houtkanten, tot het aanplanten van bomenrijen, het uitgraven van poelen, het in ere her stellen van heide, enzovoort. Omdat het onmogelijk is alle acties weer te geven, geven we hieronder een greep uit de realisaties.
Rmar Erens

Meer uitleg vind je in de publicatie Biodiversiteit in landbouwgebied. 52 656 hectare: vr de start van SOLABIO had de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) vooropgesteld om in de loop van het project akkervogelgebieden af te bakenen. Uiteindelijk werd in Vlaanderen een totale oppervlakte van 52 656 hectare afgebakend als akkervogelgebied.

Maatregelen in open agrarisch gebied


560 hectare maatregelen in open agrarisch gebied: dat is de totale oppervlakte waarop de SOLABIO-partners samen maatregelen genomen hebben in open agrarisch gebied. Het gaat om diverse experimenten waarin landbouwpraktijken aangepast worden om tegemoet te komen aan soorten en waarbij gezocht wordt naar winwinkansen voor zowel soorten als landbouwers. Denk maar aan het testen van weidevogelmaatregelen en trioof vierseizoensranden voor akkervogels. Ook maatregelen waarvoor bestaande beheerovereenkomsten konden worden gesloten, vallen hieronder.

Plaats 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Soort Geelgors Kamsalamander Veldleeuwerik Levendbarende hagedis Kievit Boomkikker Veldparelmoervlinder Steenuil Huiszwaluw Eikelmuis

Aantal acties 9 8 8 7 7 6 5 5 5 4
Buitenbeeld

VLM

35 ha

34 ha

5,5 ha

15 ha

263 ha 207 ha

Oppervlakte aan maatregelen (ha)


0-0,05 ha 0,05 - 0,20 ha

Daniele Occhiato

0,20 - 1,82 ha 1,82 - 3,25 ha 3,25 - 5,30 ha 5,30 - 12,22 ha Nederlandse provincies Vlaamse provincies

Kaart 3: Overzicht van de locaties en oppervlakten aan maatregelen in open agrarisch gebied

14

15

Bosranden
89 hectare bos werd gekapt om bosranden, corridors en open plekken in het bos te creren. Daarnaast werd 24,8 hectare bosrand aangeplant om mantel-zoomvegetaties

aan te leggen. 6,8 hectare daarvan werd in regulier beheer gezet. Enkele doelsoorten waren: kleine ijsvogelvlinder, hazelmuis, boomkikker, hazelworm, gladde slang en levenbarende hagedis.

Aanleg en beheer houtige kleine landschapselementen


70,7 kilometer aan hagen en houtkanten werd in de loop van SOLABIO aangelegd of hersteld. Sommige SOLABIOpartners deden dit voor specifieke doelsoorten, zoals de geelgors, sleedoornpage of iepenpage. Andere partners legden houtkanten aan als groene corridors door het landschap om de basiskwaliteit van het landschap te verbeteren. Naar schatting hebben de partners verder een 270-tal bomen geknot en 42 nieuwe knotbomen aangeplant. 36 collectieboomgaarden werden aangelegd of hersteld. Naar schatting hebben de partners in totaal 3 300 bomen aangeplant of hersteld. Steenuil en eikelmuis waren de belangrijkste doelsoorten van die acties.

RLLK

Inrichting van bosranden


Opp. gekapt 0-2 2 - 7,25 7,25 - 11 11 - 32 32 - 153 Opp. aangeplant (ha) 0-2 2-7 7 - 11 11 - 84 Nederlandse provincies Vlaamse provincies

Kaart 5: Overzicht van de locaties en de oppervlakten ingerichte bosranden (zowel door kap als aanplant) in SOLABIO

Inrichting en beheer van schrale vegetaties

183 hectare heide en stuifduinen werd in ere hersteld. De voornaamste doelsoorten van deze projecten waren zadelsprinkhaan, levendbarende hagedis, gladde slang, heivlinder en groentje.
Houtkanten aangeplant of onderhouden
0,03 - 0,40 km 0,40 - 0,75 km 0,75 - 2 km 2 - 3,5 km 3,5 - 6 km 6 - 11 km Nederlandse provincies Vlaamse provincies

De Stichting Noordbrabants Landschap ontwikkelde 27 hectare nat schraalland door het maaiveld te verlagen, kleinschalig te plaggen en een hogere maaifrequentie in te voeren. Op diverse plaatsen voerde men ook een aangepast maaibeheer uit op graslanden of bermen. In het totaal werd op die manier 58,6 hectare anders beheerd om bepaalde soorten te beschermen.

Marian Gerard

Kaart 4: Overzicht van de locaties en de hoeveelheden aan aangelegde houtkanten in SOLABIO

16

17

Infrastructuur voor soorten


1 875 nestkasten: dat is het aantal nestkasten dat de SOLABIO-partners heeft geplaatst. Koploper is de Provinciale Landbouwkamer Oost-Vlaanderen (PLBK), die verspreid over de provincie ongeveer 1 470 nestkasten heeft geplaatst. Dat waren nestkasten voor boerenzwaluw en huiszwaluw, maar PLBK plaatste ook vleermuiskasten en huismusappartementen op landbouwbedrijven. Een aantal Regionale Landschappen plaatste ook nestkasten voor eikelmuis en steenuil in boomgaarden.

Daarnaast werden twee ijskelders en n grot ingericht voor overwinterende vleermuizen. Ook werden elf paddentunnels aangelegd. Instandhouding Kleine Landschapselementen (IKL) en Bosgroep Zuid-Limburg legden in Nederlands Limburg twintig stapelmuurtjes aan voor onder andere vroedmeesterpad. Tot slot heeft het Regionaal Landschap Dijleland gexperimenteerd met het plaatsen van een webcam in een nestkast voor huiszwaluwen. Dit experiment had onder meer educatieve doeleinden.

Inrichting van watersystemen


Er zijn 122 poelen aangelegd of hersteld. Een groot aantal acties in de hefbomen Water en Boer en Natuur had het aanleggen of herstellen van poelen en vijvers tot doel. De belangrijkste doelsoort van die acties was de kamsalamander, maar bijna de hele amfibienlijst van Vlaanderen en Nederland werd in n van de SOLABIOacties vermeld als doelsoort. De SOLABIO-partners herprofileerden 19 vijvers, maakten 3,4 kilometer sloten open, herstelden in totaal ongeveer 450 meter aan beektrajecten en herstelden negen vennen.

Steven Montfoort

Natuurpunt
Aangelegde poelen (% aandeel van totaal aantal)
0 % - 0,75 % 0,75 % - 2 % 2%-4% 4 % - 5,5 % 5,5 % - 61 % Nederlandse provincies Vlaamse provincies

Kaart 7: Overzicht van de locaties van de aangelegde poelen in SOLABIO met het aandeel ten opzichte van het totaal aantal aangelegde poelen
Locaties van de geplaatste nestkasten
Nestkasten Nederlandse provincies Vlaamse provincies

Inrichting industriezone

Voor 481 hectare industriegrond, bedrijventerreinen en recreatiegronden werd in overleg met de bedrijven een inrichtingsplan opgemaakt. In de loop van SOLABIO werd 146,8 hectare daarvan

Kaart 6: Overzicht van de locaties van de geplaatste nestkasten

ingericht voor diverse doelen. In enkele gevallen richtten de partners een terrein specifiek in voor n soort (bijvoorbeeld rugstreeppad), maar in de meeste gevallen verhoogde men vooral de natuurwaarde van de bedrijventerreinen.

18

19

Communicatie en visievorming
Niet alle SOLABIO-acties bestonden uit realisaties op het terrein. Opdat lokale doelgroepen op de kar springen, is het immers ook van belang te werken aan een draagvlak voor biodiversiteit en de gebruikers enthousiast te maken om zelf actie te ondernemen. Een aantal provincies en de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) hebben daarom sterk ingezet op biodiversiteitscampagnes of ontwikkelden nieuwe methoden en visies voor hun toekomstig werk in het buitengebied. Heel wat SOLABIO-partners koppelden ook een communicatieluik aan hun terreinacties.

Provinciale campagnes. Gemeenten staan dicht bij hun burgers, bedrijven en lokale organisaties. Zij zijn een belangrijk intermediair om mensen te sensibiliseren en hen aan te zetten om actie te ondernemen. Ze kunnen bijvoorbeeld hun netwerken (milieu- en natuurraad, landbouwraad, ) aanspreken en hun gemeentelijke communicatiekanalen inzetten om lokale doelgroepen aan te spreken. Gemeenten kunnen ook via eigen subsidiereglementen of door randvoorwaarden op te leggen bij het toekennen van vergunningen, mensen aansporen om maatregelen te treffen voor soorten. Om gemeenten te stimuleren om biodiversiteitsacties op het programma te zetten, hebben verschillende Vlaamse

provincies biodiversiteitscampagnes opgezet. Hierin spelen de gemeenten zelf een belangrijke rol: In het kader van SOLABIO heeft de provincie VlaamsBrabant de beleidscampagne Je hebt meer buren dan je denkt opgezet. Dat voorbeeld wordt verder toegelicht in de case op pagina 22.
RLD

De provincie Antwerpen lanceerde in 2008 de campagne Biodiversiteit lokaal BEkeKEN. De campagne had tot doel om zoveel mogelijk Antwerpse gemeenten en steden het Countdown 2010-charter te laten ondertekenen. Daardoor engageerden de gemeenten zich om de biodiversiteit in beekvalleien

te verhogen. In elke gemeente werd ernaar gestreefd om minstens n actie in een beekvallei te realiseren. Intussen hebben 66 van de 70 Antwerpse gemeenten het charter ondertekend. In het kader van SOLABIO heeft de provincie Antwerpen zes voorbeeldprojecten uitgewerkt en op geregelde tijdstippen presentaties, overlegmomenten en adviezen gegeven. Zo werden steden en gemeenten die deelnamen aan het project gesteund in hun acties. Tijdens SOLABIO evalueerde de provincie Belgisch Limburg het project Gemeenten Adopteren Limburgse Soorten (GALS). De 44 Limburgse gemeenten adopteerden elk een typische Limburgse soort en engageerden zich om, samen met zoveel mogelijk partners, actie te ondernemen voor hun adoptiesoort. Elke gemeente ontving een actieplan als leidraad. Eind 2009 evalueerden de provincie Limburg en de Regionale Landschappen de resultaten van het project. Meer informatie vind je in de SOLABIO publicatie Tellen doe je nooit alleen, in de case Evaluatie van het Limburgs soortenadoptieproject.

RLD

RLD

20

21

Case Provinciale campagne

Een boost voor de Vlaams-Brabantse Biodiversiteit


en verenigingen op om het verlies aan biodiversiteit in Europa tegen 2010 stop te zetten. De provincie VlaamsBrabant schaarde zich voluit achter deze doelstelling en schreef het verminderen van de druk op natuur en het leveren van een bijdrage aan de Europese en Belgische doelstelling om de achteruitgang aan biodiversiteit tegen 2010 te stoppen in haar beleidsdocumenten (Strategische Nota Leefmilieu 2007-2013 en Milieubeleidsplan 20092013). Hoe hebben jullie de campagne concreet vorm gegeven? In 2008 zijn we begonnen met de selectie van provinciaal prioritaire soorten. Voor het behoud van deze soorten draagt de provincie Vlaams-Brabant een speciale verantwoordelijkheid, rekening houdend met hun verspreiding. Deze wetenschappelijke oefening vormde tijdens de campagne de basis om de Koesterburen per gemeente te selecteren. De Koesterburen zijn bedreigde of gevoelige soorten; hun verspreiding in de gemeente is belangrijk voor hun voortbestaan. Vanaf 2009 tekenden we dan de campagne Je hebt meer buren dan je denkt uit. Dit gebeurde onder begeleiding van een extern communicatiebureau en met alle partners (gemeenten, verenigingen) die vanaf 2010 allemaal samen die ene boodschap zouden verkondigen. Er werden talloze werkgroepen opgericht, die regelmatig overlegden om de campagnestrategie en -instrumenten vorm te geven. Al snel schreven 63 van de 65 Vlaams-Brabantse gemeenten zich in om mee te werken. Ook zo goed als alle verenigingen die in de provincie werkzaam zijn rond het thema natuur en biodiversiteit, deden mee. De provincie, als centrale draaischijf van de campagne, zorgde voor ondersteunend materiaal. Hiermee konden de gemeenten, verenigingen en scholen lokaal aan de slag gaan. Ze kregen extra steun van de vijf Vlaams-Brabantse Regionale Landschappen. De gemeenten, verenigingen en scholen ontwikkelden op eigen initiatief sensibilisatieinitiatieven of concrete terreinacties. Op die manier werd werkelijk in heel de provincie actief gewerkt aan het stopzetten van het verlies aan biodiversiteit.

Paspoort
Wat? Provinciale biodiversiteitscampagne Je hebt meer buren dan je denkt - Koester je buren. Doel? Samen met gemeenten, verenigingen en scholen werken aan een rijke n blijvende variatie aan planten en dieren in Vlaams-Brabant. Trekker Provincie Vlaams-Brabant In samenwerking met Vijf Vlaams-Brabantse Regionale Landschappen, 63 Vlaams-Brabantse gemeentebesturen, lokale Natuurpunt afdelingen, Natuurpunt Oost-Brabant, Natuurpunt, Centrum voor Natuureducatie, Natuurpunt Educatie, Bosgroepen, Vrienden van Meerdaalwoud en Heverleebos, ...

De steun van het SOLABIO-project gebruikten we om een essentieel campagne-onderdeel te ontwikkelen: de biokit. Dit is een handleiding op maat van de gemeenten, verenigingen en scholen, ontwikkeld door het externe communicatiebureau in overleg met de werkgroep communicatie. De handleiding bevat achtergrondinfo over biodiversiteit en de campagne, maar toont ook hoe je met het nieuw ontwikkelde campagnemateriaal in je gemeente of vereniging rond biodiversiteit kunt werken. De biokit bevat onder meer maatregelenfiches, dit zijn fiches met uitleg over de leefgebieden in de provincie en de prioritaire soorten die in de provincie voorkomen. Deze maatregelenfiches werden eveneens uitgewerkt met SOLABIO-middelen. Ander campagnemateriaal zoals de koesterschijf, koesteraffiches, een tentoonstelling, de campagnewebsite en de scholenkit werden los van SOLABIO ontwikkeld.

koestersterren. In het voorjaar bezoeken we, tijdens een zogenaamde koestersafari, projecten en initiatieven op het terrein. Dit is opnieuw een moment om te netwerken en inspiratie op te doen. In het najaar verdelen we een gadget dat de partners gebruiken om bijvoorbeeld het grote publiek of scholen te prikkelen om iets te ondernemen voor de biodiversiteit en de campagne opnieuw onder de aandacht te brengen. En ten slotte is er een projectendatabank die jaarlijks aangevuld wordt en waarmee we de status van de campagne bijhouden. Elk van de partners in de campagne kan in deze databank inspiratie opdoen voor weer nieuwe acties.

Contact Grete De Maeyer, Provincie Vlaams-Brabant, Dienst Leefmilieu, cel Natuur, tel. +32 (0)16 26 72 82, grete.demaeyer@vlaamsbrabant.be

Aan het woord: Grete De Maeyer, provinciaal cordinator SOLABIO en Veerle Lievens, cordinator van de campagne Je hebt meer buren dan je denkt
Waarom zijn jullie in 2010 met deze campagne begonnen? We stelden vast dat tal van gemeenten, verenigingen en scholen in de provincie Vlaams-Brabant bezig waren met milieu en natuur. Het waren erg lovenswaardige initiatieven, maar doordat ze erg versnipperd waren, kreeg de burger geen eenduidige boodschap. Met onze campagne wilden we daar verandering in brengen. Daarnaast daagde het internationale initiatief Countdown 2010 ons uit om een campagne te starten. Countdown 2010 riep alle overheden

RLD

Hoe verloopt de campagne? Jaarlijks laten we een aantal vaste elementen terugkeren. Op die manier blijft de campagne herkenbaar, houden we het enthousiasme onder de partners levend en is er volop ruimte om ideen uit te wisselen. Maar we laten de campagne ook stukje bij beetje groeien. Op termijn willen we iedereen in de provincie achter de campagne scharen en de biodiversiteit een grote sprong vooruit laten maken tegen 2014. Concreet organiseren we jaarlijks aan het begin van het jaar een koestercarrousel. Dat is een evenement waarop de partners hun project en aanpak kunnen komen toelichten. Dan worden ook de beste projecten van het afgelopen jaar in de verf gezet via de verkiezing van de

Welke toekomstplannen hebben jullie in petto voor de Koesterburen? De ultieme campagnedoelstelling is om, naast gemeenten, organisaties en scholen, ook het grote publiek te overtuigen om mee te werken aan het behoud van de lokale biodiversiteit. In een meer verstedelijkte omgeving zoals Vlaams-Brabant volstaat het niet om alleen in de grote natuurgebieden rond biodiversiteit te werken. Om deze grote groene gebieden met elkaar te verbinden, moet ook de leefomgeving in de tussenruimte kwaliteit behouden. De ambitie van de campagne is dus om ook de burger meer te betrekken bij het biodiversiteitsverhaal en hem mee voor de kar te spannen. Het doel is dat elke burger, in zijn eigen achtertuin, maximaal inspanningen gaat leveren om een zo biodivers mogelijke omgeving te creren of te behouden. Deze nieuwe stap in de campagne hebben we in 2011 samen met verschillende partners conceptueel uitgewerkt en krijgt in 2012 verder vorm.

RLD

22

23

Totaalaanpak en visievorming. In de drukbevolkte grensregio Vlaanderen-Nederland moet de biodiversiteit buiten de natuurgebieden de open ruimte delen met andere gebruikers. Om in die open ruimte iets voor de biodiversiteit te realiseren, is het noodzakelijk om naar afstemming te zoeken met de andere functies (wonen, landbouw, mobiliteit, ). Zoeken naar een gezamenlijk doel en werken aan wederzijds begrip zijn nodig om andere sectoren te motiveren en succesvol samen te kunnen werken. Enkele SOLABIO-partners keken, samen met lokale actoren, in de toekomst. De Vlaamse Landmaatschappij (VLM) heeft het instrument beheerovereenkomsten (BO) gevalueerd en heeft daarvoor een nieuwe communicatiestrategie ontwikkeld. Onder begeleiding van een externe procesbegeleider organiseerde de VLM in 2010-2011 workshops rond stakeholderconsultatie, handhaving van de BO, communicatie rond de BO, enzovoort. Afhankelijk van het thema werden landbouwers betrokken, VLM-medewerkers of andere organisaties die zich inzetten voor de natuur in landbouwgebied. De VLM evalueerde op basis van de output de knelpunten in het BO-proces en peilde naar het begrip van de agromilieuproblematiek en het instrument BO bij landbouwers. Die conclusies worden nu gebruikt om in het kader van het Vlaams Programmadocument voor Plattelandsontwikkeling III (PDPO III, 2013) verbeteringen door te voeren in de uitwerking van het plattelandsbeleid. Meer informatie vind je in de VLM-publicatie Tien jaar beheerovereenkomsten. Wat denken de landbouwers erover?. De provincie Antwerpen heeft Landschapsbeelden ontwikkeld. Deze geven een visie van hoe een duurzaam, functioneel gebruikt landschap eruit moet zien. De focus lag vooral op biodiversiteit in het landschap buiten de natuurgebieden. De landschapsbeelden kwamen tot stand via een participatief proces. Voor elke regio waarvoor een Landschapsbeeld werd ontwikkeld, werkte de

provincie samen met een grote groep organisaties die betrokken zijn bij biodiversiteit. Denk maar aan de Regionale Landschappen, het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), Boerenbond, de Bosgroepen, Op die manier wilde de provincie komen tot een breed gedragen visie, meer samenwerking tussen actoren en meer samenhang tussen de maatregelen op het terrein. Lees meer hierover in de case op pagina 63. Een waaier aan initiatieven. De SOLABIO-partners communiceerden over hun terreinacties en timmerden op die manier aan een draagvlak voor de biodiversiteit. Dankzij een aantal grote publieksevenementen en tal van demonstraties, cursussen en excursies hebben zij zowel specifieke doelgroepen als het grote publiek kennis bijgebracht over de biodiversiteit in de grensregio Vlaanderen-Nederland, en over de acties die men kan ondernemen om iets te doen voor onze soorten en landschappen. In totaal waren meer dan 9 000 bezoekers aanwezig op n van de evenementen van SOLABIO. In de hefboom Boer en Natuur vonden tal van demonstratiemomenten plaats om uitleg te geven over diverse agromilieumaatregelen, over bestaande subsidiemogelijkheden of over het machinaal beheer van houtkanten. De provincie Antwerpen organiseerde bij de lancering van het boek Roodwaternacht een groot publieksfeest waar biodiversiteit en kinderen centraal stonden. Het Regionaal Landschap Noord-Hageland organiseerde drie jaar op rij een evenement naar aanleiding van de Europese nacht van de vleermuis. SOLABIO-acties werden ook voorgesteld op tal van evenementen, zoals de beurs Agriflander, de Green Week, het symposium Biodiversity post-2010 of zelfs in Nagoya, op de City Biodiversity Summit die in de marge van de COP10-top plaatsvond. Dit zijn slechts enkele voorbeelden. Een overzicht van alle communicatieve initiatieven in het kader van SOLABIO wordt in cijfers samengevat in tabel 1.

Boer en Natuur Aantal bezoekers Infostanden Infoborden Brochures Flyers Posters Cursussen Publieksevenementen Symposia/studiedagen Uitwisselingsmomenten Toelichtingen of activiteiten met scholen Infomomenten/excursies Presentaties gegeven Demodagen georganiseerd Werkgroepen Artikels gepubliceerd TV-uitzendingen of films Persmomenten Wedstrijden uitgeschreven Websites Bevragingen Plannen opgemaakt Plannen gevalueerd Boeken of bijdragen aan boeken Prijzen gewonnen Tentoonstellingen 4 488 3 88 9 7 4 6 6 2 4 9 47 43 15 3 30 8 2 1 1 1 16 30 500 0 0

MIAS 1 652 1 2 3 7 3 3 4 3 4 6 16 9 0 1 22 3 3 1 5 0 2 0 0 1 0

SADR 2 569 0 6 1 2 0 0 4 2 0 0 12 0 0 0 11 1 2 1 1 0 0 0 1 0 5

WATER 618 0 8 4 2 0 0 1 0 3 1 3 3 0 0 13 1 6 0 6 0 0 0 0 0 0

Totaal 9 327 4 104 17 18 7 9 15 7 11 16 78 55 15 4 76 13 13 3 13 1 18 30 501 1 5

Tot zover de samenvatting van de SOLABIO-realisaties. De rijkdom van SOLABIO is vooral dat over de verschillende themas heen lessen, kansen en knelpunten opborrelden. Het volgende hoofdstuk vat deze overkoepelende conclusies samen onder de vorm van actiepunten. Ze zijn een inspiratiebron voor het uitwerken van een slagkrachtiger en efficinter biodiversiteitsbeleid, maar ook voor alle organisaties die actief werken aan het behoud van de biodiversiteit in het buitengebied.

24

25

Succesvol werken aan biodiversiteit: hoe doe je dat?


Waaraan moet een biodiversiteitsproject voldoen om succesvol te zijn? Een externe procesbegeleider volgde het hele SOLABIO-project - met zijn trefmomenten, terreinbezoeken en workshops - met deze vraag in het achterhoofd. Het resultaat: een lijst met actiepunten om het werken rond biodiversiteit in het buitengebied te verbeteren, gerangschikt volgens vijf succescriteria. Een overzicht.
1 Werken aan biodiversiteit vraagt een hoge deskundigheid.
Hoe is het gesteld met de kamsalamander in mijn regio? Waar leg ik best een poel aan? Hoe diep moet een poel zijn? Welke vergunningen moet ik aanvragen? Hoe krijg ik eigenaars warm om zelf een poel aan te leggen? Biodiversiteitsprojecten in het buitengebied vragen een hoge deskundigheid op verschillende vlakken. Ecologische informatie: het startpunt. Welke soorten en welke natuurtypes komen voor in een bepaald gebied? Wat hebben soorten nodig? Ecologische basiskennis vormt ht vertrekpunt voor elke actie op het terrein. Die informatie komt uit kaarten en databanken, of is beschikbaar bij deskundigen. Ze wordt verzameld via monitoring, onderzoek en experimenten. Natuurkennis is noodzakelijk om de uitgangssituatie in kaart te brengen, de juiste maatregelen te treffen, achteraf de effecten van bepaalde ingrepen in te schatten en ook om, indien nodig, de maatregelen bij te sturen. Dat bleek ook uit SAOLBIO. Zo inventariseerde de Werkgroep Grauwe Gors deze zeldzame akkervogel in Belgisch Limburg en VlaamsBrabant, en heeft Staatsbosbeheer jaarlijks inventarisaties uitgevoerd in de Deurnese Peel - zowel voor, tijdens als na beheer- en inrichtingswerken. Na de werken liet de gladde slang, de doelsoort van het project, zich voor het eerst sinds jaren weer zien. Studies zoals die over de Bechsteins vleermuis (SEVON) en het heidekartelblad (Stichting Noordbrabants Landschap), leveren cruciale informatie over de leefomstandigheden van de te beschermen soort. Technische kennis: van theorie naar praktijk. Hoe moet een bepaald zaadmengsel ingezaaid worden? Hoe worden bosranden beheerd? Technische kennis wordt opgedaan tijdens projecten en acties op het terrein. Welke maatregelen zijn het meest efficint? Hoe voer je ze effectief uit op het terrein? Partners delen technische kennis door samen projecten te realiseren en op te volgen. Dat gebeurde ook tijdens SOLABIO.

Wat maakt een biodiversiteitsproject tot een succes?


SOLABIO was een ambitieus project met een duidelijke focus, maar met een brede waaier aan projecten. Een variatie aan actietypes, partners en natuurdoelen werd in n project gecombineerd. Dat brede vizier van SOLABIO biedt een mooie staalkaart van biodiversiteitsprojecten in het buitengebied van de grensregio VlaanderenNederland. Hoe deze projecten zoal verlopen en wat er uit te leren valt: daarover bood SOLABIO een schat aan informatie. Naast het uitvoeren van terreinacties om de biodiversiteit in de grensregio te behouden, hebben de SOLABIOpartners zich gengageerd om bij te dragen tot een beter toepasbaar biodiversiteitsbeleid. Gedurende drie jaar experimenteerden de SOLABIO-partners met nieuwe methoden of beter inzetbare instrumenten en deden ze ervaringen op over hoe met de verschillende stakeholders in het buitengebied te werken rond biodiversiteit. Via rapportage, terreinbezoeken, workshops, thematische en overkoepelende trefmomenten werd de opgedane kennis gedeeld en verder verrijkt. Dat proces van kennisuitwisseling en zelfevaluatie werd binnen elke hefboom in goede banen geleid door een hefboomcordinator en een externe procesbegeleider. Een overzicht van de trefmoment vind je in de bijlage. Welke algemene lessen zijn uit SOLABIO te trekken? Over diverse themas hebben de partners lessen geleerd, die nuttig zijn voor iedereen die in het buitengebied aan de slag gaat. Die ervaringen en geleerde lessen hebben

we, samen met enkele illustratieve cases, per thema gedocumenteerd in zes thematische publicaties. Maar welke algemene lessen zijn uit SOLABIO te trekken? Alle discussies tijdens uitwisselingsmomenten van SOLABIO werden uitvoerig geanalyseerd vanuit de vraag: waarmee valt of staat een biodiversiteitsproject in het buitengebied? Samen met de ervaringen die de partners deelden over hun acties, projecten en experimenten, leidde dat tot een reeks actiepunten en tips. Om structuur aan te brengen in de analyse en de veelheid aan ervaringen, hebben we ze geordend volgens vijf succescriteria. Het zijn de voorwaarden waaraan een project rond biodiversiteit in het buitengebied moet voldoen om succesvol te zijn. Een succesvol biodiversiteitsproject (of -beleid): 1. vraagt een hoge deskundigheid; 2. vergt een gecordineerd samenspel van verschillende organisaties; 3. heeft nood aan een gentegreerde en afgestemde wetgeving en beleid; 4. kan maar slagen als er een maatschappelijke systeemomslag gebeurt; 5. moet kunnen bouwen op stevige lokale relaties. Bij het opzetten, uitvoeren of opvolgen van een project moet elk van deze criteria aandacht krijgen. Bovendien bestaat er ook een sterk verband tussen de succesfactoren onderling. In dit hoofdstuk geven we meer uitleg over de vijf succescriteria. Per criterium beschrijven we de ervaringen van SOLABIO en sommen we actiepunten en tips op.

Organisatorische ervaring: het biodiversiteitsproject in goede banen. Hoe plan je een actie? Hoe bereid je ze voor? Hoe volg je ze op? Wie betrek je bij de actie? Hoe werk je met anderen samen? Er zijn veel verschillende manieren om projectmatig te werken. Je kunt de ecologische en technische kennis ook op verschillende manieren inzetten. Zo kun je er bijvoorbeeld voor kiezen in te spelen op kansen, gebiedsgericht te werken vanuit een visie voor een welbepaald gebied, of te focussen op welbepaalde soorten. Het Regionaal Landschap NoordHageland (RLNH) wilde poelen aanleggen en heeft zich daarvoor gebaseerd op kaarten van Natuurpunt Studie, waarop de prioritaire en minder prioritaire gebieden voor amfibien aangeduid waren. Op basis van die kaarten werden gericht eigenaars aangesproken. Zo trof het Regionaal Landschap vooral maatregelen daar waar de nood het hoogst was. Andere instanties pakten het anders aan: ze lanceerden een oproep in lokale kranten en speelden in op de reacties die ze kregen. Hoe in n project of maatregel vaak verschillende soorten deskundigheid samenkomen, wordt duidelijk uit volgend SOLABIO-voorbeeld.

RLD

26

27

en ervaring

Actiepunt 1: structureer het verzamelen, bijhouden en documenteren van informatie, kennis

Er is veel informatie aanwezig, maar de manier waarop ze wordt verzameld, bijgehouden en gedocumenteerd, kan heel wat beter. Informatie (over soorten en biodiversiteit) wordt versnipperd verzameld. In Vlaanderen verzamelen verschillende organisaties informatie over de toestand van de natuur. Sommige organisaties om hun beheer op te volgen, andere om beleidsmatige redenen. In Vlaanderen is geen kader dat duidelijk maakt wie welke taken heeft op het vlak van monitoring. Op Vlaams niveau zijn er nog geen structuren om informatie bij elkaar te brengen en te verwerken. Verder ontbreken voor veel soortengroepen duidelijke afspraken tussen het Vlaamse niveau, het provinciale niveau en de lokale organisaties die vrijwilligers steunen. Afspraken bijvoorbeeld over welke soorten waar genventariseerd moeten worden, of over het gebruik van gestandaardiseerde inventarisatiemethoden. In het kader van een aantal atlasprojecten, zoals de broedvogelatlas en de plantenatlas, zijn dergelijke afspraken wel gemaakt. Het ontbreken van dit kader leidt ertoe dat gegevens vaak moeilijk te vergelijken zijn en dat er quasi geen referentiegegevens zijn om eigen trends te toetsen, noch op Vlaams noch op regionaal niveau. Daardoor is het moeilijk om het effect van acties correct in te schatten. Het gebrek aan structuren zorgt er ook voor dat gegevens moeilijk te verkrijgen zijn. Wie bewaart welke gegevens: dat is vaak nauwelijks te achterhalen. Dit kan leiden tot heel wat dubbel werk. Nochtans vormt deze informatie de basis voor een onderbouwde en geslaagde actie. In Nederland lijkt monitoring wel beter georganiseerd. Zo zijn de provincies in Nederland belangrijke (betaalde) partners van het Rijk bij het verzamelen van gegevens voor het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM). Dat netwerk is een samenwerkingsverband van overheidsorganisaties, dat het vergaren van biotische monitoringsgegevens afstemt op de informatiebehoeften van de overheid. De provincies leveren, samen met heel wat vrijwilligers, op contractbasis gegevens aan het NEM. Vrijwilligers worden gegroepeerd en ondersteund door de Particulieren Gegevens Organisaties (PGOs).

Nog een belangrijk verschil tussen Vlaanderen en Nederland is de dataopslag. Die is in Nederland centraal georganiseerd. De Gegevens Autoriteit Nederland staat in voor het bundelen van alle data en het beheer ervan in de Nationale Databank Flora en Fauna. Aan de hand daarvan wordt betrouwbare natuurinformatie aangeboden, onder meer aan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), dat de gegevens op geregelde tijdstippen analyseert. Dankzij het NEM en het CBS weten de partners in Nederland hoe ze gegevens moeten verzamelen en waar ze die moeten opslaan. Vrijwilligers krijgen vaste protocollen en vaak moeten ze een contract ondertekenen waarin ze hun engagement vastleggen. Wie zou moeten instaan voor het verzamelen van gegevens? Tijdens het trefmoment Tellen doe je nooit alleen werd hier veelvuldig over gediscussieerd. Er werd bijvoorbeeld aangehaald dat monitoring kan gezien worden als een taak van de kennisinstituten. Zij horen een kader te bieden voor de organisatie van monitoring. Daarnaast zouden ze moeten instaan voor het organiseren, centraliseren en het verwerken van gegevens. Nederland gebruikt, zoals hierboven beschreven, een ander model. Monitoring wordt daar ook ingeschreven in het takenpakket van diegene die projecten of maatregelen uitvoert. Die organisatie geeft de verzamelde

Begrazing door schapen lijkt evident en eenvoudig. In de praktijk is dat helemaal niet het geval. Dat blijkt uit terreinervaringen en getuigenissen op het trefmoment van MIAS Schaapskudde als locomotief voor het verspreiden van biodiversiteit. Een goede schaapherder moet over heel wat kennis beschikken. Hij moet weten welke natuur waar voorkomt en wanneer er begraasd moet worden. En natuurlijk moet hij zijn kudde kunnen organiseren en beheren. Bovendien moet een schaapherder rekening houden met de steeds complexere natuur- en landbouwwetgeving. Kortom, hij moet van alle markten thuis zijn. De natuurbeheerders die een beroep doen op de diensten van een schaapherder, moeten op hem kunnen vertrouwen. Om die kwaliteit te garanderen, werd bijvoorbeeld luidop gedacht aan het organiseren van een specifieke vorming voor herders, naar het voorbeeld van Duitsland. Een andere optie die op tafel ligt, is te werken met een certificeringsysteem voor schaapherders. Geen gebrek aan kennis Binnen de natuursector is ontzettend veel ecologische informatie, natuurtechnische kennis en organisatorische ervaring aanwezig, dat toonde SOLABIO zwart op wit aan. Vaak blijkt echter dat de informatie, kennis en ervaring niet goed of onvoldoende geregistreerd, verzameld en gedocumenteerd worden. Het is echter heel belangrijk om alles gestructureerd te verzamelen (voor de ingreep/na de ingreep), zodat het effect van de inspanningen ook werkelijk gevalueerd kan worden.

wel aan samenhang. De knowhow is ook vaak versnipperd. Dat komt omdat de natuursector uitgesproken gespecialiseerd is. Sommige experts zijn uiterst bekwaam in het herkennen van bepaalde soorten, terwijl anderen bijvoorbeeld alles weten over graslandbeheer. Door die versnippering is het heel moeilijk om een overzicht te krijgen van wie over welke informatie beschikt. Zo is het in Vlaanderen vaak niet duidelijk welke organisatie welke monitoringsgegevens beheert. Op die manier is informatie moeilijk toegankelijk en gaat ook info verloren die zou kunnen helpen de acties beter te onderbouwen. In Nederland is dit beter georganiseerd en gestructureerd.

Samengevat. Informatie, kennis en ervaring zijn de basis voor een sterk biodiversiteitsbeleid. Dat geldt zeker in het buitengebied, waar de natuurwaarde erg versnipperd is. Er zou dus heel wat meer genvesteerd mogen worden in het bijhouden en documenteren van informatie en het delen van kennis en ervaring. Zowel binnen de natuursector als met andere sectoren. Daarnaast is het ook belangrijk om in te zetten op innovatie. Het helpt partners om meer efficinte maatregelen te treffen, knelpunten weg te werken en zich aan te passen aan de veranderende omstandigheden. Enkele actiepunten en tips uit het SOLABIO-project.

RLKM

SLL

28

29

gegevens door aan de provincie, die alle data centraal beheert. In dit model spelen de kennisinstituten vooral een rol bij het analyseren en verspreiden van gegevens. Vlaanderen heeft behoefte aan een duidelijke rolverdeling rond het verzamelen, beheren en ontsluiten van gestandaardiseerde verspreidingsgegevens. Kennis en ervaring worden niet voldoende bijgehouden. In de natuursector zijn vooral ecologen actief. Zij zijn genteresseerd in fauna en flora en investeren veel tijd in het verzamelen van ecologische informatie. Minder aandacht gaat uit naar het documenteren van de kennis en ervaring die wordt opgedaan bij het uitvoeren van de terreinacties. De vele inspanningen op het terrein worden dus praktisch niet gedocumenteerd. Zo houdt men soms niet bij waar poelen zijn aangelegd of waar nestkasten zijn gehangen. Het Regionaal Landschap Dijleland (RLD) deed dat bijvoorbeeld wel. Het zette een regionale kunstnestendatabank op om de gemeenten te helpen bij het lanceren en opvolgen van zwaluwacties (meer informatie in de SOLABIO-publicatie Soorten in en rond gebouwen). Ook bij de acties van de hefboom Boer

en Natuur registreerde men bijvoorbeeld of er onkruid begon te woekeren in nieuwe types akkerranden. Dit wordt namelijk niet geapprecieerd door de landbouwers. Dankzij deze gegevens kon de actie tijdig worden bijgestuurd. Tips voor overheden om kennis beter te verzamelen en bij te houden Breng structuur aan in de monitoring. In Vlaanderen is behoefte aan een verantwoordelijke (op Vlaams niveau), die het verzamelen van gegevens en de centrale dataopslag cordineert. Die maakt de nodige afspraken rond methodieken en taakverdeling en zorgt voor het bundelen en verwerken van informatie. Daarnaast kan men afspraken maken over welke gegevens aangeleverd moeten worden door diverse instanties en in welke vorm. Ook kennisinstellingen kunnen hier een belangrijke rol in spelen. Projecten met verschillende doelstellingen zullen blijven leiden tot uiteenlopende types van gegevens, verschillende formats en ongetwijfeld meerdere databanken. Daarom is het belangrijk dat overheden zowel de Vlaamse als de provinciale het overzicht bewaren. De monitorings- en inventarisatiegegevens moeten beschikbaar zijn voor terreinwerkers. Deze informatie is immers de basis om nieuwe maatregelen uit te werken en uitgevoerde maatregelen te evalueren.
Likona

Bouw documenteren van kennis en ervaringen als standaardtaak in. Het bijhouden en actueel houden van kennis gebeurt niet vanzelf, het vraagt een actieve aanpak. Door het documenteren van ervaringen op te nemen als standaardtaak, worden opvolging en databeheer ingebouwd in de procedures. Dat gebeurt het best vanaf het moment dat middelen aan een organisatie worden toegekend voor een bepaald biodiversiteitsproject. Het verzamelen en bijhouden van informatie zowel over de uitgevoerde acties als over de verspreiding van doelsoorten zou met andere woorden standaard kunnen gentegreerd worden bij het uitschrijven of uitwerken van projecten. Dat betekent dat in ieder project voldoende tijd en ruimte voorzien wordt om de maatregelen en de ervaringen tijdens de uitvoering te registreren en te documenteren.

Tips voor lokale organisaties om kennis beter te verzamelen en bij te houden Bouw het verzamelen van informatie, kennis en ervaringen als standaardtaak in. Het verzamelen van monitorings- en inventarisatiegegevens zou voor elke terreinwerker, organisatie of project een reflex moeten zijn. Neem dit duidelijk op in de takenpakketten van werknemers en hou hier rekening mee bij evaluaties. Volg zowel de stand van de natuur als de acties op. Wanneer op een bepaald moment in een gebied acties en maatregelen worden ondernomen, is het belangrijk dat informatie hierover gedocumenteerd en centraal geregistreerd wordt. Blijft de kennis persoonsgebonden, dan verdwijnt de expertise ook

weer op het moment dat die persoon de organisatie verlaat. Het Regionaal Landschap Lage Kempen (RLLK) houdt bijvoorbeeld alle informatie over uitgevoerde acties en maatregelen bij in een GISdatabank. Waar werden houtkanten aangelegd? Wanneer werd dat gedaan? Wie is de eigenaar? Het Regionaal Landschap Dijleland (RLD) deed dit voor de nestkasten in haar regio. Waar werden nestkasten geplaatst? Wanneer? Wie is de eigenaar van het huis? In de daaropvolgende jaren konden deze gegevens gebruikt worden om gericht te controleren of de kasten bewoond waren. Ook deze data werden centraal verzameld.

Likona

30

31

Actiepunt 2: investeer binnen de natuursector in structuren voor kennisdeling

Tips voor overheden voor een betere kennisdeling Faciliteer kennisuitwisseling. Kennisuitwisseling inbouwen op Vlaams-Nederlands niveau kan bijvoorbeeld door jaarlijks een toonmoment te organiseren: de dag van de professional, een vakbeurs voor natuur en biodiversiteit. In SOLABIO werd geopperd om binnen de Vlaamse provincies hiervoor een bepaald budget te voorzien. Concreet zouden de provincies bijvoorbeeld om de beurt enkele keren per jaar een uitwisselingsmoment kunnen organiseren, waarbij verschillende partners hun informatie, kennis en ervaringen over een bepaald thema voorstellen en bespreken. Ook de Vlaamse en Nederlandse overheid zouden een trekkersrol kunnen opnemen bij het organiseren van dergelijke trefmomenten. Een alternatief kan ook zijn om een kennisnetwerk op te zetten. Elke organisatie die lid wil worden van het netwerk, betaalt een basisbedrag per jaar. Dit lidgeld draagt bij tot het budget dat een vooraf aangeduide trekker kan gebruiken om trefmomenten te organiseren. Het Europese FAB-netwerk, dat verschillende organisaties uit diverse Europese landen samenbrengt rond het thema functionele agrobiodiversiteit (FAB), is daar een voorbeeld van. Meer info op www.eln-fab.eu. Investeer in digitaal kennisbeheer. Er moet ook genvesteerd worden in tools die helpen om het kennisbeheer te organiseren. Dit kan een forum zijn, maar nog beter is een gentegreerd digitaal platform, waarin kennis over het beheer, maatregelen, geleerde lessen en beeldmateriaal worden bijgehouden. Ook lokale organisaties kunnen het initiatief nemen om een dergelijk digitaal platform op te zetten. Een voorbeeld daarvan is het digitaal platform Boer en Natuur dat kennis over het buitengebied samenbrengt (www.tuinbouwforum.be/boerennatuur). Belangrijk is wel dat het digitaal platform ondersteund en beheerd wordt door een netwerk. Ondersteun expertgroepen en faciliteer het bundelen van specifieke kennis. Zowel in Nederland als in Vlaanderen bestaan tal van expertgroepen: vlinderwerkgroepen, vogelwerkgroepen, Hyla,

Kennisoverdracht tussen specialisten schiet vandaag tekort. In de natuursector is een overvloed aan kennis over soorten en maatregelen aanwezig. Zo zijn er experts die gespecialiseerd zijn in het herkennen van soorten, terwijl anderen bijvoorbeeld van naaldje tot draadje weten hoe graslanden of bossen beheerd moeten worden. Het goede nieuws is dat er zeker voldoende deskundigheid aanwezig is in Vlaanderen en Nederland om acties rond biodiversiteit te onderbouwen. Maar kennisoverdracht tussen specialisten blijkt lang niet altijd evident. De keerzijde van het doorgedreven specialisme is dat de kennis sterk verbonden is aan bepaalde themas of gebieden. Vaak is de expertise zelfs gekoppeld aan personen en groepen of gemeenschappen (communities), denk maar aan de Vlinderwerkgroep, de Werkgroep Vleermuizen, de Werkgroep Nete. Waardevolle informatie wordt daardoor niet altijd overgedragen van de ene regio naar de andere, van de ene specialist naar de andere, van de ene sector naar de andere, enzovoort. Dit gebrek aan kennisdeling bemoeilijkt soms de samenwerking tussen partijen. Of het gebeurt dat men relevante informatie die bij een andere groep aanwezig is, gewoonweg over het hoofd ziet. Groeperen of pooling als eerste stap naar samenwerking. SOLABIO toonde overduidelijk aan hoe over de grenzen heen kijken projecten echt vooruit kan helpen. Door de werkwijze van SOLABIO uitwisselingen op het terrein, workshops, hefboomtreffens, werd informatie op een spontane, maar efficinte manier

ontsloten. Partners waren vaak al geholpen door te weten wie op een bepaald domein de expert was en welke informatie die allemaal beschikbaar had. Op die manier geraakten studieresultaten, folders, technische handleidingen, fotos en draaiboeken beter bekend, en werden ze ook intensiever uitgewisseld. Dergelijke trefmomenten verlagen de drempel om bij elkaar te rade te gaan. Het aan elkaar doorspelen van informatie en het koppelen van databanken is vaak ook een eerste stap naar een intensievere samenwerking. Uitwisseling leidt tot betere en beter gedragen plannen. Geen twee gebieden zijn dezelfde. En dus zijn ook de kansen, de doelstellingen en de aanpak specifiek voor een gebied. Bij het uitstippelen van een aanpak voor een heel gebied bijvoorbeeld, heeft men vaak de neiging om te vertrekken van de eigen expertise. Achteraf blijkt dan dat men eigenlijk toch aangewezen is op kennis waarover men niet zelf beschikt. Bij het opstellen van een gebiedsgericht plan is het juist heel belangrijk om verschillende experts te betrekken, om zodoende alle informatie over het gebied, de soorten en de maatregelen mee te hebben. Wanneer verschillende experts vanuit hun specialisme bijdragen tot een plan, kan je achteraf ook rekenen op een groter draagvlak bij de uitvoering ervan. Het plan is door de samenwerking een gentegreerd plan, niet het plan van de vlinderspecialist of van de plantendeskundige. Dit is bijvoorbeeld het geval voor het Pijnven in de provincie Belgisch Limburg. In samenspraak met alle specialisten in de regio werd een inrichtingsplan ontwikkeld opdat men weloverwogen keuzes kon maken in functie van diverse soorten. Ook de opmaak van de Landschapsbeelden in de provincie Antwerpen is hier een voorbeeld van. Lees hierover meer in de case op pagina 63. Kennisdeling kan op tal van niveaus en in verschillende richtingen worden verbeterd. Enerzijds kan de kennisuitwisseling en afstemming tussen verschillende specialisten georganiseerd worden. Dat kan bijvoorbeeld op het niveau van n gebied of regio. Anderzijds moeten ervaringen tussen landen, regios of gebieden beter worden uitgewisseld. Experten in hetzelfde thema moeten over de grenzen heen contact kunnen leggen om te leren van elkaar.

Freek Verdonckt

SOVON, FLORON, Die werkgroepen moeten verder gesteund worden en de nodige structuren krijgen om ook over de lokale en provinciale grenzen heen samen te komen en kennis te delen. Specialisten zouden bijvoorbeeld ook op het Vlaams/ Nederlands en Europees niveau moeten kunnen samenkomen. Binnen die groep kan zo de kennis over het voorkomen van soorten en soortgerichte maatregelen verder verdiept en uitgewisseld worden. Ook op het niveau van gebieden zijn expertgroepen zinvol om nuances aan te brengen over de maatregelen die in dat specifiek gebied geschikt zijn. Het opzetten van een goede structuur voor het faciliteren van kennisuitwisseling tussen experten zou door het beleid genitieerd en gesteund moeten worden. Tip voor lokale organisaties om tot een betere kennisdeling te komen Bouw uitwisseling in projecten in. Op het niveau van projecten en gebiedsplannen zijn kennisdagen, ontmoetingsdagen en contactmomenten nuttig om uitwisseling te stimuleren. De ervaringen uit SOLABIO leren ook dat het belangrijk is om al van bij het uitwerken van een projectvoorstel doelstellingen rond kennisuitwisseling vast te leggen en elke partner daarbij een duidelijke taak te geven. Zo wordt de kennisuitwisseling sterker gedragen door alle partners en wordt de werklast verdeeld.

Natuurmonumenten

32

33

Actiepunt 3: zorg voor kennisdeling met andere sectoren in het buitengebied

Natuurgebied buitengebied. Over ecologie en biodiversiteit mag dan bij de SOLABIO-partners veel informatie aanwezig zijn, over de contextuele randvoorwaarden van wat speelt in het buitengebied is dat veel minder het geval. Tijdens de diverse trefmomenten van SOLABIO gaven partners aan vaak onvoldoende voeling te hebben met de andere actoren in het buitengebied, hun doelstellingen en verwachtingen. Vaak lijkt het er ook op dat men kennis en ervaringen met maatregelen in natuurgebieden n op n wil toepassen in het buitengebied. Een concreet voorbeeld is het strikt vastleggen van bepaalde maaidata of technieken voor het maaien van graslanden op bufferstroken in een beheerovereenkomst. Deze zijn echter niet altijd haalbaar in de bedrijfsplanning van een landbouwer, omwille van de weersomstandigheden, het opkomen van onkruid, enzovoort. Meer info in de SOLABIO-publicatie Biodiversiteit in landbouwgebied.

Vaak is in gebieden buiten de natuurreservaten binnen vastgelegde marges meer flexibiliteit nodig om maatregelen te kunnen uitvoeren. Bij gebrek aan kennis over de noden en regels van andere sectoren kun je bij de uitvoering van maatregelen of biodiversiteitsprojecten in het buitengebied botsen op juridische en maatschappelijke drempels die in natuurgebied niet spelen. Een betere kennis van wat speelt binnen andere sectoren kan helpen. Tips voor lokale organisaties om kennis op te doen bij andere sectoren Volg vormingen en cursussen van andere sectoren. In de hefboom Boer en Natuur bleek meermaals dat de natuursector maar weinig afweet van de landbouwsector. Een eerste manier om informatie en kennis van andere sectoren op te doen, is het

opzetten en volgen van cursussen over een specifieke sector. Om te kunnen samenwerken, moet je immers ook de andere taal kennen. Zo zou het bijvoorbeeld interessant zijn voor de natuursector om een beter zicht te hebben op de landbouwbedrijfsvoering, subsidies voor bedrijven, controles die zij ondergaan en normen die zij moeten respecteren (bijvoorbeeld regels opgelegd door volksgezondheid, controle op goede landbouwpraktijk, veiligheidsnormen, ). Een andere mogelijkheid is het opzetten van een vormingsproces dat sectoren samenbrengt om zo elkaar beter te leren kennen. Dit was het opzet van het programma Leren beheren van het Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren (RLH). Laat je inspireren! Bij het uitdenken van maatregelen voor het buitengebied doe je er goed aan om inspiratie te halen bij andere sectoren, gebruikers en deskundigen. Bepaalde natuurmaatregelen houden bijvoorbeeld het herstel in van een historisch gebruik, om de typische soorten die hieraan gebonden zijn opnieuw meer kansen te geven. Denk maar aan het herstel van hakhoutbeheer of heidebeheer. In de praktijk blijkt bijvoorbeeld dat iemands beeld van de ideale houtkant vooral is ingegeven door de ecologische literatuur. Veel minder oog is er voor historische aspecten van gebruik en beheer. Toch is er vanuit andere contexten vaak heel wat relevante informatie aanwezig. Door in gesprek te gaan met oudere mensen, heeft het Regionaal Landschap Lage Kempen (RLLK) bijvoorbeeld veel kennis vergaard over hoe en waarom houtkanten vroeger beheerd werden en welke soorten erin voorkwamen. RLLK ontwikkelde daardoor een heel andere kijk op het beheer van houtkanten. Het is veel beter dit te erkennen en die knowhow te valoriseren, dan de uitwisseling uit de weg te gaan. Binnen SOLABIO hebben verschillende partners een eerste poging gedaan om in te spelen op de behoeften en de kennis van andere sectoren bij het opzetten van natuurmaatregelen in het buitengebied. Een voorbeeld: Een Regionaal Landschap ging in gesprek met een autoconstructeur, nadat een zeldzame soort was gevonden in de buurt van zijn testbaan. Aanvankelijk was de argwaan voor die groene jongens groot. Maar het Regionaal Landschap heeft daarop ingespeeld

door de activiteiten van de autoconstructeur beter te leren begrijpen. Men zag in dat het beheer, ook als dit werd aangepast aan de testactiviteiten, de diversiteit aan soorten in het gebied ten goede zou komen. Het bedrijf ging akkoord met inventarisaties op het terrein. Het Regionaal Landschap stelde een nieuw beheerplan op met extra maatregelen voor soorten, die tegelijk afgestemd waren op de economische activiteiten in het gebied. Durf projecten met anderen op te zetten. De natuursector kijkt vaak nogal sceptisch naar maatregelen van andere sectoren. Tijdens de discussies in SOLABIO kwam meermaals naar voor dat de natuursector twijfelt over de effectiviteit van maatregelen buiten natuurreservaten. Zo gaf een aantal partners aan niet overtuigd te zijn van het nut van bepaalde beheerovereenkomsten voor soorten. Ook over de continuteit van de maatregelen is er twijfel. De reden voor deze argwaan is dat andere sectoren gedreven worden door andere motivaties dan alleen biodiversiteit. Men gaat er van uit dat andere partijen vooral genteresseerd zijn in de economische voordelen, en van vandaag op morgen (bijvoorbeeld als de subsidieperiode afloopt) de maatregelen kunnen stopzetten en alles vernietigen. De SOLABIO-partners wezen meermaals op de nood aan vertrouwen in de samenwerking. Een manier om dit vertrouwen op te bouwen, is door samen plannen te maken en samen maatregelen uit te werken. In de hefboom Boer en Natuur is daarom bewust gekozen voor een actieve kenniswisseling tussen ecologen enerzijds, en landbouwers en landbouwdeskundigen anderzijds. Dat opende de deur om te zoeken naar betere maatregelen voor biodiversiteit n landbouwer. Denk maar aan het ideale zaadmengsel, het beheer van perceelsranden, enzovoort. Agromilieumaatregelen moeten immers inpasbaar zijn in de bedrijfsvoering. In Zeeland heeft de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO) bij de uitwerking van nieuwe akkerranden voor akkervogels nauw overlegd met de landbouwers. Na een jaar heeft ZLTO ze allemaal samengeroepen om te bekijken hoe het zaadmengsel bij te sturen, hoe om te springen met de zaaidatum, enzovoort. Kortom: de argwaan overwinnen en samenwerken met andere sectoren is nodig en loont.

ZLTO

34

35

Actiepunt 4: ontwikkel een innovatieprogramma voor biodiversiteit in het buitengebied

innovatieprogramma kan zorgen voor meer afstemming tussen instanties en het uitwerken van innovatieve ideen op het hoger niveau tillen. Tips voor lokale organisaties om tot een sterke innovatiestrategie te komen Werk aan bewuste innovatie op projectniveau en inpasbaarheid van maatregelen in andere sectoren. Het helpt om een context te creren waarin tijdelijk iets uitgeprobeerd wordt. Dat maakt het experiment vaak beter aanvaardbaar voor de andere gebruikers. In de hefboom Boer en Natuur bleek bijvoorbeeld dat landbouwers gemakkelijker geneigd zijn om mee te werken aan een tijdelijk experiment, dan wanneer een maatregel deel uitmaakt van het reguliere beleid. Ze vrezen dan achteraf de klok niet meer te kunnen terugdraaien. Werk samen en houd bij innovatie rekening met de gebruikerskant. In de praktijk blijkt vaak dat nieuwe concepten worden uitgedacht door wetenschappers, belangenorganisaties of overheden. Men doet vooral een beroep op de hulp van de gebruikers (bijvoorbeeld landbouwers) om concepten uit te testen. Vaak blijft dan de vraag hoe je de concepten op grote schaal kunt toepassen. Wanneer innovatie een bewuste keuze is, worden ook de partners die achteraf helpen bij het uitrollen van het experiment, al van in de conceptfase betrokken. In Boer en Natuur heeft men er voor bewust voor gekozen om gebruikers te betrekken. De Vlaamse Landmaatschappij (VLM) en Inagro hebben samen met landbouwers diverse agromilieumaatregelen uitgetest. De Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO) heeft gexperimenteerd met een gpssysteem bij de bescherming van weidevogels. En Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren (RLH) lanceerde het b.akkerbrood in samenwerking met enkele lokale landbouwers en een molenaar. Centraal hierbij staat het zoeken naar manieren om ecologische maatregelen inpasbaar te maken in de bedrijfsvoering van landbouwers. Dit verhoogt de toepassingskansen achteraf, omdat de maatregelen effectief een antwoord bieden op een maatschappelijke vraag. Zorg voor een continuteit van de maatregelen. Op het einde van het weidevogelexperiment met de gps

SOLABIO had niet als hoofddoel om bewust en actief innovaties tot stand te brengen. Maar wel om biodiversiteitsprojecten en -acties uit te voeren die haalbaar en realiseerbaar zijn in samenwerking met de gebruikers van het buitengebied. Toch ontstonden in de acties van SOLABIO her en der zinvolle technische innovaties. Dat gebeurde al doende, wanneer partners botsten op bepaalde knelpunten, inspeelden op een concrete vraag of zich aanpasten aan specifieke omstandigheden. Enkele voorbeelden: - De Provinciale Landbouwkamer voor OostVlaanderen (PLBK) zocht naar mogelijkheden om soortenmaatregelen te integreren in de nieuwbouw van landbouwloodsen. PLBK ontwierp een faunapaneel, waarin nestkasten en openingen verwerkt zijn en dat modulair ingebouwd kan worden in een nieuwe muur. - Het Regionaal Landschap Kempen en Maasland (RLKM) speelde in op de vraag van een technische school om een actie rond zwaluwen op te zetten. Zo ontstond het idee van een zwaluwtoren. Innovatie gebeurt vooral ad-hoc. Uit SOLABIO blijkt dat in de praktijk innovatieve projecten vaak ad-hoc tot stand komen, vaak door in te spelen op een kans, een vraag of een ervaring. Achter vernieuwing en innovatie zit zelden een globale strategie. Het gebeurt ook meestal zonder voorafgaande afstemming met andere instanties die in hetzelfde domein actief zijn. Zo zijn bijvoorbeeld de meeste acties rond agromilieumaatregelen onafhankelijk van elkaar tot stand gekomen. Die spontaneteit heeft voordelen: kansen blijven niet liggen, ze worden snel onderzocht en benut. De keerzijde is dat verschillende instanties dezelfde zaken los van elkaar testen. De mogelijkheden om innovatieve zaken te testen, zijn vaak beperkter (oppervlakte, budget, ). Daardoor zijn ook de kansen om resultaten te vertalen naar een groter gebied beperkt. De complexiteit in het buitengebied is groot. Bij het beheer van natuur kom je wel vaker hindernissen tegen. Als de natuursector zelf verantwoordelijk is voor het beheer, is het relatief eenvoudig om hier een inventieve oplossing voor te vinden. Het oplossen van knelpunten

(ZLTO) waren al middelen ter beschikking om het concept te implementeren. Het project van Inagro rond de trioranden bewees het nut en inpasbaarheid van de maatregel. Toch werd op het einde van het project de maatregel nog niet omgezet in een afzonderlijk pakket van beheerovereenkomsten (BO). De landbouwers gaven het signaal dat de maatregel op die manier niet rendabel genoeg was om in de bedrijfsvoering in te passen. De maatregel was op die manier minder aantrekkelijk dan andere BOs. Een snelle verankering van nieuwe maatregelen is een belangrijke factor voor het succesvol uitrollen ervan naar grotere gebieden. Werk aan een overkoepelende innovatiestrategie. Biodiversiteitsprojecten leiden nu en dan tot boeiende innovaties. Maar naast die project- of gebiedsgebonden innovaties is er voor innovatie op het vlak van biodiversiteit behoefte aan een overkoepelende strategie op Vlaams en Nederlands niveau. Het gaat om een strategie zoals die rond cradle to cradle, duurzaam materialenbeheer, duurzaam bouwen, Zet sectoroverschrijdende innovatie- en onderzoeksprogrammas op. Verschillende sectoren hebben hun eigen onderzoeks- en kennisinstellingen. Gentegreerde onderzoeksprojecten die naar innovatieve oplossingen voor totaalproblemen zoeken, ontbreken. Het opzetten van een innovatief gentegreerd onderzoeksprogramma (opgezet en beheerd door verschillende sectoren samen) zou het gentegreerd onderzoek impulsen geven.

waarbij je rekening moet houden met een meervoudige doelstelling (bijvoorbeeld goede natuurresultaten behalen n de maatregelen inpassen in de bedrijfsvoering), is een heel andere zaak. Je moet immers met meer en andere kennis rekening houden, er zijn meerdere actoren betrokken, er is voldoende wederzijds vertrouwen nodig omdat men niet zeker is van het resultaat, enzovoort. Wettelijke aspecten kunnen bovendien ad-hoc innovaties bemoeilijken. Zo ondervond de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) moeilijkheden bij het uittesten van nieuwe weidevogelmaatregelen. Landbouwers waren namelijk bang dat zij niet meer zouden voldoen aan de randvoorwaarden voor het toekennen van toeslagrechten. Om innovaties vanuit een project uit te kunnen rollen naar een groter gebied, is er nood aan een duidelijk innovatieprogramma. Via een dergelijk programma worden bewust experimenten en projecten opgezet om bepaalde hypotheses uit te testen, te leren over de technische mogelijkheden, de haalbaarheid te verkennen, enzovoort. Bij een bewuste innovatie kunnen wettelijke beperkingen bijvoorbeeld op voorhand in kaart worden gebracht en zou je eventueel met de bevoegde instanties kunnen afspreken om uitzonderlijk bepaalde maatregelen toe te laten in het kader van het experiment. Een

ZLTO

ZLTO

36

37

2 Werken aan biodiversiteit is een samenspel van verschillende organisaties


De meeste acties van SOLABIO vonden plaats in het buitengebied. Een gebied waar menselijke functies, zoals wonen en werken, een belangrijke plaats innemen. Samenwerken met en betrekken van die gebiedsgebruikers en lokale actoren is essentieel om biodiversiteitsacties in dit gebied tot een goed einde te brengen.

en andere agromilieumaatregelen hebben landbouwers en particulieren zich actief ingezet. In vier gevallen werkte men samen met een agrarische natuurvereniging of met Boerenbond. Het betrekken van bedrijven bij biodiversiteitsacties is vrij uniek. Slechts twee SOLABIO-partners Regionaal Landschap Lage Kempen (RLLK) en Regionaal Landschap Kempen en Maasland (RLKM) hadden in hun acties vooropgesteld om acties uit te werken samen met bedrijven. In de loop van het project heeft ook het Regionaal Landschap NoordHageland (RLNH) contacten gelegd met een bedrijf (Toyota). Samen hebben die drie partners met 21 bedrijven, n ontwikkelingsmaatschappij en n investeringsmaatschappij samengewerkt. Samenwerken met andere organisaties was de regel in SOLABIO. Van 107 acties is bekend welke organisaties hielpen om de actie te realiseren. Slechts bij zestien acties was geen enkele externe organisatie betrokken. In alle andere gevallen is met minstens n organisatie samengewerkt (zie figuur 8), zowel organisaties uit de natuursector als daarbuiten. Opvallend is dat de Koepels voor Natuurstudie en diverse Natuurstudie Werkgroepen veelvoorkomende partners waren. Men vroeg hen vooral om advies over de geschikte locatie voor het uitvoeren van de acties, maar ook voor het monitoren van doelsoorten en het bijstellen van maatregelen.

Ook lokale natuurverenigingen of hun overkoepelende organisaties (bijvoorbeeld Natuurpunt Beheer en Studie) en landschapsbeherende organisaties die zelf geen gronden in eigendom hebben (Regionale Landschappen, stichting Instandhouding Kleine Landschapselementen (IKL), ) worden vaak gevraagd om te helpen bij de uitvoering van een actie. Bij die organisaties werd voornamelijk advies en afstemming in aanpak gezocht. Tenslotte sprak men ook regelmatig wildbeheereenheden en bosgroepen aan. Gemeenten en provincies werden het vaakst betrokken bij het plannen en uitvoeren van terreinacties. In het totaal hebben de partners 104 keer samengewerkt met een gemeente. Een aantal gemeenten was partner in meerdere acties tegelijk en voor sommige acties heeft men met meerdere gemeenten samengewerkt. Daarnaast hebben de provinciale biodiversiteitscampagnes ook vele gemeenten aangezet om zich in te zetten voor het behoud van de biodiversiteit. De provincies namen als eerste het initiatief om in te stappen in SOLABIO en nodigden daarna telkens organisaties binnen hun provincie uit om ook mee te doen. De acties die deze partners op het terrein uitvoerden, kaderden meestal binnen het provinciaal beleid en werden dan ook vaak inhoudelijk en financieel door de provincies gesteund. Vlaamse en Nederlandse overheidsinstanties . De provincies worden gevolgd door het Nederlandse ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en de Vlaamse overheidsinstanties: het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB), de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) en in mindere mate het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO). Telkens in n enkele actie betrok men ook het Agentschap voor Ruimtelijke Ordening, de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) en het Belgisch ministerie van Defensie. Het ministerie van LNV was vooral betrokken als co-financierder van een aantal acties aan Nederlandse zijde, terwijl het ANB voornamelijk advies heeft verleend bij het voorbereiden van de acties. Bijvoorbeeld bij het kiezen van geschikte locaties om een actie uit te voeren in functie van een doelsoort, maar vooral ook om het voorbereiden van vergunningsaanvragen. De VLM was vaak betrokken bij acties in landbouwgebied. In de meeste gevallen ging ze samen met de partner na of beheerovereenkomsten nuttig konden zijn om een actie te realiseren, of testten ze samen nieuwe maatregelen uit.

Samenwerking in SOLABIO
Bij de uitvoering van hun projecten hebben de partners van SOLABIO samengewerkt met actoren uit verschillende doelgroepen, denk maar aan landbouwers, bedrijven, particulieren en gemeenten. Naar schatting werden ongeveer 1 500 landbouwers en particuliere eigenaars rechtstreeks aangesproken voor de uitvoering van n van de acties. Zij kregen op diverse manieren (demonstratiemomenten, infoavonden, cursussen, ) informatie over de acties die ze konden ondernemen. De SOLABIO-partners zochten samen met hen naar mogelijkheden om acties uit te voeren op hun eigendommen of maatregelen af te stemmen op hun bedrijfsvoering. De meeste landbouwers en particuliere eigenaars werden betrokken in de acties van Boer en Natuur en MIAS. Vooral bij het uitvoeren van acties voor soorten in en rond gebouwen of bij het aanleggen of herstellen van kleine landschapselementen

Overlegplatformen. Hier en daar zijn de samenwerking en de kennisuitwisseling tussen verschillende organisaties lokaal verankerd in overlegplatformen of werkgroepen. Voorbeelden zijn het platform voor geelbuikvuurpad en vroedmeesterpad, getrokken door IKL (zie publicatie Water als trekpleister voor soorten), de West-Vlaamse klankbordgroep Agrarisch Natuurbeheer, of de gemeentelijke werkgroepen die zich in Limburg inzetten voor het monitoren van adoptiesoorten. Die platformen brengen experts en organisaties samen die terreinacties uitvoeren. Op die manier wordt ook de kennis die nu vaak versnipperd is, samengevoegd. Deze aanpak verbetert ook de efficintie van de maatregelen en helpt om nieuwe maatregelen uit te werken. In totaal zijn naar schatting 39 platformen en lokale werkgroepen opgezet in het kader van SOLABIO. Volgend voorbeeld illustreert treffend het belang van samenwerking. Brabant Water NV heeft het Groot Huisven in het gebied Groote Heide hersteld. Met dit project wilde Brabant Water de populatie van de zeldzame heikikker versterken. Het oorspronkelijke ven was bijna tachtig hectare groot, met de laagste delen in het oosten gelegen. Naarmate het project vorderde, werd duidelijk dat het westelijke gedeelte gemakkelijker aan de abiotische en hydrologische randvoorwaarden kon voldoen om een goed dit wil zeggen voedselarm, zuur tot zwak gebufferd ven te ontwikkelen. Hier lagen dus nog heel wat mogelijkheden. De ambitie reikte verder dan de ontwikkeling van twintig hectare natte natuur. De buurteigenaars, de gemeente Heeze en natuurbeheerder Brabants Landschap werden daarom betrokken bij dit project, opdat ook het westelijk deel opnieuw ontwikkeld kon worden. Op die manier kan Brabant Water NV het gebied nu als n geheel beheren, ondanks het feit dat de gronden eigendom zijn van verschillende eigenaars. Ook de provincie Noord-Brabant was positief over de nieuwe inrichting. Om de samenwerking in het buitengebied te verbeteren, is er nood aan een duidelijke rolverdeling en afspraken binnen de natuursector, maar ook aan structurele samenwerkingsverbanden met andere sectoren. Een onafhankelijke tussenpersoon (een broker) die de samenwerking faciliteert, kan een hele hulp zijn. Hoe kan dit in de praktijk verlopen? Enkele actiepunten en tips.

18 16 14

Aantal acties

12 10 8 6 4 2 0

10

11

12

13

14

16

18

21

Aantal betrokken instanties Figuur 8 Aantal acties waar 0, 1, 2, andere organisatie(s) betrokken werd(en)

38

39

Actiepunt 5: zorg voor een duidelijke rolverdeling en afspraken binnen de natuursector

Organisaties binnen de sector werken elkaar tegen. De cijfers en voorbeelden van SOLABIO tonen aan dat samenwerking op het terrein, in het kader van een concrete actie, vaak heel goed werkt. Op het strategische niveau is dat soms minder het geval. Organisaties in de natuursector zijn vaak elkaars concurrent als het op werkgebieden en middelen aankomt. Het is daarom belangrijk dat er een duidelijke rolverdeling wordt afgesproken, met oog voor de verschillende taken die komen kijken bij het werken aan natuur: beleid, communicatie, inrichting, beheer en monitoring, Vooral in Vlaanderen ontbreekt die rolverdeling nog al te vaak. Het gevolg is dat de verschillende partijen die werken aan biodiversiteit, zoals het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB), de provincies, Natuurpunt, gemeentebesturen, Regionale Landschappen, Bosgroepen, regelmatig in conflict geraken over taken en bevoegdheden. Al deze organisaties willen op de n of andere manier de biodiversiteit verbeteren.

De middelen en ook de gebieden waar ze actie kunnen ondernemen, zijn beperkt. Tussen organisaties ontstaan op die manier soms conflicten, waarbij niet alleen een verbetering voor de natuur als argument doorweegt. Op de achtergrond speelt immers vaak ook het beschermen van de eigen organisatie mee. In de huidige Vlaamse context vragen afstemming en samenwerking telkens weer energie: om rollen uit te klaren, werkwijzen af te stemmen, budgetten te verdelen of samen te leggen. Een voorbeeld hiervan zijn de subsidies voor houtkanten. Zowel Vlaamse, provinciale als gemeentelijke overheden bieden subsidies of steunmaatregelen voor de aanleg van houtkanten aan. Zonder afstemming en overleg levert dit een versnipperd beeld op, waarbij het doelpubliek door de bomen het bos niet meer ziet. Om dit te vermijden, kan bijvoorbeeld gewerkt worden met een contactpunt voor aanvragers, dat het subsidieaanbod bundelt en voor overzicht zorgt. Dit gebeurt bijvoorbeeld al in het kader van Bosland (trefmoment Bosranden, 3 juni 2010). Ook de werking van de landschapsanimatoren,

RLH

bijvoorbeeld in de provincie West-Vlaanderen, sluit hierbij aan. Zij kennen alle verschillende subsidiekanalen en kanaliseren de informatie naar de eindgebruikers. In Nederland lijkt er een duidelijker gestructureerde rolverdeling te zijn, en is er minder concurrentie tussen organisaties in het natuurbeleid. Dit heeft ook wel als gevolg dat er minder behoefte is aan samenwerking. Samenwerking tussen organisaties berust hier vooral op procedures en afspraken. Op het eerste collectief trefmoment werd opgemerkt dat hierdoor de kloof tussen partijen qua kennis en ervaring soms groot wordt. Een strikte rolverdeling heeft soms nog een andere keerzijde. Gezien de rigide taakverdeling, speelt men soms minder gemakkelijk op specifieke opportuniteiten in een gebied in. Op die manier gaan soms interessante kansen verloren. Procedures als hinderpaal. Het gebeurt ook dat procedurele of juridische aspecten samenwerking in de weg staan. Een voorbeeld hiervan is het project van Regionaal Landschap Kempen en Maasland (RLKM) en de Administratie Wegen en Verkeer (AWV) rond de aanleg van paddentunnels onder een gewestweg. Tijdens de voorbereidingsfase verliep de samenwerking erg vlot. Zo kozen de partners samen de locaties uit om paddentunnels aan te leggen. De technische inbreng van de wegenbouwers was hierbij heel belangrijk. Ook was er mede dankzij de cofinanciering van Interreg voldoende budget beschikbaar. Voor de administratie

RLH

AWV mochten facturen voor de werken echter alleen op naam van AWV, en niet van RLKM staan. AWV is namelijk beheerder van de wegen en stond dus in voor een aanbesteding en de betaling van de werken. Voor Europa was de facturatie op naam van RLKM echter een voorwaarde voor cofinanciering (50 %). Uiteindelijk heeft dit knelpunt het project lange tijd stilgelegd, totdat AWV zelf de werken volledig kon financieren.

Tips voor overheden om de rolverdeling uit te klaren Wie doet wat? Zowel binnen als buiten de natuursector raakt men soms verstrikt in de wirwar van organisaties, instrumenten, ... Men heeft geen duidelijk zicht op de rolverdeling. Een wie is wie kan hierbij al een eerste stap zijn. Antwerpen heeft zon overzicht gemaakt voor haar provincie. In een publicatie staan alle organisaties en hun rol beschreven. Bouw samen strategien op. Een deel van de roldiscussie is vaak ook te herleiden tot een inhoudelijke discussie over de strategie voor het natuurbeleid. In Nederland bestaat er een helder inhoudelijk kader. Binnen dit inhoudelijk kader, het Natuurbeleidsplan, heeft iedereen een duidelijke rol. In Vlaanderen ontbreekt een inhoudelijk kader dat gedragen wordt door de gehele sector.

RLH

40

41

Actiepunt 6: bouw structurele samenwerkingsverbanden uit met andere sectoren

kostenefficintie te bekijken. De aankoop en het zelf beheren van gronden voor natuur is vaak erg duur en, onder meer afhankelijk van de ruimtelijke bestemming, ook niet altijd mogelijk. Een natuurlijke inrichting en beheer van de gronden door de bedrijven of landbouwers zelf al dan niet gesubsidieerd kan goedkoper zijn. Bovendien blijkt een natuurlijk beheer ook voor de andere sector soms kostenbesparend te zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval op sommige industriegronden, waar de aanleg en het beheer van een standplaatsgeschikte vegetatie kostenefficinter zijn dan dat van de plantsoenen en gazons die momenteel vaak worden aangeplant als buffers. - Gebruikmaken van specifieke expertise. In Boer en Natuur is in diverse projecten actief samengewerkt met landbouwers om kennis over de landbouwbedrijfsvoering mee in te brengen in het project.

milieudienst van de stad richtte samen met de lokale Natuurpuntafdeling, landbouwers, de Mina-raad en het Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren (RLH) een werkgroep op. In de eerste paar jaar heeft men vooral communicatiecampagnes uitgewerkt om een draagvlak te creren. Zo verspreidde men vooral informatie over het effect van pesticidengebruik en organiseerde men een parkdag, een tentoonstelling en een kunstwedstrijd in het teken van de steenuil. Dan hebben de partners de stap gezet naar een meer actiegerichte benadering. Samen met de lokale technische school zijn nestkastjes gemaakt. Vrijwilligers van natuurorganisaties namen de monitoring voor hun rekening. Ten slotte werkte de stad samen met RLH een subsidiereglement uit om priv-eigenaars aan te zetten hoogstamboomgaarden te behouden en te herstellen. Lees hierover meer in de publicatie Soorten in en rond gebouwen. Een ander voorbeeld komt uit het Nederlandse experiment rond het lokaliseren van weidevogelnesten met gps. Naast de technische uitdaging van het uitwerken van een gps-systeem, was vooral het samenspel tussen landbouwers, natuurbeheerders, ontwikkelaars, techniekers, een uitdaging. Lees hierover meer in de publicatie Biodiversiteit in landbouwgebied.

Waarom werkt de natuursector samen met andere sectoren? Daar zijn verschillende redenen voor: - Draagvlak en sensibilisatie. Door andere sectoren te betrekken, verhoog je het draagvlak voor natuuracties. In het kader van SOLABIO werd op tal van manieren gewerkt aan het draagvlak bij andere sectoren: informeren en sensibiliseren van landbouwers via tal van demomomenten, deelname aan landbouwbeurzen, verspreiden van folders, Heel wat partners werkten bijvoorbeeld ook samen met scholen, projectmatig of op structurele basis. Het Regionaal Landschap Zuid-Hageland (RLZH) heeft bijvoorbeeld samen met een school een totemdier gebouwd in het kader van een zwaluwenproject. Ook het Waterschap Roer en Overmars werkte samen met scholen bij het monitoren van de biodiversiteit in en rond waterlopen. Gemeenten zijn geschikte partners om het draagvlak voor de natuur te verhogen. In SOLABIO speelden ze in veel acties een centrale rol bij het bereiken van inwoners en andere sectoren binnen de gemeente. Gemeenten zetten hun communicatiekanalen en vergaderstructuren (gemeentelijk infoblad, MINA-raad, landbouwraad, ) in, beschikken onder meer over eigendomsgegevens en zijn zo in staat natuurorganisaties te steunen bij hun communicatie.

- Natuur op andermans gronden. Niet alleen natuurgebieden en gronden die beheerd worden door natuurorganisaties bieden kansen voor soorten of herbergen een zekere natuurwaarde. Ook terreinen in landbouwgebruik, bedrijventerreinen, recreatiegronden, privbossen, tuinen, wegbermen, zijn een thuis voor tal van soorten, of dragen bij tot een goede basiskwaliteit natuur. Een voorwaarde is wel dat ze juist ingericht en beheerd worden. Door samenwerking met andere sectoren, kun je deze kansen benutten en sectoren aanzetten om zelf maatregelen te treffen op hun eigen gronden. Denk maar aan het toepassen van agromilieumaatregelen in landbouwgebied (VLM, ZLTO), aanleg van poelen of hoogstamboomgaarden bij particulieren, het beheer van bossen en bosranden bij particulieren, - Kostenefficintie. Het scholenproject in het kader van Bosland toont hoe samenwerking een project kostenefficinter maakt. Scholen worden hier actief mee ingeschakeld in het kostelijke beheer van open plekken en bosranden. Ook samenwerking van bosgroepen met particulieren voor het beheer van bossen in ruil voor brandhout, is hier een voorbeeld van. Het is ook zinvol om de samenwerking tussen de natuursector enerzijds en de industrie of de landbouw anderzijds vanuit deze

Gerard Brusten

Samenwerking levert iets op De Vlaamse Landmaatschappij (VLM) heeft in SOLABIO een aantal onderzoeken uitgevoerd over functionele agrobiodiversiteit (FAB). De doelstelling was om na te gaan of er geen bloemenranden kunnen worden ontwikkeld die nuttige insecten aantrekken, bijvoorbeeld insecten die bladluizen opeten. In dit onderzoek komen doelstellingen voor landbouw en natuur samen. Enerzijds hebben de functionele insecten mogelijk een economische waarde voor de landbouw. Anderzijds dragen ze bij tot een hogere biodiversiteit. De VLM voerde dit onderzoek uit in nauw overleg met landbouwers, natuurbeheerders en natuuren landbouwexperten. De samenwerking is heel bewust gezocht om het draagvlak te verhogen en specifieke kennis over de landbouwbedrijfsvoering en de ecologische voorwaarden voor soorten in te brengen. Lees hierover meer in de SOLABIOpublicatie Biodiversiteit in landbouwgebied.

- Veel partijen samen. Vaak gaat het verder dan een bilaterale samenwerking en werken verschillende organisaties samen, elk vanuit hun eigen achtergrond: Een mooi voorbeeld is de samenwerking rond de steenuil in Tongeren (Belgisch Limburg). De gemeente heeft deze soort in 2007 geadopteerd. De

Ella Baert

42

43

Waarom is het belangrijk samenwerking meer te structureren? Samenwerking is vandaag vaak niet duurzaam. Ondanks de verschillende mooie voorbeelden van samenwerking, blijft er tussen de sectoren nog vaak veel wantrouwen bestaan. De vraag die men zich binnen de natuursector vaak stelt bij samenwerkingsverbanden is of deze wel duurzaam zijn en hoe je de samenwerking verankerd krijgt. Samenwerking kan pas succesvol zijn als ze ook goed gekaderd wordt. Voor alle partijen moeten in de samenwerking de doelstelling, de taakverdeling, de opvolging, duidelijk zijn. Het ontbreekt echter meestal aan een kader waarbinnen nieuwe samenwerkingen worden gestart. Meestal werkt men vanuit opportuniteiten of persoonlijke contacten. Samenwerking gebeurt op die manier ad-hoc en op individuele basis. Een voorbeeld is de samenwerking tussen het Regionaal Landschap Lage Kempen (RLLK) en de Bosgroep Limburgse Duinen bij de aanleg van een bosrand. De samenwerking is tot stand gekomen omdat op die manier Lotto-middelen die toen ter beschikking kwamen, beter besteed konden worden. Een ander voorbeeld van een ad-hoc samenwerking, die minder succesvol verlopen is, is de samenwerking van RLLK met bedrijven in Tessenderlo voor de ontwikkeling van een groenbuffer langs het bedrijventerrein in Schoonhees. Bij de start van het project moesten de gesprekken steeds via de gemeente verlopen. Nadien werd er rechtstreeks met de bedrijven gecommuniceerd, maar veranderden de aanspreekpunten binnen die bedrijven telkens. Tenslotte werden de terreinen overgenomen door een investeringsmaatschappij. Er was al lange tijd een onderhandeling bezig over de overname van de terreinen. Beide partijen (de Regionale Landschappen en de bedrijven) waren door de gemeente samengebracht in het kader van compensatiemaatregelen die de bedrijven moesten nemen. Op het terrein ondervond men echter snel dat deze samenwerking niet van bij het begin even sterk gesteund werd door alle partijen. Nood aan samenwerking met andere sectoren. Het contact tussen de natuursector en andere sectoren verloopt doorgaans nogal stroef. Dat merken we zowel in Vlaanderen als in Nederland. Zo worden partijen buiten de natuursector vaak niet uitgenodigd om deel te nemen aan een biodiversiteitsactie. Projecten zoals SOLABIO slaan bruggen tussen mensen en zijn dus een goede zaak. Jammer genoeg betekent dit niet altijd dat er ook bruggen

tussen organisaties worden geslagen. Dieter Depraetere, hefboomcordinator van Boer en Natuur, verwoordde het zo: De hefboom Boer en Natuur focuste op de koppeling tussen natuur en landbouw. We zaten vooral samen met mensen die in de landbouwsector werkten: bijvoorbeeld de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO) en de Provinciale Landbouwkamer (PLBK). Andere keren overlegden we met mensen die al langer samenwerkten met landbouwers, bijvoorbeeld het Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren. De natuursector zelf (natuurverenigingen en terreinbeherende organisaties) leek bij de start van het project eigenlijk weinig interesse te hebben. Ik was heel blij dat iemand van Natuurpunt meeging naar Hope Farm. Op het volgende trefmoment was die persoon weer aanwezig. Ik heb dus toch de indruk dat SOLABIO ons dichter bij elkaar heeft gebracht. Te weinig stimulansen voor samenwerking op het terrein. Hoewel de overheid vaak samenwerking tussen sectoren of beleidsdomeinen predikt, wordt er in de praktijk weinig of niet structureel samengewerkt. Het idee van samenwerking wordt algemeen onderschreven, maar niet geconcretiseerd noch verankerd. Er is behoefte aan een gerichte strategie om samenwerking tussen sectoren en/of beleidsdomeinen op te zetten. Dit vraagt een open overleg tussen alle sectoren om te kijken waar samenwerking mogelijk is, welke doelen men heeft met de samenwerking en welke de randvoorwaarden zijn. Op eenzelfde manier kunnen beleidsdomeinen hun werking op elkaar afstemmen. Tips voor overheden om structurele samenwerkingen op te zetten Stimuleer samenwerking via een aangepast subsidiesysteem. Subsidiesystemen zijn momenteel vooral sectoraal opgezet. Iedere sector heeft zijn eigen administratie en middelen, wat samenwerking niet stimuleert. Door subsidies te verbinden aan samenwerking of projecten een bonus te geven bij samenwerking zou dat wel het geval zijn. De provincie Belgisch Limburg heeft bijvoorbeeld samenwerking opgenomen als een extra evaluatiecriterium in haar subsidiereglement voor biodiversiteitsprojecten. Projectvoorstellen krijgen een betere score als de natuurvereniging samenwerkt met een andere organisatie, een school, een gemeente, Veranker samenwerking in een organisatiemodel. Samenwerking is op dit moment vooral ad-hoc.

Verschillende sectoren actief in het buitengebied komen elkaar op verschillende fora tegen. Vaak zijn dit fora die door de ene of andere sector zijn opgezet. Je vervalt dan vaak in het controleren of adviseren van elkaar. Echte structurele samenwerking komt minder vaak voor. Dit kan gestimuleerd worden door te zoeken naar structuren die vertrekken vanuit gedeelde doelstellingen. Dat kan via bestaande structuren zoals de provincie, of via nieuwe instrumenten (het opzetten van arenas, het sluiten van een gebiedsgerichte engagementsverklaring, ). Ook kunnen sectoren samen projecten opzetten waar verschillende doelen (bijvoorbeeld CO2-neutraal zijn, duurzaam zijn, een betere werksfeer creren en soorten beschermen) samenkomen. Tips voor lokale organisaties om structurele samenwerkingen op te zetten Zoek aanknopingspunten in wat de sectoren vandaag al doen. Indien je aan samenwerking met andere partijen wil beginnen, zoek je het best aansluiting bij activiteiten, noden en knelpunten van de andere partijen. Zo moeten bijvoorbeeld bedrijven die de hoogspanningsleidingen en gasleidingen beheren (zoals Elia of Airliquide) de begroeiing onder of boven die leidingen onder controle houden en geregeld kappingen uitvoeren. In sommige gebieden kan dit de biodiversiteit vooruithelpen (ontstaan van corridors in het bos, herstel van heide, ...). Overleg over de timing en de manier waarop die werken worden uitgevoerd, kan dus zowel voor het bedrijf als voor de natuur een plus zijn. Werk op vraag van de andere sector. Samenwerking moet gewild zijn, anders leidt ze tot niets. Soms is het beter te wachten tot je gevraagd wordt, dan om zelf mensen te overtuigen, onder druk te zetten via vergunningen, enzovoort. Dit wil niet zeggen dat conflicten geen goede motor kunnen zijn om toch effectief samen rond de tafel te zitten. Indien de verschillende partijen het conflict willen oplossen, kan dit zelfs een zeer goede motor zijn. Belangrijk is dan wel dat de gelijkwaardigheid van beide partijen wordt gegarandeerd. Een conflictbemiddelaar zou ingeschakeld kunnen worden om te bemiddelen tussen de betrokken partijen. Zet duurzame samenwerkingen op waarin er wederzijds vertrouwen is. Maak duidelijke afspraken en zorg voor een heldere visie met concrete

doelstellingen en een stappenplan. Het is immers noodzakelijk om te vertrekken vanuit een positieve instelling bij het opzetten van samenwerking. Uiteindelijk moet het steeds de bedoeling zijn om een win-winsituatie te creren. Kom afspraken na. Wanneer een partnerschap concreet van start gaat, is het belangrijk om afspraken na te komen. Anders valt de samenwerking uit elkaar. Overleg, opvolging en communicatie zijn prioritair. Zo is het belangrijk om steeds goed te blijven communiceren over de stand van zaken, de effecten, enzovoort. Ook in de vorming Omgaan met moeilijke doelgroepen is ingegaan op samenwerken met andere organisaties. Hier kwam naar voor dat het belangrijk is om te zorgen voor een open communicatie. De ervaring was dat men vaak te lang afwachtte om contact op te nemen bij eventuele conflicten. Om partnerschappen te onderhouden, is het noodzakelijk om vaak samen te komen en een directe communicatie te voeren. Het is beter om veelvuldig en kort samen te komen, dan nu en dan lang. Las evaluatiemomenten in. Bij het begin van de samenwerking is het goed de verwachtingen duidelijk te communiceren en vast te leggen. Dan kun je hier tijdens evaluatiemomenten op terugkomen. Samen met je partners maak je een stand van zaken op, samen maak je de resultaten bekend, deel je ervaringen en stuur je het project bij waar nodig. Deze manier van werken onderhoudt ook de contacten.

RLKM

44

45

Actiepunt 7: spreek af wie als broker kan fungeren

Tips voor overheden om te werken met een onafhankelijke broker Duid een broker binnen de natuursector aan. Op dit moment is er nog vaak discussie in de natuursector over de taken van de verschillende betrokken organisaties. Ook als de rolverdeling helemaal uitgeklaard is, is het belangrijk dat er een verbinding blijft bestaan tussen de verschillende organisaties voor het bepalen, evalueren en bijsturen van de strategien en het faciliteren van kennisuitwisseling en samenwerking. Het is dus belangrijk dat n instantie aangeduid wordt als broker of dit proces duidelijk aanstuurt binnen de natuursector. Duid brokers aan die bemiddelen tussen verschillende sectoren. Ook tussen verschillende sectoren kunnen brokers een belangrijke rol spelen. Ze treden dan op als onafhankelijke tussenpersoon om een brug te slaan tussen de natuursector en bijvoorbeeld de industrie. Momenteel doet een aantal organisaties, zoals de Regionale Landschappen, de provincies of de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) dit wel eens. Over het algemeen zijn er nog geen brokers aangeduid. Daarom zou het goed zijn hierover na te denken. Duid gebiedsgerichte brokers aan. Om op gebiedsniveau verschillende sectoren samen te brengen en samen te laten werken, zijn gebiedsgerichte brokers aangewezen. Zij identificeren en brengen de partijen samen, ze faciliteren het overleg over de doelstellingen en de aanpak, zorgen voor terugkoppeling, Een broker is onmisbaar op het moment dat verschillende gebruikers een verschillende taal spreken. Hij vertaalt de boodschappen. Een broker is inhoudelijk mee met de verschillende betrokkenen en kan indien nodig bijkomende kennis aanboren of inbrengen.

Samenwerking en partijen doen samenwerken, betekent zoeken naar een gezamenlijk doel, elkaars grenzen aftasten, afspraken maken, enzovoort. Dat vraagt enig pendelwerk, bemiddeling en cordinatie. Een neutraal iemand die niet tot n van de betrokken groepen behoort, is hier het beste voor geschikt. Zo iemand noemen we een broker. De naam broker komt uit het beursmilieu. Als lid van de effectenbeurs brengt hij of zij koper en verkoper van bepaalde financile producten, zoals aandelen, opties en obligaties, samen. Het is deze broker ten strengste verboden om voor eigen rekening en risico op de beurs te handelen, kortom hij moet volledig onafhankelijk zijn. De broker waar we hier op doelen, is een tussenpersoon die helpt om samen projecten uit te voeren, om een actie voor de biodiversiteit op gronden van andere sectoren uit te voeren, enzovoort. Maar momenteel combineren organisaties of personen vaak een inhoudelijke en procesmatige rol in een bepaalde samenwerking. Dit kan leiden tot (vermeende) belangenvermenging. Ook zijn alle partijen op dat moment niet evenwaardig. Het zou beter zijn om deze rollen duidelijker te scheiden door te werken met een broker. Brokers kunnen zich dan focussen op het op gang trekken van de samenwerking.

Nederland werkt voor beheerovereenkomsten met n gebiedscordinator. Deze persoon is een broker tussen het provinciaal beleidsniveau en individuele landbouwers. Een essentieel onderdeel van deze manier van werken is een duidelijk gebiedsdekkend plan, dat in Nederland voor iedere provincie wordt opgesteld. Via dit plan vertaalt de provincie de doelen van de Rijksoverheid naar haar grondgebied. Dit plan geeft aan waar welke doelen behaald moeten worden. Het is het richtinggevende kader voor de gebiedscordinator. Een van de redenen van het succes van het akkerrandenproject in NoordBrabant is dat ZLTO daar een brugfunctie heeft vervuld tussen natuur en landbouw. De perceptie bij landbouwers was dat ze niet rechtstreeks met de overheid spraken. Om innovatie los te weken, is het volgens de ervaringen in Zeeland belangrijk om op voorhand geen al te vaste regels af te spreken en ruimte te laten voor eigen initiatief. Landbouwers happen dan eerder toe, ook al gaat dat soms ten koste van de efficintie van de maatregel zelf. In Vlaanderen hebben de bedrijfsplanners van de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) die rol. Maar, in tegenstelling tot Nederland, beschikken zij niet over een gebiedsdekkend plan en doelstellingen. Verder spelen de Regionale Landschappen in Vlaanderen ook vaak de rol van broker. Zij spreken verschillende talen en hebben een andere achterban. Ook hier ontbreken echter vaak gebiedsdekkende plannen of sectorale visies, zodat afstemming moeilijk is. Een broker treedt vaak ad-hoc op, in het kader van projecten of omdat zich kansen voordoen. Belangrijke rol bij conflicten. Een belangrijke rol voor brokers kan ook weggelegd zijn bij het oplossen van eventuele conflicten. Zij kunnen actief bemiddelen tussen verschillende partijen. De invulling van deze rol verschilt afhankelijk van de context. Ook voor het uitwerken en opzetten van experimenten lijkt een dergelijke brokerfunctie interessant.

Steven Montfoort

Steven Montfoort

46

47

3 Nood aan een gentegreerde en afgestemde wetgeving en beleid


Acties om de biodiversiteit te bevorderen, zijn altijd onderhevig aan wetgevende en beleidsmatige kaders. Hoe duidelijker die kaders, hoe efficinter de acties gepland en uitgevoerd kunnen worden. Toch kunnen de wetgeving en het beleid nieuwe inzichten en maatschappelijke noden vaak niet volgen. Bovendien geeft wetgeving soms niet voldoende zekerheid, niet voor natuur maar evenmin voor de belangen van andere partijen. Dat zorgt in veel gevallen voor frustratie en werkt het wantrouwen tussen partijen in de hand. Terwijl de bedoeling van een wetgeving juist is om duidelijkheid te scheppen. Niet alleen de inrichting van een gebied moet goed geregeld zijn. Ook voor het (reguliere) beheer na inrichting moeten hanteerbare regels en beleidsinstrumenten aangereikt worden. Wetgeving kan voor de natuur een hefboom zijn ... De natuurwetgeving kan de natuursector impulsen geven en kansen voor de natuur creren. Vergunningen helpen bijvoorbeeld om natuurwaarden te beschermen en verder te ontwikkelen. Een voorbeeld hiervan is de case van Koramic in Aalbeke. De ontwikkeling van een kmo-zone stuitte hier op een negatief advies omdat kamsalamanders op het terrein leefden. Om toch een vergunning te krijgen, heeft het bedrijf een poel aangelegd op de eigen terreinen. Het heeft ook een actie opgezet om kamsalamanders te verhuizen naar de nieuwe poel. Onder druk van het vergunningenbeleid ging de natuur er dus op vooruit.

Vergunningsprocedures kunnen soms ook aanleiding geven tot innovatieve projecten. Bij de sanering van de site van Holcim in Lauwe zat het bedrijf met afval van gipsslakken. Om een vergunning te krijgen voor de sanering, werd een groot deel van de kalk gebruikt om kalkgraslanden in te richten. De hele operatie is economisch voordeliger uitgedraaid, doordat de kosten voor de afvoer van het materiaal wegvielen. Het voorbeeld van Sibelco (een bedrijf dat kwarts-zand exploiteert) toont dan weer aan dat wetgeving ook kan leiden tot langetermijnafspraken. Het bedrijventerrein van Sibelco ligt in Natura 2000-gebied en is voor zijn basisgrondstoffen voor een groot deel afhankelijk van gebieden in het Nationaal Park Hoge Kempen. Na jarenlang onderhandelen over de ontwikkeling van de Mechelse Heide, een Europees beschermd gebied, bouwde Sibelco een sterk partnerschap op met de Vlaamse overheid en het Regionaal Landschap Kempen en Maasland (RLKM). De continuteit van de bedrijfsvoering wordt gegarandeerd, en tegelijk krijgt de natuur meer kansen. De afspraken zijn vastgelegd in een protocol.

De beslissingsbomen van het Regionaal Landschap Dijleland De aanleg of het herstel van waterpartijen vanuit ecologisch of cultuurhistorisch standpunt staat geregeld op het programma bij zowat elke organisatie die op het terrein natuurmaatregelen uitvoert (terreinbeherende organisaties, de Regionale Landschappen, ). Voor de eerste spade de grond in gaat, moet er vaak heel wat administratief werk gebeuren. Bij dit werk rijzen soms problemen rond vergunningen en certificaten. Oplossingen liggen vaak niet binnen handbereik. Ook bij Regionaal Landschap Dijleland (RLD) doken regelmatig problemen en vragen op bij de aanvraag van vergunningen en gebruikscertificaten. Het ging dan om de aanleg en het herstel van waterpartijen, zoals poelen en vijvers. Hoeveel stalen moet ik laten analyseren om een gebruikscertificaat aan te vragen? Welke laboratoria zijn erkend? Heb ik een vergunning nodig om een bepaalde poel aan te leggen? Ik ben vooraf op het terrein geweest met iemand van het Agentschap voor Natuur en Bos en toch heb ik geen bouwvergunning gekregen: wat was er mis met mijn aanvraag?

Uit al deze vragen concludeerde RLD dat acties veel efficinter en sneller uitgevoerd kunnen worden als de kennis over de wetgeving (meer specifiek vergunningen en certificaten) rond de aanleg en het herstel van waterpartijen zou vergroten. Door alle nuttige informatie te bundelen, zouden vertragingen en problemen in de toekomst vermeden kunnen worden. Uit rondvraag van RLD bij andere verenigingen en tijdens een aantal trefmomenten van SOLABIO bleek dat andere verenigingen gelijkaardige vragen hadden. RLD nam daarom het initiatief om de vragen te bundelen en een workshop te organiseren waar een aantal bevoegde vergunnings-, certificaat- of adviesverlenende instanties werd gevraagd om uitleg te geven bij de regelgeving en procedures. Op basis van de antwoorden en extra opzoekwerk heeft RLD beslissingsbomen uitgetekend, die verenigingen houvast bieden. De deelnemers aan de workshop verklaarden dat er al lang behoefte was aan een overzichtelijke bundeling van alle informatie rond dit thema. Ze hebben nu een beter zicht op wat er verwacht wordt en kunnen daarom efficinter werken. Niet alle vragen konden echter beantwoord worden. Een aantal zaken blijft dus onopgelost. Lees voor meer informatie de publicatie Water als trekpleister voor soorten.

... maar ook een struikelblok. SOLABIO maakte duidelijk dat de natuursector, net zoals andere sectoren, bij het uitvoeren van maatregelen terdege rekening moet houden met de wetgeving op het vlak van ruimtelijke ordening, landbouw, water, Zowel de eigen wetgeving als die van andere sectoren staat (samen)werken aan natuur soms in de weg. Het Regionaal Landschap Lage Kempen (RLLK) heeft dit bijvoorbeeld ondervonden bij het sluiten van beheerovereenkomsten rond houtkanten. Dat bleek niet mogelijk in de uitbreidingsperimeter voor natuur, ondanks het grote potentieel voor een aantal soorten. Het duidelijkste voorbeeld is de Europese MTRregeling (Mid Term Review) binnen de landbouw. Die zorgt ervoor dat landbouwers soms afgestraft worden als ze teveel inspanningen leveren voor de natuur. Landbouwers kunnen immers hun MTR-rechten verliezen als hun grond niet langer landbouwwaardig is. Takkenhout, afkomstig van het beheer van houtkanten, moet volgens de wetgeving beschouwd worden als groenafval. Hierdoor is het voor particulieren onmogelijk om takkenhout te verwerken voor kleinschalige energieproductie.

De boodschap van SOLABIO is klaar en duidelijk. Wetgeving en beleid moeten beter afgestemd worden op de maatschappelijke noden, het afleveren ervan kan transparanter. Daarnaast is er behoefte aan gebiedsgerichte beleidsinstrumenten op lange termijn, aan een wettelijk kader voor tijdelijke natuur en aan een kader voor beheer na inrichting.

Steven Montfoort

RLLK

48

49

Actiepunt 8: stem wetgeving en beleid beter af op de maatschappelijke noden en vermijd ongewilde en negatieve effecten

maatregelen in te passen in de bedrijfsvoering. Te strak vastgelegde regels over de samenstelling en het onderhoud in beheerovereenkomsten hebben soms negatieve effecten. Tips voor lokale organisaties om tot een beter afgestemde wetgeving te komen Steun actoren uit andere sectoren opdat ze hun weg vinden in het administratieve kluwen. Het Regionaal Landschap Lage Kempen (RLLK)sloot, in het kader van GALS en SOLABIO, een contract met een aantal gemeenten en heeft voor hen alle administratieve taken op zich genomen die nodig zijn voor het uitvoeren van een terreinactie. Denk maar aan de administratie met betrekking tot vergunningen, het respecteren van de wet op overheidsopdrachten, enzovoort. Gemeenten willen immers vaak wel actie ondernemen, maar hebben daar zelf niet de nodige mankracht voor. Zon contract biedt hen dan ook een enorme steun en verlaagt de drempel om zelf actie te ondernemen. Dit geldt ook voor andere sectoren. De aanvraag van de vergunningen bij Tessenderlo Chemie werd bijvoorbeeld door RLLK voorbereid.

Onduidelijkheden in de wetgeving leiden tot misvattingen. Doordat de wetgeving zo complex is, ontstaan misvattingen. Zo ontstaat soms het gevoel dat het verkrijgen van een vergunning afhangt van wie het dossier behandelt, of dat de overheid bij momenten minder streng is voor zichzelf dan voor anderen. De overheid lijkt bijvoorbeeld zomaar bos te kunnen kappen, terwijl een individuele eigenaar voor elke boom een vergunning moet aanvragen. Een boswachter vertelt tijdens het SOLABIO-trefmoment Bosranden in HechtelEksel: Bij het kappen van bomen in het bos krijgen we vaak de opmerking dat wij zomaar bomen mogen kappen terwijl anderen al voor n boom een vergunning moeten aanvragen. Het klopt dat particulieren dergelijke vergunningen moeten aanvragen, maar de kappingen van ANB worden ook wettelijk geregeld. Het is namelijk zo dat er voor kappingen die opgenomen zijn in een (door het beleid goedgekeurd) bosbeheerplan, geen afzonderlijke vergunningen nodig zijn. Waarschijnlijk is het ongenoegen van de burger te wijten aan het gebrek aan transparantie in de wetgeving en hoe er mee wordt omgesprongen. De huidige wetgeving bemoeilijkt integraal werken en samenwerken met andere sectoren. Dit komt onder meer omdat verschillende organisaties verantwoordelijk zijn voor een deel van de taken of controles of doordat de rolverdeling niet duidelijk is. Zo werken verschillende instanties rond het thema van agronatuurbeheer, vanuit verspreide bevoegdheden. Dit leidt soms tot onduidelijkheid over de regelgeving en verwarring bij het doelpubliek de landbouwer over hoe die de regels moeten interpreteren en toepassen. Verschillende administraties en organisaties lijken dan ook nog eens de regels anders te interpreteren. Dit zorgt voor onduidelijke communicatie en onzekerheid bij het doelpubliek. Het project van Brabant Water illustreert het belang van afstemming van de wetgeving op maatschappelijke noden. Dit drinkwaterbedrijf wilde zelf actie ondernemen in het kader van SOLABIO en had hiervoor de nodige middelen opzijgezet. Omdat Brabant Water samenwerkte met de provincie Noord-Brabant, ging het er van uit dat de vergunningsprocedure redelijk vlot zou verlopen. Zo had Brabant Water verwacht alle vergunningen in n keer te kunnen aanvragen op n centraal punt bij de provincie. In het stappenplan had het onvoldoende rekening gehouden met de versnippering van de diensten die vergunningen afleveren. Evenmin werd voorzien dat bepaalde problemen, archeologische vereisten

bijvoorbeeld, zouden kunnen opduiken. Daardoor liep de actie heel wat vertraging op. Het blijkt dus erg belangrijk om voor het project voldoende informatie in te winnen over de procedures en vergunningen. De aanvraag en het verkrijgen van vergunningen worden best opgenomen in de planning. Tips voor overheden om tot een beter afgestemde wetgeving te komen Bevraag actoren in en buiten de sector over de (gewenste en ongewenste) effecten van de bestaande wetgeving en stuur bij. Vooral bij concrete realisaties op het terrein bots je nogal eens op problemen met of onduidelijkheden in de bestaande wetgeving. Vaak bemoeilijken die samenwerking of vergroten ze het wantrouwen. Het probleem is dat knelpunten niet structureel opgelijst en aangepakt worden. Om dit op te lossen, moet je eerst en vooral de gewenste en ongewenste effecten van de wetgeving in kaart brengen. Een bevraging binnen de sector, zoals uitgevoerd door RLD, of van andere sectoren, zoals de VLM heeft gedaan, kan een goede manier zijn. Meer info vind je in het VLM-rapport Consultatieronde landbouwers in verband met beheerovereenkomsten. Tien jaar beheerovereenkomsten: wat denken de landbouwers erover?. Wat ook kan helpen, is overleg tussen verschillende organisaties binnen en buiten de natuursector die ervaring hebben met de relevante wetgeving. Dit is vergelijkbaar met de trefmomenten die SOLABIO organiseerde. Belangrijk is dat je telkens de juiste personen binnen een organisatie betrekt. Het gaat dan om die personen die het beste de ervaringen van de organisatie in zijn totaliteit weergegeven. Zorg voor een flexibele en actieve wetgeving. In het kader van verschillende themas gaven partners aan dat er behoefte is aan een meer flexibele wetgeving en flexibele subsidiereglementen. Dit moet de actieve inzet van doelgroepen voor natuur mogelijk maken. Zo gaf men binnen Boer en Natuur aan dat maatwerk belangrijk is om efficint agromilieumaatregelen uit te voeren. Maatwerk is nodig om te voldoen aan de behoeften van de doelsoorten en om in te spelen op de lokale situatie (denk maar aan de bodemgesteldheid). Daarnaast helpt het om de

Zorg voor duidelijke wegwijzers of beslissingsbomen. Het is duidelijk dat de wetgeving, zowel voor de natuursector als voor andere sectoren, vaak een kluwen is. Wat mensen mogelijk kan helpen, is een wegwijzer die duidelijk oplijst welke denkstappen en acties je moet ondernemen. Binnen de hefboom Water is een dergelijke beslissingsboom opgemaakt. Die geeft een overzicht van wanneer welke vergunningen aangevraagd moeten worden bij het inrichten of herstellen van poelen. Het bleek een handig instrument.

Steven Monfoort

Actiepunt 9: maak het afleveren van vergunningen meer transparant door het opzetten en
communiceren van afwegingskaders

Bij projecten in het buitengebied is het niet altijd evident om vergunningen te krijgen. Verschillende SOLABIO-projecten ondervonden daar problemen bij, of verwarring. Ze vonden de procedure tijdsintensief en niet transparant. Soms stelde men zich de vraag of vergunningen voor zulke projecten noodzakelijk zijn, gezien het maatschappelijke nut van het project. Ook werd vastgesteld dat bij vergunningsprocedures organisatorisch vaak iets misloopt, onder meer omdat geregeld meerdere diensten en personen betrokken zijn bij het afleveren van n vergunning. Tips voor overheden met het oog op een transparant vergunningenbeleid Zorg voor een doorstroming van informatie tijdens de procedure. SOLABIO leerde dat er veel vragen zijn bij het hoe en waarom een vergunning al dan

niet verleend wordt. Vergunningsverleners zouden doorheen een procedure de aanvragers meer moeten informeren over wat van hen verwacht wordt en meer transparantie moeten geven over de beslissingen die genomen worden, wie betrokken wordt bij de beslissingen, hoe er rekening gehouden wordt met eerder advies, enzovoort. Tips voor lokale organisaties Ga op tijd na welke vergunningen je nodig hebt. Zorg ervoor dat je van bij de start van je project goed op de hoogte bent van de noodzakelijke vergunningen. Zo kom je later in het proces niet voor verrassingen te staan en vermijd je vertragingen of bijkomende kosten. Zeker voor innovatieve acties of organisaties die niet vertrouwd zijn met de wetgeving, is dit een belangrijk aandachtspunt.

50

51

Innovatieve acties vormen namelijk vaak een uitzondering op de vergunningsregels en vergen dus meer inzicht in de regelgeving. Los knelpunten op voordat je een procedure start. Probeer knelpunten op te lossen voordat de procedure gestart wordt of voordat je contracten afsluit met derden. Toch helpt ook dit niet altijd. Het Regionaal Landschap Hageland (RLH) had er in het kader van het Batmanproject voor gezorgd dat alle vergunningverlenende instanties aanwezig waren op overlegmomenten en terreinbezoeken. Die instanties kregen toen

ruimschoots de tijd om input te leveren. Toch gaven de vergunningverlenende organisaties pas opmerkingen en aanvullingen op het moment dat de vergunning aangevraagd werd. Onderbouw de aanvraag. Je doet er ook goed aan om duidelijk in de vergunningsaanvraag aan te geven dat je vooraf al advies hebt gevraagd, wie je heeft geadviseerd en op welke manier daar rekening mee is gehouden. De interne procedures bij advies- en vergunningverlenende instanties moeten hier dan uiteraard rekening mee houden.

het buitengebied moet het mogelijk zijn om een gebiedsgericht en gentegreerd beheerplan op te stellen voor een gemengd gebied (landbouw, natuur, bos, ). Ook voor het beheer van houtkanten kan een dergelijk gebiedsgericht plan een oplossing bieden om de grote inspanningen voor het verkrijgen van vergunningen te beperken. Beheeracties uitgevoerd volgens dit goedgekeurde plan zouden een minder

zware administratieve procedure kunnen doorlopen. Zelfs voor industriegebieden wordt in deze richting gedacht. Voor verschillende bedrijventerreinen bestaan er al parkbeheerplannen. Ook hier zouden meteen alle vergunningen gekoppeld kunnen worden aan het goedkeuren van het beheerplan.

Actiepunt 11: creer een wetgevend kader voor tijdelijke natuur

en met een link naar vergunningen

Actiepunt 10: creer gebiedsgerichte beleidsinstrumenten gericht op lange termijn

De huidige beleidsinstrumenten zijn onvoldoende afgestemd. Vooral Vlaanderen kent een grote hoeveelheid beleidsinstrumenten die niet op elkaar afgestemd zijn. Bijvoorbeeld: zowel gemeenten als provincies hebben een eigen subsidiekanaal om de aanplant van houtkanten te steunen. Een algemeen kader voor gebiedsgerichte acties in het buitengebied ontbreekt echter, waardoor de verschillende beleidsniveaus vaak naast elkaar werken. In Nederland lijkt dit beter geregeld, omdat een duidelijke rolverdeling is afgesproken. De provincie Noord-Brabant maakt een duidelijk onderscheid in de beleidsinstrumenten die ze per gebied ter beschikking stelt voor natuur. Onderscheid wordt gemaakt tussen natuurkerngebieden, buffergebieden, Beleidsinstrumenten (voornamelijk subsidies) werken vooral op korte termijn, zo wordt ervaren. Dat maakt het moeilijk om op lange termijn relaties met doelgroepen uit te bouwen. Een treffend voorbeeld hiervan zijn de beheerovereenkomsten. Ze zijn qua termijn onvoldoende afgestemd op de bedrijfsvoering van de landbouwer, en sluiten evenmin aan bij het ecologische gegeven dat effecten pas op lange termijn zichtbaar worden. T i p s vo o r ove r h e d e n o m g e b i e d s g e r i c h t e beleidsinstrumenten concreet te maken Zet een gebiedsgericht beleid voor de lange termijn uit in een beheerplan. De bosbeheerplannen zijn hiervan een mooi voorbeeld. Het voordeel van een bosbeheerplan is dat het de uitvoering van acties vereenvoudigt. Met een bosbeheerplan kun je bijvoorbeeld zonder extra vergunningen alle

kapwerkzaamheden uitvoeren die voorzien zijn in het plan. Langetermijnafspraken zo vastleggen voor een gebied zou dus op termijn een manier kunnen zijn om administratieve lasten te beperken. De provincie Antwerpen heeft een project opgezet rond gebiedsgerichte landschapsplannen. Het voordeel van zulke plannen is dat ze duidelijkheid bieden aan de verschillende betrokken partijen over de richting die men uit wenst te gaan. Een landschapsplan bevestigt als het ware het samenwerkingsverband. Het kan interessant zijn om te onderzoeken of aan deze plannen niet automatisch bepaalde vergunningen gekoppeld kunnen worden. Een gebiedsgerichte benadering waarbij beheerovereenkomsten gericht ingezet worden, zou een oplossing kunnen zijn. Duidelijk is ook dat beheerplannen alleen niet langer volstaan. In

Natuurwinst zonder grote maatschappelijke impact. Het concept van tijdelijke natuur biedt kansen voor het buitengebied. Op restgronden die tijdelijk niet of minder intensief gebruikt worden, zou men tijdelijke natuur kunnen creren. Tijdelijke natuur wordt momenteel al ontwikkeld op industriegronden. Het lijkt interessant om ook in landbouwgebied te experimenteren met dit concept. Tips voor overheden om tijdelijke natuur concreet te maken Zorg voor een duidelijk wetgevend kader. De huidige regelgeving biedt geen duidelijk kader voor tijdelijke natuur. Veel projectontwikkelaars en bedrijven stellen zich daardoor terughoudend op. Behalve de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn is er tot nu toe weinig rechtsgrond om met deze tijdelijke natuurgebiedjes om te gaan. Een wettelijk kader is nodig, en een aanpassing van de huidige regelgeving voor zover mogelijk binnen de Europese krijtlijnen lijkt daarbij de beste optie. Een mogelijke oplossing zou zijn om het concept tijdelijke natuur beter en

duidelijker te omschrijven. Dit idee begint nu stilaan door te sijpelen bij het beleid. Tips voor lokale organisatie om tijdelijke natuur concreet te maken Zorg voor gebiedsgerichte plannen en kies voor een planmatige aanpak die rekening houdt met de bedrijfsvoering. De wetgeving is momenteel onvoldoende flexibel om op maat van een gebied waar verschillende functies aanwezig zijn, in te spelen op de periodieke vragen en noden. Een mogelijke manier van werken, is de aanpak die gevolgd is in de Haven van Antwerpen. Hier heeft men een plan opgemaakt waarin duidelijke kernpopulaties voor het gehele gebied zijn aangeduid. De restgronden kunnen tijdelijk ingericht worden als natuurverbindingen, die na verloop van tijd weer van plaats kunnen veranderen. Zon planmatige aanpak biedt rechtszekerheid en winst voor de natuur. Zoek oplossingen voor knelpunten. Bij het aanleggen van tijdelijke natuur ontstaan soms knelpunten. Zo legt de Stichting Limburgs Landschap oeverzwaluwranden aan op industrieterrein. Tijdens het broedseizoen kan het echter gebeuren dat het bedrijf de grond toch nodig heeft. Daarnaast zijn bedrijven vaak bang dat het voorkomen van zeldzame soorten op hun terrein, hoewel ze ook door de overheid gestimuleerd worden om soortspecifieke maatregelen te treffen, tot beperkingen van de eigen werking zullen leiden. Door samen proactief oplossingen te zoeken voor dergelijke knelpunten, kan de oppervlakte aan tijdelijke natuur aanzienlijk groeien en kunnen maatregelen getroffen worden voor heel specifieke soorten. Typisch voor industrieterreinen zijn bijvoorbeeld de pioniersoorten.

Steven Monfoort

Ella Baert

52

53

Actiepunt 12: ontwikkel een kader voor het beheer na inrichting

Vaak is er wel een kader voor inrichting, maar niet voor beheer. Vooral binnen de hefbomen SADR en Water gaven partners aan dat er wel projectmiddelen of subsidies zijn voor inrichtingen bijvoorbeeld voor de aanleg van poelen of het aanplanten van houtkanten , maar dat dit voor regulier beheer nauwelijks het geval is. Daardoor kan de duurzaamheid van de maatregelen niet gegarandeerd worden. De meeste organisaties maken een contract op met particulieren die houtkanten of poelen willen aanleggen. Daarin legt men afspraken vast over het regulier beheer dat de eigenaar nadien moet toepassen. Partners geven aan dat er geen eenduidigheid is in de afspraken die vastgelegd worden in die contracten. Zo kunnen de tijdspanne dat een eigenaar gebonden is aan het contract of de frequentie van beheer verschillen van contract tot contract, afhankelijk van de organisatie die het opstelt. Bovendien is het moeilijk na te gaan of eigenaars zich aan hun contract houden. Veel eigenaars geven ook aan dat zij moeite hebben om het onderhoud zelf uit te voeren. Wetgeving beperkt soms het reguliere beheer. Ook als er geen vergunning nodig is, kan de wetgeving een beperkende factor zijn en het reguliere beheer belemmeren. Zo stelde men binnen de hefboom Boer en Natuur vast dat het moeilijker is om met de landbouwer contracten over graanranden te sluiten, dan om maatregelen te nemen op de volledige vogelvoedselgewaspercelen. De reden hiervoor is dat graanranden apart worden ingetekend in de verzamelaanvraag en dus bij het afsluiten van een contract ingepland moeten worden voor teeltwissel van de komende vijf jaren. Bij vogelvoedselgewas ligt dit een pak eenvoudiger: een volledig perceel doet dienst

als voedselbron, en roteert niet mee. De bestaande wetgeving zou in een aantal gevallen aangepast moeten worden, opdat nabeheer ook op lange termijn mogelijk blijft. Beheer na inrichting: rol van de overheid? Nederland noch Vlaanderen beschikt over een beleidskader voor beheer in het buitengebied. Tijdens het tweede collectief trefmoment stelden de Vlaamse projectpartners dat de overheid niet te snel het beheer van derden moet overnemen of financieren. De meningen waren wel verdeeld over de vraag of de overheid in uitzonderlijke gevallen wel subsidies moet toekennen voor beheer. Bijvoorbeeld wanneer een restpopulatie van een bedreigde soort nog ergens voorkomt en dreigt verloren te gaan als het reguliere beheer wegvalt. In Nederland hebben ze een andere visie. Nederlandse partners geven tijdens verschillende collectieve trefmomenten aan dat zij vinden dat het beheer ook een rol van de overheid moet zijn. Er is namelijk niet altijd een economisch belang, zo zegt men in Nederland. Men mag dus niet verwachten dat een eigenaar daar voor zal zorgen. De afspraken die vastgelegd worden in die contracten zijn echter niet eenduidig. Afhankelijk van de organisatie die de contracten afsluit, verschillen ze vaak. Dit kan op allerlei manieren geregeld worden. Denk maar aan afzonderlijke posten voor bosbeheer gekoppeld aan een beheerplan. Een andere optie is dat je bij een inrichtingsproject altijd een deel opzij zet voor beheer. Tips voor overheden en lokale organisatie voor een betere regeling van het beheer Bespreek en veranker beheer al in het begin van een inrichtingsproject. Bespreek met de eigenaar, voorafgaand aan de inrichting, wat het reguliere beheer inhoudt en waar de eigenaar zich toe moet engageren als maatregelen op zijn eigendom worden uitgevoerd. Veranker die afspraken in een contract en/of zorg ervoor dat er van bij het begin middelen opzij worden gezet voor het beheer nadien. Een andere mogelijkheid is om af te spreken dat een deel van de subsidies pas wordt uitgekeerd als het beheer achter de rug is.

Zorg voor uniforme contracten. Afspraken met eigenaars verschillen van locatie tot locatie en van organisatie tot organisatie. Het zou een nuttige oefening zijn om de verschillende contracten en subsidieregelingen naast elkaar te leggen en te zoeken naar afstemming. De SOLABIO-partners pleiten niet voor n volledig uniform contract, maar wel voor een basiscontract waarin de belangrijkste elementen voor alle organisaties gelijk zijn. Zon basiscontract laat enige flexibiliteit toe om in te spelen op specifieke situaties. Vergemakkelijk het onderhoud. Een contract kan een eigenaar opleggen het onderhoud op zich te nemen. Maar vaak beschikt deze niet over het nodige materiaal of knowhow om dat te doen. Daarom is het aan te bevelen eigenaars cursussen aan te bieden, zodat ze knowhow kunnen opbouwen. Nog beter is om het materiaal en de knowhow voor het beheer tegen betaling aan te bieden. Een voorbeeld daarvan is de inzet van een hagenscheerder in Haspengouw (Belgisch Limburg). Tegen betaling kunnen alle particulieren in de regio een beroep doen op een hagenscheerder voor het onderhoud van hun hagen (meer info op www.rlh.be). Op een gelijkaardige manier zouden particulieren een poelenploeg kunnen inschakelen die hun poelen komt onderhouden. Verder gaven de SOLABIO-partners aan dat het nuttig is om een databank van de aangelegde poelen, houtkanten, boomgaarden, bij te houden en op regelmatige tijdstippen de eigenaars eraan te herinneren dat het tijd is voor een onderhoud. Op dat moment kan men ook verwijzen naar ploegen die eventueel het onderhoud kunnen overnemen. Moedig aan dat andere sectoren zich samen organiseren. Elke particulier, bedrijf of boer kan afzonderlijk het onderhoud uitvoeren, maar ze kunnen zich ook organiseren om dat samen te doen. Bijvoorbeeld door een ploeg samen te stellen die het onderhoud bij iedereen uitvoert. In agrobeheergroepen staan landbouwers zo samen in voor het beheer van landschapselementen bij andere landbouwers. Op een gelijkaardige wijze zouden bedrijven het groenbeheer op hun bedrijventerreinen kunnen afstemmen en door n gezamenlijke ploeg laten uitvoeren.

ZLTO

Zoek en test kansen om regulier beheer economisch rendabel te maken. Regulier beheer wordt momenteel vaak ervaren als kostelijk en arbeidsintensief. Soms kunnen producten afkomstig van het beheer echter een economische meerwaarde krijgen. Zo werd in het kader van de hefboom SADR gezocht naar mogelijkheden om hout afkomstig van het reguliere beheer van houtkanten te gebruiken voor energieproductie. En zo zijn er nog vele mogelijkheden. Zorg voor flexibiliteit in de beheerplanning. De ervaring van de projectpartners leert enerzijds dat afspraken met eigenaars rond het reguliere beheer nodig zijn. Anderzijds zijn te strakke regels en plannen vaak onhaalbaar. Ze botsen dan ook vaak op weerstand. Het is aangewezen om, binnen vaste marges, een zekere flexibiliteit te bieden in de beheerplanning en te zoeken naar afstemming met de activiteiten of de bedrijfsvoering van de eigenaar. Uit een voorbeeld van Normandi, rond het beheer van houtkanten, leerden de partners hoe doelstellingen bijvoorbeeld een aantal meter te kappen houtkanten in prioritaire zones op landschapsniveau afgebakend kunnen worden. Ze leerden ook hoe je binnen dat kader, in overleg met de landbouwers, kan bepalen welke houtkanten wanneer moeten worden afgezet. In dat geval werd dit dus niet eigenaar per eigenaar vastgelegd. Lees hierover meer in de SOLABIO-publicatie Houtkanten en bosranden: netwerk voor soorten.

RLLK

54

55

4 Een maatschappelijke systeem-verandering is noodzakelijk voor een duurzame toekomst voor de natuur
Om met succes te kunnen werken aan biodiversiteit in het buitengebied, zijn er wijzigingen nodig die verder gaan dan alleen de natuursector. Zon maatschappelijke systeemverandering is maar mogelijk als natuurprojecten vanuit een systeembenadering worden aangepakt. Zonder zon globale benadering, die ook andere sectoren

intensief betrekt, heeft het stoppen van het verlies aan biodiversiteit weinig kans op slagen. De processen rond de transitie naar duurzaam wonen en bouwen, of duurzaam materiaalbeheer kunnen als voorbeeld dienen. De ontwikkeling van natuur, zeker in het buitengebied, wordt bovendien onder meer gestuurd door het maatschappelijk klimaat ten aanzien van natuur. Een maatschappelijke systeemverandering is dan ook pas mogelijk als er een draagvlak voor natuur is.

Actiepunt 13: zoek naar systeemveranderingen die problemen aan de bron oplossen

RLLK

Natuur stop je niet in een hokje. Natuur kan niet gesoleerd worden van haar socio-economische omgeving. Zeker in het buitengebied is er een sterke verwevenheid met verschillende andere sectoren. Rotmans (2000) onderscheidt bijvoorbeeld drie verschillende systemen: het sociaal-culturele, het economische en het natuurlijke systeem. Uit zijn analyse blijkt dat de belangrijkste drijvende krachten achter de oorzaken voor het verlies aan biodiversiteit generiek zijn. Allereerst de hang naar toenemende welvaart, die niet alleen de consumptie vooruitstuwt, maar ook grootschalige veranderingen in consumptie- en productiepatronen teweegbrengt. Welvaartsgroei en economische ontwikkeling leiden in het algemeen tot een ruimtelijke ontwikkeling waarbij natuur onder druk komt te staan. Infrastructurele verandering en verstedelijking dragen enerzijds bij tot de verhoging van de kwaliteit van leven (mobiliteit en bebouwde omgeving), maar gaan anderzijds ten koste daarvan (natuur- en milieukwaliteit). Doordat het ruimtebeslag per capita nog

steeds toeneemt, komt de beschikbare vrije ruimte onder grote druk te staan. Dit uit zich onder meer in druk op het aantal extra hectaren dat effectief wordt toegewezen aan natuur via de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) of natuurreservaten. Daarnaast uit zich dat vooral in botsende belangen in het buitengebied, waar vaak een directe ruimtelijke of fysische koppeling bestaat tussen de natuurwaarden en de socioeconomische evoluties. Werken aan de biodiversiteit lijkt op dit moment dan ook soms wel vechten tegen de bierkaai. Zo kun je bijvoorbeeld wel bosranden aanleggen, maar door de druk vanuit de omringende gebieden blijven de natuurwaarden veel beperkter dan bij bosranden die in een groot aaneengesloten oppervlakte natuur worden aangelegd. De natuur biedt ook een meerwaarde aan andere sectoren. Natuur geeft ook iets terug aan de samenleving: proper water, natuurlijke bescherming tegen plagen, buffering tegen visuele hinder, Dit noemen we ecosysteemdiensten. Soms zit die mogelijke meerwaarde in een onverwachte hoek. Bij de herinrichting van het bedrijventerrein in Weert heeft men bijvoorbeeld een ringgracht aangelegd om het bedrijventerrein natuurlijker te maken. Tegelijkertijd werd het bedrijventerrein veiliger, zonder dat een afrastering rond heel het terrein nodig was. Ook in SOLABIO werden verschillende experimenten opgezet die te maken hadden met de bijdrage van biodiversiteit aan andere sectoren. De hefboom Boer en Natuur heeft bijvoorbeeld onderzocht hoe de natuur kan helpen om plagen op landbouwpercelen te onderdrukken. De VLM en Proclam onderzochten de mogelijkheden van bloemenranden die roofinsecten aantrekken en op die

manier de landbouw een handje helpen bij het bestrijden van onder andere bladluizen. Bloemenranden zijn ook voor de natuur voordelig. En landbouwer heeft bijvoorbeeld geschat dat hij ongeveer 300 euro heeft bespaard aan bestrijdingsmiddelen door bloemenranden aan te leggen. Dat het werkt, is nu duidelijk. Belangrijk is om nu nog verder onderzoek te doen naar de mogelijkheden om functionele agrobiodiversiteit in te zetten op een grotere schaal, om het in te passen in de bedrijfsvoering van landbouwers, enzovoort. Een aanbeveling uit de hefboom Boer en Natuur is om een kennisplatform op te richten rond akkerranden, grasbufferbeheer, Daarin kunnen organisaties, actief rond het thema agromilieubeheer, hun kennis samenbrengen en kunnen ook landbouwers, bedrijven en kennisinstituten participeren. Een systeembenadering is nodig om de druk op het ecologische systeem te verkleinen . Naast beheermaatregelen die resulteren in een goede biotische uitgangssituatie, zijn ook maatregelen op het niveau van een socio-economisch systeem nodig om de druk op de biodiversiteit te verminderen. Om die maatschappelijke transitiestrategie op lange termijn mogelijk te maken, is er nood aan concrete gentegreerde proefprojecten op het terrein. De waarde van natuur en de diensten die ze kan leveren, zijn momenteel nog te weinig gekend. Ecosysteemdiensten worden dan ook te weinig in rekening gebracht in het huidige socio-economische model. Er is verder onderzoek nodig naar ecosysteemdiensten (zoals

FAB), maar ook naar de mogelijkheden om die diensten beter in rekening te brengen en, waar mogelijk, te valoriseren. Op die manier kunnen de ecosysteemdiensten het beheer van de open ruimte voor natuur ten goede komen. Vroeger slaagde men er in om een hoge biodiversiteit te combineren met een bepaald economisch gebruik. Nu wordt vooral gezocht naar manieren waarop men ecologische winst kan bereiken naast een bestaand gebruik. Deze aanpak werd mooi gellustreerd tijdens het trefmoment bosranden. Momenteel legt men in bossen open plekken aan om de typische fauna en flora te herstellen. Dit vervangt het vroegere systeem van cyclisch bosbeheer, waarbij op geregelde momenten kleinere stukken bos (kaal)gekapt werden om hout te oogsten voor allerlei functies, zoals het stoken van bakovens. Het b.akkerbroodexperiment is een illustratie van een systeembenadering, waarbij de combinatie van ecologie en economie het uitgangspunt vormt. De hele keten van product verwerker distributie consument wordt betrokken bij het verbeteren van de biodiversiteit. Het komt er op aan om slimme koppelingen te leggen, zodat een duurzame win-winsituatie ontstaat. Denk maar aan de koppelingen met de maatschappelijke vraag naar de aanpassing van energiesystemen, cradle to cradle, de stijgende bezorgdheid rond veilig en gezond voedsel, enzovoort. Marktwerking ontbreekt door de sterke koppeling van eigendom en beheer. Een belangrijke barrire

RLKM

56

57

om deze omslag te realiseren, ligt ingebakken in de biodiversiteitsstrategie die gevolgd wordt. Die gaat er vaak vanuit dat natuurdoelen alleen behaald kunnen worden als de grond in eigendom is en beheerd kan worden door een natuurorganisatie. In Vlaanderen en Nederland bestaat er dan ook een zeer sterke koppeling tussen grondeigendom en natuurbeheer. Dit belet echter het groeien van een mark- en systeemwerking om de natuurdoelstellingen te bereiken. Partijen die werken aan biodiversiteit in natuurgebieden zijn grotendeels afhankelijk van subsidies en de nood om te zoeken naar alternatieve manieren om natuurbeheer te financieren, lijkt klein. Ook de overheid geeft weinig of geen stimulansen om deze situatie te veranderen. Aangezien de meeste activiteiten van SOLABIO buiten natuurkerngebieden vielen, was het in veel projecten juist de uitdaging om iets te doen zonder grondeigenaar te zijn. Net zoals bij natuurkerngebieden koos men echter toch vaak om inrichting en beheer, daar waar het mogelijk was, te financieren vanuit de overheid (bijvoorbeeld via cofinanciering van de provincies, of door een beroep te doen op subsidiesystemen). Geld alleen is een slechte stimulator. Verder bestaat er heel wat discussie over de manier waarop andere sectoren al dan niet financieel gesteund moeten worden om maatregelen voor natuur te treffen. Tijdens het eerste collectief trefmoment kwam in ieder geval naar voor dat geld alleen een slechte stimulator is. Een aantal deelnemers gaf aan dat het werken aan natuur en biodiversiteit eigenlijk zoveel mogelijk zelfbedruipend moet zijn. Dat

kan bijvoorbeeld via visitor payback systemen, het mee in rekening brengen van ecosysteemdiensten, economische return, ... Een minimale afhankelijkheid van subsidies en structurele middelen leek voor deze deelnemers essentieel. Andere partners menen dat natuur en biodiversiteit een algemeen maatschappelijk goed zijn. De overheid heeft volgens hen vooral een financile taak. Voor hen zijn andere financile bronnen een extraatje en kunnen deze nooit basisinkomsten voor natuur- en biodiversiteitsbehoud leveren. Iedereen was het er wel over eens dat de inkomsten uit bijvoorbeeld visitor payback systemen terecht moeten komen bij diegene die de inspanning levert voor natuur. Als voorbeeld werd een landbouwer aangehaald die nu inspanningen levert voor een mooier landschap en hierdoor onrechtstreeks toeristen aantrekt maar daar eigenlijk geen directe return van krijgt. De horeca profiteert dan bijvoorbeeld wel. De inkomsten komen dus niet terecht bij diegene die de inspanning levert. De vraag is op welke manier deze kring gesloten kan worden. Tips voor overheden en lokale organisaties om systeemoplossingen te realiseren Zoek naar kansen op economische return ten dienste van de biodiversiteit. Tijdens trefmomenten van SOLABIO hebben verschillende partners aangegeven dat het belangrijk is om alternatieve inkomsten te zoeken. Zo blijft natuurbeheer niet enkel afhankelijk van subsidies. Deze aanpak kan bovendien nieuwe doelgroepen in het buitengebied motiveren om actie te ondernemen en regulier beheer te voeren. Hoewel er de laatste jaren meer en meer aandacht is voor de verschillende diensten die natuur kan bieden, is extra onderzoek nodig. Zo moet men zoeken naar nieuwe kansen voor economische valorisatie van beheerresten, zoals gras en heide. Er is ook nood aan systemen die ervoor zorgen dat baten van natuur ook werkelijk aangewend worden ten dienste van natuur en biodiversiteit. Test de werkelijke valorisatie. Verschillende producten uit het natuurbeheer kunnen in theorie een economische waarde krijgen, maar dat wil nog niet zeggen dat zij effectief gevaloriseerd kunnen worden. Diverse wettelijke randvoorwaarden, socioeconomische factoren en praktische aspecten kunnen ervoor zorgen dat valorisatie moeilijk te

realiseren is. Dit moet getest worden, opdat de te vermijden knelpunten gedetecteerd worden. Betrek heel de keten van bij de start bij het opzetten van proefprojecten. Samenwerking met andere (misschien soms minder vanzelfsprekende) actoren om nieuwe win-winmogelijkheden te verkennen, is nuttig. Wanneer van bij de start heel de keten betrokken wordt bij het opzetten en ontwerpen van proefprojecten, worden knelpunten (wettelijke tegenstrijdigheden, onverenigbaarheid met bedrijfsvoering, moeilijkheden om subsidies aan te spreken, ) en ook kansen efficinter aangepakt. Je creert op die manier ook draagvlak voor de maatregel, zodat opschaling mogelijk sneller kan, knelpunten in het systeem structureel opgelost worden, enzovoort. Deze benadering was bijvoorbeeld bij het b.akkerbrood erg succesvol (zie publicatie Biodiversiteit in landbouwgebied). Kies je niet voor betrokkenheid, dan bots je zelfs tijdens het experimenteren al vaak op bepaalde barrires in wetgeving of kennis. Of blijkt soms later dat het experiment niet opgeschaald of naar de realiteit omgezet kan worden. Leer de taal van andere sectoren. Bedrijven en particulieren kunnen mogelijk overtuigd worden door de economische return uit natuurbeheer. Maar daar heb je wel de juiste argumenten voor nodig. Enkele SOLABIO-partners hebben ondervonden dat er heel wat komt kijken bij een gesprek met actoren die economisch denken. Businessplannen, return on investment, : de juiste taal, argumenten en cijfers zijn belangrijk. Werk samen met marktpartijen. Door samen te werken met marktpartijen, veranker je het project in de economische keten. Dit kan ervoor zorgen dat bepaalde zaken sneller doorbreken op een grotere schaal. Zo werd binnen SOLABIO geopperd om de productie van zaadmengsels voor akkerranden in samenwerking met grote landbouwbedrijven te organiseren. Zij zouden de ontwikkeling van de zaadmengsels kunnen betalen, of zelfs (bij succesvolle experimenten) voor een massale toepassing van zaadmengsels kunnen zorgen. Ook voor het b.akkerbrood zocht RLH naar links met mogelijke verdelers, zoals het Bioforum of de

Wroeter. Landbouwers die zich engageren voor akkervogels, hebben zo meer zekerheid dat ze hun product verkocht krijgen. Tip voor overheden om systeemoplossingen te realiseren Los complexe economische en juridische knelpunten op. SOLABIO heeft vooral aandacht besteed aan de uitvoering op het terrein en aan kennisuitwisseling. Een groot aantal technische knelpunten kwam daarbij aan het licht. Verschillende daarvan werden ook uitvoerig bediscussieerd. Juridische en economische hindernissen konden echter niet altijd worden opgelost in het kader van het project. Denk maar aan het sluiten van beheerovereenkomsten in natuuruitbreidingsgebieden. Beslissingnemers (overheden en organisaties) moeten voldoende tijd en middelen uittrekken om ook deze moeilijke knelpunten op te lossen. Ze staan vaak echte winst op het terrein in de weg.

Kleinschalig of grootschalig werken? Volgens sommige SOLABIO-partners worden projecten rond economische return van bijvoorbeeld landschapsonderhoud het best kleinschalig aangepakt. Een grootschalige aanpak zou onvoldoende resultaat voor de natuur opleveren. Anderen menen dan weer dat een economische valorisatie van bepaalde beheervormen alleen mogelijk is, als ze op een voldoende grote schaal worden ingezet, om het beheer efficinter te organiseren. Een voorbeeld: sommigen vinden dat het kan volstaan om een eigenaar van tien knotwilgen in contact te brengen met een persoon die brandhout wilt kopen. Terwijl andere partners meer geloven in het opzetten van een grootschalig houtkantenbeheer met een afzetmarkt van hakselhout voor alternatieve energieproductie. Een praktijkcase van deze grootschalige aanpak werd bezocht in Normandi. In Belgisch Limburg onderzoekt RLLK nu de haalbaarheid van een dergelijk systeem. Een eerste businessplan is uitgewerkt.

RLH

58

59

Actiepunt 14: werk aan het maatschappelijk klimaat ten aanzien van natuur

De maatschappelijke waardering van biodiversiteit is laag. Natuur, zeker in het buitengebied, situeert zich in een complex fysisch en sociaal-economisch systeem. Natuurontwikkeling wordt onder meer gestuurd door het maatschappelijk klimaat ten aanzien van natuur. Het maatschappelijke draagvlak kan beter, al groeit het wel. Volgens heel wat SOLABIO-partners zijn veel bevolkingsgroepen nog niet van het belang van biodiversiteit overtuigd. Een aantal Nederlandse partners gaf wel aan dat de maatschappelijke waardering sterk verschilt tussen Vlaanderen en Nederland. In tijden van crisis bespaart de overheid nogal snel op inspanningen rond biodiversiteit. Belgi liep budgettair en qua ambities lang achter op Nederland. In Nederland heeft men nu het gevoel dat dit aan het keren is. Daar wordt nu fors bespaart op natuur. Men heeft het gevoel dat Vlaanderen goed bezig is, ondanks de besparingen. Anderzijds is er ook een sterk verschil tussen de diverse regios of provincies. Dit is logisch, aangezien het procentuele aandeel van natuur in bijvoorbeeld Limburg, West-Vlaanderen of Zeeland sterk verschilt. Dit lijkt gevolgen te hebben voor de organisaties die in de verschillende regios met de doelgroepen communiceren. Dit blijkt bijvoorbeeld duidelijk uit het overleg en de aanpak van acties met de landbouwsector. In Belgisch Limburg zetten blijkbaar vooral organisaties uit de natuursector samenwerking met landbouwers in het buitengebied op.

In Zeeland, West-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen zijn dat vooral organisaties met een landbouwachtergrond, zoals het ZLTO of Proclam. Dat is niet noodzakelijk slecht. In functie van de context is het soms beter dat iemand die de doelgroep kent als spreekbuis optreedt. Het is evenwel duidelijk dat de wijze waarop gecommuniceerd wordt, niet eenduidig is. Vaak communiceren verschillende instanties met dezelfde doelgroep. Dit kan voor verwarring zorgen als de inhoud van de communicatie niet afgestemd wordt. Vertrouwen tussen sectoren. De focus bij acties in het buitengebied lag tot nu toe vooral op de relaties met landbouw en bosbouw. Recent is ook de aandacht voor de relatie met de industrie gegroeid. De ervaring met het communiceren naar en het samenwerken met bedrijven is eerder beperkt. Ruimtelijk gezien liggen hier voor de biodiversiteit nochtans veel kansen. In industriegebieden liggen vaak restgebieden, toekomstige ontwikkelingszones en bufferzones die kansen bieden. Vooral naar de landbouwsector kijken veel organisaties uit de natuursector nog met wantrouwen. Toch is er een positieve tendens te merken. Biodiversiteit, een moeilijk begrip. De term biodiversiteit communiceert moeilijk. Het is een veelomvattende en moeilijk te vatten term, waar mensen weinig voeling mee hebben. In verschillende SOLABIO-cases zijn manieren uitgetest om de term biodiversiteit aan de man te brengen en draagvlak te creren. Zo heeft een aantal provincies de voorbije jaren koester- en adoptiecampagnes gelanceerd, om mensen vertrouwd te maken met de soorten die specifiek zijn voor hun leefomgeving en hen aan te zetten tot actie. Voorbeelden zijn de Koesterburencampagne van de provincie Vlaams-Brabant of de campagne Ambassadeurs voor biodiversiteit van de provincie Noord-Brabant. Tips voor overheden en lokale organisaties om een positiever maatschappelijk klimaat ten aanzien van natuur te creren Vertaal projecten naar de leefwereld van je doelpubliek. SOLABIO leerde dat je het biodiversiteitsprobleem moet vertalen naar het niveau en de belevingswereld van de doelgroep. Communicatie moet afgestemd zijn op het doelpubliek, rekening houdend met de behoeften,

mogelijkheden en beperkingen van die groep. Spreek bijvoorbeeld de taal van de boeren als je je tot hen richt. De dagelijkse behoefte aan voedsel, kleding, warmte, kan bijvoorbeeld op een wervende manier in verband gebracht worden met het verhaal van bijen en bestuiving. Dit prikkelt de bewustwording. Het lijkt ook gemakkelijker voor mensen uit de sector zelf om dergelijke voorbeelden te vinden en de taal van de doelgroep te spreken, dan voor mensen uit de natuursector. Gebruik soorten als intro en link ze aan kwaliteiten. Voor de communicatie gebruikt men vaak aaibare soorten. Het trefmoment van de hefboom MIAS maakte duidelijk dat zwaluwen een dankbaar onderwerp zijn voor een brede sensibilisatiecampagne. Zwaluwen wijzen op een bepaalde ecologische kwaliteit. Daarnaast zijn ze ook algemeen gekend. Binnen de hefboom zijn verschillende mogelijkheden onder de loep genomen om de communicatie rond zwaluwprojecten aan te pakken. Maatregelen voor de zwaluw zijn eenvoudig en weinig ingrijpend. Ze zijn geschikt om in een gebied binnen te geraken. Het Regionaal Landschap Zuid-Hageland (RLZH) heeft bijvoorbeeld heel bewust gekozen voor een brede communicatiecampagne met een open oproep. Dit vergde heel wat tijd en de directe winst was niet zo groot, omdat veel nesten niet op de juiste plaats gehangen werden. Maar de campagne bleek wel een goede opstap naar andere natuurmaatregelen. Het was een aanleiding om zichzelf voor te stellen bij particulieren, landbouwers, de gemeenten, Vanuit natuurstandpunt zal men gemakkelijk de neiging hebben om te communiceren over een ernstig bedreigde soort. Maar soms is het beter dit te doen over soorten die dichter bij de doelgroep staan. Zij zijn dragers voor andere soorten, en openen deuren voor acties voor andere soorten. Een SOLABIO-getuige: Het zwaluwproject vormde vaak de aanleiding voor een ruimer gesprek over vogels, biodiversiteit, landschapszorg, de milieuproblematiek. Daarbij werd meermaals concreet advies gegeven over allerhande themas. Zo herinner ik me een man uit Miskom (gemeente Kortenaken) die had gereageerd op de zwaluwoproep, en met wie we uiteindelijk over diverse landschapselementen spraken: hoe kon hij het best zijn jonge hoogstamfruitbomen beheren, hoe kon hij zijn tuinvijver ecologisch opwaarderen, ...

Zeker bij landbouwers zorgen zwaluwen voor een goede intro, zelfs wanneer andere natuur- en landschapsonderwerpen moeilijker liggen. Zwaluwen sluiten nauw aan bij de leefwereld (van vroeger en nu) van de landbouwers. Een mogelijke valkuil van het werken met soorten, is wel dat het algemene kader verloren gaat. Soorten zijn immers vooral een indicator voor n specifieke habitatkwaliteit. Werk met landschapsbeelden. De provincie Antwerpen heeft in SOLABIO gexperimenteerd met Landschapsbeelden. Die geven een gentegreerd beeld, dat niet louter op biodiversiteit focust. Landschapsbeelden leggen ook een duidelijke link met het gebruik en het uitzicht van een gebied. Ze maken duidelijk waar je met een gebied naartoe wilt, iets wat ook de politiek apprecieert. Duidelijkheid en transparantie vergroten het vertrouwen. Landschapsbeelden kunnen dus een geschikt communicatiemiddel zijn om mensen te overtuigen van het belang van bepaalde maatregelen. Meer informatie over de Landschapsbeelden wordt gegeven in de case op pagina 63. Communiceer in koepel en bundel de krachten. Communicatie en het informeren van mensen vormt een belangrijk onderdeel van het behoud en het versterken van de biodiversiteit. Algemeen werd in SOLABIO nog te vaak in n richting gecommuniceerd. Een boodschap wordt van boodschapper (de natuursector) naar ontvanger (een andere sector) overgebracht via een bepaald medium. Communicatie wordt hierbij gezien als een manier om actoren en doelgroepen te overhalen in actie te schieten, om maatregelen voor de natuur te nemen. Het dient ook om het algemene maatschappelijk draagvlak te benvloeden. In de praktijk proberen spelers echter via communicatie vooral hun eigen positie als natuurbeheerder te versterken. Het is d manier voor de verschillende organisaties om hun werk in de kijker te plaatsen. Dat leidt tot een overvloedige communicatie, die vaak versnipperd is. Verschillende instanties communiceren vanuit hun eigen positie diverse boodschappen naar dezelfde doelgroep. Dit zorgt voor verwarring bij de doelgroepen en is inefficint. De provincie VlaamsBrabant ervoer in SOLABIO dat een gezamenlijke koepelcampagne doeltreffender is. Een brede communicatiecampagne motiveert om samen aan de slag te gaan.

Image of money

60

61

Landschapsbeelden: visie op duurzame functionele leefgebieden

Case Landschapsbeelden Biodiversiteit


62

De Landschapsbeelden Biodiversiteit zijn bedoeld als communicatiemiddel om eigenaars en gebruikers te overtuigen dat er realistische synergien mogelijk zijn met natuur. Door te focussen op landschappen en niet op percelen, ontstaat bovendien de nodige ruimte om te zoeken naar die win-winsituaties. Die marge is essentieel, omdat de landschappen rondom natuurgebieden voor een groot deel in het bezit zijn van particulieren. Samenwerking op vrijwillige basis zal dus essentieel zijn bij het uitwerken van de beelden op het terrein. Omdat een nieuwe methodiek werd ontwikkeld, begonnen we met een test in twee gebieden: het Regionaal Landschap de Voorkempen en het plattelandsproject de Merode. In beide regios bestonden reeds solide samenwerkingsverbanden. Hoe komen we tot een Landschapsbeeld Biodiversiteit? We verdeelden de provincie Antwerpen in negentien regios, die landschappelijk en ecologisch gezien samen

horen. We baseerden ons daarvoor op factoren als bodem, grondwater, relif en grondgebruik. Per regio maakten we n Landschapsbeeld. Voor elk van die negentien regios onderzochten we wat het landschap precies typeert. Komen er bijvoorbeeld voedselarme bossen voor, vochtige heide of stilstaand water? Is het een typisch open landbouwlandschap of zijn er net veel houtkanten? Per regio gingen we ook na welke plant- en diersoorten voorkomen. We focusten vooral op soortengroepen die goed herkenbaar en determineerbaar zijn en waarvan de landschapsecologische vereisten gekend zijn. Omdat er in elke regio gelukkig nog veel soorten voorkomen, maakten we in een volgende stap een selectie uit de uitgebreide soortenlijst. Een aantal factoren zijn daarbij van belang. Komen er bijvoorbeeld bepaalde soorten meer voor in n streek dan in een andere? Zijn er soorten die typisch verbonden zijn aan bijvoorbeeld bosranden, bermen, houtkanten, ? Op welke soorten richten de bestaande beheerplannen zich?

Britt Biermans

Paspoort
Wat? Uitwerken van Landschapsbeelden Biodiversiteit Doel? Een antwoord bieden op de uitdaging waar het natuurbehoud in Vlaanderen tegenaan kijkt Trekker Provincie Antwerpen In samenwerking met Regionale Landschappen, Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Boerenbond, vzw Kempens Landschap, Agentschap voor Onroerend Erfgoed, Agentschap Landbouw en Visserij, Agentschap voor Natuur en Bos.

Aan het woord: Sandra Vandewiele, beleidsmedewerker bij Provincie Antwerpen en cordinator van het project.
Waarom dit project? In het drukbevolkte, hoogdynamische en sterk evoluerende Vlaamse landschap is het realiseren en behouden van leefgebieden voor planten en dieren allesbehalve evident. Nochtans is een goede ecologische kwaliteit van de landschappen rondom natuurgebieden essentieel. Het zorgt bijvoorbeeld voor veerkracht om in te spelen op de klimaatwijziging. Voor tal van soorten ligt het leefgebied bovendien grotendeels buiten de grote natuurgebieden, denk maar aan vissen of weidevogels. De nieuwe methodiek Landschapsbeelden Biodiversiteit tracht een antwoord te bieden op die uitdaging voor het natuurbehoud in Vlaanderen, door op landschapsschaal een visie te ontwikkelen op duurzame functionele leefgebieden. Duurzaam betekent hier dat er synergien mogelijk zijn met de andere functies in de landschappen (wonen, mobiliteit, landbouw, bedrijventerreinen, jacht, recreatie, ). In het landschap rondom de natuurgebieden is de natuurfunctie immers vaak ondergeschikt aan de andere functies. Daarnaast is het belangrijk om het toekomstige beheer en de inrichting af te stemmen op die visie. De actoren betrokken bij natuurbeheer en -beleid kunnen hiervan overtuigd worden door in te zetten op informatie, sensibilisatie en steun. Met de Landschapsbeelden Biodiversiteit streeft de provincie Antwerpen naar meer samenwerking en samenhang, wanneer in het landschap rondom natuurgebieden maatregelen getroffen worden voor de biodiversiteit.

Contact Sandra Vandewiele, Provincie Antwerpen, Dienst Duurzaam Milieu- en Natuurbeleid, Team Natuur en Landschap, cel beleid, Koningin Elisabethlei 22, 2018 Antwerpen, tel. +32 (0)3 240 66 75, sandra.vandewiele@admin.provant.be

Provincie Antwerpen

63

Voor de geselecteerde soorten(groepen) stelden we vervolgens een ecoprofiel op. Dat beschrijft de groene infrastructuur die nodig is opdat de soorten(groep) functionele leefgebieden zou hebben. Als laatste stap ontwikkelden we het Landschapsbeeld Biodiversiteit. Het beeld toont op landschapsschaal het typische karakter van de regio en de gewenste groene infrastructuur. Een Landschapsbeeld is dus een herkenbaar, maar fictief landschap. Hoe werden de actoren bij dit proces betrokken? We kozen voor een methodiek die een bovenlokale visie opbouwt in overleg met een brede groep deskundigen, die betrokken zijn bij biodiversiteit in de breedste zin van het woord. Denk maar aan de Regionale Landschappen, het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), Boerenbond, vzw Kempens Landschap, Agentschap voor Onroerend Erfgoed, Agentschap Landbouw en Visserij, Agentschap voor Natuur en Bos (ANB), Bosgroepen, Bovendien werden professionelen en vrijwilligers uitgenodigd om hun soorteninformatie te delen tijdens soortenworkshops. Wat zijn de geleerde lessen? Bij het ontwikkelen van een nieuwe methodiek is het van belang om goed onderbouwde keuzes te maken. Om uit te komen bij een gedragen visie, worden de actoren zo vroeg mogelijk in het proces betrokken. Dit alles zorgt voor een grotere kans op een succesvolle samenwerking.

Omdat veel gronden particuliere eigendom zijn, is vrijwilligheid in dit project erg belangrijk. Voldoende aandacht moet uitgaan naar communicatieve en sensibiliserende initiatieven om mensen warm te maken, om mee te werken aan het realiseren van groene infrastructuur. Welke rol heeft de provincie bij de praktische uitwerking van dit project? Er zullen jaarlijkse trefdagen georganiseerd worden voor de diverse actoren die in een gebied betrokken zijn bij biodiversiteit. Samen met hen zullen we bekijken welke groene infrastructuur reeds aangelegd is, welke toekomstplannen er zijn, welke knelpunten ze ondervinden, Door die actoren met elkaar in contact te brengen en te leren over de plannen van anderen, hopen we de samenwerking tussen de diverse actoren te bevorderen. We steunen de actoren ook. Bijvoorbeeld door realisaties te bundelen in GIS, communicatieve en sensibiliserende acties op touw te zetten en door bepaalde projecten ook financieel te steunen. Zo kregen het Regionaal Landschap de Voorkempen en Bosgroep Zuiderkempen financile steun voor het aanleggen van fauna-akkers en bosranden. We maakten posters met, naast het Landschapsbeeld, ook informatie over het landschap en de soorten die er leven. Dat moet de bevolking warm maken om de groene infrastructuur die voorgesteld wordt, mee te helpen realiseren. De provincie Antwerpen is tenslotte ook zelf actor, in haar groendomeinen, in beekvalleien en op bedrijventerreinen. Hoe gaat het nu verder? We hebben werden inmiddels zes Landschapsbeelden Biodiversiteit opgesteld voor de twee testgebieden. Begin 2012 is het vervolgtraject gestart. We zullen de overige landschappelijke eenheden analyseren om in 2013 over ecoprofielen te beschikken voor de hele provincie. Wanneer deze analyse rond is, zullen we ook handboeken ontwikkelen voor de actoren die aan de biodiversiteit buiten natuurgebieden werken. Die handboeken geven een technische beschrijving van het beheer en de inrichting van de gewenste groene infrastructuur. Ook wordt er een website ontwikkeld om de informatie uit de handboeken zo actueel mogelijk te houden. Even belangrijk als de beelden is het proces van samenwerking met de actoren, waarvoor we op regelmatige tijdstippen trefdagen zullen organiseren.

Zoek bondgenoten en investeer in capaciteitsopbouw. Het valt op dat men vaak over plannen communiceert, maar veel minder over hoe de plannen op het terrein gerealiseerd worden. De communicatie mist daardoor de link met de leefwereld van het doelpubliek. Het lijkt interessanter om op het terrein ervaringen uit te wisselen en die als startpunt te nemen voor de communicatie. Dit gebeurt in Nederland bijvoorbeeld bij landbouwers die meewerken aan akkerranden. Zij koppelen regelmatig terug (naar elkaar en naar de overheden en natuurorganisaties) over hoe zij maatregelen aanpakken, welke problemen zij ervaren, hoe het beter kan, enzovoort. Maar de landbouwers spreken ook over welke soorten ze op hun akker tegenkomen. Op die manier kun je concrete realisaties tonen aan nieuwe landbouwers die je bij het project wilt betrekken. Dat is concreter dan te communiceren over plannen. De vraag is ook of het niet beter is om de capaciteit van andere sectoren op te bouwen (door het organiseren van terreinbezoeken, door gezamenlijk onderzoek, met educatieve pakketten, ...) dan bijvoorbeeld fors te investeren in folders. Ook scholen zijn belangrijke partners. De jeugd van vandaag zal immers straks voor de natuur zorgen. De ervaring in Vlaanderen is dat samenwerking vooral

werkt met lagere scholen. In het secundair onderwijs is er minder tijd voor natuurprojecten. In Nederland moeten scholieren van het middelbaar onderwijs een maatschappelijke stage doen (bijvoorbeeld wilgen knotten). Er zijn helaas weinig middelen voor omkadering en begeleiding. Door de capaciteit bij de andere sectoren te verhogen, stimuleer je misschien vragen en ideen vanuit de sector zelf. Acties die vertrekken vanuit de andere partij, leveren vaak veel meer resultaat op. SOLABIO toonde bijvoorbeeld dat bedrijven die later begonnen zijn, maar zelf met ideen zijn gekomen, nu veel verder staan dan bedrijven die een idee kregen aangeboden. Zo konden bedrijven relatief snel hun acties realiseren wanneer ze zelf contact opnamen met het Regionaal Landschap Kempen en Maasland (RLKM) om advies te krijgen voor de inrichting van een bufferzone rond hun bedrijf. Waar dat rechtstreeks contact niet mogelijk was, ging het veel minder snel. Dat was zo voor de bedrijven die door het Regionaal Landschap Lage Kempen (RLLK), via de gemeente, werden gecontacteerd om maatregelen te treffen in een bufferzone. Toch is het nodig om ideen aan te reiken wanneer er vragen naar concrete acties komen. Belangrijk is in ieder geval om een kader te schetsen.

RLNH

64

65

5 Investeer in persoonlijke relaties


Acties in het buitengebied zijn bij uitstek lokale acties. Persoonlijk contact is enorm belangrijk om deze succesvol te maken. Het is nog steeds de beste garantie om goede afspraken te maken, oplossingen aanvaardbaar te maken, en om erkenning en steun te geven. Niet alleen binnen de eigen sector, maar ook tussen verschillende sectoren is persoonlijk contact belangrijk. Doorgaans legt de natuursector maar weinig persoonlijk contact met andere sectoren. Contact vergt tijd en ruimte, maar maakt het samenwerken wel gemakkelijker, omdat het wederzijds vertrouwen schept, en dat ontbreekt juist vaak tussen sectoren. Persoonlijk contact mag mensen evenwel niet beletten om kritisch te zijn voor elkaar en elkaars ideen. Integendeel, het is deze constructieve kritische reflectie die het beste in een samenwerking naar boven haalt. Deze kritische reflectie is constructiever wanneer de partners samen op het terrein gaan. Samenwerken in concrete acties schept meer vertrouwen, de meest praktische informatie wordt op het terrein uitgewisseld.

Actiepunt 15: investeer in rechtstreekse contacten

Persoonlijke contacten zijn enorm belangrijk. Op het lokale niveau worden projecten opgezet, afspraken gemaakt voor samenwerking en banden gesmeed. Ook tijdens SOLABIO waren, zowel tijdens de trefmomenten en terreinbezoeken, als tijdens de realisatie van de projecten zelf, persoonlijke relaties erg belangrijk. Een vertegenwoordiger van de provincie Antwerpen vatte het op een collectief trefmoment zo samen: De collectieve trefmomenten zijn eigenlijk altijd te kort om alles uit te praten. Ze zorgen er wel voor dat er contacten gelegd kunnen worden. Als je dan later informatie opvraagt, gaat alles gemakkelijker. Ook voor het oplossen van conflicten. Op cruciale momenten is het belangrijk om te weten wie je binnen een bepaalde organisatie moet aanspreken. Persoonlijk contact speelt daar een grote rol bij. Zo ondervonden de meeste hefboomcordinatoren bij de start van SOLABIO moeilijkheden om hun partners te contacteren of te verzamelen. Pas nadat individueel en collectief contact was gelegd met alle partners, verliep de uitwisseling binnen de hefbomen vlotter. Samen doelstellingen bereiken. Om de doelen te kunnen realiseren, is de medewerking van andere sectoren noodzakelijk. Ook hier zijn persoonlijke relaties een grote hulp. Tijdens SOLABIO viel meermaals op dat de natuursector doorgaans weinig contacten heeft met andere sectoren. Een uitzondering hierop vormden bepaalde activiteiten binnen de hefboom Boer en Natuur of de studiedag Ondernemen met natuur, waar wel personen uit andere sectoren werden betrokken. Het gevolg is dat men op deze manier vooral over de ander spreekt, in plaats van met de ander. In de eigen sector is men dan weer vaak relatief zacht voor elkaar. Dit viel een Nederlandse partner op in de relaties tussen Vlaamse partners. Die stelde dat de Vlaamse partijen nogal introvert met elkaar omgaan en vermijdingsgedrag vertonen. Ze leggen de problemen minder snel op tafel, zo lijkt het wel.

Tips voor lokale organisaties om rechtstreekse contacten tot stand te brengen Voorzie voldoende tijd voor nieuwe contacten. Uit de trefmomenten van SOLABIO bleek duidelijk dat elkaar zien en van gedachten wisselen, helpt om contacten te leggen. Vaak kun je achteraf teruggrijpen naar zulke contacten. Op die manier groeit ook het vertrouwen in andere mensen en wordt samenwerken rond nieuwe ideen gemakkelijker. Tegelijk bleek

RLKM RLKM

VLM

66

67

Actiepunt 16: smeed banden via concrete terreinprojecten

Contact zet mensen in beweging en stimuleert uitwisseling. Door te communiceren, kun je anderen prikkelen om in actie te schieten voor de natuur. Hoe kun je individuen (bijvoorbeeld burgers, landbouwers, ondernemers, ...) zonder dwang of extra middelen motiveren? Die vraag werd in de loop van het project vaak gehoord. Het is belangrijk eigenaarschap te creren, opdat deze individuen iets zouden doen voor de natuur. Tips om op het terrein banden te smeden Het kleine plaatje kan vertrouwen scheppen. Gesprekken over concrete acties op het terrein zijn andere gesprekken dan deze over plannen of theoretische principes, wetenschappelijke criteria of brede toekomstvisies. Beide soorten discussies zijn nodig, maar waar over het grote plaatje nog veel onenigheid bestaat, kan het kleine plaatje soms vertrouwen scheppen tussen partners. In de kleinschalige praktische uitvoering vind je elkaar meestal sneller en zal je elkaars competenties en sterktes sneller waarderen. Ga op het terrein. Om persoonlijke contacten op te bouwen, ga je best zelf op het terrein kijken, samen met de arbeiders of werfleiders (die de terreinacties ook effectief zelf uitvoeren). Dat brengt op dat moment meer op dan te vergaderen met de studiedienst of de PR-verantwoordelijke. Op het terrein wordt praktische informatie uitgewisseld. Verschillende partners komen er vaak dezelfde praktische moeilijkheden tegen. Contacten ten velde stimuleren hen om spontaan oplossingen en tips uit te wisselen. Gebruik eventueel een go-between. Heb je zelf geen persoonlijke contacten binnen een bepaalde organisatie of groep? Zorg dan dat je gentroduceerd wordt. Zoek een go-between die op hetzelfde niveau en op dezelfde golflengte zit als de persoon die je wilt bereiken.

Spreek dezelfde taal. Herkenning is belangrijk als het er op aan komt vertrouwen te winnen. Zorg ervoor dat je dezelfde taal spreekt, zowel letterlijk als figuurlijk. Met kennis over de landbouwstiel kweek je vertrouwen bij de landbouwers. Als je bovendien een mondje van het plaatselijke dialect meepraat, krijg je nog meer vertrouwen. Erken de inspanningen van anderen. Wie inspanningen levert, verdient steun, maar moet ook trots kunnen zijn op wat hij doet. In het kader van het Nederlandse uitwisselingsproject Kijk, mijn erf gingen mensen bij elkaar op bezoek om elkaars verwezenlijkingen te bewonderen. Jos Piffet, een landbouwer in Belgisch Limburg, is erg trots op zijn veldleeuweriken. Hij stelt zijn bedrijf open voor andere landbouwers en toont hen welke maatregelen hij treft om akkervogels te helpen. Hij vertelt bezoekers dat de veldleeuweriken zingen uit dankbaarheid en om hen te verwelkomen. Ook uit de evaluatie van de beheerovereenkomsten door de VLM blijkt dat erkenning een belangrijke voorwaarde is voor landbouwers om in het systeem van beheerovereenkomsten te stappen. Daarom heeft de VLM, naar analogie met Nederlandse vo o r b e e l d e n , e e n co m m u n i c at i e st rate g i e ontwikkeld. Zo worden de landbouwers die een beheerovereenkomst sluiten, in de bloemetjes gezet met een informatiepaneel op hun perceel. Dit kan maar op een beperkt aantal plaatsen in Vlaanderen. Mensen moeten echter ook inzicht krijgen in het belang van hun inspanning. Dat is nodig om zich trots te voelen. Na de inrichting van een gebied doe je er goed aan contact te houden met de betrokkenen en hen te vertellen over nieuwe bevindingen of resultaten. Natuurexperts kunnen daartoe kennis en gegevens aanleveren. In Zeeland kregen landbouwers geregeld feedback over de evolutie van een aantal soorten op hun akkers. Ze werden ook in de gelegenheid gesteld om hun ervaringen met collega-landbouwers te delen, wat ze allemaal erg apprecieerden.

Gerard Brusten

ook dat in veel organisaties een grondige motivatie nodig was om aan een trefmoment te mogen deelnemen. Vooral aan Nederlandse zijde bleek dat zo te zijn. Het totale aantal uren dat aan het project besteed mocht worden, was soms beperkt en in de budgetten was geen ruimte voor kennisuitwisseling voorzien. Wanneer bespaard moet worden, is kennisuitwisseling vaak n van de eerste zaken waarin gesnoeid wordt. Nochtans bepaalt het sterk de efficintie van het werk op het terrein en de mate waarin nieuwe kansen benut kunnen worden. Bouw netwerking in functieprofielen in. Omdat kennisoverdracht binnen de natuursector en met andere sectoren nog al te vaak tekort schiet, is investeren in netwerking erg belangrijk. Door over de grenzen heen te kijken, kun je projecten echt vooruithelpen. Door contacten op het terrein en deel te nemen aan symposia en workshops bijvoorbeeld. Deze taken zouden ingebouwd moeten worden in de functieprofielen. Moedig medewerkers aan om aanwezig te zijn op evenementen van andere sectoren. Vaak nemen mensen slechts deel aan evenementen die georganiseerd worden in de eigen sector. In sommige

organisaties lijkt het zelfs moeilijk om deel te nemen aan evenementen waarvan de thematiek iets minder dicht aansluit bij het werkveld van de werknemer. Nochtans kan deelnemen aan evenementen van andere sectoren je heel wat leren over een sector, over de kennis en vragen die er leven en over de taal die er gesproken wordt. Het is ook een uitgelezen kans om je blik te verruimen en nieuwe ideen op te doen. Stimuleer elkaar om kritisch te kijken naar projecten. Tijdens de thematische trefmomenten hebben partners vaak kritisch gekeken naar elkaars benaderingen. Zo hebben de Vlaamse partners landbouwers in Noord-Brabant geadviseerd om voorzichtiger te zijn bij de keuze van het zaadmengsel. Het mengsel dat zij gebruikten, kan immers tot het woekeren van gele mosterd leiden. In de hefboom Water gaven Nederlandse partners te kennen dat een aantal partners volgens hen teveel focuste op de inrichting van voortplantingsbiotopen voor amfibien en te weinig rekening hield met de behoefte aan landbiotoop. Zulke kritische bemerkingen helpen om de eigen werkmethoden te verbeteren en samen te zoeken naar oplossingen en nieuwe kansen.

68

69

Eindconclusies

1. Wat heeft SOLABIO opgeleverd?


De projectoutput in een notendop
En: realisaties voor de biodiversiteit op het terrein SOLABIO is uitgegroeid tot een project met ontzettend veel concrete realisaties. Dankzij de inzet van 27 organisaties en de steun van Europa konden 112 terreinacties uitgevoerd worden, verspreid over de grensregio Vlaanderen-Nederland. In het totaal werd bijna 560 hectare akkerranden en weidevogelmaatregelen toegepast, werd 70,7 kilometer hagen en houtkanten aangelegd of onderhouden, bijna 114 hectare bosranden ingericht en meer dan 1 870 nestkasten geplaatst. Deze acties waren heel divers van aard. De meeste droegen bij tot het verbeteren van de basiskwaliteit van het landschap en het herstel van specifieke ecosystemen. Daarnaast waren er ook specifieke acties om 140 soorten te stimuleren. De geelgors, kamsalamander, veldleeuwerik, levendbarende hagedis en kievit waren de meest voorkomende doelsoorten. Hoewel innovatie niet het hoofddoel was bij het begin van het project, werden ten slotte ook nieuwe maatregelen en technieken uitgetest. Twee: nieuwe recepten voor samenwerking Werken aan biodiversiteit in het buitengebied in de overtuiging dat vereende krachten beter en sneller resultaat geven op het terrein: dat was het centrale idee van SOLABIO. Tal van lokale actoren werden betrokken bij het testen van nieuwe maatregelen en het realiseren van acties. Zo waren liefst 1 500 landbouwers en particuliere eigenaars, en 21 bedrijven partner in n van de acties. Binnen SOLABIO werd ook veel samengewerkt met andere organisaties uit de natuursector en daarbuiten: gemeenten, natuurstudiegroepen, bosgroepen,

wildbeheereenheden,. De SOLABIO-partners trokken resoluut de kaart van communicatie. Met als doel: lokale actoren tonen hoe ze actie kunnen ondernemen en zo draagvlak creren voor het behoud van de biodiversiteit. Drie: netwerk voor kennisdeling SOLABIO werkte niet alleen op het terrein, maar bracht ook een schat aan informatie, kennis en ervaringen samen. Wat blijkt? Er zijn volop mogelijkheden om de biodiversiteit in het buitengebied op te krikken. Vooral als kennis, expertise en ervaring vanuit verschillende hoeken en met respect voor elkaars visie worden samengebracht. En al zijn de landbouwers, bedrijven, particulieren die in het kader van SOLABIO hebben meegewerkt misschien nog pioniers in hun sector, hun bereidwilligheid om de landschapskwaliteit in het buitengebied te verbeteren en de biodiversiteit vooruit te helpen, groeit. Vier: vertrekbasis voor een biodiversiteitsbeleid met slagkracht De inhoudelijke kruisverbanden en de persoonlijke contacten die daarbij werden gelegd, kunnen een vruchtbare voedingsbodem vormen voor de verdere groei van de biodiversiteit in het buitengebied. De acties en de trefmomenten van SOLABIO maakten duidelijk dat het werken aan biodiversiteit in het buitengebied nog lang niet altijd gemakkelijk en efficint verloopt. Partners botsen op tal van knelpunten en zien veel kansen die nog onbenut blijven. Er is dus nog werk aan de winkel om het biodiversiteitsbeleid en de natuurprojecten in het buitengebied te verbeteren. SOLABIO heeft wel een eerste basis gelegd om het biodiversiteitsbeleid slagkrachtiger te maken. De krachtenbundeling volhouden en voortzetten, is de beste garantie naar meer succesvolle projecten in het buitengebied.

2. Wat na SOLABIO?
Naar een ideaalscenario voor biodiversiteitsprojecten
De inhoudelijke kruisverbanden en de persoonlijke contacten die SOLABIO opleverde, vormen een interessant vertrekpunt om de biodiversiteit in het buitengebied in de toekomst meer kansen te geven. We durven zelfs stellen dat SOLABIO een visie heeft opgeleverd over hoe de bescherming van natuurwaarden in de grensregio kan of best zou ontwikkelen. Na een eerste periode van praktische terreinervaring vond in maart 2010 een collectief trefmoment plaats met alle SOLABIO-partners. Het opzet was kennis uit te wisselen en samen na te denken over acties en leerpunten, om op die manier inzichten verder te verdiepen. De deelnemers werd gevraagd om hun ideaalbeeld van de natuur te schetsen in 2015, om van daaruit de rol en de werking van het SOLABIO-netwerk vorm te geven. Het uitwisselen van toekomstbeelden, het verzamelen van praktische kennis en tips, het zoeken naar eenheid in de diversiteit en naar een gezamenlijke visie, heeft de externe SOLABIO-procesbegeleider Point bvba genspireerd tot een ideaalbeeld voor een duurzame, geintegreerde aanpak van het biodiversiteitsvraagstuk. De actiepunten uit deze publicatie kunnen de puzzel, vervolledigen.

3. Een blik in de toekomst?


Een model voor gebiedsgericht natuurbeheer in 2030

Ideaalbeeld: het natuur- en landschapsbeheer in de grensregio is de verantwoordelijkheid van gebiedsgerichte communities. Deze dekken het hele buitengebied in de grensregio VlaanderenNederland.

Hoe zijn deze communities in het ideaalscenario anno 2030 opgevat? Lokale communities zijn permanente samenwerkingsverbanden in een welbepaald gebied, die zelf de verantwoordelijkheid nemen om de biodiversiteit en de landschappen in het gebied te beheren. Binnen deze communities werken landbouwers, bosbeheerders, ondernemers, natuurbeheerders, inwoners en andere spelers samen. De ecologische visie en doelstellingen zijn afgestemd op socio-economische randvoorwaarden. Omgekeerd houdt ook de bedrijfsvoering van landbouwbedrijven, ondernemers, bosbeheerders, optimaal rekening met de natuurdoelen. Natuurbeheer vormt niet langer een bedreiging, maar wel een toegevoegde waarde voor het bedrijf en zijn omgeving. Men is er samen van overtuigd dat natuurontwikkeling in natuurgebieden niet volstaat om de biodiversiteitsdoelen te behalen. En dat systemisch en gentegreerd werken, rekening houdend met zowel economische, sociale als ecologische doelstellingen in een gebied tot betere resultaten leidt. Natuurbeleid is een effectief onderdeel geworden van het maatschappelijke streven naar duurzame ontwikkeling. Het maximaliseren van de ecosysteemdiensten en het minimaliseren van de economische kosten van het ontwikkelen en beheren van het buitengebied, staan centraal. Concreet betekent dit dat realisaties zoveel mogelijk kostendekkend zijn. Overheidssubsidies dienen alleen om de samenwerking

RLLK

70

71

tussen de partijen te faciliteren en organiseren, of om economisch niet haalbare natuurdoelstellingen te helpen realiseren, die een maatschappelijke meerwaarde inhouden. Elke community is actief binnen een welbepaalde landschappelijke en maatschappelijke eenheid. Zowel mensen die actief zijn in de kernnatuurgebieden van een regio, als mensen die actief zijn in het buitengebied maken er deel van uit. Zo kunnen doelstellingen over het totaalgebied op elkaar afgestemd worden. Het ene buitengebied is het andere niet. Daarom heeft elke community zijn eigen organisatievorm en doelstelling. Essentieel is het frequent en open contact tussen de betrokkenen van de verschillende sectoren. Kritische discussies en gedachtewisselingen over de gevolgde aanpak, de resultaten, enzovoort worden daarbij niet uit de weg gegaan. Per gebied worden brokers (of onderhandelaars) aangeduid om het overleg en de samenwerking te facliteren. De brokers opereren ook als bemiddelaars bij conflicten of meningsverschillen. De provincies lijken een goed schaalniveau om de gebiedsgerichte brokers te sturen. De communities brengen informatie, kennis en ervaring van verschillende sectoren samen. Dat gestructureerd delen van informatie, kennis en ervaring op gebiedsniveau is goed voor het vertrouwen en brengt de actoren dichter bij elkaar. Het vergemakkelijkt op die manier ook de samenwerking op het terrein. Men zit samen om voortgang, successen en knelpunten te bespreken en overlegt hoe eventueel moet bijgestuurd worden. Op die manier worden het eigenaarschap en lokale sociale controle genitieerd. Om op de hoogte te blijven van de informatie, kennis en ervaring in andere gebieden, is er een overkoepelend systeem van expertengroepen. Deze groepen kijken naar de ecologische kant van de zaak, maar wisselen ook kennis uit over aanpak, inpasbaarheid enzovoort. Algemeen is het documenteren, monitoren en delen van kennis structureel ingebouwd in opdrachtomschrijvingen van personeel, de doelstellingen van organisaties en de algemene aanpak van projecten. Jaarlijks is er een toon- en uitwisselingsdag waar experts en professionelen samenkomen om hun realisaties en kennis met elkaar te delen (Dag van de professional). Hoe pakken de lokale communities projecten aan in het ideaalscenario anno 2030? Hoe een natuurproject in het buitengebied wordt

aangepakt, hangt af van het gebied, de lokale context, de kansen, de uitdagingen. Ook binnen een gebied kunnen die nog verschillen van locatie tot locatie. Drie verschillende benaderingen kunnen gevolgd worden om met een community projecten op te zetten: Kansen- of opportuniteitsbenadering. Bij deze benadering wordt een project uitgevoerd wanneer zich kansen voordoen. De aanleiding kan bijvoorbeeld een specifieke vraag van eigenaars of gebruikers zijn. Deze benadering is ook een goede manier om binnen te geraken in een gebied of een sector waar men nog geen contacten heeft. Deze aanpak is kansrijk en zorgt ook voor een hoge betrokkenheid. Een nadeel is het ontbreken van een algemeen kader: het effect op lange termijn is daardoor niet zeker. Ook de opvolging van dit type projecten ligt vaak moeilijker. Deze benadering wordt over het algemeen vooral toegepast als er nog geen lokale gemeenschap is of als er nieuwe actiegebieden worden aangeboord. Gebiedsgerichte benadering. Een project met een set aan maatregelen voor verschillende soorten natuur wordt binnen een afgebakend gebied uitgewerkt. Een gebiedsgerichte visie en dito doelstellingen worden samen met verschillende actoren ontwikkeld. Kennis zit immers vaak verspreid en is divers. De visie biedt een algemeen kader voor de maatregelen. Deze aanpak vraagt tijd vooraleer er iets op het terrein gebeurt. Je kunt er wel van uitgaan dat je die tijd achteraf inhaalt. Deze benadering is over het algemeen aangewezen als er al een bepaalde gemeenschap bestaat, waar een zeker vertrouwen heerst. Soortgerichte benadering. Het project focust specifiek op een welbepaalde dier- of plantensoort. Het voordeel is dat je duidelijk kunt communiceren voor welke soort je acties neemt. Een nadeel is dat in hetzelfde gebied misschien ook voor andere soorten inspanningen nodig zijn. Dat kan de indruk wekken dat je niet open bent over de aanpak in een gebied. Deze benadering is vooral geschikt voor urgente of gemeenschapsoverschrijdende knelpunten. Logisch is dat dergelijke benadering vanuit de lokale gemeenschap wordt gestart. Maar het kan ook een manier zijn om een eerste gemeenschappelijk project te ondernemen (dus bij start van de community).

Hoe worden de lokale communities aangestuurd in het ideaalscenario anno 2030? De werking van de community staat of valt met de steun en een open en transparante aansturing van het overkoepelende beleid. Alleen dan kan een gebiedsdekkende programmatorische aanpak worden gevolgd die duidelijk en sectoroverschrijdend aangeeft wie in welk gebied de verantwoordelijkheid heeft voor welke doelstellingen. De basis voor de goede werking van deze groepen zijn de duidelijke, afgestemde, algemene maatschappelijke doelen. Belangrijk is ook dat duidelijke termijnen voor het realiseren van de doelstellingen zijn vastgelegd. De communities zijn actief binnen een duidelijk kader, met een duidelijke rolverdeling. Het gewestelijke niveau in Vlaanderen en het rijksniveau in Nederland zijn verantwoordelijk voor het uitzetten en opvolgen van de algemene lijnen in overleg met de andere sectoren en beleidsniveaus, het organiseren van de monitoring en het ontwikkelen van nieuw beleid en wetgeving, rekening houdend met de terreinervaringen. Het kader is het Natuurbeleidsplan, waarin de visie op korte termijn en een strategie en rolverdeling vastgelegd zijn. Dit niveau neemt ook het beheer voor haar rekening van gebieden die belangrijk zijn voor het rijk of het gewest. Ook kan het rijk of gewest optreden op het moment dat in bepaalde gebieden geen vooruitgang wordt geboekt bijvoorbeeld afspraken die niet worden nagekomen of op vraag, indien er zich bepaalde complexe of bovenlokale knelpunten voordoen. De vertaling van de algemene doelstellingen naar het terrein gebeurt op provinciaal of bovenlokaal gebiedsniveau (cfr. Nederland). Op dit niveau worden op regelmatige basis (bijvoorbeeld vijf- zesjaarlijks) afspraken gemaakt met de communities over de doelstellingen in hun gebied. Dit is gekoppeld aan een plan per gebied, dat aanduidt waar welke benadering gevolgd zal worden. Brokers spelen bij deze afspraken en de opvolging ervan een cruciale rol. Afspraken worden vastgelegd in engagementsverklaringen, convenanten enzovoort. Tussentijdse audits en het opvolgen van de stand van zaken van de afspraken zijn de taak van het provinciale of bovenlokale gebiedsniveau. Om te vermijden dat er een te grote kloof ontstaat tussen het terrein en het provinciale/bovenlokale niveau, worden contactmomenten structureel ingebouwd. Zowel tussen personen als op gebiedsniveau. Hierdoor groeit afstemming tussen het strategische, tactische en operationele niveau.

Het overkoepelende beleid stuurt en stimuleert de samenwerking in de natuursector en tussen sectoren door het aanreiken van een aantal kaders: Een aangepast beleid en wetgeving. Subsidies worden steeds gelinkt aan samenwerking. Subsidies die uitsluitend gericht zijn op inrichting, zijn beperkt. Dit zorgt ervoor dat op gebiedsniveau zoveel mogelijk gezocht wordt naar de integratie van beheer en inrichting binnen de bedrijfsvoering van bedrijven, en naar het organiseren van nieuwe financile instrumenten en stromen. Subsidies voor inrichting en beheer zijn gekoppeld aan een gentegreerd beheerplan. Dat maakt duidelijk op welke manier de doelstellingen zullen gerealiseerd worden. Het is een langetermijncontract dat vastlegt wie zal bijdragen tot welke doelstelling. Ook worden enkel subsidies toegekend indien beheer en monitoring gentegreerd zijn in het project. Het organiseren van het verzamelen, bijhouden, analyseren en verspreiden van informatie, kennis en ervaring. Informatie, kennis en ervaring die op lokaal niveau worden gegenereerd en verzameld, worden door het beleid samengebracht, geanalyseerd en opnieuw ter beschikking gesteld. Jaarlijks is er een tussentijdse evaluatie. Om gebiedsgericht advies te kunnen geven, organiseert het beleid audits om knelpunten en kansen te identificeren. Deze audits zijn enerzijds bedoeld als motivatie voor de uitvoerders, anderzijds om een beeld te krijgen van de punten die het beleid moet bijsturen. Zesjaarlijks wordt op Vlaams niveau de voortgang geanalyseerd. De conclusies worden gedeeld met de verschillende communities. Dit vormt de basis om nieuwe gebiedsgerichte engagementen met de verschillende groepen af te spreken en/of om bepaalde doelstellingen bij te sturen. Het ontwikkelen en aanbieden van informatie en expertise. In een gebied kunnen verschillende soorten vragen opduiken. Het beleid zet een duidelijk en eenvoudig systeem op om eventuele vragen op te sporen. Om problemen op te lossen of kansen te verkennen, is er een multi-sectoraal onderzoeksen innovatieprogramma, dat georganiseerd en gedragen wordt door het beleid. Het beleid creert de juridische en financile ruimte om nieuwe inzichten of visies uit te testen in proefprojecten.

72

73

Bijlage
Een overzicht van de SOLABIO trefmomenten:
Boer en Natuur: Trefmoment Boer en Natuur (10 september 2009) Overkoepelde studiedag: Tellen doe je nooit alleen studiedag monitoring (26 november 2009) Boer en Natuur: Zin en onzin van zaadmengsels (20 januari 2010) Overkoepelend treffen: Tweedaags trefmoment SOLABIO (8 en 9 maart 2010) SADR: Trefmoment Bosranden (3 juni 2010) Boer en Natuur : Trefmoment experimentele akkerranden (29 juni 2010) MIAS: Trefmoment Zwaluwen (30 juni 2010) MIAS-symposium: Schaapskudde als locomotief voor het verspreiden van biodiversiteit (31 augustus 2010) Beekdalen: Poelen en vijvers (14 september 2010) Overkoepelend symposium: Green Works (12, 13 oktober 2010) SADR: Houtkanten op landgoed Wallsteijn (30 november 2010) Overkoepelende workshop: Samenwerken met de anderen: onderzoek naar goede praktijken (20 december 2010) Boer en Natuur: Bezoek aan Hope Farm (december 2010) Overkoepelend: Tweedaags trefmoment SOLABIO (18 en 19 januari 2011) MIAS-symposium: Ondernemen in een veranderend landschap (1 februari 2011) Overkoepelend: Biodiversiteit in de provincies (16 februari 2011) SADR: Machinaal beheer van houtkanten (1 maart 2011) MIAS: Trefmoment Steenuil (1 maart 2011) WATER: Workshop rond vergunningen (29 maart 2011) Boer en Natuur: Weidevogels en GPS-gebruik (26 april 2011) SADR-symposium : Beheer van houtkanten en economische return (16 juni 2011) Boer en Natuur: Akkervogels (21 juni 2011) MIAS en Boer en Natuur: Beheer van dijken (24 juni 2011)

Hartelijk dank!
De resultaten die in deze publicaties zijn weergegeven, zijn een weergave van alle inspanningen die de partnerorganisaties in het kader van SOLABIO hebben geleverd, zowel op het terrein als daarbuiten. Ik wil daarom eerst en vooral alle partners bedanken voor hun inzet! Dankzij al die individuele bijdragen heeft SOLABIO hopelijk een significante bijdrage kunnen leveren aan de biodiversiteit in de grensregio. Ik wens de partners nog hl veel succes en hoop dat ze in de toekomst nog veel meer zullen realiseren voor onze biodiversiteit. Alle lessen en aanbevelingen die in deze publicatie en in de zes thematische publicaties staan, komen voort uit de vele discussies die hebben plaatsgevonden tijdens de diverse trefmomenten en activiteiten van SOLABIO. Ik wil alle partners bedanken voor het enthousiast deelnemen aan die activiteiten, het delen van hun kennis en het bijdragen aan de leuke sfeer tijdens die momenten. Ook wil ik iedereen bedanken voor het aanleveren van teksten en fotos voor de publicaties. Geen activiteiten zonder sterke trekkers! Ik wil de hefboomcordinatoren Dieter Depraetere, Inge Nevelsteen, Marion Liberloo, Joke Rymen, Els Peusens, Steven Montfoort en Joep Fourneau van harte bedanken voor hun enthousiaste inzet tijdens het hele project en voor het bundelen van alle lessen en ervaringen. Het is een moeilijke evenwichtsoefening geweest om de veelheid aan informatie die circuleerde in de hefbomen samen te brengen in enkele consistente publicaties. Mijn dank gaat ook naar Koen Sips, Jan Vincke, Lucien Pieck en Silvia Prins van Point Consulting group voor hun ondersteuning bij het organiseren van trefmomenten en hun bijdrage aan deze publicatie. Tenslotte wil ik mijn collegas bij de provincie Limburg bedanken: in het bijzonder Rita Bogaerts en Ella Baert voor al hun goede raad en het nalezen van de publicaties. Esengl Golpek, Luc Crvecoeur en Liliane Van Engeland, voor hun kleine en grote hulpjes hier en daar. Jan Stevens en Johan Van den Broek voor hun steun en advies.
RLLK

Marian Gerard Cordinator SOLABIO

74

75

76

SOLABIO is kort voor SOorten en LAndschappen als dragers voor BIOdiversiteit. Het project, deels gefinancierd door het Europese programma INTERREG IVA voor de Grensregio Vlaanderen-Nederland, bracht maar liefst 27 partners uit de vijf Vlaamse en drie Nederlandse grensprovincies samen. Zij engageerden zich om in de grensregio Vlaanderen-Nederland de biodiversiteit te versterken en er de waardevolle landschappen in ere te herstellen. In totaal omvatte SOLABIO meer dan honderd acties, experimenten en projecten. Het project Ondanks de vele initiatieven wordt het verlies aan biodiversiteit wereldwijd nog niet afgeremd. Ook in de grensregio VlaanderenNederland staan de natuurlijke leefomgeving van soorten en de kwaliteit van het landschap nog altijd onder druk. De biodiversiteit in de grensregio Vlaanderen-Nederland verbeteren en bijdragen tot een breed gedragen, beter toepasbaar biodiversiteitsbeleid: dat was het ultieme doel van SOLABIO. Centraal in het project stond de rotsvaste overtuiging van de partners dat vereende krachten beter en sneller resultaten geven op het terrein. Landbouwers, bedrijven, natuurverenigingen en tal van andere actoren uit het buitengebied werden dan ook uitgenodigd en gestimuleerd om deel te nemen aan SOLABIO. Dat resulteerde uiteindelijk in een groots partnerproject rond vier hefboomthemas: Boer en Natuur, Soorten aan de rand, Menselijke infrastructuur en industrie als springplank voor soorten en Water. In elke hefboom ondernamen de partners: concrete terreinacties voor een betere inrichting en herstel van het landschap; proefprojecten om een welbepaalde techniek, benadering of aanpak te demonstreren en te verbeteren. In iedere hefboom werd ook getimmerd aan een krachtig netwerk, dat ook na SOLABIO kennisuitwisseling en discussie moet stimuleren.

2
De publicatie De publicatiereeks Lessen uit SOLABIO vat de belangrijkste resultaten en bevindingen uit SOLABIO samen. Ze is bedoeld als inspiratiebron voor organisaties die op het terrein of vanuit het beleid werk maken van meer biodiversiteit en een duurzaam gebruikte open ruimte in Europa. De resultaten uit de hefbomen werden samengebracht in zeven thematische publicaties. De publicatie die voor u ligt Biodiversiteit in landbouwgebied - presenteert de acties en ervaringen uit de hefboom Boer en Natuur. De andere delen in de reeks zijn: SOLABIO: lessen en realisaties in vogelvlucht Soorten in en rond gebouwen Biodiversiteit op en rond bedrijventerreinen Houtkanten en bosranden: netwerk voor soorten Water als trekpleister voor soorten Tellen doe je nooit alleen

biodiversiteit in landbouwgebied
LESSEN UIT SOLABIO

Leeswijzer Hoofdstuk 1 en 2 vatten de context van Boer en Natuur samen; beschouw ze als een introductie en een schets van het kader van deze hefboom. In hoofdstuk 3 wordt Boer en Natuur concreet, met een uitgebreide beschrijving van de maatregelen. Dit hoofdstuk bevat verschillende informatielagen, met de themas waarop Boer en Natuur focuste als rode draad. Aan de hand van deze themas worden in de doorlopende tekst de aanpak, de maatregelen, de acties en de projecten beschreven. Per thema zijn er ook enkele cases opgenomen. Deze cases zijn uitgelichte experimenten, getuigenissen die de innovatiekracht van het SOLABIO-project illustreren. Per case destilleerden de projectverantwoordelijken hun dos & donts: ervaringen en tips waarmee andere terreinpartners aan de slag kunnen. Hoe landbouwers begeleiden, hoe ze vergoeden, wat zegt de regelgeving en hoe kan deze verbeterd worden: daarover gaat hoofdstuk 4. Boer en Natuur leverde niet alleen terreinexpertise op. Samenwerking tussen organisaties, kennisuitwisseling in bestaande en nieuwe platformen komen aan bod in hoofdstuk 5. We formuleren hier ook de belangrijkste aanbevelingen voor het beleid, die het resultaat zijn van het intensieve overleg en de uitwisseling tijdens het project.

Organisatie van SOLABIO


Deze publicatiereeks is het eindresultaat van het INTERREG IVA project SOorten en LAndschappen als dragers voor BIOdiversiteit (SOLABIO). Een initiatief van de Provincie Belgisch Limburg en het Regionaal Landschap Lage Kempen vzw, in samenwerking met Provincie Antwerpen, Provincie Nederlands Limburg, Provincie Noord-Brabant, Provincie Oost-Vlaanderen, Provincie Vlaams-Brabant, Provincie WestVlaanderen, de Vlaamse Landmaatschappij, Agentschap voor Natuur en Bos, Brabant Water N.V., Inagro vzw (voormalig Provinciaal Centrum voor Landbouw en Milieu vzw en PIVALPOVLT), vzw Kempens Landschap, Limburgs Landschap vzw, Natuurpunt Beheer vzw, Natuurpunt Studie vzw, Provinciale Landbouwkamer voor Oost-Vlaanderen, Regionaal Landschap Dijleland vzw, Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw, Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw, Regionaal Landschap Noord-Hageland vzw, Regionaal Landschap ZuidHageland vzw, Staatsbosbeheer, Stichting het Noordbrabants Landschap, Stichting Landschapsbeheer Zeeland, Vereniging Natuurmonumenten, Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie. Dit project werd mede gefinancierd door het Europees programma INTERREG IVA voor de Grensregio VlaanderenNederland. Stuurgroep: Frank Smeets (gedeputeerde Provincie Belgisch Limburg, voorzitter), Johan Van den Broek (Provincie Belgisch Limburg, plaatsvervangend voorzitter), Christ A.M. Rijnen (Vereniging Natuurmonumenten), Jan Baan (Stichting het Noordbrabants Landschap), Andr Calus (Inagro vzw), Philippe De Backer (vzw Kempens Landschap), An Digneffe (Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw), Marian Gerard (Provinciaal Natuurcentrum, secretaris), Lei Heikers (Provincie Nederlands Limburg), Willy Ibens (Natuurpunt Beheer vzw en Natuurpunt Studie vzw), Ilse Ideler (Regionaal Landschap Lage Kempen vzw), Henkjan Kievit (Staatsbosbeheer), Foort Minnaard (Stichting Landschapsbeheer Zeeland), Bart Naeyaert (gedeputeerde Provincie West-Vlaanderen), Jean-Pol Olbrechts (gedeputeerde Provincie Vlaams-Brabant), Rik Rttger (gedeputeerde Provincie Antwerpen), Ignace Schops (Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw), Paul Van der Sluys (Vlaamse Landmaatschappij), Bert Vanholen (Agentschap voor Natuur en Bos), Guljo van Nuland (Brabant Water N.V.), Rinus van t Westeinde (Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie), Alexander Vercamer (gedeputeerde Provincie Oost-Vlaanderen), Jan Verroken (Regionaal Landschap Dijleland vzw), Frans Verstraeten (Limburgs Landschap vzw), Marco Visser (Provincie Noord-Brabant), Marc Wijnants (Regionaal Landschap ZuidHageland vzw), Katty Wouters (Regionaal Landschap NoordHageland vzw). Dagelijks Bestuur: Johan Van den Broek (Provincie Belgisch Limburg, voorzitter), Jan Stevens (Provinciaal Natuurcentrum, plaatsvervangend voorzitter), Marian Gerard (Provinciaal Natuurcentrum), Grete De Maeyer (Provincie Vlaams-Brabant), Didier Huygens (Provincie Oost-Vlaanderen), Johan Mahieu (Provincie West-Vlaanderen), Wiel Poelmans (Provincie Noord-Brabant), Theo Reinders (Provincie Nederlands Limburg), Paul Van der Sluys (Vlaamse Landmaatschappij), Alex Wieland (Stichting Landschapsbeheer Zeeland), Joris Wils (Provincie Antwerpen). Projectbureau: Marian Gerard (Provinciaal Natuurcentrum, voorzitter), Ella Baert (Provinciaal Natuurcentrum, plaatsvervangend voorzitter), Arnold Bakker (Provincie Nederlands Limburg), Grete De Maeyer (Provincie Vlaams-Brabant), Dieter Depraetere (Inagro vzw), Kristof De Rous (Provinciale Landbouwkamer voor OostVlaanderen), Joep Fourneau (Regionaal Landschap Lage Kempen vzw), Esengul Glpek (Provinciaal Natuurcentrum), Mieke Hoogewijs (Provincie Antwerpen), Marion Liberloo (Vlaamse Landmaatschappij), Johan Mahieu (Inagro vzw), Steven Montfoort (Provincie Noord-Brabant), Inge Nevelsteen (Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw), Els Peusens (Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw), Wiel Poelmans (Provincie Noord-Brabant), Joke Rymen (Provincie Belgisch Limburg, Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw), Jan Stevens (Provinciaal Natuurcentrum), Dirk Vandenbussche (Provincie Antwerpen), Wim Vandenrijt (Vlaamse Landmaatschappij), Luc Vande Ryse (Provinciale Landbouwkamer voor OostVlaanderen), Bernard van Dongen (Provincie Noord-Brabant), Freek van Vegchel (Provincie Nederlands Limburg), Wouter Vuylsteke (Provincie West-Vlaanderen), Alex Wieland (Stichting Landschapsbeheer Zeeland). Projectsecretariaat: Marian Gerard (Provinciaal Natuurcentrum, algemene cordinator Solabio), Esengul Glpek (Provinciaal Natuurcentrum, administratieve cordinator Solabio),

biodiversiteit in landbouwgebied
LESSEN UIT SOLABIO

woord vooraf
In 2000 hebben de Europese staatshoofden besloten om actie te ondernemen tegen het verlies aan biodiversiteit. De Countdown 2010 werd ingezet, het aftellen tot het einde van 2010, het moment waarop dat verlies zou stoppen. In 2010 moesten we spijtig genoeg vaststellen dat die ambitieuze doelstelling niet werd gehaald. De achteruitgang van de biodiversiteit bleef, en is nog steeds, een actueel probleem waarvoor steeds meer instanties binnen en buiten Europa zich willen inzetten. Ook in Vlaanderen en Nederland plaatsen beleidsverantwoordelijken het behoud en de verbetering van de biodiversiteit hoog op hun agenda. Tijdens de COP10 in Nagoya werd aangegeven dat meer en efficintere inspanningen nodig zijn om het tij te keren, maar ook dat samenwerking een essentile succesfactor is. Want de natuur heeft iedereen nodig, natuurbeheerders, landbouwers, bedrijven, burgers, Dit viel bij de provincie Belgisch Limburg niet in dovemansoren. Voortbouwend op haar reeds bestaande succesvol biodiversiteitsbeleid gestoeld op de samenwerking met diverse partners nam Limburg het initiatief om de krachten en de kennis van verschillende organisaties uit Vlaanderen en Nederland, van lokale organisatie tot hogere overheidsinstanties, samen te brengen. Dit om kansen te creren voor de biodiversiteit en te werken aan een beter biodiversiteitsbeleid. Onder impuls van Interreg IVA ontstond het grensbreed project SOorten en LAndschappen dragers voor BIOdiversiteit dat 27 organisaties groepeert, gespreid over de vijf Vlaamse en drie Nederlandse provincies. Het uitgangspunt: met vereende krachten streven naar betere en snellere resultaten op het terrein. Op hun beurt nodigden de SOLABIO-partners landbouwers, bedrijven, gemeenten en tal van actoren uit om deel te nemen. Het was een hele uitdaging om een project van deze omvang, met zo een grote diversiteit aan partners, te cordineren. Maar het was de moeite waard! Drie en een half jaar werking, resulteerde in een veelheid aan acties en initiatieven voor de biodiversiteit, bovenop de enorme rijkdom aan kennis en ervaringen. Alle resultaten en ondervindingen van SOLABIO voorstellen, is onbegonnen werk. Na een weloverwogen evenwichtsoefening bundelden wij de belangrijkste ervaringen, de vragen en de kansen rond de meest besproken themas in zeven thematische publicaties. Ik hoop dat ze een bron van inspiratie mogen zijn voor iedereen die in de grensregio VlaanderenNederland en ver daarbuiten, wil meewerken aan een sterke toekomst voor onze biodiversiteit. Ik ben ervan overtuigd dat deze publicaties en de discussies die de SOLABIO-partners voerden, nieuwe gedachtewisselingen en initiatieven zullen genereren. SOLABIO smeedde banden tussen mensen van verschillende organisaties, zelfs van verschillende sectoren. Misschien is dat, naast alle realisaties op het terrein, n van de sterkste resultaten van het project. Beleidsverantwoordelijken op Europees, landelijk en regionaal niveau kunnen er ongetwijfeld inspiratie uit putten om in de toekomst beleidsintegrerende initiatieven te ontplooien voor het behoud en de versterking van onze biodiversiteit. Namens de hele SOLABIO-ploeg wens ik u veel leesplezier.

VLM

Frank Smeets gedeputeerde provincie Belgisch Limburg en voorzitter van SOLABIO

Colofon Deze publicatiereeks is het eindresultaat van het INTERREG IVA project SOorten en LAndschappen als dragers voor BIOdiversiteit (SOLABIO). Het project is een initiatief van de Provincie Belgisch Limburg en het Regionaal Landschap Lage Kempen vzw, in samenwerking met Provincie Antwerpen, Provincie Nederlands Limburg, Provincie Noord-Brabant, Provincie VlaamsBrabant, Provincie Oost-Vlaanderen, Provincie West-Vlaanderen, de Vlaamse Landmaatschappij, Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw, Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren
Inagro VLM Harvey van Diek

vzw, Natuurpunt Beheer, Agentschap voor Natuur en Bos, Limburgs Landschap, Natuurpunt Studie, Vereniging Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Stichting Noordbrabants Landschap, Brabant Water, Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO), Regionaal Landschap Dijleland vzw, Regionaal Landschap Noord-Hageland vzw, Regionaal Landschap Zuid-Hageland vzw, Kempens Landschap vzw, Inagro (voormalig PROCLAM en PIVAL-POVLT), Provinciale Landbouwkamer voor Oost-Vlaanderen (PLBK) en Stichting Landschapsbeheer Zeeland. Auteurs Dieter Depraetere, Marion Liberloo, Inge Nevelsteen Hoofdredactie Marian Gerard Tekstverbetering & advies Ella Baert, Rita Bogaerts, Michal Cassaert, Wico Dieleman, Wouter Dekoninck, Kristof De Rous, Olivier Dochy, Linda Dorissen, Eliane Erens, Stijn Leestmans, Joke Rymen, Jochem Sloothaak, Eugne Stassen, Jan Stevens, Femke Temmerman, Dirk Vandenbussche, Wim Vandenrijt, Pieter Verdonckt, Freek Verdonckt, Alex Wieland, Frans van Zijderveld. Tekstredactie www.pantarein.be Redactieraad Arnold Bakker, Grete De Maeyer, Dieter Depraetere, Kristof De Rous, Joep Fourneau, Marian Gerard, Marion Liberloo, Steven Montfoort, Els Peusens, Wiel Poelmans, Jan Stevens, Johan Van den Broek, Dirk Vandenbussche, Wim Vandenrijt, Alex Wieland Grafische vormgeving Huisstijl SOLABIO: Nocus Creatie en layout: Pantarein & Artoos Communicatiegroep Fotografie Cover: PLBK, Vilda - Yves Adams, VLM, Hans Roosen Druk Artoos Communicatiegroep Verantwoordelijke uitgever: Frank Smeets, voorzitter Regionaal Landschap Lage Kempen vzw Regionaal Landschap Lage Kempen, Grote Baan 176, B-3530 Houthalen-Helchteren Depotnummer: D2012/10.676/4

12

27

Landbouw en biodiversiteit, hoe worden ze weer bondgenoot? Boer En Natuur als SOLABIO-hefboom Een kijk op de maatregelen Aanpak bij inrichting, beheer en monitoring Samenwerking tussen instanties en kennisuitwisseling in het SOLABIO-netwerk

2 3 4 5

6 Conclusies

Worden landbouw en biodiversiteit weer bondgenoten?


Landbouw is n van de belangrijkste gebruikers van het Europese platteland. Eeuwenlang was die landbouw uitgesproken kleinschalig en deed zo waardevolle landschappen en een rijke biodiversiteit ontstaan. Maar naarmate de Europese landbouw - in de tweede helft van de twintigste eeuw - grootschaliger en intensiever werd, gingen biodiversiteit en landschap achteruit. Het plattelandontwikkelingsbeleid van vandaag zoekt opnieuw een evenwicht tussen landbouw en landschap, natuur en milieu. Die uitdaging is het uitgangspunt van de SOLABIO-hefboom Boer en Natuur.

Een traditioneel evenwicht


Liefst 90 % van het grondgebied van de Europese Unie is platteland, meer dan de helft daarvan is in landbouwgebruik. De Europese biodiversiteit is dan ook in hoge mate verbonden met de agrarische landschappen. Die zijn doorheen de eeuwen gebeeldhouwd door de traditionele landbouwactiviteiten. Zo deden heggen, hagen en houtkanten vroeger dienst als beschutting voor vee en afbakening van gronden. Ze werden ook gebruikt om waterzieke gronden droog te trekken, en er toch nog opbrengst (houtige biomassa) uit te halen. Die eeuwenlange kleinschalige landbouw heeft op het Europese platteland een rijke diversiteit aan leefgebieden gecreerd. Dat gevarieerde landschap maakte van het

platteland een thuishaven voor tal van soorten. Vogels uit de Europese heide- en steppegebieden pasten zich bijvoorbeeld aan, zodat ze wisten te overleven op akkers en weides. Doorheen de eeuwen groeide zo een natuurlijke synergie tussen landbouw en biodiversiteit. Vele agrarische soorten kunnen niet zonder landbouw, en omgekeerd maakt ook de landbouw nuttig gebruik van soorten. Heel wat landbouwgewassen zijn bijvoorbeeld afhankelijk van bestuiving door insecten, en nuttige insecten bestrijden op een natuurlijke manier plagen. Terwijl tal van vogels dan weer de insectenpopulatie in evenwicht houden.

De biodiversiteit in de lappenmand
Na de Tweede Wereldoorlog werd die harmonie op het platteland echter verstoord. Door de gewijzigde verwachtingen in de samenleving en onder impuls van de Europese regelgeving, onderging de landbouw een echte metamorfose. Stap voor stap evolueerde de landbouw van een kleinschalige activiteit, afhankelijk van natuurlijk evenwicht en biodiversiteit, naar een intensieve bedrijvigheid op grotere schaal, waarin gesubsidieerde productie centraal stond. De impact op de biodiversiteit en het landschap was enorm. Vooral akker- en weidevogels krijgen rake klappen, hun populaties gaan in heel Europa achteruit. Maar ook in het algemeen heeft de biodiversiteit in het agrarische gebied veel van haar pluimen verloren. Vele soorten zijn kwetsbaar of zelfs verdwenen. Ook in het grensgebied van Vlaanderen en Nederland, een streek met nogal wat landbouw, ligt de biodiversiteit in de lappenmand.

VLM

Olivier Dochy

Verbreding als oplossing


Om milieuproblemen te verhelpen en de achteruitgang van de biodiversiteit op het platteland te stoppen, is het landbouwbeleid van de Europese Unie sinds het einde van de twintigste eeuw ingrijpend gewijzigd. Landbouwsubsidies bestaan nog altijd, maar ze zijn selectiever geworden. Hervormingen hebben geleid tot productiebeperkingen en het ontstaan van een plattelandsontwikkelingsbeleid. Dat stimuleert de landbouwer om niet alleen voedsel te produceren, maar ook zorg te dragen voor het milieu en de natuur op het platteland . Landbouwers vervullen tal van taken: ze produceren voedsel en andere landbouwproducten, ze beheren het landschap en beschermen de natuur, en bieden ook recreatie en toerisme aan. Landbouw kan dus een stevige hand helpen om het platteland opnieuw natuurlijker te maken en er de biodiversiteit te herstellen. Een natuurlijk ingericht en duurzaam gerund bedrijf past helemaal in deze bredere maatschappelijke context van de landbouw.

zoals beheerovereenkomsten. Ook intermediaire organisaties, zoals de Regionale Landschappen in Vlaanderen en de Agrarische Natuurverenigingen in Nederland, ondernemen acties op het terrein en zetten campagnes op. De nadruk van veel van die herstelacties ligt op kennisuitwisseling en het betrekken van landbouwers. De plattelandsbewoners van vandaag zijn immers vaak vervreemd van hun natuurlijke omgeving en de soorten die er thuis zijn. Belangrijke kennis van biodiversiteit op de weilanden en akkers, en tradities in agrarisch natuurbeheer gingen op die manier verloren. Het is duidelijk dat de beweging naar een evenwichtige plattelandseconomie niet zonder de hulp van de landbouwers zelf kan: zij moeten de maatregelen uitvoeren. Om echt aan te slaan, is het belangrijk dat maatregelen die inspanningen vragen van de landbouwer, ook vlot te integreren zijn in zijn bedrijfsvoering. Om competitief te blijven, moet de landbouwsector voortdurend moderniseren. Bij het uitwerken van acties is het belangrijk om aandacht te hebben voor die economische realiteit. De uitdaging is om deze nieuwe landbouw in evenwicht met landschap, natuur en milieu te ontwikkelen. Dat is precies de focus van de hefboom Boer en Natuur binnen SOLABIO: samen met de plattelandsondernemers op zoek gaan naar de beste manieren om landbouw en biodiversiteit tot een win-win te brengen.

In de bres voor de biodiversiteit op het platteland


Heel wat organisaties, overheden, verenigingen en privondernemingen nemen het initiatief om het natuurlijke evenwicht op het platteland te herstellen. Niet door de klok terug te draaien, maar door kansen te geven aan een multifunctionele landbouw, waarin biodiversiteit weer een plaats krijgt. Verschillende overheden verlenen hun steun met subsidiesystemen,

Boer en Natuur als Solabio-hefboom


Het landbouwgebied is een thuishaven voor vele dieren en planten, een belangrijke hefboom dus om de biodiversiteit in zijn totaliteit op te krikken. De hefboom Boer en Natuur koos bewust voor een breed werkterrein en opvallend diverse experimenten. Sommige maatregelen mikken op een betere basiskwaliteit van het landbouwgebied, andere spelen dan weer in op de specifieke behoeften van welbepaalde soorten, zoals akker- en weidevogels. De rode draad van Boer en Natuur is samenwerking met landbouwers n kennisuitwisseling tussen organisaties.

Boer en Natuur kort


Boer en Natuur is n van de vier hefbomen of leidthemas van het project SOLABIO. Net zoals het globale project, heeft ook de hefboom Boer en Natuur tot doel om de biodiversiteit in de grensregio Vlaanderen-Nederland te stimuleren en om bij te dragen tot een breed gedragen, beter toepasbaar biodiversiteitsbeleid. De klemtoon van Boer en Natuur lag daarbij op het stimuleren van de biodiversiteit in het agrarisch landschap. De aanpak volgt de algemene werkwijze van SOLABIO, waarbij de projectpartners: concrete maatregelen op het terrein realiseren en nieuwe technieken uitproberen om - samen met de landbouwers - de landschapswaarden en de biodiversiteit in het agrarisch gebied te verhogen. kennis en ervaringen uitwisselen om de bestaande werkwijzen te verbeteren, beter samen te werken met de lokale actoren en kansen voor de toekomst te detecteren.

hebben de partners van Boer en Natuur op die manier een veelheid aan maatregelen op het terrein uitgevoerd, verspreid over zon 86 locaties.

Kleinschalig n grootschalig
Boer en Natuur mikt op het stimuleren van de biodiversiteit, zowel in kleinschalige als in grootschalige agrarische landschappen. Typisch voor kleinschalige agrarische landschappen zijn kleine landschapselementen (KLE), zoals houtkanten, knotbomen, hoogstamboomgaarden, poelen, enzovoort. Kleinschalige landschappen zijn daardoor erg gevarieerd en vormen zo een belangrijk leefgebied voor soorten zoals eikelmuis, geelgors, bruine vuurvlinder of kamsalamander. Eigen aan grootschalige agrarische landschappen zijn de weidse, meer eenvormige vlakten met akkers of weilanden. Ze vormen het leefgebied van bijvoorbeeld veldleeuwerik, grauwe gors, grutto of kievit. Om de kwaliteit van beide types landschappen te herstellen, realiseerde Boer en Natuur projecten in klein- n grootschalige landschapstypes. Van de 38 projecten vonden er 14 plaats in kleinschalige agrarische landschapen en 24 in grootschalige agrarische landschappen.

Maatregelen op het terrein


Enkele cijfers
Binnen Boer en Natuur hebben tien Vlaamse en drie Nederlandse SOLABIO-partners samen 38 acties uitgevoerd die via concrete terreinrealisaties de agrarische biodiversiteit in de grensregio Vlaanderen-Nederland stimuleren. Elk bundelde telkens een reeks terreinrealisaties, verspreid over verschillende locaties. De Stichting Instandhouding Kleine Landschapselementen (IKL) bijvoorbeeld, heeft in het kader van n actie, in veertien Nederlands Limburgse gemeenten poelen aangelegd, boomgaarden hersteld en houtkanten aangeplant. Samen

Basiskwaliteit n soorten
Bij de keuze van hun acties hebben de partners zowel ingezet op het verhogen van de basiskwaliteit van het agrarisch landschap, als op het uitvoeren van specifieke, soortgerichte maatregelen. Betere basiskwaliteit. De grensregio VlaanderenNederland wordt intensief gebruikt. Natuur komt

actie in grootschalig agrarisch landschap actie in kleinschalig agrarisch landschap acties rond economische return Nederlandse provincies Vlaamse provincies

Overzicht van de locaties waar de acties van Boer en Natuur werden uitgevoerd.

vooral voor in combinatie met andere functies van de open ruimte, zoals landbouw. De natuurwaarde van de landschappen in landbouwgebied is sterk versnipperd. Heel wat soorten ondervinden daardoor moeilijkheden om te voldoen aan hun basisbehoeften en om zich te verplaatsen in het landschap. De partners van Boer en Natuur hebben met verschillende acties bijgedragen tot het herstel van de algemene kwaliteit van het landschap, bijvoorbeeld door het aanleggen van akkerranden en diverse kleine landschapselementen. Dit soort acties zijn een basisvoorwaarde om de biodiversiteit op het platteland te versterken. Soorten stimuleren. Verscheidene dieren of planten die gebonden zijn aan het agrarische gebied, hebben welbepaalde behoeften. Door de veranderingen in de landbouw en op het platteland hebben deze soorten het moeilijk. Daarom werden ook specifieke acties uitgewerkt, die deze soorten een duwtje in de rug geven. In het open agrarische landschap lag de focus van de SOLABIOpartners op akkervogels, weidevogels en nuttige insecten. Voor die soortengroepen hebben de partners samen om

en bij de 475 hectare aan agromilieumaatregelen ingezet. Voorbeelden van zulke maatregelen zijn perceelsranden voor weidevogels, vogelvoedselgewaspercelen en zogenaamde duo- en trioranden voor akkervogels, en diverse types bloemenranden. In het kleinschalige agrarisch landschap werden gerichte maatregelen ingezet voor heel diverse soorten. Zo werden bijvoorbeeld nestkasten geplaatst voor steenuil en eikelmuis, of werden specifieke houtkanten aangelegd voor sleedoornpage.

Nieuwe maatregelen en technieken


Bij het uitvoeren van terreinacties werden vaak bestaande maatregelen en methoden ingezet. Vooral in projecten waar kleine landschapselementen werden aangelegd om de basiskwaliteit van het landschap te verhogen. Maar de grootste uitdagingen van Boer en Natuur waren de experimenten die op het terrein werden uitgevoerd. In nauwe samenwerking met de landbouwers en andere gebruikers en beheerders van het landbouwgebied, hebben de SOLABIOpartners in totaal 41 van deze proefprojecten uitgewerkt, verspreid over verschillende locaties. Deze experimenten verkenden nieuwe maatregelen en innovatieve systemen,

waarbij bestaande landbouwmethoden aangepast worden ten voordele van agrarische soorten. Telkens werd het nut van de maatregel voor het behoud van de biodiversiteit uitgetest, alsook zijn inpasbaarheid in de agrarische bedrijfsvoering. In Boer en Natuur werden verder instrumenten ontwikkeld die goed zijn voor de biodiversiteit, maar ook het inkomen van de landbouwer ten goede komen. Om agrarisch natuurbeheer te doen slagen, zijn de laatste jaren immers heel wat subsidiemogelijkheden in het leven geroepen. Die systemen vergoeden landbouwers voor het inkomen dat ze verliezen door hun bedrijfsvoering aan te passen ten voordele van de biodiversiteit. Toch zou het duurzamer zijn, mocht de bescherming van soorten niet enkel afhangen van overheidssteun. Enkele SOLABIO-partners gingen daarom op zoek naar mogelijkheden om economische return te genereren uit agromilieumaatregelen, zodat de toepasbaarheid van die maatregelen niet meer volledig afhangt van subsidies. De proefprojecten in Boer en Natuur varieerden erg in doelstelling, aanpak en omvang. Maar ze waren allemaal, elk op hun eigen manier, vernieuwend. Een aantal van die projecten worden in deze publicatie verder aangeduid als cases. Als leerexperimenten krijgen ze hier uitgebreid aandacht.

Kennisuitwisseling
Samen met lokale partners. De experimenten van Boer en Natuur verliepen steeds in nauwe samenwerking met de plaatselijke landbouwers. Hoe passen de maatregelen in de bedrijfsvoering? Welke noden en behoeften hebben landbouwers? Hoe verloopt zon samenwerking concreet? Daarover leverden de experimenten veel interessante kennis op. Daarnaast werden binnen Boer en Natuur tal van infomomenten georganiseerd om de bekendheid van de bestaande en nieuwe agromilieumaatregelen te vergroten. Ook andere instanties, zoals gemeenten, jachten natuurverenigingen, of imkers werden betrokken. In totaal werden door de partners van Boer en Natuur minstens 50 infoavonden en excursies, 13 demomomenten en 6 cursussen georganiseerd. Daarnaast verspreidden de partners brochures en folders en spraken ze landbouwers persoonlijk aan om hen te stimuleren agromilieumaatregelen toe te passen. Naar schatting werden zo minstens 2 800 landbouwers en landeigenaars bereikt. Boer en Natuur bouwde dus aan een breed draagvlak om het agrarische landschap te herstellen en de typische biodiversiteit die ermee verbonden is te beschermen. Kruisbestuiving en zelfevaluatie. Zowel de Vlaamse als de Nederlandse SOLABIO-partners ondervinden het verlies aan biodiversiteit en de achteruitgang van waardevolle agrarische landschappen aan den lijve. Het loont dan ook de moeite om samen te werken en ervaringen uit te wisselen over de grenzen heen. Daarom trok SOLABIO voluit de kaart van kennisdeling. Zo kon de aanwezige kennis gebundeld en gestructureerd worden.Tijdens vijf thematische netwerkmomenten, wisselden de partners van SOLABIO onderling kennis en ervaringen uit over de technische en praktische aspecten van diverse agromilieumaatregelen. Zo werd tijdens het trefmoment Zin en onzin van zaadmengsels kennis uitgewisseld over de pros en contras van verschillende zaadmengsels. Ook bestaande benaderingen, subsidiesystemen en instrumenten werden tijdens de netwerkmomenten kritisch gevalueerd. De partners van SOLABIO slaagden er zo in om heel wat kansen en knelpunten rond agrarisch natuurbeheer bloot te leggen.

Het kader van Boer en Natuur is nu geschetst. In het volgende hoofdstuk tonen we hoe dit kader in de praktijk werd gebracht: we presenteren een bloemlezing uit de realisaties op het terrein en de innovatieve projecten.

Freek Verdonckt

Een kijk op de maatregelen


Hoe leggen we het beste akkerranden aan voor akkervogels? Wat is het belang van loopkevers als natuurlijke plaagbestrijders? Deze en nog veel meer vragen kwamen in SOLABIO aan bod. We stellen hier een greep voor uit de waaier aan acties en experimenten. Eerst geven we een overzicht van de maatregelen die werden uitgevoerd om de basiskwaliteit van het agrarisch landschap te verbeteren. Daarna lichten we de ervaringen toe die de partners opdeden bij het uittesten van nieuwe soortgerichte maatregelen.

Groenblauwe dooradering
Kleine landschapselementen: hotspots voor de biodiversiteit
Kleine landschapselementen zijn kleinschalige, halfnatuurlijke structuren in het landschap: bomenrijen, heggen, houtkanten, fruitboomgaarden, drinkpoelen, sloten Oorspronkelijk hadden deze groen-blauwe elementen tal van functies voor de mens, maar in de moderne landbouw zijn ze minder en minder van tel. Daardoor zijn kleine landschapselementen stelselmatig zeldzamer geworden in het landschap. Voor de biodiversiteit is dit een groot verlies. Want hoe beperkt ze ook zijn in omvang, voor de biodiversiteit spelen ze een rol van betekenis. Deze groene elementen vormen immers voor heel wat kleine dieren en planten een schuiloord. Het zijn bovendien als het ware natuurlijke stapstenen, die hen van het ene naar het andere groene gebied loodsen. Om de basiskwaliteit van het agrarische landschap op te krikken, hebben de SOLABIO-partners binnen Boer en Natuur tal van kleine landschapselementen aangelegd en beheerd. Zo legden de Regionale Landschappen Lage Kempen, en Kempen en Maasland vooral houtkanten aan, en planten de Regionale Landschappen Haspengouw en Voeren, Noord-Hageland en Zuid-Hageland verschillende hoogstamboomgaarden. IKL legde onder meer poelen en stenen muurtjes aan en het Regionaal Landschap Dijleland legde zich onder andere toe op het beheer van holle wegen en knotbomen.

Samen hebben de SOLABIO-partner in Boer en Natuur:

55,5 km 2,71 km 35 2 977 251 2,6 ha 11 98 3,4 km

Hagen of houtkanten aangeplant of onderhouden Holle wegen ingericht Collectieboomgaarden aangelegd of hersteld Bomen aangeplant of hersteld Bomen geknot Bosranden op overgang met landbouw beheerd Stapelmuurtjes aangelegd Poelen hersteld of aangelegd Sloten hersteld

Ook de sloten en grachten in landbouwgebied verbinden landschappen met elkaar. Ze lokken heel wat soorten, op voorwaarde dat ze goed beheerd worden. De Provinciale Landbouwkamer voor Oost-Vlaanderen (PLBK) onderzocht hoe sloten in historisch permanente graslanden op een ecologische manier geruimd kunnen worden en op welke manier ze ecologisch te beheren zijn. Dit project wordt verderop voorgesteld als een case. De projecten en ervaringen van de SOLABIO-partners met het aanplanten en beheren van houtkanten en bosranden worden beschreven in het boekje Houtkanten en bosranden: paden voor de natuur. Ook het achterstallige beheer van knotbomen wordt in die publicatie besproken. De ervaringen van de partners rond het aanleggen van poelen komen aan bod in de publicatie Water als trekpleister voor soorten.

Case blauwe dooradering

Boeren in de bres voor sloten


PLBK

Paspoort
Wat? In samenspraak met de landbouwers werden 2 kilometer private en niet-geklasseerde sloten en grachten geruimd in historisch permanent grasland in Dendermonde (Oost-Vlaanderen). Er werden ook sloten gemaaid. Doel? Typische planten- en diersoorten die thuishoren in ondiepe sloten in historisch permanent grasland opnieuw kansen geven n de voordelen van maaibeheer aantonen. Trekker Provinciale Landbouwkamer voor Oost-Vlaanderen (PLBK) In samenwerking met Regionaal Landschap Schelde Durme (RLSD)

gewasbeschermingsmiddelen, en als leefgebied voor soorten. Het onderhoud van niet-geklasseerde waterlopen is de verantwoordelijkheid van de eigenaar of de gebruiker van de aanpalende gronden. Ook de eerste meter naast de sloot is eigendom van de landbouwer. Deze is verplicht die strook te onderhouden. Helaas hebben de landbouwers niet meer de tijd of de juiste machines om het slib te ruimen, waardoor deze sloten dichtslibben en verlanden. Typische soorten hebben het daardoor hard te verduren. Waaruit bestond het experiment precies? We hebben samen met het Regionaal Landschap Schelde-Durme (RLSD), private en niet-geklasseerde sloten en grachten in historisch permanent grasland geruimd, in samenspraak met negen landbouwers. Met behulp van een rupskraan werden in sloten bij de SintOnolfspolder in Dendermonde het slib en de vegetatie geruimd en op vijf meter van de sloot uitgespreid. De werken werden uitgevoerd door een aannemer van grondwerken, omdat de landbouwers zelf niet over het nodige materiaal beschikten. Aangezien het ging om (achterstallig) onderhoud, was een vergunning niet nodig. Het project focuste in de eerste plaats op de gidssoort kikkerbeet. Andere doelsoorten, gebonden aan stilstaand water dat van nature rijk is aan voedingsstoffen (eutroof), zijn groot blaasjeskruid, kleine en grote modderkruiper, bittervoorn, waterspitsmuis en glassnijder. Het effect van de ruiming op de vegetatie in en rond de sloot hebben we gemeten aan de hand van vegetatieopnames net vr, tijdens en na het ruimen. Daarnaast demonstreerden we met een experiment rond het maaien van sloten welke voordelen maaibeheer biedt voor landbouw n natuur. Hier waren de doelsoorten onder meer gewone smeerwortel, kropaar, peen en scherpe boterbloem. Het maaisel werd verwijderd via een afzuigsysteem, en gebruikt als compost of rechtstreeks op de akker of weide uitgespreid, op zon drie meter van de gracht. Bij twee landbouwers hebben vrijwilligers de plantengroei in de slootkant gemonitord.

Contact Provinciale Landbouwkamer voor Oost-Vlaanderen, Seminariestraat 2, 9000 Gent, tel +32 (0)9267 86 68, landbouw@oost-vlaanderen.be Aan het woord: Kristof De Rous (PLBK, cordinator van de actie)
Waarom startte de provincie Oost-Vlaanderen dit project? Sloten in akkers en weilanden hebben niet alleen een waterafvoerende functie, maar ook een ecologisch belang. Specifieke planten zoals kikkerbeet en groot blaasjeskruid, en ook vissen zoals bittervoorn, voelen zich in de sloten in deze streek thuis. Planten van het zogenaamde kikkerbeetverbond, het verbond van grote fonteinkruiden en de klasse van eendenkroos, krijgen meer kansen wanneer deze sloten op de juiste manier beheerd worden. Ook een goed beheerde slootkant maakt een verschil voor de biodiversiteit en de waterkwaliteit. Slecht beheerde slootkanten veroorzaken erosie in de sloot. Ze verliezen hun functie als buffer van meststoffen en

10

Is er al een merkbaar resultaat? Voordat ze geruimd werden, groeiden er vooral gele lis en rietgras in de sloten en grachten. Kort na de ruiming stond in verschillende sloten opnieuw kikkerbeet en waterdrieblad. Het is dus mogelijk om dichtgegroeide en verlande sloten via een doordacht ruimingsbeheer te herstellen en waardevolle vegetaties opnieuw kansen te geven. We hebben ook bekeken of het deponeren van het ruimingsslib een impact heeft op de plantengroei op de aanliggende strook. We merkten geen grotere onkruiddruk. Dat komt waarschijnlijk omdat de plantensoorten in het ruimingsslib (zoals gele lis en rietgras) niet goed overleven in de drogere omgeving langs de sloot. Ook het maaien van sloten leverde mooie resultaten op. De landbouwers bij wie we dit deel van het experiment uitvoerden waren na het maaien aangenaam verrast door de rijke flora in de weiden. Over een afstand van enkele honderden meters werden wel 75 plantensoorten waargenomen. Die planten trekken ook heel wat nuttige insecten aan. De winst van het maaien voor de landbouw is duidelijk: er is veel minder onkruiddruk vanuit de berm. Zo komen er geen probleemonkruiden voor, die de akker zouden kunnen koloniseren. Krijgt dit experiment nog een vervolg? Plantenexperts van het RLSD zullen de geruimde sloten verder opvolgen. De PLBK zal in samenwerking met het RLSD het project op kleine schaal voortzetten in een nieuw project rond soortenbescherming.

Dos & donts:


Het ruimen van verlande sloten heeft snel een effect op de biodiversiteit en kan doorgaans op een groot draagvlak rekenen bij de landbouwers. Voer de werken enkel uit als de draagkracht van de grond dat toelaat. Diepe rijsporen zie je jaren later nog. Vergeleken met het aanleggen van poelen, is het onderhoud van sloten eenvoudiger te realiseren. Je hoeft er meestal geen vergunning voor aan te vragen en het is bovendien relatief goedkoop. Veiligheidshalve wordt wel geadviseerd om vooraf bij de bevoegde instanties na te vragen of een vergunning vereist is. Maak duidelijke afspraken met de landeigenaar vooraleer de werken uit te voeren. Spreek af wanneer er geruimd mag worden en waar het slib gedeponeerd of uitgespreid mag worden. Leg het geruimde slib niet zomaar aan de overkant van de sloot. Dat perceel kan van een andere landbouwer zijn. Ruim in het najaar, zodat amfibien kunnen paren tijdens de lente en hun eitjes kunnen ontwikkelen in de zomer. Het schonen van sloten dient gefaseerd en kleinschalig te gebeuren. Het is belangrijk dat niet alle vegetatie wordt verwijderd en dat niet alle sloten in een regio tegelijkertijd worden geschoond. Maaien van slootranden is enkel zinvol als het maaisel afgevoerd wordt. Laat je het maaisel liggen, dan werk je de verruiging in de hand. Zo ontstaat een ruige, soortenarme vegetatie en dat is uiteraard niet de bedoeling. Je krijgt de beste resultaten als randenbeheer gecombineerd wordt met het verschralen van de taluds. Maak goede afspraken met je aannemer en bespreek de uit te voeren werken in detail. Vaak is maatwerk nodig. Een verkeerde manier van werken kan schade toebrengen aan de sloot.

PLBK

11

VLM

Beheerovereenkomst grasgang erosie (Vlaams Brabant)

Akkerranden: een thuishaven voor akkersoorten


Akkerranden zijn stroken aan de rand of doorheen het landbouwperceel, die niet bedoeld zijn om te produceren, maar waar milieukwaliteit en biodiversiteit centraal staan. Akkerranden zijn om vele redenen nuttig. Naast een waterloop, houtkant of heg vormen ze een buffer tegen bestrijdingsmiddelen en meststoffen. Ze beletten ook dat bodemdeeltjes door erosie van de akkers afspoelen. Daarnaast zijn ze vaak een prima leef- en broedplek voor de typische soorten van het landbouwgebied, zoals akkervogels, n doen ze dienst als natuurverbinding. Bovendien fleuren bloemrijke akkerranden het landschap op en maken het aantrekkelijk voor voorbijgangers en toeristen. Maar de toegenomen gronddruk en mestafzet en de opkomst van moderne machines zorgen ervoor dat alle hoeken en kanten van een perceel bewerkt worden, zelfs de moeilijkst bereikbare overhoeken. Akkerranden die nuttig zijn voor de biodiversiteit komen daardoor steeds minder voor. O m d e b a s i s kwa l i te i t va n d e n a t u u r i n h e t landbouwgebied te verhogen en kansen te creren voor akker- en weidevogels en nuttige insecten, hebben veel SOLABIO-partners akkerranden aangelegd. De focus lag daarbij op het ontwikkelen en testen van nieuwe types akkerranden voor soorten. Verschillende partners hebben gexperimenteerd met het aanleggen van

multifunctionele akkerranden, die meer dan n doel hebben. Zo hebben Inagro en het Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren samen met jagers (van twee wildbeheereenheden) en vier natuurverenigingen 7,36 hectare aan randen aangelegd die zowel akkervogels als wild aantrekken. Daarnaast cordineerde het Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren ook het aangepast beheer van graserosiestroken van de stad Sint-Truiden. In overleg met de stad Sint-Truiden, de Watering van Sint-Truiden en enkele experts werd afgesproken dat deze erosiestroken beheerd zullen worden als duoranden (waarbij de korte strook gemaaid werd vr 15 april en na 15 augustus). Hierdoor bieden ze, naast hun erosiewerende functie, ook nestgelegenheid en dekking aan akkervogels. Het succes van akkerranden hangt voor een groot stuk af van hoe ze worden aangelegd en beheerd. Komen de randen niet goed op en bevatten ze meer onkruiden dan ingezaaide soorten, dan zullen de landbouwers ze snel als vuil of verwilderd bestempelen. Dat is een aandachtspunt voor beleidsmakers n beheerders. SOLABIO-lessen voor akkerranden SOLABIO toonde aan dat er heel wat komt kijken bij de aanleg en het beheer van akkerranden en dat een gouden formule niet bestaat. Creatief maatwerk blijkt de sleutel te zijn. Akkerranden kunnen bijvoorbeeld ingezaaid worden

12

met graan, als voedsel voor akkervogels of insecten, maar ook met een mengsel van gras en kruiden of met een puur bloemenmengsel. De samenstelling van het zaaigoed hangt af van wat men wil bereiken. Maar onafhankelijk van de doelstelling van een rand, zijn er toch algemene lessen te trekken uit de ervaringen van de projectpartners. Enkele vuistregels: 1. Kies het juiste mengsel. Bij het selecteren van het bloemenmengsel vermijd je het best soorten die waardplant zijn voor mogelijke plagen in de teelt ernaast. Kruisbloemigen zaai je bijvoorbeeld beter niet naast kolen. Ook agressieve akkeronkruiden die bij roterende randen of op het aanliggende perceel veronkruiding kunnen veroorzaken, zaai je beter niet in. Van sommige dominante soorten in het mengsel houd je het aandeel best voldoende laag, opdat die soort niet gaat overwoekeren. Zo had een aantal SOLABIO-partners problemen met het overheersen van gele mosterd. Algemeen gesproken zorgen grazige akkerranden zelden voor veronkruiding in het aanpalende gewas in gangbare landbouw, op voorwaarde dat de strook goed wordt aangelegd. Dat bleek uit een SOLABIO-studie van de Katholieke Hogeschool Kempen (KHK), (ref. 1). 2. Bloemen mengen met granen: waarom en hoe? Een mengsel van granen en bloemen biedt het voordeel dat de njarige bloemen steun vinden tegen de sterke graanhalmen en bij regenbuien of wind niet tegen de grond gaan liggen. Het overstaande graan levert voedsel voor akkervogels en kleine zoogdieren in de winter, wat dan weer roofvogels aantrekt. Nochtans is het niet eenvoudig om granen en bloemen te mengen in een akkerrand. Dat ondervonden het Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren en de Provinciale Landbouwkamer Oost-Vlaanderen (PLBK). Granen moet je namelijk dieper zaaien, terwijl bloemenzaden meer aan de oppervlakte van het zaaibed moeten liggen. Toch tonen de proeven van de PLBK aan dat graan-bloemenmengsels wel degelijk machinaal in te zaaien zijn. Dat gaat als volgt: eerst wordt het graan ingezaaid op 1 3 centimeter diepte. Dan wordt het bloemenmengsel uitgezaaid en oppervlakkig ingeschoffeld. Granen en bloemenzaden vooraf mengen is geen aanrader: dat zorgt soms voor ontmenging met een niet-uniform zaaibed als gevolg. Wanneer je toch wil proberen gelijktijdig in te zaaien, doe je er goed aan de zaaimachine beetje bij beetje te vullen met een goed gemend graan-bloemenmengsel. Het Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren experimenteert al jaren met bloemrijke akker(graan) randen en stelde een zaadmengsel samen dat al vroeg bloeit in de zomer en goed is voor zowel akkervogels als insecten. Het bloemrijk graanmengsel bestaat enerzijds uit

granen (70 %) zoals zomertarwe, gerst, rogge en haver. Anderzijds zitten er kruiden en oude landbouwgewassen in verwerkt: boekweit, phacelia, luzerne, bernagie, kleine zonnebloem, inkarnaatklaver, koriander, vlas, bladrammenas en rode klaver (125 kg/ha). 3. Soorten vragen maatwerk. Akkerranden zullen de landbouwgebonden soorten alleen maar vooruithelpen als ze ook echt inspelen op hun behoeften. Dat vraagt precisie- en maatwerk. Bloemrijke akkerranden voor nuttige insecten leg je bijvoorbeeld het best aan in de buurt van houtige landschapselementen. De insecten kunnen hier overwinteren en zo, na de winter, sneller de bloemenranden en aanpalende akkers koloniseren. Wintervoedsel voor akkervogels wordt dan weer het beste ingezaaid op plekken waar akkervogels van nature graag foerageren. 4. Zaaien: timing is belangrijk. Op welk tijdstip je het best inzaait, hangt af van soort tot soort. Enjarige bloemen zaai je het beste in het late voorjaar, wanneer je niet meer hoeft te vrezen voor vorst. Maar wacht ook niet te lang met zaaien, zo temper je de onkruiddruk. Meerjarige soorten worden in de regel beter ingezaaid na de zomer, in de maand september.

Inge Nevelsteen

13

VLM en Inagro bijvoorbeeld dat koriander als ingezaaide soort hardnekkig kan zijn als de rand na n jaar wordt omgeploegd en er plantui wordt geplant. De koriander kwam weer op, en kon door de gevoeligheid van ui aan herbiciden moeilijk bestreden worden. Nog een reden om akkerranden niet om te ploegen: ook voor nuttige insecten en bodemorganismen is het belangrijk de grond niet te verstoren. Je houdt de perceelsrand dus het best zo veel mogelijk op dezelfde locatie.

Satellietbeelden brengen opbrengst en groeiparameters in kaart. Een boer zal het liefst zijn minst renderende percelen of overhoeken inschakelen in het agronatuurbeheer. Logisch, aangezien de winstmarge hier het kleinst is. Om die minder rendabele percelen te kunnen selecteren, moet de landbouwer wel weten hoeveel elk van zijn percelen op elk moment opbrengt. Hiervoor bestaat een methode: de toestand van gewassen en hun opbrengsten kunnen in kaart worden gebracht aan de hand van satellietbeelden via aardobservatie. Satellietbeelden leveren belangrijke informatie op over de groei van planten en landbouwgewassen, en kunnen helpen om de opbrengsten te bepalen. Met die informatie zijn landbouwers in staat om, wanneer ze maar willen, in te grijpen op de groei van hun gewassen en de productie te maximaliseren. Maar de technologie kan dus ook gebruikt worden om minder productieve zones op hun percelen op te sporen. De SOLABIO-partners maakten kennis met deze innovatieve praktijk tijdens hun bezoek aan de Hope Farm (Cambridgeshire) in Engeland. Daar wordt op bedrijfsniveau gekeken welke perceelzones het minst opbrengen. Vervolgens worden de agromilieumaatregelen op die locaties ingepast. De methode wordt in Vlaanderen en Nederland hier en daar al ingezet, maar is zeker nog niet algemeen gekend bij de landbouwers. Het zijn vooral de grote landbouwbedrijven die een beroep doen op deze technologie. Meer info satellietbeelden: www.seos-project.eu/ modules/agriculture/agriculture-c00-p02.nl.html Meer info Hope Farm: http://www.rspb.org.uk/ ourwork/farming/hopefarm/

5. Breed genoeg. Naast de ligging, het tijdstip waarop je inzaait en de samenstelling van het bloemenmengsel, is ook de breedte van de rand belangrijk. De PLBK OostVlaanderen experimenteerde met stroken van 3 meter. Als beekrand kunnen die in belangrijke mate de afstroom van meststoffen en bestrijdingsmiddelen naar de waterloop verminderen. Bovendien bieden die randen het voordeel dat akkers tijdens het teeltseizoen beter toegankelijk zijn en dat de grachten ecologisch beheerd kunnen worden met maaimachines met een werkbreedte van 3 meter. Voor biodiversiteitsranden wordt echter aangeraden om een rand aan te leggen die minstens 6 meter breed is. De keuze van de breedte is afhankelijk van de doelsoort. Zo is een perceelsrand natuur tussen 6 en 12 meter breed, terwijl de rand voor akkervogels tot 30 meter breed kan zijn. Algemeen kan gesteld worden dat randen van minder dan 6 meter breed meestal minder natuurwinst bieden. Smallere randen worden namelijk te veel benvloed door afspoelende meststoffen en bestrijdingsmiddelen van op het naburige perceel. Bovendien beschermen ze nesten te weinig tegen predatoren, zoals vossen. 6. Niet verhuizen. Laat de akkerranden liggen en roteer ze bij voorkeur niet mee met de teelten. Wanneer je de randen onderploegt, bestaat immers de kans dat ingezaaide soorten terugkeren. Dat kan problemen opleveren met veronkruiding voor de daaropvolgende teelt. In een experiment met njarige bloemenranden bij een landbouwer in het Meetjesland ondervonden de

VLM

14

Maatwerk voor doelsoorten


Algemene maatregelen volstaan niet om bepaalde typische soorten van het landbouwgebied te beschermen. Een soortgerichte aanpak is dan nodig, met aandacht voor de specifieke behoeften van de soort in nood. Boer en Natuur besteedde vooral aandacht aan akkervogels en weidevogels, nuttige insecten en akkerflora. In samenwerking met landbouwers en terreinbeherende organisaties werden diverse maatregelen uitgetest op het terrein. Die maatregelen spelen in op wat deze soorten op verschillende niveaus nodig hebben: op een akkerrand, op een perceel en zelfs in een heel gebied.

Binnen de brede groep van functionele agrobiodiversiteit focusten de SOLABIO-partners op nuttige insecten voor de landbouw. De acties stimuleerden twee groepen: natuurlijke vijanden (zoals zweefvliegen, gaasvliegen en loopkevers) van schadelijke insecten; natuurlijke bestuivers, zoals de honingbijen en de wilde bijen.

Natuurlijke vijanden
Meestal worden schadelijke insecten bestreden met chemische bestrijdingsmiddelen. Deze zijn doeltreffend, vaak makkelijk inzetbaar en relatief goedkoop. Er bestaan echter andere, milieu- en natuurvriendelijkere mogelijkheden. En daarvan is de inzet van de natuurlijke vijanden van schadelijke insecten. Natuurlijke vijanden zijn dieren die zich voeden met andere organismen. Ze zijn van nature aanwezig op en rond de percelen en helpen de boer in de strijd tegen plagen. Een landbouwer die natuurlijke vijanden op de juiste manier integreert in zijn bedrijf, helpt het milieu en de natuur, maar kan er ook financieel voordeel uit halen. De insecten die plagen van landbouwgewassen opeten of parasiteren, omvatten twee groepen: vliegende natuurlijke vijanden, zoals zweefvliegen, gaasvliegen, sluipwespen, lieveheersbeestjes en roofwantsen; in en op de bodem levende natuurlijke vijanden, zoals loopkevers, spinnen, kortschildkevers en duizendpoten.

Nuttige insecten
Bijen en hommels bestuiven gewassen, regenwormen en andere bodemorganismen zorgen voor een goede bodemstructuur, schimmels en bacterin houden de bodemvruchtbaarheid op peil, en bepaalde insecten en spinnen beschermen de gewassen tegen natuurlijke plagen. Deze nuttige organismen voor de landbouw vormen samen de functionele agrobiodiversiteit, of kortweg FAB. FAB omvat alle onderdelen van de biodiversiteit die ecologische diensten leveren aan de landbouw. Deze ecosysteemdiensten zijn van belang voor het ecologisch evenwicht in het landbouwecosysteem en dus voor een duurzame productie. Natuurlijke plaagbeheersing en bestuiving zijn voorbeelden van zulke ecosysteemdiensten.

Enkele nuttige incecten: zweefvlieg (a), gaasvlieg (b), lieveheersbeestje (c) en kortschildkever (d)

Femke Temmerman Femke Temmerman

Femke Temmerman Femke Temmerman

15

Wat hebben natuurlijke vijanden nodig? Natuurlijke vijanden hebben in de eerste plaats voldoende voedsel nodig, en schuil- en broedplaatsen. Bovendien hebben ze veel betere overlevingskansen wanneer de landbouwer geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt. Deze drie voorwaarden worden hieronder toegelicht. En: voldoende voedsel. Dat kan voorzien worden door kruidenrijke bloemenmengsels in te zaaien rond de percelen. Uit de bloemen halen de insecten nectar en stuifmeel, waarin de nodige voedingsstoffen zitten voor hun energie en voortplanting. Ook vaste planten, zoals wilg, sporkenhout of meidoorn, kunnen een belangrijke bron van voedsel zijn. Het juiste bloemenmengsel is cruciaal. Om de natuurlijke vijanden steeds van voldoende voedsel te voorzien, moet er in de periode van mei tot september continu nectar en stuifmeel beschikbaar zijn. Kies dus de juiste mix: een mengsel met zowel vroege als late bloeiers, zodat er tijdens het groeiseizoen continu een voorraad nectar en stuifmeel is. Ook andere elementen spelen mee bij de samenstelling van het mengsel. Ideaal gezien trekken

de bloemen verschillende soorten nuttige insecten aan. Bovendien mogen de bloemen geen waardplant zijn voor ziekten of plagen. Hoe geschikt een bloemensoort is als voedselbron, hangt vooral samen met de bereikbaarheid van de nectar n de samenstelling van de nectar en het stuifmeel. Zweefvliegen, sluipwespen en korttongige bijen hebben erg korte monddelen; ze verkiezen dan ook open bloemen met korte kelkbuizen. Langtongige bijen en hommels kunnen ook aan nectar die dieper in de bloem zit. Vroeg in het seizoen. Zorg vroeg in het seizoen voor voldoende alternatief voedsel. Op die manier zijn de populaties van natuurlijke plaagbestrijders groot op het moment dat plaaginsecten zich snel en massaal vermeerderen in landbouwgewassen. Zorg er bijvoorbeeld voor dat er op de akker al bloemen bloeien in het vroege voorjaar, zoals boekweit. Meerjarig of njarig? Meerjarige bloemenmengsels zijn soms een betere keuze dan njarige mengsels. Tijdens de winter biedt het bloemenmengsel een blijvende dekking voor natuurlijke plaagbestrijders. Meerjarige mengsels moeten maar om de paar jaar worden ingezaaid, maar ze zijn in het algemeen wel duurder dan njarige mengsels.

VLM

16

Bovendien leveren permanente randen met meerjarige mengsels minder problemen op met veronkruiding. Ook wordt de bodem minder verstoord, doordat men niet elk jaar opnieuw ploegt en weer inzaait. njarige mengsels leveren dan weer een snelle en uitbundige bloei in het voorjaar. Het nadeel van meerjarige bloemen is dat ze trager kiemen en dat de concurrentie met gras in de loop van de ontwikkeling van de bloemenrand toeneemt, waardoor het aandeel bloemen sterk kan afnemen. Twee: schuil- en broedplaatsen. De kale akkers in het winterseizoen maken het insecten moeilijk om te overleven. Houtkanten, bosjes, hagen, akkerranden en ruigten zijn voor insecten ideale plekken om te overwinteren. Dichtbij. De afstand tussen akker en overwinteringsplaats mag niet te groot zijn. Nestkasten kunnen helpen. Op plaatsen met weinig natuurlijke overwinteringsmogelijkheden kan een kunstmatige nestgelegenheid een schuilplaats bieden. Een nestkast met stro kan bijvoorbeeld voor gaasvliegen een oplossing zijn. Bloemenrijke randen, een goed idee. Akkerranden met bloemen trekken niet alleen natuurlijke vijanden aan. Door te kiezen voor kleurrijke akkerranden meet de landbouwer zich bovendien een positief imago aan. Bloemenperken of plukranden langs de akker zijn fijn om langs te wandelen of te fietsen. Ook jagers en wildbeheereenheden zijn tevreden. De randen bieden immers ook dekking en voedsel aan jaagbaar wild, zoals patrijzen. Drie: zo weinig mogelijk chemische bestrijdingsmiddelen. Ondoordacht gebruik van gewasbeschermingsmiddelen doodt ook de nuttige insecten op de akker. Hierdoor krijgen ze weinig of geen kans meer om plagen op natuurlijke wijze te onderdrukken. Worden er toch bestrijdingsmiddelen gebruikt, dan zijn selectieve middelen, die de nuttige insecten sparen, de beste keuze. Goed om weten Naast akkerranden zijn ook grasbermen een bron van biodiversiteit. Ze bevatten evenwichtige populaties van bodemdiertjes, die de akker snel kunnen herkoloniseren na een verstoring of een periode van overwinteren (ref. 6). Bermen worden over het algemeen minder verstoord dan akkerranden. Ze krijgen het beste een verschralend en gefaseerd beheer, met aandacht voor de fauna die er leeft.

Wat deed SOLABIO? De VLM demonstreerde op een aantal landbouwbedrijven de praktische uitvoering en het nut van akkerranden om natuurlijke vijanden te stimuleren. Zowel het insectenbezoek als het plaagonderdrukkend effect werd opgevolgd in verschillende studies met externe partners. De partners presenteerden de resultaten tijdens verschillende demodagen aan de landbouwers. De VLM zette, samen met drie landbouwers in Oosten West-Vlaanderen en met het onderzoekscentrum Inagro, een proefproject op met n- en meerjarige bloemenmengsels om vliegende natuurlijke vijanden aan te trekken. Dit FAB-experiment komt verderop aan bod als case. Daarnaast onderzocht VLM in samenwerking met de KHK wat de meerwaarde is van gemengde grasstroken voor akkervogels en erosiestroken naar aantrekken van natuurlijke plaagbestrijders in het gewas (ref. 1 en 5). De VLM liet ook onderzoek uitvoeren naar de rol van loopkevers als plaagbestrijders in de landbouw. Loopkevers kunnen namelijk een belangrijke functie vervullen bij het onderdrukken van plagen, maar tot nog toe zijn ze zeer weinig bestudeerd. In samenwerking met loopkeverspecialist Eugne Stassen, de Katholieke Hogeschool Kempen (KHK), Inagro en het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) werd de toestand van de loopkever op de Vlaamse akkers beter in kaart gebracht. De partners onderzochten ook de rol van akkerranden in de verspreiding van loopkevers (ref. 1, 2 en 5). De PLBK onderzocht in samenwerking met het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO) of njarige bloemenmengsels een betere keuze zijn dan meerjarige permanente grasbermen om natuurlijke vijanden aan te trekken (ref. 6). Uit de studie blijkt dat zowel grasbermen als eenjarige bloemenranden een meer prominente plaats in het landbouwlanschap verdienen.

Femke Temmerman

17

Case natuurlijke vijanden

Bloemenranden stimuleren de natuurlijke plaagbestrijding in het gewas

Femke Temmerman

Paspoort
Wat? Op drie pilootbedrijven werden n- en/of meerjarige bloemenranden aangelegd; het effect op de natuurlijke plaagbestrijding in het aanliggende perceel werd onderzocht. Doel? Bloemenmengsels voor natuurlijke vijanden uittesten in de praktijk; het nut van bloemen-randen voor plaag-beheersing aantonen via monitoring; landbouwers sensibiliseren rond FAB Uitvoerende partner Vlaamse Landmaatschappij (VLM) In samenwerking met Inagro vzw

Aan het woord: Femke Temmerman (onderzoekster Inagro)


Wat is het belang van bloemenranden in de natuurlijke plaagbestrijding? Er zijn in de natuur tal van insecten die zich voeden met andere, schadelijke insecten. Niet alleen lieveheersbeestjes, maar ook de larven van de zweefvlieg bijvoorbeeld doen zich te goed aan bladluizen in het gewas. De sluipwesp is een ander voorbeeld: dat insect legt eitjes in of op plaaginsecten, zoals bladluis, trips, rupsen ... De geparasiteerde plaaginsecten vormen vervolgens het voedsel voor de larven van de sluipwesp. De volwassen zweefvliegen en sluipwespen eten geen insecten, maar voeden zich met nectar, pollen of honingdauw. Hieruit halen ze de nodige suikers en eiwitten voor hun energievoorziening en voor hun voortplanting. Bloemen zijn daarom een belangrijke voedselbron voor deze natuurlijke vijanden. Bij gebrek aan deze voedselbronnen, leven ze minder lang, zijn ze minder vruchtbaar en gaan ze minder efficint op zoek naar plagen. Meerdere studies hebben dit al aangetoond. Bloemen rond de akker zijn dus van onmiskenbaar belang voor deze insecten die helpen plagen te bestrijden in de landbouw. Hoe verliep het proefproject? De VLM startte in 2009 een proefproject bij een aantal enthousiaste landbouwers uit het Meetjesland (OostVlaanderen) en de Oudlandpolder (West-Vlaanderen). Op een aantal percelen werden akkerranden ingezaaid met een specifiek njarig bloemenmengsel. Daarin zaten onder andere soorten zoals voederwikke, korenbloem, boekweit en gele ganzenbloem. Het jaar daarop werd ook

Contact Vlaamse Landmaatschappij (VLM), Afdeling Platteland, Dienst Beheerovereenkomsten, Gulden Vlieslaan 72, 1060 Brussel, tel. +32 (0)2 543 76 17, marion.liberloo@vlm.be

18

n rand ingezaaid met een meerjarig mengsel. Bij de keuze van de soorten en de samenstelling van de mengsels baseerden we ons telkens op reeds beschikbare kennis, vooral uit Nederlands onderzoek. De bedoeling van dit innovatieve project was het effect van bloemenranden te bestuderen op enerzijds de aanwezigheid van natuurlijke vliegende vijanden op de graanakkers, en anderzijds op de bestrijding van bladluizen in de aanpalende percelen met wintertarwe. In de bloemenstroken werden de vliegende insecten bemonsterd met geelgekleurde venstervallen. Daarnaast werd er op regelmatige tijdstippen in de aanpalende graanakker geteld hoeveel bladluizen en natuurlijke vijanden er op de halmen aanwezig waren. Deze tellingen werden uitgevoerd in functie van de afstand ten opzichte van de bloemenranden en in vergelijking met referentiepercelen. Als referentie worden ook percelen met soortenarme grasranden bemonsterd. Wat zijn de resultaten? De eerste resultaten van het onderzoek zijn veelbelovend. Algemeen zagen we een sterkere aanwezigheid van natuurlijke vijanden op de velden met of omringd

door bloemen. Van de aanwezige natuurlijke vijanden vormden de zweefvliegen duidelijk de belangrijkste groep. Andere predatoren die eveneens werden waargenomen, zijn gaasvliegen, lieveheersbeestjes, spinnen en weekschildkevers. De populatie natuurlijke vijanden bouwde op naarmate de dichtheid aan bladluizen in het graan toenam. De piek in de bladluistellingen omstreeks 7 juli kwam overeen met de piek in de aantallen aanwezige eitjes, larven of volwassen natuurlijke vijanden van bladluizen. De populatie vliegende nuttige insecten was in de meeste gevallen in staat om de bladluisdruk in wintertarwe gedurende de zomer te controleren. In de zomer van 2010, vanaf de maand juni, overschreden alle opgevolgde tarwevelden de in Vlaanderen gebruikte schadedrempel voor bladluizen. Volgens het gangbare advies was het dus op dat moment economisch verantwoord om een behandeling uit te voeren tegen bladluizen. Op dat moment zaten er echter nog zeer weinig bladluizen in de aar, en dat is precies de plek waar ze de meeste schade aanrichten. Op de tarwepercelen met bloemenranden of bloemenstroken in het perceel was bovendien de bladluisdruk n week later al gedaald. Op de referentiepercelen naast grasranden, zonder bloemen,

VLM

19

nam de bladluispopulatie pas later sterk af. Waar de natuurlijke vijanden bloemen beschikbaar hebben, blijken bladluizen dus sneller onderdrukt te worden. De ervaringen van de afgelopen twee jaar leerden de landbouwers in het project dat ze niet hoeven te spuiten tegen bladluis als er naar verhouding ook voldoende natuurlijke vijanden in het veld aanwezig zijn. Volgens de resultaten van Nederlands onderzoek blijkt een verhouding predator/bladluis van 1 over 10 in graan een goede richtwaarde te zijn. De beslissing om al dan niet te behandelen gebeurt dan niet meer met de gangbare schadedrempels als referentie, maar wel op basis van een wekelijkse scouting op het veld, waarbij ook de natuurlijke vijanden worden geteld. In deze aanpak liggen zeker kansen om verder af te stappen van standaardadviezen voor chemische bestrijding en meer te evolueren naar een gentegreerde bestrijding. Monitoring is in deze aanpak superbelangrijk.

Samengevat? B l o e m e n ra n d e n m e t d e j u i ste s a m e n ste l l i n g bevorderen de aanwezigheid van natuurlijke vijanden in de aangrenzende akkers. Dat deze nuttige insecten ook daadwerkelijk helpen om plagen tot onder de economische schadedrempel te onderdrukken, is voor een aantal gewassen bewezen, maar niet voor allemaal. In graanpercelen met bloemenranden of -stroken in het gewas kunnen bladluizen voldoende worden bestreden door natuurlijke vijanden. De resultaten en ervaringen in dit pilootproject hebben aangetoond dat een bespuiting tegen bladluis in tarwe niet nodig is als er voldoende natuurlijke vijanden aanwezig zijn. Hierbij moet evenwel genvesteerd worden in kennis en scouting in het gewas. Dat is nodig om de plaagdruk en de aanwezigheid van natuurlijke vijanden in het gewas op te volgen. De ervaringen en kennis uit deze studie zullen gebruikt worden bij het uitwerken van nieuwe pakketten voor beheerovereenkomsten in voorbereiding op PDPO III (het derde Programmadocument voor Plattelandsontwikkeling, dat in 2013 van start gaat).

Dos & donts:


Besteed voldoende zorg en aandacht aan het inzaaien van de strook. Een vals zaaibed aanleggen in maart-april voorkomt een te hoge onkruidconcurrentie bij de start. Dit houdt in dat het zaaibed zaaiklaar gemaakt wordt enkele weken voor het moment dat er gezaaid wordt. Het zaadonkruid kan dan vlot kiemen en 1 2 dagen voor het zaaien kan het onkruid uitgetrokken worden of kan er oppervlakkig geschoffeld worden. Tijdig starten met de zaaivoorbereiding is cruciaal voor een goede opkomst van de bloemenrand. Kies voor meerjarige randen in plaats van njarige roterende randen. Met meerjarige randen bevorder je de natuurlijke opbouw van natuurlijke vijanden in de strook en voorkom je dat de bloemen achteraf onkruiden worden in je perceel. Wanneer je njarige stroken steeds opnieuw aanlegt op dezelfde locatie, draagt dit niet bij aan de populatieopbouw van natuurlijke vijanden en kan het onkruidprobleem in de strook op termijn toenemen. Een bloemenrand kan enkel zijn nut bewijzen als het bespuiten van het gewas met breedwerkende chemische bestrijdingsmiddelen tot een minimum wordt beperkt. Investeer in kennis en monitoring om de plaagdruk en de aanwezigheid van natuurlijke vijanden in het gewas op te volgen.

Femke Temmerman

20

Loopkevers: plaagbestrijders nieuwe stijl

Case nuttige insecten

Aan het woord: Eugne Stassen (loopkeverspecialist), Michal Cassaert (onderzoeker KHK), Wouter Dekoninck (onderzoekerentomoloog KBIN) en Femke Temmerman (onderzoekster Inagro)
Waarom zijn loopkevers belangrijk? Eugne Stassen: Wanneer je een akker van heel dichtbij onder de loep zou nemen, dan zou je versteld staan van wat er allemaal leeft en kruipt op en in de bodem. Bodemdiertjes zoals loopkevers, spinnen, kortschildkevers, roofwantsen, zijn belangrijk om het natuurlijke evenwicht op de akker in stand te houden. Op het menu van deze bodemdiertjes kunnen zowel planten(afval) als andere kleine diertjes staan. Bepaalde loopkevers bijvoorbeeld poetsen als het ware het gewas schoon door schadelijke insecten zoals bladluizen op te eten. Helaas beseffen de meeste landbouwers niet hoe nuttig loopkevers zijn. En ook hier geldt: ongekend is onbemind. In Vlaanderen zijn er maar enkele specialisten die de kennis hebben om deze insecten tot op de soortnaam te determineren. En dat is nu juist zo belangrijk, gezien niet alle soorten loopkevers gewasplagen eten. Niet alle loopkevers zijn dus even nuttig voor de landbouw. Bovendien hangen de levenscyclus, het tijdstip en de plaats van actief foerageren op het veld af van soort tot soort. Wat was de focus van het onderzoek? Eugne Stassen: Over de aanwezigheid van loopkevers op akkers en hun nuttige functie voor de landbouw, is nog maar weinig geweten. Loopkevers overwinteren graag in grazige vegetaties, waar ze beschutting vinden. Wanneer ze na de winter ontwaken, verspreiden ze zich in het voorjaar vanuit hun schuilplaats naar de akkers. De rol van perceelsranden voor loopkevers is nog niet gekend. De VLM heeft daarom onderzoek laten uitvoeren naar de functie en de aanwezigheid van loopkevers in akkers, en naar hun verspreiding vanuit perceelsranden naar de aanpalende akkers.

Luc Crevecoeur

Paspoort
Wat? Met behulp van potvallen en gerichte bemonstering werden de populatie en de diversiteit van loopkevers op enkele landbouwpercelen in Limburg, VlaamsBrabant en West-Vlaanderen in kaart gebracht. de rol van akkerranden als uitvalsbasis voor loopkevers in kaart brengen. Uitvoerende partner Vlaamse Landmaatschappij (VLM)

In samenwerking met Doel? Eugne Stassen (loopkeHet belang van loopkevers verspecialist), KHK, KBIN, als natuurlijke plaagbeInagro vzw strijders onderzoeken en

Contact Vlaamse Landmaatschappij (VLM), Afdeling Platteland, Dienst Beheersovereenkomsten, Gulden Vlieslaan 72, 1060 Brussel, tel. +32 (0)2 543 76 17, marion.liberloo@vlm.be

Welke concrete resultaten heeft jullie onderzoek opgeleverd? Wouter Dekoninck: Op verschillende percelen met perceelsranden verspreid over Limburg, Vlaams Brabant en West-Vlaanderen werden tijdens het groeiseizoen van 2010 en 2011 potvallen geplaatst om de bodemfauna te bemonsteren. Vanaf het vroege voorjaar werden de potten regelmatig leeggemaakt en werd de inhoud op soortnaam gebracht. De potten stonden op verschillende locaties, zowel in de akkerrand als op verschillende afstanden van de rand. Dit om na te gaan welke soorten nu in welke hoeveelheden in de rand of op de akker terug te vinden zijn, en ook om een beter zicht te

21

krijgen op de verplaatsingen van de loopkevers van en naar de akker. Een zeer verrassend resultaat was het enorme aantal loopkevers op de verschillende akkers. Per perceel hebben we in 2010 7 10 000 loopkevers gevangen met potvallen. Deze aantallen liggen opmerkelijk hoger dan de aantallen loopkevers die geregeld worden waargenomen bij gelijkaardige bemonsteringen in natuurreservaten. Het aantal verschillende soorten is doorgaans wel minder dan in natuurreservaten, maar in akkers en akkerranden vinden we een typische en economisch zeer belangrijke loopkevergemeenschap. Dankzij deze studie hebben we nu een goed overzicht van de loopkevers die typisch zijn voor akkers. De soort Pterostichus melanarius (gewone zwartschild) kwam bijvoorbeeld op alle akkers veelvuldig voor, en ook soorten van het geslacht Agonum sp., Bembidion sp. en Harpalus sp. waren algemeen vertegenwoordigd. Naast het grote belang van de akkers en akkerranden voor algemeen voorkomende loopkeversoorten, bleken de akkerranden ook een belangrijke rol te hebben als tijdelijk onderkomen voor enkele Rode Lijstsoorten. Zo werden er exemplaren van Diachromus germanus of bonte sierloper gevonden op een perceel in Ovelingen. Ze zijn waarschijnlijk afkomstig van een bronpopulatie in het nabijgelegen natuurgebied. De akkerranden bieden dus een grote meerwaarde voor de biodiversiteit. Mooi was ook dat de graanloopkever (Zabrus tenebrioides), die voor zover we weten maar op vier locaties in Vlaanderen meer voorkomt, in de bodemvallen werd aangetroffen. In het algemeen kwamen er meer individuen loopkevers voor op percelen met wintertarwe, dan op percelen met bieten of cichorei. Logisch, want de grondbewerkingen bij bieten en cichorei in het voorjaar verstoren de cyclus en de ontluiking van de loopkevers. Percelen met wintertarwe worden enkel voor de winter nog bewerkt, de loopkevers kunnen zo ongestoord de lente tegemoet. Michal Cassaert (KHK): Wij hebben in ons onderzoek gefocust op het effect van de afstand vanuit de akkerrand tot de teelt. We hebben potvallen geplaatst zowel in de akkerrand als op verschillende afstanden van de rand in de teelt. Zowel in de potvallen in de rand als deze in de teelt telden we grote aantallen loopkevers. Uit onze meetresultaten blijkt dat de te overbruggen afstand van de akkerrand naar het perceel weinig effect heeft op het aantal gevangen loopkevers. Soms werden zelfs de hoogste aantallen geregistreerd ver in het perceel. Anders gezegd: bepaalde soorten loopkevers verplaatsten zich vrij goed vanuit een akkerrand het gewas in, en dit al vrij vroeg in het seizoen. Dit is belangrijke informatie met betrekking tot het eten van de eerste luizen in het gewas. We verwachten evenwel dat een groot aantal factoren van invloed is op de aantallen loopkevers. Denk maar aan het voedselaanbod, het microklimaat, het soort gewas

(grondbewerkingen in het voorjaar of niet) en het type akkerrand. Volgens onze gegevens heeft het verschil in samenstelling en in beheer van de randen zelf geen grote invloed op loopkevers. In wintertarwe merkten we doorgaans dat de populatie loopkevers zich in de loop van het seizoen goed ontwikkelde. We concluderen dat loopkevers blijkbaar goed in staat zijn om te reageren op al die veranderende situaties. Dat is uiteraard hoopgevend voor de mogelijke rol die ze kunnen spelen in het onderdrukken van plagen. Eugne Stassen: Een aantal landbouwers bij wie we de experimenten hebben uitgevoerd, waren enorm onder de indruk van de resultaten. Ze hadden er echt geen idee van dat loopkevers zo nuttig waren. Sommigen zeiden zelfs dat ze minder zouden sproeien en de natuur meer haar werk zouden laten doen. Femke Temmerman (Inagro): We hebben ook onderzocht wat het belang is van perceelsranden voor de overwintering van loopkevers, en wat hun predatiecapaciteit is. In een experiment op een graanakker hebben we op verbluffende wijze kunnen aantonen hoe efficint loopkevers wel zijn. Op verschillende plaatsen in de rand en in de akker werden 500 gekweekte bladluizen uitgezet. Op open plaatsen waar loopkevers en andere predators hun gang konden gaan, werden op twee dagen tijd zowat alle bladluizen verschalkt. Op plaatsen die omsloten waren door een ingegraven plastieken ring en waarbinnen eerst alle bodempredatoren waren weggevangen, bleef het aantal bladluizen constant of groeide de populatie zelfs aan. Deze proef toont aan dat de loopkevers wel degelijk in staat zijn om nieuwe bladluiskolonies snel op te sporen en in n keer uit te roeien. Op die manier kunnen ze de opbouw van de bladluispopulatie in het veld flink vertragen. Naast loopkevers waren ook andere - vliegende - natuurlijke vijanden actief, namelijk lieveheersbeestjes, roofwantsen en zweefvliegen. Samengevat? De nuttige functie van loopkevers in de natuurlijke plaagbestrijding in het gewas is voor de meeste landbouwers en agronatuurconsultenten/beleidsmedewerkers nog ongekend of erg onderbelicht. Naar de toekomst toe verdienen de loopkevers meer aandacht als mogelijke plaagbestrijders in het gewas. Dit onderzoek heeft aangetoond dat loopkevers wel degelijk op de Vlaamse akkers een belangrijke rol spelen. Er is meer onderzoek nodig naar de mogelijke rol van akkerranden in het ondersteunen van deze natuurlijke plaagbestrijding, opdat ze optimaal kunnen worden ingepast.

22

Pieter Verdonckt

Landbouw en bestuivers: een natuurlijk evenwicht


Zie je bijen, hommels, vlinders of (zweef)vliegen, dan zijn bloemen nooit ver uit de buurt. Tussen beide bestaat er een opmerkelijke symbiose: in ruil voor nectar verspreiden deze insecten het stuifmeel. Vooral bijen, van alle insecten het meeste aangewezen op bloemen, spelen een cruciale rol in de bestuiving. Maar zij hebben het hard te verduren. De populatie honingbijen bijvoorbeeld gaat er behoorlijk op achteruit. Door de verhoogde productie in de landbouw, blijft er bovendien minder ruimte over voor bloemenranden. Daardoor is er minder nectar beschikbaar en krijgt de bijenpopulatie het voornamelijk in het voorjaar en najaar extra moeilijk. Samen met het verlies aan kleine landschapselementen is dit een belangrijke oorzaak van hun achteruitgang. Wereldwijd trekken natuurbeschermers, imkers n landbouwers aan de alarmbel. Ook de landbouw heeft bijen immers hard nodig. Landbouwgewassen zoals aardbeien, courgettes, en ook de hele fruitteelt zijn afhankelijk van een goede bestuiving van de bloemen door bijen en hommels. Wat deed SOLABIO? Zowel honingbijen als wilde bijen en hommels zijn aangewezen op stuifmeel als eiwit- en mineralenbron en op nectar voor hun energieproductie. Het voorzien van drachtplanten onder de vorm van ingezaaide bloemenmengsels is dan ook n van de maatregelen om deze soorten te bevorderen. SOLABIO zocht mee naar oplossingen om voldoende stuifmeel en nectar beschikbaar te stellen op kritische momenten.

De focus binnen SOLABIO lag in eerste instantie op de honingbijen, maar verschoof gaandeweg naar de meer dan 350 soorten wilde bijen en 30 soorten hommels die voorkomen in Vlaanderen en Nederland. De minder bekende wilde bijen dragen namelijk het meeste bij tot de biodiversiteit in het agrarische landschap. Honingbijen worden veeleer beschouwd als gedomesticeerde insecten en worden gebruikt als landbouwdieren die voor de bestuiving van een aantal gewassen zorgen. Werken aan biodiversiteit betekent in de eerste plaats de in het wild voorkomende populaties (wilde) bijen bevorderen. Om hun biotoop en voedselaanbod te verbeteren, is er meer kennis nodig over geschikte waardplanten en bloemenmengsels. In tegenstelling tot honingbijen, is er nog maar weinig kennis over geschikte bloemenmengsels voor wilde bijen. Praktijkervaring op maat van de landbouw is er zo goed als niet. Bovendien zijn veel bloemenmengsels die goed zijn voor honingbijen samengesteld uit uitheemse planten of cultuurplanten. Wil men iets doen voor de inheemse wilde bijen, die sterk afhankelijk zijn van onze steekeigen planten, dan moet ook het inzaaien van inheemse planten bestudeerd worden. Daarom werkte Inagro, samen met het Informatiecentrum Bijenteelt, een experiment uit om kennis en praktijkervaring op te doen met bijenvriendelijke akkerranden. West-Vlaamse landbouwers zaaiden vier bloemenmengsels in. Gedurende twee jaar werd opgevolgd welke drachtplanten en bloemenmengsels het meest geschikt zijn voor bijen.

23

Case wilde bijen

B(l)oeiende randen voor bijen


Henk Wallays

Paspoort
Wat? Selectie en inzaai van vier bloemenmengsels op zestien akkerranden. Nagaan welke mengsels het meest in de smaak vallen bij zowel honingals wilde bijen. Doel? Het bijenbezoek en de vegetatieontwikkeling in de bloemenranden opvolgen. Concreet werd er gezocht naar een antwoord op twee vragen. Hoe is het ideale bloemenmengsel samengesteld? Welk beheer is aangewezen om een geschikt leefgebied te creren voor een zo groot mogelijke groep bijen en hommels? Trekker Inagro vzw In samenwerking met Provinciebestuur WestVlaanderen, Universiteit Gent

achteruitgang van bijen en andere bestuivers. Verzwakte populaties zijn door al deze factoren ook gevoeliger voor ziekten en parasieten. De weinige maatregelen die worden getroffen, richten zich vooral op honingbijen. De ruim 340 in Belgi voorkomende wilde bijensoorten en hommels worden over het hoofd gezien. Nochtans zijn ze zowel economisch als voor de biodiversiteit van groot belang. Ze brengen immers het stuifmeel rechtstreeks van de ene naar de andere bloem en zorgen zo voor (kruis)bestuiving. Wat was de doelstelling van jullie experiment? Het voorzien van drachtplanten onder de vorm van ingezaaide bloemenmengsels is n van de maatregelen om bestuivers te bevorderen: zowel honingbijen, solitaire bijen als hommels. Deze soorten zijn voor hun voeding aangewezen op stuifmeel als eiwit- en mineralenbron en nectar voor hun energiewinning. Heel wat bloemenmengsels in de handel zijn goed voor honingbijen, maar vaak bestaan deze voor een deel uit exoten. Om ook tegemoet te komen aan de behoeften van de solitaire bijen (die vaak een specifieke voorkeur hebben voor bepaalde inheemse planten) en hommels, werden verschillende bloemenmengsels onder de loep genomen. Uit ons praktijkonderzoek moest blijken hoe een bloemenmengsel voor bestuivers er het beste uitziet en welk beheer aangewezen is om een geschikt habitat te creren voor een zo groot mogelijke groep bijen en hommels. In samenwerking met het Labo Zofysiologie van UGent hebben we de geschiktheid van vier verschillende bloemenmengsels voor honing- en wilde bijen getest. Het Tubingermengsel is enkele jaren geleden speciaal voor honingbijen samengesteld. Imkers gebruiken het al jaren met succes. Dit mengsel bevat vooral uitheemse of cultuurplanten. Het klavermengsel biedt een bloemenrand op maat van de landbouwer. De meeste klavers zijn goede nectar- en pollenplanten en hebben ook een landbouwkundig nut als voeder voor vee. Een zelf samengesteld inheems mengsel werd speciaal voor honing- en wilde bijen geselecteerd op basis van literatuuronderzoek. Dit mengsel bestond uit grote klaproos, korenbloem, citroengele honingklaver, witte

Contact Inagro vzw, Afdeling Maatschappij en leefomgeving, Ieperseweg 87, 8800 Rumbeek-Beitem, tel. +32 (0)51 27 32 00, pieter.verdonckt@inagro.be,

Aan het woord: Pieter Verdonckt, Inagro (cordinator van de actie)


De wilde bijen zijn er de laatste jaren sterk op achteruit gegaan? De achteruitgang van de honingbij is een algemeen bekend probleem. Maar inderdaad, ook met verschillende soorten wilde bijen gaat het niet goed. In Groot-Brittani en Nederland tonen studies een sterke achteruitgang van vele soorten wilde bijen aan. Vermoedelijk is het aantal soorten wilde bijen ook in Vlaanderen de laatste 50 jaar sterk achteruitgegaan. Hoe dat komt? Bijen kampen met verschillende problemen. De intensivering van de landbouw, onoordeelkundig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, een groeiend areaal voor bijen ongeschikte landbouwteelten, zoals mas en tijdelijk grasland, en een continu dalend nectar- en stuifmeelaanbod zijn de belangrijkste oorzaken voor de

24

honingklaver, gewoon biggenkruid, vertakte leeuwentand, gewone margriet, gewone rolklaver, muskuskaasjeskruid, hopklaver, vogelwikke, beemdooievaarsbek, gewone smeerwortel, boerenwormkruid, gewone brunel, akkervergeet-mij-nietje en klein streepzaad. Ten slotte werd ook een streekeigen bloemenmengsel met grassen mee in onze proef opgenomen. Hoe ging het experiment in zijn werk? In samenwerking met zes landbouwers uit WestVlaanderen hebben we in het voorjaar van 2010 zestien bloemenranden ingezaaid. Gedurende twee jaar werd samen met de UGent de aanwezigheid van bijen en hommels in de randen gemonitord. Om een goed overzicht te krijgen van de soorten die in de omgeving voorkomen, is het nodig maandelijks een monitoring uit te voeren. In elke rand werden zogenaamde pantraps geplaatst: dat zijn schaaltjes geschilderd in UVreflecterende verf die bijen lokt. Vooral wilde bijen komen hier op af. Het afwandelen van transecten moet dan weer een meer accuraat overzicht geven van de soorten bijen die in de rand fourageren. Daarbij loopt een onderzoeker in een rechte lijn doorheen het perceel en inventariseert hij alle bijen en hommels die 1 meter links en 1 meter rechtsvan hem vliegen. We plaatsten telkens ook nestkasten voor bovengronds nestelende bijen. Wat vertellen de resultaten? Het is moeilijk om een bepaald mengsel naar voren te schuiven als het beste mengsel. Toch zijn er enkele conclusies te trekken. Zo bleek dat honingbijen massaal op het Tubingermengsel vliegen. Maar ook hommels waren in dit mengsel overvloedig aanwezig, zowel in soortenrijkdom (7 soorten) als in aantallen. Het massale bloembezoek bleek echter van korte duur: de bloeiperiode van dit mengsel was immers later en korter dan bij de andere bloemenmengsels. Het mengsel bleek ontoereikend om voor een vroege voorjaarbloei te zorgen, en ook om stuifmeel en nectar te voorzien in de late zomer. Het klavermengsel bleek niet echt aantrekkelijk voor honing- en wilde bijen, maar trok wel grote aantallen hommels aan, bovendien bijna uitsluitend akkerhommels. Dat is een gevolg van het feit dat in de meeste klavermengsels de rode klaver dominant was, en deze nu net diepliggende nectar heeft, die enkel door langtongige bijen zoals bv. de akkerhommels kan worden benut. Witte klaver bleek talrijker te zijn aan korttongige bijen en hommels, maar bloeide slechts beperkt. Op de streekeigen mengsels werden steeds de grootste aantallen en de rijkste diversiteit aan wilde bijen aangetroffen in vergelijking met de andere bloemenmengsels. De bloei van deze meerjarige mengsels startte, net zoals bij klaver, minstens anderhalve

Dos & donts:


Zaai het mengsel in op het juiste tijdstip. Enjarige mengsels worden best in het vroege voorjaar ingezaaid. Meerjarige mengsels worden bij voorkeur ingezaaid in het najaar (eind aug. begin sept). Op die manier is de onkruiddruk een heel stuk lager en bovendien krijg je op die manier meer bloei vanaf het eerste jaar. Door herhaaldelijk te maaien in het voorjaar, worden njarige onkruiden onderdrukt en krijgen meerjarige bloemen maximaal de kans zich te ontwikkelen. Wees geduldig en verwacht geen bloemrijk resultaat vanaf het eerste jaar. Zaai oppervlakkig bovenop de bodem zonder de zaden onder te werken. Vele bloemenzaden zijn erg klein en komen niet op wanneer ze te diep gezaaid worden. Wanneer na de inzaai niet onmiddellijk regen wordt voorspeld, is het rollen van het zaaibed aangewezen. Soorten zoals klavers zijn lichtkiemers en zullen dus ook niet kiemen wanneer ze te diep worden ingezaaid Gefaseerd maaien van de meerjarige bloemenrand kan de bloei in de nazomer verlengen. Zo wordt een deel van de rand gemaaid na 15 juni en de volledige rand na 15 september. Op die manier kunnen sommige soorten een twede maal tot bloei komen, naast de laatbloeiende soorten in de ongemaaide rand. Kies de juiste plek. Bloemenrijke mengsels geven het beste resultaat op zuidelijk georinteerde en zonbeschenen randen. Wanneer bovendien een houtkant of heg langs de rand ligt, kan deze dienen als beschutting tijdens de winter en als nestgelegenheid voor wilde bijen. Combineren: doen of niet? Vlinderbloemigen en meerjarige graskruidenmengsels combineren is een goede keuze. Omdat klavermengsels de neiging hebben snel te vergrassen, kun je ze het best apart inzaaien.

De brochure Boeren voor bijen bevat heel wat nuttige tips over hoe je als landbouwer een geschikt leefgebied voor bijen kunt maken. De brochure kun je opvragen bij Inagro vzw, Afdeling Maatschappij en leefomgeving, pieter.verdonckt@inagro.be.

25

Inagro vzw

maand eerder dan bij het njarige Tubingermengsel. Op streekeigen mengsels werden ongeveer de helft minder honingbijen geteld dan op het Tubingermengsel. Maar ook hier was het bloembezoek meer verspreid over de hele zomer. Over het hele seizoen werden ongeveer evenveel hommels en evenveel soorten geteld in het Tubingermengsel als in de streekeigen mengsels. Opnieuw was het bloembezoek meer gelijkmatig verdeeld over het seizoen. Bovendien krijgt het meerjarige bloemenmengsel ook de voorkeur als het gaat om wilde bijen. Wanneer ze op de juiste plaats liggen en op de goede manier beheerd worden, kunnen meerjarige mengsels namelijk jaarrond als een volwaardig habitat dienen. Wat brengt de toekomst? Met dit experiment zijn we heel wat te weten gekomen over de inzaai, het beheer en het succes van verschillende waardplanten. Maar verder wetenschappelijk onderzoek is zeker nodig, en elk bloemenmengsel moet afgewogen worden tegenover het beoogde doel of resultaat. Met dit initiatief willen we landbouwers stimuleren om meer bloemenranden aan te leggen, onder de vorm van een betaalde agromilieudienst. Voorlopig bestaan er nog geen aangepaste beheerovereenkomsten voor bloemenranden. Met dit experiment hopen we daartoe wel de aanzet te geven. Met een beheerovereenkomst worden landbouwers ook financieel gestimuleerd om bijenranden met inheemse bloemenmengsels in te zaaien. Ook sensibilisatie en educatie zijn belangrijk en dienen in de toekomst verder uitgebouwd te worden.

SOLABIO present op bijensymposium Communicatie kreeg in SOLABIO veel aandacht. Inagro, de provincie West-Vlaanderen en de gemeente Knokke-Heist organiseerden gedurende het project twee bijensymposia, waarop in totaal meer dan 450 genteresseerden aanwezig waren. Een diverse groep van overheidsbesturen, imkers, landbouwers en particulieren woonde het symposium bij. Met de symposia wilden de partners het grote publiek warm maken voor de zorg voor honing- en wilde bijen, en de aanwezigen aanzetten tot actie.

26

Kansen voor akkervogels


Typische akkervogels zoals de veldleeuwerik, grauwe gors, geelgors, patrijs, gele kwikstaart en ringmus, zijn voor hun overleving aangewezen op akkerland. Hun populatie gaat de laatste decennia zienderogen achteruit. Akkervogels zijn immers sterk afhankelijk van zaden, granen en insecten en die zijn op de landbouwgronden steeds minder te vinden. De vogels vinden bovendien te weinig nestgelegenheid en schuilmogelijkheden, doordat het akkerland steeds minder kleine landschapselementen en akkerranden bevat. Bovendien is er een verhoogde predatiedruk, die het voor verzwakte populaties soms moeilijk maakt om zich te herstellen. Om goede overlevingskansen te hebben, hebben akkervogels nood aan drie belangrijke schakels: 1. Nestgelegenheid en dekking. Sommige soorten broeden op de grond tussen het gewas, maar heel wat andere akkervogels verstoppen hun nest in kruidenrijke ruigtes of onderaan een struik. Ideaal voor akkervogels zijn stroken die ingezaaid worden met een gras- of graskruidenmengsel van doorlevende soorten. 2. Zomervoedsel. Insecten zijn het zomervoedsel bij uitstek. Die vind je het meest in onbespoten en kruidenrijke grasstroken. 3. Wintervoedsel. Sommige soorten, zoals de grauwe gors en de geelgors, lijden onder een tekort aan wintervoedsel. Dat wintervoedsel bestaat uit (graan)zaden. Het laten staan van een strook graan tijdens de winter, biedt voedsel aan een reeks akkervogels. Het hoeft niet altijd een rand te zijn, kleine graanveldjes op overhoeken of restgronden kunnen ook. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen in graanranden is enerzijds af te raden, omdat er zo meer kruiden en overwinterende insecten beschikbaar zijn als voedsel voor vogels. Anderzijds loont het wel de moeite om een wintervoedselperceel met de gebruikelijke teelttechnieken aan te leggen en te beheren. Ongewenste onkruidgroei wordt zo beheerst en de opbrengst aan zaden - het vogelvoedsel - benadert gangbare teeltopbrengsten.

Wat deed SOLABIO? Dat akkervogels deze maatregelen nodig hebben, is algemeen geweten: er bestaat veel literatuur over en voldoende theoretische kennis. Veel minder beschikbaar is de ervaring om deze kennis naar de praktijk om te zetten op maat van het landbouwbedrijf. Verschillende SOLABIO-partners hebben daarom, in samenwerking met landbouwers, terreinexperimenten rond akkervogelmaatregelen uitgevoerd. Zo werden grasstroken aangelegd voor meer nestgelegenheid en dekking, en graanstroken als geschikt wintervoedsel. Partners experimenteerden ook met het laten staan van graanstoppels en vogelvoedselgewas, en met het bijvoederen in de winter als ultieme oplossing voor wanneer de nood het hoogst is. Inagro en ZLTO gingen na hoe gemengde gras- en graanstroken zo akkervogelvriendelijk mogelijk kunnen worden ingericht (triorand en vierseizoensrand). Deze experimenten zijn hieronder als case uitgewerkt. Het Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren zaaide in het kader van hun bloemrijke akkerranden-project 24 graanranden in als wintervoedsel voor akkervogels op het grondgebied van Sint Truiden, Gingelom, Riemst en Heers. Onbehandeld zomergraan (variteit Tybalt) werd aan 200 kg/ha ingezaaid. De VLM Limburg experimenteerde met een systeem van wisselbraak voor akkervogels. Braakliggende stukken landbouwgrond zijn erg belangrijk voor akkervogels. Ze kunnen er broeden, overwinteren en voedsel vinden. Vroeger bestond de braakleggingsregeling, waarbij grote graanlandbouwers een deel van hun areaal braak moesten laten liggen. Deze regeling is sinds 2008 afgeschaft. In samenwerking met twee landbouwers werd een nieuw systeem van wisselbraak uitgetest. Dat bestaat uit een afwisseling van gemengde grasstrook, een vogelvoedselgewas dat in de winter blijft staan en zwarte braak. Dat laatste betekent dat men niets doet en na de zomer de akker omploegt met wat er spontaan op groeit. De eerste resultaten tonen aan dat deze combinatie een heel jaar door resulteert in een aanvaardbaar leefgebied voor akkervogels. De VLM Vlaams-Brabant experimenteerde onder andere met de spontane herinzaai van wintertarwe en met verschillende soorten vogelvoedselgewas (zoals in zaad gekomen spinazie en sla). Een productief perceel wintertarwe zaaide zichzelf spontaan in tijdens het tweede jaar. De akkervogels vonden zo het jaar rond dekking. In het derde jaar viel de productie te sterk terug. Spontane herinzaai lijkt daarom een geschikte maatregel om toe te passen na het eerste jaar van vogelvoedselgewas.

Harvey van Diek

27

Wat toonden deze experimenten aan? Over het aanleggen en beheren van grasranden Grasstroken voor akkervogels zijn bij voorkeur stroken met zowel overjarige, in pollen groeiende grassen (bijvoorbeeld kropaar, rietzwenkgras, beemdlangbloem of timoteegras), als laag blijvende tapijtvormende grassen (bijvoorbeeld rood zwenkgras en gewoon struisgras). De polvormende grassen zijn ideaal om nesten te verstoppen, terwijl de korte grassen ervoor zorgen dat de ruigte niet te dicht wordt. De gevarieerde microstructuur die zo ontstaat, maakt de randen ideaal voor insecten, die op hun beurt dienen als voedsel voor de vogels. Een geschikt zaaimengsel bestaat bijvoorbeeld uit 45 % kropaar, 25 % timoteegras en 30 % rood zwenkgras. Nog een aanrader is om streekeigen meerjarige kruiden mee in te zaaien in de grasstroken. De stroken zijn dan een aantrekkelijke nectarbron voor insecten en de zaden dienen als wintervoedsel voor vogels. Bovendien zien kruidenrijke randen er mooi uit. Op eigen kracht komen deze kruiden zelden in zon rand terecht; inzaaien is dus nodig. Ook goed om weten: zaai enkel inheemse soorten in, daar is de natuur het meest bij gebaat. Grasstroken mogen niet elk jaar volledig gemaaid worden, omdat veel vogels hun nest maken onder de beschutting van dood gras. Een maaibeurt om de drie jaar is aangewezen om te sterke verruiging te vermijden. Het beste is om een gefaseerd maaibeheer toe te passen, waarbij de landbouwer jaarlijks maar een deel van de strook maait. Paardenbloemen zijn spontane bloeiers in vele wegbermen langs ruilverkavelingswegen en op braakliggende overhoekjes. Ze bloeien als n van de eersten in het voorjaar. De pluizige zaden van de paardenbloem zijn essentieel als het eerste beschikbare voedsel voor tal van akkervogels, kneu in het bijzonder, om de hungry gap (de hongermaanden) door te komen. Sommige graanranden zijn in december-januari immers vaak al uitgeput. In de maanden daarna, de hungry gap, vinden akkervogels nauwelijks nog voedsel. Voor de grauwe gors bv. zijn deze zaden essentieel in april, gezien de grauwe gors (in tegenstelling tot de geelgors) pas later op insecten overschakelt en dus nog zaden nodig heeft. Gemeentebesturen kunnen in hun bermbeheer winst voor natuur en akkervogels boeken door erop na te zien dat bermen gevrijwaard blijven.

Daarnaast hebben de biologen van VLM VlaamsBrabant opgevolgd of de percelen vogelvoedselgewas en de gemengde grasstroken (nieuwe maatregelen bij de VLM sinds 2009) effectief bezocht werden door akkervogels. Tijdens de winter- en zomermaanden van 2009-2011 werden verschillende percelen meermaals afgestapt en werden soorten en aantallen akkervogels genoteerd. Hieruit bleek duidelijk dat verschillende diersoorten gebruik maken van deze maatregelen. De vogelvoedselgewassen worden rechtstreeks benut als voedsel door verscheidene vogelsoorten waaronder de overwinterende akkervogels. Daarnaast profiteert ook ree en klein wild, zoals haas mee. Percelen vogelvoedselgewas vormen een toevluchtsoord voor muizen, die dan weer roofvogels aantrekken, zoals torenvalk en blauwe kiekendief. De resultaten van deze en andere vernieuwende experimenten van de VLM kan je terugvinden in het rapport Beheerovereenkomsten: nieuwe sporen voor het beleid. Kennis en ervaringen uit het SOLABIO-project (beschikbaar op de website van SOLABIO: www.solabio.org).

Vilda

28

Over graanranden en stoppels voor wintervoedsel Het gebruik van bestrijdingsmiddelen is eerder af te raden. Er zullen dan meer onkruidzaden en insecten beschikbaar zijn. Hetzelfde geldt voor stoppels. Stoppels die niet met herbiciden zijn behandeld, herbergen s winters grotere aantallen vogels dan stoppels die wel werden behandeld. In bepaalde situaties kanchemische of mechanischeonkruidbestrijding bij opkomst van het gewas nuttig en zelfs nodig zijn. Die bestrijding wordt dan toegepast om het overwoekeren vande graanrand of het vogelvoedselgewas door ongewenste kruiden te voorkomen. Het komt er op aan om voldoende wintervoedsel te voorzien, en om een gewas te telen dat lang genoeg de korrel in de aar houdt en ook niet snel plat gaat liggen. Geef daarom voorkeur aan kortstengelige graanvariteiten in combinatie met lage stikstofbemesting. Tarwe is bijvoorbeeld geschikt. Soorten als haver en gerst zijn als vogelvoedselgewas te vermijden. Haver rijpt te vroeg af en valt zo uit de aar. Gerst heeft dan weer te lange kafnaalden; dat maakt het voor akkervogels moeilijker om aan korrels te geraken. In Engeland maakten de SOLABIO-partners kennis met de positieve ervaringen van Hope Farm met de tarwevariteit triticale. Triticale houdt graan tot januari-februari in de aar. Verder blijven graanranden het best staan tot 15 of (indien mogelijk) 31 maart. In gebieden waar de sterk bedreigde grauwe gors nog voorkomt, is het zelfs zinvol om de rand minstens tot eind april te laten staan. Ook onbespoten stoppels blijven tot 15 maart of later staan. Het laten staan van stroken mas is populair bij jagers, omdat mas geliefd is bij fazanten. Masstroken zijn echter niet geschikt voor akkervogels, omdat de korrels te groot zijn. Graanranden zijn daarom beter omdat ook fazanten er dol op zijn. Over de locatie en de ligging van de rand Sommige soorten verkiezen grote open landschappen, andere hebben een uitgesproken voorkeur voor een kleinschaliger, meer gesloten landschap. Zo blijkt uit West-Vlaamse proefprojecten dat het voor akkervogels in kleinschalig landschap, zoals geelgors en ringmus, belangrijk is dat de grasstroken of stoppels langs de zonzijde van doornige struiken worden aangelegd, zoals meidoorn, sleedoorn of bramen. Voor patrijs is dit niet echt noodzakelijk. Bosranden zijn meestal niet geliefd. Voor akkervogels van open landschap, zoals grauwe gors of veldleeuwerik, moeten de stroken of percelen juist in open gebied liggen, op minstens 100 meter van opgaand groen of gebouwen. Graanranden langs bos of omsloten door bos of langs drukke wegen bleken meestal niet succesvol. Ook langs waterlopen worden ze beter

niet aangelegd. Het graan is minder geschikt voor natte omstandigheden en riskeert te overstromen of bedolven te worden bij het rijten van de waterloop. Bijvoederen van akkervogels als noodmaatregel De Werkgroep Grauwe Gors uit Zuid-Hageland strooit al sinds 2005 graan uit over akkers. Een onnatuurlijke, maar noodzakelijke maatregel: de akkervogels in dit gebied hebben voorlopig te weinig voedsel tijdens de wintermaanden. Zeker de strenge winters van de afgelopen jaren zorgden ervoor dat akkervogels in andere oorden op zoek gingen naar voedsel. Nochtans blijven ze deze periode van het jaar het liefst ter plaatse. De werkgroep hanteert een uitdoofbeleid. Het doel is om de komende jaren nog meer landbouwers te overtuigen om een beheerovereenkomst af te sluiten, zodat agromilieumaatregelen het bijvoederen overbodig maken. Kortom: de juiste maatregelen op de juiste plaats nemen, is de boodschap. Daarvoor zijn kennis en maatwerk vereist. De soortenspecifieke aanpak voor akkervogels is een goed voorbeeld van hoe men in de toekomst ook met andere specifieke agromilieumaatregelen zou kunnen omgaan. Door in een gebied aan de verschillende behoeften van een bepaalde soort te voorzien, verbeter je het resultaat.

RLH

29

Case akkervogels

Triorand, slim akkervogelbeheer


Michel Geven

Paspoort
Wat Een triorand is een nieuw beheerconcept voor akkerranden, dat inspeelt op alle behoeften van akkervogels. In dezelfde brede akkerrand wordt een strook kort gehouden en een strook lang gelaten. De vogels kunnen dan in eenzelfde akkerrand zowel schuilen als voedsel vinden. Doel Een totaalpakket nestgelegenheid, dekking en voedsel aanbieden aan akkervogels UItvoerende partner Inagro In samenwerking met Instituut voor Natuuren Bosonderzoek (INBO), provincie WestVlaanderen, Vlaamse Landmaatschappij

maand beurtelings gemaaid. Ze vormen een gedekte tafel voor vogels, die met hun korte snavels gemakkelijk bij het voedsel kunnen. Een brede akkerrand met korte en lange stroken combineert twee functies: zon strook is een veilig leefgebied voor allerlei insecten en kleine zoogdieren en tegelijk een voedselbron voor vogels. Trioranden worden in het voorjaar of najaar aangelegd. Waaruit bestond het experiment? We wilden nagaan of trioranden ook in Vlaanderen hanteerbaar zijn. De VLM, Inagro en het INBO zochten en vonden genteresseerde landbouwers in de West-Vlaamse Oostkustpolder (Zuienkerke, Jabbeke en De Haan). Het project liep van het voorjaar 2009 tot en met september 2011. Het natuursucces van de randen werd gemeten door zowel overwinterende als broedvogels te tellen tijdens de drie onderzoeksjaren. Ook de aard van het terrein waar de vogels zich bevinden, wordt genoteerd. Zo kunnen we de link leggen tussen het grondgebruik en de aanwezigheid van vogels. Het is immers niet altijd de rand alleen die het verschil maakt. Meestal zal de combinatie van de perceelsranden, de teelten in de buurt en de aanwezigheid van kleine natuurelementen van belang zijn. We vergeleken gebieden met enkel trioranden, met gebieden met enkel klassieke grasbufferstroken, en gebieden zonder akkerranden. Wat zijn de resultaten van het experiment? De tellingen lopen nog. Maar op het eerste zicht lijkt vooral de patrijs duidelijk te profiteren van de trioranden. Bij de andere soorten is het effect minder groot, al gingen hun populaties in de buurt van de trioranden alvast niet verder achteruit. In de blanco vergelijkingsgebieden was dat vaak wel het geval. Kortom, trioranden zijn geen wondermiddel, maar de voorlopige resultaten zijn veelbelovend. Wat brengt de toekomst voor trioranden? Momenteel kunnen landbouwers al duo- of trioranden

Contact Inagro vzw, Afdeling Maatschappij en leefomgeving, Ieperseweg 87, 8800 Rumbeek-Beitem, tel. +32 (0)51 27 33 82, pieter.verdonckt@inagro.be,

Aan het woord Olivier Dochy, INBO


Wat is een triorand precies? Landbouwers uit Groningen vonden het concept van de triorand uit door te experimenteren met gefaseerd maaibeheer. Een triorand bestaat uit drie parallelle stroken. De stroken zijn ingezaaid met een mix van minder productieve grassen, akker- en bermbloemen. Twee ervan worden in het voorjaar kort gehouden, n blijft ruig. De volledige rand is 9 12 meter breed. De middelste strook is meestal de strook die ruig blijft; deze strook wordt immers niet jaarlijks gemaaid. Deze ruige strook vormt het ideale leefgebied voor insecten, en de perfecte plek voor nesten van akkervogels. De twee andere stroken worden in de periode tussen april en augustus iedere

30

aanleggen via een beheerovereenkomst binnen het bestaande pakket gemengde grasstroken. Voor het extra maaibeheer worden ze momenteel niet vergoed. De vergoedingen zullen tegen 2013 herbekeken worden in het licht van PDPO III.

Tips voor trioranden


Welke soorten gebruiken? Gebruik een streekeigen gras-kruidenmengsel, gedomineerd door minder forse grassoorten a rato van 12 kg zaad/hectare. In de eerste winter kan wat toegevoegd graan dienst doen als extra voedselbron. De grassen bestaan uit 50 % rood zwenkgras, 25 % veldbeemdgras, 10 % kropaar, 15 % rietzwenkgras. Het kruidenmengsel bestond uit gewone rolklaver, duizendblad, wilde peen, margriet, knoopkruid, muskuskaasjeskruid, avondkoekoeksbloem, grote klaproos en korenbloem. Hoe een triorand inzaaien? De rand wordt over de volledige breedte ingezaaid met een grasmengsel. In de ruige strook wordt een kruidenmengsel mee ingezaaid. Door het intensief maaien van de buitenste randen heeft het geen zin hier kruiden mee in te zaaien. Eventueel kun je in de ruige rand graan doorzaaien als extra voedsel voor de daaropvolgende winter. Na een viertal jaar zal de grasmat waarschijnlijk te dicht geworden zijn, zijn de meeste kruiden verdwenen en worden de randen voor vogels minder interessant. Dan leg je de rand opnieuw aan, op dezelfde of op een andere plaats. Het is zinvol om randen in diverse ontwikkelingsstadia in hetzelfde gebied te hebben. De randen kun je zowel in het najaar als het voorjaar inzaaien. En hoe zit het met het beheer? Elke maand een maaibeurt zorgt er voor dat er altijd een korte strook aanwezig is. Elke maand tussen half april en augustus maai je dus n van beide korte stroken. Een aantal regels zijn daarbij van belang. Zo moet de maaier ingesteld worden op een hoogte van 15 centimeter om het uitmaaien van nesten te vermijden. Het maaisel voer je het best af binnen de week. Gebruik geen insecticiden en herbiciden op de rand, behalve wanneer je heel lokaal distels moet bestrijden. Bemesten, beweiden en bekalken zijn evenmin te combineren met een triorand. Bij het ruimen van een sloot mag je geen ruimingsslib op de randen deponeren. Bij uitzonderlijke weersomstandigheden kan een maaibeurt vroeger of later gebeuren, of overgeslagen worden (ref. 3).
Inagro Inagro Inagro

Dos & donts:


Maai maandelijks een strook kort tussen half april en augustus. Het maaisel moet ten laatste n week na het maaien afgevoerd worden. Gebruik geen meststoffen of bestrijdingsmiddelen. Leg bij het rijten van de sloot geen slootbagger op de randen.

31

Case akkervogels

Vierseizoensrand goed voor akkervogels


ZLTO

Paspoort
Wat? Vier verschillende types perceelsranden voor akkervogels werden uitgetest. De maatregel werd gecombineerd met monitoring van broeden trekvogels, insecten, bodemdieren, vegetatie en bodemkwaliteit. Doel? Kritische akkervogels zoals veldleeuwerik, gele kwikstaart, graspieper en patrijs beter beschermen met het juiste akkerrandenbeheer. Uitvoerende partners ZLTO In samenwerking met Cordinatiepunt Landschapsbeheer NoordBrabant en Provincie Noord-Brabant

Aan het woord: Jochem Sloothaak, provinciaal cordinator Brabant Landschap


Wat was de aanleiding voor dit project? Akkervogels zijn voor hun voortbestaan afhankelijk van akkerbouwgebieden, maar ze komen er steeds minder voor. De veldleeuwerik en patrijs bijvoorbeeld zijn ten opzichte van de jaren 1960 met meer dan 90 % afgenomen. Dit is onder andere te wijten aan het feit dat precies in het broedseizoen geploegd, bemest, gezaaid en geoogst wordt. In dit project is gezocht naar de optimale akkerranden voor akkervogels. Daarbij werd rekening gehouden met de periode waarin de verschillende soorten het meest op het agrarisch landschap moeten rekenen. Er is een duidelijk onderscheid gemaakt tussen soorten die in het broedseizoen afhankelijk zijn van het agrarisch landschap, en soorten bij wie dit tijdens de trek of het overwinteren het geval is. Doelsoorten uit de eerste groep zijn: gele kwikstaart, veldleeuwerik, graspieper, kwartel en patrijs. Tot de tweede groep behoren graspieper, kneu, putter, patrijs en veldleeuwerik. Welke types akkerranden zijn uitgetest? Op 47 locaties in Drimmelen, Steenbergen en Altena/ Biesbosch zijn vier types akkerranden uitgetest. Samen goed voor in totaal 45 hectare akkerranden. Via strokenbeheer zijn twee zaadmengels rond maart en april ingezaaid. Het gras-/kruidenmengsel is gefaseerd gemaaid (het maaisel werd afgevoerd) en het graan-/kruidenmengsel is jaarlijks opnieuw ingezaaid. Bovendien werd een braakstrook in stand gehouden. Mechanische onkruidbestrijding of gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen werden nooit toegelaten. Voor een goede uitvoering door de deelnemers zijn uitgebreide beheervoorschriften opgesteld. Het eerste type is een vierseizoensrand: een aaneengesloten 12 meter brede rand die bestaat uit een strook

Contact ZLTO, Natuur en Landschapsbeheer, Spoorlaan 350, 5038 CC, Tilburg, Tel: +31 (0)73-217 30 00, wico.dieleman@zlto.nl

32

met een graan-kruidenmengsel (6 meter breed) en een strook met een gras-kruidenmengsel (6 meter breed). Het tweede type, een vierseizoensrand met braak, omvat naast deze twee stroken ook een braakstrook (3 meter). Het derde type is een 12 meter brede graan-/kruidenrand en tenslotte is het vierde type de 12 meter brede gras-/ kruidenrand. Omwille van de monitoring werden de verschillende typen randen niet naast elkaar gelegd, maar minimaal 500 meter van elkaar. Monitoring neemt een belangrijke plaats in het experiment in? Zeker. Als je kunt aantonen dat maatregelen echt werken, dan heb je een goede basis om een project op te schalen. In overleg met de provincie Noord-Brabant werd besloten dat monitoring een essentieel onderdeel moest uitmaken van het project. We hebben een adviesbureau in de arm genomen om de randen te inventari seren. Er werden verschillende parameters opgevolgd, zoals het voorkomen van broedende en foeragerende akkervogels, de aanwezigheid van insecten en bodemdieren, de vegetatieontwikkeling, de hoeveelheid zaad en de bodemkwaliteit. Bovendien werden referentieranden (randen zonder beheer) beoordeeld om een vergelijking te kunnen maken. Die informatie kan helpen om uit te zoeken f de akkerranden bijdragen tot het behoud van akkervogels en waarom dat zo is. We wilden ook de deelnemende landbouwers nauw betrekken in het project: ze kregen een boekje over akkervogels, een gratis verrekijker om vogels te spotten en meerdere excursies.

ZLTO

Wat zijn de resultaten? Vanaf het begin waren de verschillen tussen de akkerranden en de referentieranden heel duidelijk. In de ingezaaide randen werden driemaal zoveel territoria van gele kwikstaart en patrijs vastgesteld als in de referentieranden. Bovendien waren er maar liefst vier keer zoveel foerage rende vogels in de winterperiode. In 2010, het tweede projectjaar, werden de resultaten uit 2009 bevestigd en haalden we zelfs nog hogere dichtheden. Vooral het derde type, de graan-/kruidenrand, stak voor alle onderzochte para meters boven de rest uit. Het succes van deze rand is te verklaren door zijn open vegetatiestructuur. De bodem krijgt daardoor meer zonlicht en vogels kunnen de rand beter betreden. De bloeiende planten in dit type rand vlas, boekweit, blauw

RLLK

33

Dos & donts:


Betrek de beheerders bij het uitvoeren van experimenten op hun akkerranden. Organiseer bijeenkomsten of excursies en houd ze op de hoogte van de resultaten en beheertips via nieuwsbrieven. Het oog wil ook wat. Voeg aan graanmengsels ook akkerflora toe, zoals inheemse klaproos, gele ganzenbloem, korenbloem en bolderik. Dat is enorm belangrijk voor de beeldvorming en het draagvlak. Wijs de landbouwers op het nut van de beheermaatregelen. Ga er dus niet van uit dat ze dat zelf allemaal weten en het automatisch goed uitvoeren. Vermijd het broedseizoen. Voer in geen geval werkzaamheden uit in het broedseizoen, hoe goed ze ook bedoeld zijn. Bied de mogelijkheid om tijdens het project het beheer bij te sturen. Mislukt de inzaai compleet en komen er alleen ongewenste kruiden op, twijfel dan niet om in te grijpen.

maanzaad, bladrammenas, korenbloem en gewone klaproos zorgen voor grote aantallen insecten. Daar komen akkervogels op af, maar ze zijn ook een lust voor het oog. Hoe gaan jullie hiermee verder? Eind 2011 lopen de overeenkomsten voor de akkerranden binnen het SOLABIO-project af. De ingezaaide randen hebben hun waarde voor akkervogels opnieuw bewezen in het voorjaar van 2011. In het najaar en de winterperiode kwamen duizenden overwinterende akkervogels zich tegoed doen aan de graan/-kruidenranden. De formele beheerperiode van alle randen loopt tot 15 maart 2012. Provincie Noord Brabant wil akkerranden financieel blijven steunen. Nu er meer duidelijkheid is over de vorm van het beheer, welke mengsels goed werken en welk mengsel het beste was, zal de provincie werk maken van een ondersteunend beleid voor akkerranden. Na 15 maart 2012 lopen de overeenkomsten met de deelnemers af en kan de gebruikelijke gewasrotatie worden voortgezet. Maar, er is iets voor in de plaats gekomen. Een nieuwe subsidieregeling, het zogenaamde Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL), heeft de landbouwers in 2010 de mogelijkheid gegeven over te stappen naar zesjarige overeenkomsten voor akkerranden. Binnen vijf collectieve akkervogelbeheerplannen is over de periode 2011-2017, 200 hectare aan akkerranden gegarandeerd. Een fantastisch resultaat, waar we samen met ZLTO en de betrokken Agrarische Natuurverenigingen erg trots op zijn.

ZLTO

34

Ben Nagtegaal

Aanpak voor weidevogels


Weidevogels zoals kievit, grutto, scholekster, voelen zich thuis op het platteland. Althans op voorwaarde dat het een gevarieerd, open gebied is met graasweiden, hooiland, akkers en vochtige terreinen. De oppervlakte grasland gaat er echter op achteruit en de graslanden die er nog zijn, worden doorgaans intensief beheerd. Daardoor vinden weidevogels onvoldoende broed-, schuil- en foerageergelegenheid. Sommige soorten dreigen daardoor zelfs te verdwijnen. Niet alleen in Vlaanderen en Nederland, maar ook in de rest van Europa is dat het geval. Het goede nieuws: vaak volstaan eenvoudige maatregelen om de overlevingskansen van weidevogels te vergroten. Landbouwers kunnen in bepaalde zones beheerovereenkomsten voor weidevogels aangaan. Die hebben als doel het broedsucces te verhogen door het uitstellen van de maai- en beweidingdatum en door nesten te beschermen. Maar in Vlaanderen hebben deze beheerovereenkomsten voor weidevogels nog te weinig succes. Het huidige pakket vraagt namelijk de inzet van een volledig perceel, terwijl in de gebieden waar nog weidevogels voorkomen, rundvee- en varkenshouders actief zijn. Deze landbouwers kunnen zoveel oppervlakte niet missen omwille van de grote grond- en mestdruk. Veel grasland wordt omgezet naar masland, dat als diervoerder dient. Deze percelen worden in april geploegd en opnieuw ingezaaid met mas, waardoor veel nesten van onder andere kievit verloren gaan. In Vlaanderen engageerde de VLM zich binnen SOLABIO om nieuwe maatregelen uit te werken, die gericht zijn op de perceelsranden, eerder dan op het hele perceel. Perceelsranden bieden immers foerageermogelijkheden en nestgelegenheid, maar ook een ideale uitwijkmogelijkheid voor de kuikens. Deze

randen voor weidevogels worden hieronder toegelicht in een case. In Nederland heeft men al een jarenlange ervaring met weidevogelbescherming en staat men al heel wat verder dan in Vlaanderen. Het weidevogelbeheer gebeurt er collectief op gebiedsniveau, ondersteund door agronatuurverenigingen. Zo wordt n gebiedsplan ingediend op basis van een mozaekbeheer, waarbij verschillende landbouwers samenwerken om een gebiedsdoelstelling te behalen. In Nederland wordt veel minder met randen gewerkt. In een gebiedsplan worden grotere percelen ingezet, wat voldoende dekking van de maatregelen garandeert. Daarnaast bestaat er ook zoiets als last-minutebeheer. Dat houdt in dat de landbouwer op het laatste moment, wanneer zijn aanvraag al gestart is, op basis van monitoringsgegevens (aanwezigheid van nesten en jongen) kan aantonen dat er op een bepaald perceel dringend nood is aan aangepast beheer. Er zijn reservemiddelen voorzien, die op basis van de actuele situatie en in overleg met de gebiedscordinator kunnen aangesproken worden. Vrijwilligers die aangesloten zijn bij lokale weidevogelverenigingen werken nauw samen met de landbouwers. Ze zoeken en tellen de nesten en helpen mee om de nestbeschermers te plaatsen. De samenwerking tussen landbouwers en vrijwilligers kan een grote meerwaarde betekenen voor de weidevogels. Ook in Nederland werd gexperimenteerd met het lokaliseren van weidevogelnesten met een gps. Dit is een innovatieve methode die kan helpen om weidevogels betere overlevingskansen te geven. Een van de cases hieronder geeft meer uitleg.

35

Case weidevogels

Experimenteren met perceelranden

Glenn Vermeersch

Paspoort
Wat? Een nieuwe beheerovereenkomst voor weidevogels testen die beter afgestemd is op de noden van weidevogels en tegelijkertijd optimaal inpasbaar is in de bedrijfsvoering. Doel? Weidevogelbeheer op maat van de landbouwer uitwerken. Weidevogelkuikens die de nesten verlaten, veilig laten foerageren tussen weidevogelpercelen aan de hand van perceelsranden. Uitvoerende partnerVlaamse Landmaatschappij (VLM)

Aan het woord: Stijn Leestmans (bedrijfsplanner bij de VLM)


Waarom schiet de huidige beheerovereenkomst voor weidevogels in Vlaanderen te kort? De bestaande beheerovereenkomsten voor weidevogels kennen maar een matig succes bij de Vlaamse landbouwers. De verklaring? In de gebieden waar nog weidevogels voorkomen, zijn vooral rundveeen varkenshouders actief. zij ondervinden een grote mestdruk en hebben vaak mas en de eerste snedes van hooilanden nodig voor hun vee. Aan de vraag om het maaien uit te stellen tot na de productiepiek, of om niet of minder te bemesten, kunnen deze landbouwers vaak moeilijk tegemoetkomen. Zelfs het omzetten van masland naar grasland is niet altijd eenvoudig. Het inzetten van perceelsranden voor weidevogels zou een oplossing kunnen bieden. M o m e n te e l ku n n e n d e b e st a a n d e p a k ke t te n perceelsranden in de Vlaamse beheerovereenkomsten alleen langs waardevolle kleine landschapselementen gelegd worden, denk maar aan waterlopen en houtkanten. Deze kleine landschapselementen komen in de weidevogelgebieden maar beperkt voor. Onder meer daardoor bieden ze onvoldoende mogelijkheden voor weidevogels. De VLM heeft zich daarom gengageerd om betere alternatieven te ontwikkelen. Ze onderzocht samen met de landbouwers hoe de pakketten perceelsranden kunnen aangepast worden. Zodat ze beter passen in de bedrijfsvoering van de landbouwers en tegelijk het foerageren van rondtrekkende kuikens vergemakkelijken. De nieuwe perceelsranden moesten ook de broedmogelijkheden voor veldleeuwerik en graspieper verhogen. Hoe ging het experiment in zijn werk? Samen met vier landbouwers uit de provincie Antwerpen werden er in totaal zes perceelsranden aangelegd

Contact Vlaamse Landmaatschappij (VLM), Dienst Steun- en Beheermaatregelen, Cardijnlaan 1, 2200 Herentals, tel. +32 (0) 014 - 25 83 51, stijn.leestmans@vlm.be

36

VLM - Piet Verheyden

en beheerd voor weidevogels. Deze randen hadden samen een oppervlakte van ongeveer 3,5 hectare. Er waren verschillende types randen. Twee randen werden ingezaaid met een mengsel van grassen. De eerste rand werd ingezaaid met een mengsel van 45 % Engels raaigras (5 var), 25 % veldbeemdgras, 15 % roodzwenkgras en 15 % timothee. Deze rand werd langs de buitenkant ook ingezaaid met een bloemenmengsel. De tweede rand werd ingezaaid met een mengsel van Engels raaigras (70 %), timothee (15 %) en beemdlandbloem (15 %). De vier andere randen werden ontwikkeld door de randen van een permanent grasland later te maaien (na 15 juni). Geen van de randen werd verstoord tijdens het broedseizoen (van 1 april tot 15 juni), ze deden allemaal dienst als broed- en foerageerplaats voor weidevogels. De landbouwer gebruikte geen bestrijdingsmiddelen, en bemestte of maaide niet tijdens het broedseizoen. De randen werden vanaf de aanleg permanent als grasland gebruikt en jaarlijks tweemaal gemaaid, half juni en in september. Zijn er al resultaten bekend? Voor echt betrouwbare eindresultaten is het nog te vroeg. Daarvoor moet het experiment nog langer lopen. Toch is het opvallend dat de randen met nulbemesting al een aantal weidevogels mochten verwelkomen, zoals een rondlopende kievit met jongen, foeragerende gruttos en een broedende graspieper. De randen die buiten het broedseizoen bemest werden, waren duidelijk nog veel te voedselrijk om als foerageergebied te dienen voor de kuikens. De grasmat was te hoog en te dicht voor de kuikens om te kunnen rondlopen. Wel kwamen er geregeld gruttos foerageren. De randen werden ook bezocht door

wild (reetjes en hazen). Dagvlinders en andere insecten werden aangetrokken door klavers in de randen. De ervaringen van dit experiment zullen voortgezet worden in vervolgprojecten en zullen als input dienen voor het formuleren van toekomstige beheerovereenkomsten voor weidevogels in PDPO III.

Dos & donts:


Het mengsel zaai je het best in het najaar. Let op voor de ontmenging van de zaden. Het is aan te raden om de zaadbak pas op het terrein te vullen met het zaadmengsel. Te dense grasmatten maken het rondtrekken voor kuikens onmogelijk. Er mag maximaal 40 % Engels raaigras in het mengsel zitten. Kies zorgvuldig de inhoud van de zaadmengsels, om floravervalsing en het inzaaien van ongewenste soorten te voorkomen. Voldoende structuurvariatie is voor de kuikens erg belangrijk (dekking en foerageren). Een duorandenbeheer kan daarom tijdens het broedseizoen aangewezen zijn. Op nutrintenarme percelen is bemesting (met stalmest) aan te raden. Het verschralend beheer van maaien en afvoeren zonder bemesting kan immers leiden tot nutrintenarme percelen. Het risico bestaat dan dat weidevogels naar nutrintenrijkere percelen verhuizen.

37

Case weidevogels

GPS-bepaling van weidevogelnesten


ZLTO

Paspoort
Wat?
Nesten van weidevogels worden gemarkeerd met een gps en ingevoerd in een landelijke database. situatie via beeld en geluid op de voet volgen en hiermee rekening houden.

Aan het woord Jochem Sloothaak, provinciaal cordinator Brabants Landschap


Wat is de opzet van het project? Weidevogels, zoals kievit, grutto, graspieper en wulp broeden in onze gras- en akkerlanden. Juist wanneer er geoogst moet worden, zitten ze op hun eieren of lopen er kuikens rond. Daarnaast is de biotoop in landbouwgebied zodanig veranderd dat er nog nauwelijks schuilplaatsen in de vorm van randen, slootkanten, greppels aanwezig zijn. Predatie door egel, hermelijn en kraai gaat daardoor een grotere rol spelen. Om de weidevogels alle kansen te geven, speuren vrijwilligers daarom nesten op, markeren ze die met bamboestokken en geven de ligging nauwkeurig aan de landbouwer door. Toch gaan er, door de toegenomen werkdruk en de nieuwe machines, steeds meer nesten verloren. In dit proefproject, uitgevoerd in de Beverse Overlaet, vlak bij de Nederlandse stad Oss, hebben we gexperimenteerd met het digitaal registreren van nesten via gps-positiebepaling. Een nieuwe methode die goed aansluit bij de moderne landbouw. Landbouwers in de tractor worden automatisch verwittigd wanneer ze een nest naderen. Hoe gaat dat in zijn werk? Er is een speciaal programma ontwikkeld dat door weidevogelbeschermers en landbouwers kan worden gedownload op een handcomputer of telefoon. Vrijwilligers lopen door het veld, en wanneer ze een nest vinden, kunnen ze met dit programma de locatie opslaan in een veldcomputertje en later opzoeken. De gegevens worden ingevoerd in de landelijke database www.weidevogelbescherming.nl. Zes Brabantse weidevogelgroepen voeren nu digitaal legselgegevens in. De landbouwers kunnen op hun beurt die gegevens importeren op de technologische apparatuur in hun tractor. Als ze dan een nest naderen, worden ze gewaarschuwd met beeld en geluid. De eerste resultaten zijn veelbelovend.

Uitvoerende partner
Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO)

Doel?

Landbouwers exact op de hoogte houden van waar er weidevogels broeden. Op de tractor, tijdens de werken, kunnen ze de actuele

Cordinatiepunt Landschapsbeheer en Provincie Noord-Brabant

In samenwerking met

Contact

ZLTO, Natuur en Landschapsbeheer, Spoorlaan 350, 5038 CC, Tilburg, Tel: +31 (0)73 217 30 00, wico.dieleman@zlto.nl

38

te registeren en te beschermen tijdens werken. Vooral hoe de landbouwer de handmatig ingevoerde data het vlotst op zijn tractor kon raadplegen, is in de praktijk veel minder vanzelfsprekend dan het op het eerste gezicht lijkt. Hier hebben we heel wat rond gexperimenteerd. Wat brengt de toekomst? Positief is dat het project adequate software heeft opgeleverd voor het registreren en opmerken van legsels door vrijwilligers en boeren. Het programma is nu beschikbaar voor het Windows Mobile-platform, maar zou ook compatibel moeten worden met iPhone en Android. Ook het overbrengen van gegevens naar de stuurhulp EZ-guide 250 van Trimble is complex en nog niet geautomatiseerd. Daar moet nog aandacht aan besteed worden. Er zijn dus nog belangrijke stappen te zetten om de ontwikkelde systematiek meer gebruiksvriendelijk en praktijkrijp te maken, vooral voor boeren en loonwerkers. Trimble is n van de leveranciers van tractorstuursystemen. Om het signaleren van nesten echt ingang te doen vinden in het landbouwbedrijf, moet ook het uploaden van nestlocaties naar stuursystemen gestandaardiseerd zijn. We willen alleszins verder bouwen op dit systeem.

Wat zijn de voordelen van het systeem? De winst voor de natuur is duidelijk: landbouwers merken de nesten gemakkelijker op en kunnen de nodige maatregelen treffen. Ze verleggen het nest, of kunnen er omheen rijden. Landbouwers werken ook steeds vaker s nachts op het land, juist dan is het gps-systeem van grote waarde. Het grote voordeel voor de landbouwer is de tijdswinst die hij ermee boekt. Daar waar hij vroeger voortdurend moest rondspeuren naar stokken die de nesten markeren, wordt hij nu automatisch gewaarschuwd. Ook weidevogelbeschermers zijn blij met het nieuwe systeem: de gegevens zijn meteen beschikbaar voor de landbouwsector, en het blijkt te werken. Nog nooit verliep het weidevogelbeheer zo efficint. Wat is er allemaal gerealiseerd? We hebben de juiste software ontwikkeld, vrijwilligers opgeleid om met veldcomputers te werken en landbouwers begeleid. Twee demonstratiedagen werden georganiseerd om de kansen voor weidevogelbescherming uit te leggen. Meer dan honderd genteresseerden uit Nederland en Vlaanderen woonden deze dagen bij. Bijkomende uitleg over de voordelen van het gps-systeem is te bekijken op een demonstratiefilm, die ook op YouTube staat. De software en hardware waren in het begin ver van volmaakt. Maar door het gewoon uit te testen, ermee aan de slag te gaan en waar nodig meteen bij te sturen, beschikken we nu uiteindelijk over goede software om weidevogellegsels

ZLTO

Dos & donts:


Steek tijd in een goede relatie tussen vrijwilliger en boer. Een gezamenlijk verantwoordelijkheidsgevoel is essentieel wanneer je een nieuwe aanpak uitprobeert. Organiseer demonstratiedagen om het project te presenteren en aan de man te brengen. Houd daarbij goed in gedachten dat een systeem zowel voor de vrijwillige weidevogelbeschermers als voor de landbouwers en loonwerkers een meerwaarde moet hebben. Anders kan het nooit een duurzame maatregel worden. Stop niet plots met het markeren van nesten met bamboestokken nadat je de gps-markering hebt ingevoerd. Nieuwe technieken hebben tijd nodig om goed gemplementeerd te worden. Geef dus niet op als het niet van de eerste keer lukt. Investeer voldoende geld in goede hardware (handcomputer, gpsontvanger). Materiaal dat nt niet voldoet aan de wensen, voldoet in zijn geheel niet.

39

P. Voorn en F. van Zijderveld

Akkerplanten stimuleren
De akkerflora bestaat uit alle wilde planten die spontaan voorkomen op akkers en pas bewerkte gronden. Vroeger waren de akkers in Vlaanderen en Nederland rijk aan zulke akkerplanten; ze groeiden tussen de gewassen. Door de verbeterde zaadschoning, chemische onkruidbestrijding, bemesting, dieper ploegen en intensiever teelten zijn veel van deze akkerkruiden verdwenen. Akkers met zeldzame akkerflora maken nog maar een fractie uit van het totale akkerareaal. De akkerflora is ruwweg in te delen in twee groepen: de koudekiemers en de warmtekiemers. Koudekiemers of winterannuellen zijn kenmerkend voor wintergraanakkers. Ze groeien tussen cultuurgewassen die in de herfst worden gezaaid en hun bloei valt in het voorjaar of vroeg in de zomer. Voorbeelden zijn ruw vergeet-mij-nietje, korenbloem, handjesereprijs en zeldzame soorten als spiegelklokje en bolderik.

Warmtekiemers of zomerannuellen groeien in het voorjaar en bloeien in het midden van de zomer of in de nazomer. Een voorbeeld is de gele ganzenbloem. Het herstel van de rijke akkerflora vraagt gunstige leefomstandigheden. Dat betekent: vermijd chemische onkruidbestrijding, sterkere bemesting en kunstmest. De Nederlandse Vereniging Natuurmonumenten werkte binnen SOLABIO een experiment uit om de diversiteit van wintergraanakkers te herstellen. De case hieronder geeft meer uitleg.

Uit wat voorafging is duidelijk dat agronatuurbeheer maar succes kan hebben als de partners op het platteland een goed werkende tandem vormen met de landbouwers. Wat daarbij allemaal komt kijken op het vlak van begeleiding, vergoeding en regelgeving, staat beschreven in het volgende hoofdstuk.

40

Nieuw begin voor wintergraanakkers

Case akkerflora

P. Voorn en F. van Zijderveld

Aan het woord Frans van Zijderveld, Beheerder West Brabant


Hoe is het gesteld met de akkerflora in Nederland? Akkerkruiden hebben het de laatste jaren niet gemakkelijk. In West-Brabant, maar ook op andere plaatsen in Nederland en ook in Vlaanderen, proberen heel wat instanties en verenigingen dan ook de rijke diversiteit aan akkerflora op de daartoe geschikte percelen te behouden of te herstellen. In opdracht van het Nederlandse ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is in 2000 het Beschermingsplan Akkerplanten opgesteld. Dat beschrijft de achteruitgang van de traditionele akkerplanten en formuleert maatregelen en een actieplan om soorten te beschermen. Dat blijkt echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. Doordeweekse soorten zoals ringelwikke, duist, windhalm en kweek gaan vaak domineren. En ook zonder die dominante soorten wordt de akkerflora in de loop der jaren minder divers. Soorten zoals korensla, bleekgele hennepnetel, slofhak, glad biggenkruid, akkerleeuwenbek, valse kamille en korenbloem dreigen helemaal uit het Brabantse landschap te verdwijnen. In 2005 liet Natuurmonumenten een uitgebreide evaluatie van het akkerbeheer in de natuurgebieden uitvoeren. Vastgesteld werd dat bij Natuurmonumenten onvoldoende kennis aanwezig was over de bemesting, de bodemchemie en de juiste uitvoering van het beheer. Daarop werkte Natuurmonumenten een herstelplan uit. In dit plan komt de invloed van de bodemchemische condities op de akkerflora van zandgronden aan bod. Door het herstel- en eindbeheer uit te voeren, te monitoren en de resultaten te evalueren, kan Natuurmonumenten nagaan of kruidenrijke akkers inderdaad tot een verbetering van de akkerflora leiden. Hoe verliep het project? We bezochten 40 akkers in natuurgebieden, maakten

Paspoort
Wat? De ontwikkeling van een strategie voor het beheer van kruidenrijke akkers. Doel? De mechanismen achter het domineren van plaagsoorten en het verdwijnen van karakteristieke akkersoorten blootleggen Uitvoerende partner Vereniging Natuurmonumenten In samenwerking met Provincie Noord-Brabant

Contact Vereniging Natuurmonumenten, Regio Noord-Brabant en Limburg, Nachtegaallaan 5, Eindhoven, tel. +31 (0)165 52 35 81, f.vanzijderveld@natuurmonumenten.nl

41

vegetatieopnames, en namen bodemmonsters. De resultaten tonen aan dat er een sterk negatief verband is tussen de voedselrijkdom van de bodem en de kwaliteit van de akkerflora. Hoe voedselarmer de bodem, hoe rijker de akkerflora. Voor alle bezochte akkers hebben we beheeradviezen geformuleerd, waar de beheerder de komende jaren mee aan de slag kan. Het is cruciaal om eerst uit te maken welke doelstelling voor een akker of akkercomplex realistisch is. Op een minder goede akker met weinig potentie is het misschien beter om geen akker met floradoelstelling na te streven, maar wel een landschapsakker of fauna-akker. Zo worden de middelen gericht ingezet op de beste locaties binnen een organisatie of regio. Kruidenrijke akkers gaan immers niet samen met een rendabele productie. De inkomsten uit de oogst zijn beperkt en de beheerkosten zijn hoog; goed ontwikkelde kruidenrijke akkers kosten jaarlijks minstens 500 per hectare. Uit het onderzoek kwam een aantal belangrijke richtlijnen naar voor om kruidenrijke akkers te beheren (ref. 4).

Dos & donts:


Bemest niet. Zaai het gewas dun in. Verbouw op een perceel jaarlijks wintergraan f jaarlijks zomergraan. Wissel niet af. Pas geen wisselbouw, groene of zwarte braak, groenbemesters of stoppelgewassen toe. Pas alleen niet-kerende grondbewerking toe.

P. Voorn en F. van Zijderveld

P. Voorn en F. van Zijderveld

42

Aanpak bij inrichting, beheer en monitoring


Om de biodiversiteit in landbouwgebied op te krikken, zijn de landbouwers echte sleutelpartners. Het komt er op aan hen oprecht enthousiast te maken en te houden voor agronatuur- en landschapsbeheer op hun erf en percelen. Duidelijke informatie over de voordelen, een deskundige en persoonlijke begeleiding, een billijk vergoedingssysteem en een transparante regelgeving kunnen het verschil maken.

Agromilieumaatregelen toepassen op het terrein doe je niet in een handomdraai. Het is een proces waar heel wat bij komt kijken. Heel wat aspecten van deze complexe aanpak kwamen aan bod tijdens de kennisuitwisselingsmomenten tussen de projectpartners. Cruciale themas zijn de samenwerking met de landbouwers, de financile ondersteuning, het wetgevende kader en de planmatige aanpak.

Werving in groep
In groep kun je veel potentile kandidaten in n keer bereiken. Daarom kozen heel wat SOLABIO-partners ervoor om de landbouwers aan te spreken tijdens infoavonden of demodagen. Enkele vuistregels: Combineer infoavonden met landbouwbijeenkomsten. Infoavonden zijn uitgelezen momenten om landbouwers te laten kennismaken met agronatuurbeheer. Een doordachte presentatie schept kansen om je zaak in detail uit te leggen en moeilijkere, complexe herstelmaatregelen toe te lichten. Omdat zon infoavond soms wat ambtelijk aanvoelt, combineer je deze best met bestaande bijeenkomsten, zoals die van de landelijke gilden en de wildbeheereenheden in Vlaanderen. Een grotere opkomst en een positieve sfeer zijn gegarandeerd. Zo presenteerde Inagro haar triorandenverhaal rond akkervogels tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van de wildbeheereenheid Paddegat, waarop gewoonlijk veel landbouwers uit de streek aanwezig zijn. Laat een enthousiaste landbouwer vertellen. Benader je landbouwers in groep, laat dan gemotiveerde collegalandbouwers op hun eigen landbouwbedrijf vertellen over hun ervaringen met agrarisch natuurbeheer. Dit is voor andere landbouwers vaak het meest geloofwaardig en dus ook het overtuigendst: collegas hebben immers geen enkele reden om zaken te verbloemen. Maak het gezellig. Voorzie drankjes en iets lekkers, en plan je info- of demoavond op een moment dat landbouwers tijd hebben: s avonds is vaak een goed moment.

Samenwerking met landbouwers


Om op het terrein succes te boeken, is het belangrijk dat je met landbouwers samenwerkt en hen voldoende betrekt bij je project. De maatregelen moeten niet alleen technisch gekend zijn, maar ook inpasbaar zijn in de bedrijfsvoering. Maatwerk is het sleutelwoord. Zowel bij de werving en de verdere begeleiding van landbouwers, als bij het experimenteren met agromilieumaatregelen is het belangrijk tegemoet te komen aan de noden en verwachtingen van een modern landbouwbedrijf.

Werving: landbouwers over de streep trekken


Veel hangt af van hoe vertrouwd de landbouwers in kwestie zijn met agromilieumaatregelen. Landbouwers verwachten praktijkgerichte en efficinte communicatie. Het is dus belangrijk om hierin te investeren, wil je landbouwers overtuigen van het belang van agrarisch natuurbeheer. Een individuele benadering, via bedrijfsbezoeken en persoonlijke gesprekken, komt uit alle feedback binnen SOLABIO als bijzonder zinvol naar voor. Maar ook het benaderen van de landbouwers in groep levert resultaten op.

43

VLM

Op het terrein vertel je meer . Door samen met de landbouwers op het terrein de maatregelen te demonstreren, verduidelijk je de uitvoering en aanpak. Verschillende partners organiseerden in de loop van SOLABIO demodagen om hun maatregelen op het terrein te presenteren. Op de demodag over functionele agrobiodiversiteit op een bedrijf in het Meetjesland kwamen tal van landbouwers opdagen. Nadien informeerden verschillende landbouwers naar de mogelijkheid om bloemenranden op hun eigen bedrijf aan te leggen. Wanneer verschillende agromilieumaatregelen op n bedrijf kunnen getoond worden aan de landbouwers, kun je een vollediger beeld geven aan toekomstige agronatuurbeheerders. Een mooi voorbeeld dat binnen SOLABIO verder werd uitgebouwd, is de voorbeeldboerderij in Armenberg (Sint-Truiden). Vergeet de toekomstige generaties landbouwers niet. In het kader van SOLABIO werden een aantal partners uitgenodigd op landbouwscholen om les te geven over biodiversiteit op het erf en de inzet van agromilieumaatregelen. Op die manier worden de toekomstige generaties landbouwers vertrouwd met de verschillende themas en zullen zij sneller agromilieumaatregelen in hun bedrijfsvoering integreren.

Voorbeeldbedrijf in Armenberg toont hoe het kan De ene boer die de andere warm maakt voor agrarisch natuurherstel. Dat is het uitgangspunt van het voorbeeldbedrijf in Armenberg, gelegen op de open plateaus van Droog Haspengouw. Op initiatief van het Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren kunnen collega-landbouwers en natuurbeschermers hier sinds 2008 met eigen ogen zien hoe ze de biodiversiteit een duwtje in de rug kunnen geven. Welke agromilieumaatregelen ze het beste doorvoeren, en welke kansen dit biedt: het wordt hier allemaal getoond. Naast de sensibiliserende functie, heeft het voorbeeldbedrijf ook een testfunctie. Hier wordt in primeur getest of nieuwe maatregelen praktisch haalbaar en inpasbaar zijn in een modern landbouwbedrijf. En wat het effect is op de akkervogels, akkerflora- en of insectenpopulatie. In tegenstelling tot akkerreservaten, ook proeftuinen voor nieuwe maatregelen, houdt het voorbeeldbedrijf wel degelijk rekening met de economische realiteit. Dat het voorbeeldbedrijf vogelkenners, plantenexperts, landbouwers, natuurverenigingen en organisaties zoals het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) en de VLM samenbrengt, is erg vernieuwend. Vogelkenners kennen als geen ander de behoeften van akkervogels, landbouwers zijn bedreven in landbouwpraktijken, en administratieve diensten weten alles over de procedures en regelgeving. Door het bundelen van al deze expertise in een expertengroep, kunnen voor alle maatregelen, zowel economisch, ecologisch als administratief, de puntjes op de i worden gezet.

44

Landbouwers individueel benaderen


Ook rechtstreeks en individueel contact met landbouwers bewijst zijn nut. Verschillende SOLABIO-partners gingen zelf de boer op: landschapsconsulenten van Oost- en West-Vlaanderen en Antwerpen, medewerkers van de Regionale Landschappen, bedrijfsplanners van de VLM, gebiedscordinatoren collectief agrarisch natuurbeheer in Noord-Brabant. Die aanpak kost meer tijd, maar schept een vertrouwensband, en dat rendeert. Je leert het landbouwbedrijf kennen, en de acties worden beter afgestemd op de noden en behoeften van zowel landbouw als natuur. Door veel landbouwbedrijven te bezoeken, krijgt de consulent een betere voeling met de landbouw in de praktijk en de bedrijfsvoering. Spreek dezelfde taal als de landbouwers: dit schept een algemeen gevoel van elkaar verstaan en vertrouwen. Door als consulent interesse te tonen en vragen te stellen over de bedrijfsvoering, versterk je het vertrouwen van de landbouwer. Luister ook naar het verhaal van de landbouwer en sta open voor zijn mening. Bij het werven van landbouwers is het ook belangrijk om de landbouwer goed te informeren over de administratieve procedures en mogelijke controles die verbonden zijn aan agromilieumaatregelen. De individuele benadering heeft ook als voordeel dat je beter kunt inspelen op kansen op het terrein. Een voorbeeld: een kleine populatie grauwe gorzen op een perceel in Armenberg leverde beheerovereenkomsten akkervogels op doordat de bedrijfsplanner specifiek deze landbouwer benaderde en enthousiasmeerde. Landbouwers motiveren om mee te doen met agronatuurbeheer gaat makkelijker wanneer je werkt aan het positieve imago van de landbouw. Landbouwers mogen terecht fier zijn op hun inspanningen voor natuur, landschap en milieu. Dit bleek ook uit consultatierondes met landbouwers (ref. 7). Binnen SOLABIO plaatsten verschillende partners infoborden bij de maatregelen op het terrein.

beheer bij te sturen om zo het resultaat voor de natuur te verbeteren. Maar ook in functie van de bedrijfsvoering moet het beheer geoptimaliseerd worden. Opdat maatregelen op het terrein succes hebben, moeten ze inpasbaar zijn in de bedrijfsvoering. Nieuwe maatregelen worden daarom ook het best op voorhand samen met de landbouwers op het terrein uitgetest. Zij kennen immers de stiel en kunnen aangeven of nieuwe maatregelen uitvoerbaar zijn. Een goede begeleiding en veelvuldig contact maken maatwerk mogelijk. Verschillende SOLABIO-partners gaven aan dat landbouwers zich vaak aan hun lot overgelaten voelen na het sluiten van een contract. Voor veel landbouwers is het uitvoeren van agromilieumaatregelen nieuw en is het wetgevende kader niet altijd even duidelijk. Individuele begeleiding is dan ook des te belangrijker. Landbouwers kunnen gecontroleerd worden op de juiste uitvoering van de maatregelen op het terrein. Daarom is het noodzakelijk te anticiperen op controles. En via een goede begeleiding de beheerwerken goed uit te voeren. Intekenen op agromilieumaatregelen brengt vaak heel wat administratie met zich mee. Voor de landbouwer is dat vaak een drempel om in te stappen. Veel landbouwers zijn dan ook vragende partij om hen hierin bij te staan en administratief te steunen. Om landbouwers blijvend te motiveren, is het belangrijk hen regelmatig feedback te geven over de resultaten van hun werk en dat van andere collegas. Een landbouwer zal

Landbouwers begeleiden
Landbouwers overtuigen van agromilieumaatregelen is maar een eerste stap. Een goede opvolging is even essentieel. Door regelmatig contact tussen de begeleider en de landbouwer, groeit het vertrouwen en de bereidwilligheid. Die vertrouwensband is cruciaal. Wie landbouwers begeleidt bij agromilieumaatregelen, moet van vele markten thuis zijn. Zowel technische knowhow over landbouwpraktijken, als natuurexpertise en administratieve kennis zijn onmisbaar. De begeleider, liefst jaren dezelfde persoon, moet ook het aanspreekpunt zijn bij lokale acties. Dit legt een stevige basis om de samenwerking verder uit te bouwen en biedt nieuwe kansen voor de toekomst. Dat maakt het mogelijk het

45

VLM

terecht fier zijn wanneer er resultaten geboekt worden op zijn bedrijf en hierover gecommuniceerd wordt. In Nederland sturen de gebiedscordinatoren het collectieve beheer (voor akkervogels en weidevogels) aan. Elke provincie beslist zelf welke maatregelen waar mogelijk zijn (zowel in functie van de kansen als van het beschikbare budget) en duidt een instantie aan die een gebiedscordinator afvaardigt. Rond welke themas er kan gewerkt worden en hoe deze maatregelen moeten gemplementeerd worden, wordt op landelijk niveau beslist. Maar het zijn dus de provincies die kiezen welke pakketten op het terrein mogelijk zijn in de afgebakende gebieden. De gebiedscordinator speelt in feite de rol van de bedrijfsplanner in Vlaanderen. Hij gaat de boer op om maatregelen op het terrein uit te werken en de landbouwers hierbij te begeleiden. In de provincie Zeeland bijvoorbeeld is het ZLTO de gebiedscordinator. Namens de agronatuurverenigingen heeft ZLTO n groot beheersplan voor akkerranden ingediend bij de provincie. In de provincie Brabant (grotere oppervlakte dan Zeeland) hebben de agronatuurverenigingen zes collectieve beheerplannen ingediend. De individuele aanvragen van landbouwers rond bijvoorbeeld knotbomen, hagen, houtkanten, ... worden vooral administratief begeleid. Indien nodig worden experts van verschillenden instanties aangesproken om de landbouwer te begeleiden. Zo begeleidt de Stichting Landschapsbeheer Zeeland (SLZ) in de provincie Zeeland de individuele aanvragen.

De bedrijfsplanner: een succesformule Voor de landbouwer is het niet altijd evident om te weten welke beheerovereenkomstenop zijn bedrijf aangewezen zijn. Over het hele Vlaamse platteland kunnen landbouwers een beroep doen op de bedrijfsplanners van de VLM. Deze adviseurs staan hen met raad en daad bij en maken samen met de boer, gratis en vrijblijvend, een bedrijfsplan op. Zon bedrijfsplan geeft een overzicht van de mogelijke maatregelen en de subsidies die eraan verbonden zijn. Ook de administratieve kant van de aanvraag neemt de bedrijfsplanner op zich. Na ondertekening van de aanvraag, volgt hij het dossier volledig op, totdat de beheerovereenkomst is gesloten. Voor en na het sluiten van de beheerovereenkomst kan de landbouwer met zijn vragen steeds bij de bedrijfsplanner terecht. De VLM vroeg de Vlaamse landbouwers tijdens verschillende consultatierondes naar onder andere de werking en de waardering van de bedrijfsplanners. In juli 2010 organiseerde de VLM een consultatieronde om na te gaan hoe landbouwers de beheerovereenkomsten en de samenwerking met de bedrijfsplanners ervaren. Over de bedrijfsplanners zijn de Vlaamse landbouwers unaniem positief: bedrijfsplanners zijn makkelijk bereikbaar, werken klantgericht en zijn een steun en toeverlaat. Ze worden dan ook erg gewaardeerd. De moeite die de overheid neemt om te investeren in persoonlijk contact, en de mogelijkheid die ze biedt om de zaken samen op het terrein te bekijken, ervaren landbouwers als een groot pluspunt. Meer info in het VLM-rapport Consultatieronde landbouwers i.v.m. beheerovereenkomsten. 10 jaar beheerovereenkomsten: wat denken de landbouwers erover (ref. 7)?

VLM

46

VLM

Gebiedsgericht samenwerken met landbouwers


In het verleden werden agromilieumaatregelen vaak her en der ingezet. Dit levert niet steeds de gewenste resultaten voor natuur. In Nederland heeft men positieve ervaringen met samenwerking tussen landbouwers en natuurverenigingen, waarbij men in afgebakende, kansrijke gebieden op een gerichte manier agromilieumaatregelen inzet. Ook in Vlaanderen werden gedurende de projectperiode van SOLABIO gebiedsgerichte maatregelen voor akkeren weidevogels uitgewerkt. Kansrijke gebieden eerst. Beheerovereenkomsten om akkervogels te beschermen, zijn alleen mogelijk in die gebieden waar nog een levensvatbare populatie aanwezig is. Het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) bakende deze gebieden af. Door in deze kansrijke gebieden maatregelen te treffen, bestaat er grote zekerheid dat de middelen goed en efficint besteed worden. De VLM, die de beheerovereenkomsten met de landbouwers sluit, maakt een onderscheid tussen kerngebieden en zoekzones. Een kerngebied is een gebied waarin zulke grote populaties van bepaalde soorten voorkomen, dat van daaruit verspreiding naar andere gebieden kan plaatsvinden. In een zoekzone komen nog akkervogels voor, maar zijn de populaties onvoldoende sterk opdat elke maatregel in het gebied effect zou hebben. Daarom kunnen landbouwers in een zoekzone

enkel een beheerovereenkomst sluiten indien er voor minstens 5 % van het areaal maatregelen getroffen worden. In een zoekzone kan dus niet om het even welke individuele aanvraag van een landbouwer worden goedgekeurd. In een kerngebied kunnen beheerovereenkomsten zonder beperking gesloten worden. In een zoekzone moeten eerst voldoende landbouwers bereid gevonden worden om een beheerovereenkomst af te sluiten. Dan pas zijn individuele beheerovereenkomsten mogelijk. De kerngebieden liggen in Vlaanderen voornamelijk in het zuiden van provincies Limburg en Vlaams-Brabant. De voorbije twee drie jaar werd in beide regios veel energie gestoken in deze kerngebieden. In 2011 werd in de zoekzones en kerngebieden in Limburg en VlaamsBrabant samen circa 130 hectare gemengde grasstroken en 150 hectare vogelvoedselgewassen aangelegd.

In Nederland werden er in elke provincie kerngebieden afgebakend, waar men maatregelen voor akker- of weidevogels kan nemen. In hoeverre er afzonderlijke pakketten kunnen afgesloten worden, hangt af van de eigen interpretatie van de provincie. In de provincie Zeeland kunnen bijvoorbeeld afzonderlijke maatregelen worden aangevraagd, terwijl men er in de provincie NoordBrabant strenger op toeziet dat de juiste combinatie van maatregelen op het terrein wordt getroffen.

47

Inagro

Samenwerken geeft meerwaarde. Verschillende landbouwers in n gebied overtuigen om samen gerichte maatregelen te nemen, bijvoorbeeld voor akkervogels, biedt een plus voor de biodiversiteit. Met het initiatief Eco2 wil men de positieve ervaringen met de agrarische natuurverenigingen in Nederland vertalen naar de Vlaamse situatie. Dit project van de Boerenbond, de VLM, het ANB, het Limburgs Steunpunt Rurale Ontwikkeling en Rurant vzw, heeft als doel om, via agrarische beheergroepen en een agrobeheercentrum, samenwerkingsverbanden rond landschaps- en natuurbeheer tot stand te brengen tussen plaatselijke boeren. Daarnaast willen de partners een gebieds- en marktgerichte aanpak ontwikkelen voor landschapsbeheer met lokale betrokkenen.

Agrarische natuurvereniging: natuurbeheer van onderuit In Nederland bestaat er een nauwe samenwerking tussen landbouw en agrarisch natuurbeheer, via de Agrarische Natuurverenigingen (ANVs). Dat zijn georganiseerde samenwerkingsverbanden van landbouwers en burgers, die in een gemeente of regio samen een groot deel van het agrarisch landschap beheren en versterken. De ANVs hebben sinds 1990 een hoge vlucht genomen. Inmiddels zijn er bijna 200 verenigingen geregistreerd in Nederland. De ANVs zetten zich in voor soortenbeheer, randenbeheer, perceelsbeheer en -onderhoud, en de aanleg van landschapselementen. Wie wil deelnemen aan bijvoorbeeld akker- of weidevogelbeheer, kan deze beheerpakketten niet (meer) individueel afsluiten. Een ANV moet voor verschillende landbouwers samen n plan opstellen: het zogenaamde collectief beheerplan. Daarin staat specifieke informatie over welke deelnemer, op welk perceel, welk beheerpakket, voor welke periode, enzovoorts, heeft gesloten. Bij het opstellen van het plan wordt gekeken naar het totale budget, de opengestelde beheerpakketten en de optimale locatie van het beheerpakket. De Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO) overlegt regelmatig met de ANVs in haar werkingsgebied om kansen en knelpunten te inventariseren. Die worden op het regionaal of landelijk niveau op het Interprovinciaal Overleg geagendeerd.

48

Financile steun voor agromilieumaatregelen


Op zoek naar duurzame alternatieven voor subsidies. De landbouw verleent verschillende diensten aan de maatschappij. Denk maar aan het produceren van voedsel en werkgelegenheid, maar ook aan het onderhoud en de bescherming van cultuurgebonden landschapselementen, of aan recreatie en ontspanning op het platteland. Wanneer landbouwers zich extra inzetten voor de biodiversiteit op het platteland, bewijzen ze de maatschappij ook een extra dienst. Sommigen stellen de vraag of deze dienst geen inherente plicht is van de landbouwer. In de praktijk blijkt echter dat de economische realiteit vandaag dit vaak onmogelijk maakt. In de landbouwsector is er, zeker in de regio Vlaanderen-Nederland, een hoge gronddruk. De oppervlakte die een landbouwer verliest voor zijn productie en de inspanningen die hij levert door agromilieumaatregelen te nemen, worden via een systeem van vergoedingen opgevangen. Gesubsidieerde agromilieumaatregelen zijn vandaag zeker nog van belang om landbouwers te stimuleren tot agronatuurbeheer. De premie van een beheerovereenkomst blijkt een belangrijke drijfveer voor de landbouwer, dat toont de bevraging die de VLM bij landbouwers deed (ref. 7). Maar voor sommige agromilieumaatregelen zijn er misschien economisch duurzamere alternatieven te vinden. Enkele SOLABIO-partners gingen daarom op zoek naar systemen met een win-win voor landbouw en natuur. Zo werkte het Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren het succesvolle concept b.akkerbrood uit. Landbouwers produceren daarbij akkervogelvriendelijk graan en verkopen dit aan een kleine meerprijs. Meer details zijn te lezen in de case hieronder. Onduidelijkheid bij subsidies. Agromilieumaatregelen worden gesubsidieerd door de overheid. Dat financile luik blijkt zowel bij de landbouwers zelf als bij de SOLABIOpartners voor heel wat onduidelijkheden te zorgen. Binnen het project kwamen de volgende knelpunten naar boven: 1. Steun is versnipperd. In Vlaanderen kunnen agrarische natuurmaatregelen zowel op gemeentelijk, provinciaal, als Vlaams niveau gesubsidieerd worden. Zo geven heel wat gemeentebesturen subsidies voor het aanplanten en knotten van knotbomen. Op provinciaal niveau wordt landschappelijke beplanting aangeboden. Op Vlaams niveau bestaan er de beheerovereenkomsten en de subsidies voor aanplant en onderhoud van hoogstamfruitbomen. Die versnippering zorgt voor onduidelijkheid. Voor de Vlaamse landbouwer is het dan ook vaak onmogelijk om uit het complexe aanbod de goede keuze te maken. Maar dit zal in de toekomst verbeteren. De VLM is verantwoordelijk

voor het realiseren van doorbraak 39 van de interne staatshervorming rond het agrarisch natuurbeheer in Vlaanderen. Doorbraak 39 beoogt het stroomlijnen, bijsturen en opnemen van gemeentelijke en provinciale subsidies in maatregelenpakketten die door de Vlaamse overheid worden beheerd. Zo leeft momenteel het idee om op basis van deze stroomlijning een catalogus groenblauwe diensten te ontwerpen die een inventaris van de verschillende agromilieumaatregelen op de verschillende niveaus bevat. In Nederland bestaat er reeds zo een catalogus groenblauwe diensten met de verschillende maatregelen en daaraan gekoppelde maximale vergoedingen. 2. De de-minimisregel is onvoldoende gekend. Binnen SOLABIO werd duidelijk dat de verschillende betrokken Vlaamse en Nederlandse organisaties (zowel administraties, overheden als verenigingen) de regeling rond de staatssteun, en specifiek de regeling de-minimis, onvoldoende kennen. Het is van belang dat instanties die met landbouwers samenwerken zich hierover beter informeren en ook duidelijk communiceren. Om te vermijden dat landbouwers in de problemen komen met hun vergoedingen, dient omzichtig te worden omgesprongen met de manier waarop ze vergoed worden.

Inagro vzw

49

RLLK

De-minimis een woordje uitleg Iedere maatregel waarbij subsidies van een overheid worden verstrekt, of waarbij de overheid een dienst in natura aanbiedt aan een bedrijf of sector, wordt aanzien als staatssteun. Staatssteun geeft binnen een lidstaat een voordeel aan bepaalde ondernemingen of sectoren, die daardoor ten opzichte van andere sectoren of ondernemingen begunstigd worden. Dit zou kunnen leiden tot een concurrentieverstoring op de Europese markt. Rond het aanmelden van staatssteun aan Europa bestaat een uitgebreide regelgeving. Die moet erover waken dat er geen concurrentieverstoring optreedt. De-minimissteun is staatssteun van een kleiner subsidiebedrag, die niet aan Europa moet gerapporteerd worden. Aan deminimissteun is een plafond. Per bedrijf mag niet meer dan 7 500 per drie jaar uitgereikt worden. Daarnaast geldt ook voor Belgi een nationaal plafond van 51 532 500. De-minimissteun moet niet aangemeld worden aan Europa, maar er moet wel een register bijgehouden worden met het exacte steunbedrag per landbouwer. Dit is de verantwoordelijkheid van de subsidieverstrekker en niet van de landbouwer die de subsidie ontvangt. Overschrijdt de landbouwer het toegelaten bedrag, dan kan hem een boete aangerekend worden. De steun die naar de landbouwsector gaat via PDPO valt niet onder deminimis. Dat is bijvoorbeeld het geval voor het Vlaamse aandeel van de betaling van de beheerovereenkomsten of het Nederlandse aandeel in de beheerpakketten. De vergoedingen die in het kader van Europese projecten zoals SOLABIO aan landbouwers worden toegekend, worden gecofinancierd met overheidsgelden. Deze vallen wl onder de-minimis en moeten in het centrale register worden bijgehouden. In Vlaanderen is het de taak van het Departement voor Landbouw en Visserij om dat register bij te houden.

Freek Verdonckt

50

B.akkerbrood helpt akkervogels uit de nood


VLM

Case economische return

Aan het woord: Inge Nevelsteen (initiatiefneemster bij RLH)


Wat is b.akkerbrood? B.akkerbrood is een nieuw ambachtelijk brood dat sinds 2010 bij verschillende Haspengouwse bakkers in de winkel ligt. Het idee erachter is erg vernieuwend: een aantal landbouwers hebben zich ertoe gengageerd om per perceel 10 % graan te laten staan. Het niet geoogste graan dient als wintervoedsel voor akkervogels. Zo kunnen onder meer de veldleeuwerik en grauwe gors overwinteren. Om die 10 % verlies aan opbrengst te bekostigen, hebben we een speciaal akkerbrood ontwikkeld waarin het graan dat op die percelen geoogst werd, verwerkt wordt. Omdat het b.akkerbrood een kwaliteitsvol streekproduct is met een boodschap, kan er een iets hogere prijs voor gevraagd worden. Maar die beperkte meerprijs is niets in vergelijking met de voordelen voor de natuur Dit initiatief van het Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren slaat de brug tussen ecologie en economie. Vanwaar komt de inspiratie voor b.akkerbrood? Het idee komt uit Engeland. We inspireerden ons op het voorbeeld van Thrift Farm, waar we met alle Boer en Natuur-partners op bezoek zijn geweest. In Engeland bestaat al enkele decennia Conservation Grade, een soort kwaliteitslabel. Om dit label te mogen gebruiken, moet de landbouwer een leefgebied creren en beheren voor het wild. Hij verbindt er zich bijvoorbeeld toe om minder chemicalin te gebruiken in de teelten. Op die manier krijgt de biodiversiteit meer kansen. Hoe zijn jullie te werk gegaan? Het pilootproject werd voor het eerst opgezet in SintTruiden, op percelen van de voorbeeldboerderij te Armenberg (zie eerder). Eerst maakten we verschillende landbouwers warm voor het project, daarna hebben we een molenaar en een handvol bakkers gezocht. Een molenaar vinden was een hele opgave. Oude windmolens

Paspoort
Wat?
De vermarkting van een akkervogelvriendelijk brood Tegelijk is het een communicatieactie om het grote publiek te sensibiliseren.

Doel?

Uitvoerende partner

Nagaan of het mogelijk is om agromilieumaatregelen niet enkel ecologisch, maar ook economisch rendabel te maken.

Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren (RLH)

Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren, Daaleindestraat 2, 3720 Kortessem, +32 (0) 11 26 50 81, eliane.erens@rlh.be.

Contact

51

VLM

kunnen soms nog malen, maar krijgen daarvoor geen toestemming van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV). Uiteindelijk werd n molenaar gevonden die wel de toestemming kreeg. Hij maalt de bloem nog op de traditionele manier. Een bakkerijschool deed proefbakkingen en zestien bakkers uit Limburg hielpen mee het b.akkerbrood te maken en te verkopen. Alles zit in n brood: de natuur, de streek en de gezondheid. We brengen de landbouwer, de molenaar, de bakker en de consument dichter bij elkaar. We zijn trots dat dit nieuwe streekproduct in de rekken ligt. Het b.akkerbrood wordt aangeboden in een aparte, speciaal hiervoor ontworpen broodzak, met uitleg over de teeltwijze, en gepromoot met het label KORTWEG NATUUR. Dit label garandeert dat het product lokaal geteeld, verwerkt en verkocht wordt, een echt korte keten product dus. Het brood is dus niet alleen goed voor de natuur, maar ook CO2-vriendelijk: er komt weinig transport bij te pas, een synergie op socio-economisch niveau. B.akkerbrood biedt ook de landbouwsector kansen. Financieel lijden ze zeker geen verlies. Bovendien kunnen ze zich door deel te nemen ook een positiever imago aanmeten. Wat hebben jullie nog geleerd uit het project? We hebben stalen genomen van de verschillende soorten winterbaktarwe. Daaruit bleek dat er tussen landbouwers soms een enorm kwaliteitsverschil kon zitten. Niet zozeer het tarweras is van doorslaggevend belang voor een goede kwaliteit, maar eerder de teelt. Vooral de juiste stikstofbemesting speelt hierin een voorname rol. Het is dus erg belangrijk dat de landbouwers goed telen, maar dat is blijkbaar niet altijd even evident.

Op aanraden van een landbouwer hebben we het Provinciale Instituut voor Biotechnologisch Onderwijs, Tongeren Landbouwschool ingeschakeld. Dankzij die samenwerking kunnen deelnemende landbouwers vanaf 2012 beroep doen op een professionele teeltbegeleiding. Wat brengt de toekomst? Vast staat dat het publiek het brood smaakt: als promo kregen alle bakkers een poster over het b.akkerbrood en spaarkaarten met meer uitleg. Bij een volle spaarkaart (zes broden) krijgt de klant een pluchen veldleeuwerik. Het liep storm voor de pluchen leeuwerikjes. We moesten meer dan het dubbele bestellen. Als je het simpel houdt en de mensen probeert te bereiken op een laagdrempelige manier, dan komt de boodschap ook goed aan. Op die manier kan je b.akkerbrood ook zien als een communicatie- en sensibilisatiecampagne. De resultaten van het project waren positief. We gaan er dus enthousiast mee verder. Maar dit SOLABIO-project is op termijn, van akker tot bakker, enkel economisch rendabel indien het verder uitgebreid kan worden. Daarom hebben we, met de steun van een aantal gemeenten, al enkele stappen gezet om zowel de productie als de afzet van het b.akkerbrood te verbreden. Naast tarwe worden nu ook boekweit en rogge op een gelijkaardig manier geteelt en verwerkt in meel voor b.akkerbrood. Naast grijs meel willen we de bakkers in de toekomst ook witte, bruine en volkoren meel aanbieden zodat zij hun gamma aan kortweg natuur-producten kunnen uitbreiden. Verder heeft de molen een vertegenwoordiger aangesteld die de afzet van de kortweg natuur-producten moet uitbreiden naar heel Limburg. Meer info: www.kortwegnatuur.be

52

Wetgevend kader
Het wetgevend kader van agromilieumaatregelen bleek voor verschillende partners en landbouwers niet altijd even duidelijk. Zo rezen er veel vragen over controles, rechtszekerheid en beheerovereenkomsten in uitbreidingsperimeters.

Controles: een heikel punt


Het spreekt voor zich dat subsidies gepaard gaan met controles: de overheidsmiddelen moeten goed en efficint besteed worden. Maar controles blijken voor Vlaamse landbouwers soms een drempel te zijn om agromilieumaatregelen aan te gaan. Sommige Vlaamse landbouwers geven zelfs aan dat de controle niet transparant is, en niet consequent gebeurt. In Vlaanderen worden de beheerovereenkomsten door twee instanties gecontroleerd. Het Agentschap voor Landbouw en Visserij (ALV) staat in voor de administratieve controle op basis van de verzamelaanvraag. Daarnaast doet het ALV in 5 % van de gevallen een uitgebreide terreincontrole. Het ALV controleert of de betrokken landbouwer de randvoorwaarden volgt, en dus recht heeft op zijn toeslagrechten. Het ALV gaat eveneens na of de afmetingen van de objecten binnen een

beheerovereenkomst (percelen, perceelsranden, ) overeenkomen met de gegevens op de verzamelaanvraag. De dienst Handhaving van de Mestbank (VLM) controleert op het terrein of de beheerovereenkomsten correct uitgevoerd worden met het oog op de milieuen natuurdoelen. Worden op het terrein inbreuken vastgesteld, dan kunnen sancties worden opgelegd. Bijvoorbeeld: een verminderde uitbetaling, een nietuitbetaling van de beheerovereenkomst, of een openstaande schuld in het jaar volgend op de overtreding. De Code van Goede Landbouwpraktijken, dat is de interpretatie van de randvoorwaarden voor de toekenning van toeslagrechten, wordt tijdens de controles van AVL als leidraad gebruikt. Maar deze code wordt te vaak individueel genterpreteerd. Objectieve parameters die omschrijven wat goede landbouwpraktijk inhoudt, ontbreken vaak. Bovendien werkt het feit dat n bedrijf gecontroleerd wordt door verschillende controleurs van verschillende instanties, verwarring in de hand. Ook in Nederland worden de controles uitgevoerd door twee instanties: de Dienst Landelijk Gebied (DLG, de Nederlandse tegenhanger van de VLM), en de Algemene Inspectie Dienst (AID). De controles gebeuren volgens de Nederlandse SOLABIO-partners in het algemeen

RLH

53

keurig en formeel. Zo worden de afmetingen van de beheerpakketten (lengtes, breedtes) gecontroleerd, maaidata, en opkomst van mengsels. Wat opvalt na discussies tussen Vlaamse en Nederlandse partners, is dat de controlediensten in Nederland veel minder struikelen over de opkomst van bloemen en kruidachtigen op landbouwpercelen (bijvoorbeeld in akkerranden) dan in Vlaanderen. Dit benadrukt het belang van een eenduidige interpretatie van de randvoorwaarden.

Discussie over uitbreidingsperimeters


Beheerovereenkomsten worden gesloten voor een periode van vijf jaar. Wanneer men een natuurgebied wil uitbreiden en daartoe grond wil aankopen, moet de beheerovereenkomst stopgezet worden. Dat zorgt voor een administratieve last en een moeilijkere aankoopprocedure. Om die reden kan een landbouwer in Vlaanderen geen beheerovereenkomsten sluiten in de uitbreidingsperimeters van erkende natuuren bosreservaten. Verschillende SOLABIO-acties konden door het verbod op beheerovereenkomsten in de uitbreidingsperimeter van natuurgebieden niet doorgaan. Dat was bijvoorbeeld het geval voor acties rond het aanleggen van houtkanten als natuurverbinding voor de hazelmuis in Voeren. Dit wordt door veel SOLABIO-partners gezien als een gemiste kans. Het

buitengebied in de omgeving van natuurreservaten heeft een groot potentieel voor natuurontwikkeling en herbergt vaak nog een grote natuurwaarde. Een gebied waar natuurontwikkeling momenteel geen prioriteit is, kan via agromilieumaatregelen toch al een stimulans tot natuurontwikkeling krijgen. Bovendien kunnen beheerovereenkomsten helpen om de aanwezige soorten in stand te houden. Wetenschappelijke studies tonen immers aan dat agromilieumaatregelen een groter effect hebben in gebieden in de buurt van natuurreservaten. Bovendien kunnen beheerovereenkomsten de noodzakelijke natuurverbinding tussen natuurgebieden verbeteren. En die natuurverbinding is essentieel om natuurreservaten uit hun isolement te halen. Het toelaten van beheerovereenkomsten in uitbreidingsperimeters geeft blijk van vertrouwen aan de beheerder landbouwer, dat hij in staat is om natuurbehoud en -ontwikkeling onder de vorm van agrarisch natuurbeheer uit te voeren. In Nederland kampt men sinds een paar jaar met een gelijkaardige situatie. Naast de afgebakende beheergebieden voor akker- en weidevogels en de natuurgebieden, zijn er in Nederland ook stukjes zogenaamde nieuwe natuur afgebakend (de zogenaamde gele vlakjes). Deze gebieden zijn momenteel nog in handen van de landbouw, maar hebben op termijn de bestemming natuurgebied. De Nederlandse overheid wil deze gebieden als natuurgebied verwerven, indien de landbouwer hier op termijn mee instemt. Onlangs is echter beslist dat in deze gele vlakjes geen gesubsidieerd natuurbeheer meer kan ondersteund worden. Landbouwers die vroeger in deze kansrijke gebieden maatregelen troffen voor de biodiversiteit, zijn daar ondertussen mee gestopt. Wat overblijft, zijn boze landbouwers en een verlies aan terrein dat voor natuur beheerd wordt.

RLH

Wijzigende wetgeving zorgt voor twijfel


In Vlaanderen geven landbouwers aan dat ze twijfelachtig staan tegenover agromilieumaatregelen, omdat ze vrezen dat ze achteraf beperkingen of verplichtingen opgelegd zullen krijgen. Ze argumenteren dat in de gebieden waar beheerovereenkomsten succesvol zijn, de natuur er zodanig op vooruit zou kunnen gaan dat deze gebieden in het kader van planologische discussies of het afleveren van vergunningen beperkingen zouden opgelegd krijgen. Landbouwers halen ook aan dat de regelgeving te pas en te onpas wijzigt, waardoor de landbouwer wel weet waar hij aan begint, maar niet waar het eindigt. Een stabiele regelgeving is dan ook onmisbaar.

54

Pieter Verdonckt

Rechtszekerheid van blijvend grasland blijft heikel punt


In Vlaanderen leeft ook de onterechte vrees dat beheerovereenkomsten onomkeerbaar zijn in het kader van het areaal blijvend grasland. Blijvend grasland is grond met natuurlijke of ingezaaide grassen of andere kruidachtige voedergewassen, die gedurende ten minste vijf jaar niet in de vruchtwisseling van een bedrijf wordt opgenomen. Blijvend grasland, en dan vooral historisch blijvend grasland, heeft een grote ecologische waarde. Om deze ecologisch waardevolle graslanden te beschermen, verplicht Europa om het referentieareaal, dat werd vastgelegd in 2003 (procentueel aandeel blijvend grasland ten opzichte van totaal oppervlakte landbouwgebied in een land) te behouden. Als een landbouwer een oppervlakte van zijn blijvend grasland wil scheuren (omploegen), dan moet hij dus op een andere plaats op zijn bedrijf eenzelfde oppervlakte grasland opnieuw inzaaien. Op die manier behoudt hij wel zijn referentieareaal blijvend grasland. Dit zorgt soms bij landbouwers voor onduidelijkheid. Ze vrezen dat als ze een beheerovereenkomst soortenrijk grasland sluiten, waarbij ze een akker voor vijf jaar omvormen tot grasland, dit grasland als blijvend grasland bestempeld zal worden. Dit is echter niet van toepassing. Beheerovereenkomsten zijn altijd omkeerbaar. Uiteraard, als de landbouwer beslist om elders op zijn percelen blijvend grasland te scheuren, dient hij toch zijn totale referentieoppervlakte te behouden. Mogelijk kan dit door het grasland onder beheerovereenkomst te behouden. Graslanden in botanisch beheer in gebieden van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) kunnen een probleem vormen. Omwille van hun ligging in VEN-gebied mogen deze percelen

na vijf jaar niet meer gescheurd worden, tenzij het ANB ontheffing geeft (blijvend grasland in het kader van het Natuurdecreet). Het gebrek aan rechtszekerheid zorgt voor wantrouwen, waardoor er regelmatig kansen voor de biodiversiteit gemist worden. Landbouwers die zich inzetten voor de ontwikkeling en het behoud van agro-natuur zouden wettelijke garanties moeten kunnen krijgen dat hun inspanningen voor natuur vandaag hun toekomst van hun bedrijfsvoering morgen niet hypothekeert.

Naast de tientallen terreinacties en projecten en het partnerschap met de landbouwers, waren ook samenwerking en kennisuitwisseling tussen organisaties een belangrijke pijler van SOLABIO.

55

Samenwerking en kennisuitwisseling tussen organisaties


Iedere zes maanden, in totaal zon vijf keer, kwamen de Vlaamse en Nederlandse SOLABIO-partners van Boer en Natuur actief samen tijdens kennisuitwisselingsmomenten. Een indrukwekkende stroom van kennis werd op gang gebracht, door knowhow en tips uit te wisselen, nieuwe maatregelen te bespreken, en in discussie te gaan over valkuilen en kansen.

Kennisuitwisseling, verder dan SOLABIO


Eigen aan de SOLABIO-aanpak waren de hefboomtreffens. Die benadering resulteerde in een uitgebreid kennisnetwerk tussen verschillende verenigingen, natuurorganisaties, lokale actoren, beleidsadministraties, Dat netwerk stijgt ook boven het SOLABIO-project uit. Enerzijds werd het uitwisselen van kennis binnen de hefboom structureel aangestuurd en gestimuleerd. Problemen binnen de landschapszorg zijn immers zelden beperkt tot het werkgebied van een bepaalde organisatie. Zo werd binnen Boer en Natuur gericht kennis uitgewisseld over kruidenmengsels, akker- en weidevogelmaatregelen, bacterievuur, maatregelen voor bijen, enzovoort. Een mooi voorbeeld van een hefboomtreffen dat veel nieuwe inzichten opleverde, was het bezoek aan Hope Farm in Cambridgeshire (Engeland).
P. Voorn en F. van Zijderveld

Bezoek aan Hope Farm, een schat aan nieuwe inzichten Hope Farm, 181 hectare groot, wordt gerund als een gangbaar akkerbouwbedrijf waar in hoofdzaak bonen (spring beans) en wintertarwe verbouwd worden. Tegelijkertijd is er ook ruimte voor agronatuurbeheer. De kennis wordt zoveel mogelijk gedeeld met landbouwers. Het doel is akkergebonden dieren alle kansen geven n een maximale winst te realiseren. De leuze is niet toevallig generating wildlife in a normal crop situation. Het aantal broedende soorten, zoals veldleeuwerik, geelgors en patrijs, is sinds de start in 1999 sterk toegenomen. Ook de populatie van overwinterende akkervogels, zoals kneu, geelgors en veldleeuwerik stijgt, in tegenstelling tot de regionale, Britse en Europese trends. Het bezoek was erg verhelderend. De SOLABIO-partners kregen de kans de toegepaste agromilieumaatregelen op het terrein te leren kennen.

56

Freek Verdonckt

In SOLABIO werden bestaande samenwerkingsverbanden verder uitgebouwd en versterkt. Enkele voorbeelden: De Werkgroep Grauwe Gors . In deze werkgroep werken verschillende instanties (Regionaal Landschap Zuid-Hageland, Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren, VLM Vlaams-Brabant, VLM Limburg, Natuurpunt, vrijwilligers) nauw samen aan de monitoring van akkervogels in de kerngebieden van Zuid-Hageland en Haspengouw. Partnerschap rond akkerranden. Het Regionaal Landschap Noord-Hageland nam het initiatief om met verschillende partners (de wildbeheerseenheden, de landbouwers, de VLM en Natuurpunt) maatregelen uit te werken rond akkerranden in de praktijk. Tandem bedrijfsplanner Regionaal Landschap. De tandem van een bedrijfsplanner van de VLM en een medewerker van het Regionaal Landschap of een proefcentrum zoals Inagro kan op het terrein een grote meerwaarde opleveren. Ook binnen SOLABIO bleek deze samenwerking erg constructief. Bijvoorbeeld in de kerngebieden van akkervogels rond Neerlanden, Oudgaarden werkten een bedrijfsplanner, het Regionaal Landschap Zuid-Hageland en Natuurpunt VelpeMene actief samen. Ze demonstreerden hoe een gebiedsgerichte aanpak van akkervogelmaatregelen in zijn werk kan gaan.

VLM Pieter Verdonckt

57

Beleidsaanbevelingen en conclusies
Het samenwerken en samen denken, bracht heel wat nieuwe ideen op gang. Uit de SOLABIO-discussiegroep borrelden heel wat (beleids)aanbevelingen op. Vele partners ondervonden, onafhankelijk van elkaar, dezelfde problemen. Dit maakt duidelijk dat het beleid over bepaalde zaken zou moeten bijgestuurd worden. Een belangrijke verdienste van SOLABIO is dat het project werk heeft gemaakt van een netwerk tussen verschillende instanties. We vatten hieronder de belangrijkste aanbevelingen voor het beleid samen.

2. Een toekomstig nieuw agromilieubeleid (PDPO III) moet blijvend inzetten op kansrijke gebieden. De ervaringen met akkervogelmaatregelen hebben aangetoond dat maatwerk en gebiedsgericht werken essentieel is voor de succesvolle ondersteuning en instandhouding van bepaalde akkergebonden soorten. Het is van belang dat het toekomstige agromilieubeleid (vanaf 2013), naast de geplande algemene vergroening van het landbouwbeleid, voldoende inzet op de ontwikkeling van gebiedsgerichte maatregelen 3. Zorg voor beter afgestemde vergoedingen. Vergoedingen moeten beter afgestemd worden tussen de verschillende beleidsniveaus. Bepaalde (soortgerichte) maatregelen (bv. duo en triorandenbeheer) vragen een herberekening van de vergoedingen opdat ze voor de landbouwers een evenwichtige compensatie zijn voor de geleverde inspanningen. De de-minimisregeling moet beter gecommuniceerd worden naar de landbouwsector. 4. Stimuleer en ondersteun het ontwikkelen van duurzame en alternatieve vergoedingssystemen van agromilieumaatregelen (win-win voor landbouw en natuur). In een langetermijnvisie op de instandhouding van agronatuur zou het beleid moeten evolueren naar rendabele systemen: systemen die niet meer strikt afhankelijk zijn van overheidssubsidies, maar waarin de maatschappij en de burger mee betalen voor de geleverde diensten. 5. Een stabiele regelgeving en volledige rechtszekerheid zijn onmisbaar. In Vlaanderen geven landbouwers aan dat ze twijfelachtig staan tegenover agromilieumaatregelen, omdat ze vrezen dat ze achteraf beperkingen of
Freek Verdonckt

1. Zet nog meer in op individuele begeleiding op maat. Er kan nog sterker ingezet worden op de individuele, bedrijfsgerichte begeleiding van landbouwers. Flexibiliteit in de dienstverlening en de maatregelen is immers alleen maar mogelijk via persoonlijke begeleiding. Met een nog intensievere opvolging kunnen landbouwers ook betere natuurresultaten behalen op het terrein n ontstaan er minder problemen bij controles. Vandaag ontbreekt het de bedrijfsplanners van de VLM bijvoorbeeld aan tijd om zon intensieve opvolging voor hun rekening te nemen. Nochtans kan een goede begeleiding van lopende beheerovereenkomsten veel winst opleveren. Extra aandacht voor begeleiding betekent echter minder tijd om nieuwe beheerovereenkomsten te sluiten en vice versa.

58

RLH

verplichtingen opgelegd zullen krijgen. Ze halen ook aan dat de regelgeving te pas en te onpas wijzigt, waardoor de landbouwer wel weet waar hij aan begint, maar niet waar het eindigt. Het gebrek aan rechtszekerheid rond blijvend grasland zorgt voor wantrouwen. Zo worden er regelmatig kansen voor de biodiversiteit gemist. Landbouwers die zich inzetten voor de ontwikkeling en het behoud van agronatuur zouden wettelijke garanties moeten krijgen. Zodat hun inspanningen voor de natuur vandaag, de toekomst van hun bedrijfsvoering morgen niet hypothekeren. 6. Werk aan afstemming tussen de verschillende overheidsspelers. In het SOLABIO-project werd duidelijk dat de standpunten over de rol en de uitvoering van agronatuurbeheer bij het landbouwbeleid enerzijds, en bij instanties uit het leefmilieubeleid anderzijds onderling nog ver uit elkaar liggen. Daarom is het van belang om bij het begin van elke terreinactie of project, en bij het formuleren van nieuwe beleidsaanbevelingen, de verschillende actoren rond de tafel te brengen. Zo kan gezocht worden naar n gedragen visie en strategie voor de vooropgestelde doelstellingen. Twee voorbeelden waaruit de nood aan afstemming sterk naar voren kwam, was de interpretatie van de randvoorwaarden enerzijds en de inzet van beheerovereenkomsten in uitbreidingsperimeters anderzijds. Wat is een goede landbouwpraktijk? Dat wordt door de verschillende Vlaamse controleadministraties vaak anders genterpreteerd. Vanuit het oogpunt van de natuur- en leefmilieuadministratie (de VLM) is het verschijnen van akkerflora, als gevolg van een verschraalde perceelsrand, goed nieuws. Het ALV kan deze trend echter als

veronkruiding bestempelen, met een mogelijke boete tot gevolg. Een betere afstemming van de controles van de VLM en het ALV wat is gewenste natuur en wat niet? is wenselijk om het hele systeem van beheerovereenkomsten geloofwaardiger te maken. Ook binnen het ALV moet hierover eensgezindheid zijn, om verschillende interpretaties van eenzelfde vaststelling te vermijden. Bijscholing, debat en overleg zijn nodig. Daarnaast beveelt SOLABIO aan om de relevante Vlaamse partners (de VLM, Natuurpunt en het ANB) rond de tafel te brengen om het verbod op beheerovereenkomsten in uitbreidingsperimeters te herzien en constructieve afspraken te maken. Onder bepaalde voorwaarden kunnen dan eventueel wl beheerovereenkomsten toegelaten worden. Een eerste stap in het samenbrengen van de verschillende overheidsspelers van agromilieubeleid werd gezet tijdens de SOLABIO-trefdag Maatwerk voor akkervogels. Nieuwe sporen voor het agromilieubeleid. Op 21 juni 2011 organiseerden de SOLABIO partners Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren, Regionaal Landschap Zuid-Hageland en de VLM in samenwerking met Inagro, ECO2 en Natuurpunt Oost-Vlaanderen een trefdag. Via terreinexcursies naar gebiedsgerichte akkervogelmaatregelen en een spraakmakend beleidsdebat werd nagedacht over de toekomst van het agromilieubeleid. Deze trefdag bracht meer dan 125 experts, beleidsmedewerkers uit de verschillende domeinen en genteresseerden in akkervogelmaatregelen en het agromilieubeleid samen. De neerslag van dit debat was een eerste belangrijke aanzet naar inhoudelijke hervormingen en inzetbaarheid van de agro-milieumaatregelen met het oog op de komende derde programmaperiode in 2013.

59

.7. Betrek de controle-instanties bij experimenten. Vooraleer een nieuwe maatregel wordt opgenomen in het systeem van beheerovereenkomsten, moet hij eerst in een reel landbouwbedrijf worden uitgetest. De controlerende instanties, zoals het ALV, worden het beste bij deze experimenten betrokken en op de hoogte gebracht van de nieuwe maatregelen. Zo wordt voorkomen dat een landbouwer sancties krijgt opgelegd na controle. 8. Investeer in kennisuitwisseling en gentegreerde actieplannen voor agro-natuurbeheer. Alle SOLABIOpartners bevestigen de behoefte aan overleg en samenwerking. Een goed bediscussieerde aanpak is weliswaar arbeids- en tijdsintensief, maar levert wel resultaten op. De talloze cases, waarin verschillende partners samen de hand aan de ploeg sloegen, zijn daarvan het mooiste bewijs. De verschillende overheidsinstanties doen er goed aan te investeren in kennisuitwisseling. Om het SOLABIO-netwerk te bestendigen en de kennisuitwisseling te stimuleren, is er nood aan een kennisplatform rond agronatuurbeheer, dat partners verenigt, los van projecten. Het is nodig

om bruggen te bouwen, tussen onderzoek en beleid en tussen de verschillende beleidsniveaus. De Vlaamse ministers bevoegd voor Landbouw en Visserij en Leefmilieu, Natuur en Energie hebben alvast het initiatief genomen om een ambtelijke werkgroep op te richten rond het thema Agrarisch Natuurbeheer en Agrobiodiversiteit, kortweg AGNABIO. Sedert eind 2009 werken beide beleidsdomeinen samen rond dit thema. De samenwerking heeft als doel: een gezamenlijke visie te ontwikkelen; een structurele en efficinte werking op te zetten; knelpunten te remediren en kansen te ontwikkelen; kennis te verzamelen en voort te brengen; actoren samen te brengen en kennis uit te wisselen. De samenwerking zal vertaald worden in een concreet actieplan voor de komende jaren. Een ontwerpactieplan zal bediscussieerd worden met een klankbordgroep, om zo de dialoog en een actieve samenwerking te stimuleren tussen de ambtelijke werkgroep, en de actoren van het middenveld. De bedoeling is om de bestaande initiatieven

Freek Verdonckt

60

en de terreinkennis van deze actoren te valoriseren. Maar ook op het terrein zelf, bij de landbouwers, is er nood aan ondersteuning om agrarisch natuurbeheer zo optimaal mogelijk toe te passen. AGNABIO is de eerste aanzet daartoe. 9. Centraliseer de kennis over agronatuurbeheer. De kennis over het opzetten en uitvoeren van agromilieumaatregelen zit versnipperd bij verschillende Vlaamse en Nederlandse SOLABIO-partners (Regionale Landschappen, de VLM, Natuurpunt, de proefcentra, ). Die kennis wordt veel waardevoller als hij gecentraliseerd wordt in een databank, waarin de ervaringen en kennis van verschillende agronatuurpartners worden bijgehouden. Deze kennis zou beschikbaar moeten zijn voor iedereen, beheerd moeten worden, actueel gehouden, en ook actief verspreid moeten worden. Voorbeelden zijn een gegevens- en fotodatabank rond zaadmengsels (welke soorten, hoe beheer je de bloemenrand, ...) of een databank rond vogelvoedselgewassen. 10. Langetermijn wetenschappelijk onderzoek is nodig om efficintere maatregelen en meer resultaat op het terrein te bekomen. Om het agronatuurbeleid te laten steunen op een stevige kennisbasis, is er behoefte aan fundamenteel wetenschappelijk onderzoek dat het uittesten van de maatregelen door de landbouwer voorafgaat. Momenteel experimenteert men vooral met nieuwe maatregelen via kortdurende projecten. Deze duren vaak niet lang genoeg om betrouwbare conclusies te kunnen trekken. Bovendien worden nieuwe maatregelen momenteel bij landbouwers uitgetest. Deze zijn voor hun toeslagrechten gebonden aan controles. Dat brengt problemen met zich mee voor de landbouwers zelf en stelt grenzen aan wat wetenschappelijk onderzocht kan worden. Ook de onderzoekskwaliteit laat soms te wensen over, omdat de schaalgrootte van de experimenten beperkt is door de beschikbare financile middelen en de bereidwilligheid van landbouwers om hun grond ter beschikking te stellen voor experimenten. 11. Zet een proefcentrum voor agronatuurbeheer op. Nieuwe maatregelen die wetenschappelijk getest werden moeten nadien ook getest worden op hun toepasbaarheid op het terrein. SOLABIO toonde aan dat er heel wat te leren valt uit experimenten rond agronatuurbeheer in samenwerking met landbouwers. Die experimenten kaderen momenteel echter vooral in projecten. Het bezoek aan Hope Farm heeft aangetoond dat een proefboerderij voor agronatuurbeheer een meerwaarde kan hebben. Zon proefcentrum biedt de experimentele vrijheid om maatregelen uit te testen, zonder de tijdsdruk of wettelijke

en administratieve beperkingen, die men ervaart door binnen het kader van een project of subsidieregelingen te werken. 12. Vergeet de toekomstige generatie landbouwers niet. Op veel landbouwbedrijven is het uitvoeren van agromilieumaatregelen een wezenlijk onderdeel van hun bedrijfsvoering. Voor veel landbouwers is de kennis over natuur en milieu en de mogelijkheden van agromilieumaatregelen beperkt. Solabio beveelt aan het thema agromilieubeheer structureel te integreren in het landbouwonderwijs en het aanbod van vormingsinstellingen die zich richten tot landbouwers.

RLH Freek Verdonckt

61

Referenties
1. Cassaert M, Vogels L, Wauters S, Ver Berne A, 2011. Onderzoek naar de landbouweffecten van aangepast (akker)randenbeheer in functie van akkervogelbescherming. Katholieke Hogeschool Kempen vzw, Departement Agro en Biotechniek, Geel. SOLABIO eindrapport in opdracht van de Vlaamse Land Maatschappij. 2. Dekoninck W, Stassen E, Hendrickx F & Liberloo M, 2012. De loopkeverfauna van enkele akkers en akkerranden in Brabant en Limburg. Rapport Entomo, KBIN.2012.01. 3. Dochy O, 2012. Trioranden voor akkervogels. Solabioeindrapport, Provincie West-Vlaanderen. Beschikbaar op de volgende link: http://www.west-vlaanderen.be/ kwaliteit/Leefomgeving/natuur/Pages/publicaties.aspx 4. Eichhorn K en Ketelaar R, 2011. Ecologie en beheer van kruidenrijke akkers op de zandgronden, uitgave van Eichhorn Ecologie en Vereniging Natuurmonumenten. Op te vragen bij: f.vanzijderveld@natuurmonumenten.nl 5. Temmerman F, 2012. Onderzoek naar het effect van akkerranden op functionele biodiversiteit en natuurlijke plaagbeheersing. Eindrapport in opdracht van de Vlaamse Landmaatschappij. . 6. Van Gils B, Casteels H, De Bondt G, 2011. Agrobiodiversiteit in bloemenrijke graanranden. Instituut voor Landbouw- en visserijonderzoek. Eindrapport in opdracht van Provinciale Landbouwkamer voor OostVlaanderen. 7. VLM POINT Consulting Group, 2011. Tien jaar beheerovereenkomsten. Wat denken de landbouwers erover?. Rapport Consultatieronde Landbouwers i.v.m Beheerovereenkomsten.

62

Hartelijk dank!
Deze eindpublicatie van het SOLABIO-project is gegroeid uit de vele boeiende debatten: momenten van actieve kennisuitwisseling tijdens onze trefmomenten en demodagen. Daarom willen we in de eerste plaats alle organisaties, actief binnen de hefboom Boer en Natuur, bedanken voor hun enthousiaste deelname bij het uitbouwen van deze hefboom. Onze dank gaat in het bijzonder uit naar zij die een waardevolle bijdrage geleverd hebben aan het uitschrijven van de cases, het aanleveren van fotos of het nalezen van de teksten. Dank ook aan Point Consulting voor hun kritische kijk en input. Onze speciale waardering gaat uit naar de projectcordinator Marian Gerard, voor haar onverminderde inzet als eindredacteur. We hopen dat deze publicatie een boeiend en leerrijk naslag werk wordt voor iedereen die interesse heeft in het thema van agrarisch natuurbeheer. De hefboomcordinatoren Boer en natuur Inge Nevelsteen Marion Liberloo Dieter Depraetere

63

64

SOLABIO is kort voor SOorten en LAndschappen als dragers voor BIOdiversiteit. Het project, deels gefinancierd door het Europese programma INTERREG IVA voor de Grensregio Vlaanderen-Nederland, bracht maar liefst 27 partners uit de vijf Vlaamse en drie Nederlandse grensprovincies samen. Zij engageerden zich om in de grensregio Vlaanderen-Nederland de biodiversiteit te versterken en er de waardevolle landschappen in ere te herstellen. In totaal omvatte SOLABIO meer dan honderd acties, experimenten en projecten.

3
De publicatie De publicatiereeks Lessen uit SOLABIO vat de belangrijkste resultaten en bevindingen uit SOLABIO samen. Ze is bedoeld als inspiratiebron voor organisaties die op het terrein of vanuit het beleid werk maken van meer biodiversiteit en een duurzaam gebruikte open ruimte in Europa. De resultaten uit de hefbomen werden samengebracht in zeven thematische publicaties. De publicatie die voor u ligt Soorten in en rond gebouwen - presenteert acties en ervaringen uit de hefboom MIAS. De andere delen in de reeks zijn: SOLABIO: lessen en realisaties in vogelvlucht Biodiversiteit in landbouwgebied Biodiversiteit op en rond bedrijventerreinen Houtkanten en bosranden: netwerk voor soorten Water als trekpleister voor soorten Tellen doe je nooit alleen

SOORTEN IN EN ROND GEBOUWEN


LESSEN UIT SOLABIO

Het project Ondanks de vele initiatieven wordt het verlies aan biodiversiteit wereldwijd nog niet afgeremd. Ook in de grensregio VlaanderenNederland staan de natuurlijke leefomgeving van soorten en de kwaliteit van het landschap nog altijd onder druk. De biodiversiteit in de grensregio Vlaanderen-Nederland verbeteren en bijdragen tot een breed gedragen, beter toepasbaar biodiversiteitsbeleid: dat was het ultieme doel van SOLABIO. Centraal in het project stond de rotsvaste overtuiging van de partners dat vereende krachten beter en sneller resultaten geven op het terrein. Landbouwers, bedrijven, natuurverenigingen en tal van andere actoren uit het buitengebied werden dan ook uitgenodigd en gestimuleerd om deel te nemen aan SOLABIO. Dat resulteerde uiteindelijk in een groots partnerproject rond vier hefboomthemas: Boer en Natuur, Soorten aan de Rand, Menselijke Infrastructuur en industrie als Springplank voor soorten en Water. In elke hefboom ondernamen de partners: concrete terreinacties voor een betere inrichting en herstel van het landschap; proefprojecten om een welbepaalde techniek, benadering of aanpak te demonstreren en te verbeteren. In iedere hefboom werd ook getimmerd aan een krachtig netwerk, dat ook na SOLABIO kennisuitwisseling en discussie moet stimuleren.

Leeswijzer Hoofdstukken 1 en 2 vatten de context van Soorten in en rond gebouwen samen. In hoofdstuk 3 wordt Soorten in en rond gebouwen concreet, met een beschrijving van de technische maatregelen die mogelijk zijn om de verschillende zwaluwsoorten en de steenuil een hart onder de riem te steken. Hoofdstuk 4 beschrijft de verschillende benaderingen die de SOLABIO-partners gevolgd hebben bij het ondernemen van zwaluwacties. Voor iedere benadering zijn telkens cases opgenomen. De kracht van SOLABIO ligt in het samenbrengen van ervaringen. De cases zijn voorbeelden die de aanwezige expertise en de overwegingen van de SOLABIO-partners betreffende de verschillende benaderingen illustreren. Samenwerking tussen organisaties en kennisuitwisseling komen aan bod in hoofdstuk 5. SOLABIO leverde voor de bescherming van soorten in en rond gebouwen heel wat relevante ervaring op. In hoofdstuk 6 vatten we de belangrijkste conclusies samen.

Organisatie van SOLABIO


Deze publicatiereeks is het eindresultaat van het INTERREG IVA project SOorten en LAndschappen als dragers voor BIOdiversiteit (SOLABIO). Een initiatief van de Provincie Belgisch Limburg en het Regionaal Landschap Lage Kempen vzw, in samenwerking met Provincie Antwerpen, Provincie Nederlands Limburg, Provincie Noord-Brabant, Provincie Oost-Vlaanderen, Provincie Vlaams-Brabant, Provincie WestVlaanderen, de Vlaamse Landmaatschappij, Agentschap voor Natuur en Bos, Brabant Water N.V., Inagro vzw (voormalig Provinciaal Centrum voor Landbouw en Milieu vzw en PIVALPOVLT), vzw Kempens Landschap, Limburgs Landschap vzw, Natuurpunt Beheer vzw, Natuurpunt Studie vzw, Provinciale Landbouwkamer voor Oost-Vlaanderen, Regionaal Landschap Dijleland vzw, Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw, Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw, Regionaal Landschap Noord-Hageland vzw, Regionaal Landschap ZuidHageland vzw, Staatsbosbeheer, Stichting het Noordbrabants Landschap, Stichting Landschapsbeheer Zeeland, Vereniging Natuurmonumenten, Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie. Dit project werd mede gefinancierd door het Europees programma INTERREG IVA voor de Grensregio VlaanderenNederland. Stuurgroep: Frank Smeets (gedeputeerde Provincie Belgisch Limburg, voorzitter), Johan Van den Broek (Provincie Belgisch Limburg, plaatsvervangend voorzitter), Christ A.M. Rijnen (Vereniging Natuurmonumenten), Jan Baan (Stichting het Noordbrabants Landschap), Andr Calus (Inagro vzw), Philippe De Backer (vzw Kempens Landschap), An Digneffe (Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw), Marian Gerard (Provinciaal Natuurcentrum, secretaris), Lei Heikers (Provincie Nederlands Limburg), Willy Ibens (Natuurpunt Beheer vzw en Natuurpunt Studie vzw), Ilse Ideler (Regionaal Landschap Lage Kempen vzw), Henkjan Kievit (Staatsbosbeheer), Foort Minnaard (Stichting Landschapsbeheer Zeeland), Bart Naeyaert (gedeputeerde Provincie West-Vlaanderen), Jean-Pol Olbrechts (gedeputeerde Provincie Vlaams-Brabant), Rik Rttger (gedeputeerde Provincie Antwerpen), Ignace Schops (Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw), Paul Van der Sluys (Vlaamse Landmaatschappij), Bert Vanholen (Agentschap voor Natuur en Bos), Guljo van Nuland (Brabant Water N.V.), Rinus van t Westeinde (Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie), Alexander Vercamer (gedeputeerde Provincie Oost-Vlaanderen), Jan Verroken (Regionaal Landschap Dijleland vzw), Frans Verstraeten (Limburgs Landschap vzw), Marco Visser (Provincie Noord-Brabant), Marc Wijnants (Regionaal Landschap ZuidHageland vzw), Katty Wouters (Regionaal Landschap NoordHageland vzw). Dagelijks Bestuur: Johan Van den Broek (Provincie Belgisch Limburg, voorzitter), Jan Stevens (Provinciaal Natuurcentrum, plaatsvervangend voorzitter), Marian Gerard (Provinciaal Natuurcentrum), Grete De Maeyer (Provincie Vlaams-Brabant), Didier Huygens (Provincie Oost-Vlaanderen), Johan Mahieu (Provincie West-Vlaanderen), Wiel Poelmans (Provincie Noord-Brabant), Theo Reinders (Provincie Nederlands Limburg), Paul Van der Sluys (Vlaamse Landmaatschappij), Alex Wieland (Stichting Landschapsbeheer Zeeland), Joris Wils (Provincie Antwerpen). Projectbureau: Marian Gerard (Provinciaal Natuurcentrum, voorzitter), Ella Baert (Provinciaal Natuurcentrum, plaatsvervangend voorzitter), Arnold Bakker (Provincie Nederlands Limburg), Grete De Maeyer (Provincie Vlaams-Brabant), Dieter Depraetere (Inagro vzw), Kristof De Rous (Provinciale Landbouwkamer voor OostVlaanderen), Joep Fourneau (Regionaal Landschap Lage Kempen vzw), Esengul Glpek (Provinciaal Natuurcentrum), Mieke Hoogewijs (Provincie Antwerpen), Marion Liberloo (Vlaamse Landmaatschappij), Johan Mahieu (Inagro vzw), Steven Montfoort (Provincie Noord-Brabant), Inge Nevelsteen (Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw), Els Peusens (Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw), Wiel Poelmans (Provincie Noord-Brabant), Joke Rymen (Regionaal Landschap Haspengouw & Voeren vzw), Jan Stevens (Provinciaal Natuurcentrum), Dirk Vandenbussche (Provincie Antwerpen), Wim Vandenrijt (Vlaamse Landmaatschappij), Luc Vande Ryse (Provinciale Landbouwkamer voor Oost-Vlaanderen), Bernard van Dongen (Provincie Noord-Brabant), Freek van Vegchel (Provincie Nederlands Limburg), Wouter Vuylsteke (Provincie West-Vlaanderen), Alex Wieland (Stichting Landschapsbeheer Zeeland). Projectsecretariaat: Marian Gerard (Provinciaal Natuurcentrum, algemene cordinator Solabio), Esengul Glpek (Provinciaal Natuurcentrum, administratieve cordinator Solabio).

SOORTEN IN EN ROND GEBOUWEN


LESSEN UIT SOLABIO

woord vooraf
In 2000 hebben de Europese staatshoofden besloten om actie te ondernemen tegen het verlies aan biodiversiteit. De Countdown 2010 werd ingezet, het aftellen tot het einde van 2010, het moment waarop dat verlies zou stoppen. In 2010 moesten we spijtig genoeg vaststellen dat die ambitieuze doelstelling niet werd gehaald. De achteruitgang van de biodiversiteit bleef, en is nog steeds, een actueel probleem waarvoor steeds meer instanties binnen en buiten Europa zich willen inzetten. Ook in Vlaanderen en Nederland plaatsen beleidsverantwoordelijken het behoud en de verbetering van de biodiversiteit hoog op hun agenda. Tijdens de COP10 in Nagoya werd aangegeven dat meer en efficintere inspanningen nodig zijn om het tij te keren, maar ook dat samenwerking een essentile succesfactor is. Want de natuur heeft iedereen nodig, natuurbeheerders, landbouwers, bedrijven, burgers, Dit viel bij de provincie Belgisch Limburg niet in dovemansoren. Voortbouwend op haar reeds bestaande succesvol biodiversiteitsbeleid gestoeld op de samenwerking met diverse partners nam Limburg het initiatief om de krachten en de kennis van verschillende organisaties uit Vlaanderen en Nederland, van lokale organisatie tot hogere overheidsinstanties, samen te brengen. Dit om kansen te creren voor de biodiversiteit en te werken aan een beter biodiversiteitsbeleid. Onder impuls van Interreg IVA ontstond het grensbreed project SOorten en LAndschappen dragers voor BIOdiversiteit dat 27 organisaties groepeert, gespreid over de vijf Vlaamse en drie Nederlandse provincies. Het uitgangspunt: met vereende krachten streven naar betere en snellere resultaten op het terrein. Op hun beurt nodigden de SOLABIO-partners landbouwers, bedrijven, gemeenten en tal van actoren uit om deel te nemen. Het was een hele uitdaging om een project van deze omvang, met zo een grote diversiteit aan partners, te cordineren. Maar het was de moeite waard! Drie en een half jaar werking, resulteerde in een veelheid aan acties en initiatieven voor de biodiversiteit, bovenop de enorme rijkdom aan kennis en ervaringen. Alle resultaten en ondervindingen van SOLABIO voorstellen, is onbegonnen werk. Na een weloverwogen evenwichtsoefening bundelden wij de belangrijkste ervaringen, de vragen en de kansen rond de meest besproken themas in zeven thematische publicaties. Ik hoop dat ze een bron van inspiratie mogen zijn voor iedereen die in de grensregio VlaanderenNederland en ver daarbuiten, wil meewerken aan een sterke toekomst voor onze biodiversiteit. Ik ben ervan overtuigd dat deze publicaties en de discussies die de SOLABIO-partners voerden, nieuwe gedachtewisselingen en initiatieven zullen genereren. SOLABIO smeedde banden tussen mensen van verschillende organisaties, zelfs van verschillende sectoren. Misschien is dat, naast alle realisaties op het terrein, n van de sterkste resultaten van het project. Beleidsverantwoordelijken op Europees, landelijk en regionaal niveau kunnen er ongetwijfeld inspiratie uit putten om in de toekomst beleidsintegrerende initiatieven te ontplooien voor het behoud en de versterking van onze biodiversiteit. Namens de hele SOLABIO-ploeg wens ik u veel leesplezier.

Colofon Deze publicatiereeks is het eindresultaat van het INTERREG IVA project SOorten en LAndschappen als dragers voor BIOdiversiteit (SOLABIO). Het project is een initiatief van de Provincie Belgisch Limburg en het Regionaal Landschap Lage Kempen vzw, in samenwerking met Provincie Antwerpen, Provincie Nederlands Limburg, Provincie Noord-Brabant, Provincie Vlaams-Brabant, Provincie OostVlaanderen, Provincie West-Vlaanderen, de Vlaamse Landmaatschappij, Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw, Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw, Natuurpunt Beheer, Agentschap voor Natuur en Bos, Limburgs Landschap, Natuurpunt Studie, Vereniging Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Stichting Noordbrabants Landschap, Brabant Water, Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, Regionaal Landschap Dijleland vzw, Regionaal Landschap NoordHageland vzw, Regionaal Landschap ZuidHageland vzw, Kempens Landschap vzw, Inagro (voormalig PROCLAM en PIVALPOVLT), Provinciale Landbouwkamer voor Oost-Vlaanderen en Stichting Landschapsbeheer Zeeland. Auteurs Els Peusens, Joke Rymen, Ella Baert Hoofdredactie Marian Gerard Tekstverbetering & advies Tinne Cockx, Kristof De Rous, Gerald Driessens, Joep Fourneau, Greet Gommers, Joachim Lambrechts, Linda Lousberg, Annabel Pennings, Dirk Vandenbussche. Tekstredactie www.pantarein.be Redactieraad Arnold Bakker, Grete De Maeyer, Dieter Depraetere, Joep Fourneau, Marian Gerard, Marion Liberloo, Steven Montfoort, Els Peusens, Wiel Poelmans, Jan Stevens, Johan Van den Broek, Dirk Vandenbussche, Kristof De Rous, Alex Wieland. Grafische vormgeving Huisstijl SOLABIO: Nocus Creatie en layout: Pantarein & Artoos Communicatiegroep Fotografie Cover: RLKM, Reint Jakob Schut, RLD en RLLK Druk Artoos Communicatiegroep Verantwoordelijke uitgever: Frank Smeets, voorzitter Regionaal Landschap Lage Kempen vzw Regionaal Landschap Lage Kempen, Grote Baan 176, B-3530 Houthalen-Helchteren Depotnummer: D2012/10.676/5

Vilda - Yves Adams

Anneleen Mengels

Hubert Lehaen

VLM

13

30

Soorten in en rond gebouwen: opstap naar meer biodiversiteit MIAS als SOLABIO-hefboom Een kijk op de maatregelen Aanpak op het terrein Samenwerking en kennisuitwisseling tussen organisaties Aanbevelingen en conclusies
31

2 3 4 5

32

Frank Smeets gedeputeerde provincie Belgisch Limburg en voorzitter van SOLABIO

Soorten in en rond gebouwen: opstap naar meer biodiversiteit


Vleermuizen overwinteren in ijskelders of oude forten, de huiszwaluw bouwt zijn nest onder dakranden, de kerkuil houdt zich schuil in schuren, vlinders fladderen rond in tuinen, de steenuil vindt beschutting in holle bomen en de eikelmuis zoekt s winters de rust op in oude schuurtjes. Heel wat dieren hebben gebouwen en de omgeving rondom nodig als broedplaats, overwinterplek of schuiloord. Dat betekent niet dat het deze soorten in het dicht bebouwde Vlaanderen en Nederland voor de wind gaat. Integendeel, ze hebben het steeds moeilijker om geschikte leefplekken te vinden.

Soorten hebben het moeilijk


De voorbije decennia zijn heel wat soorten die afhankelijk zijn van gebouwen, sterk achteruitgegaan. Hoe komt dit? Doordat nieuwe constructiemethoden gebruikt worden om huizen te bouwen, is het voor de huiszwaluw bijvoorbeeld veel minder gemakkelijk geworden om een nest te bouwen. Boerderijen zijn doorgaans netter en hyginischer geworden. Opritten en erven zijn vaak verhard, waardoor boerenzwaluwen minder modder vinden. Dat is een belangrijk bouwmateriaal voor hun nesten. Ook de steenuil heeft het lastig. Dat komt dan weer omdat heel wat potentile nestplekken, zoals knotwilgen, en schuilplaatsen, zoals hagen en houtkanten, verloren zijn gegaan. Ook de eikelmuis lijdt sterk onder de achteruitgang van haar leefgebied. Hoogstamboomgaarden, houtkanten en andere kleine landschapselementen, waar de eikelmuis haar voedsel zoekt, verdwijnen aan een ijltempo.

Bekend = bemind
Hoewel deze soorten in het nauw zitten, vormen ze vaak wl de opstap naar meer interesse voor biodiversiteit. Ze leven dicht bij de mens en zijn daardoor heel zichtbaar. Mensen trekken zich het lot van deze dieren aan, ze voelen zich al gauw met een soort als de zwaluw verbonden. Ze zijn dan ook sneller geneigd om inspanningen te leveren om deze buren te beschermen. In nauwe samenwerking met gemeenten en bewoners voerden de SOLABIO-partners tal van proefprojecten uit. Ze testten allerlei maatregelen en initiatieven uit om soorten in en rond gebouwen te behouden en te versterken.

Frans Vanbauwel

RLD vzw

MIAS als SOLABIO-hefboom


De hefboom Menselijke Infrastructuur en industrie Als Springplank voor soorten, kortweg MIAS, had als doel om de natuur weer een plaats te geven in gebieden waar ze door menselijke activiteiten in de verdrukking is geraakt. Binnen MIAS werd gezocht naar win-winmogelijkheden: projecten, acties en maatregelen die enerzijds goed zijn voor de natuur, en anderzijds een plus betekenen voor wonen of industrie. Acties voor soorten in en rond gebouwen vormden een belangrijke pijler van deze hefboom.

De MIAS-aanpak in het kort


Menselijke Infrastructuur en industrie Als Springplank voor soorten is een van de vier hefbomen van het SOLABIO-project. Net zoals het globale project, had de hefboom MIAS tot doel om enerzijds de biodiversiteit in de grensregio Vlaanderen-Nederland te stimuleren, en anderzijds bij te dragen tot een breed gedragen, beter toepasbaar biodiversiteitsbeleid. De focus van MIAS lag daarbij op het stimuleren van de biodiversiteit in en rond gebouwen, op industriegronden en langs lijnvormige infrastructuurelementen, zoals wegen, fietspaden of spoorwegen. Om die doelstellingen te realiseren, werd de algemene werkwijze van SOLABIO gevolgd, waarbij de projectpartners: concrete maatregelen op het terrein realiseren en nieuwe technieken ontwikkelen om, samen met lokale actoren, de biodiversiteit in de grensregio Vlaanderen-Nederland te verhogen; kennis en ervaringen uitwisselen om zo de bestaande werkwijzen te verbeteren, beter te leren samenwerken met de lokale actoren en kansen voor de toekomst te detecteren. Deze publicatie focust op de acties die passen binnen het thema Soorten in en rond gebouwen en de ervaringen die de SOLABIO-partners daarbij hebben opgedaan. In het boekje Biodiversiteit op en rond bedrijventerreinen komen de initiatieven aan bod die zich afspeelden op en rond industrile sites.

afhankelijk van de doelsoort. Enkele voorbeelden: De Regionale Landschappen Haspengouw en Voeren (RLH) en Noord-Hageland (RLNH) hebben kleine landschapselementen (boomgaarden, houtkanten, hagen en dreven) aangelegd of onderhouden om het jachtgebied van de ingekorven vleermuis en de steenuil te verbeteren. De Provinciale Landbouwkamer Oost-Vlaanderen (PLBK) heeft 250 vleermuiskasten opgehangen en het Regionaal Landschap Dijleland (RLD) heeft de kelder van de Abdij van t Park en n ijskelder in Huldenberg heringericht als winterverblijfplaats voor vleermuizen. Het RLH liet enkele mergelkuilen in Vechmaal afsluiten, een belangrijke overwinteringsplaats voor onder andere de ingekorven vleermuis. In projecten die deels overlappen met de hefboom Boer en Natuur hebben de Regionale Landschappen Z u i d - H a g e l a n d ( R L Z H ) , N o o rd - H a g e l a n d (RLNH), Dijleland en Haspengouw en Voeren 38 hoogstamboomgaarden aangelegd of hersteld, ongeveer 1610 nieuwe fruitbomen aangeplant en 123 nestkasten opgehangen voor steenuil, eikelmuis en kerkuil. Het Regionaal Landschap Kempen en Maasland (RLKM) heeft in Lanaken de terreinen van Domein Pietersheim voor het klaverblauwtje en in Zutendaal Vakantiepark Mooi Zutendaal heringericht in functie van de veldparelmoervlinder. Innovatieve methoden. In de meeste projecten zijn gekende maatregelen toegepast. In enkele gevallen werden ook nieuwe technieken uitgetest of minder bekende maatregelen ingezet. Zo heeft RLZH de verhuis van een kolonie boerenzwaluwen georganiseerd en heeft RLD kasten in verschillende materialen vervaardigd om te testen of de materiaalkeuze een invloed heeft op het gebruik ervan door vleermuizen. Tenslotte heeft Stichting Ecologisch Vleermuis Onderzoek Nederland (SEVON), in opdracht van de Provincie Nederlands Limburg, de zomerverspreiding van Bechsteins vleermuis en hoefijzerneus onderzocht. Op een viertal locaties in Nederlands Limburg werden vleermuiskasten gehangen; in de periode maart-juli werden Bechsteins vleermuizen gevangen, gezenderd en gevolgd. Om de verspreiding van hoefijzerneuzen na te gaan, heeft SEVON luisterkistjes geplaatst in de buurt van schuren en kelders.

Vooral gemeentebesturen, landbouwers, priv-eigenaars en lokale natuurverenigingen werden betrokken. Ondersteuning van gemeenten. Naar schatting 31 gemeenten waren actief betrokken bij de realisatie van n van de projecten voor soorten in en rond gebouwen. Gemeentebesturen kunnen een belangrijke rol spelen bij het bekendmaken van maatregelen voor zwaluwen of uilen en het aanbieden van kunstnesten aan landbouwers en particulieren. Zij kregen in het project op hun beurt steun van PLBK, RLLK, RLD, RLZH en RLH. Zo werden kunstnesten voor de gemeenten aangekocht en hebben RLLK en RLZH hun gemeenten geholpen bij het uitwerken van het subsidiereglement voor huiszwaluwen. RLD en RLZH hebben samen een kunstnestendatabank opgezet en de monitoring van zwaluwen in hun gemeenten georganiseerd. Advies aan particulieren. Minstens 785 landbouwers en particuliere eigenaars waren betrokken bij de acties voor soorten in en rond gebouwen. In bepaalde gevallen waren ze rechtstreeks bij een project betrokken, bijvoorbeeld bij specifieke soortgerichte maatregelen op hun eigendom, zoals het hangen van nestkasten of het aanleggen van kleine landschapselementen. In andere projecten kregen landbouwers advies van SOLABIOpartners, bijvoorbeeld bij het uitwerken van beplantingsplannen. Zo hebben RLZH, PLBK en het provinciaal onderzoeks- en voorlichtingscentrum vo o r l a n d - e n t u i n b o u w ( I n a g ro) s a m e n

Vilda Yves Adams

Maatregelen op het terrein


En Nederlandse en acht Vlaamse SOLABIO-partners hebben samen 18 acties uitgevoerd om in de grensregio Vlaanderen-Nederland soorten te stimuleren die

voorkomen in en rond gebouwen. De doelsoorten van die projecten zijn zeer divers. De meeste acties waren bedoeld om huiszwaluw, boerenzwaluw, gierzwaluw, steenuil, kerkuil en eikelmuis te beschermen. Maar er waren ook maatregelen ten voordele van vleermuizen (onder meer ingekorven vleermuis, Bechsteins vleermuis en hoefijzerneus) en vlinders (onder meer klaverblauwtje). Per project werd telkens een reeks acties uitgevoerd, zoals het inrichten van erven of het hangen van nestkastjes. Samen realiseerden de partners van MIAS zo een veelheid aan maatregelen, verspreid over 70 gemeenten (en deelgemeenten). De acties op het terrein waren zeer divers. De manier waarop ze werden aangepakt en uitgewerkt, was

Kennisuitwisseling
Samen met lokale partners. In overeenstemming met de algemene aanpak van SOLABIO werden de projecten van MIAS in nauw overleg met lokale actoren uitgevoerd.
RLLK

ongeveer 154 eerstelijnsadviezen gegeven en 131 beplantingsplannen uitgewerkt. De verzoening van enerzijds de landbouwtechnische behoeften van het bedrijf en anderzijds landschapsintegratie en biodiversiteit op en rond het erf, stond daarbij telkens centraal. Sensibilisatie en educatie. Soorten in en rond gebouwen n de maatregelen die men kan treffen om ze te helpen, werden bekendgemaakt bij het grote publiek. Dat gebeurde via diverse media, excursies en evenementen. In 2009, 2010 en 2011 organiseerde RLNH bijvoorbeeld een publieksactiviteit naar aanleiding van de Europese Nacht van de Vleermuis. Diverse partners (RLLK, RLZH, PLBK, RLH ) gaven een cursus over soorten in en rond gebouwen of betrokken scholen bij n van hun acties. RLH organiseerde op 18 september 2011 een LandschapsDoeDag volledig in het teken van de Zuid-Limburgse Soorten. In alle activiteiten, wandelingen, workshops en infostanden stonden

deze soorten centraal. Naar schatting namen minstens 1500 mensen deel aan een of andere activiteit binnen MIAS. Kruisbestuiving en zelfevaluatie. De Vlaamse en Nederlandse SOLABIO-partners zagen de biodiversiteit en het aantal soorten in en rond gebouwen in hun regio achteruit gaan. Het loont dan ook de moeite om samen te werken en ervaringen uit te wisselen over de grens heen. SOLABIO trok daarom voluit de kaart van het delen van kennis. Door met alle spelers informatie uit te wisselen, kan de aanwezige kennis gebundeld en gestructureerd worden. Tijdens twee thematische netwerkmomenten wisselden de SOLABIO-partners kennis en ervaringen uit. Daarbij kwamen vooral de technische en de organisatorische aspecten aan bod die om de hoek komen kijken wanneer je maatregelen treft voor soorten in en rond gebouwen. Verschillende partners betekent evenveel benaderingen en werkwijzen. Verschillende aanpakken werden tijdens de netwerkmomenten onder de loep genomen en met elkaar vergeleken. Zo konden gemeenschappelijke aanbevelingen geformuleerd worden.

Een kijk op de maatregelen


Zwaluwen en steenuilen hebben in de eerste plaats nood aan voldoende voedsel, goede plaatsen om nesten te bouwen en voldoende bouwmateriaal voor hun nesten. Welke maatregelen daarbij helpen en welke niet: daarover is de voorbije decennia al heel wat expertise opgebouwd. Toch zijn er nog technische uitdagingen voor de toekomst.

3.1 Wat hebben zwaluwen nodig?


In Vlaanderen en Nederland komen drie soorten zwaluwen voor: de huiszwaluw, de boerenzwaluw en de oeverzwaluw. De huiszwaluw en de boerenzwaluw zijn gebonden aan gebouwen. Het zijn allebei zomergasten. Dat betekent dat ze overwinteren in Afrika en elk jaar in april terugkeren naar Vlaanderen om er te nestelen. Meestal wordt het oude nest hersteld en opnieuw bewoond. De boerenzwaluw zoekt schuren en stallen op met beschutte, schemerdonkere plaatsen, waar hij zijn nest kan vasthechten aan een houten richel, een waterleiding of een ander ankerpunt. Boerenzwaluwen bouwen zelf hun nest, uit duizenden kleine kluitjes modder die ze met hun speeksel laag voor laag aan elkaar plakken. Huiszwaluwen zijn net als de boerenzwaluwen ervaren metsers. Maar zij bouwen hun komvormige nesten aan de buitenkant van gebouwen. Het nest heeft een kleine invliegopening en hangt uit de zon, onder een dakgoot of een overstekende dakrand. Dat beide soorten achteruitgaan, heeft verschillende oorzaken: 1. Strengere hyginische maatregelen: stallen worden hermetisch afgesloten opdat zwaluwen, andere dieren en ongedierte er niet in zouden kunnen. 2. Het gebruik van nieuwe bouwmaterialen, waardoor er minder aanhechtingsplaatsen zijn in de stallen en aan de huizen. 3. Nesten worden verwijderd omdat mensen de aanwezigheid van zwaluwen en vooral hun uitwerpselen als overlast beschouwen. 4. Het gebruik van insecticiden en het verdwijnen van kleine landschapselementen, zodat er minder insecten zijn. 5. De achteruitgang van poelen en modderplekken, zodat er minder modder in de buurt is om nesten te bouwen.

De loep op zwaluw en steenuil


Uit de projecten van MIAS, maar ook uit de diverse adoptieprojecten in de grensregio VlaanderenNederland, blijkt dat steenuil en zwaluwen (huiszwaluw en boerenzwaluw) populaire soorten zijn. Zo adopteerden 7 gemeenten uit Nederland en Vlaanderen de steenuil. De partners van SOLABIO hebben heel wat ervaring met het opzetten van projecten om zwaluwen en steenuil te helpen. Tijdens de netwerkmomenten van MIAS lag het accent daarom vooral op de organisatorische aspecten van het uitwerken van projecten voor zwaluwen (eerste trefmoment) en steenuil (tweede trefmoment). Beide soorten werden gezien als voorbeelden voor soorten in en rond gebouwen. Ook in deze publicatie ligt de focus daarom op deze twee soorten(groepen). Tegelijk geldt dat conclusies die opgaan voor het opzetten van projecten voor zwaluwen en steenuilen ook breder kunnen toegepast worden, voor andere soorten.

De gierzwaluw, ht symbool van de stadsnatuur, is de vreemde eend in de bijt. Hij behoort ondanks zijn naam niet tot de familie van de zwaluwen. Echte zwaluwen zijn kleiner en kunnen vanaf de grond opvliegen. Gierzwaluwen kunnen dat niet. Gierzwaluwen maken hun nesten in holtes en spleten van gebouwen, bijvoorbeeld onder kapotte dakpannen of achter goten. Ieder voorjaar keert de gierzwaluw terug naar hetzelfde nest. Is zijn nest verdwenen omdat bijvoorbeeld de gevel gerenoveerd is, dan heeft het dier het moeilijk om een nieuwe broedplaats te vinden en is het totaal ontredderd.

Reint Jakob Schut Hubert Lehaen Jos Lycops

RLH

Natuurpunt

Maatregelen voor zwaluwen


Zwaluwen hebben drie basisbehoeften. Daaraan moet voldaan zijn opdat de dieren goede overlevingskansen zouden hebben: 1. Geschikte, veilige plaatsen om nesten te bouwen. 2. Modder als voornaamste bouwmateriaal in de directe omgeving van het nest. 3. Voldoende voedsel in de buurt van de nesten. De SOLABIO-partners hebben zich daarom toegelegd op maatregelen die bijdragen tot deze basisbehoeften.

plankje of een balk. De nesten worden in de schemer gehangen, met de opening naar het licht. Ze moeten dag en nacht bereikbaar zijn. Een opening in de stal is dus noodzakelijk. In de directe omgeving moet tenslotte een modderplekje liggen, zodat de vogels zelf hun nestje kunnen afwerken. Nestkasten voor de huiszwaluw hebben een kleinere opening. Ze hangen het best onder een dakrand, gericht naar het noorden of het oosten. Huiszwaluwen geven de voorkeur aan een witte dakrand, die het zonlicht weerkaatst en het nest koel houdt. Huiszwaluwen leven in kolonies. Maatregelen hebben daarom maar succes in de onmiddellijke omgeving van bewoonde zwaluwnesten.

Vilda - Yves Adams

Nestplaatsen: een veilig huis


Het allerbelangrijkste is om ervoor te zorgen dat zwaluwen zelf hun nest kunnen bouwen en het ook kunnen terugvinden. Dat kan door eigenaars te sensibiliseren om hun stallen toegankelijk te houden voor zwaluwen, bijvoorbeeld door invliegopeningen en aanhechtingsplaatsen te voorzien. Ook kunnen mestplanken geplaatst worden om de overlast te verminderen en te beletten dat mensen de nesten verwijderen. Door nieuwe bouwmethoden en de toenemende verharding schieten er minder plekken over waar zwaluwen hun nesten kunnen bouwen en waar ze modder kunnen vinden. Kunstnesten kunnen een handje helpen. Kunstnesten zijn halfopen kommetjes gemaakt van een mengsel van houtsnippers en cement. Hoe een nestkast er moet uitzien, hangt af van de doelsoort die je wilt aantrekken. Nestkasten voor de boerenzwaluw worden het best binnen in een stal of een garage geplaatst, op een

De modderpoel als cementbron


Om hun nesten te bouwen, gebruiken huis- en boerenzwaluwen modder die ze in de omgeving verzamelen. Tegenwoordig zijn veel erven en wegboorden verhard of gegaliseerd. Ook de meeste aarden veldwegen zijn verhard of verdwenen. Het vee mag minder vrij rondlopen, poelen worden gedempt, Hierdoor vinden huis- en boerenzwaluwen nog maar weinig natuurlijke modderplaatsen. Als mogelijke maatregel kun je in de buurt van een kolonie een verloren hoekje regelmatig besproeien met water, zodat het in een modderpoel wordt omgetoverd. Je kunt ook een paar emmers leem of zandleem op een stuk landbouwplastic uitgieten en het van half april tot eind juni vochtig houden. Een modderbad leg je het beste aan op een open plek, met ruime aanvliegmogelijkheden. Zonder dichte plantengroei in de buurt, zodat katten de zwaluwen niet kunnen verrassen. De grond moet goed kleven, zodat de modder geschikt is als bouwmateriaal (zandleem is een uitstekend materiaal). Het modderbadje moet ook meerdere jaren beschikbaar blijven. Wanneer er modder in de buurt is, zien we het aantal nesten in een kolonie vaak snel groeien.

Insecten op het menu


Zwaluwen zijn echte insecteneters. Poelen, hagen en bloemenweiden rond de kolonie trekken insecten aan. De vogels profiteren daarvan. Streekeigen planten zijn de beste keuzes, die trekken meer insecten aan. Tal van organisaties in Vlaanderen en Nederland namen maatregelen om de typische kleine landschapselementen zoals hagen, heggen en poelen in hun streek te versterken. Zo legden RLLK en RLKM vooral houtkanten aan en plantten RLH, RLNH en RLZH verschillende hoogstamboomgaarden.

De gierzwaluw heeft in de eerste plaats nood aan neststenen: een apart soort kunstnest dat aangepast is aan zijn specifieke lichaamsbouw. Neststenen zijn voor gierzwaluwen de meest geschikte broedplaatsen, maar ze kunnen ook in speciale nestkasten broeden. Samen hebben PLBK, RLLK, RLZH en RLD 769 (meestal dubbele) kunstnesten voor de huiszwaluw of de boerenzwaluw opgehangen. Het hangen van nestkasten is een maatregel die veelvuldig toegepast wordt bij bestaande woningen. Het incorporeren van maatregelen in nieuwbouwprojecten zou ook veel kansen kunnen bieden. Een faunapaneel kan een handige tool zijn om in agrarische en industrile gebouwen meer nestgelegenheid te creren voor zwaluwen. PLBK heeft hiermee gexperimenteerd. De case op pagina 12 licht toe hoe dat in zijn werk ging.

10

11

Case nestgelegenheid

Nuttige hoevefauna weer naar het erf lokken


We riepen daarom landbouwers, architecten en constructeurs op om creatief mee te werken. We zien landbouwgebouwen en hun omgeving immers als een mogelijke meerwaarde voor het landschap. Zonder natuurlijk hun functie en hun economische doelstellingen te vergeten. Door te streven naar harmonie, goede inplanting, gebruik van natuurlijke materialen en aangepaste landschappelijke beplanting is het bovendien overbodig gebouwen bijkomend te camoufleren met ecologisch minderwaardig groen. Het concept van gentegreerd agrarisch bouwen moet nog bekender worden. Daarom hebben we in het kader van SOLABIO gekozen voor een doelgroepgerichte aanpak, in samenwerking met de landbouwers. Hoe verliep het project? Het project staat of valt met de medewerking van landbouwers. Daarom hebben we van in het begin verschillende boerderijen bezocht om advies te geven en landschapsbedrijfsplannen op te maken. De landbouwers stonden allemaal positief tegenover acties die de soorten op en rond hun erf een hart onder de riem steken. We merkten zelfs dat er een groot draagvlak bestaat voor bijvoorbeeld nestkasten. Tal van landbouwers waren bereid om verschillende types nestkasten te plaatsen. We vroegen de landbouwers om een document te ondertekenen waarin ze bepaalde engagementen aangaan. De landbouwers waren bijvoorbeeld akkoord om de nestkast minstens 5 jaar te laten hangen en een permanente invliegopening te laten. Aan de landbouwers werd ook gevraagd om de nestkasten te monitoren. Bij elk bedrijfsbezoek doen we ook zelf een telling. Alle Oost-Vlaamse gemeenten kregen in 2009 een brief met de vraag of ze genteresseerd waren om nestkasten aan hun landbouwers aan te bieden. Dertig gemeenten werkten mee en verdeelden effectief in totaal zon 1500 nestkasten voor onder meer huismus, huis- en boerenzwaluw en vleermuis. We hebben ook infoavonden georganiseerd over biodiversiteit in de landbouw en een les gegeven over biodiversiteit en over het SOLABIO-project aan de leerlingen van het tweede

jaar Landbouw in de Katholieke Hogeschool Sint-Niklaas. Via onze websites en brochures hebben we ook uitvoerig gecommuniceerd over onze acties. Als kers op de taart hebben we eind 2011 ook een faunapaneel geplaatst, een primeur. Wat is een faunapaneel? Eerst even schetsen hoe het idee ontstond. Enerzijds merkten we dat de installatie van nestkasten bij nieuwbouwstallen problemen opleverde. Zo was het niet evident om kasten te bevestigen op de met grind bezette panelen. Anderzijds merkten we bij gesprekken met landbouwers dat kolonies boerenzwaluw en huismus door de nieuwbouwstallen wegbleven wegens een tekort aan nestplaatsen. Er zijn namelijk weinig kieren of spleten, dakoversteken en lage zolderingen om zich te nestelen. Zo ontstond het idee van een faunapaneel. Een faunapaneel is een eenvoudig, maar baanbrekend snufje in de bouwwereld, dat dieren terug naar de boerderijen moet lokken. Deze panelen zijn standaard prefab betonplaten voor de bouw van stallen en loodsen, waarin de fabrikant uitsparingen van 50 bij 20 centimeter heeft gemaakt. Dankzij deze openingen is het een koud kunstje om op maat gemaakte nestkasten voor verschillende diersoorten te plaatsen. Het inpassen van faunapanelen is een kleine moeite, maar betekent een grote meerwaarde voor de biodiversiteit in de omgeving van het land- en tuinbouwbedrijf. Het eerste faunapaneel werd op de Open Bedrijvendag 2011 in gebruik genomen bij paardenmelkerij t Kattenheye in het Oost-Vlaamse Laarne. Bij wijze van demonstratie installeerden we in deze bezoekboerderij kasten voor onder meer kerk- en steenuil, witte kwikstaart en grauwe vliegenvanger, solitaire bijen, vlinders en een zomerverblijfplaats voor vleermuizen. We gaan de kasten ook de volgende jaren opvolgen in

samenwerking met het bedrijf. Voor de bezoekers werd een educatieve quiz rond biodiversiteit in de landbouw opgesteld die ze aan de hand van infoborden kunnen oplossen. Op onze website kun je ook bouwplannen vinden om zelf aan de slag te gaan om een kast in elkaar te steken. Zo namen al twee Provinciale Technische Instituten het initiatief om elk zon 50 nestkasten te bouwen: een opsteker! We hopen dat het concept van het faunapaneel aanslaat en dat meer landbouwers dit gaan toepassen bij hun nieuwbouwstallen. De Provincie Oost-Vlaanderen nam ook het initiatief om bij de aanvragen van milieuvergunningen bij nieuwbouw kippen-, varken- en koeienstallen het volgende niet-bindende aandachtspunt te vermelden: Ter bevordering van de fauna en biodiversiteit rondom landbouwbedrijven is het aanbevolen dat de exploitant de mogelijkheden onderzoekt voor het plaatsen van nestgelegenheden voor onder meer boerenzwaluw, mus, uil, zangvogel, vleermuis, solitaire bijen, Hiertoe bestaan speciale kasten die kunnen worden opgehangen en/of worden gentegreerd in de muurpanelen.

Vilda Yves Adams

Paspoort
Wat? Het totaalconcept voor gentegreerd agrarisch bouwen bekender maken bij landbouwers, met specifieke aandacht voor nuttige hoevefauna zoals boerenzwaluw en gewone dwergvleermuis. Doel? Landbouwers warm maken om maatregelen te nemen die typische hoevedieren betere overlevingskansen bieden. De kers op de taart in het project was het faunapaneel. Initiatiefnemer Provinciale Landbouwkamer voor Oost-Vlaanderen (PLBK)

Contact PBLK, Seminariestraat 2, 9000 Gent, tel +32 (0)9267 86 68, landbouw@oost-vlaanderen.be

Voordelen & aandachtspunten


+ Door met verschillende actoren samen te zitten, ontdek je snel de knelpunten en kansen. Het slagen van de actie staat of valt ermee. + De realisatie van een nieuwe stal, inclusief faunapaneel, kan enkele jaren in beslag nemen (van bouwidee naar uitvoering, stedenbouwen milieuvergunning, verschillende gesprekken met architect en landbouwer). Vroeg betrokken zijn, is de boodschap om de adviezen over gentegreerd agrarisch bouwen te kunnen geven en om meteen de visie rond landschappelijke inkleding mee te sturen. + Afhankelijk van de locatie (soort bedrijf, orintatie) moeten doelsoorten worden gekozen. Zo hang je een mussenkast beter niet in de volle zon en verkiezen vleermuizen net wel de warmste kant van het gebouw om overdag te rusten. + Veel gemeenten eisen een aanplant wanneer een nieuwe stal gebouwd wordt. Dit is een kans voor de biodiversiteit n een meerwaarde voor het aanzicht van het bedrijf n de sector. Voor dergelijke aanplantingen en onderhoud zijn diverse subsidies te verkrijgen (gemeenten, provincies, regionale landschappen, specifieke projecten).

Aan het woord: Kristof De Rous , PLBK, beleidsmedewerker


In dit pilootproject staat het concept gentegreerd agrarisch bouwen centraal. Wat betekent dat? Architecturaal verantwoorde landbouwgebouwen en -constructies, in harmonie met hun agrarische omgeving: dat is in een notendop het principe van gentegreerd agrarisch bouwen. Op zon gentegreerde manier bouwen, is een goede zaak voor het landschap n voor de landbouwer. Het ontwerp van een agrarisch gebouw, de gebruikte materialen, de integratie in de omgeving : dit alles bepaalt mee het beeld van het platteland. Architecturaal verantwoorde loodsen, schuren, stallen en silos zorgen voor een mooiere werk- en leefomgeving. Ze dragen ook bij tot de maatschappelijke erkenning van de landbouwer. Een ander accent bij gentegreerd agrarisch bouwen is dat de soorten op en rond de gebouwen meer aandacht krijgen.

PLBK

12

13

3.2 Wat heeft de steenuil nodig?


De steenuil is vooral s nachts actief. Deze roofvogel jaagt op muizen, maar is ook tuk op insecten, vogels en kikkers. Zoals vele nachtvogels is de steenuil een standvogel: hij blijft het hele jaar door in Vlaanderen en Nederland. Het favoriete biotoop van dit uiltje is het zogenaamde bocagelandschap, waarin hagen en heggen, knotbomen en begraasde weilanden elkaar afwisselen. Zijn favoriete broedplaatsen zijn holen in knotbomen, boerenschuren en hoogstamboomgaarden. Momenteel zijn er in Vlaanderen zon 10 000 broedparen. Daarmee herbergt Vlaanderen n van de grootste populaties in West-Europa. Op sommige plaatsen houdt de populatie goed stand of neemt ze zelfs lichtjes toe. Maar op de meeste plaatsen ondervindt de steenuil moeilijkheden. In het landbouwlandschap dat alsmaar grootschaliger wordt, vindt hij steeds minder schuilmogelijkheden in knotbomen en hoogstamboomgaarden. Stallen en gebouwen worden beter afgesloten, zodat hij ook hier niet langer terecht kan.

Maatregelen voor de steenuil


Om te overleven hebben steenuilen voldoende voedsel en nestgelegenheid nodig. Verschillende SOLABIO-partners ondernamen actie om aan deze behoeften te voldoen. Sommige partners troffen zelf de nodige technische maatregelen. Andere acties hadden als doel om mensen te motiveren om zelf aan de slag te gaan. Bomen, hagen en heggen. Hoogstamboomgaarden, knotbomen, hagen en heggen zijn het herstellen waard: zij vormen voor zowel de steenuil als zijn prooien een ideale plek om zich voort te planten. Ze zijn een bron van voedsel n een schuilplek. De partners van SOLABIO hebben 38 boomgaarden aangelegd, 1610 nieuwe fruitbomen aangeplant en 313 knotbomen geknot of aangeplant. Nestkasten. Op korte termijn is ook het plaatsen van nestkasten voor steenuilen een goede optie. Uit overleg tussen de partners bleek dat er heel wat verschillende types nestkasten verkrijgbaar zijn. Welk type het beste is, hangt af van het leefgebied waarin de kast opgehangen wordt. De locatie moet geschikt zijn voor steenuilen; vooral de beschikbaarheid van voedsel en dekking zijn van belang. Locaties dichtbij drukke wegen worden het best vermeden. De toegang moet goed beschut zijn tegen regen en wind en de kast mag niet in de zon hangen. De temperatuur kan anders te hoog oplopen, waardoor de jongen sterven. Op plaatsen waar steenmarters voorkomen, een natuurlijke vijand van de steenuil, wordt het best een steenuilbuis op de kast gemonteerd. Zon buis maakt het voor steenmarters onmogelijk om de kast in te kruipen. Een nadeel is wel dat steenuiltjes die uit het nest vallen, door de buis veel moeilijker terug in de kast geraken. Innovatieve nestcontroles. Nestcontroles mogen in Vlaanderen enkel door professionele vogelringers uitgevoerd worden. Daarbij worden de vogels vaak geringd, zodat het broedsel verstoord wordt. Controles kunnen echter ook van op afstand gebeuren. Met bepaalde nieuwe technieken, zoals webcams in de nestkasten, kan het broedsel gecontroleerd worden zonder de kast te openen. Het Regionaal Landschap Vlaamse Ardennen (RLVA) testte zulke technieken uit (niet in het kader van SOLABIO).

Aanpak op het terrein


De technische maatregelen om de steenuil en de zwaluw erbovenop te helpen, zijn goed gekend. Hoe je de bevolking en verenigingen kunt aansporen n helpen om deze maatregelen te nemen: daarvoor heeft iedere partner zijn eigen benadering. Sommige kozen voor een doelgroepgerichte benadering, andere gingen voor een bredere, sensibiliserende aanpak.

Wat er technisch gezien nodig is om de zwaluw en de steenuil te helpen, is geweten. Maar hoe de technische maatregelen in de praktijk moeten worden ingezet, daarvoor worden heel wat verschillende benaderingen toegepast. Die benaderingen kunnen sterk verschillen, zowel op het gebied van communicatie, als voor de inventarisatie en implementatie op het terrein. Dat de vele partners al deze maatregelen hebben uitgetest en samen hebben gevalueerd, is precies de sterkte van SOLABIO. Uit die waaier aan benaderingen, waarvan de sterktes en zwaktes in kaart zijn gebracht, kunnen verenigingen en gemeenten straks kiezen. Om soorten in en rond gebouwen te stimuleren, worden in SOLABIO zes benaderingen toegepast: gebiedsgericht: partners ondernemen actie in n bepaald kerngebied voor zwaluwen of steenuilen. Zo werkte RLZH samen met de Vogelwerkgroep Oost-Brabant om kunstnesten voor zwaluwen te plaatsen in en nabij de bestaande kolonies in ZuidHageland. In dit project werd bewust niet breed gecommuniceerd. Wel werd gefocust op regios waar nog zwaluwenpopulaties aanwezig zijn. Omwonenden in die gebieden werden persoonlijk aangesproken. sensibiliserend : partners spreken een zo ruim mogelijke groep aan en betrekken hen bij acties. RLLK heeft samen met de gemeente via allerlei communicatiekanalen en -middelen de inwoners van Lummen attent gemaakt op de lokale huiszwaluwpopulatie. Op die manier werden ze warm gemaakt om een kunstnest te kopen en zo samen de huiszwaluwpopulatie te versterken. doelgroepgericht: partners richten zich specifiek naar n doelgroep, bijvoorbeeld schoolkinderen of landbouwers, en werken samen met hen acties uit.

Een mooi voorbeeld hiervan is het project van PLBK. Gerichte communicatie en advies stimuleerden de landbouwers om maatregelen te nemen, zoals het plaatsen van nestkasten of het integreren van een faunapaneel in hun nieuwe gebouwen. inventarisatiegericht: partners leggen zich toe op het organiseren en verzamelen van inventarisaties om gericht maatregelen te kunnen nemen (gebiedsgerichte aanpak) en/of om hun maatregelen te evalueren. RLD zette in het kader van SOLABIO een regionale kunstnestendatabank op om de gemeenten te helpen bij het lanceren en opvolgen van zwaluwacties. innovatief : soms is het nodig om out-of-thebox te denken en op een volkomen nieuwe manier maatregelen te nemen voor zwaluwen en steenuilen. Zo heeft RLKM samen met de leerlingen van het Technisch Instituut in Genk een zwaluwtil geplaatst en lanceerde het RLH heuse Hasseltse gierzwaluwterrassen, tweemaal een primeur voor Vlaanderen. totaalaanpak: partners besteden aandacht aan terreinacties, maar tegelijk ook aan communicatie, sensibilisatie en monitoring. Alle aspecten van de voorgaande benaderingen komen dus samen aan bod. De methodologie van de stad Tongeren en RLH om de steenuil nieuwe kansen te geven, is een mooi voorbeeld van hoe een totaalaanpak in zijn werk kan gaan.

Uit wat voorafging is duidelijk geworden dat men heel wat technische maatregelen kan nemen om de steenuil en de zwaluw een duwtje in de rug te geven. Hoe deze maatregelen in de praktijk worden ingezet, staat beschreven in het volgende hoofdstuk.

De bedoeling van deze publicatie is de waaier aan methodieken voor soorten in en rond gebouwen te bespreken, en de zwaktes en sterktes bloot te leggen. Niet alle uitgevoerde acties binnen SOLABIO komen hier aan bod. De cases zijn zo geselecteerd, dat ze een vergelijking tussen de verschillende benaderingen zo goed mogelijk illustreren.

RLH

14

15

Case gebiedsgerichte aanpak

Naar een zwaluwrijker Zuid-Hageland


RLZH

Paspoort
Wat? Kunstnesten plaatsen in en nabij de bestaande kolonies in Zuid-Hageland Doel? Huiszwaluwen meer nestgelegenheid geven, zodat de populatie zich kan herstellen. Een groter draagvlak creren voor de huiszwaluw. Initiatiefnemer Regionaal Landschap Zuid Hageland (RLZH) In samenwerking met Vogelwerkgroep OostBrabant

Aan het woord: Joachim Lambrechts, projectmedewerker RLZH


Jullie hebben gekozen voor een gebiedsgerichte aanpak om de huiszwaluw meer kansen te geven. Wat houdt dat precies in? Uit onderzoek blijkt dat het enkel zin heeft om kunstnesten te plaatsen in de buurt van bestaande kolonies. Anders vinden de huiszwaluwen ze niet en blijven de nesten ongebruikt. En dat is natuurlijk niet de bedoeling. We zijn daarom in de gemeente Landen met een pilootproject gestart, met een gebiedsgerichte aanpak als uitgangspunt. In een eerste fase heeft RLZH, samen met de Vogelwerkgroep Oost-Brabant en Natuurpunt, de kolonies en de nestlocaties van de huiszwaluw in kaart gebracht. In een tweede fase hebben we de omwonenden in de buurt van de nesten persoonlijk aangesproken. Wat weten ze over de zwaluw? Kennen ze het nut van kunstnesten en mestplanken? Door hen te sensibiliseren, groeide hun interesse en werd de stap om zelf maatregelen te nemen kleiner. Met de bewoners spraken we af welke maatregelen zouden worden uitgevoerd: hoeveel kunstnesten, welk type, op welke plaats, Was er niemand thuis toen we langs kwamen, dan lieten we een brief achter. In dit project hebben we bewust niet breed gecommuniceerd, maar hebben we ons gericht op die regios waar nog zwaluwen aanwezig zijn. Zo konden we onze energie steken in een aanpak rechtstreeks naar de omwonenden. Hoeveel mensen waren bereid om mee te helpen aan het project? We hebben op zeven locaties mensen kunnen overtuigen om mee te helpen: goed voor in totaal 14 kunstnesten. Een mooi resultaat. We merkten wel dat de mensen die we persoonlijk hebben kunnen aanspreken, sneller geneigd waren mee te helpen dan mensen die niet thuis waren en die enkel een brief hebben ontvangen. We hebben aan de bewoners gevraagd om een seintje te geven wanneer zwaluwen de kunstnesten ontdekten. Op verschillende locaties voerden de huiszwaluwen reeds tijdens de

plaatsing en vlak na de plaatsing verkenningsvluchten uit rond de kunstnesten. Het beste bewijs dat onze actie doel trof. Wat zijn de sterktes en zwaktes van zon gebiedsgerichte aanpak? Het is duidelijk dat deze werkwijze zeer effectief en efficint is. De persoonlijke benadering heeft duidelijk vruchten afgeworpen. Ook de samenwerking met de vogelwerkgroep was erg geslaagd. Met een beperkte inspanning, ook financieel gezien, kun je de meest geschikte plaatsen selecteren en vervolgens bereidwillige bewoners zoeken. Bovendien blijkt uit de resultaten dat de kunstnesten snel bezet zijn. Dat komt natuurlijk omdat er populaties in de buurt zijn. Gericht selecteren, betekent een snellere bezetting. Maar kiezen voor een gebiedsgerichte aanpak betekent ook dat je je eigenlijk alleen maar focust op de buurtbewoners. Het brede publiek wordt niet bereikt. De sensibiliserende impact van zon benadering is dus beperkt.

Contact RLZH, Schoolpad 43, 3300 Hakendover, tel. +32 (0)16 81 91 63 joachim.lambrechts@rlzh.be

Voordelen & aandachtspunten


+ De persoonlijke benadering
is efficint en doeltreffend.

- Sensibiliseren doe je met


deze actie minder breed. Je bereikt alleen de mensen die in de buurt wonen, het grote publiek niet.

+ In verhouding tot de
inspanning bereik je een mooi resultaat. De meeste kunstnesten geraken snel bezet.

RLZH

16

17


RLLK

Case sensibiliserende aanpak

De huiszwaluw in Lummen

20, 30 jaar, wanneer zij volwassen zijn en zelf kinderen hebben. Bovendien bereiken we met onze acties veel meer mensen dan je zou denken. Kinderen komen thuis en vertellen over de zwaluw aan hun ouders, aan andere familieleden, aan vriendjes, In het voorjaar van 2009 hebben we in enkele Lummense scholen kunstnesten gehangen en gaf Natuurpunt Educatie een les over de huiszwaluw. We hebben ook folders gemaakt voor alle inwoners, artikels geschreven in het gemeentelijk infoblad, een standje opengesteld op de Dag van het Park, We hebben dit gekoppeld aan een nieuw gemeentelijk subsidiereglement voor kunstnesten, dat sinds 2009 in werking is. We merkten dat deze aanpak aansloeg. Tijdens de eerste maand konden we meteen 18 dubbele nesten aan de man brengen. De gemeente Lummen is nadien zelfstandig verder gegaan met de actie en heeft intussen al 82 dubbele nestkasten gehangen.

Voordelen & aandachtspunten


+ Een gemeentelijke
werkgroep is een meerwaarde voor de realisatie van een dergelijk project.

+ en Deze actie is een


voltreffer om het thema te introduceren, om contacten te leggen en draagvlak te creren. Maar het is niet de meest efficinte manier om geschikte locaties voor kunstnesten te selecteren.

+ De mascottefunctie van
een zwaluw kan goed uitgespeeld worden. De huiszwaluw beroert inwoners. Kinderen zijn laaiend enthousiast en nemen dit mee naar huis.

Paspoort
Wat? Een communicatiecampagne, gecombineerd met een aantal terreinacties Doel? De inwoners van Lummen laten kennismaken met de huiszwaluw Initiatiefnemer Regionaal Landschap Lage Kempen (RLLK) In samenwerking met Gemeente Lummen, Natuurpunt Educatie vzw, gemeentelijke werkgroep Vrienden van de huiszwaluw

Aan het woord: Joep Fourneau projectmedewerker RLLK


De gemeente Lummen heeft in kader van het GALSproject de huiszwaluw geadopteerd. Waarom? Met de huiszwaluw heeft Lummen een echte vriendaan-huis geadopteerd. Huiszwaluwen broeden namelijk het liefst onder dakgoten van huizen en boerderijen. Ze metselen hun komvormige nestjes zelf met modder, stro en pluimen. Maar het vrolijke gekwetter van deze dartele vogels wordt de laatste decennia steeds zeldzamer. De aantallen zijn zo geslonken dat de huiszwaluw als kwetsbaar is opgenomen in de Rode Lijst van Vlaanderen. Hoog tijd voor actie dus. Lummen wilde met deze adoptie de huiszwaluw helpen. De gemeente volgde al een aantal jaren het aantal broedkoppels op en geeft een subsidie aan particulieren bij wie huis- en/of boerenzwaluwen aan huis broeden. Maar er was nog meer mogelijk. Om de huiszwaluw te beschermen, waren acties nodig die zorgden voor geschikte plekken om nesten te bouwen, voor voldoende modder in de buurt en genoeg voedsel (insecten). Maar dan was het nodig dat de inwoners van Lummen bewust waren van het probleem en beseften dat ze zelf een steentje konden bijdragen. In jullie campagne vormt sensibilisatie een belangrijk luik. Er waren nog heel wat inwoners van Lummen die niet wisten dat de huiszwaluw het hier goed naar zijn zin heeft en dat de populatie op veel andere plaatsen sterk achteruitgegaan is. We wilden hen warm maken om zelf de handen uit de mouwen te steken, of alleszins toch mee te helpen aan een zwaluwvriendelijker Lummen. En sensibiliseren, dat is in de eerste plaats goed en duidelijk communiceren. We hebben daarom een grootse communicatiecampagne gelanceerd, die sterk gericht was op scholen. Uit onderzoek blijkt dat kinderen het meest ontvankelijk zijn voor nieuwe informatie. Onze boodschap komt dus het beste aan bij leerlingen. Door kinderen te betrekken, kun je de basis leggen voor het behoud van de biodiversiteit op lange termijn, over 10,

- De nesten worden niet


gericht geplaatst. Iedere inwoner kan een kunstnest kopen.

+ Met deze laagdrempelige


actie bereik je een breed publiek.

- Onbewoonde kunstnesten
werken demotiverend.

Contact RLLK, Grote Baan 176, 3530 Houthalen-Helchteren, tel. +32 (0)11 78 52 59, joep.fourneau@rllk.be

Subsidie als hefboom Elke zomer vinden bijna honderd zwaluwen een onderkomen in Hoegaarden, in n van de ongeveer veertig nesten op twaalf verschillende locaties. Particulieren of landbouwers die de nesten jaar na jaar laten hangen, krijgen een tegemoetkoming van de gemeente. Die bedraagt 20 voor het in stand houden van een zwaluwkolonie van 1 tot 3 nesten, en 40 voor een kolonie van 6 of meer nesten. De subsidie geldt zowel voor natuurlijke nesten als voor kunstnesten. De gemeente hoopt dat hiermee de populatie van de boeren- en huiszwaluw zal toenemen. Zo worden de inwoners die zich inzetten voor deze soorten ook beloond voor hun inspanningen. Een deel van het werk komt immers bij hen terecht. Het voordeel voor de gemeente is dat er minder met een hoogtewerker moet rondgereden worden om mestplanken te kuisen. De bewoners dienen jaarlijks een dossier in; zo beschikt de gemeente permanent over actuele zwaluwinfo. Wie een subsidie ontvangt, engageert zich om geen chemische bestrijdingsmiddelen te gebruiken in de onmiddellijke omgeving van de zwaluwen, geen nesten te verwijderen tijdens en na het broedseizoen, enzovoort. Hoegaarden is lang niet de enige gemeente die de bescherming van zwaluwen subsidieert. Tal van gemeenten bieden deze vergoeding aan.

Joep Fourneau

18

19

Case inventarisatiegerichte aanpak

Inventariseren om te evalueren
RLD vzw

Paspoort
Wat? Opzetten van een regionale databank over kunstnesten Doel? De gemeenten beter ondersteunen bij het starten en opvolgen van acties voor huiszwaluwen, zodat de populatie kan herstellen. Initiatiefnemer Regionaal Landschap Dijleland (RLD)

Aan het woord: Annabel Pennings, projectmedewerker RLD


Jullie trekken de kaart van inventarisatie. Waarom? Dat we binnen het Regionaal Landschap Dijleland sterk inzetten op het monitoren van zwaluwen, is langzaamaan gegroeid. In 2008, nog vr SOLABIO, hebben we voor het eerst de bezetting van de kunstnesten in ons werkingsgebied genventariseerd. We wilden weten of de gemeentelijke zwaluwacties de gewenste resultaten hadden en wat eventueel verbeterd kon worden. Met het rapport van deze inventarisatie gaven we feedback aan de gemeenten. Zo wisten ze onder meer hoeveel kunstnesten er op hun grondgebied bewoond zijn. Dankzij de monitoring leerden de gemeenten dat het beter is om zelf de kunstnesten op te hangen, dan de inwoners een kunstnest te laten afhalen. Particulieren hangen de kunstnesten vaak niet of niet correct op. Het rapport toonde ook duidelijk aan dat kunstnesten in de buurt van bestaande kolonies veel meer nut hebben. Afgelegen kunstnesten worden zelden of nooit bewoond. Op basis van deze inventarisatiegegevens kunnen gemeenten met relatief eenvoudige aanpassingen en met dezelfde middelen toch meer doen voor de zwaluw. Waaruit bestond jullie actie binnen SOLABIO dan? In 2009 hebben we de gemeenten opnieuw gecontacteerd, met de vraag of ze ons de locaties konden bezorgen van kunstnesten die het afgelopen jaar zijn geplaatst. Vaak moesten de gemeenten of het intergemeentelijk natuur- en landschapsteam waarmee ze samenwerkten daar een aantal keer aan herinnerd worden, maar uiteindelijk ontvingen we gegevens over alle locaties. Met deze nieuwe gegevens konden we in 2009 de monitoring van kunstnesten voortzetten. Dat liet ons toe de evolutie in kaart te brengen. Die informatie biedt een stevige wetenschappelijke onderbouw voor toekomstige acties. Alle gemeenten lieten weten dat ze zeer genteresseerd waren in de resultaten. Voor de inventarisatie deden we opnieuw een beroep op vrijwilligers. Hun medewerking is cruciaal.

Jullie hebben ook een webcam in een kunstnest geplaatst. Inderdaad! In een kunstnest aan de onderwijsgebouwen van de KULeuven aan Gasthuisberg. In de buurt van het universitaire ziekenhuis Gasthuisberg leeft immers een grote populatie zwaluwen. Wanneer de camera beweging detecteert, schiet deze in actie en neemt beelden op. Zon webcam plaatsen, is een echte primeur in Vlaanderen. Het geeft heel wat nuttige informatie over hoe huiszwaluwen zich in een kunstnest gedragen. Maar in de eerste plaats is het een sensibiliserende actie: de beelden gebruiken we op onze website om mensen warm te maken om actie te ondernemen voor de zwaluw. Hoe gaat het project verder? Wij blijven de gemeenten ondersteunen. Per gemeente staat er een zwaluwfiche op de website en die houden we up to date. In die fiche kunnen mensen terugvinden waarvoor ze bij hun gemeente terecht kunnen in verband met zwaluwen, bijvoorbeeld voor kunstnesten. Zien we bijvoorbeeld ergens kansen voor de zwaluw, dan kunnen we daarop inspelen. Het spotten van een kolonie, zoals bijvoorbeeld gebeurde op Domein Ganspoel in Huldenberg, kan bijvoorbeeld de aanleiding vormen om actie te ondernemen.

Omdat er geen nieuwe conclusies meer kunnen getrokken worden, werd besloten in 2011 geen nieuwe monitoringronde te doen. Wel zal aan alle spotters worden doorgegeven dat ze controleresultaten in de toekomst steeds via www.waarnemingen.be mogen doorgeven. Tot slot bekijken we of de beelden die we via de webcam hebben verzameld, via onze website verspreid kunnen worden. Wat zijn de sterktes en zwaktes van zon kunstnestendatabank? Het grote voordeel is dat er permanent actuele gegevens beschikbaar zijn. Hier kun je op inspelen bij het opzetten van acties. Het voordeel van onze actie was ook dat ze gecordineerd werd door n trekker: het Regionaal Landschap, dat de cijfers actief ter beschikking stelde van de gemeenten. We kozen voor n soort in het hele werkingsgebied. Verschillende partners het Regionaal Landschap, de gemeenten en de zwaluwspotters werkten samen. Dat zorgt voor draagvlak. Daartegenover staat dat dergelijke actie enorm veel cordinatie vraagt. Tijdens de inventarisatie blijken de nesten ook niet altijd even gemakkelijk terug te vinden. Bovendien is het niet evident om de zwaluwspotters gemotiveerd te houden. Een webcam plaatsen en opvolgen ten slotte is niet eenvoudig en vraagt veel werk. Niet te onderschatten dus.

Contact RLD, Naamsesteenweg 573, 3001 Heverlee, tel. +32 (0) 16 40 85 58, annabel.pennings@rld.be

Voordelen & aandachtspunten


+ Je hebt te
allen tijde actuele inventarisatiegegevens beschikbaar.

- De actie vraagt ontzettend


veel cordinatie en dus veel tijd.

+ De actie wordt
gecordineerd door n trekker.

- Kunstnesten zijn soms


moeilijk terug te vinden tijdens de inventarisatie.

+ Verschillende partners
werken samen (Regionaal Landschap, gemeenten, zwaluwspotters).

- Het is niet altijd gemakkelijk


om spotters te blijven motiveren.

- Een webcam plaatsen en


opvolgen, is moeilijk en tijdrovend.

+ In een heel werkingsgebied


van een Regionaal Landschap wordt gefocust op n soort.
RLD vzw

20

21

Case innovatieve aanpak

Eerste zwaluwtil in Vlaanderen


RLKM

onderwijs. De leerlingen waren ook zelf erg enthousiast. Dankzij hen won de school met de zwaluwtil de Wood Award. Een prestigieuze prijs die de Bouwunie Limburg uitreikt om houtvakmanschap te promoten. Dat de Bouwunie Limburg het initiatief en het resultaat met de eerste plaats beloonde, zorgde er dan weer voor dat de problematiek van de huiszwaluw ook in de bouwsector aan bod kwam. Wat zijn de sterktes en zwaktes van dit project? Dat verschillende partners samenwerken, biedt ontegensprekelijk een meerwaarde. Technische knowhow, in dit geval door de medewerking van een technische school, wordt gecombineerd met kennis op het terrein. Door innovatief te werk te gaan, kun je ook nieuwe doelgroepen zin doen krijgen in de natuur. Het nadeel is dat de zwaluwtil maar een eenmalig initiatief was omdat het nog niet vermarkt is.

Voordelen & aandachtspunten


+ Samenwerking met
diverse (niet voor de hand liggende) partners, zoals een technische school biedt meerwaarde. beroepsgerichte vakken werkt sensibiliserend.

Paspoort
Wat? De bouw van de eerste Vlaamse zwaluwtil, geplaatst in Neerpelt Doel? Zwaluwkoppels meer nestgelegenheid bezorgen, jongeren betrekken bij de natuur Initiatiefnemer Technisch Instituut SintLodewijk in Genk In samenwerking met Regionaal Landschap Kempen en Maasland (RLKM) en Natuurpunt Neerpelt

Aan het woord: Els Peusens hefboomcordinator MIAS in het SOLABIO-project


Vanwaar het idee om een zwaluwtil te maken? Het idee kwam van een leerkracht van het Technisch Instituut Sint-Lodewijk in Genk. Die had op vakantie in Duitsland een zwaluwtil gezien. Dat is een speciale dakconstructie, waar tientallen zwaluwen hun nest tegen kunnen bouwen. Hij zag er niet alleen een mooie oefening in voor zijn leerlingen van het zevende jaar, maar ook een kans om de huiszwaluw te helpen. Die kampt met een tekort aan nestplaatsen en wordt met uitsterven bedreigd. De leerkracht nam contact op met ons, met de vraag hem en zijn leerlingen te helpen bij de uitwerking van het project. Hoe zijn jullie te werk gegaan? RLKM heeft het materiaal voor de zwaluwtil aangekocht. We hebben de school bovendien advies gegeven. Natuurpunt Neerpelt kwam op de proppen met een geschikte locatie, in het gehucht Grote Heide in Neerpelt. In die wijk worden vaker zwaluwen gespot. Een zwaluw is honkvast en keert elk jaar terug naar dezelfde wijk. Een zwaluwtil kan dus enkel succes hebben als er al zwaluwen in de buurt leven. De school heeft de til gemaakt. Wat meteen opviel, was het aanstekelijk enthousiasme van de leerlingen. Ze zochten zelf info op over de huiszwaluw, tekenden de plannen, zorgden voor de plaatsing op het terrein enzovoort. In april 2010 werd de til tijdens een persmoment plechtig geopend. Zon zwaluwtil is voor Vlaanderen een primeur. Het project omvatte ook een educatief en sensibiliserend luik. Door een zwaluwtil te bouwen, wordt een moeilijk thema als biodiversiteit gentegreerd in een beroepsgericht vak als houtbewerking. Hierdoor komt ook een minder voor de hand liggende doelgroep in contact met soortenbescherming. Het project is dus een echt schoolvoorbeeld van vakoverschrijdend werken in het

- Eenmalige actie, er is geen


structurele opvolging.

+ Vakoverschrijdend
werken in onderwijs: biodiversiteit integreren in

- Het concept van de


zwaluwtil is nog niet op de markt.

Contact RLKM, Winterslagstraat 87, 3600 Genk, tel. +32 (0)89 32 28 10, els@rlkm.be

RLKM

22

23

Case innovatieve aanpak

Nieuwe kunstnesten op goed gekozen locaties


Natuurpunt

Paspoort
Wat? Op plaatsen waar zwaluwen zich al gevestigd hebben, werden nieuwe kunstnesten geplaatst. Doel? Nieuwe inzichten en ervaringen opdoen met kunstnesten. Initiatiefnemer Natuurpunt Studie vzw

Aan het woord: Gerald Driessens medewerker Natuurpunt Studie vzw


Wat heeft Natuurpunt precies gedaan voor de huiszwaluw? Natuurpunt nam op verschillende plaatsen kleine tot grootschalige acties om de huiszwaluw betere kansen te geven. Er waren acties op particuliere gronden, maar ook op bedrijventerreinen en zelfs op bruggen over kanalen. Telkens koos Natuurpunt er bewust voor om nestkasten op te hangen op plaatsen waar van nature voldoende zwaluwen zitten. Het is beter om op n plaats voldoende kastjes te hangen, zodat de populatie kan verdubbelen, dan op 15 plaatsen n kastje te hangen en soms jarenlang te moeten wachten vooraleer het bewoond wordt. Als je bedrijven of overheden wilt meekrijgen, is het ook belangrijk dat je snel met mooie resultaten kan uitpakken, waarop je verder kan bouwen. Dat maakt het ook veel gemakkelijker om nadien te communiceren. Zowel naar omwonenden, naar de pers maar ook naar scholen, die er meestal op gebrand zijn om aan zulke initiatieven mee te doen. Op zich is er al redelijk wat ervaring met kunstnesten. Maar dat betekent niet dat er hier en daar geen verfijning meer mogelijk is. De huiszwaluw is bijvoorbeeld een redelijk eigenwijze soort: een actie die op een welbepaalde locatie is afgestemd, is nog altijd het beste. Voor de boerenzwaluw zijn tot nu toe nog veel minder kunstnestenacties ondernomen. Elk initiatief voor boerenzwaluw is op zich interessant, en kan een leerschool zijn om acties verder uit te bouwen en op grote schaal te promoten. Waarom zijn nieuwe maatregelen nodig? Voldoen de bestaande maatregelen dan niet? De ervaring leert dat het hier en daar nog beter kan. Of dat op de ene plaats een andere aanpak nodig is dan elders. Kunstnesten hangen is n zaak, maar de zwaluwen opvolgen is even belangrijk. Zonder degelijke monitoring ken je nooit de resultaten en dus het nut van een bepaalde actie. Die opvolging is trouwens ook belangrijk om de

veiligheid te controleren. Een kunstnest dat naar beneden komtj kan schade veroorzaken, of zelfs lichamelijk letsel bij passanten. Maar monitoring is vaak een zware en belastende taak. Dat valt best mee voor kolonies op het openbaar domein (bruggen bijvoorbeeld). Maar wanneer het gaat om kunstnesten bij particulieren, dan heb je een kern aan plaatselijke en enthousiaste vrijwilligers nodig. Het is erg belangrijk dat er een cordinerende structuur is of een vorm van samenwerking met natuurverenigingen. Wat zijn de resultaten? D e re s u l t a te n z i j n ve e l b e l ove n d . Vo o ra l d e kanaalpopulaties die broeden tegen bruggen over waterlopen waren geslaagd te noemen. Vooral omdat die acties op lange termijn garanties bieden. Op die plaatsen hangen nesten nooit in iemands weg, en hun uitwerpselen geven geen overlast. Dat ligt soms anders bij nesten die tegen woningen geplaatst worden. Wanneer de woning verandert van eigenaar, kan dat voldoende zijn om terug van nul te moeten beginnen. Ook de opvolging (bijvoorbeeld het ruimen van de mestplanken) is hier minder evident. Hoe gaan jullie verder? En van de belangrijkste prioriteiten wordt nu: alle informatie en weetjes rond de acties beter bekend maken. We maken daar momenteel werk van voor verschillende soorten, dus niet alleen voor de zwaluw.

Natuurpunt

Contact Natuurpunt, Coxiestraat 11, 2800 Mechelen, tel. +32 (0)15 29 72 20 gerald.driessens@natuurpunt.be

Natuurpunt Natuurpunt

Voordelen & aandachtspunten


+ Versterk eerst bestaande
populaties.

+ Focus niet alleen op


individuele huizen. Ook grote gebouwen en infrastructuren (zoals bruggen) bieden kansen voor soorten.

+ Clusters van nestkasten


zijn aan te raden boven het her en der hangen van individuele nestkasten.

+ Niet-bewoonde structuren
bieden meer kans op continuteit van de maatregelen.

+ Maatwerk en evaluatie
blijven belangrijk, zelfs al lijkt het hangen van nestkastjes eenvoudig.

24

25

Case innovatieve aanpak

Gierzwaluwen tellen in de zon

Natuurpunt

gebouwen, ziet de gierzwaluw steeds meer nestplaatsen verdwijnen. Vier jaar geleden koos Hasselt in het GALSproject (Gemeenten Adopteren Limburgse Soorten) voor de gierzwaluw als te koesteren stadsdier. De acties in de stad kenden succes, want we tellen nu al zon 50 gierzwaluwen. En er zijn er ongetwijfeld meer. Dankzij dit project konden we achterhalen waar de zwaluwen verblijven. Het idee van de gierzwaluwterrassen is verder opgenomen in een project onder cordinatie van Natuurpunt (afdeling Hasselt-Zonhoven). Wat zijn de sterktes en zwaktes van dit project? De sterktes zijn duidelijk: het is een originele aanpak die verder gaat dan de doorsnee communicatiecampagne. Daardoor kun je ook andere, niet-alledaagse doelgroepen, zoals horecabezoekers, warm maken. We merkten aan de reacties dat mensen bereid zijn mee te helpen met een ludieke campagne. Bovendien is de opzet laagdrempelig: mensen hoeven enkel maar een telefoontje te doen om mee te helpen. Voor de rest kunnen ze blijven genieten van een terrasje in de zon. Het was misschien wel beter geweest om een gsm-nummer op de onderlegger en het viltje te plaatsen. Jongeren zullen immers sneller een smsje typen dan echt te bellen. Maar samenwerking met nieuwe doelgroepen vraagt tijd en energie. Hierin moet je investeren.

Voordelen & aandachtspunten


+ Deze actie pakt het ludiek - De samenwerking
tussen de partners moet aangestuurd worden. Dat vraagt tijd en energie. aan. Het is geen doorsnee communicatie, maar een speelse en opvallende actie.

Paspoort
Wat? Een ludieke communicatiecampagne in horecazaken met speciale bierviltjes en onderleggers in het teken van de gierzwaluw Doel? Mensen laten kennismaken met de gierzwaluw en hen aanzetten om mee te helpen leefplekken in kaart te brengen Initiatiefnemer Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren (RLH) In samenwerking met Natuurpunt HasseltZonhoven, het Groencomit van Hasselt en de stad Hasselt

Aan het woord: Inge Nevelsteen, projectmedewerker RLH


Kun je het project kort toelichten? Waar brengen de gierzwaluwen in Hasselt hun zomer door? Niemand die het exact weet. Het is nochtans erg belangrijk om hun zomerverblijfplaatsen te kennen om de juiste maatregelen te nemen. We hebben daarom tijdens de zomer van 2010 een beroep gedaan op de Hasselaren zelf. Zie je gierzwaluwen in de stad, dan kun je er van op aan dat het goed weer is. Anders laten ze zich helemaal niet snel spotten. Hasselt is de stad van de smaak; gelegenheid in overvloed dus om deze luchtacrobaat vanop een cafterras te spotten. We leerden hen de gierzwaluw kennen door in zes horecazaken onderleggers en bierviltjes te leggen met daarop uitleg over de vogel. We hebben in totaal 50 000 bierviltjes en evenveel onderleggers verdeeld onder de horecazaken. Ook al de stadsgidsen en de stadswachten hebben we verteld hoe zon gierzwaluw er uitziet. We vroegen de terrasbezoekers om - genietend van de zon en een drankje - ons te verwittigen wanneer ze toevallig zouden zien waar voorbij scherende gierzwaluwen hun broedplaats hebben. Op basis daarvan konden we de gierzwaluw dan echt gaan helpen. Bedoeling is om deze plaatsen te inventariseren en eventueel broedkastjes aan de muren te hangen in de buurt waar de vogels gezien werden. Het project gaat enkel over de gierzwaluw? Ja, de gierzwaluw is een van de meest tot de verbeelding sprekende soorten van onze regio. De soort is hier maar ongeveer 100 dagen per jaar, en in die 100 dagen moeten de vogels snel hun jongen grootbrengen om vervolgens terug te keren naar Afrika. Verder is de gierzwaluw n van onze beste vliegers, door zijn afgelijnde vorm perfect aangepast om grote afstanden op korte tijd te overbruggen. De vogel kan maar liefst 120 kilometer per uur halen en is een echte luchtacrobaat. De soort broedt graag in oude gebouwen of gebouwen met veel holen en gaten. Maar door de vele restauraties van oude

+ Met deze laagdrempelige


actie slaag je er in andere dan de traditionele doelgroepen warm te maken voor biodiversiteit.

- Details (bijvoorbeeld het


niet-vermelden van een gsm-nummer) kunnen een groot verschil in reacties en resultaten tot gevolg hebben.

+ Je kiest voor een


eenvoudige combinatie van sensibilisatie en inventarisatie.

Contact RLH, Daaleindestraat 2, 3720 Kortessem, tel. +32 (0)11 31 38 98 joke.rymen@rlh.be

Kijk eens naar boven!


en laat ons weten of je ze ziet
We willen graag weten waar de gierzwaluwen broeden in Hasselt. Ze bouwen hun nest hoog in gebouwen, op een plekje in spleten en gaten. Het hoeft geen groot gat te zijn, een kleine kier is al voldoende om deze behendige vogel door te laten.

GIERZWALUWENWANDELING
Op maandag 28 juni om 19u. Vertrek achter het stadhuis op het Groenplein in Hasselt.

in me

i, juni,

juli in Belgi
snelh

n eid va

per uur lometer 120 ki


t per vlieg

slaapt, eet

en drin

e kt in d

lucht

overw intert i n zuid

elijk Afrika

500.000 km, > afstand aarde maan! jaar wel

de gierzwa luw is g e

en zw aluw

Wat doen wij?


1. Inventariseren van de broedplaatsen 2. Beschermen van de nestplaatsen 3. Nieuwe nestgelegenheid voorzien

Wat doen jullie?


Ons doorgeven waar je een broedplaats van de gierzwaluw hebt gezien (adres + huisnummer) op kiewit@hasselt.be of bel naar 011 21 08 49. Bedankt voor uw medewerking.
De gierzwaluw is de adoptiesoort van Hasselt.
meer info op www.hasselt.be
gierzwaluw_placemat.indd 1 26/04/2010 19:23:48

RLH

26

27

Case doelgroepgerichte aanpak

Paspoort
Wat? Een lespakket, gekoppeld aan terreinacties Doel? Leerlingen bewust(er) maken en betrekken bij de bescherming van de steenuil. Initiatiefnemer Regionaal Landschap Noord-Hageland (RLNH) In samenwerking met Regionaal Landschap Zenne, Zuun en Zonin (RLZZZ) en Natuurpunt Holsbeek

Aan het woord: Tinne Cockx, projectmedewerker RLNH


Waarom richten jullie zich specifiek op leerlingen? Door leerlingen van het vijfde en zesde leerjaar te betrekken, kun je de basis leggen voor het behoud van de biodiversiteit op lange termijn. Kinderen zijn ook de ideale multiplicator: ze geven de boodschap op een spontane manier door aan vriendjes, ouders, andere familieleden, Hoe hebben jullie de leerlingen benaderd? We hebben een complete lessenreeks ontwikkeld op maat van kinderen. Het uitgangspunt: de theorie tot een minimum beperken en hen zelf zoveel mogelijk laten doen. De kinderen leerden uilennestkasten ineen knutselen, gingen tijdens een wandeling op zoek naar de steenuil, enzovoort. Tegelijkertijd hebben we ook mensen met een geschikt terrein rechtstreeks gecontacteerd. Er werden in het gebied ook 40 nestkasten opgehangen.

Aan het woord: Linda Lousberg, diensthoofd Leefmilieu stad Tongeren


De acties van de stad Tongeren voor de steenuil kaderen binnen het GALS-project (Gemeenten Adopteren Limburgse Soorten). Kan je dat project kort toelichten? In 2006 lanceerde de provincie Limburg samen met de Regionale Landschappen GALS. Een uniek project dat de gemeenten stimuleerde om een bedreigde, typisch Limburgse planten- of diersoort te adopteren. Dat kon een soort zijn die bijna uitsluitend in die gemeente voorkomt, of die de ambassadeur is voor een typisch landschap dat in de gemeente voorkomt. Wij kozen voor de steenuil. Een aaibare soort die kon dienen als paraplusoort voor vele andere. Een soort die bovendien thuishoort in de hoogstamboomgaard, een typisch Tongerse biotoop. Mooi meegenomen is dat andere Limburgse soorten die ook hoogstamboomgaarden nodig hebben, zoals de eikelmuis en de das, mee profiteren van de maatregelen voor de steenuil. Welke acties hebben jullie ondernomen? We hebben zowel acties op het terrein uitgevoerd als een grootse communicatiecampagne gehouden. De Vogelringwerkgroep Tongeren stond in voor de monitoring. Samen gingen we dus voor een totaalaanpak. We hebben eerst heel sterk de nadruk gelegd op communicatie en sensibilisatie. We hebben folders verspreid, de leerlingen van de Tongerse Kunstacademie hebben kunstwerken over de steenuil gemaakt, bakkers brachten heuse steenuilpralines op de markt, Dat was de eerste belangrijke stap: alle inwoners van de stad warm maken om mee te helpen aan acties voor de steenuil. Die keuze voor sensibilisatie in combinatie met maatregelen op het terrein bleek een gouden zet. Het enthousiasme was ongelooflijk. In een tweede fase werkten we concrete acties uit. Na een oproep aan de bevolking kwamen er bijvoorbeeld heel wat aanvragen binnen van priv-eigenaars die een hoogstamboomgaard wilden aanleggen, herstellen of meer ecologisch inrichten. Zo zijn er ongeveer 350

Paspoort
Wat? Stad Tongeren geeft haar adoptiesoort een duwtje in de rug met terreinacties, een goed uitgewerkte communicatiecampagne en monitoring. Doel? De steenuil als hefboom gebruiken voor het behoud van natuurwaarden in het kleinschalige landbouwlandschap. Verschillende doelgroepen aanzetten tot acties om de steenuilpopulatie te helpen Initiatiefnemer Stad Tongeren In samenwerking met Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren (RLH) en de gemeentelijke steenuilwerkgroep

Contact RNLH, Gelrodeweg 2, 3200 Aarschot, tel. +32 (0)16 63 59 54, tinne.cockx@rlnh.be

Contact Stad Tongeren, Maastrichterstraat 10, 3700 Tongeren, tel. +32 (0) 12 39 02 03, linda.lousberg@stadtongeren.be RLH, Daaleindestraat 2, 3720 Kortessem, tel. (00 32) (0)11 31 38 98, joke.rymen@rlh.be

Voordelen & aandachtspunten


+ En doelgroep laat toe de
campagne op maat uit te werken en bij te sturen.

- Door te focussen op n
doelgroep, laat je andere doelgroepen links liggen. Binnen n doelgroep is het draagvlak niet altijd krachtig genoeg om de actie echt te doen aanslaan.

+ Als de doelgroep
haar enthousiasme overbrengt op andere doelgroepen, ontstaat het olievlekprincipe.

Jullie kozen voor een specifieke doelgroep. Wat zijn daar de voor- en nadelen van? Het grootste voordeel is tegelijkertijd ook het belangrijkste nadeel: door ons uitsluitend op kinderen te richten, konden we de communicatiecampagne perfect op maat uitwerken. We kregen mettertijd ook steeds meer oog voor hun specifieke behoeften en konden de aanpak daardoor efficint bijsturen. Maar focussen op n doelgroep betekent ook dat we veel andere doelgroepen bewust links lieten liggen. Je moet dan hopen op het olievlekprincipe. Dat houdt in dat de doelgroep zijn enthousiasme overbrengt op anderen. Het nadeel is dat het draagvlak binnen n doelgroep soms onvoldoende is om echt het verschil te maken.

28

Case totaalaanpak
29

Jongeren in de bres voor de steenuil

Tongeren adopteert de steenuil


RLH

RLD

Voordelen & aandachtspunten


+ Mensen die nog minder bij
het biodiversiteitsverhaal en de natuur in de streek betrokken zijn, worden door een sterke communicatiecampagne toch gemotiveerd.

fruitbomen, 1300 meter hagen en 300 m2 houtkanten aangeplant via het RLH. Er werden ook nestkasten voor de steenuil opgehangen. In de laatste fase stond de opvolging van de acties en de soort centraal. Wat zijn de sterktes en zwaktes van deze aanpak? Een sterke communicatiecampagne is belangrijk om mensen die nog niet heel erg bij natuurbehoud betrokken zijn, toch te motiveren. Zon campagne legt een stevig fundament, van waaruit je grote stappen kunt zetten in de acties. De gemeente is goed geplaatst om een centrale rol op zich te nemen in het ondersteunen van soorten zoals de steenuil, maar dat vraagt geld en energie. Als gemeenten voldoende ondersteund worden, zowel financieel als technisch gezien, zijn ze in staat om alle facetten uit te werken: communicatie, sensibilisatie, terreinacties, opvolging. Om echt het verschil te maken, is samenwerking met verschillende spelers nodig. Deze grootschalige aanpak werpt vruchten af, maar is wel enorm arbeids- en tijdsintensief.

Samenwerking en kennisuitwisseling tussen organisaties


In de loop van het project vonden uitwisselingsmomenten plaats. Dat waren de momenten bij uitstek om kennis en tips uit te wisselen. Partners maakten van de gelegenheid gebruik om hun verschillende aanpakken met de voor en tegens met elkaar te vergelijken.

- Een aanpak op grote


schaal, mt ondersteuning van de gemeenten is nodig. Gemeenten kunnen dit niet alleen. Zon brede aanpak vraagt veel tijd en energie.

Trefdagen
Over de acties die de SOLABIO-partners ondernamen, was er heel wat uit te wisselen. De acties om zwaluw en steenuil opnieuw meer kansen te geven, waren immers opvallend divers. Sommigen legden de nadruk op communicatie en sensibilisering, anderen op monitoring, nog anderen kozen voor innovatie of een totaalaanpak. Het geheel aan benaderingen leverde heel wat nieuwe ervaringen op. Die konden partners met elkaar delen op een trefdag over steenuilen (1 maart 2011) en n over zwaluwen (30 juni 2010). De sterktes en zwaktes van de verschillende acties werden besproken en gevalueerd. Ervaringen en geleerde lessen werden uitgewisseld en gebundeld.

+ Eens het draagvlak


bestaat, zet je sneller stappen op het terrein.

Tien geboden
Tijdens de trefdag voor zwaluwen stelden de SOLABIOpartners de 10 geboden voor zwaluwsucces op. Dat zijn de 10 belangrijkste aandachtspunten bij de opzet en realisatie van een zwaluwactie: 1. Werk aan lokale betrokkenheid en samenwerking. 2. Zorg ervoor dat mensen zwaluwen koesteren. 3. Zorg voor een duurzame sensibilisatie. 4. Werk gericht (op basis van inventarisatiegegevens en in de buurt van bestaande nesten). 5. Besteed voldoende aandacht aan monitoring en nazorg. 6. Inventariseer, monitor en stuur vervolgens bij. 7. Communiceer breed en laagdrempelig (en aangepast aan de gekozen doelgroep). 8. Zie het breder dan het ophangen van kunstnesten. 9. Onderneem actie op gemeentelijk, provinciaal en Vlaams niveau. 10. Zoek een evenwicht tussen sensibilisatie en het wettelijk kader.

Anneleen Mengels

RLLK

30

31

Aanpak

Sterktes (+)
Streven naar gerichte actie binnen gekende kernzone voor zwaluwen. + Je werkt efficint: de inspanning wordt gefocust op n kernzone. + Je werkt gericht: de kans op bezetting van de kunstnesten is groter.

Zwaktes (-)
- Om dit soort actie te doen slagen, heb je bij de start degelijke inventarisatiegegevens nodig. - Het grote publiek wordt minder betrokken. - Door minder gericht te werken, is de kans op bezetting van de kunstnesten kleiner. - Onbewoonde kunstnesten werken demotiverend.

Aanbevelingen en conclusies
De verdienste van SOLABIO voor soorten in en rond gebouwen is dat verschillende benaderingen met elkaar konden vergeleken worden. Sterktes en zwaktes van de verschillende aanpakken werden in kaart gebracht. Gemeenten en andere terreinpartners kunnen met die informatie nu aan de slag. Enkele krachtlijnen.

Gebiedsgericht

Sensibiliserend

Streven naar betrokkenheid van het grote publiek.

+ Met dit soort actie werk je aan een breed draagvlak. + Je creert verbondenheid op grotere schaal.

1. Samenwerken: basis tot succesvolle acties. Samenwerking met meerdere partners, die elk hun eigen expertise hebben, vormt de basis van een geslaagde actie voor zwaluw of steenuil. Regionale Landschappen, gemeenten, overheidsdiensten, Natuurpunt, lokale natuurverenigingen, plaatselijke vogelwerkgroepen, enthousiaste vrijwilligers, scholen, sociale werkplaatsen, onderzoeksinstellingen, de horeca, bouwondernemers, : allemaal kunnen ze hun steentje bijdragen om de zwaluw of de steenuil erbovenop te helpen. Door samen te werken, worden niet alleen verschillende soorten expertise gebundeld. Samenwerking tussen meerdere actoren geeft de acties ook een grotere gedragenheid en vergroot de lokale betrokkenheid. Voor een succesverhaal heeft men een combinatie van competenties, expertise en draagvlak nodig, die n actor alleen nooit heeft. - Precies omdat er met zoveel partners samengewerkt wordt, is het noodzakelijk om een goede cordinator te hebben. En partner die het heft in handen neemt en knopen doorhakt, is essentieel om de samenwerking te sturen en de actie doel te doen treffen. De cordinator zorgt ook voor duidelijke afspraken en een goede taakverdeling. Wanneer iedere partner weet wat er tegen wanneer van hem wordt verwacht, loopt het meestal vlotter. - De inbreng van vrijwilligers, die op het terrein soorten spotten, is vaak doorslaggevend voor het welslagen van het project. Maar: hoe enthousiast de meeste vrijwilligers ook zijn, het is niet altijd evident om mensen gemotiveerd te houden. Denk goed na over hoe je de vrijwillige partners in je project kan blijven motiveren: zij zijn een kritische succesfactor voor je project.

goed worden opgevolgd. Om zwaluwen echt vooruit te helpen, is vaak actie over meerdere jaren nodig. Het is dus belangrijk het effect van de maatregelen goed te (blijven) monitoren en de gegevens te centraliseren. Ook voor zwaluw- en steenuilacties geldt dus: meten is weten. Doelgroepgericht 3. De Heilige Graal bestaat niet. Elke SOLABIO-partner heeft volgens zijn eigen visie en op zijn eigen manier maatregelen genomen. D oplossing om steenuilen en zwaluwen beter te beschermen bestaat niet. Elke aanpak heeft zijn voor- en nadelen. Onderstaande tabel vat de sterktes en zwaktes van iedere aanpak samen. Streven naar betrokkenheid van n bepaalde doelgroep. + De behoeften van een duidelijk afgebakende doelgroep zijn meestal goed gekend. + Hopen op olievlekprincipe.

- De tijdsinvestering is groot, het effect voor de zwaluwen niet altijd duidelijk. - Focussen op n doelgroep houdt ook een beperking in. - Het draagvlak binnen n doelgroep is soms onvoldoende om de actie langere tijd vol te houden of om resultaat te boeken. - Vaak ontbreken gebiedsdekkende gegevens (lokaal of Vlaams). - De data moeten up tot date gehouden worden. Dat vraagt veel energie en tijd. Innovatief Streven naar een vernieuwende aanpak. + Vernieuwing spreekt aan. + De actie levert nieuwe ervaringen op, waaruit anderen kunnen leren. Totaalaanpak Streven naar een totaalaanpak waarin terreinacties, communicatie en monitoring aan bod komen. + Alle facetten komen aan bod. - Doordat de actie experimenteel is, is de kans op slagen onzeker.

Inventarisatiegericht

Streven naar actie op basis van inventarisatiedata.

+ De actie is per definitie wetenschappelijk onderbouwd.

- Meer tijdsintensief dan de andere benaderingen. - Vraagt vaak een aanpak op langere termijn en dus beschikbaarheid van personeel over een langere periode.

RLLK

2. Monitoren, een must. Een soortgerichte actie heeft maar zin als de actie zelf, en ook de effecten ervan,

32

33

4. Ook proactieve aanpak is nodig. Er is de voorbije decennia al veel expertise opgebouwd met zwaluwacties. Toch blijft een aantal vragen nog onopgelost, ook na SOLABIO. Een nog niet-beantwoorde vraag is bijvoorbeeld hoe grote kolonies kunnen worden verhuisd wanneer gebouwen worden gerenoveerd of afgebroken. En er zijn nog uitdagingen voor de toekomst. Om de zwaluwen nog beter vooruit te helpen, zijn nieuwe stappen nodig. Denk maar aan het beter betrekken van architecten en de bouwsector. Ook de Vlaamse overheid is een belangrijke partner om maatregelen structureel ingang te doen vinden. Om grote zwaluwkolonies te beschermen, werkt het Agentschap voor Natuur en Bos de zwaluwtoets uit. Naar analogie met de watertoets, beoordeelt de zwaluwtoets van tevoren of een initiatief (een verbouwing, een renovatie, ) schadelijke effecten heeft op een kolonie van huis-, boeren- en gierzwaluwen die zich in een gebouw hebben genesteld. Zo kunnen er proactief maatregelen genomen worden.

Nog een grote sterkte is dat het instrument vanuit het beleid is ontwikkeld en ingevoerd, zodat wettelijke bescherming verzekerd is. 5. Niet alleen voor zwaluw en steenuil. Het is opvallend: tal van natuurverenigingen, gemeenten, Regionale Landschappen, werken rond zwaluwen en steenuilen. Bovendien oefenen zwaluwen en steenuilen een duidelijke aantrekkingskracht uit op mensen. Het zijn dus ideale soorten om mensen te sensibiliseren en kennis te laten maken met de biodiversiteit in hun omgeving. Acties voor zwaluwen en (steen)uilen zijn ook relatief eenvoudig. Het zijn soorten die je vaak met weinig moeite toch goed vooruit kan helpen. Zwaluw en steenuil zijn beide zowat symboolsoorten voor de hele dierenwereld in en rond gebouwen. De tips en conclusies in deze publicatie beperken zich dan ook niet tot deze twee soorten. Ze zijn vast en zeker ook voor andere soorten nuttig toe te passen.

Hartelijk dank!

Mocht je ooit een actie willen opzetten voor soorten in en rond gebouwen, hopen we dat je in deze publicatie inspirerende voorbeelden vindt en kan putten uit onze geleerde lessen. Deze publicatie is immers het resultaat van ervaringen in het uitbouwen van terrein-, communicatie- en sensibilisatieacties voor soorten in en rond gebouwen; van het overleg en samenwerken met vele diverse actoren om deze acties tot een goed resultaat te brengen; van de vele actieve en boeiende bijdragen op de trefmomenten, enzovoort. Daarom een welgemeende dankjewel aan alle MIASers voor het willen delen van hun ervaring en kennis, het uitschrijven van hun case, het aanleveren van fotos en het nalezen van de teksten. Maar vooral een dikke merci voor het opzetten van de vele acties binnen deze hefboom. Zonder jullie medewerking, enthousiasme en inzet waren we zeker niet zo ver geraakt. Onze MIASaward hebben jullie alvast binnen. De MIAS hefboomcordinatoren Els Peusens Joke Rymen

RLD vzw

34

35

4
De publicatie De publicatiereeks Lessen uit SOLABIO vat de belangrijkste resultaten en bevindingen uit SOLABIO samen. Ze is bedoeld als inspiratiebron voor organisaties die op het terrein of vanuit het beleid werk maken van meer biodiversiteit en een duurzaam gebruikte open ruimte in Europa. De resultaten uit de hefbomen werden samengebracht in zeven thematische publicaties. De publicatie die voor u ligt, Biodiversiteit op en rond bedrijventerreinen, presenteert acties en ervaringen uit de hefboom Menselijke Infrastructuur en industrie Als Springplank voor soorten, kortweg MIAS, waar samenwerken met bedrijven centraal staat. De andere delen in de reeks zijn: SOLABIO: lessen en realisaties in vogelvlucht Biodiversiteit in landbouwgebied Soorten in en rond gebouwen Houtkanten en bosranden: netwerk voor soorten Water als trekpleister voor soorten Tellen doe je nooit alleen

biodiversiteit op en rond bedrijventerreinen


LESSEN UIT SOLABIO

SOLABIO is kort voor SOorten en LAndschappen als dragers voor BIOdiversiteit. Het project, deels gefinancierd door het Europese programma INTERREG IVA voor de Grensregio Vlaanderen-Nederland, bracht maar liefst 27 partners uit de vijf Vlaamse en drie Nederlandse grensprovincies samen. Zij engageerden zich om in de grensregio Vlaanderen-Nederland de biodiversiteit te versterken en er de waardevolle landschappen in ere te herstellen. In totaal omvatte SOLABIO meer dan honderd acties, experimenten en projecten. Het project Ondanks de vele initiatieven wordt het verlies aan biodiversiteit wereldwijd nog niet afgeremd. Ook in de grensregio VlaanderenNederland staan de natuurlijke leefomgeving van soorten en de kwaliteit van het landschap nog altijd onder druk. De biodiversiteit in de grensregio Vlaanderen-Nederland verbeteren en bijdragen tot een breed gedragen, beter toepasbaar biodiversiteitsbeleid: dat was het ultieme doel van SOLABIO. Centraal in dit project stond de rotsvaste overtuiging van de partners dat vereende krachten beter en sneller resultaten geven op het terrein. Landbouwers, bedrijven, natuurverenigingen en tal van andere actoren uit het buitengebied werden dan ook uitgenodigd om deel te nemen aan SOLABIO. Dat resulteerde uiteindelijk in een groots partnerproject rond vier hefboomthemas: Boer en Natuur, Soorten aan de rand, Menselijke Infrastructuur en industrie Als Springplank voor soorten en Water. In elke hefboom ondernamen de partners: concrete terreinacties voor een betere inrichting en herstel van het landschap; proefprojecten om een welbepaalde techniek, benadering of aanpak te demonstreren en te verbeteren. In iedere hefboom werd ook getimmerd aan een krachtig netwerk, dat ook na SOLABIO kennisuitwisseling en discussie moet stimuleren.

Leeswijzer Hoofdstuk 1 en 2 vatten de context van Biodiversiteit op en rond bedrijventerreinen samen. Beschouw ze als een kennismaking met het thema bedrijven en natuur, en een kaderschets van de hefboom MIAS. Hoofdstuk 3 toont de voordelen van werken rond biodiversiteit op en rond bedrijven. Hoofdstuk 4 overloopt de verschillende gespreksthemas die in SOLABIO centraal stonden. Ieder thema wordt gellustreerd aan de hand van cases: uitgelichte getuigenissen die het SOLABIO-project illustreren. In hoofdstuk 5 vatten we de belangrijkste conclusies samen.

Organisatie van SOLABIO


Deze publicatiereeks is het eindresultaat van het INTERREG IVA project SOorten en LAndschappen als dragers voor BIOdiversiteit (SOLABIO). Een initiatief van de Provincie Belgisch Limburg en het Regionaal Landschap Lage Kempen vzw, in samenwerking met Provincie Antwerpen, Provincie Nederlands Limburg, Provincie Noord-Brabant, Provincie Oost-Vlaanderen, Provincie Vlaams-Brabant, Provincie WestVlaanderen, de Vlaamse Landmaatschappij, Agentschap voor Natuur en Bos, Brabant Water N.V., Inagro vzw (voormalig Provinciaal Centrum voor Landbouw en Milieu vzw en PIVALPOVLT), vzw Kempens Landschap, Limburgs Landschap vzw, Natuurpunt Beheer vzw, Natuurpunt Studie vzw, Provinciale Landbouwkamer voor Oost-Vlaanderen, Regionaal Landschap Dijleland vzw, Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw, Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw, Regionaal Landschap Noord-Hageland vzw, Regionaal Landschap ZuidHageland vzw, Staatsbosbeheer, Stichting het Noordbrabants Landschap, Stichting Landschapsbeheer Zeeland, Vereniging Natuurmonumenten, Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie. Dit project werd mede gefinancierd door het Europees programma INTERREG IVA voor de Grensregio VlaanderenNederland. Stuurgroep: Frank Smeets (gedeputeerde Provincie Belgisch Limburg, voorzitter), Johan Van den Broek (Provincie Belgisch Limburg, plaatsvervangend voorzitter), Christ A.M. Rijnen (Vereniging Natuurmonumenten), Jan Baan (Stichting het Noordbrabants Landschap), Andr Calus (Inagro vzw), Philippe De Backer (vzw Kempens Landschap), An Digneffe (Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw), Marian Gerard (Provinciaal Natuurcentrum, secretaris), Lei Heikers (Provincie Nederlands Limburg), Willy Ibens (Natuurpunt beheer vzw en Natuurpunt Studie vzw), Ilse Ideler (Regionaal Landschap Lage Kempen vzw), Henkjan Kievit (Staatsbosbeheer), Foort Minnaard (Stichting Landschapsbeheer Zeeland), Bart Naeyaert (gedeputeerde Provincie West-Vlaanderen), Jean-Pol Olbrechts (gedeputeerde Provincie Vlaams-Brabant), Rik Rttger (gedeputeerde Provincie Antwerpen), Ignace Schops (Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw), Paul Van der Sluys (Vlaamse Landmaatschappij), Bert Vanholen (Agentschap voor Natuur en Bos), Guljo van Nuland (Brabant Water N.V.), Rinus van t Westeinde (Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie), Alexander Vercamer (gedeputeerde Provincie Oost-Vlaanderen), Jan Verroken (Regionaal Landschap Dijleland vzw), Frans Verstraeten (Limburgs Landschap vzw), Marco Visser (Provincie Noord-Brabant), Marc Wijnants (Regionaal Landschap ZuidHageland vzw), Katty Wouters (Regionaal Landschap NoordHageland vzw). Dagelijks Bestuur: Johan Van den Broek (Provincie Belgisch Limburg, voorzitter), Jan Stevens (Provinciaal Natuurcentrum, plaatsvervangend voorzitter), Marian Gerard (Provinciaal Natuurcentrum), Grete De Maeyer (Provincie Vlaams-Brabant), Didier Huygens (Provincie Oost-Vlaanderen), Johan Mahieu (Provincie West-Vlaanderen), Wiel Poelmans (Provincie Noord-Brabant), Theo Reinders (Provincie Nederlands Limburg), Paul Van der Sluys (Vlaamse Landmaatschappij), Alex Wieland (Stichting Landschapsbeheer Zeeland), Joris Wils (Provincie Antwerpen). Projectbureau: Marian Gerard (Provinciaal Natuurcentrum, voorzitter), Ella Baert (Provinciaal Natuurcentrum, plaatsvervangend voorzitter), Arnold Bakker (Provincie Nederlands Limburg), Grete De Maeyer (Provincie Vlaams-Brabant), Dieter Depraetere (Inagro vzw), Kristof De Rous, (Provinciale Landbouwkamer OostVlaanderen), Joep Fourneau (Regionaal Landschap Lage Kempen vzw), Esengul Glpek (Provinciaal Natuurcentrum), Mieke Hoogewijs (Provincie Antwerpen), Marion Liberloo (Vlaamse Landmaatschappij), Johan Mahieu (Inagro vzw), Steven Montfoort (Provincie Noord-Brabant), Inge Nevelsteen (Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren), Els Peusens (Regionaal Landschap Kempen en Maasland), Wiel Poelmans (Provincie Noord-Brabant), Joke Rymen (Belgisch Limburg, Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw), Jan Stevens (Provinciaal Natuurcentrum), Dirk Vandenbussche (Provincie Antwerpen), Wim Vandenrijt (Vlaamse Landmaatschappij), Luc Vande Ryse (Provinciale Landbouwkamer Oost-Vlaanderen), Bernard van Dongen (provincie Noord-Brabant), Freek van Vegchel (Provincie Nederlands Limburg), Wouter Vuylsteke (Provincie West-Vlaanderen), Alex Wieland (Stichting Landschapsbeheer Zeeland). Projectsecretariaat: Marian Gerard (Provinciaal Natuurcentrum, algemene cordinator SOLABIO), Esengul Glpek (Provinciaal Natuurcentrum, administratieve cordinator SOLABIO).

biodiversiteit in en rond bedrijventerreinen


LESSEN UIT SOLABIO

woord vooraf
In 2000 hebben de Europese staatshoofden besloten om actie te ondernemen tegen het verlies aan biodiversiteit. De Countdown 2010 werd ingezet, het aftellen tot het einde van 2010, het moment waarop dat verlies zou stoppen. In 2010 moesten we spijtig genoeg vaststellen dat die ambitieuze doelstelling niet werd gehaald. De achteruitgang van de biodiversiteit bleef, en is nog steeds, een actueel probleem waarvoor steeds meer instanties binnen en buiten Europa zich willen inzetten. Ook in Vlaanderen en Nederland plaatsen beleidsverantwoordelijken het behoud en de verbetering van de biodiversiteit hoog op hun agenda. Tijdens de COP10 in Nagoya werd aangegeven dat meer en efficintere inspanningen nodig zijn om het tij te keren, maar ook dat samenwerking een essentile succesfactor is. Want de natuur heeft iedereen nodig, natuurbeheerders, landbouwers, bedrijven, burgers, Dit viel bij de provincie Belgisch Limburg niet in dovemansoren. Voortbouwend op haar reeds bestaande succesvol biodiversiteitsbeleid gestoeld op de samenwerking met diverse partners nam Limburg het initiatief om de krachten en de kennis van verschillende organisaties uit Vlaanderen en Nederland, van lokale organisatie tot hogere overheidsinstanties, samen te brengen. Dit om kansen te creren voor de biodiversiteit en te werken aan een beter biodiversiteitsbeleid. Onder impuls van Interreg IVA ontstond het grensbreed project SOorten en LAndschappen dragers voor BIOdiversiteit dat 27 organisaties groepeert, gespreid over de vijf Vlaamse en drie Nederlandse provincies. Het uitgangspunt: met vereende krachten streven naar betere en snellere resultaten op het terrein. Op hun beurt nodigden de SOLABIO-partners landbouwers, bedrijven, gemeenten en tal van actoren uit om deel te nemen. Het was een hele uitdaging om een project van deze omvang, met zo een grote diversiteit aan partners, te cordineren. Maar het was de moeite waard! Drie en een half jaar werking, resulteerde in een veelheid aan acties en initiatieven voor de biodiversiteit, bovenop de enorme rijkdom aan kennis en ervaringen. Alle resultaten en ondervindingen van SOLABIO voorstellen, is onbegonnen werk. Na een weloverwogen evenwichtsoefening bundelden wij de belangrijkste ervaringen, de vragen en de kansen rond de meest besproken themas in zeven thematische publicaties. Ik hoop dat ze een bron van inspiratie mogen zijn voor iedereen die in de grensregio VlaanderenNederland en ver daarbuiten, wil meewerken aan een sterke toekomst voor onze biodiversiteit. Ik ben ervan overtuigd dat deze publicaties en de discussies die de SOLABIO-partners voerden, nieuwe gedachtewisselingen en initiatieven zullen genereren. SOLABIO smeedde banden tussen mensen van verschillende organisaties, zelfs van verschillende sectoren. Misschien is dat, naast alle realisaties op het terrein, n van de sterkste resultaten van het project. Beleidsverantwoordelijken op Europees, landelijk en regionaal niveau kunnen er ongetwijfeld inspiratie uit putten om in de toekomst beleidsintegrerende initiatieven te ontplooien voor het behoud en de versterking van onze biodiversiteit. Namens de hele SOLABIO-ploeg wens ik u veel leesplezier.

VLM

Frank Smeets gedeputeerde provincie Belgisch Limburg en voorzitter van SOLABIO

Colofon Deze publicatiereeks is het eindresultaat van het INTERREG IVA project SOorten en LAndschappen als dragers voor BIOdiversiteit (SOLABIO). Het project is een initiatief van de Provincie Belgisch Limburg en het Regionaal Landschap Lage Kempen vzw, in samenwerking met Provincie Antwerpen, Provincie Nederlands Limburg, Provincie Noord-Brabant, Provincie Vlaams-Brabant, Provincie Oost-Vlaanderen, Provincie WestVlaanderen, de Vlaamse Landmaatschappij, Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw, Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw, Natuurpunt Beheer, Agentschap voor Natuur en Bos, Limburgs Landschap, Natuurpunt Studie, Vereniging Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Stichting Noordbrabants Landschap, Brabant Water, Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, Regionaal Landschap Dijleland vzw, Regionaal Landschap Noord-Hageland vzw, Regionaal Landschap Zuid-Hageland vzw, Kempens Landschap vzw, Inagro (voormalig PROCLAM en PIVAL-POVLT), Provinciale Landbouwkamer voor Oost-Vlaanderen en Stichting Landschapsbeheer Zeeland. Auteurs Els Peusens en Joke Rymen Hoofdredactie Marian Gerard Tekstverbetering & advies An Buttiens, Tinne Cockx, Jan Fereyn, Vincent Hody, Els Leyssen, Jan van den Berghe. Tekstredactie www.pantarein.be Redactieraad Arnold Bakker, Grete De Maeyer, Dieter Depraetere, Joep Fourneau, Marian Gerard, Marion Liberloo, Steven Montfoort, Els Peusens, Wiel Poelmans, Jan Stevens, Johan Van den Broek, Dirk Vandenbussche, Kristof De Rous, Alex Wieland. Grafische vormgeving Huisstijl SOLABIO: Nocus Creatie en layout: Pantarein & Artoos Communicatiegroep Fotografie Cover: RLNH, Erwin Christis, Anneleen Mengels, Gerard Brusten Druk Artoos Communicatiegroep Verantwoordelijke uitgever: Frank Smeets, voorzitter Regionaal Landschap Lage Kempen vzw Regionaal Landschap Lage Kempen, Grote Baan 176, B-3530 Houthalen-Helchteren Depotnummer D2012/10.676/6

Anneleen Mengels

Jos Lycops

Peter Engelen

16

Industrie: een thuis voor soorten?

MIAS als SOLABIO-hefboom

Een kijk op de maatregelen

Op het terrein

5 Conclusies

Industrie: een thuis voor soorten?


Natuur en industrie zijn sinds eeuwen elkaars tegenpool. Zo gaat de ontwikkeling van bedrijventerreinen vaak ten koste van de ruimte voor natuur. Omgekeerd ervaren ondernemers natuurontwikkeling soms als een bedreiging voor hun activiteiten. Wie beter kijkt, merkt nochtans dat de belangen van natuur en industrie meer overlappen dan je op het eerste zicht zou denken.

Wat hebben bedrijven de natuur te bieden?


Het is geen geheim dat de biodiversiteit in de lappenmand ligt. In Belgi alleen al, is een derde van de planten en dieren bedreigd. Dat zet niet alleen het groene kapitaal onder druk, maar brengt ook de natuurdiensten in gevaar. Denk maar aan zuiver water, voedsel, bouwmaterialen. Toch ligt de oorzaak van de achteruitgang vaak bij de menselijke activiteiten: verstedelijking, verontreiniging, verkeer, industrie, ... Ook het feit dat bedrijventerreinen vaak ontwikkelen ten koste van de natuur, doet de biodiversiteit achteruitgaan. En toch heeft de natuur ook de bedrijven(terreinen) nodig.

Soorten leven ook buiten natuurgebieden


Niet alle soorten gedijen overal even goed. Sommige soorten groeien op zeldzame plekjes in natuurreservaten, andere op rotsen of muren. Voor het behoud van de biodiversiteit zijn lle soorten belangrijk, niet alleen de soorten in natuurgebieden. Natuurgebieden zijn belangrijke hotspots en kraamkamers voor biodiversiteit. Maar is er rond de reservaten alleen maar bebouwing, dan kunnen onze planten en dieren onmogelijk overleven. Soorten hebben doorheen het hele landschap nood aan groene plekjes. Niet alleen om van het ene groene gebied naar het andere te kunnen bewegen, maar ook om voedsel te vinden, zich voort te planten, enzovoort. Groene plekken in de steden, maar ook in industriegebieden en op bedrijventerreinen, maken voor de natuur dus wel degelijk een verschil. De oppervlakte voor natuur in Vlaanderen en Nederland is vandaag beperkt, en bovendien ook nog eens versnipperd. Veel soorten zijn teruggedrongen naar de natuurgebieden. Maar die zijn onvoldoende groot om onderdak en voedsel te geven aan alle soorten. Ook het gebied buiten de reservaten moet dus zo ingericht worden dat het ruimte biedt aan soorten.

Bedrijven als onderdeel van het landschap


Industriegebieden zijn ingebed in de rest van het landschap; de natuur kan er onmogelijk buitengesloten worden. Door natuurlijke landschapselementen door te trekken op het industrieterrein, verzacht de grens tussen groen en grijs. Dat biedt de biodiversiteit heel wat kansen. Bedrijven leven volgens de wetten van de economie. Aandacht voor het natuurlijke landschap is daarbij niet vanzelfsprekend. Toch zijn er in industriegebieden vaak heel wat kansen voor biodiversiteitsmaatregelen, die de economische slagkracht helemaal niet in de weg staan.

Jos Lycops

Jos Lycops

Mits de goede omstandigheden aanwezig zijn, kunnen bermen, waterbufferbekkens en bufferstroken tal van soorten herbergen.

Winst op vier fronten


Biodiversiteit kan bedrijven helpen om 1) aan hun imago te werken, 2) kosten te besparen , 3) milieuvergunningen te behalen en 4) werknemers te motiveren. In hoofdstuk 4 gaan we hier dieper op in. Er zijn op dit moment nog maar weinig verenigingen en organisaties die rond biodiversiteit en industrie werken in de grensregio Vlaanderen-Nederland. In het kader van SOLABIO zijn enkele partners aan de slag gegaan met biodiversiteitsacties op industrieterreinen. Sommige acties zetten in op het beleid, andere focussen op de specifieke behoeften van welbepaalde soorten. De rode draad? Samenwerking met bedrijven en kennisuitwisseling tussen organisaties. De uitdaging is om industrieterreinen in evenwicht met landschap, natuur en milieu te ontwikkelen. Dat is precies de focus van de hefboom Menselijke Infrastructuur en industrie Als Springplank voor soorten (MIAS) binnen SOLABIO: samen met de ondernemers op zoek gaan naar de beste manieren om industrie en biodiversiteit tot een win-win te brengen.

Wat heeft de natuur bedrijven te bieden?


Natuur is voor de meeste bedrijven geen prioriteit. Soms zien bedrijven de natuur zelfs regelrecht als een bedreiging, omdat het voorkomen van zeldzame soorten hun uitbreidingsmogelijkheden kan beperken. Bovendien kost groenbeheer geld. Maar er is ook een positieve kant aan natuur op industrieterreinen. Investeren in biodiversiteit levert bedrijven een duidelijke winst op, hoewel die niet altijd in harde euros vertaald kan worden.

People Planet Profit


Die voordelen komen sterk naar voren in People Planet Profit (PPP), het credo van duurzame ontwikkeling. Mensen, milieu en winst moeten alle drie aandacht krijgen, willen latere generaties nog kunnen genieten van het leven op aarde. Krijgt bijvoorbeeld economische winst te veel prioriteit, dan zullen mens en milieu vroeg of laat de dupe worden. Tegelijk is economische winst een essentieel onderdeel van ondernemen, dat niet verwaarloosd mag worden. Veel ondernemingen nemen de drie Ps aan als leidraad voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dat levert een langetermijnwinst op voor de ondernemers zelf, en voor de maatschappij. Kiezen voor een natuurlijk bedrijventerrein, waar ruimte is voor biodiversiteit, hoort bij maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Het volgende hoofdstuk beschrijft hoe de hefboom MIAS in het grote SOLABIO-project past. Je verneemt er ook hoe de talloze projecten, acties en experimenten van deze hefboom verband houden met elkaar.

MIAS als SOLABIO-hefboom


De hefboom Menselijke Infrastructuur en industrie Als Springplank voor soorten (MIAS) zocht naar projecten waar zowel de natuur en het milieu, als de mens (wonen, industrie) bij te winnen hebben. Op die manier wil MIAS de natuur opnieuw een plaats geven in gebieden waar ze in de verdrukking is geraakt. Acties voor soorten in en rond industriegebieden vormen een belangrijk onderdeel van deze hefboom.

De MIAS-aanpak kort
MIAS is een van de vier hefbomen van het SOLABIOproject. Net zoals het globale project, heeft de hefboom MIAS tot doel om enerzijds de biodiversiteit in de grensregio Vlaanderen-Nederland te stimuleren, en anderzijds bij te dragen tot een breed gedragen, beter toepasbaar biodiversiteitsbeleid. De focus van MIAS lag op het stimuleren van de biodiversiteit in en rond gebouwen, op industriegronden en langs lijnvormige infrastructurele elementen, zoals wegen, fietspaden of spoorwegen. Om die doelstellingen te realiseren, werd

de algemene werkwijze van SOLABIO gevolgd, waarbij de projectpartners: - concrete maatregelen op het terrein realiseren en nieuwe technieken ontwikkelen om, samen met lokale actoren, de biodiversiteit in de grensregio VlaanderenNederland te verhogen; - kennis en ervaringen uitwisselen om zo de bestaande werkwijzen te verbeteren, beter te leren samenwerken met de lokale actoren en kansen voor de toekomst te detecteren. In deze publicatie Biodiversiteit op en rond bedrijventerreinen lees je over de acties die pasten bij het thema biodiversiteit en industrie.

Maatregelen op het terrein


Bij de start van SOLABIO trokken twee partners dit onderdeel: het Regionaal Landschap Lage Kempen (RLLK) en het Regionaal Landschap Kempen en Maasland (RLKM). In de loop van het project zijn ook andere partners op de kar gesprongen, zoals het Regionaal Landschap Noord-Hageland (RLNH) en de provincies Vlaams-Brabant en Antwerpen. De partners zochten ook contact met andere instanties (Natuurpunt, de Provinciale Ontwikkelingsmaatschappijen, Agentschap Natuur en Bos, ) om ervaringen uit te wisselen. In totaal hebben de SOLABIO-partners 15 proefprojecten uitgevoerd om soorten te stimuleren die voorkomen op en rond industrie- en bedrijventerreinen in de grensregio Vlaanderen-Nederland. Zo werd bijna 147 hectare aan industrie- en bedrijventerreinen ingericht voor soorten, door bijvoorbeeld het maaibeheer aan te

Anneleen Mengels

passen, autochtone planten aan te planten of poelen aan te leggen. Concrete acties kregen voorang, zoals de adoptie van de rugstreeppad door IKEA Genk (Belgisch Limburg) en de aanleg van een landschapsbuffer op het bedrijventerrein van Rotem (Dilsen-Stokkem, Belgisch Limburg). Hierover lees je meer in de cases op pagina 16 en 20. Samen met de beheerders op het terrein hebben de partners een aantal proefprojecten uitgewerkt.

specifieke randvoorwaarden en noden zijn. Vl a a m s e e n N e d e r l a n d s e S O L A B I O - p a r t n e r s ondervinden allemaal het verlies aan biodiversiteit en de achteruitgang van soorten in en rond bedrijven. Het loonde dan ook de moeite om samen te werken en ervaringen uit te wisselen over de grenzen heen. Door met alle betrokkenen informatie uit te wisselen, kon in SOLABIO kennis gebundeld en gestructureerd worden. Tijdens het symposium Ondernemen in een nieuw landschap (1 februari 2011) wisselden de partners, samen met organisaties die geen partner waren in SOLABIO, ervaringen uit over de technische aspecten en de aanpak van maatregelen. Tijdens dit symposium konden organisaties, studiebureaus en bedrijfsleiders hun kennis van industrie en biodiversiteit toelichten. Ook tijdelijke natuur was een belangrijk thema. Vanuit de praktijk werden de belangrijkste kansen en knelpunten aangehaald. Dit boekje bundelt de belangrijkste ervaringen en bevindingen van de terreinacties en het symposium.

Leren van elkaar


De SOLABIO-partners werkten in deze hefboom samen met doelgroepen die doorgaans minder betrokken zijn bij natuur: inwoners, beheerders van verkeersinfrastructuren of vertegenwoordigers uit de industrie. De projecten werden in nauw overleg met lokale actoren uitgevoerd, in het bijzonder met bedrijven en lokale natuurverenigingen. Bedrijven hebben meestal niet zelf de kennis in huis die nodig is om de natuur op en rond hun terrein meer kansen te geven. De SOLABIO-partners hielpen bij de uitvoering van biodiversiteitsacties. Daarnaast adviseerden ze over wat haalbaar is voor bedrijven en leerden ze wat hun

Gerard Brusten

Een kijk op de maatregelen


Bedrijven die hun terrein ecologisch willen inrichten, hebben de keuze uit een menu aan maatregelen. Die zijn vaak vrij eenvoudig. Hoe kunnen bedrijven tewerk gaan?

De verschillende bedrijven op een bedrijventerrein maken vaak amper afspraken over het beheer van de buitenruimtes. Bedrijven richten hun eigen terrein in, doorgaans met veel gras, klassieke plantenborders, een verharding en een draadafsluiting. Dat vergt een intensief onderhoud dat is moeilijk vol te houden. Veel bedrijventerreinen liggen er hierdoor verwaarloosd bij. Er is weinig aandacht voor de mogelijke natuurwaarde. Er is ook weinig onderlinge afstemming. Restzones worden niet onderhouden, de groene omgeving rond gebouwen ziet er telkens weer anders uit,

Toch kan er op industrieterreinen heel wat gedaan worden voor de natuur: bermen en bufferzones inrichten, poelen aanleggen, streekeigen bomen planten. Afhankelijk van de financile mogelijkheden, de landschappelijke inrichting en het gewenste eindresultaat zijn er tal van maatregelen waaruit bedrijven kunnen kiezen. De principes van Harmonisch Park- en Groenbeheer (HPG) zijn een goede houvast. Wil men de natuurwaarde van een industrieterrein verbeteren, dan kan men eigenlijk dezelfde regels en principes toepassen als in een park- of groengebied.

Anneleen Mengels

HPG is een visie die door het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) werd ontwikkeld voor een duurzaam beheer van openbaar groen. Ze gaat uit van een evenwicht tussen mensgerichte, natuurgerichte en milieugerichte maatregelen. Toegepast op industrieterreinen betekent dit dat het terrein landschappelijk gentegreerd wordt in zijn natuurlijke omgeving. Drie principes staan in HPG centraal: - Standplaatsgeschiktheid: kies streekeigen planten die zijn aangepast aan de lokale bodem en waterhuishouding. - Uniformiteit: kies voor een beperkt aantal verschillende plantensoorten. Dat oogt mooier, en is ook goedkoper. Voorbeeld: als het ene bedrijf een taxushaag heeft en het bedrijf ernaast een haagbeukenhaag, dan vallen de onderhoudskosten duurder uit, omdat beide hagen op een ander moment gesnoeid moeten worden.

- Herkenbaarheid en inpasbaarheid in de economische ontwikkeling: zorg dat het beheer past in de bedrijfsvoering, bijvoorbeeld door intensief te beheren aan de voorkant van het bedrijf (waardoor het zichtbare deel van het terrein er verzorgd uitziet) en een meer extensief (ruig) beheer achteraan. Meer info: www.natuurenbos.be (zoekterm HPG) Naast HPG is parkmanagement een tweede belangrijke pijler. Parkmanagement staat voor duurzaam en kwaliteitsvol beheer van bedrijventerreinen. Het uitgangspunt is dat groen onderhouden wordt op het niveau van het bedrijventerrein. Ieder bedrijf betaalt minder aan onderhoud. Bovendien oogt het geheel uniformer en herkenbaarder. De laatste jaren zijn de eisen en wensen van bedrijven ook toegenomen: ze hechten steeds meer waarde aan extras, zoals energiemanagement, collectieve beveiliging en milieuzorg. Parkmanagement is het ideale middel om deze trends gentegreerd aan te pakken. Lees hierover meer in de case op pagina 10.

Anneleen Mengels

Case beheerplan

Make-over voor Turnhouts bedrijventerrein


Aan het woord: Jan van den Berghe, cordinator Open Ruimte Kempen, SPK
De stad Turnhout heeft jullie ingeschakeld om een bedrijventerrein in te richten. Waar ging het juist om? De stad Turnhout en de vzw Parkmanagement hebben ons in 2009 de opdracht gegeven om een beheerplan te ontwikkelen voor het volledige bedrijventerrein van Turnhout: goed voor 300 hectare en 150 bedrijven. Het bedrijventerrein zelf zag er uit als een gemiddelde KMOzone: een grote oppervlakte grasveld, beplantingen die een intensief onderhoud vergen en er bovendien meestal verwaarloosd bij liggen. Typisch voor een KMO-zone is ook dat er geen onderlinge afstemming is. Elk bedrijf kiest ander plantgoed en heeft een eigen visie over groen. Zo krijg je een allegaartje van verschillende inrichtingen en landschapsbeelden die niet bij elkaar passen. Dat was ook in Turnhout het geval. Onze opdracht bestond erin om het terrein te integreren in het omliggende landschap. In het beheerplan werden ook een aangrenzend natuurgebied en een militair domein opgenomen. Tegelijk moesten we rekening houden met de verwachtingen van de bedrijven zelf. Die draaien vooral om kostenefficintie, een betere uitstraling en een hogere kwaliteit van het terrein. Hoe maakten jullie hier n beheerplan van? Wil je de natuurwaarde van een industrieterrein verbeteren, dan gelden dezelfde regels en principes als bij de opmaak van een natuurbeheerplan. Je onderzoekt de voorgeschiedenis en de kenmerken van het terrein. Hoe zag dit terrein eruit voor het een bedrijventerrein was, welke bodemtypes zijn er aanwezig, hoe zit het met de waterhuishouding? Daarnaast hebben we ook de soortenrijkdom op ieder bedrijf volledig genventariseerd. Alle gegevens werden in een databank gestopt en hiermee gingen we aan de slag. Dit was de eerste fase van het proefproject.

Jan Van den Berghe

Paspoort
Wat? Opmaak van een beheerplan voor het volledige bedrijventerrein van Turnhout. Doel? Onderzoeken of het mogelijk is om via een gezamenlijk groenbeheerplan een kostenefficinter en attractief bedrijventerrein met een groen imago te creren. Trekker vzw Strategische Projectorganisatie Kempen (SPK), stad Turnhout, vzw Parkmanagement

Contact Jan van den Berghe, Strategische Projectenorganisatie Kempen (SPK), +32 (0)14 71 11 22, jan.vandenberghe@spk.be

10

Zon parkmanagement heeft maar kans op slagen, als je de bedrijfsleiders als groep mee krijgt. Je moet iedere bedrijfsleider individueel overtuigen en mobiliseren om in te stappen in een breder verhaal. Dat is de tweede fase. Pas als dat lukt, kun je met Harmonisch Park- en Groenbeheer (HPG) aan de slag. We hebben deze tool ontwikkeld voor een stedelijke context. Wat is het resultaat? Uit ons onderzoek blijkt dat alle bedrijventerreinen een specifieke bodemgesteldheid hebben, namelijk alluviaal (nat) en zandig (droog). Bij de keuze van de planten hebben we daar rekening mee gehouden. Dat is beter voor de landschappelijke integratie en komt ook tegemoet aan de vraag van de bedrijfsleiders om de kosten zoveel mogelijk te drukken. Als je zwarte els op zandgrond plant, dan overleeft die alleen als je hem iedere dag water geeft. Dat is dus een dure maatregel. Plant je zwarte els op natte

grond in de vallei, dan groeit hij vanzelf, want daar hoort deze soort van nature thuis. Op die manier kun je veel geld besparen n tegelijk de natuur op industrieterreinen een handje helpen. Is het concept HPB toepasbaar voor bedrijventerreinen? Zeker. Tijdens onze inventarisaties hebben we kunnen vaststellen dat hier en daar nog een hoge natuurwaarde aanwezig is op industrieterreinen. Die terreinen kunnen dus zeker een meerwaarde betekenen voor biodiversiteit. Het concept HPG is volgens onze ervaring heel goed inzetbaar op industrieterreinen. Het loont de moeite om te overwegen om het ook op andere plaatsen in de Kempen toe te passen. Maar participatie van bedrijfsleiders blijft wel cruciaal. Je moet hen proberen warm maken voor het concept. Meestal beseffen ze na een tijd ook waar voor hen de winst zit.

Jan Van den Berghe

11

Meer kansen voor soorten rond bedrijven


Naast de algemene principes van het HPG en parkmanagement zijn er nog andere manieren om biodiversiteit op industrieterreinen meer kansen te geven. Een overzicht van de tips uit de cases en het symposium. Kies voor n waterbuffer Hemelwater, afkomstig van daken en verhardingen, wordt het best verzameld in n gemeenschappelijk waterbekken. Dat neemt minder plaats in dan vele kleine bufferbekkens samen. Zo blijft er voldoende ruimte over voor groen. met de juiste inrichting. Een ecologisch goed ingericht waterbufferbekken heeft volgende kenmerken: - zacht hellende oevers, zodat amfibien gemakkelijker in en uit het water kunnen; - een onregelmatige oevervorm, zodat de diepte van het water en de hoeveelheid opgevangen zonlicht

kunnen variren; - oeverbeplanting: rietkragen zijn belangrijke schuil- en nestplekken voor watervogels. Selecteer streekeigen bomen, struiken en hagen. Streekeigen planten zijn planten die van nature voorkomen in een bepaalde streek, en hieraan goed zijn aangepast. Voor heel wat inheemse dieren zijn ze een thuis, of doen dienst als voedselplek. Streekeigen planten zijn amper duurder. Ze zijn ook beter bestand tegen ziekten en plagen. Maak groene corridors. Een corridor is een groen verbindingselement tussen grotere natuurgebieden. Het biedt tal van soorten de gelegenheid om zich te verplaatsen van het ene groene gebied naar het andere. Bij de inrichting van een bedrijventerrein kan men ervoor kiezen om een groene corridor in te richten dwars doorheen het bedrijventerrein. Bloemenweide in plaats van strak gemaaid gazon. Een bloemenweide trekt meer insecten aan, zoals vlinders. De randen kunnen nog als gazon onderhouden worden of er kunnen paadjes doorheen gemaaid worden. Een traag groeiend grasmengsel zal minder snel dichtgroeien, zodat spontane plantengroei tussen het gras mogelijk is. Belangrijk om een grasland goed te onderhouden, is ecologisch maaibeheer. Slechts tweemaal per jaar wordt er gemaaid: eenmaal na 15 juni en een keer na 15 september. Om plaats te maken voor typisch inheemse plantensoorten zoals rode klaver en knoopkruid, moet het maaisel binnen de tien dagen afgevoerd worden. Zo kan de bodem verschralen. Waterbuffer op je dak. Door daken te beplanten, krijgen tal van soorten extra ruimte aangeboden. Bovendien doet zon groen dak ook dienst als een spons die alle regen opzuigt, waardoor er minder risico op overstromingen is. Beperk intensief beheer tot aan de voordeur. Op de rest van het bedrijventerrein ligt een grote ruimte waar je kunt werken rond biodiversiteit. De intensiteit van het beheer en dus de kosten kunnen daar gedrukt worden. Bouw het landschap mee op. Kijk naar het natuurlijk landschap rondom jou en probeer het bedrijventerrein te integreren in dit omliggende landschap door voor dezelfde natuurelementen te kiezen (bijvoorbeeld heide of bloemrijk grasland of autochtone hagen en houtkanten). Op die manier schroef je de kosten terug en wordt je terrein een stuk beleefbaarder. Plaats cultuurelementen alleen waar ze nodig zijn.

Jos Lycops

12

Laat je leiden door het grondtype. Wanneer je zwarte grond aanvoert en voor inheemse beplanting kiest die nood heeft aan arme droge zandgrond, gaan de planten kapot. Terwijl het veel goedkoper is om op de droge arme zandgrond heide te laten groeien, en soorten als berk, spork (typisch voor droge zandgrond) te planten. Wees inventief. Je kunt ook vogelnestkasten ophangen, vlinderinhammen maken, een zandhoop aanleggen Kijk ook naar indirecte maatregelen, zoals zoveel mogelijk afval vermijden, energie besparen door led-lampen en spaarknoppen te gebruiken, enzovoort. Meer tips en voorbeelden kun je vinden in biodiversiteit@ bedrijven-handleiding (Natuurpunt, 2011) en Gilissen, J. 2010. Biodiversiteit en bedrijven (ref. 3 en 4).

Fabriekssite wordt oase van groen Het bedrijf Holcim, dat cement, granulaten en beton produceert, baatte lange tijd een fabriek uit in Lauwe. Toen die begin jaren 2000 de deuren sloot, kocht de stad het acht hectare grote bedrijventerrein. Wat moest er gebeuren met de grote hopen kalkafvalstoffen die op het terrein waren achtergebleven? Afval afvoeren is een heel dure operatie, maar ze laten liggen was ook geen optie. Onderzoek wees uit dat de kalkrijke grond grote kansen bieden voor zeldzame planten en insecten. Kalkgraslanden zijn in heel Vlaanderen erg zeldzaam. Samen met het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) en de lokale afdeling van Natuurpunt werden de afvalbergen getransformeerd tot kalkrijke natuur. Natuurpunt staat in voor het beheer ervan. Het leverde een win-winsituatie voor iedereen op: Holcim pakt uit met de mooie communicatieactie, geen dure afvoer van afvalstoffen en Lauwe heeft er een uniek stukje natuur bij.

Erwin Christis

13

Op het terrein
SOLABIO leverde heel wat ideen, denkpistes en concrete cases op over hoe de voordelen van biodiversiteit op en rond bedrijventerreinen concreet kunnen gemaakt worden. Maar wat heeft de natuur bedrijven te bieden? Samenwerken rond natuur met bedrijven: hoe doe je dat, wat zijn de kansen, en wat schrikt bedrijven af?

Enqute toont interesse aan


Dat bedrijven interesse hebben in biodiversiteit blijkt duidelijk uit een enqute die tijdens het symposium Biodiversiteit en industrie werd gehouden onder de aanwezigen. Op de vraag Bieden industrieterreinen kansen voor biodiversiteit?, antwoordde 98 % ja. De vraag Biedt werken aan biodiversiteit kansen voor industrie? was goed voor 95 % ja-stemmen. De aanwezigen erkennen dat biodiversiteit belangrijk is, zo blijkt uit de reacties in de enqute: - Bedrijven geven de natuur terug wat ze ervoor weggenomen hebben. (een bedrijf) - Bedrijfsgebouwen en terreinen bieden niches voor allerlei soorten. (een overheidsdienst) - Natuur is een verademing voor werknemers. (vertegenwoordiger van bedrijven) - Kwaliteitsvol groen met veel leven in de omgeving zorgt voor een aangename werkomgeving. (Regionaal Landschap)

Voorbeelden van win-wins


Win-win 1: natuur is goed voor het bedrijfsimago
Een duurzaam bedrijfsbeleid houdt rekening met de planeet. Dat kan door milieumaatregelen te nemen, maar ook door je bedrijfsterrein natuurvriendelijk in te richten en te beheren. Een bedrijf dat biodiversiteitsacties onderneemt, kan vaak rekenen op een lokaal draagvlak bij de buurtbewoners. Een groen imago is bovendien een hip imago. Het sluit aan bij de internationale trends van duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Groen op bedrijventerreinen heeft ook een strategische waarde. Het maakt een bedrijfsomgeving aantrekkelijk en geeft vastgoed een stabiele waarde. Sibelco heeft voor haar natuurinspanningen al verschillende prijzen gewonnen, zoals de Inbev-Baillet Latour-prijs voor leefmilieu in 2007. Dat straalt af op heel het bedrijf. Ook IKEA wil door de aanleg van poelen voor de rugstreeppad op haar terreinen in Genk de lokale biodiversiteit helpen. Deze case wordt uitgebreid besproken op pagina 16.

Business bird challenge: innovatief voorbeeld uit het Verenigd Koninkrijk Dat de PR-waarde van natuur groot is, blijkt uit de Business bird challenge. Deze bijzondere wedstrijd wordt georganiseerd door de British Trust for Ornithology, een vereniging uit het Verenigd Koninkrijk (UK) die het vogelleven in kaart brengt. Zij organiseert sinds 1994 een wedstrijd voor bedrijven die inspanningen leveren voor de vogels op hun

terrein. Ieder jaar doen zon 70 bedrijven mee. Voor verschillende categorien worden prijzen uitgereikt, zoals aan de kmo die de meeste vogelsoorten herbergt. Het is voor bedrijven de ideale gelegenheid om te tonen hoe zij op een verantwoorde manier omgaan met de ruimte die ze innemen. Bovendien krijgen de bedrijven ieder kwartaal de resultaten van de vogeltellingen op hun terreinen. Die gegevens kunnen ze als basis gebruiken om extra maatregelen te treffen of om acties bij te sturen.

14

Bart Mundus

15

RLLK

Harvest Time Bakeries redt de kommavlinder De industrile bakkerij Harvest Time Bakeries zette in 2010 een imposant bedrijfsgebouw neer in Lommel, uitgerust met twee volledig geautomatiseerde productielijnen. Het achterliggende gebied - zandige duinen met heide is een unieke voortplantingsplek voor de kommavlinder. Deze zeldzame dagvlinder komt al langer voor in deze buurt. Als voedsel gebruikt de vlinder vooral bloemplanten, die in de grenszone met het industriegebied groeien. Daarom was het bedrijf verplicht om het gebied rond de gebouwen groen in te richten. Samen met het bedrijf is het Regionaal Landschap Lage Kempen (RLLK) nagegaan welke aanplant het beste is om de kommavlinder en andere insecten voedsel te bieden. De partners zochten naar voordelen voor bedrijf n natuur. Men koos voor planten die aangepast zijn aan droge en voedselarme

omstandigheden. In het verleden zijn namelijk heel wat aanplantingen in de buurt kapotgegaan, ondanks de aanvoer van voedselrijkere grond en irrigatie. Een tuin met aangepaste planten betekent ook minder onderhoud voor het bedrijf, en dus minder kosten. Joep Fourneau van RLLK: Het is opvallend: bedrijven hebben weinig of geen expertise in ecologische en kostenbesparende aanplantingen. Ook tuinarchitecten en landschapsarchitecten die in opdracht van bedrijven werken, besteden hier te weinig aandacht aan. We hebben gemerkt dat ook cultivars een ecologische rol kunnen spelen. Vooral als voedselplek voor insecten bieden de tuintjes rond de gebouwen heel wat mogelijkheden. Als je de juiste planten kiest, vinden insecten het hele jaar door voedsel.

16

Win-win 2: oog hebben voor de natuur betekent kosten besparen


Door bedrijfsgroen ecologisch aan te leggen, kunnen de kosten dalen. Niet alleen de inrichting kost minder, maar ook het onderhoud. Alleen al door de grond te gebruiken die ter plaatse aanwezig is in plaats van verrijkte zwarte grond aan te voeren, worden de kosten gedrukt. Onkruiden groeien minder snel op streekeigen dan op verrijkte grond. Ook de juiste plantenkeuze bepaalt mee de kost. Kies je voor inheemse planten die in de streek thuis horen en bijgevolg aangepast zijn aan de streek, is er minder ziekte en uitval. De besparing door dergelijke ingrepen kan oplopen tot circa 1 000 euro per hectare. Een slimme plantenkeuze bijvoorbeeld bodembedekkers die onkruid voorkomen, of streekeigen plantgoed dat is aangepast aan de grond - betekent minder onderhoud en dus minder kosten. Het bedrijf Holcim in Lauwe (zie pagina 13) bijvoorbeeld wist bij het stopzetten van zijn activiteiten kalkafvalstoffen om te zetten in een winst voor de natuur. In samenwerking met het Instituut voor Natuuren Bosonderzoek werden de bergen omgevormd tot kalkrijke graslanden. Op deze bijzondere biotoop vonden waardevolle kalkplanten en -dieren een thuis. Het bedrijf moest niet betalen voor de dure afvoer en verwerking van afvalstoffen.

Het bedrijf Koramic in Aalbeke wilde bijvoorbeeld uitbreiden op een aantal percelen in kmo-zone. Op de percelen waren oude bomputten aanwezig, waarin een populatie kamsalamanders haar intrek had genomen. Het bedrijf richtte op een andere plaats een nieuw biotoop in en verhuisde de kamsalamander daarheen. Het resultaat van deze actie was driedubbel: meer en betere natuur, het bedrijf profiteerde van deze prima communicatieactie naar de omgeving en verkreeg de benodigde vergunningen voor het bouwen op de kmo-zone. Omgekeerd kan het natuurvriendelijk en streekeigen uitwerken van een verplichting die opgelegd wordt in een stedenbouwkundige vergunning (bijvoorbeeld een bufferzone) ook een meerwaarde betekenen voor het landschap en de biodiversiteit. Zo kreeg het bedrijf Bud van de gemeente de verplichting om langs haar bedrijventerreinen in Rotem een landschapsbuffer aan te leggen. Door rekening te houden met enkele eenvoudige principes is het een streekeigen en natuurlijke bufferzone geworden. Deze wordt op de volgende pagina uitgebreid besproken.

Win-win 3: vergunningen, een stapje voor


D e ove r h e i d i s g e m a k ke l i j ke r g e n e i g d e e n milieuvergunning toe te kennen wanneer ze ziet dat een bedrijf extra inspanningen levert voor milieu en biodiversiteit. Werk je als bedrijf vanaf de beginfase in overleg met de overheid samen, kan dit een voordeel zijn bij het verkrijgen van vergunningen. Een voorbeeld is het protocol tussen Sibelco, het Agentschap voor Natuur en Bos en het Regionaal Landschap Kempen en Maasland (RLKM). Sibelco heeft verdere vergunningen gekregen om te ontginnen in het Natura-2000 gebied Nationaal Park Hoge Kempen. Dat komt omdat het bedrijf specifieke maatregelen voor de natuur heeft genomen. Deze case komt aan bod op pagina 28.

Erwin Christis

17

Case IKEA

IKEA in de bres voor de rugstreeppad


Peter Engelen

Paspoort
Wat? Aanleg van een aantal poelen op het bedrijventerrein van IKEA in Genk. Trekker IKEA Genk

Aan het woord: Vincent Hody, milieucordinator IKEA Genk


De rugstreeppad doet het niet goed. Wat is er aan de hand met het diertje? Hoewel je rugstreeppadden over heel Europa vindt, zijn het erg zeldzame dieren. De soort gaat sterk achteruit en wordt dan ook beschermd in het kader van Natura 2000, een Europees natuurnetwerk dat de toekomst moet verzekeren van Europas meest kwetsbare dier- en plantensoorten en hun leefgebieden. Ook in Vlaanderen gaat het niet goed met de rugstreeppad. Je vindt ze nog maar op een beperkt aantal plaatsen, vooral in Limburg. De stad Genk heeft in het kader van het project Gemeenten Adopteren Limburgse Soorten (GALS) de rugstreeppad geadopteerd. De rugstreeppad is een echte pioniersoort. Daarom bieden industrieterreinen grote kansen voor deze dieren. Waarom springt IKEA Genk op de bres voor deze soort? We voerden al enige tijd gesprekken met Natuurpunt en RLKM omdat we dichtbij een natuurgebied liggen en iets wilden doen voor de natuur. RLKM heeft ons terrein bekeken en alle mogelijke ideen opgelijst in een ideenbundel. We konden uitvoeren wat we zelf haalbaar vonden. In eerste instantie heeft Natuurpunt nestkasten voor kerkuilen en vleermuizen op ons terrein opgehangen. RLKM vertelde ook over het adoptieproject en over het feit dat de rugstreeppad in de buurt van ons bedrijf voorkwam. We waren heel enthousiast en wilden het goede voorbeeld geven aan andere bedrijven. Daarom zijn we mee in het adoptieverhaal van de stad Genk gestapt. Eerst dachten we dat ons waterbufferbekken wel kon dienen voor de rugstreeppad. Maar RLKM leerde ons dat de vissen die erin zitten de eitjes en larven van amfibien

In samenwerking met Stad Genk, Natuurpunt Doel? Genk, Regionaal LandDe Europees beschermde schap Kempen en Maasrugstreeppad meer kansen land (RLKM) te geven. Contact Vincent Hody, milieucordinator IKEA Distribution Benelux N.V., + 32 (0)89 50 01 96, vincent.hody@ikea.com

18

Dos & donts:


Werk met een ideenbundel. Zo maak je concreet wat een bedrijf kan doen, zonder het op te leggen. Je moet hier flexibel mee omspringen en zoeken naar compromissen en raakvlakken. Met de ideenbundel ga je in gesprek met een bedrijf. Je kunt bij de verschillende ideen verschillende moeilijkheidsgraden opnemen. Zo krijgt het bedrijf een beter beeld van de impact van een maatregel. Gevraagd: trekker. Een enthousiaste trekker in het bedrijf is essentieel om je project te doen slagen. Met deze persoon kun je wederzijds vertrouwen opbouwen. Adopteren, altijd een succes. Werken met een adoptiesoort, is communicatief sterk en stimuleert ook andere bedrijven. Over de hele lijn. Ondersteuning van planfase tot uitvoering is belangrijk, aangezien bedrijven weinig ervaring hebben met biodiversiteitsprojecten. Zoek raakvlakken. Hou bij het ontwikkelen van je aanpak rekening met het beleid van het bedrijf.

opeten. We kozen ervoor om op een andere plek op ons terrein drie nieuwe poelen aan te leggen, speciaal voor de rugstreeppad. We leerden dat deze padden ondiepe en snel opwarmende poelen nodig hebben. Schitterend hoe RLKM ons in het hele proces heeft begeleid: van het maken van de plannen, over de bouwvergunning en de kostenraming, tot de uitvoering ervan. De werken zijn uitgevoerd door een sociale-economiebedrijf. Dit sluit aan bij ons beleid rond maatschappelijk verantwoord ondernemen. Hoe heeft IKEA hierover gecommuniceerd? We hebben ons adoptieverhaal voorgesteld op een studiedag rond bedrijven en biodiversiteit. Dat inspireerde het bedrijf Sibelco om ook een soort te adopteren. En we blijven bereid om ook in de toekomst mee te werken aan nieuwe natuurmaatregelen van de stad.

Ella Baert

19

Case landschapsbuffer

Landschapsbuffer met streekeigen groen is een pareltje

Luc Crevecoeur

Paspoort
Wat?
Aanleg van een landschapsbuffer op het bedrijventerrein van Rotem.

Trekker

Bud containerbouw

In samenwerking met
Regionaal Landschap Kempen en Maasland (RLKM)

de hele omgeving is een paradijs voor recreanten. Maar een bedrijventerrein biedt niet meteen het gedroomde uitzicht aan voorbijrijdende fietsers. Daarom gaf de gemeente de opdracht om een landschapsbuffer aan te leggen op de steilrand. Deze moest als visuele buffer dienen voor de fietsers, en ook een stapsteen vormen voor de natuur. Hoe zijn jullie betrokken geraakt bij het project? Zowel het bedrijf zelf als de landschapsarchitecte van de stad Dilsen-Stokkem heeft ons gecontacteerd. De landschapsbuffer was namelijk een stedenbouwkundige verplichting. De stad had een aantal richtlijnen en hun plantenkeuze doorgegeven aan het bedrijf, maar omdat het bedrijf niet vertrouwd is met natuur, klopten ze bij ons aan voor advies. Wij hebben dan een concreet voorstel uitgetekend. We kozen voor inheemse soorten die bij de steilrand passen: lijsterbes, jeneverbes, spork en eik. Ook kozen we expliciet voor een open structuur. Insecten, die warmtewinnend zijn en zon nodig hebben, voelen zich er beter thuis. In overleg met het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) hebben we ook jeneverbes in de buffer opgenomen, een zeldzame soort die op droge heideterreinen groeit. Welk effect zal de buffer hebben op de biodiversiteit? Vlakbij ligt het natuurgebied Vossenberg, waar de zeldzame zadelsprinkhaan (de adoptiesoort van de stad Dilsen-Stokkem) voorkomt. De landschapsbuffer draagt ook bij tot het leefgebied van dit zeldzame diertje. Maar ook een heleboel andere soorten zullen profiteren, zoals de al even zeldzame gladde slang en tal van vlinders. De landschapsbuffer is begin 2011 aangelegd. Het is nog te vroeg voor concrete resultaten, maar binnenkort komen hier ongetwijfeld heel wat dieren een plek zoeken. Op een erg zinvolle manier is hier aan een verplichting voldaan, zonder dat het veel moeite heeft gekost.

Doel?

Een mooier uitzicht bieden aan de gebruikers van het fietsroutenetwerk en de lokale biodiversiteit versterken.

Contact

Trees Verhelle, landschapsanimator RLKM, +32 (0)89 32 28 10, trees@rlkm.be

Aan het woord: Trees Verhelle, landschapsanimator RLKM


Vanwaar komt het idee om een landschapsbuffer aan te leggen? In Rotem (Stad Dilsen-Stokkem, Belgisch Limburg) stond decennialang een zinkfabriek. Toen de fabriek gesloten en de bodem gesaneerd was, werd de grond opnieuw verkaveld als industrieterrein. In de oude gebouwen startte Martin Bud in 1985 met de productie van afvalcontainers en laadplatformen. Dit terrein ligt aan de voet van de steilrand van het Kempens Plateau. Dat is niet alleen geologisch gezien, maar ook op ecologisch vlak een uniek fenomeen in Vlaanderen. Het is dan ook geen toeval dat halverwege deze steilrand een fietsroutenetwerk passeert:

20

Groenwerk vzw

Scana Noliko uit Bree kiest autochtoon plantgoed Het groenteverwerkingsbedrijf Scana Noliko uit Bree nam in 2009, naar aanleiding van een artikel over autochtoon plantgoed in de Landschapskrant, contact op met de landschapsanimator van het Regionaal Landschap Kempen en Maasland (RLKM). Scana Noliko moest in het kader van een milieuvergunning een landschapsbuffer aanleggen. Met de hulp van RLKM werd een houtkant van 22 meter breed en bijna 800 meter lang aangelegd: goed voor in totaal bijna 3 000 planten. RLKM koos in overleg met het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) en Natuurpunt voor de meest natuurlijke inrichting, met streekeigen en autochtoon plantgoed. Het werd een golvende houtkant met inhammen en windluwe plekken voor vlinders, en open zandplekken voor geelgors. Door het extreem warme weer in juli 2010 zijn veel planten van de landschapsbuffer afgestorven.

De buffer werd heraangelegd en gemaaid met SOLABIO-middelen. Els Peusens van RLKM: Uit dit voorbeeld blijkt duidelijk het belang van een kenniscentrum rond industrie en biodiversiteit, dat ook tentakels heeft tot in de industrie. Op die manier komt een bedrijf met weinig kennis van de natuur, maar wel een hart voor de natuur, bij de juiste instantie terecht voor advies. Nu was het eigenlijk louter toevallig dat Scana Noliko met ons in contact kwam. Een landschapsbuffer kan op termijn ook geld opbrengen. Het hout van het beheer van zon buffer is weliswaar niet zo geschikt als brandhout. Maar er wordt volop gezocht naar nieuwe gebruikstoepassingen. Denk maar aan het inzetten van houtsnippers in de energieproductie. Meer info is te vinden in de SOLABIO-publicatie Houtkanten en bosranden, netwerk voor de natuur.

Win-win 4: sociale voordelen


Een groene leef- en werkomgeving is voor velen doorslaggevend bij de keuze van een job. Investeerders houden daar meer en meer rekening mee. Zeker voor kennis- en internationale bedrijven is een groene omgeving onderdeel van een goed vestigingsklimaat. Groen in de directe en verdere omgeving verhoogt de waarde van vastgoed. Soms is de sociale functie van natuur zelfs expliciet: zo konden de werknemers van Toyota Diest stemmen voor een adoptiesoort en organiseerde dit bedrijf een dag van de natuur voor alle families van de werknemers. Deze case wordt besproken op pagina 22. Werken in een groene buurt is gezonder en prettiger dan in een grijze en inspiratieloze omgeving. Het concentratievermogen en de productiviteit nemen toe, terwijl het ziekteverzuim spectaculair afneemt. Nederlands onderzoek peilde naar de meerwaarde van groen in de werkomgeving. 92 % van de respondenten gaf aan een groene bedrijfsomgeving erg tot zeer nadrukkelijk te

waarderen. Bijna alle respondenten dachten dat ze hun groene bedrijfsomgeving zouden missen als die er niet meer zou zijn. Voor driekwart van hen zou dit zelfs een groot gemis zijn (ref. 1). Een ander onderzoek (ref. 2) toonde een duidelijk positief verband aan tussen een groene werkomgeving en het welbevinden van mensen: - In wijken met groen ligt het percentage overwicht bij kinderen 15 % lager dan in vergelijkbare wijken zonder groen. - Een relatief kleine stadsboom (van 30 cm doorsnede) vangt de hoeveelheid fijn stof van 3 300 gereden autokilometers per jaar af. - Een groene omgeving heeft een stressreducerende werking. - Uitzicht op groen vermindert het aantal opnamedagen in het ziekenhuis. - Het aandeel mensen dat zich ongezond voelt, is in een sterk bebouwde woonomgeving meer dan anderhalf maal zo groot als in een groene leefomgeving.

21

Case Toyota

Hoe de geelgors Toyota Parts Center Europe wakker kust

B. Wieles

Paspoort
Wat?
Graven van een poel op het fabrieksterrein, gekoppeld aan een sensibilisatiecampagne rond biodiversiteit in het bedrijf. gen op het bedrijventerrein en bij de werknemers van Toyota Parts Center Europe (TPCE).

Aan het woord: Els Leyssen, milieucordinator TPCE


De provincie Vlaams-Brabant wil met de campagne Je hebt meer buren dan je denkt werken aan meer biodiversiteit, en de achteruitgang van de plaatselijke natuur stoppen. De provincie werkt hiervoor samen met gemeenten, natuurorganisaties, Regionale Landschappen, maar ook met de bedrijven. Toyota Parts Center Europe (TPCE) uit Diest is het eerste bedrijf in Vlaams-Brabant dat deelneemt aan de provinciale Biodiversiteitscampagne. Waarom doet een bedrijf zoals TPCE mee aan deze campagne? Onze vestiging, onderdeel van Toyota Motor Europe, werd zon 18 jaar geleden op een terrein van bijna 25 hectare op de industriezone Webbekom opgetrokken. Ons terrein vormt de grens tussen industriezone en landbouwen natuurgebied. Vanuit onze Toyotavisie streven we continu naar een duurzame groei, in evenwicht met de samenleving en het milieu. Hierbij willen we ook onze medewerkers actief betrekken. We willen verder gaan dan energieverbruik beperken en afval sorteren, en ook aandacht hebben voor de dieren en planten die rond en op ons terrein leven. De provinciale Biodiversiteitscampagne sluit perfect aan bij deze visie. De hulp van de deskundigen trok ons over de streep om de projecten in een officiler kleedje te stoppen. Biodiversiteit is niet het hoofddoel van jullie bedrijfsvoering. Werken jullie voor deze projecten samen met andere gespecialiseerde partners? Uiteraard blijven klanttevredenheid en tijdige levering van de onderdelen onze hoofddoelstelling. Maar om onze visie op duurzaam ondernemen en de projecten rond biodiversiteit in de praktijk te kunnen uitwerken, hebben we al enkele jaren een succesvolle samenwerking met de vrijwilligers van Natuurpunt Diest en de medewerkers

Trekker

Doel?

Biodiversiteit tot leven bren-

TPCE, Natuurpunt Diest, Regionaal Landschap Noord-Hageland (RLNH)

Contact

Els Leyssen, milieucordinator TPCE, +32 (0)13 35 27 33, els.leysen@toyota-europe.com of Tinne Cockx, Regionaal Landschap Noord-Hageland (RLNH), +32 (0)16 63 59 54, info@rlkk.be

22

van Natuurpunt Nationaal. Dankzij de provinciale Biodiversiteitscampagne hebben we nu ook nog eens de professionele hulp van het Regionaal Landschap NoordHageland. Dankzij die steun kunnen we nu enkele projecten actief uitwerken. Welke acties hebben jullie al ondernomen? In het verleden hebben we samen met onze medewerkers en Natuurpuntvrijwilligers al enkele keren streekeigen bomen en struiken aangeplant op de grens van ons terrein. Sinds februari 2010 produceren de zonnepanelen op het dak van ons magazijn ook nog eens zon 16 % van het totale energieverbruik. Onze medewerkers worden tijdens de jaarlijkse Groene Maand-campagne ook bewustgemaakt rond diverse milieuthemas. Denk maar aan klimaatwijziging, verbruik van grondstoffen, biodiversiteit, mobiliteit, enzovoort. Ze worden ook aangemoedigd om mee te denken aan acties die kunnen opgenomen in onze dagelijkse operaties. Zo voelen mensen zich betrokken. Alle werknemers zijn bijvoorbeeld ieder jaar weer blij om het koppeltje scholeksters te mogen verwelkomen dat komt broeden op ons kiezeldak. En wat zijn jullie toekomstplannen op het gebied van biodiversiteit? Onze medewerkers hebben onlangs - in kader van de Biodiversiteitscampagne - de geelgors verkozen tot TPCE Totemdier. Daarrond gaan we nog heel wat activiteiten opzetten. Een eerste exemplaar van de geelgorsnieuwsbrief is net verspreid naar alle medewerkers. Bedoeling is onze medewerkers en hun familie op die manier betrokken te houden bij de totem, maar ook andere biodiversiteitsaspecten aan te kaarten. Dit voorjaar hopen we een poel aan te leggen. Zo maken we de komende maanden en ook op lange termijn onze site nog aantrekkelijker voor dieren en planten. Onze medewerkers en hun familie zullen in de nabije toekomst ook betrokken worden bij educatieve activiteiten. De poel is ook interessant voor verenigingen en scholen: zij kunnen op onze site rond biodiversiteit komen werken. Zo houden we een mooi evenwicht tussen onze operaties als bedrijf, onze medewerkers en het leefmilieu.

RLNH RLNH

Wie is de totem van TPCE? Een totem staat symbool voor de lokale biodiversiteit en de acties die een bedrijf daaraan koppelt. De werknemers van Toyota Parts Center Europe NV (TPCE) kozen in januari 2011 de geelgors uit als totem voor hun bedrijf. De geelgors is een kleine, opvallende zangvogel die rond het bedrijventerrein voorkomt. De houtkant rond het bedrijf biedt de vogel nestgelegenheid en schuilplekken. De lokale Natuurpuntafdelingen nemen in de buurt akkervogelvriendelijke maatregelen met financile steun van TPCE. Die acties moeten de geelgors meer nestgelegenheid en voldoende voedsel geven.

23

Natuurprojecten met bedrijven: hoe doe je dat?


Hoe werk je als natuurorganisatie het beste samen met bedrijven? Hoe spreek je een bedrijf aan, en hoe maak je ze warm voor natuurontwikkeling? Enkele conclusies uit SOLABIO: Flexibiliteit is een troef. Bedrijven staan open voor begeleiding en ondersteuning, maar het mag niet belemmerend zijn. Wie vertrekt vanuit natuurbehoud en kost wat kost zijn plan wil doorvoeren, komt vaak van een kale reis terug. Wie zich flexibel opstelt, kan daarentegen een mooi resultaat halen, waar zowel industrie als natuur van profiteren. Zo is het bijvoorbeeld soms beter om acties uit te voeren die op het eerste zicht minder

interessant zijn op het vlak van biodiversiteit, maar die wel goed zijn voor het draagvlak. Nadien is het een stuk gemakkelijker om zinvollere biodiversiteitsprojecten op te zetten met hetzelfde bedrijf of naburige bedrijven. Doorgrond het terrein. Het is belangrijk dat degene die een plan maakt voldoende kennis van het terrein heeft. Zowel de voorgeschiedenis van het terrein als de abiotiek (welke bodem, welke waterhuishouding, ...) moet je kennen. Het is ook belangrijk te kijken naar het omliggende natuurlijke landschap om het bedrijventerrein hierin te kunnen integreren. Nood aan kenniscentrum. Steun is belangrijk doorheen het hele proces: van plan tot uitvoering. Bedrijven zouden bij de juiste personen moeten terechtkomen om de acties uit te voeren, nu is het vaak een toevalstreffer. Met het

Ella Baert

24

inrichtingsplan dat een studiebureau aflevert, kan een bedrijf vaak niet verder, omdat het zelf onvoldoende expertise in huis heeft. Bedrijven hebben nood aan een procesbegeleider, die het proces inhoudelijk mee stuurt en ook de praktische en natuurtechnische aspecten op zich neemt. Middelen voor terreinacties vinden, vormt meestal geen probleem, de juiste mensen vinden wel. De oprichting van een loket of kenniscentrum voor industrie en biodiversiteit zou kunnen helpen. En contactpersoon is een pluspunt. En aanspreekpunt binnen het bedrijf is belangrijk om het tempo erin te houden. In grote organisaties is er echter vaak geen vaste contactpersoon, waardoor het overleg trager loopt. Doorheen het proces moet je vaak verschillende mensen opnieuw meekrijgen, die nieuwe ideen hebben en de zaken met hun eigen blik bekijken. Charter Duurzaam Ondernemen. De POM (Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij) West-Vlaanderen heeft een charter Duurzaam Ondernemen. Dat is een hulpinstrument om het bedrijfsbeleid rond duurzaam ondernemen te structureren, en de prestaties op milieu-, sociaal en economisch vlak voortdurend te verbeteren. Momenteel vormt biodiversiteit geen onderdeel van dit charter. Door het als een actiepunt op te nemen, worden bedrijven gestimuleerd om biodiversiteitacties op te zetten. Open communicatie. Wederzijds vertrouwen bouw je op door van in het begin open te communiceren met respect voor elkaars doelstellingen en achtergrond. Samenwerken op landschapsniveau. Je kunt dikwijls een meerwaarde voor biodiversiteit creren als je ook de aanpalende bedrijven betrekt bij je acties. Bijvoorbeeld voor soortgerichte acties gaat dit zeker op. Natuurlijke achtertuin, nette voortuin. Je hoeft niet op het hele terrein ingrijpende maatregelen te treffen om een groot verschil maken voor de biodiversiteit. Vooral in de achtertuin zijn biodiversiteitsprojecten haalbaar. Voor het imago van het bedrijf blijft de netheid van de voortuin belangrijk. Houd daar rekening mee als je biodiversiteitsplannen voor een bedrijf ontwikkelt.

Projectsubsidies te rigide voor bufferzone Schoonhees in Tessenderlo De gemeente Tessenderlo had al lange tijd plannen om de bufferzone langs het industriegebied Schoonhees ecologisch in te richten met kleine landschapselementen, weiland, hooiland en ecologische akkers. Het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) maakte in 2004-2005 een inrichtingsplan op, maar door omstandigheden kwam dit plan nooit tot uitvoering. Tessenderlo nam daarom de bufferzone in 2008 op in haar actieplan voor het GALSproject (Gemeenten Adopteren Limburgse Soorten). Om de plannen concreet te maken, vond overleg plaats tussen de gemeente, het ANB en het Regionaal Landschap Lage Kempen. Het voorstel was dat de bedrijven de grond ter beschikking zouden stellen aan de gemeente, die de zone zou inrichten en onderhouden. De bedrijven toonden veel interesse, en wilden meewerken en mee nadenken over de plannen die op tafel lagen. Een eenvoudige opgave was het niet. De ontwikkeling van bedrijven en bedrijventerreinen is namelijk erg dynamisch: gronden wisselen van eigenaar, plannen voor ontsluiting van het terrein evolueren, de timing van werken op het bedrijventerrein zelf wijzigt, enzovoort. Dit alles heeft een grote invloed op het planproces voor de inrichting van een bufferzone n op de timing. Terwijl de regelgeving rond Interreg-subsidies juist heel rigide is: de subsidies moeten binnen een bepaalde periode besteed worden, wijzigingen in de planning zorgen voor extra administratie, enzovoort. Het bedrijf wilde graag ook een waterspaarbekken aanleggen. Maar dat idee is in de planfase blijven steken omwille van administratieve beslommeringen. Ondanks het enthousiasme en de goodwill van de bedrijven en de gemeente, en de medewerking van LRM is het project uiteindelijk maar in een afgeslankte versie uitgevoerd. De werken werden uiteindelijk beperkt tot aanplantingen en minimaal grondverzet. Met deze grond werd wel een talud aangelegd, die ook beplant werd. Wat leerden we hieruit? Meer flexibele financieringsbronnen hadden het project wel de nodige ademruimte kunnen geven. Bij samenwerkingsprojecten met bedrijven is er bovendien behoefte aan een vaste contactpersoon, die het proces van A tot Z opvolgt en meedenkt. Alleen dan worden de ecologische kansen maximaal benut.

25

Ella Baert

Tijdelijke natuur: knelpunten en kansen


Wat is tijdelijke natuur? Tijdelijke natuur is natuur in gebieden die geen juridische natuurbestemming hebben. De natuurwaarden krijgen hier tijdelijk ruimte om tot ontwikkeling te komen. Na verloop van tijd, als het terrein wordt ingericht volgens zijn bestemming, wordt de natuur weer opgeruimd. Dat is de deal en de essentie van tijdelijke natuur. De achterliggende gedachte is dat tijdelijke winst voor de natuur veel beter is dan helemaal geen winst. Kansen voor pioniersoorten In Vlaanderen liggen duizenden hectare grond te wachten op hun definitieve bestemming. De oppervlakte wordt geschat op 6 000 12 000 hectare. Er gaan vaak verschillende jaren voorbij tussen het moment dat een gebied wordt aangewezen als industriegebied en het

tijdstip waarop de bouwactiviteiten echt van start gaan. In afwachting van de definitieve inrichting (die soms 10 jaar op zich laat wachten) ligt dit soort gronden er meestal verlaten en ongebruikt bij. Wanneer deze terreinen op een ecologische manier ingericht worden, is de natuur hierbij gebaat. Dieren en planten kunnen zich hier vestigen. Vooral pioniersoorten, zoals rugstreeppad en oeverzwaluw, profiteren van deze terreinen. Ze komen aan, gebruiken het gebied als stapsteen of tijdelijk brongebied en verdwijnen daarna weer. Pioniersoorten zijn soorten die als eerste verschijnen in een nieuw gebied, zoals een vers gegraven poel, een drooggelegde of drooggevallen plaats of een braakliggend terrein. Dynamische, tijdelijke natuur is voor deze soorten levensnoodzakelijk.

26

Tijdelijke natuur in SOLABIO Ook binnen SOLABIO ging de nodige aandacht naar tijdelijke natuur. Op het symposium Ondernemen in een nieuw landschap werden verschillende actoren uit de natuur- en industriesector uitgenodigd. Een bedrijf kwam uitleggen welke knelpunten zich voordoen, de overheid lichtte nieuwe beleidspistes toe, Hoewel de industrile sector zelf aangaf dat tijdelijke natuur hen (in theorie) heel wat voordelen biedt, werd duidelijk dat bedrijven in de praktijk op heel wat problemen botsen. Juridische knelpunten zijn vaak een hinderpaal om tijdelijke natuur aan te leggen. Het valt niet binnen de doelstellingen van SOLABIO om hiervoor oplossingen te vinden, dat is een taak voor het beleid. Met het symposium bracht SOLABIO wel alle betrokkenen samen en werd een signaal gegeven aan de overheid. Het probleem: juridisch knelpunt. Er zijn nogal wat dier- en plantensoorten die zich prima thuis voelen in nieuwe stukjes natuur, ook zeldzame en beschermde soorten. En dat is nu juist het probleem: zeldzame en beschermde soorten mogen volgens de Europese wetgeving niet zomaar worden vernietigd of weggejaagd. Dat geldt dus ook bij tijdelijke natuurgebieden. De komst van beschermde soorten geeft het perceel een nieuw, beschermd statuut. En dat is een streep door de rekening van de eigenaar, die op dat moment geen bouwvergunning meer krijgt. Deze regelgeving heeft uiteraard gevolgen voor de manier waarop projectontwikkelaars omgaan met tijdelijke natuur. De meeste bedrijven zijn terughoudend. Behalve de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn is er tot nu toe weinig rechtsgrond om met tijdelijke natuur om te gaan. Een heldere wettelijke context is nodig. Een aanpassing van de huidige regelgeving lijkt de beste optie, voor zover dat mogelijk is binnen de Europese krijtlijnen. Een mogelijke oplossing zou zijn om het concept tijdelijke natuur beter en duidelijker te omschrijven. Het beleid staat daar stilaan voor open. Het gevolg: kansen voor natuur blijven onderbenut Bedrijven passen door de juridische onzekerheid vaak de techniek van de verschroeide aarde toe. Ze zorgen ervoor dat er geen natuur ontwikkelt, zodat ze geen

administratieve problemen met de natuurwetgeving te krijgen. Ze gebruiken het terrein bijvoorbeeld om gewassen te telen. Dat is begrijpelijk, want als beschermde soorten zich daar ontwikkelen, wordt het moeilijk om het terrein later nog te gebruiken als haventerrein of bouwlocatie. Dat risico kunnen en willen ondernemers niet nemen, ook al dragen ze de natuur en het landschap een warm hart toe. En dat is jammer, want tal van (beschermde) soorten zijn gebaat bij tijdelijke natuur. De oplossing: drie sporen worden verkend Het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) onderzoekt verschillende oplossingen voor de juridische knelpunten. Welke oplossing definitief wordt, is nog niet duidelijk. 1) Een voorafgaande ontheffing. Deze maatregel zou er als volgt kunnen uitzien. Het ANB sluit een overeenkomst met de ondernemer: als die op zijn terrein natuur laat ontwikkelen, mag hij die straks ook gewoon wegnemen. Hij krijgt met andere woorden al een ontheffing, vooraleer er sprake is van tijdelijke natuur. Deze optie, momenteel uitgetest in een proefproject in Nederland, is interessant voor beperkte initiatieven en kleine projectgebieden. De drempel om ze toe te passen is laag, omdat het systeem gebaseerd is op eenvoudige afspraken. Toch blijft de rechtszekerheid, onder meer rond Europees beschermde soorten die er neerstrijken, een knelpunt. 2) Vrijstellingsgrond koppelen aan gedragscode. Er zou een gedragscode ontwikkeld kunnen worden over hoe je moet omgaan met tijdelijke natuur. Dit concept is mogelijk interessant voor kleinere plangebieden. Maar ook hier blijft de rechtszekerheid een heikel punt. Of zon code van goede praktijk verplicht moet worden, is nog niet duidelijk. 3) Een planmatige aanpak. Het meest kansrijk is een planmatige aanpak voor een ruimer gebied. Dan wordt er op een hoger schaalniveau en op langere termijn naar oplossingen gezocht. Het nadeel is dat de ontwikkeling van zon plan tijd kost. Voor de Haven van Antwerpen wordt zon totaalplan voor tijdelijke natuur ontwikkeld.

27

Erwin Christis

28

Tijdelijke natuur goed voor rugstreeppad in Antwerpse haven Als tweede haven van Europa en vierde van de wereld is de Haven van Antwerpen een belangrijke economische draaischijf. Niettemin ligt ze te midden van Europees beschermde natuurgebieden. Grote delen van het gebied zijn dan ook aangeduid als speciale beschermingszone in het kader van de Habitat- en Vogelrichtlijn. Tijdelijke natuur in de Haven van Antwerpen speelt dan ook een belangrijke rol als verbinding tussen al deze natuurgebieden en voor de zeldzame soorten die er huizen. Onderzoeksbureau Alterra bedacht het concept habitat backbone. Dat houdt in dat voor de planning en inrichting van bedrijventerreinen (tijdelijke) natuur kan worden gecombineerd met de belangen van terreinbeheerders, bedrijven en ontwikkelaars. Het Antwerps Havenbedrijf past dit toe voor de beschermde rugstreeppad. Ook op andere terreinen en voor andere bedreigde soorten biedt het concept mogelijkheden. Wat houdt habitat backbone in? Een bedrijventerrein wordt beschouwd als een geraamte waarbinnen de bedrijfspercelen gelegen zijn. Het casco omvat de toegangswegen, spoorwegen, grachten, en wordt meestal eenmalig aangelegd en ingericht, terwijl bedrijfspercelen van gebruiker en inrichting kunnen veranderen. Het geraamte van een bedrijventerrein biedt ruimte als habitat backbone. Er kunnen plekken worden ingericht met planten die aantrekkelijk zijn voor dieren die in het gebied voorkomen. Als die plekken onderling

verbonden zijn tot een groter netwerk, is er sprake van een robuust leefgebied, dat voldoet aan Europese en nationale eisen. Wanneer een bedrijfsperceel braak ligt, kunnen planten en dieren zich hier vanuit de habitat backbone vestigen en kan de totale populatie tijdelijk groeien. Wordt het perceel economisch ingericht, dan trekt de natuur zich terug naar de backbone die dan als toevluchtsoord dient. Zolang de backbone groot genoeg is en voldoende kwaliteit heeft, worden de soorten duurzaam in stand gehouden. De habitat backbone voor de haven van Antwerpen heeft als doel de rugstreeppadpopulatie op Linkeroever te handhaven. In dit gebied worden bovendien beschermde orchideen en vogels waargenomen. De overheid, het Antwerps Havenbedrijf en natuurbeschermingsorganisaties hebben nu ingestemd met een overeenkomst die de rugstreeppad handhaaft op het huidige niveau. In perioden waarin percelen braak liggen, kan de populatie verder groeien. Deze aanpak gegarandeert dat uit te geven percelen ook beschikbaar zijn wanneer ze nodig zijn. De Antwerpse haven laat zien hoe de habitat backbone als concept een brug kan slaan tussen op het eerste gezicht tegengestelde belangen. Essentieel is de samenwerking tussen overheid, terreinbeheerder en natuurbeschermingsorganisaties. Als alle partijen zich achter het concept scharen, zijn geschillen op voorhand van de baan.

29

Case Sibelco

Ontginnen in Natura 2000-gebied: een win-winsituatie?

RLKM

Paspoort
Wat?
Sibelco Benelux, een bedrijf dat kwartszand exploiteert, kent een lange traditie in natuurmaatregelen, maar komt op het terrein nog vaak knelpunten tegen. manier deze knelpunten kunnen worden opgelost.

Aan het woord: Ir. An Buttiens, milieucordinator Sibelco Benelux


Welke problemen ondervinden jullie met tijdelijke natuur? Sibelco kent een lange traditie van ontginnen met respect voor de natuur. De groeve Opgrimbie, in de buurt van Maasmechelen, werd in 2002 volledig afgewerkt en gentegreerd in het natuurgebied en het fietsroutenetwerk van Regionaal Landschap Kempen en Maasland (RLKM). Er werden zandplaten aangelegd voor de ontwikkeling van natte heidevegetatie en er werd een dam gebouwd om de Vallei van de Ziepbeek een hogere waterstand te geven. Het gebied kon zo uitgroeien tot een belangrijke troef voor het Nationaal Park Hoge Kempen. Met dit project behaalde Sibelco in 2004 een prestigieuze prijs van het Directoraat Generaal Milieu van de Europese Unie. Dat Sibelco begaan is met natuur, is duidelijk. Toch zorgt het onduidelijke juridische statuut van het begrip tijdelijke natuur nog voor gemiste kansen voor natuurontwikkeling tijdens de ontginning van de groeves. Zo heeft Sibelco een twintig hectare groot domein in eigendom in een vergunde groeve, dat pas over 20 jaar zal worden aangesneden. Wat doe je als bedrijf met deze zone? Laat je de natuur spontaan evolueren? Neem je extra maatregelen om zeldzame soorten te helpen, zoals grauwe klauwier die daar op de helling broedt? Sibelco wil het terrein ter beschikking stellen voor het uitvoeren van een proefproject rond tijdelijke natuur. Het bedrijf neemt hierdoor een risico gezien het huidige juridische kader dergelijke projecten afraadt. Toch is Sibelco ervan overtuigd dat door het uitvoeren van het proefproject de kennis zal toenemen en de koudwatervrees langs overheids- en bedrijfszijde zal afnemen. Dit zal alleszins beter zijn dan het huidige gebruik van het terrein als koolzaadwinning. Sibelco puurt uit de ervaring van een zeer geslaagd project in 2006 van de omlegging van een deel van de

Trekker

Sibelco Benelux In samenwerking met ANB, Dienst Natuurtechnische Milieubouw (NTMB), natuurverenigingen, Regionaal Landschap Kempen en Maasland (RLKM)

Doel?

Samen met de verschillende actoren op het terrein onderzoeken of en op welke

Contact

Ir. An Buttiens, milieucordinator Sibelco Benelux, +32 (0)14 83 72 18, an.buttiens@sibelco.com

30

Witte Nete rond de groeve Donk in Dessel. De rivier is de habitat van een aantal zeldzame vissoorten, zoals de kleine modderkruiper en rivierdonderpad. Het project werd degelijk voorbereid, de nulsituatie werd opgemeten en een werkgroep werd opgericht met alle betrokkenen (gemeente, ANB, NTMB, de Vlaamse Landmaatschappij, het provinciaal Waterbeleid, ). Na uitvoering werd een monitoringsproject in samenwerking met de Universiteit Hasselt opgezet. Het project toonde dat zelfs bij op het eerste zicht zeer moeilijk haalbare projecten toch alle doelstellingen (zowel natuur- als economische doelstellingen) gerealiseerd kunnen worden op voorwaarde dat er wederzijds vertrouwen is. Hoe kunnen de industrie- en natuursector beter met elkaar samenwerken? Dat natuur en economie hand in hand kunnen gaan, blijkt in het bijna 6 000 hectare grote Nationaal Park Hoge Kempen. Dat is het eerste nationaal park in Vlaanderen. Sibelco begon hier al in de jaren zestig met de ontginning van de Vallei van de Kikbeekbron, omwille

van het waardevolle kwartszand dat hier te vinden is. Deze schaarse grondstof wordt gebruikt om uiterst transparant glas te maken. In 2000 ondertekende Sibelco een protocol met de Vlaamse overheid en RLKM om de Mechelse Heide, een Europees beschermd gebied, verder te ontwikkelen. Het bedrijf engageerde zich om de fabriek in de groeve aan de Salamander - een toegangspoort tot het gebied - te verplaatsen naar een nieuwe plek aan de rand van het Nationaal Park. De groeves in ontginning en de toekomstige groeves zouden volledig gentegreerd worden in het natuurgebied. Het duurde helaas tien jaar om alle nodige vergunningen te krijgen. In mei 2011 kon de nieuwe fabriek haar deuren openen, een nieuwe groeve werd geopend. Door de aanleg van een pijpleiding is het mogelijk om de bestaande groeve nog tot 2018 te ontginnen, terwijl de natuur hier tegelijkertijd alle kansen krijgt. Een mooiere win-winsituatie kan ik me niet inbeelden. Het is het beste bewijs dat samenwerking zeer vlot kan verlopen als er van in het begin wederzijds respect is.

Erwin Christis

31

Conclusies

We kunnen er niet naast: menselijke infrastructuur heeft een grote impact op de biodiversiteit. De inrichting van woonzones of bedrijventerreinen, en de aanleg van wegen of kanalen versnippert de leefgebieden waar planten en dieren thuis zijn. Door versnippering krijgen tal van dieren en planten het moeilijk en neemt de biodiversiteit af. Nochtans hoeven menselijke infrastructuur en biodiversiteit niet elkaars tegenpool te zijn. Wanneer bedrijventerreinen ecologisch ingericht en beheerd worden, kunnen ze wel degelijk uitgroeien tot plekken waar de natuur iets aan heeft. Tegelijk houdt een groener bedrijventerrein ook voor bedrijven voordelen in. Biodiversiteit helpt hen om kosten te besparen, of om hun imago te verbeteren, vergemakkelijkt soms

het vergunningsproces en is ook een opsteker voor de kwaliteit van de werkomgeving. SOLABIO bewees zwart op wit dat bedrijventerreinen kunnen worden omgevormd tot multifunctionele gebieden, waar economische en ecologische belangen gecombineerd worden. De cases in dit boekje zijn stuk voor stuk succesverhalen van hoe bedrijven met biodiversiteit aan de slag gaan. De voorbeelden tonen aan dat Biodiversiteit is een kans, geen bedreiging geen holle slogan is, maar een heel actuele realiteit voor bedrijven die duurzaam ondernemen. Niet dat partnerschappen tussen de natuursector en bedrijven intussen de standaard zijn. De samenwerking

Rana Lessonae

32

tussen twee sectoren die elkaar misschien nog onvoldoende kennen, is nog niet altijd vanzelfsprekend. De projectwerking rond bedrijven en biodiversiteit staat dan ook nog in de kinderschoenen. Toch maakten de discussiemomenten van SOLABIO duidelijk dat de interesse ook in de bedrijfswereld leeft. Het werken aan meer vertrouwen is wel een uitdaging die beide sectoren moeten aangaan. Heerst er al een bedrijfscultuur rond maatschappelijk verantwoord ondernemen in het bedrijf (3Ps: People Planet Profit), dan is de kans groter dat een biodiversiteitsproject doel treft. Bedrijven kunnen best wat hulp gebruiken, ook dat maakte SOLABIO duidelijk. Vanaf de planvorming tot en met de realisatie is de steun van een deskundige begeleider meer dan welkom. Een project heeft ten slotte meer kans op slagen als het is afgestemd op de kenmerken van een terrein (bijvoorbeeld bodemgesteldheid). En het resultaat is zoveel waardevoller als het nieuwe groen ook past bij het karakter van het omliggend landschap. En of meerdere afzonderlijke acties zijn goed voor de biodiversiteit, maar het effect kan nog versterkt worden als projecten op landschapsniveau worden aangepakt. Het loont dus zeker de moeite om ook naar de interesse van buurbedrijven te polsen. Met de tips die SOLABIO opleverde, zouden bedrijven en natuurorganisaties het samenwerken rond biodiversiteit beter in de vingers moeten krijgen. Maar ook de beleidscontext is soms een hindernis. Juridische onzekerheid zorgt ervoor dat bedrijven nogal terughoudend zijn om hun terreinen in te richten voor tijdelijke natuur. Dat is jammer, want bedrijventerreinen zijn een perfecte tijdelijke leefplek voor pioniersoorten zoals rugstreeppad en oeverzwaluw. Als dit knelpunt wordt weggewerkt, wordt tijdelijke natuur voor heel wat bedrijven zeker het overwegen waard. In heel Vlaanderen wacht momenteel naar schatting 6 000 12 000 hectare industriegrond op zijn volgende bestemming. Alles bij elkaar is dat voor de natuur niet min.

Jos Lycops

33

Referenties
1. Jkvi E.M, Bervaes J, Bttcher S, 2002. Recreatief gebruik van groene bedrijventerreinen. Een onderzoek onder werknemers en omwonenden. Wageningen, Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte. Alterra-rapport 518. 2. Ponse M, 2008. De waarde van groen. De factoren die bepalen of de voordelen van groen gebruikt worden in stedelijke projecten. Wageningen Universiteit. 3. Gilissen J, 2010. Biodiversiteit en bedrijven. Het bevorderen van de ecologische, landschappelijke en visuele kwaliteit op bedrijventerreinen. Eindwerk aan de Provinciale Hogeschool Limburg, departement groenmanagement, Hasselt. 4. Natuurpunt, 2011. Biodiversiteit@bedrijvenhandleiding. Natuurpunt, Mechelen. Te downloaden op: www.natuurpunt.be/biodiversiteit&bedrijven 5. Bouwmeester H, Verkade G-J, Snep R, Rutjens T, 2010. Groen werkt beter. Kansen voor bedrijventerreinen en natuur. Sdu.

34

Hartelijk dank!
We hopen dat deze publicatie jou kan inspireren en handvaten kan aanreiken om zelf aan de slag te gaan. De publicatie is immers het resultaat van ervaringen die verschillende organisaties Regionale Landschappen, bedrijven, studiebureaus, hebben opgedaan in het (samen)werken rond biodiversiteit op bedrijventerreinen. Als pioniers gingen zij aan de slag voor meer kwetterende vogels, kwakende kikkers, fladderende vlinders, fleurige bloemen, op en rond bedrijvensites. Daarom een welgemeende dankjewel aan alle bedrijven die het voortouw namen, aan alle sprekers op het symposium Ondernemen in een nieuw landschap voor jullie boeiende uiteenzetting. Aan alle MIAS-deelnemers en andere SOLABIO-partners voor het willen delen van hun ervaring en kennis. Ook een welgemeende merci aan iedereen voor het uitschrijven van hun case, het aanleveren van fotos en het nalezen van de teksten. Hopelijk vormt deze publicatie ook voor jou een aanzet om het industrile landschap in de toekomst mee groener te kleuren.

De MIAS-hefboomcordinatoren, Els Peusens Joke Rymen

35

36

SOLABIO is kort voor SOorten en LAndschappen als dragers voor BIOdiversiteit. Het project, deels gefinancierd door het Europese programma INTERREG IVA voor de Grensregio Vlaanderen-Nederland, bracht maar liefst 27 partners uit de vijf Vlaamse en drie Nederlandse grensprovincies samen. Zij engageerden zich om in de grensregio Vlaanderen-Nederland de biodiversiteit te versterken en er de waardevolle landschappen in ere te herstellen. In totaal omvatte SOLABIO meer dan honderd acties, experimenten en projecten.

5
De publicatie De publicatiereeks Lessen uit SOLABIO vat de belangrijkste resultaten en bevindingen uit SOLABIO samen. Ze is bedoeld als inspiratiebron voor organisaties die op het terrein of vanuit het beleid werk maken van meer biodiversiteit en een duurzaam gebruikte open ruimte in Europa. De resultaten uit de hefbomen werden samengebracht in zeven thematische publicaties. De publicatie die voor u ligt Houtkanten en bosranden: netwerk voor soorten - presenteert de acties en ervaringen uit de hefboom Soorten aan de Rand. De andere delen in de reeks zijn: SOLABIO: lessen en realisaties in vogelvlucht Biodiversiteit in landbouwgebied Soorten in en rond gebouwen Biodiversiteit op en rond bedrijventerreinen Water als trekpleister voor soorten Tellen doe je nooit alleen

houtkanten en bosranden: netwerk voor soorten


LESSEN UIT SOLABIO

Het project Ondanks de vele initiatieven wordt het verlies aan biodiversiteit wereldwijd nog niet afgeremd. Ook in de grensregio VlaanderenNederland staan de natuurlijke leefomgeving van soorten en de kwaliteit van het landschap nog altijd onder druk. De biodiversiteit in de grensregio Vlaanderen-Nederland verbeteren en bijdragen tot een breed gedragen, beter toepasbaar biodiversiteitsbeleid: dat was het ultieme doel van SOLABIO. Centraal in het project stond de rotsvaste overtuiging van de partners dat vereende krachten beter en sneller resultaten geven op het terrein. Landbouwers, bedrijven, natuurverenigingen en tal van andere actoren uit het buitengebied werden dan ook uitgenodigd en gestimuleerd om deel te nemen aan SOLABIO. Dat resulteerde uiteindelijk in een groots partnerproject rond vier hefboomthemas: Boer en Natuur, Soorten aan de Rand, Menselijke Infrastructuur en industrie als Springplank voor soorten en Water. In elke hefboom ondernamen de partners: concrete terreinacties voor een betere inrichting en herstel van het landschap; proefprojecten om een welbepaalde techniek, benadering of aanpak te demonstreren en te verbeteren. In elke hefboom werd ook getimmerd aan een krachtig netwerk, dat ook na SOLABIO kennisuitwisseling en discussie moet stimuleren.

Leeswijzer Hoofdstuk 1 en 2 vatten de context van het thema houtkanten en bosranden en van de hefboom Soorten aan de Rand samen; beschouw ze als een introductie en een schets van het kader van deze hefboom. Zo beschrijven deze hoofdstukken de (voormalige) functies van houtkanten en bosranden, het belang ervan voor de biodiversiteit, de beheertypes, enzovoort. In hoofdstuk 3 wordt het thema houtkanten en bosranden concreet, met een uitgebreide beschrijving van de maatregelen. Dit hoofdstuk bevat verschillende informatielagen, met de themas waarop Soorten aan de Rand focuste als rode draad. Aan de hand van deze themas worden in de doorlopende tekst de aanpak, de maatregelen, de acties en de projecten beschreven. Per thema zijn ook enkele illustratieve cases opgenomen. Per case destilleerden de projectverantwoordelijken hun dos & donts: ervaringen en tips waarmee andere terreinpartners aan de slag kunnen. Hoofdstuk 4 formuleert de belangrijkste kansen en knelpunten voor de toekomst, die het resultaat zijn van het overleg en de uitwisseling tijdens het project.

Organisatie van SOLABIO


Deze publicatiereeks is het eindresultaat van het INTERREG IVA project SOorten en LAndschappen als dragers voor BIOdiversiteit (SOLABIO). Een initiatief van de Provincie Belgisch Limburg en het Regionaal Landschap Lage Kempen vzw, in samenwerking met Provincie Antwerpen, Provincie Nederlands Limburg, Provincie Noord-Brabant, Provincie Oost-Vlaanderen, Provincie Vlaams-Brabant, Provincie WestVlaanderen, de Vlaamse Landmaatschappij, Agentschap voor Natuur en Bos, Brabant Water N.V., Inagro vzw (voormalig Provinciaal Centrum voor Landbouw en Milieu vzw en PIVALPOVLT), vzw Kempens Landschap, Limburgs Landschap vzw, Natuurpunt Beheer vzw, Natuurpunt Studie vzw, Provinciale Landbouwkamer voor Oost-Vlaanderen, Regionaal Landschap Dijleland vzw, Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw, Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw, Regionaal Landschap Noord-Hageland vzw, Regionaal Landschap ZuidHageland vzw, Staatsbosbeheer, Stichting het Noordbrabants Landschap, Stichting Landschapsbeheer Zeeland, Vereniging Natuurmonumenten, Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie. Dit project werd mede gefinancierd door het Europees programma INTERREG IVA voor de Grensregio VlaanderenNederland. Stuurgroep: Frank Smeets (gedeputeerde Provincie Belgisch Limburg, voorzitter), Johan Van den Broek (Provincie Belgisch Limburg, plaatsvervangend voorzitter), Christ A.M. Rijnen (Vereniging Natuurmonumenten), Jan Baan (Stichting het Noordbrabants Landschap), Andr Calus (Inagro vzw), Philippe De Backer (vzw Kempens Landschap), An Digneffe (Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw), Marian Gerard (Provinciaal Natuurcentrum, secretaris), Lei Heikers (Provincie Nederlands Limburg), Willy Ibens (Natuurpunt Beheer vzw en Natuurpunt Studie vzw), Ilse Ideler (Regionaal Landschap Lage Kempen vzw), Henkjan Kievit (Staatsbosbeheer), Foort Minnaard (Stichting Landschapsbeheer Zeeland), Bart Naeyaert (gedeputeerde Provincie West-Vlaanderen), Jean-Pol Olbrechts (gedeputeerde Provincie Vlaams-Brabant), Rik Rttger (gedeputeerde Provincie Antwerpen), Ignace Schops (Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw), Paul Van der Sluys (Vlaamse Landmaatschappij), Bert Vanholen (Agentschap voor Natuur en Bos), Guljo van Nuland (Brabant Water N.V.), Rinus van t Westeinde (Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie), Alexander Vercamer (gedeputeerde Provincie Oost-Vlaanderen), Jan Verroken (Regionaal Landschap Dijleland vzw), Frans Verstraeten (Limburgs Landschap vzw), Marco Visser (Provincie Noord-Brabant), Marc Wijnants (Regionaal Landschap ZuidHageland vzw), Katty Wouters (Regionaal Landschap NoordHageland vzw). Dagelijks Bestuur: Johan Van den Broek (Provincie Belgisch Limburg, voorzitter), Jan Stevens (Provinciaal Natuurcentrum, plaatsvervangend voorzitter), Marian Gerard (Provinciaal Natuurcentrum), Grete De Maeyer (Provincie Vlaams-Brabant), Didier Huygens (Provincie Oost-Vlaanderen), Johan Mahieu (Provincie West-Vlaanderen), Wiel Poelmans (Provincie Noord-Brabant), Theo Reinders (Provincie Nederlands Limburg), Paul Van der Sluys (Vlaamse Landmaatschappij), Alex Wieland (Stichting Landschapsbeheer Zeeland), Joris Wils (Provincie Antwerpen). Projectbureau: Marian Gerard (Provinciaal Natuurcentrum, voorzitter), Ella Baert (Provinciaal Natuurcentrum, plaatsvervangend voorzitter), Arnold Bakker (Provincie Nederlands Limburg), Grete De Maeyer (Provincie Vlaams-Brabant), Dieter Depraetere (Inagro vzw), Kristof De Rous (Provinciale Landbouwkamer voor OostVlaanderen), Eliane Erens (Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren), Joep Fourneau (Regionaal Landschap Lage Kempen vzw), Esengul Glpek (Provinciaal Natuurcentrum), Mieke Hoogewijs (Provincie Antwerpen), Marion Liberloo (Vlaamse Landmaatschappij), Johan Mahieu (Inagro vzw), Steven Montfoort (Provincie Noord-Brabant), Inge Nevelsteen (Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw), Els Peusens (Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw), Wiel Poelmans (Provincie Noord-Brabant), Joke Rymen (Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw), Jan Stevens (Provinciaal Natuurcentrum), Dirk Vandenbussche (Provincie Antwerpen), Wim Vandenrijt (Vlaamse Landmaatschappij), Luc Vande Ryse (Provinciale Landbouwkamer voor OostVlaanderen), Bernard van Dongen (Provincie Noord-Brabant), Freek van Vegchel (Provincie Nederlands Limburg), Wouter Vuylsteke (Provincie West-Vlaanderen), Alex Wieland (Stichting Landschapsbeheer Zeeland). Projectsecretariaat: Marian Gerard (Provinciaal Natuurcentrum, algemene cordinator Solabio), Esengul Glpek (Provinciaal Natuurcentrum, administratieve cordinator Solabio).

houtkanten en bosranden: netwerk voor soorten


LESSEN UIT SOLABIO

woord vooraf
In 2000 hebben de Europese staatshoofden besloten om actie te ondernemen tegen het verlies aan biodiversiteit. De Countdown 2010 werd ingezet, het aftellen tot het einde van 2010, het moment waarop dat verlies zou stoppen. In 2010 moesten we spijtig genoeg vaststellen dat die ambitieuze doelstelling niet werd gehaald. De achteruitgang van de biodiversiteit bleef, en is nog steeds, een actueel probleem waarvoor steeds meer instanties binnen en buiten Europa zich willen inzetten. Ook in Vlaanderen en Nederland plaatsen beleidsverantwoordelijken het behoud en de verbetering van de biodiversiteit hoog op hun agenda. Tijdens de COP10 in Nagoya werd aangegeven dat meer en efficintere inspanningen nodig zijn om het tij te keren, maar ook dat samenwerking een essentile succesfactor is. Want de natuur heeft iedereen nodig, natuurbeheerders, landbouwers, bedrijven, burgers, Dit viel bij de provincie Belgisch Limburg niet in dovemansoren. Voortbouwend op haar reeds bestaande succesvol biodiversiteitsbeleid gestoeld op de samenwerking met diverse partners nam Limburg het initiatief om de krachten en de kennis van verschillende organisaties uit Vlaanderen en Nederland, van lokale organisatie tot hogere overheidsinstanties, samen te brengen. Dit om kansen te creren voor de biodiversiteit en te werken aan een beter biodiversiteitsbeleid. Onder impuls van Interreg IVA ontstond het grensbreed project SOorten en LAndschappen dragers voor BIOdiversiteit dat 27 organisaties groepeert, gespreid over de vijf Vlaamse en drie Nederlandse provincies. Het uitgangspunt: met vereende krachten streven naar betere en snellere resultaten op het terrein. Op hun beurt nodigden de SOLABIO-partners landbouwers, bedrijven, gemeenten en tal van actoren uit om deel te nemen. Het was een hele uitdaging om een project van deze omvang, met zo een grote diversiteit aan partners, te cordineren. Maar het was de moeite waard! Drie en een half jaar werking, resulteerde in een veelheid aan acties en initiatieven voor de biodiversiteit, bovenop de enorme rijkdom aan kennis en ervaringen. Alle resultaten en ondervindingen van SOLABIO voorstellen, is onbegonnen werk. Na een weloverwogen evenwichtsoefening bundelden wij de belangrijkste ervaringen, de vragen en de kansen rond de meest besproken themas in zeven thematische publicaties. Ik hoop dat ze een bron van inspiratie mogen zijn voor iedereen die in de grensregio VlaanderenNederland en ver daarbuiten, wil meewerken aan een sterke toekomst voor onze biodiversiteit. Ik ben ervan overtuigd dat deze publicaties en de discussies die de SOLABIO-partners voerden, nieuwe gedachtewisselingen en initiatieven zullen genereren. SOLABIO smeedde banden tussen mensen van verschillende organisaties, zelfs van verschillende sectoren. Misschien is dat, naast alle realisaties op het terrein, n van de sterkste resultaten van het project. Beleidsverantwoordelijken op Europees, landelijk en regionaal niveau kunnen er ongetwijfeld inspiratie uit putten om in de toekomst beleidsintegrerende initiatieven te ontplooien voor het behoud en de versterking van onze biodiversiteit. Namens de hele SOLABIO-ploeg wens ik u veel leesplezier.

Colofon Deze publicatiereeks is het eindresultaat van het INTERREG IVA project SOorten en LAndschappen als dragers voor BIOdiversiteit (SOLABIO). Het project is een initiatief van de Provincie Belgisch Limburg en het Regionaal Landschap Lage Kempen vzw, in samenwerking met Provincie Antwerpen, Provincie Nederlands Limburg, Provincie Noord-Brabant, Provincie Vlaams-Brabant, Provincie Oost-Vlaanderen, Provincie WestVlaanderen, de Vlaamse Landmaatschappij, Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw, Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw, Natuurpunt Beheer, Agentschap voor Natuur en Bos, Limburgs Landschap, Natuurpunt Studie, Vereniging Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Stichting Noordbrabants Landschap, Brabant Water, Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, Regionaal Landschap Dijleland vzw, Regionaal Landschap Noord-Hageland vzw, Regionaal Landschap Zuid-Hageland vzw, Kempens Landschap vzw, Inagro (voormalig PROCLAM en PIVAL-POVLT), Provinciale Landbouwkamer voor Oost-Vlaanderen en Stichting Landschapsbeheer Zeeland. Auteur Joep Fourneau Hoofdredactie Marian Gerard Tekstverbetering & advies Tinne Cockx, David Beyen, Dieter Depraetere, Gerti Hubrechts, Marion Liberloo, Joke Rymen, Arjan Vandenheuvel, Leen Van Linden. Tekstredactie www.pantarein.be Redactieraad Arnold Bakker, Grete De Maeyer, Dieter Depraetere, Joep Fourneau, Marian Gerard, Marion Liberloo, Steven Montfoort, Els Peusens, Wiel Poelmans, Jan Stevens, Johan Van den Broek, Dirk Vandenbussche, Kristof De Rous, Alex Wieland. Grafische vormgeving Concept SOLABIO: Nocus Opmaak en concept publicatie: Pantarein (www.pantarein.be) en Artoos Communicatiegroep Fotografie Cover: foto 1, 3 en 4 RLLK, foto 2 Frans Van Bauwel Druk Artoos Communicatiegroep Verantwoordelijke uitgever: Frank Smeets, voorzitter Regionaal Landschap Lage Kempen vzw Regionaal Landschap Lage Kempen, Grote Baan 176, B-3530 Houthalen-Helchteren Depotnummer D2012/10.676/7

RLLK

RLLK

RLLK

VLM

12

28

1 2 3 4

Houtkanten en bosranden, een thuis voor soorten Soorten aan de Rand als SOLABIO-hefboom Een kijk op de maatregelen Kansen en knelpunten voor de toekomst

Frank Smeets gedeputeerde provincie Belgisch Limburg en voorzitter van SOLABIO

Houtkanten en bosranden, een thuis voor soorten


Houtkanten kwamen vroeger veel voor in de landbouwgebieden van de grensregio Vlaanderen-Nederland. Vandaag hebben ze nog weinig praktisch nut. Ze verdwijnen uit het landschap of hun beheer wordt verwaarloosd. Ook bossen zagen er vroeger heel anders uit. Hakhoutbeheer werd er veelvuldig toegepast, maar vandaag is deze vorm van bosbeheer niet meer gebruikelijk. Daardoor komen er nauwelijks nog goed ontwikkelde, ecologisch waardevolle bosranden voor. Voor de natuur is dat een achteruitgang. Wanneer houtkanten en bosranden op de juiste manier beheerd worden, zijn ze immers een thuis voor soorten. In het landschap van vandaag vinden die nog zelden een onderkomen.

Belang voor de biodiversiteit


Bosranden en biodiversiteit. Bossen in hakhoutbeheer blijven in een vroeg successiestadium. Successie is het proces waarbij planten en dieren elkaar op een natuurlijke manier vervangen of opvolgen. Het bos krijgt zo niet de kans om door te groeien naar een zogenaamd climaxstadium, met vooral hoge bomen en een gesloten kronendak. In plaats daarvan wordt er regelmatig gekapt, waardoor het bos open blijft. Door de open plekken is er veel lichtinval, wat voor een warmer microklimaat zorgt dan in oude, schaduwrijke bossen. De lichtinval doet ook een gevarieerde ondergroei ontstaan, met diverse soorten kruiden en lage struiken. Het bos is licht en afwisselend, en dus aantrekkelijk voor planten en dieren. Dit geldt ook voor goed beheerde bosranden. Ze vormen een geleidelijke overgang en zijn ecologisch gezien veel waardevoller dan onbeheerde randen met een scherpe, abrupte overgang. Al deze kenmerken maken bosranden erg geschikt als leef-, voedsel- of voortplantingsgebied voor heel wat soorten. Een grote variatie in licht, temperatuur en structuur zorgt immers voor een grotere rijkdom aan leefplekken, waar verschillende soorten thuis zijn: levendbarende hagedis, gladde slang, hazelworm, boomkikker, kamsalamander en vele vlindersoorten, zoals sleedoornpage en grote weerschijnvlinder, ... Vogels, bijvoorbeeld geelgors en grauwe klauwier, gebruiken bosranden als nest- en schuilplaats. Hoefdieren, zoals reen, zoeken bosranden op in periodes dat het bos te weinig voedsel biedt. Dassen kunnen er dan weer holen maken.

Wat zijn houtkanten en bosranden?


Wat zijn houtkanten?
Houtkanten zijn lijnvormige, halfnatuurlijke elementen in het landbouwlandschap die bestaan uit houtige planten. Denk maar aan hagen en heggen. Sommige zijn aangeplant, andere zijn spontaan ontstaan en weer andere zijn een overblijfsel van wat ooit bos was. Als de houtkant is ingeplant op een wal, spreken we van een houtwal. Er zijn verschillende types houtkanten. Dat heeft te maken met de manier en frequentie van snoeien, oogsten en beheren. Alle houtkanten worden cyclisch of terugkerend beheerd. Hoe en hoe vaak houtkanten, hagen en heggen

beheerd worden, hangt nauw samen met de functies die ze vervulden toen ze aangelegd werden, of vandaag nog vervullen (hakhout, knotboom, opgaande boom, ). Uit welke boom- en struiksoorten een houtkant precies bestaat, hangt af van de streek, de standplaats en de (vroegere) functie. Zomereik, hazelaar, gewone es, zwarte els, haagbeuk en hulst zijn veel voorkomende soorten in houtkanten. Ook sporkehout, meidoorn, berk en lijsterbes treffen we veel aan. In bepaalde regios hebben exotische boomsoorten de laatste eeuw hun intrede gedaan in de houtkanten, vooral valse acacia, Amerikaanse vogelkers en Amerikaanse eik.

RLLK

Het beheer van bosranden en houtkanten


Houtkanten en hakhoutbosjes werden lange tijd intensief cyclisch gebruikt. Cyclisch beheer houdt in dat ze op gezette tijden werden gekapt. Het beheer van bosranden. Hakhout is een bosvorm die vandaag nog maar weinig wordt toegepast. Het principe van het hakhoutsysteem is dat elke 10 20 jaar bomen worden gekapt. De overgebleven knoppen op de boomstronken kunnen dan weer uitgroeien, tot de volgende kap plaatsvindt. Wanneer in de mantel van een bosrand hakhoutbeheer wordt toegepast, en de zoom regelmatig gemaaid wordt, ontstaan geleidelijke bosranden, die waardevol zijn voor de biodiversiteit. Het is precies dat soort gebruik dat voor variatie zorgt, en een geschikt leefgebied voor soorten creert. Het beheer van houtkanten. Volgens de literatuur (ref. 1) kunnen houtkanten opgevat worden als twee tegen elkaar leunende bosranden, zonder bos ertussen. Het beheer van houtkanten vertoont daarom ook veel gelijkenissen met het beheer van bosranden.

Wat zijn (goede) bosranden?


Bosranden zijn de overgangen tussen het eigenlijke bos en het open terrein. Een goed ontwikkelde bosrand gaat geleidelijk over van lage begroeiing naar struiken en bomen. Zon bosrand is opgebouwd uit een zoom en een mantel. De zoom bestaat uit hoge, meerjarige kruiden. De mantel is de begroeiing van struiken die aansluit op de bomen in het bos. De overgang van lage, kruidachtige naar hoge, houtige vegetatie zorgt voor een variatie aan temperatuur, luchtvochtigheid en zonlicht. De structuur en de soortensamenstelling van de bosrand hangen nauw samen met de aard van het bos. Bodemtype en vochtigheid bepalen mee het bostype, en ook het type bosrand. Om deze variatie te accentueren of te verbeteren wordt wel eens gesuggereerd om golvende bosranden aan te leggen. Zo ontstaan extra windluwe, zonnige hoekjes en ook schaduwrijkere, koele plekjes.

Frans Van Bauwel

RLLK

Houtkanten en biodiversiteit. Ook bij houtkanten leidt beheer tot een hogere biodiversiteit. Een kapcyclus van 9 jaar, waarbij elk jaar telkens n deel van de houtkanten gekapt wordt, creert bijvoorbeeld 9 biotopen: van pas gekapt tot kaprijp. In vergelijking daarmee biedt een bocagelandschap dat veertig jaar niet beheerd wordt, slechts n biotoop. Studies wijzen uit dat het aantal plantensoorten toeneemt van houtkanten zonder beheer, over cyclische opsnoei, knotting en hakhoutbeheer, tot houtkanten met een combinatie van beheervormen. Net zoals bosranden bieden goed beheerde houtkanten kansen voor heel wat soorten. Daar bovenop vormen ze corridors die tal van soorten, zoals vleermuizen, kunnen gebruiken om zich te verplaatsen door het landschap. Tal van functies. In de negentiende eeuw werd het netwerk van houtkanten sterk uitgebreid. Op die manier ontstonden de zogenaamde bocagelandschappen. Houtkanten vervulden tal van functies: in de eerste plaats dienden ze om een grond of eigendom af te bakenen. Ze speelden in bepaalde streken ook een drainerende rol (houtwal met grachten), fungeerden als windscherm voor de gewassen op de akkers en hielden het vee in of net buiten het perceel. Het oogsthout uit de houtkanten diende voornamelijk als energiehout, om de bakoven te stoken. Maar er werd ook geriefhout (stelen, rijshout, ) en constructiehout uit houtkanten gehaald. In sommige regios zou ook loofvoeder uit houtkanten geoogst zijn, om vee bij te voederen. Verval van houtkanten. Door de industrile revolutie verloren houtkanten hun functie. Na de Tweede Wereldoorlog deden elektriciteit, steenkool en aardolie hun intrede, en was er minder behoefte aan hout als energiebron. De intensivering, mechanisering en schaalvergroting van de landbouw zorgden er bovendien nog eens voor dat houtkanten danig in de weg stonden. Als gevolg hiervan werden er in die jaren heel wat houtkanten gekapt en gerooid. Het netwerk van houtkanten geraakte sterk uitgedund. Waar houtkanten toch bewaard bleven, viel het cyclisch beheer stil, waardoor ze gaandeweg uitgroeiden tot bomenrijen of smalle bosjes. De structuurvariatie verdween en heel wat typische soorten die in houtkanten thuis zijn, kregen het kwaad.

Einde van het hakhoutbeheer. Ook in bosranden is het hakhoutbeheer vandaag voor een groot deel weggevallen. De overgangen van bos naar open landschap zijn daardoor erg bruusk geworden. Hakhoutbosjes werden bossen met alleen maar dikke bomen of werden vervangen door andere boomsoorten. Bosranden zijn een pak minder gevarieerd en heel wat leefplekken zijn verloren gegaan. Willen we dit herstellen, dan moeten we opnieuw houtkanten aanplanten, achterstallig beheer aanpakken en het regulier beheer herstellen. Ook bosranden moeten in ere hersteld worden door opnieuw hakhoutbeheer te gaan toepassen. Dat is het uitgangspunt van de hefboom Soorten aan de Rand van SOLABIO.

Glenn Vermeersch RLLK

In het volgende hoofdstuk verduidelijken we wat de hefboom Soorten aan de Rand inhoudt en hoe die binnen het project SOLABIO past.

Het belang van bosranden voor de nachtzwaluw De nachtzwaluw, een Europees beschermde vogelsoort, komt voor op de meest open plekken in het bos. Kaalkap bleek vroeger d aangewezen beheermaatregel te zijn om nachtzwaluwen het naar hun zin te maken. In de vorige eeuw is de soort echter sterk achteruitgegaan door het verlies aan leefplekken en de toenemende recreatiedruk. Om de nachtzwaluw optimaal te beschermen is dus een beter inzicht nodig in zijn habitatkeuze. Uit monitoring blijkt nu dat de soort steeds vaker broedt in bosranden, bij gebrek aan open plekken in het bos zelf. Hun voedsel vinden deze vogels in het omliggende agrarische gebied. Een goed beheer van bosranden is dus erg belangrijk, ook voor de nachtzwaluw.

RLLK

Soorten aan de Rand als SOLABIO-hefboom


De randzone tussen verschillende ecosystemen is een thuishaven voor een rijkdom aan dieren en planten. De maatregelen van Soorten aan de Rand mikten op de aanleg, het herstel en het beheer van enerzijds houtkanten en bosranden of open plekken in het bos, en anderzijds heide en schrale vegetaties. Samenwerking met eigenaars n kennisuitwisseling tussen de organisaties, om straks efficinter te werk te gaan, vormden de kern.

De SADR-aanpak in het kort


Soorten aan de Rand (SADR) is n van de vier hefbomen van het SOLABIO-project. Net zoals het globale project, heeft de hefboom SADR tot doel om enerzijds de biodiversiteit in de grensregio Vlaanderen-Nederland te stimuleren, en anderzijds bij te dragen tot een breed gedragen, beter toepasbaar biodiversiteitsbeleid. De focus van SADR ligt daarbij op het stimuleren van de biodiversiteit in houtkanten en bosranden en het herstel van heide en schraalland vegetaties. De aanpak volgt de algemene werkwijze van SOLABIO, waarbij de projectpartners: - concrete maatregelen op het terrein realiseren en nieuwe technieken ontwikkelen om - samen met lokale actoren - de biodiversiteit in de grensregio VlaanderenNederland te verhogen; - kennis en ervaringen uitwisselen om de bestaande werkwijzen te verbeteren, beter samen te werken met lokale actoren en kansen voor de toekomst te detecteren. Vooral in andere SOLABIO-hefbomen, de hefboom Boer en Natuur werden tal van houtkanten aangelegd of hersteld. Het herstel en beheer van houtkanten en bosranden vertoont veel gelijkenissen. Daarom worden beide themas samen behandeld in deze publicatie.

Reint Jakob Schut

zadelsprinkhaan, levendbarende hagedis, gladde slang, heivlinder en groentje. Na de herstelwerkzaamheden hebben het Regionaal Landschap Kempen en Maasland (RLKM), Vereniging Natuurmonumenten en vzw Kempens Landschap een schaapskudde ingezet om de heringerichte terreinen te beheren. Herstel van schrale vegetaties. Drie organisaties hebben zich toegelegd op het herstel van schrale, nutrintenarme vegetaties. Kempens Landschap heeft naast heide ook schrale graslanden hersteld in de Keiheuvel (Balen). Stichting Limburgs Landschap heeft op twee locaties in de buurt van Maastricht werkzaamheden uitgevoerd om schrale graslanden op kalkhellingen te herstellen. Stichting Het Noordbrabants Landschap heeft dan weer 27 hectare nat schraalland ontwikkeld door het maaiveld te verlagen, kleinschalig te plaggen en een hogere maaifrequentie in te voeren. Bosranden herstellen en beheren. Een beperkt aantal acties was gericht op het creren van bosranden. Acht

organisaties hebben mantel-zoomvegetaties, open plekken en corridors in het bos aangelegd of hersteld. Voor heel wat partners vormde de aanleg van bosranden een onderdeel van een groter inrichtingsproject.

Focus op soorten en ecosystemen


Een aantal acties in de hefboom SADR stond in het teken van n of enkele specifieke soorten, zoals sleedoornpage, geelgors, hazelmuis, boomkikker, hazelworm, gladde slang, levenbarende hagedis of dalkruid. Maar evenzeer hebben de SOLABIO-partners acties uitgevoerd om volledige systemen te herstellen, zoals schrale graslanden of heide. Zo creerden ze kansen voor een hele reeks soorten. Vaak wordt in die gevallen toch n soort naar voor geschoven om te communiceren over de acties. Soorten oefenen vaak een aantrekkingskracht uit op mensen. Ze zijn dus ideaal om mensen te sensibiliseren en kennis te laten maken met de biodiversiteit in hun omgeving.

RLLK

Maatregelen op het terrein


Binnen SADR hebben vijf Nederlandse en vijf Vlaamse partners samen 23 acties uitgewerkt om de biodiversiteit te stimuleren. Alles samen hebben de partners werken uitgevoerd, verspreid over 47 locaties in 29 gemeenten in de grensregio Vlaanderen-Nederland. Heide en stuifduinen. Negen van de 23 acties hadden het herstel van heide en stuifduinen als doel. Door bosopslag te verwijderen, kleinschalig te plaggen en oude heide te maaien, werd in het totaal 183 hectare heide en stuifduinen hersteld. De voornaamste doelsoorten waren

Kennisuitwisseling
Kruisbestuiving en zelfevaluatie. Zowel de Vlaamse als de Nederlandse SOLABIO-partners ondervinden het verlies aan biodiversiteit aan den lijve. Het loont dan ook de moeite om samen te werken en ervaringen uit te wisselen over de grenzen heen. Daarom trok SOLABIO voluit de kaart van kennisdeling. In het overleg met de SOLABIO-partners werd het onderwerp bosranden als een belangrijk thema voor kennisuitwisseling naar voor geschoven. De partners hadden behoefte aan goede voorbeelden van verschillende types bosranden, aan tips voor de inrichting van bosranden in functie van bepaalde doelsoorten, aan informatie over de wetgeving, enzovoort. Tijdens een trefmoment over bosranden werd er aandacht besteed aan die vragen. Daar bleek als snel dat de projectpartners problemen ondervinden om de bosranden te beheren. Het spreekt voor zich dat een goed beheer op lange termijn een voorwaarde is voor de ecologische waarde van bosrandencomplexen. Maar welke vorm van beheer is financieel haalbaar? Hoe ga je om met de versnipperde eigendomssituatie? Het reguliere

beheer van bosranden blijkt nog een grotere uitdaging te zijn dan de aanleg. Dit kwam sterk overeen met de ervaringen die de projectpartners in de hefboom Boer en Natuur opdeden bij het beheren van houtkanten. Ook de technische kant van de zaak vertoonde veel gelijkenissen met die van bosranden. Daarom werd tijdens drie opeenvolgende trefmomenten van de hefboom SADR dieper ingegaan op het herstel en beheer van zowel bosranden als houtkanten. Technische, organisatorische en financile aspecten kwamen aan bod. De ervaringen en lessen die tijdens de trefmomenten gedeeld werden, staan in deze publicatie beschreven.

Een kijk op de maatregelen


Waar moet je bij de aanleg van nieuwe houtkanten of bosranden rekening mee houden? Op welke manier kunnen eigenaars enthousiast gemaakt worden om maatregelen te treffen? Is regulier beheer haalbaar? De maatregelen van de hefboom Soorten aan de Rand omvatten aanleg, achterstallig beheer en regulier beheer van nieuwe of bestaande houtkanten en bosranden. Een selectie van acties en van wat de partners eruit leerden.

Het volgende hoofdstuk gaat dieper in op de maatregelen die in aanmerking komen om houtkanten en bosranden in ere te herstellen. Per type maatregel beschrijven we enkele SOLABIOacties. Ook de geleerde lessen uit deze hefboom komen aan bod.

Maatregelen voor houtkanten en bosranden


Aanleggen, herstellen en beheren
Het netwerk van houtkanten, goed ontwikkelde bosranden en bossen in hakhoutbeheer is de voorbije decennia sterk uitgedund. Dit netwerk moet opnieuw versterkt worden opdat tal van soorten er opnieuw een thuishaven vinden en over veilige corridors beschikken om zich te verplaatsen in het landschap. De aanleg van nieuwe houtkanten en bosranden is een belangrijke maatregel. Zo worden de oppervlakte en het aaneengesloten karakter van het netwerk hersteld. Even belangrijk is het om de nog bestaande houtkanten en bosranden te herstellen en een regulier beheer van het netwerk aan houtkanten en bosranden op te zetten. Zo wordt ook de kwaliteit van het netwerk verhoogd.

Wat hebben de SOLABIO-partners gerealiseerd?


De SOLABIO-partners hebben zowel houtkanten als bosranden aangelegd, hersteld en beheerd. In totaal hebben ze samen:

24,8 ha 89 ha 6,8 ha 72,2 km 270 42

bosrand aangeplant bos gekapt om bosranden, corridors en open plekken in het bos te creren bosrandbeheer gestart hagen en houtkanten aangelegd of hersteld bomen geknot knotbomen aangeplant

Sommige partners ondernamen actie om een specifieke doelsoort te beschermen. Zo trof Stichting Limburg Landschap (SLL) maatregelen voor de boomkikker en Regionaal Landschap Noord-Hageland (RLNH) voor de sleedoornpage en de kleine ijsvogelvlinder. Limburgs Landschap (aan Belgische zijde, LILA) sprong in de bres voor de kleine ijsvogelvlinder. Andere partners, zoals het Nederlandse Natuurmomumenten, werkten vanuit het cultuurhistorische perspectief. Staatbosbeheer bekeek de bosranden en houtkanten vanuit hun functie als verbindingselement en trof maatregelen om die functie te herstellen.

RLLK

RLLK

10

11

aanleg (zie case Meer leven aan de rand van het bos op pagina 14). Aanplanten of niet? Laat je houtkanten en bosranden spontaan ontwikkelen of plant je ze aan? Daarover zijn de meningen verdeeld. Het doel is bepalend (cultuurhistorisch herstel, gericht op specifieke doelsoort, ). Autochtoon plantmateriaal. Autochtoon plantmateriaal krijgt de voorkeur. Dat materiaal wordt gekweekt uit moedermateriaal uit eigen streek. Inheemse soorten uit andere streken, bijvoorbeeld de meidoorn uit OostEuropa, blijken op andere tijdstippen te bloeien dan meidoorn die van oudsher in onze streken groeit. De verschillen lijken misschien verwaarloosbaar, maar kunnen grote gevolgen hebben voor inheemse diersoorten die van de bloemen afhankelijk zijn. Van heel wat autochtone soorten blijven er in Vlaanderen nog maar enkele restpopulaties over. Die resterende populaties worden bedreigd, doordat al te vaak inheemse soorten van nietautochtone origine worden aangeplant. Door de inkruising van niet-autochtoon materiaal gaat het oorspronkelijke autochtone genenmateriaal stilaan verloren. Tot voor kort was de beschikbaarheid van voldoende autochtoon plantmateriaal een probleem. De vraag was immers groter dan het aanbod. Dankzij het project Een toekomst voor autochtone bomen en struiken werd het aanbod aan inheemse boom- en struiksoorten in Limburg uitgebreid. Het project is een samenwerking tussen de drie Limburgse Regionale Landschappen en kreeg financile steun van de provincie Limburg, de Europese Unie en de Vlaamse overheid. Ook in andere provincies werden initiatieven opgezet rond autochtoon plantgoed. Zo maakte de Intercommunale West-Vlaanderen een gedetailleerde studie over de locaties van autochtoon materiaal in de provincie West-Vlaanderen. Meer info: www.plantvanhier.be

Plannen afstemmen. Houtkanten en bosranden worden vandaag vooral aangelegd wanneer zich kansen voordoen om maatregelen uit te voeren in een gebied in eigen beheer of om met een landeigenaar samen te werken. Daardoor worden inrichtingswerken op een erg versnipperde manier uitgevoerd. Bovendien is de aanleg van houtkanten en bosranden gebasseerd op lokale inrichtingsplannen. Deze zijn vaak opgesteld voor zeer uiteenlopende doelstellingen: cultuurhistorisch herstel, landschapsherstel, soorten, ... De inhoud van de inrichtingsplannen is mee afhankelijk van de organisatie die de plannen opstelt, de eigendomssituatie en de financiering. Door die ruimtelijke versnippering en variatie aan doelstellingen is het herstel van een functioneel netwerk aan houtkanten en bosranden onmogelijk. Dit probleem ondervond RLNH bijvoorbeeld bij het aanleggen van nieuwe mantel-zoomvegetaties (zie case op pagina 14). Tijdens de trefmomenten gaven de partners aan dat er behoefte is aan afstemming tussen verschillende plannen en doelstellingen. Een gezamenlijke, gerichte aanpak zou bovendien helpen om in n gebied meer eigenaars tegelijk te betrekken en zo maatregelen ruimtelijk op elkaar te laten aansluiten. Methodes om plantgoed te beschermen. Het onderhoud van nieuwe aanplant zorgt al eens voor problemen. Het jaar na het planten groeien er kruiden rondom de aanplant, die wedijveren met de pas aangeplante bomen. Machinaal onderhoud tussen deze nieuwe aanplant is

niet altijd evident. Snipperhout en speciale doeken om de kruidvegetatie te onderdrukken, zijn een mogelijke oplossing. Of je kunt het plantverband zo kiezen dat je er met een kleine machine tussendoor kan rijden. Natuurmonumenten heeft ook goede ervaringen met het verwijderen van de toplaag (plaggen) op de locaties waar er nieuwe aanplant plaatsvindt. Het plaggen zorgt ervoor dat de jonge aanplanten minder concurrentie ondervinden van de begroeiing errond. Ook verlaagt het de beheerkosten in de daarop volgende jaren, doordat er weinig begroeiing opkomt. Tenslotte kan het gebruik van een waterboxx ook bijdragen tot het aanslaan van het plantmateriaal. Lees daarover meer in de case Wallsteijn op pagina 24.

Nieuwe houtkanten en bosranden


Er zijn verschillende manieren om nieuwe houtkanten en bosranden aan te leggen. Met het aanplanten van nieuwe houtkanten hebben alle partners een ruime ervaring. Dat is minder het geval voor de aanleg van bosranden. Uit SOLABIO bleek duidelijk dat verschillende partners hier een andere kijk op hebben. Nochtans vertonen maatregelen voor bosranden veel gelijkenissen met de maatregelen voor houtkanten. Het verkennen en uitwisselen van deze methodieken en mogelijkheden was een grote verdienste van het project. We vatten hier de belangrijkste lessen samen.

Bescherm reen tegen verkeersongevallen. Bosranden oefenen een grote aantrekkingskracht uit op reen. Dat is niet verwonderlijk. De mantel en de zoom van de bosrand bieden veel dekking. In een bosrand vinden reen ook voedsel, zoals knoppen en jonge twijgen. Vanuit de bosrand komen de reen echter nu en dan op de weg terecht, waar ze kunnen aangereden worden. Om dat te voorkomen, kunnen in de wegrand spiegels geplaatst worden die het wild s avonds en s nachts waarschuwen voor naderend verkeer. De Stichting Noord-Brabants Landschap werkt ook met linten, die bevestigd worden aan paaltjes langs de weg.

RLLK

SOLABIO-lessen
Aanleg van nieuwe bosranden. Een nieuwe bosrand met zoom en mantel kan in twee richtingen worden aangelegd: intern, richting bos of extern, in de richting van het open terrein. Bij interne aanleg creer je een bosrand waar nu volwaardig bos is door de buitenrand van het bos te kappen. Je kunt kiezen voor kaalkap met spontane verjonging, voor kaalkap met aanplant of voor dunning. Bij externe aanleg wordt de bosrand aangelegd op de rand van het open perceel dat grenst aan het bos. Daarbij kan je nieuwe stuiken en/of bomen aanplanten of kiezen om de rand spontaan te laten ontwikkelen. Limburgs Landschap (LILA) koos voor interne aanleg om voor de kleine ijsvogelvlinder open plekken en mantel-zoomvegetaties te creren. De Vlaamse Landmaatschappij (VLM) experimenteerde met externe

RLLK

VLM

12

13


Filip Jonckheere

Case beheerovereenkomsten voor bosranden

Meer leven aan de rand van het bos

in de controlestroken. Ook het totale aantal vlinders was hoger in de grazige boszoomvegetaties. Vooral de graslandvlinders profiteerden van de aanleg van grasstroken aan de bosrand. Soorten zoals bruin en oranje zandoogje waren soms in grote aantallen aanwezig. Echte bosvlinders, voor zover die nog aanwezig zijn in de regio, reageerden in 2010 nauwelijks op de maatregelen. Het inzaaien van perceelsranden met enkel kruiden leverde een slecht resultaat op: de ingezaaide soorten kwamen te weinig op en de strook veronkruidde sterk. Het maaisel leverde voor de boer bovendien een onbruikbaar eindproduct op. Daarom werden er in 2011 grassen toegevoegd aan het kruidenmengsel. Op basis van deze ervaringen, kunnen we besluiten dat men voor de aanleg van een vlindervriendelijke zoomvegetatie best een graskruidenmengsel inzaait en niet alleen kruiden. Je kiest best voor autochtoon zaaigoed. Kruidenranden worden slechts voor de helft gemaaid, een volledige maaibeurt betekent immers de doodsteek voor de vlinders. De weilanden waren te voedselrijk om meteen resultaat te boeken via duorandenbeheer. Het is bovendien aan te bevelen om op nieuwe perceelsranden eerst te verschralen door de randen gedurende de eerste drie jaar telkens tweemaal per jaar te maaien (juni en augustus) en het maaisel af te voeren. Vanaf het vierde jaar kan het

duorandenbeheer gestart worden. Uit de opvolging van de grasstroken die gedurende twee maanden extensief begraasd werden, hebben we geleerd dat het beter is om de nabegrazing tot twee weken te herleiden. Zo kan de schade aan de vegetatie door vertrappeling en vermesting beperkt blijven. Ten slotte werd opgemerkt dat een aantal plantensoorten van bos- en schraallanden opdook in de akkerranden, maar afwezig bleef in de weideranden. Met uitzondering van de dreven waar geplagd werd, kende de ondergroei onder de dreven een trage evolutie. Hoe gaan jullie verder? Een deel van de experimentele randen is vanaf 2012 in een reguliere beheerovereenkomst opgenomen. Voor de begraasde randen en het drevenbeheer was dat binnen de huidige wetgeving helaas niet mogelijk. Het Regionaal Landschap Houtland steunt de verdere monitoring van de dagvlinders. Het is belangrijk om de langetermijneffecten van de beheermaatregelen op te volgen. De VLM hoopt dankzij deze ervaringen in de toekomst het pakket perceelsrandenbeheer te kunnen uitbreiden met een optie voor het beheer van bosranden. Daarnaast zou een nieuw pakket voor het beheer van de bermvegetaties onder dreven zinvol kunnen zijn.

Paspoort
Wat? De Vlaamse Landmaatschappij experimenteerde samen met Oost- en West-Vlaamse landbouwers met nieuwe types beheerovereenkomsten. Doel? Meer biodiversiteit creren op perceelsranden van akkers en weiden langs bosranden en houtkanten. Dreven beheren om hun verbindingsfunctie tussen bosgebieden te versterken. Trekker Vlaamse Landmaatschappij (VLM) In samenwerking met Regionaal Landschap Houtland

Contact VLM West-Vlaanderen, Velodroomstraat 28, 8200 Brugge, tel +32 (0)50 45 81 21, filip.jonckheere@vlm.be

Welke nieuwe types beheerovereenkomsten werden getest? Ter ontwikkeling van zoomvegetaties langs bosranden hebben de landbouwers kruidige grasstroken aangelegd op akkers langs een bosrand. In 2010 werden deze randen ingezaaid met een mengsel van ruigtekruiden. Er werden geen grassen mee ingezaaid. Die vestigden zich spontaan. Als aanvulling op dit experiment werd er in 2011 een aantal nieuwe randen ingezaaid, bestaande uit 30% ruigtekruiden en 70% grassen. In een tweede type beheerovereenkomst legden de landbouwers zoomvegetaties aan door de afrastering te verplaatsen en de grasstrook tussen de afrastering en de bosrand voor de helft te maaien en twee maanden lang alleen extensief te begrazen. Dit type beheer werd ook uitgeprobeerd op een weide onder nulbemesting in natuurgebied. Ten slotte werd de verwilderde ondergroei van dreven op twee manieren beheerd: op sommige dreven werd een aangepast maai-, plag- of kapbeheer toegepast, terwijl een aantal begraasde dreven een extensiever graasbeheer onderging. Werden deze beheerovereenkomsten ook opgevolgd? Ja, de verschillende maatregelen werden gevalueerd en gemonitord. Het is immers belangrijk om het effect van de maatregelen op de biodiversiteit in bosranden op te volgen, maar ook om de inpasbaarheid van de beheerovereenkomst in de bedrijfsvoering van de landbouwer na te gaan. Enkele enthousiaste vrijwilligers, onder wie ook een landbouwer, telden tweemaal per maand de dagvlinders in de aangelegde zomen. De resultaten werden onder meer vergeleken met dagvlindertellingen op percelen zonder zoomvegetatie gelegen aan bosranden. In de dreven werd de evolutie van de bermflora opgevolgd. Wat stelden jullie vast? Tijdens de dagvlindertellingen in 2010 en 2011 werden in totaal 26 verschillende dagvlindersoorten waargenomen. Dat zijn ongeveer alle soorten die in de regio Houtland voorkomen. In de experimentele grazige boszoomvegetaties kwamen meer soorten voor dan

Dos & donts:


Experimenteren is nodig. De duurtijd van SOLABIO was te kort om de effecten op langere termijn te bepalen. Dit project heeft duidelijk aangetoond dat er heel wat ervaringen nodig zijn voordat een nieuwe beheerovereenkomst kan ontwikkeld worden. Nieuwe pakketten dienen grondig wetenschappelijk getest te worden vooraleer ze deel uitmaken van het beleid. Voorzie bij het opzetten van je experimenten: - Voldoende tijd en medewerkers; - Voldoende monitoring om de resultaten goed te beoordelen; - Voldoende soepelheid in je aanpak, zodat je ook kan bijsturen in de loop van het project. Zaai niet enkel kruiden in. Zaai niet enkel een kruidenmengsel in, maar kies voor een mengsel van grassen en kruiden. Hanteer daarbij een verhouding graskruiden van 80-20% of zelfs 90-10%. Eerst verschralen. Om een positief effect te hebben op dagvlinders is het nodig om nieuwe perceelsranden eerst te verschralen gedurende drie jaar en ze vervolgens gefaseerd te maaien.

Aan het woord: Filip Jonckheere, VLM West-Vlaanderen


Wat was het doel van jullie project? Heel wat landbouwers hebben percelen aan de rand van een bos of gebruiken dreven van de ontginning. Door de perceelsranden op een aangepaste manier te beheren, kunnen zij als zoomvegetatie aan de bosrand een stuk waardevoller worden voor de natuur. Daarom hebben we samen met landbouwers verschillende mogelijk nieuwe types van beheerovereenkomsten uitgetest. Die waren gericht op het ontwikkelen van kruidige zoomvegetaties op de randen van akkers en weiden langs bossen. Daarnaast hebben we ook gexperimenteerd met het onderhoud van de ondergroei van verwaarloosde dreven.

Filip Jonckheere

14

15

Case aanplant van nieuwe bosranden

In de bres voor sleedoornpage en kleine ijsvogelvlinder


Aan het woord: Tinne Cockx, Regionaal Landschap Noord-Hageland Trekker Regionaal Landschap Noord-Hageland (RLNH) In samenwerking met Bosgroep NoordHageland, Gemeente Tielt-Winge, Gemeente Averbode en Natuurpunt
Wat hield jullie project in? We gingen eerst na waar er populaties van kleine ijsvogelvlinder en sleedoornpage voorkwamen. Daartoe werd informatie verzameld bij de lokale studiegroepen van Natuurpunt en werden gegevens opgezocht in www.waarnemingen.be. Verder trok een jobstudent door alle gebieden op zoek naar de kleine ijsvogelvlinder. Aan de hand van al die informatie hebben we vervolgens projectgebieden geselecteerd waar bosranden aangeplant zouden worden. Zo werd er een gebied rond Averbode Bos en Heide, en een gebied tussen Walenbos en Kasteel van Horst aangeduid. Daar hebben we enkele winters op rij telexcursies gehouden. Voor de aanplant van nieuwe mantel- en zoomvegetaties konden we rekenen op de hulp van de Bosgroep Noord-Hageland. Jullie hebben samengewerkt met gemeenten. Heeft dit een meerwaarde opgeleverd? Absoluut. Gemeenten werden overtuigd om acties voor de sleedoornpage op te zetten. De gemeente Aarschot bijvoorbeeld paste haar gemeentelijk subsidiereglement voor kleine landschapselementen aan deze soort aan. De subsidies zijn nu hoger wanneer 65 % sleedoorn aangeplant wordt of wanneer bosranden op de juiste manier beheerd worden. Op welke hindernissen zijn jullie gestoten? Een probleem waar je in ieder geval mee te maken krijgt in dit soort projecten is dat je moet rekenen op de vrijwillige medewerking van particulieren en landbouwers. Het gaat vaak om aanplantingen op hun eigendom. We hadden graag meer aanplantingen gerealiseerd, maar vonden niet altijd voldoende eigenaars die in het project wilden stappen. Om dit in de toekomst te vermijden, hebben we een gebiedsgericht project tussen Walenbos en het kasteel van Horst opgezet. Er is een projectgroep samengesteld met een groot aantal partners die actief zijn in het gebied: de gemeenten, het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB), IGO Leuven, de wateringen, de

Klaas Van Haeringen

Vlaamse Landmaatschappij (VLM), ... Deze projectgroep werkt aan een gezamenlijke visie en aanpak voor het gebied. We hopen op deze manier meer landbouwers en particulieren te bereiken. Welke concrete resultaten leverde SOLABIO op? In samenwerking met Bosgroep Noord-Hageland hebben we in Averbode Bos en Heide 350 bomen als mantel-zoomvegetatie aangeplant. In het kasteeldomein Troostenberg ging het om 250 meter mantel-zoomvegetatie, waarvan 65% sleedoorn. Daarnaast hebben we met provinciale middelen 1050 meter gemengde haag (65% sleedoorn) en 1725 m 2 houtkant langs bosranden aangeplant, bij particulieren. Het effect van het aanpassen van het gemeentelijk subsidiereglement voor kleine landschapselementen op de hoeveelheid aanplanten is nog niet gekend. Deze maatregel loopt nog niet lang genoeg om gevalueerd te worden. Wel hebben andere gemeenten in de provincie Vlaams-Brabant ondertussen het voorbeeld van de stad Aarschot gevolgd door hun subsidiereglement aan te passen.

Dos & donts:


Werk met aaibare soorten om particuliere eigenaars over de streep te trekken. Toon aan de eigenaars welke belangrijke taak ze hebben bij de aanplant van een waardplant voor hun koestersoort. Bundel krachten en stem af. Terreinbeherende organisaties, VLM, Bosgroepen, Regionale Landschappen, gemeenten, Vaak zijn verschillende organisaties actief in een gebied. Ieder op hun manier ondernemen zij inrichtingsmaatregelen en spreken zij particulieren aan. Stem af en werk samen, zodat je beter en met een eenduidige boodschap eigenaars bereikt. Verlies het beheer van de aanplantingen niet uit het oog. Veel dagvlinders hebben niet alleen baat bij nieuwe houtkanten of mantel-zoomvegetatie. Het juiste beheer van hun biotoop helpt ze ook vooruit.

Paspoort
Wat? Aanplanten van nieuwe mantel- en zoomvegetaties in Noord-Hageland. Doel? Beschermen van de sleedoornpage en de kleine ijsvogelvlinder, vlindersoorten die het steeds moeilijker hebben.

Contact Tinne Cockx, RLNH, Villa Coremans, Gelrodeweg 2, 3200 Aarschot, tel +32 (0)16 63 59 54, info@rlnh.be

Klaas Van Haeringen

16

17


Vilda

Case beheerovereenkomsten voor bosranden

Een thuis voor de kleine ijsvogelvlinder

Paspoort
Wat? Beheer van bosranden en aanplant van nieuwe bosranden in de gemeente Heusden-Zolder. Doel? Verbeteren van het leefgebied van de kleine ijsvogelvlinder. Trekker Limburgs Landschap vzw In samenwerking met Gemeente HeusdenZolder en ACV Limburg

Aan het woord: Wim Fourie, Limburgs Landschap vzw


Wat hield het project in? In 2006 adopteerde de gemeente Heusden-Zolder de kleine ijsvogelvlinder in het kader van het project Gemeenten Adopteren Limburgse Soorten (GALS). Limburgs Landschap vzw heeft in deze gemeente heel wat percelen in eigendom, die geschikt zijn voor deze soort. Het is hier dan ook een van de doelsoorten. Met deze actie wenste Limburgs Landschap een goed beeld te krijgen van de verspreiding van de soort in HeusdenZolder. Daarnaast wilden we ook de waardplant, wilde kamperfoelie, inventariseren. Tot slot wilden we een reeks maatregelen uitvoeren, zoals het beheer van bosranden en de aanplant van nieuwe bosranden, om het leefgebied van deze vlindersoort te verbeteren. In eigen gebieden werd er specifiek gewerkt aan het creren van mantelzoomvegetaties. Naast terreinacties was het ook de bedoeling communicatieacties op te zetten, zodat de inwoners van Heusden-Zolder konden kennismaken met hun adoptiesoort. Tevreden over het project? De kleine ijsvogelvlinder is een bedreigde vlindersoort van vochtige bossen. De soort is niet gemakkelijk waar te nemen, zeker niet wanneer de aantallen laag zijn. Het in kaart brengen van deze vlinder was hierdoor een tijdrovende en arbeidsintensieve bezigheid. Het maakt de soort ook moeilijk toonbaar voor het grote publiek. Wat zijn de resultaten? De kleine ijsvogelvlinder werd maar op n plek gezien. Nochtans bestaan er nog geschikte locaties waar de soort zou kunnen voorkomen. Daarom is een aantal maatregelen genomen om het leefgebied van de soort te

verbeteren. Zo werden enkele bosranden uitgedund in de gebieden Schansbeemden en Laambroeken. Daarnaast werd in het gebied Galgenberg een bestaande bosrand uitgebreid door bomen en struiken bij te planten. Dit gebeurde in samenwerking met ACV Limburg. Ook wilde kamperfoelie werd bijgeplant. Is de actie nu afgelopen? Eigenlijk niet. In de toekomst volgen we de effecten van de genomen maatregelen verder op volgens een vast monitoringprogramma. Zowel het voorkomen van de kleine ijsvogelvlinder zelf als van de waardplant wordt verder opgevolgd. Bijkomende maatregelen kunnen dan gestuurd worden in functie van de soort.

Contact Wim Fourie, Limburgs Landschap vzw, tel. +32 (0)11 53 02 50, wim.fourie@limburgs-landschap.be

Dos & donts:


Verzamel verspreidingsgegevens. Zo kan je gericht maatregelen nemen en je acties bijsturen wanneer nodig. Focus niet altijd op de doelsoort. Zeker als de
Tine Verheyden

doelsoort hl zeldzaam of moeilijk te zien is, doe je er goed aan om (ook) de waardplant(en) van de doelsoorten in kaart te brengen. Dat helpt bij het detecteren en verbeteren van de locaties die kansen bieden voor de soort.

18

19

afgezet. Ook worden wat dunnere takken gespaard, de zogenaamde saptrekkers. Deze ontwikkelen gemakkelijker nieuwe knoppen in vergelijking met oudere, dikke takken. Wanneer de boom na een aantal jaar hersteld is van de eerste zware ingreep, kunnen de takken verder afgezet worden in de richting van de knot. Een andere tip is dat je een oude knotboom het best eerst vrijzet. Zo geef je de boom kans om te reageren op de toegenomen hoeveelheid licht. Eerst vormt de boom uitlopers, en dan kan het herstelbeheer beginnen. Deze en andere ervaringen zijn opgenomen in een praktische handleiding die RLLK liet opmaken. Hierin staan aanbevelingen voor eigenaars van oude knoteiken, die hun boom opnieuw in beheer willen nemen. Op basis van een beslissingsboom kunnen eigenaars nagaan of herstelbeheer mogelijk is, of ze het zelf kunnen doen en of dit al dan niet in fasen dient te gebeuren. De handleiding is te downloaden op www.duizendjarigeeik.be.
RLLK RLLK

Houtkanten en hakhout in ere herstellen


De houtkanten die in het verleden niet voor de bijl zijn gegaan, zijn vaak uitgegroeid tot bomenrijen of langgerekte bosjes. Dat komt doordat ze veertig tot vijftig jaar niet meer beheerd werden. Oude, jarenlang verwaarloosde hakhoutstoven opnieuw in hakhoutbeheer nemen, is een ingrijpend werk. Vooraleer je houtkanten opnieuw cyclisch kan beheren (het zogenaamde reguliere beheer), moet je eerst achterstallig beheer uitvoeren om de oude houtkanten te herstellen

tot boom. Zware ingrepen aan oude hakhoutstoven en knotbomen houden het risico in dat de boom sterft: dat is dus goed uitkijken. Het lijkt dan ook logischer dat dit werk handmatig, door gespecialiseerde personen, wordt uitgevoerd. Wetgeving. Ook qua wetgeving zijn er vaak verschillen tussen herstelbeheer en regulier beheer. Voor regulier onderhoud aan houtkanten geldt alleen een meldingsplicht. Maar wanneer stammen een omtrek hebben van n meter op borsthoogte, moet er wel een stedenbouwkundige vergunning aangevraagd worden. Vaak is dit een administratief zware procedure, wat achterstallig beheer op grote schaal tijdrovend en duur maakt. Financiering. In sommige gevallen heeft het rondhout dat vrijkomt bij herstelbeheer waarde als brandhout en kan het verkocht worden. Het werk kan ook door vrijwilligers gedaan worden in ruil voor brandhout. Denk maar aan de hakhoutbrigades in Nederland. Het hout uit regulier beheer daarentegen heeft als brandhout veel minder waarde, omdat de diameter te klein is. Daarnaast is het veel gemakkelijker om achterstallig beheer te financieren via inrichtingssubsidies (bijvoorbeeld Leader, PDPO, Interreg of Ruimtelijk Erfgoed). Regulier beheer over een termijn van tien jaar of meer is niet of nauwelijks via dergelijke subsidies financierbaar.

SOLABIO-lessen
Diverse partners hebben in het kader van SOLABIO houtkanten of oude hakhoutbossen hersteld. Een aantal onder hen had voordien al ervaring opgedaan met dit soort ingrepen. Hier volgt een greep uit de lessen die ze geleerd hebben. Kies voor een gefaseerde aanpak. Op het landgoed Wallsteijn heeft Natuurmonumenten experimenten uitgevoerd om oude hakhoutstoven van zomereik opnieuw in hakhout te zetten. De hakhoutstoven waren dertig veertig jaar niet meer gekapt. Van deze oude stoven bleek 60 % in het eerste jaar na het afzetten opnieuw uit te lopen. In het tweede jaar was nog 25 % van de oude stoven (overstaanders) in leven. Het plots afzetten van dergelijke stoven, waarvan het cyclisch beheer zo lang heeft stilgelegen, is blijkbaar een erg ingrijpende maatregel, die heel wat bomen niet overleven. Mogelijk kan een gefaseerde aanpak over verschillende jaren de overlevingskans vergroten. Regionaal Landschap Lage Kempen heeft die methode gebruikt om oude knoteiken te herstellen. Net zoals oude hakhoutstoven kunnen ook knotbomen opnieuw in cyclisch beheer genomen worden. Het Regionaal Landschap experimenteerde met knoteiken in de regio Lummen; geen eenvoudige klus. Daarbij werd onder meer vastgesteld dat het plots afzetten tot op de knot risicos inhoudt. De kans dat de boom deze zware ingreep overleeft, is namelijk klein. Het knotten kan daarom beter gefaseerd gebeuren, verspreid over verschillende jaren. Bij zo een gefaseerde aanpak wordt een aantal takken wel sterk ingekort, maar niet tot op de knot

Achterstallig beheer besteed je beter uit. Achterstallig beheer of herstelbeheer is vaak maatwerk, de aanpak verschilt van situatie tot situatie. Bovendien is het technisch gezien moeilijker in vergelijking met regulier beheer en vergt de aanpak enige specialisatie. Het maakt dit soort werk minder geschikt voor landbouwers, tenzij ze er goed voor opgeleid worden en begeleiding krijgen. Voor het machinaal uitvoeren van achterstallig beheer zijn geschikte machines nodig. Vergeleken met regulier beheer, vereist dit meestal zwaarder (en duurder) materiaal. De stammen die afgezet moeten worden, zijn immers dikker. De Provinciale Landbouwkamer voor OostVlaanderen (PLBK) heeft ervaring met het demonstreren en inzetten van machines voor dit soort werk. Op verschillende demodagen demonstreerde PLBK machines

Wat is achterstallig beheer?


Achterstallig beheer of herstelbeheer wordt toegepast op een hakhoutstoof of knotboom, die gedurende een lange periode (dertig jaar en langer) niet meer geoogst of beheerd is. De boom krijgt opnieuw een eerste ingreep, om daarna opnieuw in het cyclisch beheer opgenomen te worden. Omdat er lange tijd niet gekapt is, staan er vaak dikke takken of stammen op de stoof of knot. Daardoor is deze ingreep erg verschillend van regulier cyclisch beheer, waarbij de takken of stammen veel dunner zijn.

Waarin verschilt achterstallig beheer van regulier beheer?


Technische aspecten. In de praktijk is herstelbeheer technisch gezien een stuk ingewikkelder dan regulier beheer. De dikke bomen of stammen maken het werk zwaarder. Wanneer dit machinaal gebeurt, zijn er redelijk zware (en dus ook dure) machines nodig. Bovendien is herstelbeheer vaak maatwerk, dat verschilt van boom

RLLK

20

21

voor het beheer van houtkanten, zowel voor achterstallig als regulier beheer. Deelnemers konden informatie krijgen over technische, praktische en financile aspecten van de verschillende types machines. De vraag kan echter gesteld worden of het voor landbouwers loont om te investeren in zware machines om achterstallig beheer uit te voeren. Bovendien is er geen behoefte meer aan die machines, eens de houtkanten allemaal in regulier beheer zijn. Tijdens de trefmomenten van het hefboom SADR gaven de partners aan dat het uitbesteden van het achterstallig beheer aan aannemers de beste optie lijkt. Hoe ga je om met exoten? In heel wat houtkanten en bosranden zijn exotische boomsoorten opgedoken. Een deel daarvan is invasief (sterk woekerend). Amerikaanse vogelkers is de meest bekende en beruchte. Deze soort woekert sterk en slaagt er zelfs in inheemse soorten te verdringen. Vanuit ecologisch standpunt is het daarom beter deze invasieve exoten hun gang niet te laten gaan. Er wordt volop gexperimenteerd met het bestrijden van Amerikaanse vogelkers en andere agressieve exoten. Een groot probleem bij de bestrijding van Amerikaanse vogelkers is dat er massale kieming vanuit de zaadlaag optreedt na het verwijderen van de bomen of struiken. Dat is zeker het geval wanneer er bijkomend inheems loofhout werd afgezet. Wanneer er vervolgens opnieuw opgeplant wordt met inheems loofhout, is het moeilijk

om de gekiemde Amerikaanse vogelkers te bestrijden. In Hechtel-Eksel en Peer testten achttien landbouwers gedurende drie jaar verschillende methodes uit om exoten te bestrijden. Dat gebeurt in het kader van het Leaderproject Exotenbestrijding, dat uitgaat van het Limburgs Steunpunt Rurale Ontwikkeling, samen met Agro-aanneming, de VLM, het RLLK, het RLKM en de gemeentebesturen van Hechtel-Eksel en Peer. De volgende methodes werden getest: (1) zaadlaag afgraven, (2) zaadlaag bedekken met snippers en (3) verhinderen dat licht de zaadlaag bereikt door de manier van kappen. Uit de experimenten bleek dat het verhinderen van kieming van Amerikaanse vogelkers door schaduwwerking (3) het beste werkt, en ook de beste kosten-batenverhouding oplevert. De nabehandeling blijft echter erg belangrijk. Goed informeren en begeleiden is dan ook essentieel. Een ander aandachtspunt bij exotenbestrijding is de gebiedsgerichte aanpak. Soorten als Amerikaanse vogelkers komen niet alleen in bosranden en houtkanten voor, maar ook in de bossen zelf en in tuinen. Bestrijden in de houtkanten terwijl de bossen nog vol staan, is dweilen met de kraan open. Zet daarom een gerichte bestrijding met alle betrokken partners op. Intensieve samenwerking en goede afstemming zijn onontbeerlijk. Het rapport met de bevindingen van het Leaderproject Exotenbestrijding is verkrijgbaar bij het Regionaal Landschap Kempen en Maasland (info@rlkm.be). Ook het grensoverschrijdende Interreg-project INVEXO test verschillende manieren uit om exoten te bestrijden, zoals de grote waternavel, de stierkikker, de Canadese gans en de Amerikaanse vogelkers. Meer info vind je op www.invexo.nl. Werk aan gebiedsvisies. Verschillende streken kenden verschillende types houtkanten, zowel qua structuur als qua soortensamenstelling. We zien ook verschillen naargelang de periode waarin de houtkanten zijn aangelegd (en dus de functies die ze vroeger vervulden). Vanuit cultuurhistorisch standpunt is het belangrijk hiermee rekening te houden wanneer je oude houtkanten in ere gaat herstellen. Maar ook ecologisch gezien is dit een belangrijk aandachtspunt. Sommige soorten zijn immers gebonden aan een bepaalde structuur of soortensamenstelling in houtkanten. Zo herbergen knotbomen holtes, waarin bijvoorbeeld soorten als steenuil gaan nestelen. Overstaanders in een houtkant doen dan weer dienst als uitkijk- of zangpost voor een soort als geelgors. Het is dus belangrijk met verschillende instanties samen te bekijken welke types houtkanten in een bepaald

gebied gewenst zijn. Het ontwikkelen van een visie is een belangrijke eerste stap vooraleer een nieuw houtkantenbeheer op grote schaal wordt opgezet. De visie omvat zowel cultuurhistorische en ecologische argumenten als financile (kostenbaten, functionele aspecten) en maatschappelijke argumenten (draagvlak). Communiceer! Cyclisch beheer van houtkanten behoort in onze regios al een tijdje tot het verleden. Mensen zijn dus hoegenaamd niet meer vertrouwd met deze praktijk. Bovendien zijn onze houtkanten, juist doordat ze lange tijd niet meer beheerd zijn, sterk van uitzicht veranderd. Het zijn meer lineaire bosjes geworden, qua structuur niet meer te vergelijken met de eerder struikachtige houtkanten van voor de Eerste Wereldoorlog. Bomen kappen staat voor veel mensen gelijk aan vernietiging van de natuur. Dat een hakhoutstoof opnieuw uitgroeit na kapping, weten de meeste mensen niet. Achterstallig beheer is een ingrijpende maatregel die weerstand kan oproepen. Dat bleek bijvoorbeeld uit de ervaring van Stichting Limburgs Landschap bij het herstel van hakhoutbossen op kalkhellingen in Zuid-Limburg. Willen we in ons landschap opnieuw een hakhoutbeheer introduceren, dan is het belangrijk dat mensen goed genformeerd worden. Wat gebeurt er precies en waarom? Wat brengt de toekomst?

Dit zijn wegen die vooral nog gebruikt worden door nietgemotoriseerd verkeer. Omdat de eigendomssituatie erg versnipperd is, moest een groot aantal eigenaars en/of pachters worden opgespoord, gecontacteerd en overtuigd om toestemming te geven voor het beheer van de houtkanten. Dit vergde veel tijd en moeite. Bovendien stond er geen financile compensatie tegenover het beheer, waardoor de motivatie soms ver te zoeken was. Samenwerken met gemeenten loont. Gemeenten kunnen heel wat hulp bieden bij het betrekken en motiveren van eigenaars. Zij beschikken over de nodige eigendomsgegevens om eigenaars te contacteren. Ze kunnen helpen bij het organiseren van infoavonden en bij het financieren van de inrichtingsacties. In het voorbeeld van RLLK heeft de gemeente Beringen geholpen bij het organiseren van een infoavond voor de eigenaars van houtkanten, onder meer door alle eigenaars persoonlijk uit te nodigen. Ook heeft ze zich gengageerd om de kosten van de actie te dragen als die verlieslatend zou zijn. Of nog: als de kosten voor het herstellen van de houtkanten hoger uitvielen dan de inkomsten uit de houtverkoop. Als de actie netto winst genereerde, zou die ook naar de gemeente gaan.

De Stichting Limburgs Landschap (SLL) heeft, in het kader van SOLABIO, enkele hakhoutbossen op kalkhellingen in Zuid-Limburg hersteld. Dankzij het kappen en verwijderen van houtgewassen konden de karakteristieke kruiden en struiken, en ook een aantal diergroepen, profiteren van meer licht in de ondergroei. Uit het project bleek al snel dat communicatie over kapwerkzaamheden e e n b e l a n g r i j k a a n d a c h t s p u n t i s . B o ss e n vertegenwoordigen voor de bewoners en bezoekers van de streek een hoge belevingswaarde. Geef dus voldoende uitleg waarom bomen (deels) moeten wijken of waarom de bosstructuur moet veranderen, opdat bloeiende kruidachtige planten opnieuw een kans krijgen. Aaibare soorten zoals orchideen maken het motiveren van deze beheerkeuze iets gemakkelijker.

Kecheels Bas Kers

Hoe motiveer je eigenaars? Dat heeft onder meer Regionaal Landschap Lage Kempen (RLLK) ondervonden in Beringen. In die Limburgse gemeente bevinden zich nog heel wat houtkanten met een grote ecologische waarde. Het gaat vaak om houtkanten langs trage wegen.

RLLK

Amerikaanse vogelkers

22

23


Freddy Janssens

Case herstel hakhoutcultuur

Houtkanten op landgoed Wallsteijn

Paspoort
Wat?
Herstel van de hakhoutcultuur in voormalige hakhoutpercelen en houtkanten op het landgoed Wallsteijn nabij Zundert (Nederland). bijna verdwenen hakhoutlandschap.

Aan het woord: Arjan Vandenheuvel, projectleider Zuid-Holland en Zeeland bij Natuurmonumenten
Wat maakt het landgoed van Wallsteijn zo speciaal? Wallsteijn is een goed bewaard landgoed met een besloten karakter. Het is rond 1800 aangelegd door Frederik van de Wall, schout (burgemeester) van Zundert. Het landhuis en de tuin zijn particulier bezit, maar het landgoed zelf is sinds 1977 grotendeels eigendom van Natuurmonumenten. Sindsdien is Natuurmonumenten actief om de voormalige hakhoutpercelen en houtkanten van Wallsteijn te herstellen en te behouden. Hoe pakken jullie dat aan? In de hakhoutpercelen en houtkanten komen veel zeldzame planten- en diersoorten voor, zoals gewone eikvaren, gewone salomonszegel, liggende vleugeltjesbloem, dalkruid, bleke zegge, bosdroogbloem, dubbelloof, nachtegaal, hazelworm, levendbarende hagedis, gladde slang, groentje en bruine eikenpage. Maar omdat sommige hakhoutpercelen en houtkanten al tientallen jaren niet meer worden beheerd, dreigen deze soorten te verdwijnen. Daarom bekijken we in hoeverre we het achterstallig beheer van de oude hakhoutstoven kunnen uitvoeren. Zo kappen we een paar stoven en volgen we hun groei enkele jaren op. Lopen ze de komende jaren nog voldoende uit, dan kunnen we het achterstallige beheer op de hele houtkant uitvoeren. Daarnaast planten we ook nieuwe bomen aan die in hakhoutbeheer genomen zullen worden. Verliep dit vlot? Vaak zijn de oude stoven dertig veertig jaar niet meer in beheer geweest. We merkten dat ze na de kapping snel uitlopers vormden dankzij het extra licht dat ze kregen. Maar deze uitlopers trekken het sap uit de wortel, waardoor de stoven het tweede jaar afstierven. Zo merkten

Trekker

Natuurmonumenten vzw

Doel?
Behoud van het karakteristieke, maar

In samenwerking met
Provincie Noord-Brabant, gemeente Zundert

we jammer genoeg een uitval van 75 %. Daarnaast sloeg de helft van de jonge aanplant het eerste jaar niet aan door de droogte. Door het gebruik van de WaterBoxx wist 85 % van de aanplant in het tweede jaar echter wel te overleven. Ten slotte vertoonde 15 % van de jonge aanplant vraatsporen van wild. Deze vraatschade zorgde echter niet voor uitval, omdat de planten waren ingepakt met een manchet. Regulier beheer is intensief. Hoe wordt dit volgehouden? We hebben gexperimenteerd met het versnipperen van het hout om de snippers vervolgens te verkopen. Met deze inkomsten zouden we het beheer kunnen financieren. Immers, de kostprijs van hakhoutbeheer loopt al snel op tot 15 000 euro per hectare. Dit experiment leerde ons dat de verkoop van snippers wel een reductie in de kost oplevert, maar dat de resterende kost zeker nog 9 000 11 000 euro per hectare bedraagt. Dit bleek dus niet rendabel te zijn. De grote uitdaging is dan ook de middelen te vinden om het regulier hakhoutbeheer te kunnen blijven uitvoeren. Een optie is om de snippers zelf te gebruiken voor de verwarming van gebouwen.

Natuurmonumenten

Dos & donts:


Gebruik de WaterBoxx om het aanslaan van plantmateriaal te waarborgen. De WaterBoxx is een soort rechthoekige plastic emmer met een gat in het midden, waarlangs het boompje in de grond wordt geplant. Het ingenieus ontworpen deksel vangt s nachts condenswater op en laat dat in de emmer sijpelen. Ook opgevangen regenwater wordt opgeslagen en via koordjes in kleine doses aan de plant verstrekt. Verder voorkomt de WaterBoxx dat water in de bovenste grondlaag verdampt en biedt het de wortels beschutting tegen wind, zon, onkruid en knaagdieren. Na een jaar is de boom sterk genoeg om zelf door te groeien en kan de WaterBoxx verwijderd worden. Daarna kan hij vijf tot tien keer hergebruikt worden voor andere bomen. Gebruik een manchet rondom de jonge aanplant om wildvraat te voorkomen. Het verwijderen van de toplaag (plaggen) op de locaties met nieuwe aanplant geeft de jonge eik een goede concurrentiepositie tegenover andere begroeiingen. Door te plaggen verlaag je ook de beheerkosten in de volgende jaren, doordat er weinig begroeiing opkomt.

Contact

Natuurmonumenten, beheereenheid West-Brabant, Westelijke Havendijk 21, 4703 RA Roosendaal, tel +31 (0)35 655 99 33, a.vandenheuvel@natuurmonumenten.nl

Natuurmonumenten

24

25

beheer uit te voeren, en zal het beheer afnemen. In de uitbreidingsperimeter natuur kunnen geen beheerovereenkomsten gesloten worden. In deze gebieden kan cyclisch beheer dus niet worden ondersteund via beheerovereenkomsten.
Stichting Limburgs Landschap Stichting Limburgs Landschap

Regulier beheer van houtkanten


Wanneer houtkanten en bosranden niet periodiek worden beheerd, groeien de struiken en het hakhout uit tot bomen. De typische planten- en diersoorten voelen zich hier niet meer thuis en verdwijnen. Daarom is een volgehouden en regelmatig beheer belangrijk om houtkanten en bosranden in stand te houden. Dit reguliere beheer bestaat grotendeels uit een hakhoutbeheer. Ook cyclische opsnoei of knotten kunnen deel uitmaken van het beheer van houtkanten en bosranden. In bosranden moet de zoom bovendien iedere twee drie jaar gemaaid worden. In bossen is het ook mogelijk om structuurvariatie te creren, door bijvoorbeeld jaarlijks een blok in een bosrand te kappen. Op die manier ontstaan zoomvegetaties op stukken die n tot twee jaar geleden gekapt zijn, en mantelvegetaties op de iets oudere stukken. De grote ecologische meerwaarde van houtkanten en bosranden zit net in het dynamische aspect van het cyclische beheer. Aanleggen van nieuwe houtkanten en bosranden, of het herstel ervan is dan ook enkel zinvol wanneer je er zeker van bent dat er op termijn een cyclisch beheer volgt. Jammer genoeg wordt regulier beheer nog maar zelden toegepast en hebben weinig mensen vandaag nog ervaring met cyclisch hakhoutbeheer, zo toonden ook de SOLABIO-acties aan. De meeste organisaties richten zich op het herstel of de aanleg van houtkanten en bosranden. Maar het beheer nadien is meestal niet gegarandeerd. In sommige gevallen treedt regulier beheer wel op de voorgrond: - Hier en daar wordt in natuurgebieden nog hakhoutbeheer uitgevoerd. De natuur- en landschapsorganisaties die de werken uitvoeren, hebben deze gebieden in eigendom of beheer. Dit is bijvoorbeeld het geval bij Natuurmonumenten en bij Stichting

Limburgs Landschap (zie cases). Omdat deze maatregel zeer kostelijk is, blijft hij beperkt tot (delen van) natuurgebieden en is de continuteit op lange termijn niet gegarandeerd. Heel wat natuuren landschapsorganisaties, zoals de Bosgroepen in Vlaanderen, of Stichting Noord-Brabants Landschap, werken met vrijwilligers of zetten een brandhoutcircuit op. In ruil voor het stookhout voeren deze mensen onder begeleiding van de organisatie het hakhoutbeheer uit. Dit blijkt een erg leuke en interessante manier van werken, waarover verschillende partners erg enthousiast zijn. Maar ook deze aanpak heeft nadelen. Zo zijn liefhebbers van stookhout vaak alleen genteresseerd in hout van een bepaalde diameter. Dunner hout wordt als afval beschouwd. Daarnaast zijn een goede organisatie en begeleiding op terrein noodzakelijk wanneer je met vrijwilligers werkt. - Via de beheerovereenkomsten van de VLM wordt nog op beperkte schaal aan cyclisch beheer gedaan. Landbouwers krijgen een vergoeding om de houtkanten langs hun percelen te onderhouden volgens bepaalde voorschriften. Het is een van de weinige manieren waarop tegenwoordig cyclisch beheer in het buitengebied gestimuleerd wordt. De beheerovereenkomsten kennen echter ook nadelen: Een contract van vijf jaar geeft geen garantie op een langdurig voortgezet beheer, noch voor de houtkant, noch voor de landbouwer. En hakhoutcyclus duurt namelijk minimaal zeven jaar. Er is nood aan controle. De landbouwer past deze maatregel immers toe omdat hij vergoed wordt voor het werk. Niet omdat hij er bijvoorbeeld zelf een product uit oogst en dus gebaat is bij een goede zorg. Opvolging of controle is nodig, maar kost ook geld. Regulier beheer is en blijft afhankelijk van subsidies. Zonder subsidies verdwijnt de stimulans om cyclisch

Korte omloophout is een moderne vorm van een hakhoutplantage. Het hout dient voor energieproductie. Hierbij wordt echter gebruikgemaakt van specifieke klonen van bijvoorbeeld populier om een zo efficint mogelijke biomassaproductie mogelijk te maken. De variatie aan soorten, zoals in ecologische bosranden of houtkanten, is hier dan ook niet aanwezig. Over de ecologische effecten of ecologische waarde van korte omloophout is nog relatief weinig geweten. Provincie West-Vlaanderen en Inagro hebben hier in het kader van SOLABIO onderzoek naar gedaan.

onhaalbaar omwille van de kostprijs. Subsidies zijn beperkt en onzeker op lange termijn. Bovendien zijn ze enkel toegankelijk voor een beperkte groep eigenaars of landbouwers. Het opzetten van een economisch rendabel systeem, dat op termijn onafhankelijk is van subsidies, is een voorwaarde om cyclisch beheer op lange termijn te garanderen. Hoe kan cyclisch beheer rendabel gemaakt worden? Enkele lessen uit SOLABIO.

SOLABIO-lessen
Hout uit houtkanten moet een economische waarde krijgen. In het verleden werden houtkanten beheerd, omdat het hout verschillende functies diende en dus een waarde had. Wil men het beheer van houtkanten weer rendabel maken, dan moet het hout uit regulier beheer vermarkt worden en niet langer als afval beschouwd worden. Verschillende organisaties hebben gezocht naar oplossingen:

Conclusie
Het regulier beheer van houtkanten en bosranden lijkt

RLLK

26

27

De inzet van machines is nodig, maar moet vooraf goed bekeken worden welke machines men van plan is te gebruiken en waar en hoe deze ingezet worden. Eens het achterstallig beheer achter de rug is, kunnen minder zware machines ingezet worden om cyclisch te beheren. Landbouwers kunnen in de meeste gevallen dus zelf de beheerwerken uitvoeren. Toch moet vooraf goed overwogen worden hoe dit best gebeurt. De aanwezigheid van ecologische en cultuurhistorische elementen (bijvoorbeeld knoteiken), kan bijvoorbeeld bepalend zijn. Landbouwers moeten opgeleid worden om het houtkantenbeheer uit te voeren volgens bepaalde richtlijnen, zodat de ecologische en cultuurhistorische waarde verzekerd is. Biomassa als energiebron: zoeken naar een evenwicht. Het is uiteraard niet de bedoeling om houtkanten louter vanuit economisch standpunt om te vormen tot landschapselementen met enkel n (uitheemse) soort. Vanuit ecologische en cultuurhistorische achtergrond moeten randvoorwaarden worden gesteld. Deze randvoorwaarden mogen ook niet te strak en te rigide zijn, anders brengen ze de economische haalbaarheid in het gedrang. Een gezond evenwicht zoeken is de boodschap. Verken het korteketensysteem. Het is mogelijk een economisch rendabel beheer van houtkanten (en andere landschapselementen zoals bosranden) in een korteketensysteem op te zetten. Zulke systemen bestaan al in het buitenland. In Normandi bijvoorbeeld, worden houtsnippers uit kleine landschapselementen lokaal verkocht als energiebron. De uitdaging bestaat erin om ook in onze regio een dergelijk systeem op te zetten. Enerzijds door lessen te trekken uit projecten in het buitenland, anderzijds door zulke systemen te ontwikkelen en aan te passen aan ons landschap, onze wetgeving, onze maatschappij, enzovoort. Schaal het systeem op vanuit een gebiedsvisie. Om dit systeem ook rendabel te maken, moet het op grote schaal worden uitgerold. Immers, zoals houtkanten nu worden beheerd, op kleine schaal en zeer versnipperd, kunnen machines niet rendabel worden ingezet. Een grotere schaal betekent ook een grotere impact op het landschap. Er is bijgevolg ook nood aan een visie. Welke kleine landschapselementen zijn gewenst en in welke mate? Hoe worden houtkanten en hun beheer

ruimtelijk gespreid? In deze visie moeten ecologische, economische en cultuurhistorische doelstellingen opgenomen worden. Intensieve samenwerking tussen de verschillende betrokken partijen is dan ook nodig. In Normandi werden bijvoorbeeld alle aanwezige types houtkanten in kaart gebracht, zowel naar structuur als qua soortensamenstelling. Op basis daarvan werd een visie ontwikkeld voor het toekomstig beheer van de houtkanten in de regio. Bedoeling was om het typische bocagelandschap te herstellen. In die visie werd gezocht naar een evenwicht tussen houtopbrengst, ecologie en cultuurhistorie. Volg de effecten van grootschalig beheer op. De ecologische effecten van grootschalig beheer zijn vaak onvoldoende gekend. Een cyclisch beheer van houtige elementen op grote schaal is namelijk al enkele decennia niet meer toegepast. Een goede opvolging en monitoring zijn nodig, om de effecten hiervan te detecteren en waar nodig het beheer bij te stellen. Communiceer het waarom. Mensen zijn niet meer vertrouwd met het dynamische aspect van een cyclisch beheerd houtkanten- of hakhoutboslandschap. Kappen van bomen, hoe klein ook, wordt nog vaak gezien als natuurvernieling. Dat het eigenlijk gaat om een vorm van snoeien of oogsten zonder de boom te vernietigen, is niet bekend. Dit communiceren zal erg belangrijk zijn om voldoende draagvlak te vinden voor een dergelijke grote verandering in ons landschap.

RLLK

- De vereniging Natuurmonumenten heeft gexperimenteerd met het vermarkten van houtsnippers. De kostprijs van het beheer kon zo gedrukt worden (zie case Houtkanten op landgoed Wallsteijn op pagina 24). - Op n van de demodagen rond hakhoutbeheer demonstreerde PLBK hoe snippers gebruikt kunnen worden voor gebouwenverwarming op een landbouwbedrijf. Het idee is om de biomassa geoogst uit het beheer van houtkanten rondom de percelen te gebruiken voor eigen verwarming.

- Het Regionaal Landschap Lage Kempen (RLLK) heeft in het buitenland voorbeelden gezocht waar hout uit regulier beheer gebruikt wordt voor energieproductie. In Normandi werd een rendabel systeem gevonden (zie case Normandi geeft het goede voorbeeld op pagina 30). Zet machines in, maar doe dat doordacht. In de eerste plaats geven de SOLABIO-partners aan dat er op een moderne manier moet gewerkt worden. Het werk moet bovendien op een kostenefficinte manier gebeuren met moderne machines, die rendabel ingezet kunnen worden. Jaarlijks moet immers op een aanzienlijke oppervlakte hakhoutbeheer uitgevoerd worden.

RLLK

28

29

Case energie uit houtkanten

Normandi geeft het goede voorbeeld


van snippers en de kwaliteit ervan aan de klanten garanderen. Ten slotte maakte de coperatieve ook prijsafspraken tussen consument en producent (die beiden in de coperatieve vertegenwoordigd zijn). Hoe ziet de keten van oogst tot gebruik eruit? De eerste stap is het oogsten en het verhakselen van het hout. Dat gebeurt ter plekke. Hierna wordt het hakselhout getransporteerd naar een loods voor stockage. Vooraleer het verbrand kan worden, moet het hout hier vier tot zes maanden drogen. Het verbranden gebeurt bij de klant, in zogenaamde snipperkachels. Met deze snipperkachels voorzien we een bejaardentehuis, een basisschool, alle lokalen van de gemeente en vijf gezinnen van warmte, het hele jaar door. In noodgevallen kan er natuurlijk overgeschakeld worden op een gasboiler.
RLLK

Paspoort
Wat? Een uniek project in Normandi, waarbij energie wordt gewonnen uit snoeihout van houtkanten. Doel? Behoud van het typische bocagelandschap. Trekker SCIC Bois Bocage Energie In samenwerking met De coperatieve van lokale landbouwers, gemeenten, Landbouwkamer

Aan het woord: Laurent Nevoux, SCIC Bois Bocage Energie


Wat was het uitgangspunt van jullie project? Het project is gestart vanuit de behoefte om het typische bocagelandschap in Chanu (Normandi) te behouden in de toekomst. Door het wegvallen van het gebruik van deze houtkanten werden ze verwijderd, of geraakten ze verwaarloosd, zodat ze vanzelf wegkwijnden. De enige manier om dit landschap te behouden, was door het opnieuw een economische functie te geven. Het idee ontstond om snippers te oogsten uit het beheer van de houtkanten. Aan welke voorwaarden moest er worden voldaan om houtkanten voor dit nieuwe gebruik in te zetten? Het was belangrijk de snippers lokaal te oogsten en te verbruiken. Dat gebeurt steeds binnen een straal van vijftien kilometer. Door het principe van de korte keten toe te passen, wilden we de duurzaamheid van het project verhogen. Daarnaast wilden we samenwerken met lokale landbouwers. Die worden vergoed voor het product (de snippers) waarvan ze eigenaar zijn, en om het hout te oogsten, te hakselen en te transporteren. Vaak gebruiken ze ook een deel van hun snippers voor de verwarming van hun eigen gebouwen. Deze twee elementen boden ook een toeristische meerwaarde: de lokale landbouwers verkopen een lokaal product en dragen zo bij tot hun typisch streekbeeld. In plaats van de vele euros die maandelijks aan de oliemaatschappij werden betaald voor de aankoop van brandstof, wordt dit geld nu in eigen streek genvesteerd. Hoe werd het hele proces georganiseerd? Om de keten goed georganiseerd te krijgen, werd een coperatieve opgericht. Deze coperatieve was verantwoordelijk voor de oogst, de stockage en het drogen van de snippers. Daarnaast moest ze de aanvoer

De discussies en trefmomenten van SOLABIO maakten duidelijk dat een grootschalig systeem voor beheer van houtkanten en bosranden nog drempels moet overwinnen vooraleer het realiteit wordt. Daarover gaat het volgende hoofdstuk.

Contact Regionaal Landschap Lage Kempen(RLLK), Grote Baan 176, 3530 Houthalen-Helchteren, tel +32 (0)11 78 52 59, info@rllk.be

Alle stadia van het korteketenenergiesysteem (a. Oogst, b. Hakselen, c. Transport, d. Drogen, e. Stockeren bij verbruiker, f. Verbranding).

RLLK RLLK

RLLK RLLK

RLLK RLLK

30

31

Kansen en knelpunten voor de toekomst


Het beheer van houtkanten en bosranden opnieuw een plaats geven in onze samenleving is een hele opgave. Hoe realiseren we een economisch rendabel beheersysteem? Voor welke hindernissen zorgt de wetgeving? Hoe werken we aan informatie en kennisuitwisseling? We vatten de voornaamste bevindingen en knelpunten uit de SOLABIO-discussies samen.
verder verkoopt; maar ik, de initile eigenaar van het hout, moet het gewoon weggeven? Dan kan ik het toch beter laten staan en nog wat dikker laten worden? Nuttige toepassingen. Hout van regulier beheer is meestal niet geschikt als brandhout. De omlooptijd is daarvoor te kort en het hout dus te dun. Het hout werd tot nu toe vaak versnipperd en in de kant gespoten of ondergeploegd in de nabijgelegen akker. Dit zorgt echter voor een organische verrijking van de bodem, wat niet goed is voor de soortenrijkdom in de houtkant. Bovendien maakt dit het beheer duurder. Daarom wordt er gekeken naar nieuwe gebruikstoepassingen van het hout. Energieproductie uit houtsnippers (warmte en eventueel elektriciteit) is een mogelijkheid die in het buitenland al wordt toegepast. Ook in ons land doen snipperkachels stilaan hun intrede. De meeste worden echter niet gestookt met hout uit landschapselementen, maar bijvoorbeeld wel met hout van korteomloopteelt. Misschien kan het hout van landschapselementen ook hoogwaardigere producten opleveren. Denk maar aan weidepalen, stukhout of constructiehout. Dit stemt overeen met het principe van de Ladder van Lansink. Dat streeft naar een zo hoogwaardig mogelijk gebruik van grondstoffen. - De juiste schaal: de schaalgrootte van dit lokaal systeem vormt een evenwicht tussen de voordelen van schaalvergroting en de flexibiliteit om te kunnen werken binnen ecologische, maatschappelijke en cultuurhistorische randvoorwaarden. - Streekversterkend: niet alleen financieel (het geld van aankoopproducten wordt opnieuw genvesteerd in eigen streek), maar ook landschappelijk gezien worden typische landschapselementen opnieuw in de verf gezet. Dit draagt bij tot het karakter van de streek. - Centrale cordinatie: in de buitenlandse voorbeelden worden het beheer en de oogst steeds centraal aangestuurd door een cordinerende organisatie. Die staat in voor: aan- en verkoop van de biomassa uit landschapselementen; garanderen van de aanvoer van producten aan de consument; garanderen van de kwaliteit van de producten voor de consument; stockbeheer van biomassa. Om het systeem economisch rendabel te houden, moet de organisatiestructuur vlot en efficint kunnen werken. Tijdens de trefmomenten van SOLABIO kwamen enkele ideen naar boven om de efficintie te verbeteren: automatisering, een grondige afstemming met de wetgeving en webgebaseerde toepassingen voor gebruikers (zie verder). Gezien de ecologische en cultuurhistorische randvoorwaarden is het ook essentieel dat het systeem het overzicht houdt over de ruimtelijke spreiding, het tijdstip en de omvang van beheeracties. Vergunningsaanvragen zouden ook best aan dit systeem gekoppeld worden.

1. Naar een economisch rendabel beheersysteem


Zoeken naar een economische waarde
Subsidies zijn ontoereikend en niet duurzaam. Met de huidige subsidies valt maar een zeer beperkt deel van de houtige elementen in het landschap te beheren. Om ze allemaal te beheren, zijn de huidige budgetten veruit ontoereikend. Verwachten dat deze budgetten spectaculair zullen stijgen, is weinig realistisch. Met subsidies alleen redden we het dus niet. Bovendien zijn subsidies niet gegarandeerd op lange termijn. Vergeleken met de omlooptijd van hakhoutbeheer (bijvoorbeeld tien jaar) zijn er weinig of geen subsidiesystemen die gegarandeerd zijn over enkele kapcycli. Daarnaast zijn subsidiekanalen vaak maar in bepaalde gebieden aan te spreken of alleen door een bepaald type eigenaar (bijvoorbeeld een landbouwer). Een gebiedsdekkend beheer van landschapselementen is via subsidies dus niet mogelijk.

Wie geeft er nu hout weg? Eigenaars van houtige landschapselementen zijn pas genteresseerd om beheer toe te laten als het hen iets oplevert. Maar weinig mensen zijn bereid hout zomaar weg te geven voor de biodiversiteit. Daarom zou het goed zijn om een product met economische waarde uit houtkanten en bosranden te kunnen halen. Een product dat de eigenaar ook nog iets oplevert, al is het niet veel. Wel moet een aantal randvoorwaarden gerespecteerd worden, opdat de economische activiteit geen bedreiging vormt voor de natuur- en cultuurhistorische waarde van bosranden en houtkanten, en een echte meerwaarde biedt. Volgend voorbeeld illustreert dit treffend. In de Holstraat in Lummen (Belgi) werd het achterstallige beheer van een volledige holle weg uitgevoerd. De landbouwers konden een beheerovereenkomst voor de perceelsrand en de aangrenzende houtkant sluiten met de VLM. Dit was een succes, onder meer omdat de VLM al goede contacten heeft met landbouwers. Bovendien brengt de perceelsrand de landbouwer ook iets op: hij krijgt er een vergoeding voor. Onder die voorwaarden is een landbouwer meer geneigd om toestemming te geven voor het beheer van een houtkant. Voor de particulieren die in deze holle weg een houtkant hebben, gaat dat niet op. Zij kunnen geen aanspraak maken op een vergoeding via de beheerovereenkomst, dus hun motivatie was veel geringer. Ze participeerden omdat de rest meedeed. Een citaat van een van de eigenaars illustreert dit treffend: Jij verdient uw boterham, want jij wordt betaald om met mij te komen praten; de exploitant die het hout komt afdoen verdient eraan, hij wordt betaald voor de opdracht en verkoopt het hout; diegene die het hout koopt verdient eraan, want die gebruikt het of maakt er een ander product van dat hij

Korteketensystemen: de toekomst?
Verschillende voorbeelden uit het buitenland tonen aan dat het mogelijk is het cyclisch beheer van houtkanten economisch rendabel te maken. Vooral lokale korteketensystemen die biomassa uit het landschap vermarkten, blijken geschikt te zijn. Deze voorbeelden kunnen inspirerend zijn, maar het is wel belangrijk om een systeem te ontwikkelen dat aangepast is aan onze situatie. Principes van een korteketensysteem: - Het systeem werkt lokaal: er is een nauw contact tussen producent en consument, de transportkosten zijn laag en het geld dat betaald wordt aan de producten, wordt opnieuw in de eigen streek genvesteerd. - Korteketen: door de keten zo kort mogelijk te houden krijgt de producent een relatief goede prijs en kan de consument aan een relatief gunstige prijs het product aankopen.

Betrokkenen tot bondgenoten maken


Meer eensgezindheid in natuursector is nodig. D ideale houtkant of bosrand bestaat niet. Althans, iedere SOLABIO-partner heeft er een ander beeld van. Dit bleek uit een oefening tijdens het eerste trefmoment houtkanten. De opdracht Teken een ideale houtkant leverde erg uiteenlopende schetsen en tekeningen op. Nochtans kwamen bijna alle deelnemers uit de natuursector. Willen we streven naar een ecologisch

Images of money

32

33

natuurvernieling en roept bij velen verontwaardigde reacties op. Duidelijk en tijdig communiceren, zal dus absoluut noodzakelijk zijn om het systeem aanvaardbaar te maken.

2. Knelpunten in beleid en wetgeving


De SOLABIO-partners ondervonden heel wat knelpunten die te maken hebben met wetgeving en vergunningen. Algemeen wordt de wetgeving als erg ingewikkeld ervaren en blijkt de behoefte aan administratieve vereenvoudiging. Welke vergunningen? Het is niet altijd duidelijk welke vergunningen in bepaalde specifieke gevallen aangevraagd moeten worden. Bijvoorbeeld in het geval waar een houtkant grenst aan een bos. Behoort deze houtkant tot het bos en is er bijgevolg een kapvergunning nodig? Of is dit niet het geval en moet een natuurvergunning of stedenbouwkundige vergunning aangevraagd worden? Over deze twijfelgevallen moet meer duidelijkheid komen, zeker wanneer een grootschalig houtkantenbeheer wordt gestart.

Ook toepasbaar voor andere biomassa?


Er bestaan steeds meer technieken om houtige biomassaproducten rendabel te gebruiken in allerhande toepassingen. Daarom ligt de focus nu op houtige biomassa uit het landschap. In de nabije toekomst is het echter waarschijnlijk dat ook andere biomassa uit het landschap in aanmerking komt om te vermarkten. Denk maar aan bermmaaisel of heidemaaisel. In principe zouden deze producten op dezelfde manier in een economisch rendabel systeem gentegreerd kunnen worden. Ook hier zullen immers ecologische en cultuurhistorische randvoorwaarden van toepassing zijn.

RLLK

ja verantwoord houtkantenbeheer op grote schaal, dan moet ook de natuursector eensgezind zijn over de streefbeelden van types houtkanten en bosranden. Veel waardevolle informatie is te halen uit cultuurhistorische kennis van landschapselementen: waarom werden ze indertijd aangelegd? Welke functies vervulden ze toen? Op welke manier werden ze beheerd en gebruikt? Welke dier- en plantsoorten profiteerden ervan? Ook deze cultuurhistorische kennis is dus belangrijk bij het opmaken van nieuwe, hedendaagse streefbeelden van houtige elementen in ons landschap. Eigenaars verwachten financile compensatie. Om houtkanten en bosranden aan te planten, te herstellen en te beheren, kan men niet voorbij de eigenaars. Of ingrepen aan houtkanten en bosranden succesvol zijn of niet, hangt vaak af van het enthousiasme van de eigenaars zelf. Het komt er op aan hen enthousiast te maken om het beheer zelf uit te voeren of op zijn minst op hun eigendom toe te laten. Hoe meer eigenaars de maatregelen kennen, hoe vlotter een grote groep kan overtuigd worden om mee te stappen in het beheer. Heldere informatie is dus belangrijk. Daarnaast kosten de aanplant, het herstel en het beheer van een houtkant of een bosrand tijd en moeite. Om natuurbeheer voor de eigenaars aantrekkelijker te maken, is enige financile compensatie aangewezen. Niet alleen houtkanten. Ook bosranden kunnen in cyclisch hakhoutbeheersysteem ingeschakeld worden. Het bos krijgt daardoor een nieuwe economische functie: naast rondhoutproductie in het centrale deel van het bos kan bijvoorbeeld snipperhout voor verwarming geoogst worden uit de rand van het bos. Deze nieuwe functie kan eigenaars overtuigen om mee te doen. Ook de industrie kijkt naar economische waarde. Ook op of langs industrieterreinen zijn er mogelijkheden voor cyclisch hakhoutbeheer (bijvoorbeeld in bufferzones). Het is een manier om in deze gebieden ecologische winst te boeken. Ook voor bedrijven zal de economische waarde van hout uit houtkanten en bosranden een doorslaggevend argument zijn. Wanneer de opbrengst uit dit product de beheerkosten dekt en het terrein ziet er proper uit, zullen bedrijven immers sneller geneigd zijn om deze vorm van landschapsbeheer op hun terreinen toe te passen. Ondersteuning is nodig. Wanneer zij er financieel iets aan overhouden, kunnen eigenaars van houtige landschapselementen gemakkelijker overtuigd worden om mee te stappen in een grootschalig beheersysteem van houtkanten. Maar ook administratieve ondersteuning is belangrijk. Voor landbouwers of particulieren die zelf het hout uit hun houtkant of bosrand gebruiken, kan administratieve hulp een groot verschil maken. Het grote publiek opnieuw vertrouwd maken met hakhoutbeheer. Grootschalig houtkantenbeheer heeft een grote visuele impact op de omgeving. Mensen zijn niet meer vertrouwd met een dynamisch landschap, waar voortdurend (delen van) landschapselementen geoogst worden. Bomen kappen wordt aanzien als

ja

nee

Beslissingsboom die in Vlaanderen kan gebruikt worden om te beslissen welke vergunningen noodzakelijk zijn (info van Alex Ballet, Agentschap voor Natuur en Bos).

34

35

procedure kunnen toegelaten worden indien de maatregelen passen binnen een vooraf opgestelde visie, die door de bevoegde overheidsinstanties wordt opgemaakt. Meer afstemming van subsidies is nodig. Verschillende instanties beschikken over subsidiereglementen om nieuwe aanplant van houtkanten te stimuleren. Zo steunt de VLM aanplant van houtkanten door landbouwers via beheerovereenkomsten. De Regionale Landschappen beschikken vaak over projectmiddelen om de aanplanting van kleine landschapselementen te financieren. En ten slotte hebben veel gemeenten een eigen subsidiereglement voor kleine landschapselementen. De gemeentelijke subsidiereglementen verschillen echter vaak van elkaar. Het zou beter zijn deze reglementen op elkaar af te stemmen over de gemeenten heen. Op sommige plaatsen gebeurt dit al. Nog een knelpunt is dat de subsidies vaak geen garantie bieden voor een opvolgbeheer van de net aangeplante houtkanten. Het beheer in sommige regios is bovendien opnieuw stilgevallen, omdat beheerovereenkomsten niet meer mogelijk zijn in de uitbreidingsparameter natuur. Geen vergunningsplicht voor regulier beheer. Voor regulier beheer is er geen vergunningsplicht. Dit brengt enige ongerustheid met zich mee aangezien er na het uitvoeren van het achterstallige beheer geen controle meer is op de spreiding van het reguliere beheer. Dit heeft allicht een grote invloed op de ecologische kwaliteit van het landschap. Theoretisch gezien zouden in grote aaneengesloten gebieden alle houtkanten gekapt kunnen worden in hetzelfde jaar. Hierdoor gaat echter de mozaekstructuur in het landschap verloren, en die is voor de biodiversiteit juist erg belangrijk. Enige sturing lijkt toch noodzakelijk. Wat is goede landbouwpraktijk? Vaak circuleren er verschillende interpretaties van wat een goede landbouwpraktijk precies inhoudt. Dat is vooral het geval wanneer landbouwers een zoomvegetatie van bosranden op landbouwgebied willen creren. Vanuit het oogpunt van de VLM is het verschijnen van akkerflora, als gevolg van een verschraalde perceelsrand, goed nieuws. Het Agentschap voor Landbouw en Visserij (ALV) kan deze trend echter als veronkruiding bestempelen, met een mogelijke boete tot gevolg. Een betere afstemming tussen de VLM en het ALV over de interpretatie van de code van goede landbouwpraktijk wat is gewenste natuur en wat niet? is nodig om het hele systeem van beheerovereenkomsten geloofwaardiger te maken.

Angst voor het definitieve. Bij landbouwers blijkt het feit dat een aangeplant landschapselement definitief is, voor een drempel te zorgen. Mogelijk kan de economische waarde van een houtkant in de toekomst deze drempel verlagen. De houtkant levert dan ten minste toch iets op. Afval of product? Momenteel is er nog onduidelijkheid over het feit of de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) houtige biomassa beschouwt als afval of als product. Dit heeft gevolgen voor het verbranden van snippers voor verwarming. Indien de snippers als afval beschouwd worden, valt het verbranden ervan onder de VLAREM-wetgeving. Dan gelden strengere normen dan wanneer ditzelfde materiaal niet als afval beschouwd wordt. Overleg met de OVAM kan duidelijkheid scheppen.

3. Nood aan visie en kennisuitwisseling


De eigendomssituatie van landschapselementen (in dit geval houtkanten en bosranden) is erg versnipperd. Willen we een ecologisch verantwoord en economisch haalbaar regulier beheer opzetten, dan moet er samenwerking en afstemming zijn tussen al deze eigenaars. Er moet een systeem komen dat deze complexe afstemming organiseert en overzichtelijk maakt. Een webgebaseerde toepassing waar eigenaars het beheer van hun landschapselementen plannen (binnen bepaalde randvoorwaarden), waar overheden opvolgen hoe het beheer verloopt, waar natuurorganisaties de effecten zien van deze ingrepen op biodiversiteit via koppeling met hun inventarisatiegegevens, is een voorstel om dit te realiseren.

Nood aan een eenvoudigere procedure. Bij achterstallig beheer komt heel wat administratie kijken: - Omdat vele oude hakhoutstoven dertig jaar tot langer niet beheerd zijn, hebben de stammen vaak een omtrek groter dan n meter op borsthoogte. Dan moet een stedenbouwkundige vergunning aangevraagd worden om het achterstallige beheer uit te voeren. Dit is echter omslachtig en tijdrovend. Als men houtkanten wil herstellen op grote schaal, is de administratieve last voor het aanvragen van de vele individuele vergunningen groot. Ook hier dringt een werkbare oplossing zich op, opdat de tijdsinvestering voor de aanvraag van de vergunningen het houtkantenbeheer niet onrendabel maakt. - Wanneer men ergens achterstallig beheer wil uitvoeren, moeten alle eigenaars hun akkoord geven. Vaak zijn de percelen en dus ook de houtkanten eigendom van meerdere eigenaars. Bovendien zijn percelen in veel gevallen onder pacht, wat het aantal betrokken personen nog doet stijgen. Dit maakt de administratieve procedure nog ingewikkelder en tijdrovender. Het ontmoedigt personen die bereid zijn mee te doen. Mogelijke oplossingen die tijdens discussiemomenten van SOLABIO werden voorgesteld, zijn: De opmaak van een soort klein landschapsbeheerplan naar analogie met een bos- of natuurbeheerplan. Beheeracties uitgevoerd volgens dit goedgekeurde plan moeten een minder zware administratieve procedure doorlopen. Een vereenvoudigde standaardprocedure voor achterstallig houtkantenbeheer binnen het huidige beleidskader. Daartoe zou een vereenvoudigde

Devipbus

RLLK

36

37

Referenties
1. Stortelder A.H.F, Van Dort K.W, Schamine J.H.J, Smits N.A.C, 2001. Beheer van bosranden: van scherpe grens naar soortenrijke gradint. Tweede druk. KNNV Uitgeverij, Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging: Utrecht. ISBN 90-5011-130-0. 88 p. : ill.

Hartelijk dank!
Deze publicatie is een weergave van een deel van de ervaringen en lessen van partners uit het SOLABIOproject. In de eerste plaats wil ik dan ook de partners van deze hefboom bedanken voor hun medewerking en inbreng. Het delen van ervaringen tijdens de uitgevoerde acties, het mee discussiren en denken over mogelijke oplossingen tijdens de verschillende trefmomenten en het aanbrengen van tekst- en fotomateriaal, leveren deze publicatie als resultaat. Hopelijk kunt u als lezer ervan mee genieten van de talrijke ervaringen en lessen uit dit project. Voor de ondersteuning bij de organisatie van de kennisuitwisseling wil ik graag Jan Vincke van Point Consulting bedanken. De voorbereidingen met Jan en de handige tips en tricks hebben mee het succes van de verschillende trefmomenten bepaald. Een warm woordje van dank ook voor mijn collegas van het Regionaal Landschap Lage Kempen. Hun hulp achter de schermen mag zeker niet onderschat worden. Tenslotte wil ik de fijne samenwerking met de collegacordinatoren Marian, Esengl, Dieter, Inge, Marion, Els, Steven en Joke nog even vermelden. Onze talrijke bijeenkomsten werkten inspirerend en motiverend. Joep Fourneau Hefboomcordinator SADR

38

39

40

SOLABIO is kort voor SOorten en LAndschappen als dragers voor BIOdiversiteit. Het project, deels gefinancierd door het Europese programma INTERREG IVA voor de Grensregio Vlaanderen-Nederland, bracht maar liefst 27 partners uit de vijf Vlaamse en drie Nederlandse grensprovincies samen. Zij engageerden zich om in de grensregio Vlaanderen-Nederland de biodiversiteit te versterken en er de waardevolle landschappen in ere te herstellen. In totaal omvatte SOLABIO meer dan honderd acties, experimenten en projecten. Het project Ondanks de vele initiatieven wordt het verlies aan biodiversiteit wereldwijd nog niet afgeremd. Ook in de grensregio VlaanderenNederland staan de natuurlijke leefomgeving van soorten en de kwaliteit van het landschap nog altijd onder druk. De biodiversiteit in de grensregio Vlaanderen-Nederland verbeteren en bijdragen tot een breed gedragen, beter toepasbaar biodiversiteitsbeleid: dat was het ultieme doel van SOLABIO. Centraal in het project stond de rotsvaste overtuiging van de partners dat vereende krachten beter en sneller resultaten geven op het terrein. Landbouwers, bedrijven, natuurverenigingen en tal van andere actoren uit het buitengebied werden dan ook uitgenodigd en gestimuleerd om deel te nemen aan SOLABIO. Dat resulteerde uiteindelijk in een groots partnerproject rond vier hefboomthemas: Boer en Natuur, Soorten aan de Rand, Menselijke Infrastructuur en industrie als Springplank voor soorten en Beekdalen: bron van biodiversiteit. In elke hefboom ondernamen de partners: concrete terreinacties voor een betere inrichting en herstel van het landschap; proefprojecten om een welbepaalde techniek, benadering of aanpak te demonstreren en te verbeteren. In elke hefboom werd ook getimmerd aan een krachtig netwerk, dat ook na SOLABIO kennisuitwisseling en discussie moet stimuleren.

6
De publicatie De publicatiereeks Lessen uit SOLABIO vat de belangrijkste resultaten en bevindingen uit SOLABIO samen. Ze is bedoeld als inspiratiebron voor organisaties die op het terrein of vanuit het beleid werk maken van meer biodiversiteit en een duurzaam gebruikte open ruimte in Europa. De resultaten uit de hefbomen werden samengebracht in zeven thematische publicaties. De publicatie die voor u ligt Water als trekpleister voor soorten - presenteert de acties en ervaringen uit de hefboom Beekdalen: bron van biodiversiteit. De andere delen in de reeks zijn: SOLABIO: lessen en realisaties in vogelvlucht Biodiversiteit in landbouwgebied Soorten in en rond gebouwen Biodiversiteit op en rond bedrijventerreinen Houtkanten en bosranden: netwerk voor soorten Tellen doe je nooit alleen

water als trekpleister voor soorten


LESSEN UIT SOLABIO

Leeswijzer Hoofdstuk 1 en 2 vatten de context van Beekdalen: bron van biodiversiteit samen. Het is een introductie en een schets van het kader van deze hefboom. Je leest er ook hoe talloze projecten, acties en experimenten van deze hefboom onderling met elkaar verbonden zijn. In hoofdstuk 3 wordt Beekdalen: bron van biodiversiteit concreet, met een uitgebreide beschrijving van de maatregelen. Dit hoofdstuk bevat verschillende informatielagen, met de themas waarop Beekdalen: bron van biodiversiteit focuste als rode draad. Aan de hand van deze themas worden in de doorlopende tekst de aanpak, de maatregelen, de acties en de projecten beschreven. Per thema zijn er ook enkele cases opgenomen. Deze cases zijn uitgelichte experimenten, getuigenissen die de innovatiekracht van het SOLABIO-project illustreren. Per case destilleerden de projectverantwoordelijken hun dos & donts: ervaringen en tips waarmee andere terreinpartners aan de slag kunnen. Hoe samenwerking tussen organisaties en kennisuitwisseling in bestaande en nieuwe platformen op het terrein wordt toegepast, lees je in hoofdstuk 4. Ook hier brengen we enkele cases naar voren. De belangrijkste aanbevelingen voor het beleid, die het resultaat zijn van het intensieve overleg en de uitwisseling tijdens het project, worden beschreven in hoofdstuk 5.

Organisatie van SOLABIO


Deze publicatiereeks is het eindresultaat van het INTERREG IVA project SOorten en LAndschappen als dragers voor BIOdiversiteit (SOLABIO). Een initiatief van de Provincie Belgisch Limburg en het Regionaal Landschap Lage Kempen vzw, in samenwerking met Provincie Antwerpen, Provincie Nederlands Limburg, Provincie Noord-Brabant, Provincie Oost-Vlaanderen, Provincie Vlaams-Brabant, Provincie WestVlaanderen, de Vlaamse Landmaatschappij, Agentschap voor Natuur en Bos, Brabant Water N.V., Inagro vzw (voormalig Provinciaal Centrum voor Landbouw en Milieu vzw en PIVALPOVLT), vzw Kempens Landschap, Limburgs Landschap vzw, Natuurpunt Beheer vzw, Natuurpunt Studie vzw, Provinciale Landbouwkamer voor Oost-Vlaanderen, Regionaal Landschap Dijleland vzw, Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw, Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw, Regionaal Landschap Noord-Hageland vzw, Regionaal Landschap ZuidHageland vzw, Staatsbosbeheer, Stichting het Noordbrabants Landschap, Stichting Landschapsbeheer Zeeland, Vereniging Natuurmonumenten, Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie. Dit project werd mede gefinancierd door het Europees programma INTERREG IVA voor de Grensregio VlaanderenNederland. Stuurgroep: Frank Smeets (gedeputeerde Provincie Belgisch Limburg, voorzitter), Johan Van den Broek (Provincie Belgisch Limburg, plaatsvervangend voorzitter), Christ A.M. Rijnen (Vereniging Natuurmonumenten), Jan Baan (Stichting het Noordbrabants Landschap), Andr Calus (Inagro vzw), Philippe De Backer (vzw Kempens Landschap), An Digneffe (Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw), Marian Gerard (Provinciaal Natuurcentrum, secretaris), Lei Heikers (Provincie Nederlands Limburg), Willy Ibens (Natuurpunt Beheer vzw en Natuurpunt Studie vzw), Ilse Ideler (Regionaal Landschap Lage Kempen vzw), Henkjan Kievit (Staatsbosbeheer), Foort Minnaard (Stichting Landschapsbeheer Zeeland), Bart Naeyaert (gedeputeerde Provincie West-Vlaanderen), Jean-Pol Olbrechts (gedeputeerde Provincie Vlaams-Brabant), Rik Rttger (gedeputeerde Provincie Antwerpen), Ignace Schops (Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw), Paul Van der Sluys (Vlaamse Landmaatschappij), Bert Vanholen (Agentschap voor Natuur en Bos), Guljo van Nuland (Brabant Water N.V.), Rinus van t Westeinde (Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie), Alexander Vercamer (gedeputeerde Provincie Oost-Vlaanderen), Jan Verroken (Regionaal Landschap Dijleland vzw), Frans Verstraeten (Limburgs Landschap vzw), Marco Visser (Provincie Noord-Brabant), Marc Wijnants (Regionaal Landschap ZuidHageland vzw), Katty Wouters (Regionaal Landschap NoordHageland vzw). Dagelijks Bestuur: Johan Van den Broek (Provincie Belgisch Limburg, voorzitter), Jan Stevens (Provinciaal Natuurcentrum, plaatsvervangend voorzitter), Marian Gerard (Provinciaal Natuurcentrum), Grete De Maeyer (Provincie Vlaams-Brabant), Didier Huygens (Provincie Oost-Vlaanderen), Johan Mahieu (Provincie West-Vlaanderen), Wiel Poelmans (Provincie Noord-Brabant), Theo Reinders (Provincie Nederlands Limburg), Paul Van der Sluys (Vlaamse Landmaatschappij), Alex Wieland (Stichting Landschapsbeheer Zeeland), Joris Wils (Provincie Antwerpen). Projectbureau: Marian Gerard (Provinciaal Natuurcentrum, voorzitter), Ella Baert (Provinciaal Natuurcentrum, plaatsvervangend voorzitter), Arnold Bakker (Provincie Nederlands Limburg), Grete De Maeyer (Provincie Vlaams-Brabant), Dieter Depraetere (Inagro vzw), Kristof De Rous (Provinciale Landbouwkamer voor OostVlaanderen), Eliane Erens (Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren), Joep Fourneau (Regionaal Landschap Lage Kempen vzw), Esengul Glpek (Provinciaal Natuurcentrum), Mieke Hoogewijs (Provincie Antwerpen), Marion Liberloo (Vlaamse Landmaatschappij), Johan Mahieu (Inagro vzw), Steven Montfoort (Provincie Noord-Brabant), Inge Nevelsteen (Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw), Els Peusens (Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw), Wiel Poelmans (Provincie Noord-Brabant), Joke Rymen (Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw), Jan Stevens (Provinciaal Natuurcentrum), Dirk Vandenbussche (Provincie Antwerpen), Wim Vandenrijt (Vlaamse Landmaatschappij), Luc Vande Ryse (Provinciale Landbouwkamer voor OostVlaanderen), Bernard van Dongen (Provincie Noord-Brabant), Freek van Vegchel (Provincie Nederlands Limburg), Wouter Vuylsteke (Provincie West-Vlaanderen), Alex Wieland (Stichting Landschapsbeheer Zeeland). Projectsecretariaat: Marian Gerard (Provinciaal Natuurcentrum, algemene cordinator Solabio), Esengul Glpek (Provinciaal Natuurcentrum, administratieve cordinator Solabio).

water als trekpleister voor soorten


LESSEN UIT SOLABIO

Colofon Deze publicatiereeks is het eindresultaat van het INTERREG IVA project SOorten en LAndschappen als dragers voor BIOdiversiteit (SOLABIO). Het project is een initiatief van de Provincie Belgisch Limburg en het Regionaal Landschap Lage Kempen vzw, in samenwerking met Provincie Antwerpen, Provincie Nederlands Limburg, Provincie Noord-Brabant, Provincie VlaamsBrabant, Provincie Oost-Vlaanderen, Provincie West-Vlaanderen, de Vlaamse Landmaatschappij, Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw, Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw, Natuurpunt Beheer, Agentschap voor Natuur en Bos, Limburgs Landschap, Natuurpunt Studie, Vereniging Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Stichting Noordbrabants Landschap, Brabant
VLM RLLK M. Meijer zu Schochtern Provincie Antwerpen

woord vooraf
In 2000 hebben de Europese staatshoofden besloten om actie te ondernemen tegen het verlies aan biodiversiteit. De Countdown 2010 werd ingezet, het aftellen tot het einde van 2010, het moment waarop dat verlies zou stoppen. In 2010 moesten we spijtig genoeg vaststellen dat die ambitieuze doelstelling niet werd gehaald. De achteruitgang van de biodiversiteit bleef, en is nog steeds, een actueel probleem waarvoor steeds meer instanties binnen en buiten Europa zich willen inzetten. Ook in Vlaanderen en Nederland plaatsen beleidsverantwoordelijken het behoud en de verbetering van de biodiversiteit hoog op hun agenda. Tijdens de COP10 in Nagoya werd aangegeven dat meer en efficintere inspanningen nodig zijn om het tij te keren, maar ook dat samenwerking een essentile succesfactor is. Want de natuur heeft iedereen nodig, natuurbeheerders, landbouwers, bedrijven, burgers, Dit viel bij de provincie Belgisch Limburg niet in dovemansoren. Voortbouwend op haar reeds bestaande succesvol biodiversiteitsbeleid gestoeld op de samenwerking met diverse partners nam Limburg het initiatief om de krachten en de kennis van verschillende organisaties uit Vlaanderen en Nederland, van lokale organisatie tot hogere overheidsinstanties, samen te brengen. Dit om kansen te creren voor de biodiversiteit en te werken aan een beter biodiversiteitsbeleid. Onder impuls van Interreg IVA ontstond het grensbreed project SOorten en LAndschappen dragers voor BIOdiversiteit dat 27 organisaties groepeert, gespreid over de vijf Vlaamse en drie Nederlandse provincies. Het uitgangspunt: met vereende krachten streven naar betere en snellere resultaten op het terrein. Op hun beurt nodigden de SOLABIO-partners landbouwers, bedrijven, gemeenten en tal van actoren uit om deel te nemen. Het was een hele uitdaging om een project van deze omvang, met zo een grote diversiteit aan partners, te cordineren. Maar het was de moeite waard! Drie en een half jaar werking, resulteerde in een veelheid aan acties en initiatieven voor de biodiversiteit, bovenop de enorme rijkdom aan kennis en ervaringen. Alle resultaten en ondervindingen van SOLABIO voorstellen, is onbegonnen werk. Na een weloverwogen evenwichtsoefening bundelden wij de belangrijkste ervaringen, de vragen en de kansen rond de meest besproken themas in zeven thematische publicaties. Ik hoop dat ze een bron van inspiratie mogen zijn voor iedereen die in de grensregio VlaanderenNederland en ver daarbuiten, wil meewerken aan een sterke toekomst voor onze biodiversiteit. Ik ben ervan overtuigd dat deze publicaties en de discussies die de SOLABIO-partners voerden, nieuwe gedachtewisselingen en initiatieven zullen genereren. SOLABIO smeedde banden tussen mensen van verschillende organisaties, zelfs van verschillende sectoren. Misschien is dat, naast alle realisaties op het terrein, n van de sterkste resultaten van het project. Beleidsverantwoordelijken op Europees, landelijk en regionaal niveau kunnen er ongetwijfeld inspiratie uit putten om in de toekomst beleidsintegrerende initiatieven te ontplooien voor het behoud en de versterking van onze biodiversiteit. Namens de hele SOLABIO-ploeg wens ik u veel leesplezier.

Water, Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO), Regionaal Landschap Dijleland vzw, Regionaal Landschap Noord-Hageland vzw, Regionaal Landschap Zuid-Hageland vzw, Kempens Landschap vzw, Inagro (voormalig PROCLAM en PIVAL-POVLT), Provinciale Landbouwkamer voor Oost-Vlaanderen (PLBK) en Stichting Landschapsbeheer Zeeland. Auteur Steven Montfoort Tekstverbetering & advies Frans Blezer, Harry Bussink, Esther Castermans, Joep Fourneau, Marian Gerard, Rob Gubbels, Mieke Hoogewijs, Griet Limet, Annabel Pennings, Arjen Simons, Sandra Vandewiele, Nils van Kessel. Tekstredactie www.pantarein.be Redactieraad Arnold Bakker, Grete De Maeyer, Dieter Depraetere, Kristof De Rous, Joep Fourneau, Marian Gerard, Marion Liberloo, Steven Montfoort, Els Peusens, Wiel Poelmans, Jan Stevens, Johan Van den Broek, Dirk Vandenbussche, Wim Vandenrijt, Alex Wieland Grafische vormgeving Huisstijl SOLABIO: Nocus Creatie en layout: Pantarein & Artoos Communicatiegroep Fotografie Cover: S. Prins, M. Meijer zu Schlochtern en Provincie Antwerpen Druk Artoos Communicatiegroep Verantwoordelijke uitgever: Frank Smeets, voorzitter Regionaal Landschap Lage Kempen vzw Regionaal Landschap Lage Kempen, Grote Baan

10

34

1 2 3 4 5

Water, noodzakelijk voor de biodiversiteit Water als SOLABIO-hefboom Een kijk op de maatregelen Aanpak op het terrein Conclusies en aanbevelingen

Frank Smeets gedeputeerde provincie Belgisch Limburg en voorzitter van SOLABIO

176, B-3530 Houthalen-Helchteren Depotnummer: D2012/10.676/8

Water, levensnoodzakelijk voor de biodiversiteit


Water neemt in de natuur een bijzondere plaats in. Het is niet alleen een essentieel element voor alle planten en dieren, maar vormt ook de leefomgeving van tal van soorten. Zowel in stromend water (beken, rivieren en kanalen) als in stilstaand water (poelen en vijvers) leven planten en dieren die zich hebben aangepast aan een nat bestaan.

Stromend water
De provincies West- en Oost-Vlaanderen, VlaamsBrabant en een deel van de provincies Antwerpen en Limburg wateren af via het stroomgebied van de Schelde. Nederland en in Vlaanderen het noorden van de provincie Antwerpen en het oosten van Limburg wateren af via de Maas. In het hele gebied voeren tal van zijbeken, beken en zijrivieren het water af naar de rivieren. Het systeem van beekdalen tekent letterlijk een blauwe dooradering door het landschap. Veel variatie ... Beekdallandschappen kennen van nature grote variaties in voedselrijkdom, zuurtegraad en bodemsubstraat. Er komen zand-, leem- en veenbodems voor. Ook het waterregime variert: matig droge omstandigheden domineren de overgang naar hoger gelegen landschappen en vochtige tot zeer natte de lagere delen. Open water is aanwezig in de beken en poelen, en soms ook in bronnen. Lokaal kunnen kwel of overstromingen voorkomen. ... en een waaier aan soorten. De graslanden, moerassen, wateren, struwelen, bossen, kortom alle habitats in het beekdallandschap zijn enorm rijk aan soorten. De soortenrijkdom wordt bovendien nog bevorderd door kleinschalige schakeringen in het landschap. Beekdalen herbergen tal van soorten die afhankelijk zijn van water, zoals grote gele kwikstaart en ijsvogel, bosbeekjuffer en gewone bronlibel, of vissoorten zoals beekforel, beekprik en bermpje. Voor andere soorten, zoals grote weerschijnvlinder, zijn dan weer de natuurtypes die grenzen aan de beek een belangrijk leefgebied. Tenslotte vinden ook tal van soorten die niet exclusief aan beekdalen gebonden zijn, een thuis in het beekdallandschap.
T. Rijvers

RLLK

Stilstaand water
M. Zekhuis Provincie Antwerpen DMiNa

Vlaanderen en Nederland vaak voldoende landhabitat aanwezig, maar dat is vaak niet geschikt voor amfibien. ... en andere soorten. Poelen en vijvers zijn niet alleen belangrijk als voortplantingsbiotoop voor amfibien, maar brengen ook variatie in een terrein. En dat betekent sowieso: meer planten- en diersoorten. Poelen kunnen dienen als groeiplaats voor water- en moerasplanten, als leefgebied voor insecten en andere ongewervelden, als drinkplaats voor vogels en zoogdieren. Niet alleen de poel zelf, maar ook het talud boven de waterlijn kan bij uitstek geschikt zijn voor bepaalde organismen; zoals bijvoorbeeld warmteminnende insecten. SOLABIO werkte vanuit de hefboom Beekdalen aan het herstel van de watergebonden biodiversiteit. Ook binnen andere hefbomen zijn projecten uitgevoerd die een sterke relatie hebben met de biodiversiteit in en rond het water, doordat ze zich afspelen in de nabijheid van water.

Naast stromend water liggen er verspreid in het Vlaamse en Nederlandse landschap ook stilstaande wateren, zoals vennen, vijvers en poelen. Deze komen in de hele grensregio voor, soms in de buurt van een beek, soms vrij in het landschap. Ook stilstaande wateren zijn heel divers, ieder water heeft eigen kenmerken. Een poel of vijver kan gekoppeld zijn aan een beek of juist vrij liggen, in de zomer droogvallen of altijd water voeren, gevoed worden door kwel of juist door regenwater, wel of niet gebruikt worden als drinkplaats voor vee. Ook het landschap in de omgeving kan variren en zal mee bepalen of een vijver of poel geschikt is voor bepaalde soorten. Voortplantingsplaats voor amfibien ... Er is in de grensregio Vlaanderen-Nederland een gebrek aan geschikte voortplantingswateren voor amfibien. Poelen en vijvers zijn vooral voor kikkers, padden en salamanders van levensbelang. Door poelen aan te leggen, kan een gebied geschikt worden gemaakt voor amfibien. Ook al maken poelen in oppervlakte slechts een klein deel uit van een gebied, het positieve effect kan opvallend groot zijn. Niet alleen poelen in natuurgebied of bos, maar ook vijvers van particulieren kunnen voor amfibien een grote waarde hebben. Naast het creren van voortplantingswateren is er ook aandacht nodig voor het landbiotoop. Er is in

Het volgende hoofdstuk beschrijft hoe Water: bron van biodiversiteit binnen het SOLABIO-project past. Je leest er ook hoe de talloze projecten, acties en experimenten van deze hefboom onderling met elkaar verbonden zijn.

Water als SOLABIO-hefboom


Wateren en hun omgeving zijn een thuishaven voor dieren en planten: dat is het vertrekpunt van de hefboom Beekdalen: bron van biodiversiteit. Water is dus een belangrijke motor om de biodiversiteit in zijn totaliteit op te krikken. Deze SOLABIO-hefboom richtte zich op verschillende types water, zowel stromend als stilstaand, zowel natuurlijk als antropogeen: allemaal natte habitats, waar planten en dieren zich thuis voelen. De maatregelen mikten enerzijds op de uitbreiding en het herstel van ecosystemen in en rond het water, en speelden anderzijds in op de behoeften van welbepaalde soorten. De rode draad is die van SOLABIO: samenwerking met landbouwers, gemeenten en particulieren n kennisuitwisseling tussen de deelnemende organisaties om straks meer resultaatgericht te kunnen werken.

Stromend water, vijvers, vennen en poelen


Bij de keuze van hun acties hebben de partners zowel gefocust op stromend water, als op vijvers, vennen en poelen. Deze acties waren soms gericht op specifieke soorten, maar niet altijd. Stromend water. Om de waarde van een waterloop voor de biodiversiteit op te krikken, moet niet alleen werk gemaakt worden van de kwaliteit van het water, maar ook van de structuur van de waterloop. Zo is het mogelijk een beek weer te laten kronkelen volgens haar oorspronkelijke loop. Dat zorgt niet alleen voor een groter waterbergend vermogen, maar is ook positief voor de soortenrijkdom. Andere maatregelen geven stroomminnende vissen nieuwe kansen, door stuwen weg te nemen of ze te voorzien van een bypass. Zo kunnen de vissen ongehinderd de stoom op en af zwemmen. En natuurlijk kunnen er paaiplaatsen aangelegd worden, waar vissen zich ongestoord kunnen voortplanten. Vijvers en vennen. Ook voor vijvers en vennen hebben de SOLABIO-partners maatregelen getroffen. Deze stilstaande wateren trekken vaak heel wat amfibien, insecten en vogels aan. Jammer genoeg zijn ze vaak verwaarloosd, waardoor ze dreigen te verlanden. Of soms zijn de oevers verstevigd, zodat de geleidelijke overgang van water naar land verdwenen is. SOLABIO heeft hier enkele projecten rond uitgevoerd. Poelen. De meest concrete projecten die SOLABIO uitvoerde, speelden zich af rond poelen. Omdat de oorspronkelijke functie van deze landschapselementen vaak verloren is gegaan, zijn vele poelen verdwenen. SOLABIO focuste daarom op het aanleggen van nieuwe poelen of ketens van poelen. Verwaarloosde poelen werden opgeschoond of uitgebaggerd, maar ook het

omringende landhabitat werd aangepakt. Immers, de meeste amfibien brengen een groot deel van het jaar door op het land, waardoor ook dit habitat de nodige aandacht verdient.

Kennisuitwisseling en communicatie
Omdat biodiversiteit geen rekening houdt met administratieve grenzen en beekdalen vaak grenzen overschrijden, is het belangrijk dat aan beide zijden van de Vlaams-Nederlandse grens aan gelijksoortige projecten gewerkt kan worden. Alleen dan kan het verschil gemaakt worden voor de biodiversiteit. Kennisuitwisseling over biodiversiteitprojecten in en rond water is dan ook ontzettend belangrijk. Bovendien hebben projecten of maatregelen een groter effect, naarmate meer actoren in eenzelfde gebied meewerken. Ook binnen deze hefboom zijn daarom, volgens de principes van SOLABIO, inspanningen geleverd voor kennisuitwisseling en het bouwen aan draagvlak. In Nederlands Limburg werd een platform voor kennisuitwisseling opgericht rond geelbuikvuurpad en vroedmeesterpad, om op die manier de populaties van deze paddensoorten te versterken. De provincie Antwerpen zette de provinciale campagne Biodiversiteit anders bekeken op. De bedoeling van die actie was niet om nieuwe plannen te maken, maar wel om bestaande plannen, zoals de gemeentelijke natuurontwikkelingsplannen of de deelbekkenbeheerplannen, uit te voeren. De campagne zette in op een mentaliteitsverandering: gemeenten bewust laten kiezen voor biodiversiteit en hen daarbij de nodige ondersteuning bieden.

De SOLABIO-aanpak kort
Beekdalen: bron van biodiversiteit is n van de vier hefbomen of leidthemas van het project SOLABIO. Net zoals het globale project, heeft ook de hefboom Beekdalen: bron van biodiversiteit tot doel om de biodiversiteit in de grensregio Vlaanderen-Nederland te stimuleren en om bij te dragen tot een breed gedragen, beter toepasbaar biodiversiteitsbeleid. De klemtoon van Beekdalen: bron van biodiversiteit lag daarbij op het stimuleren van de biodiversiteit in en rond water. De aanpak volgt de algemene werkwijze van SOLABIO, waarbij de projectpartners: concrete maatregelen op het terrein realiseren en nieuwe technieken uitproberen om - samen met lokale actoren - de landschapswaarden en de biodiversiteit in het agrarisch gebied te verhogen. kennis en ervaringen uitwisselen om de bestaande werkwijzen te verbeteren, beter samen te werken met de lokale actoren en kansen voor de toekomst te detecteren.

Landschap, Regionaal Landschap Dijleland (RLD), Regionaal Landschap Zuid-Hageland (RLZH), Regionaal Landschap Lage Kempen (RLLK), Stichting het Limburgs Landschap, Provincie Antwerpen, Stichting Instandhouding Kleine Landschapselementen (IKL), Brabant Water NV, Bosgroep Zuid Nederland, Regionaal Landschap NoordHageland (RLNH) en Provincie West-Vlaanderen Deze partners voerden in totaal 18 acties uit, verspreid over 40 locaties. Ook in andere hefbomen werden acties rond water uitgevoerd. Zo hebben drie SOLABIO-partners in het kader van de hefboom Soorten aan de Rand zeven poelen, twee vennen en n vijver aangelegd of hersteld. Binnen de hefboom Boer en Natuur hebben zes SOLABIO-partners samen 98 poelen en 3 400 meter sloten aangelegd of geruimd. Over alle hefbomen heen werden:

153

Poelen hersteld of aangelegd Vennen hersteld Vijvers geherprofileerd Beek geherprofileerd Sloten hersteld Waterspaarbekken aangelegd Maaiveld verlaagd en geplagd
K. Horckmans

Maatregelen op het terrein


Enkele cijfers
Binnen de hefboom Beekdalen hebben vijftien organisaties gewerkt aan het versterken van biodiversiteit in beekdalen, vijvers, vennen en poelen: Natuurpunt Beheer vzw, Waterschap Roer en Overmaas, Stichting Natuurdoeltreffend, vzw Kempens Landschap, Brabants

9 14 431 m 3 400 m 1 12,8 ha

Een kijk op de maatregelen


Hoe leggen we het beste nieuwe poelen aan voor amfibien? Hoe geven we de ijsvogel opnieuw een kans om te broeden? Wat kunnen we doen om weer stroomminnende vissoorten in onze beken te krijgen? Deze en nog veel meer vragen borrelden in SOLABIO op. We stellen hier een greep voor uit het grote aanbod aan acties en experimenten. Eerst komen maatregelen aan bod om de basiskwaliteit van stilstaand en stromend water te verbeteren. Daarna lichten we de ervaringen toe van partners die soortgerichte maatregelen hebben uitgetest.

Provincie Antwerpen

Maatregelen en in rond stromend water


Het waterbeheer van de afgelopen decennia heeft de natuurwaarde van waterlopen danig aangetast. Waterlopen werden rechtgetrokken om het water sneller af te voeren en landbouwgronden werden droog gehouden door een netwerk van grachten. Bochten werden afgesneden, en er werden stuwen, sluizen en andere kunstwerken gebouwd. De rivier verloor haar ruimte, waardoor de kans op wateroverlast in stroomafwaarts gelegen gebieden danig is toegenomen. Voor de biodiversiteit zijn deze ingrepen evenmin een goede zaak. De structuurkwaliteit van de waterlopen is immers aangetast. Stuwen en sluizen vormen een obstakel voor vissen, die niet meer van het ene leefgebied naar het andere kunnen zwemmen.

De inzichten van het waterbeheer zijn intussen veranderd. Tegenwoordig gebeuren er heel wat inspanningen om het water ruimte te geven, de waterlopen ecologisch in te richten en vismigratieknelpunten op te lossen. Toch ligt er nog werk op de plank om de natuurlijke soortenrijkdom van de beeklandschappen te herstellen. In SOLABIO werden maatregelen getroffen om de structuur van waterlopen te herstellen en om vismigratieknelpunten op te lossen. Enkele partners zetten ook in op communicatie om zo andere actoren over de streep te trekken.

paren en hun eitjes afzetten. Geschikte paaiplaatsen zijn rijk aan water- en oeverplanten en liggen in de luwte, zodat het water in het voorjaar er snel opwarmt. Heel wat vissen zoeken er in de lente een onderkomen. Wat deed SOLABIO voor de structuurkwaliteit? Slechts enkele SOLABIO-projecten focusten op stromend water of beken: in totaal werd er 431 meter beek geherprofileerd. Op het eerste zicht lijkt dit resultaat maar beperkt. Projecten aan waterlopen zijn echter vaak nogal complex en vergen veel voorbereidingstijd. Ook is er meestal afstemming nodig met meerdere partijen en zijn de vergunningen moeilijker te verkrijgen. Dat maakte het bijna onmogelijk om een goed project van in de planfase volledig tot uitvoering te brengen binnen de looptijd van een Interreg-project als SOLABIO (3 jaar). De campagne Biodiversiteit lokaal BEkeKEN is echter een mooi voorbeeld waar gewerkt werd aan de structuur van waterlopen (zie case p. 34). Met deze campagne wil de provincie Antwerpen samen met de gemeenten de biodiversiteit in beekvalleien verhogen. Met de acties die eruit voortvloeien, krijgen verschillende dier- en plantensoorten nieuwe kansen, denk maar aan de kamsalamander, de rivierdonderpad, de ijsvogel, de bosbeekjuffer, het zomerklokje, enzovoort. In de gemeente Borsbeek (provincie Antwerpen) herprofileerde Kempens Landschap vzw de oevers van een waterpartij en verbreedde eveneens de oevers van een beek. Deze actie komt aan bod in de case op pagina 20.

Natuurpunt Beheer legde in het natuurreservaat Sleepenbroek (Alken, Belgische Limburg) een zijtak aan de Herk aan als vispaaiplaats. En oever van de vispaaiplaats werd verhoogd aangelegd om als broedplaats te dienen voor de ijsvogel. Deze case wordt hieronder voorgesteld. (pagina 10).

Opheffen van vismigratieknelpunten


Hoogteverschillen in beken en rivieren werden vroeger genormaliseerd door stuwen te plaatsen die het waterpeil handhaven. Of het nu veel of weinig regent, het waterpeil blijft daardoor hetzelfde. Vooral landbouwers zijn gebaat bij een constant grondwaterpeil. Een groot nadeel van die stuwen is echter dat vissen en andere waterdieren ze niet kunnen passeren. Vissen die een jaarlijkse trek houden, kunnen daardoor de rivier niet opzwemmen. Hoe kan dit verholpen worden? Dat kan door stuwen te verwijderen of door een bypass te voorzien, waar vissen tegen de stroom in kunnen doorzwemmen. St ro o m m i n n e n d e v i ss o o r te n , zo a l s b e e k p r i k , rivierdonderpad, serpeling, kopvoorn, zeeforel en zalm, profiteren hiervan. In Nederlands Limburg herstelden de SOLABIOpartners Waterschap Roer en Overmaas en Stichting Natuurdoeltreffend de morfologie en de connectiviteit van de Vlootbeek met de Roer. Op die manier wilden de partners nieuwe habitats ontwikkelen en bedreigde beekvissen opnieuw migratiemogelijkheden bieden. Deze case wordt ook op de volgende pagina beschreven.

Herstructureren van de waterloop


Hermeanderen. Veel beken zijn in het verleden rechtgetrokken en genormaliseerd. De dynamiek die bij een natuurlijke beek hoort, ging daardoor verloren, en de biodiversiteit kreeg een opdonder. Daar waar het kan, is het belangrijk om de beek weer de ruimte te geven om haar eigen loop te zoeken. De structuur wordt dan weer gevarieerder n er kan meer water geborgen worden. Rond sterk meanderende beken ontstaan steilranden, waar bijvoorbeeld ijsvogel en oeverzwaluwen van profiteren. Oeverinrichting. Veel beken zijn hun natuurlijke oevers kwijt. Die zijn vaak verhard en rechtgetrokken, terwijl planten en dieren juist natuurlijk hellende, groene oevers nodig hebben. Paaiplaatsen voor vissen. Vispaaiplaatsen zijn goed voor de variatie in het visbestand. Het zijn ondiepe plekken in het water, waar vissen ongestoord kunnen

Provincie Antwerpen

Case vispaaiplaatsen

Nieuwe kansen voor de ijsvogel


E. Castermans

Paspoort
Wat? Aanleg van een vispaaiplaats Doel? Creren van een geschikte broedgelegenheid voor de ijsvogel Trekker Natuurpunt Beheer vzw In samenwerking met Natuurpunt Alken, Gemeente Alken, Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren, Bekkencordinator van de Demervallei.

Aan het woord: Esther Castermans (consulente Natuurplanning regio Zuid-Limburg)


Waarom startte Natuurpunt Beheer dit project? De ijsvogel werd al verschillende keren gezien in de onmiddellijke omgeving van het natuurreservaat Sleepenbroek (Alken, Belgisch Limburg). Dit natuurreservaat grenst aan de Herk, een waterloop van eerste categorie. Door ruimingen van vele jaren heeft deze rivier een hoge oeverwal. Goede structuurkenmerken, zoals meanders, schuine oevers en pool-riffle patronen, ontbreken. Kortom, er zijn weinig paaimogelijkheden voor vissen. Door een vispaaiplaats aan te leggen, wilde Natuurpunt dit probleem oplossen. De vispaaiplaats zou op n oever aangelegd worden, schuin oplopend zodat er waterplanten kunnen groeien. De andere oever zou verhoogd aangelegd worden, zodat de ijsvogel er zijn nest kan maken. De waterstand in de vispaaiplaats zou geregeld kunnen worden via een schot aan de inlaat. Er is ook een overloop voorzien via een buis. Hoe werd het project aangepakt? Voor de aanleg van de vispaaiplaats moest Natuurpunt eerst een stedenbouwkundige vergunning en een machtiging voor een wijziging van een eerste categorie waterloop verkrijgen. We gingen op het terrein met de bevoegde instanties (het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) en de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM)) om onze plannen te schetsen. In eerste instantie waren de overheden positief, maar toch kregen we geen vergunning. Er werd nogmaals vergaderd en met de nodige extra argumentatie aanvaardde het ANB toen het oorspronkelijke voorstel wl. De vergunning en machtiging werden verkregen.

M. Meijer zu Schochtern

Contact Natuurpunt Beheer, Coxiestraat 11, 2800 Mechelen, Tel 00 32 15 29 72 20, esther.castermans@natuurpunt.be

Vooraleer de werken van start gingen, werden er ook bodemstalen onderzocht. Toen bleek dat de bovenste dertig centimeter grond niet vervuild was en dus vrij getransporteerd kon worden. De onderste lagen waren echter wel verontreinigd, met een zwaar metaal. Dit is vermoedelijk te wijten aan eerdere overstromingen van de Herk in de vallei. Een extra test wees echter uit dat het metaal niet uitloogbaar was, zodat de grond ook als bouwstof gebruikt kon worden. Wat hebben jullie met het grondoverschot gedaan? Initieel voorzagen we dat er veel grond zou over zijn. Tijdens de graafwerken merkte de aannemer echter een groot hoogteverschil op tussen de oeverwal en de natuurlijke hoogte van het terrein. Er was dus net voldoende grond om de paaiplaats aan te leggen zoals we dat wilden. Er moest geen grond afgevoerd worden. Voor de stedenbouwkundige vergunning werd geen hoogtemodel van het terrein gemaakt. Vandaar dat we het hoogteverschil op voorhand moeilijk konden inschatten.

Is er al een merkbaar resultaat? Op het einde van het project werden de eerste foeragerende ijsvogels al opgemerkt.

Dos & donts:


Neem tijd voor overleg met de bevoegde instanties. Houd rekening met de mogelijkheid dat de grond vervuild is. Dit kan de kostprijs van je project sterk verhogen. Maak voorafgaand aan grote werken een hoogtemodel van het terrein op, zodat je niet voor verrassingen komt te staan in verband met het grondverzet.

10

11

Case vismigratie

Nieuwe migratiekansen voor de bedreigde beekvissoorten


kans om de effecten van dergelijke habitatverbeterende maatregelen grondig in kaart te brengen.

resulteerde in doeltreffendere bemonsteringen, een betere kennisoverdracht en een groter draagvlak. Jullie project verliep in fasen. Hoe ging dat? We kunnen drie fasen onderscheiden. Tijdens de eerste fase, in 2009, werden de herstelmaatregelen in de Vlootbeek uitgevoerd voor stromingsminnende vissoorten. Er werden ook twee vispassages aangelegd en we voerden een nulmeting van de visfauna uit. Nog in 2009 hebben we het functioneren van de vispassages onderzocht, evenals de nieuw aangelegde n onveranderde habitats in de Vlootbeek als paai- en opgroeiplaats voor soorten zoals rivierdonderpad, serpeling, sneep, zee- en rivierprik. In 2010 en 2011 hebben we dan de monitoring uitgevoerd van de visfauna in de nieuw aangelegde n onveranderde habitats in de herstelde Vlootbeek. In de laatste fase ten slotte voerden we een eindevaluatie uit van het project. Hoe reageerde het visbestand? Van augustus 2009 tot en met mei 2011 hebben we visstandbemonsteringen in de Vlootbeek uitgevoerd. In totaal zijn 11.812 exemplaren gevangen, verdeeld over 36 soorten. Van deze 36 soorten zijn er zeven beschermd door de Flora- en Faunawet: kleine modderkruiper, rivierdonderpad, Europese meerval, beekprik, bittervoorn, elrits en rivierprik. Het bermpje is in 2010 opgenomen in de Visserijwet en is niet meer beschermd door de Floraen Faunawet. We vingen in totaal negen soorten van de Rode Lijst van zoetwatervissen, namelijk beekprik, barbeel, sneep, kopvoorn, serpeling, winde, elrits, bittervoorn en beekforel. Een groot deel van de aangetroffen soorten zijn dus beschermde en bedreigde vissoorten. Het staat daarmee al vast dat de Vlootbeek een zeer hoge ecologische waarde heeft voor deze beek- en riviervissen.

Enkele soorten zijn er zelfs vrij algemeen (kopvoorn, rivierdonderpad, serpeling en sneep). Bermpje bleek de meest algemene vissoort in de Vlootbeek te zijn, gevolgd door blankvoorn en riviergrondel (Figuur 1). Zelfs enkele voor Nederland zeldzamere vissoorten maakten een substantieel deel uit van de visgemeenschap (rivierdonderpad, kopvoorn, sneep en serpeling). Voor alle vissoorten namen we een aanzienlijke stijging waar in aantal vissen per 100 meter bemonsterd beektraject. De exoten zijn in mindere mate toegenomen. In 2011 zijn alleen zonnebaars, blauwband, goudvis en marmergrondel aangetroffen. In 2010 is ook n exemplaar van graskarper gevangen. Echter, op dit moment is een aantal exoten in de Maas aan een opmars bezig. De soorten breiden zich explosief uit en zullen zich mogelijk ook in de Vlootbeek gaan vestigen (van Kessel et al., 2011). Het gaat om zwartbekgrondel, Kesslers grondel en Pontische stroomgrondel. Vanzelfsprekend profiteren exoten ook van de grotere connectiviteit tussen en binnen watergangen. Toekomstige monitoring moet dit verder uitwijzen en kan eventuele effecten in beeld brengen. Kortom: de Vlootbeek herbergt een zeer rijke visfauna, met zeldzame en bedreigde soorten. In de twee jaar na de ingrepen is al een stijging te merken van het aantal vissen n vissoorten. Het totale aantal gevangen vissen lag in een eerdere bemonstering (2003) op 705 en in 2011 op 4364. Hoewel over een verschillende afstand bemonsterd werd, is de toename toch spectaculair. Bovendien ving men in 2003 slechts 15 soorten, tegenover 36 soorten in 2011. Van een aantal soorten in 2011 is wel slechts n of enkele exemplaren gevangen, bijvoorbeeld van zalm, Europese meerval, elrits, pos, graskarper, brasem en kolblei. Maar ook in 2003 was dit bij een aantal vissoorten het geval.

Natuurbalans-Limes Divergens

Paspoort
Wat? Herstellen van de morfologie en de connectiviteit van de Vlootbeek met de Roer. Doel? Ontwikkelen van nieuwe habitats en migratiemogelijkheden voor bedreigde beekvissoorten in Limburg (Nederland). Trekker Natuurbalans - Limes Divergens BV In samenwerking met Citaverde College van Roermond, VBC Roer, Arbeitsgemeinshaft Lachs und Meerforelle 2010 Nordrhein-Westfalen, Natuurbalans Limes Divergens BVHaspengouw en Voeren, Bekkencordinator van de Demervallei.

Een vergelijkbaar migratieproject wordt sinds 2009 uitgevoerd in de Roer, met de vistrap die de Hambeek verbindt met de Roer. Op initiatief van het Waterschap wordt de visoptrek hier gemonitord. Naar verwachting zullen stroomminnende (trek)vissoorten, zoals onder meer beekprik, rivierdonderpad, serpeling, kopvoorn, zeeforel en zalm, direct van de maatregelen profiteren. Zo is vastgesteld dat grote zalmen en adulte zeeprik de Roer opnieuw optrekt. Wie was bij het project betrokken? Het Waterschap Roer en Overmaas en de Stichting Natuurdoeltreffend hebben het onderzoek uitgevoerd samen met een grote groep vrijwilligers en enkele professionals. De vrijwilligers waren afkomstig uit het uitgebreide netwerk van beide organisaties. De inbreng van het Citaverde College uit Roermond, de VBC Roer en Arbeitsgemeinschaft Lachs und Meerforelle 2010 Nordrhein-Westfalen verdienen speciale aandacht. Medewerkers van de VBC Roer en de Arbeitsgemeinschaft waren steevast aanwezig wanneer er bemonsteringen werden uitgevoerd, terwijl het Citaverde College bij elke visbemonstering met een grote groep studenten op het appel was. Omdat de bemonsteringen zijn uitgevoerd met professionele apparatuur, hebben we de hulp ingeroepen van Natuurbalans Limes Divergens BV, een onderzoeksbureau met een zeer grote ervaring op het gebied van vis. Bij elke bemonstering waren twee professionele onderzoekers van het bureau aanwezig. Waarom is het in zulk project interessant om samen te werken met scholen? De hulp van het Citaverde College werd zeer op prijs gesteld. De school was zo enthousiast dat er ook colleges over visherkenning, -onderzoek en -migratie zijn gegeven. Deze colleges werden gegeven door Natuurbalans Limes Divergens BV. Ook de studenten zelf gaven presentaties over vissen. Kortom, de samenwerking

Contact Natuurbalans - Limes Divergens BV, Postbus 31070, 6503 CB Nijmegen, Tel: 00 31 24 3528882, vankessel@natuurbalans.nl

Aandeel in percentage

Aan het woord: Nils van Kessel, (Stichting Natuurdoeltreffend) en Rob Gubbels, (Waterschap Roer en Overmaas)
Waarom dit project? Enerzijds wilden we met de hermeandering van Vlootbeek opnieuw natuurlijke leefplekken in het stroomgebied creren. Anderzijds konden stroomminnende en vaak bedreigde vissoorten de Vlootbeek vanaf de Maas tot het Reigelsbroek niet meer optrekken. Daarom wilden we de migratiebarrieres in de monding en de benedenloop wegwerken. Voor de Stichting Natuurdoeltreffend en Waterschap Roer en Overmaas was dit een uitgelezen

Meest voorkomende vissoorten 30 25 20 15 10 5 bermpje blankvoorn riviergrondel rivierdonderpad kopvoorn baars serpeling zeelt winde sneep 0

Natuurbalans-Limes Divergens

Figuur 1

Aantalspercentage van de meest voorkomende vissoorten in de vlootbeek anno 2011. Alleen de vissoorten met een aandeel van > 0,5 % staan weergegeven.

12

13

locaties op basis van bestaande waarnemingen. In totaal werden zeven nieuwe poelen aangelegd. Nederlands Limburg heeft door Bosgroep Zuid Nederland een project laten uitvoeren om kalkgebonden pionierbiotopen te herstellen en het leefgebied van soorten die daaraan gebonden zijn, uit te breiden. Er werd een begrazingsbeheer opgestart en er werden basisleefplekken aangelegd voor de geelbuikvuurpad en de vroedmeesterpad. Het terrein doet op die manier dienst als stapsteen tussen de leefgebieden in het Noordelijke Geuldal, Bemelerberg en Groeve t Rooth. Al deze gebieden behoren tot het Natura 2000-netwerk. Daarnaast heeft Natuurpunt Beheer gewerkt aan het verbeteren van het biotoop voor de vinpootsalamander in de Bosbeekvallei (Opglabbeek, Maaseik), een natuurgebied dat door Natuurpunt wordt beheerd.

Om de populatie van de vinpootsalamander te kunnen behouden werden vijf nieuwe poelen aangelegd en twee bestaande poelen hersteld. Daarnaast werd de Kreeftenbeek die het gebied doorkruist geherprofileerd zodat een moeraszone ontstond en een barrire voor amfibien werd weggewerkt. Geleerde lessen over de aanleg van nieuwe poelen Er bestaat heel wat literatuur over de aanleg van poelen. Bijvoorbeeld op de website van RAVON (Reptielen Amfibien Vissen Onderzoek Nederland, www.ravon. nl) is heel wat interessante informatie te vinden voor wie poelen wil aanleggen. Toch bleek uit SOLABIO dat er nog heel wat vragen zijn, zelfs bij professionals, over de aanleg van poelen.

H. Bussink

Maatregelen in en rond stilstaand water


Niet alleen de ecologische waarde van waterlopen is de laatste decennia sterk achteruitgegaan, ook in en rond vijvers, vennen en poelen kreeg de natuur het hard te verduren. Vijvers werden vaak gebruikt voor (priv)recreatie: ze kregen steile oevers aangemeten en werden omringd door gazon en bloemperken. Ook het gebruik van poelen is veranderd. Zo drinkt het vee tegenwoordig vaker uit een automatische drinkbak dan uit een poel. Doordat ze geen nut meer hebben, worden poelen vaak niet meer beheerd, ze groeien dicht en verlanden. P o e l e n d i e to c h ove r b l i j ve n , ke n n e n a n d e re bedreigingen. Zo bevat het grond- en oppervlaktewater dat een poel voedt vaak zeer veel voedingsstoffen, waardoor hoogproductieve plantensoorten gaan domineren en algenbloei kan optreden. Heel wat soorten kunnen daardoor niet overleven. Ook verdroging, door versnelde afvoer en onttrekking van grondwater, vormt een bedreiging voor poelen. Nog een probleem is dat

gentroduceerde soorten de inheemse soorten gaan overheersen. Om dit alles tegen te gaan, wilden de SOLABIO-partners nieuwe poelen aanleggen, maar ook bestaande wateren in ere herstellen.

Aanleg van nieuwe poelen


Binnen de hefbomen Boer en Natuur en Soorten aan de rand werden er poelen aangelegd, opgeschoond en hersteld. In het totaal werden in SOLABIO zon 150 poelen aangelegd of hersteld. Ongeveer 125 daarvan maakten deel uit van de acties van Boer en Natuur, als onderdeel van een groter project. Niet alleen afzonderlijke poelen werden aangelegd, maar ook groepen van poelen. Deze acties zijn relatief eenvoudig en leveren snel resultaat. Veel van de projecten zijn uitgevoerd voor een of meerdere specifieke amfibiesoorten. Voor de kamsalamander heeft het RLD een actie opgezet om particulieren en landbouwers te overtuigen om poelen op hun perceel te laten aanleggen of herstellen. Er werd gericht gezocht naar geschikte

T. Rijvers

14

15

Uit de ervaringen van de projectpartners kunnen de volgende lessen getrokken worden: 1. Bekijk het geheel. Om amfibienpopulaties in stand te houden, moet vermeden worden dat ze gesoleerd geraken. Er is dus nood aan een netwerk van poelen, die dicht genoeg bij elkaar liggen. Op die manier zijn genetische uitwisseling en kolonisatie (migratie van de ene poel naar de andere) mogelijk. Een groep dieren die gesoleerd leeft, loopt veel meer risico om uit te sterven, bijvoorbeeld door ziekte of lokale vervuiling. De meeste amfibien blijven echter binnen een straal van een kilometer rond hun voortplantingspoel en dat houdt risicos in. Een landschap met voldoende natuurlijke verbindingen, zoals poelen en houtkanten, is nodig om migratie toe te laten. 2. Nood aan maatwerk. Over wat nu juist de beste benadering is voor de aanleg van een poel, bestaat er heel wat discussie. In de loop van SOLABIO werd dan ook meer en meer duidelijk dat er geen standaard werkwijze is om poelen aan te leggen. Het komt er

dus op aan om goed in te spelen op de specifieke uitgangssituatie. 3. Nieuwe versus bestaande poelen. Het is een nobel plan om nieuwe poelen aan te leggen, maar er moet ook aandacht zijn voor bestaande poelen. Nieuwe poelen worden vaak onvoldoende gemonitord en opgevolgd. Onbeheerde poelen groeien na verloop van tijd dicht, waardoor hun uiteindelijke waarde voor de natuur geringer wordt. Het is daarom goed om, naast de aanleg van nieuwe poelen, in eenzelfde gebied ook te focussen op herinrichting van bestaande poelen. 4. Garanderen van regulier beheer. Om het beheer na aanleg te garanderen, is het belangrijk om vr de aanleg van een nieuwe poelen goede afspraken te maken met de eigenaars en een contract af te sluiten over het onderhoud van hun poel. Organisaties die poelen aanleggen, moeten ook onderling afspraken maken en afstemmen over de inhoud van dergelijke contracten, zodat gelijkaardige afspraken gemaakt kunnen worden. Een aanbeveling van SOLABIO is dat het zinvol kan zijn om per regio een soort poelenonderhoudsteam op te richten dat betaald wordt door particulieren om hun poelen te onderhouden en open te houden. Eigenaars worden eraan herinnerd dat het tijd is om hun poel te onderhouden en kunnen, indien ze de werken niet zelf kunnen uitvoeren, tegen betaling beroep doen op een onderhoudsteam. 5. Belangrijk: visvrij maken n houden van de poel. Om het risico op visbesmetting te vermijden, is het aan te raden de poel zo aan te leggen dat besmetting vanuit de omgeving beperkt wordt. Zo is het bijvoorbeeld niet aan te raden om poelen voor amfibien aan te leggen in overstromingsgebied. Daarnaast moet de poel visvrij worden gehouden. 6. Breed sensibiliseren versus gericht werken. Als je als organisatie een poelenproject opzet, bestaan er twee werkwijzen. Je kunt werken met een oproep (breed sensibiliseren). Die aanpak is echter minder geschikt als je specifieke soorten wilt stimuleren. In dat geval spreek je beter de eigenaars (in een gebied waarvan je weet dat de soort er voorkomt) rechtstreeks aan. 7. Bij soortgericht werken moet de soort al aanwezig zijn. Het heeft geen zin om een soortgericht poelenproject op te zetten als de soort die je beoogt, niet aanwezig is in het gebied. Er is minstens een kleine populatie nodig om een kansrijk project te kunnen opzetten. Gebruik dus verspreidingsgegevens om je actie te plannen.

T. Rijvers

8. Combinatie van voortplantings- en landbiotoop. Poelen en waterlopen zijn in het voorjaar onmisbaar als voortplantingsplaats voor amfibien (kikkers, padden en salamanders), maar deze soorten brengen ook een groot deel van het jaar op het land door. Daarnaast hebben veel amfibien ook een landbiotoop nodig om te overwinteren. De meeste amfibien blijven binnen een straal van n kilometer rond hun voortplantingspoel. Dat betekent dus dat ook het omliggende landschap voldoende natuurlijke structuren moet bevatten. Denk maar aan heggen, houtwallen, bossen. Verbindingen, zoals sloten en houtkanten, zijn ook nodig om migratie toe te laten. Bovendien kunnen houtwallen en heggen, zeker als de onderlaag rommelig is, een goede schuilplaats bieden voor amfibien. Onder meer uit de cases van Brabants Landschap (p. 18) en Stichting het Limburgs Landschap (p. 30) is gebleken dat het landbiotoop vaak onvoldoende aandacht krijgt en dat het resultaat van de ingreep dan kan uitblijven.

9. Rekening houden met waterkwaliteit en bodemgesteldheid. Waterkwaliteit en bodemgesteldheid zijn belangrijke parameters om mee rekening te houden als een ven of poel wilt aanleggen. In de praktijk blijkt dat dit te weinig gebeurt, en dat leidt tot waardeloze poelen. Een nutrintenonderzoek kan zinvol zijn om te bepalen hoeveel bodem verwijderd moet worden. 10. Verschillende kleine poelen versus n grote? Tussen de verschillende SOLABIO-partners heerste verdeeldheid over wat het beste is: verschillende kleine poelen of n grote. Door verschillende poelen aan te leggen kan je meer variatie creren (ondiepe droogvallende poelen, diepe poelen die minder gemakkelijk droogvallen) en verspreid je het risico op visbesmetting. Andere partners verkiezen dan weer n grote poel met veel topografische variatie zodat ook hier delen droog vallen en andere nat blijven.

M. Meijer zu Schochtern

16

17

Case aanpassen landbiotoop

Poelen en braamstruweel voor boomkikker en kamsalamander

Dos & donts:


Gebruik voor de aanleg van braamstruweel wilde braam uit het gebied. Meestal is er voldoende materiaal voor handen. Je bent er dan zeker van dat de bramen zullen aanslaan en sneller zullen uitgroeien. Houd bij nieuwe aanplant voldoende ruimte tussen de aanplant en het raster. Zo kan ook op die plaatsen struweel tot ontwikkeling komen.

H. Bussink

Paspoort
Wat? Aanleg van een aantal poelen en braamstruweel in de gebieden de Mortelen (gemeente Oirschot), Valkenhorst (gemeente Valkenswaard), De Brand (gemeente Udenhout) en de Leemkuilen (gemeente Haaren). Doel? Vergroten en verbeteren van het leefgebied van boomkikker en kamsalamander. Trekker Brabants Landschap

Aan het woord: Arjen Simons


Waarom is Brabants Landschap met dit project begonnen? Het natuurgebied de Brand van Brabants Landschap is een van de belangrijkste gebieden voor de boomkikker in Noord-Brabant. Brabants Landschap draagt met dit gebied dus een grote verantwoordelijkheid voor het voortbestaan van de boomkikker, en wil het gebied zo goed mogelijk inrichten. Bovendien wordt de boomkikker in Noord-Brabant geherintroduceerd, onder meer in de gebieden de Mortelen en Valkenhorst. Als gevolg van een geschiktheidsscan is het wenselijk om nog enkele maatregelen te treffen om ook deze gebieden in te richten naar de behoefte van de boomkikker. Hoe gingen jullie te werk? In de Brand is een aantal poelen gegraven en is een stuk bos gekapt om een corridor aan te leggen in het natuurgebied. Ook in de Mortelen zijn poelen gegraven en is er (braam)struweel aangelegd. Omdat het van belang is om wilde braam aan te planten en geen zogenaamde cultivar, is er voor gekozen om braam elders in het gebied uit te steken en vervolgens in te planten. Is er al een merkbaar resultaat? De poelen zijn pas aangelegd en vooral in de Mortelen is men nog maar pas begonnen met de herintroductie van de boomkikker. Het is dus te vroeg om nu al resultaten te zien. Wel merken we dat de poelen zich goed ontwikkelen en het braamstruweel aanslaat.
M. Meijer zu Schochtern

Contact Brabants Landschap, Postbus 80, 5076 ZH Haaren, Tel. 0031 411 62 27 75, info@brabantslandschap.nl

18

19

Case aanleg vijvers

Landelijk gebied opgewaardeerd met waterpartij


oevers en het omringende grasland wordt uitgevoerd in samenwerking met de gemeente Borsbeek. Binnenkort wordt hiervoor een sociale tewerkstellingsinstantie aangesteld. Is er al een merkbaar resultaat? De werken vonden plaats in april 2011. Op echt merkbare resultaten is het voorlopig nog even wachten. De ingrepen op het terrein zijn natuurlijk al wel zichtbaar. De waterpartij en de verbreding van de oever van de beek zijn duidelijk te zien in het landschap. Gezien het landbouwverleden van de percelen was er deze lente en zomer een massale opkomst van ruigteplanten, zoals distels en netels. Daarom wordt er de volgende jaren tweemaal per jaar gemaaid met afvoer. Op die manier worden nutrinten afgevoerd en wordt de verschraling van het gebied in de hand gewerkt. In de toekomst zal hier een soortenrijk grasland voorkomen, met soorten zoals zandblauwtje, gewone rolklaver, schapezuring, biggekruid, brem, hazepootje, duizendblad, echte koekoeksbloem, smalle weegbree, Ook op de dieren is het nog even wachten. Amfibien (kikkers, padden en salamanders) zijn tuk op zacht hellende oevers, de grillige, ruigere oevers trekken dan weer vooral libellen aan. Ook enkele watervogels (kleine karekiet, bosrietzanger, blauwe reiger, ) zullen hier hopelijk graag hun stek van maken. Het soortenrijke grasland trekt insecten aan wanneer het in bloei staat. De vestiging van al deze soorten heeft natuurlijk tijd nodig, maar er is veel kans dat er op korte termijn al resultaten zichtbaar zullen zijn.

K. Horckmans

Paspoort
Wat? Herprofileren van vijvers, aanleg van een ecologische waterpartij en de natuurtechnische inrichting van de Grensscheidingsbeek in Borsbeek. Doel? Opwaardering van het landelijk gebied in Borsbeek, zowel op ecologisch als op landschappelijk gebied (zachte recreatie). Trekker vzw Kempens Landschap In samenwerking met Gemeente Borsbeek

Aan het woord: Griet Limet, (projectmedewerker vzw Kempens Landschap)


K. Horckmans

Waarom startte Kempens Landschap dit project? Het landelijke gebied in Borsbeek (provincie Antwerpen) was een monotoon landschap met vooral landbouw. De natuur- en belevingswaarde van het landschap zijn er eerder gering. Toch heeft het gebied met haar open ruimte en de aanwezigheid van water veel mogelijkheden voor natuur en landschap. Er was dus behoefte aan een visie. Hoe ging dat in zijn werk? Samen met de gemeente Borsbeek werkten we een visie uit, waarbij de oevers van de beek op een natuurtechnische manier zouden worden ingericht. Op enkele percelen langs de Grensscheidingsbeek die grenzen aan de Bouchoutsesteenweg en die tijdens een regenperiode telkens nat werden, zou een ecologische waterpartij worden aangelegd. Een betere inrichting van de oevers en de waterpartij zou op landschappelijk vlak een meerwaarde betekenen voor het gebied. De waterpartij is immers een aantrekkelijke blikvanger voor wandelaars en fietsers. Bovendien zijn deze werken ook goed voor de fauna en flora in het gebied. Door het aanleggen van zacht hellende oevers ontstaan er verschillende soorten milieus, die vele planten en dieren aantrekken: amfibien en libellen in de waterpartij en de beek, watervogels en insecten in het rondom liggende soortenrijke grasland, enzovoort.

Contact vzw Kempens Landschap, Peredreef 5, 2580 Beerzel (Putte), Telefoon: 00 32 15 22 82 33, griet.limet@skl.provant.be

K. Horckmans K. Horckmans

Dos & donts:


Begin op tijd om je deadline te kunnen halen. Het opmaken van de plannen, het verkrijgen van de vergunning en de werken zelf duren vaak langer dan vooraf gepland.

Voor de opmaak van de inrichtingsplannen werd een beroep gedaan op het studiebureau Antea Group uit Antwerpen. De werken werden uitgevoerd door de firma Van Raak bvba uit Weelde. Het beheer van het ven, de

20

21

Herinrichting van bestaande wateren


Wanneer je een bestaande poel of vijver wilt opknappen, zijn verschillende ingrepen mogelijk. De poel of vijver wordt dan uitgebaggerd en de oevers worden opnieuw ingericht. Een andere maatregel is het vis- en exotenvrij maken van de poel of vijver. In SOLABIO kwamen beide aan bod. Opschonen, uitbaggeren en herprofileren van oevers. Om poelen en vijvers in stand te houden is regelmatig opschonen en uitbaggeren noodzakelijk, anders zal het open water vroeg of laat verlanden. Het opschonen is het verwijderen van planten, plantenresten en dergelijke. Bij het uitbaggeren wordt er bagger van de bodem verwijderd. Onderhoud van poelen en vijvers. vroeger versus nu. Vroeger gebeurde het onderhoud van kleine wateren altijd met de hand, waardoor de impact op de levensgemeenschap beperkt bleef. Dieren hadden de gelegenheid om te ontsnappen en (kleine)

delen van de vijver bleven altijd wel ongemoeid. Plantenmateriaal kon met de sloothaak verwijderd worden, baggeren gebeurde met de baggerbeugel. Dit traditionele onderhoud vindt nu vooral nog plaats door vrijwilligersgroepen. Moderne machinale methodes van opschoning en baggeren helpen wel het landschapselement in stand te houden, maar kunnen ten koste gaan van de natuurwaarde. Hier moet dus iets voorzichtiger mee opgesprongen worden. Het belang van natuurlijke oevers. Oevers vormen de overgang van water naar land en kunnen (naar gelang hun constructie) belangrijke gradinten vormen waarop zich een rijke oeverbegroeiing kan ontwikkelen. Dit draagt bij tot de verscheidenheid van natuur en landschap. Natuurvriendelijke oevers zijn oevers waarbij er naast de waterkerende functie nadrukkelijk rekening wordt houden met natuur en landschap. Een oever wordt natuurvriendelijker naarmate groepen planten en dieren die er van nature thuis horen, er voordeel van ondervinden.

Water- en oeverplanten. De aanleg van flauwe taluds en plasbermen langs waterlopen kan belangrijk zijn om wilde plantensoorten in stand te houden. Wat men tegenwoordig oeverplanten noemt, zijn in feite soorten die vroeger op uitgebreide schaal in vochtig en slecht ontwaterde schrale graslanden groeiden. Een voorbeeld hiervan is de dotterbloem. Water- en oeverplanten, zowel de soorten die boven het water uitgroeien als degene die onder water groeien, zijn essentieel als schakel in de voedselketen en in de levenscyclus van vele diersoorten. Bovendien spelen zij een belangrijke rol bij de verbetering van de waterkwaliteit van het oppervlaktewater. Schuilplaatsen. Sommige planten en dieren die in het water voorkomen, hebben plaatsen nodig op de oever waarin zij bijvoorbeeld kunnen schuilen. Ook kunnen kikkers en padden in ondiep water hun eitjes afzetten. Vis- en exotenvrij maken van vijvers In Nederland en Belgi wordt in veel stilstaande wateren, al dan niet clandestien, vis uitgezet. Dat is niet goed voor de amfibien, want vissen zoals stekelbaars, Amerikaanse zonnebaars en baars, eten hun eitjes of larven op. Karperachtigen, zoals brasem, karper en zeelt, maken het water dan weer troebel en zijn daardoor minder geschikt voor waterplanten waarop kamsalamander de eitjes afzet. Een andere bedreiging vormen (vaak gentroduceerde) woekerende waterplanten, zoals grote waternavel en parelvederkruid. Die planten groeien zo uitbundig uit tot dikke drijvende pakketten, dat ze het onderliggende water verstikken en ongeschikt maken voor andere soorten. In het project van RLLK (zie case p. 26) was n van de te herstellen vijvers besmet met exoten. De initiatiefnemer koos ervoor om die vijver op te geven en op te vullen. Het risico op besmetting in de andere vijvers, daalde daardoor. Soms is het dus beter om een poel te laten voor wat hij is, in plaats van er energie in te steken zonder dat je er resultaat voor in de plaats krijgt.

Wat deed SOLABIO? Het Regionaal Landschap Dijleland (RLD) heeft naast een vijverproject ook twee projecten uitgevoerd waarbij poelen werden aangelegd en opgeschoond. Speciale aandacht ging uit naar de doelsoorten vroedmeesterpad en kamsalamander. Twee veedrinkpoelen in het domein van Marnix in Overijse, aan de rand van het Zoninwoud, werden begin 2008 geruimd. De poelen waren gelegen op interessante locaties voor de vroedmeesterpad. Vr 1975 was de vroedmeesterpad in dit gebied nog vrij talrijk aanwezig. Momenteel komt er enkel nog een kleine relictpopulatie voor in een privtuin, op enkele honderden meters van de twee poelen. Door een specifieke inrichting van de directe omgeving van deze poelen wil RLD de kans op (her)kolonisatie verhogen en zo de paddenpopulatie opnieuw uitbreiden. In het kader van SOLABIO werden deze twee locaties verder ingericht in functie van de vroedmeesterpad en werd er ook naar extra geschikte locaties gezocht. Het Regionaal Landschap Lage Kempen (RLLK) zette een heel ander project op. Een cluster van zeven vijvers en een waterloop van tweede categorie werden in n project aangepakt. Door het creren van een integraal plas-drassysteem heeft RLLK een biotoop ontwikkeld die waterjuffers, libellen en kamsalamander moet aantrekken. Deze case (p. 28) leerde vooral dat een systeemaanpak de beste resultaten oplevert. Daarin zit ook een oplossing voor het afvoeren van grond. Dat is vaak een dure zaak, maar de grond op het terrein leggen, is niet altijd mogelijk. Het is goed om de mogelijkheden ruim op voorhand te onderzoeken en af te wegen.

T. Rijvers

22

23

Case herstelwerken aan vijvers

Een nieuw begin voor een verwaarloosde vijver


A. Pennings

herstel van de vijver komt dus verschillende soorten ten goede. De vijver en een deel van het omliggende park zijn in erfpacht genomen door de gemeente Kortenberg. Ze zullen in de toekomst gebruikt worden voor publiek recreatieve doeleinden, waarbij de bezoekers kunnen genieten van soortenrijkdom en het zicht op het water. De gemeente zal in de toekomst ook een educatief pad ontwikkelen in het park. Het herstel van de vijver draagt dus ook bij tot het draagvlak voor biodiversiteit en natuur. Waaruit bestonden de werkzaamheden precies? In het kader van SOLABIO werd de eerste fase van de herstelwerken van de vijver uitgevoerd. Een aannemer is aan de slag gegaan om er een reeks bomen te vellen rond de vijver. Hierdoor krijgt de vijver meer licht en minder afvallende bladeren te verwerken. Dat is goed voor het waterleven. Verder zijn er tien populieren gekapt, omdat de bomen kaprijp waren en dreigden om te vallen. Het terrein waar de populieren stonden, mag op een natuurlijke manier verbossen. In het najaar van 2011 heeft de gemeente de tweede fase van de werken uitgevoerd, namelijk het ruimen van de vijver. Later zal ook nog de watertoevoer en een sluisje hersteld worden. Is er al een merkbaar resultaat? Door het vellen van de bomen rondom de vijver valt er veel meer licht op het water. Met de slibruiming werden de oorspronkelijke contouren van de vijver hersteld en werd verlanding tegengegaan. Dat zal zelfs op korte termijn zeker een positief effect hebben.

Paspoort
Wat? Herstel van een verwaarloosde vijver Doel? Opkrikken van de ecologische en landschappelijke waarde van de vijver en zijn onmiddellijke omgeving. Trekker Regionaal Landschap Dijleland (RLD) In samenwerking met gemeente Kortenberg

Aan het woord: Annabel Pennings (RLD)


Waarom dit project? Middelgrote tot grote vijvers zijn een typisch landschapselement in het Dijleland. Vijvers komen meestal in complexen voor en maken vaak deel uit van historische domeinen. Hoewel de vijvers kunstmatig zijn aangelegd, herbergen ze ook heel wat natuurwaarden. Veel vijvers zijn echter niet onderhouden of dreigen te verdwijnen. Met herstel- en herinrichtingswerken willen we de ecologische en landschappelijke waarde van zulke vijvers en hun onmiddellijke omgeving herstellen. Soortengroepen zoals water- en moerasplanten, libellen, watervogels, amfibien, vleermuizen, ... zullen hiervan profiteren. Concreet hebben we herstelwerken uitgevoerd aan de vijver van de Abdij van Kortenberg. De abdijsite is een beschermd monument en is bekend van het befaamde Charter van Kortenberg, de eerste grondwet voor het hertogdom Brabant. Het was hier in de abdij dat Hertog Jan II van Brabant in 1312 het charter tekende. Waarom is de keuze op deze vijver gevallen? We kozen deze vijver om verschillende redenen: omwille van de ecologische en landschappelijke waarde en omwille van de kansen die hij biedt om het draagvlak voor ons werk te verbreden. De vijver wordt onder meer door verschillende soorten amfibien gebruikt als voortplantingsplaats. In het slib van de vijver werd ook een zwanenmossel gevonden, een soort die noodzakelijk is voor de voortplanting van Bittervoorn. Maar de vijver was zo sterk dichtgeslibd dat, indien er geen herstelwerken gebeurden, hij helemaal zou verdwijnen. Dankzij de herstelwerken kan het wateroppervlak ook een jachtgebied worden voor watervleermuis en ijsvogel. Het

Contact Annabel Pennings, RLD, Naamsesteenweg 573, 3001 Heverlee, tel. 00 32 016 40 85 58, annabel.pennings@rld.be

Welke goede of minder goede ervaringen hebben jullie opgedaan? We merkten dat het afsluiten van een langetermijnovereenkomst tussen twee partijen voor een erfpacht van een domein veel tijd in beslag kan nemen. Daarnaast is ook het aanvragen van een gebruikscertificaat en stedenbouwkundige vergunning complex en tijdrovend. Omdat andere SOLABIO-partners hetzelfde probleem kenden, werd een informatiebundel over certificaten en vergunningen ontwikkeld. Verschillende instanties werden bevraagd en er werden websites geraadpleegd. We organiseerden ook een workshop. De informatiebundel en de workshop waren verhelderend. Hopelijk kunnen in de toekomst zo een heleboel problemen voorkomen worden.

A. Pennings

Dos & donts:


Informeer je goed over de wetgeving rond gebruikscertificaten en stedenbouwkundige vergunningen vooraleer je de aanvraag instuurt. Raadpleeg de betrokken instanties vooraf, zodat je weet waarmee je rekening moet houden.

A. Pennings

24

25

Case weekendvijvers tot leven gewekt

Weekendvijvers tot leven gewekt


J. Fourneau

Ondanks het uitvoerige overleg en de dialoog bij de opmaak van de plannen, had het ANB bezwaren bij het inrichtingsplan en moesten er nogal wat aanpassingen gebeuren. Het gebrek aan afstemming tussen personen die de opmaak van de plannen begeleiden enerzijds en mensen die de vergunningsaanvraag moeten beoordelen anderzijds, vormde een knelpunt. Het project liep daardoor heel wat vertraging op. Aangezien de waterloop die verlegd moest worden een waterloop van tweede categorie is, werd uitvoerig overlegd met de provinciale dienst waterlopen. Zij maten het terrein op en gaven advies over het hoogteniveau van de nieuwe bedding en de stuwhoogte van de aan te leggen stuw.

Resultaten? Het is nog te vroeg om het effect van dit project op de aanwezige fauna en flora te zien maar het geheel mag er wel zijn. In de plaats van individuele, diepe vijvers is nu n complex van diepere waterhoudende delen en plasdrasse stukken ontstaan. Wij volgen de evolutie in het gebied op en kijken uit naar de eerste soorten die het gebied zullen koloniseren!

Dos & donts:


Een grondige voorbereiding en het overleg met alle betrokken partijen kosten tijd. Toch loont het de moeite, op voorwaarde dat de standpunten van de personen die eraan deelnemen ook werkelijk de standpunten zijn van de organisatie. Communicatie vr de werken is cruciaal. Op de gemeentelijke infosessie borrelden toch enkele bezorgde reacties van buurtbewoners op. Door hun vragen te beantwoorden, waren deze bezorgdheden blijkbaar weggenomen, want tijdens of na de werken kwam er geen reactie meer. Behoefte aan integrale samenwerking. Meer afstemming tussen bijvoorbeeld de natuursector en de waterbeheerders zou dergelijke integrale projecten nog kunnen vergemakkelijken en sterker maken. Nu moet je vooral per dienst overleg plegen; de diensten onderling doen dit niet rechtstreeks (in bijvoorbeeld gezamenlijk overleg). Het wegwerken van tegenstrijdige standpunten kan daardoor soms erg tijdrovend zijn voor de aanvrager (veel heen en weer geloop tussen de diensten). Rechtstreekse samenwerking en interactie zouden dit vergemakkelijken. Monitoring blijft moeilijk te garanderen na de uitvoering. Het zou erg interessant zijn om de ontwikkeling van dit gebied de komende jaren grondig op te volgen. Vrijwilligers kunnen dit opvangen, maar ook zij moeten gecordineerd worden. Kortom: er is behoefte aan een trekker. Een geslaagde actie werkt motiverend. De gemeente Ham heeft ondertussen een aanpalende vijver bij gekocht. Ze zal ook deze vijver inrichten om op die manier het hele gebied te versterken.

Paspoort
Wat? Ecologische inrichting van weekendverblijfvijvers van de gemeente Ham: afschuinen van oevers, verbinden met moeraszones, uitdiepen vijvers, verwijderen van visbestand en agressieve exoten. Doel? Versterken van de populaties waterjuffers, libellen en kamsalamander. Trekker Regionaal Landschap Lage Kempen (RLLK) In samenwerking met ANB, Natuurpunt Ham, gemeente Ham, provincie Limburg

Aan het woord: Joep Fourneau (RLLK)


Wat hield het project in? Dit project pakt een cluster van zeven vijvers en een waterloop van tweede categorie (provinciale bevoegdheid) te samen aan. De vijvers behoorden tot voormalige weekendverblijven, die eigendom zijn van de gemeente en het OCMW van Ham. De bedoeling was om de steile oevers van de vijvers schuin te maken en diepe en ondiepe zones aan te leggen. Bovendien wilden we de waterloop doorheen een van de vijvers leggen, opdat ook hier variatie zou ontstaan. Ook zou een van de vijvers op de waterloop aangesloten worden, om zodoende waterberging te creren en wateroverlast te voorkomen. Om te voorkomen dat de vijvers te snel droog vallen in droge periodes, werd ook een stuw geplaatst. Was het project bedoeld om bepaalde soort te stimuleren? Als symboolsoort werd de variabele waterjuffer gekozen: in 2006 heeft de gemeente Ham ze als adoptiesoort gekozen in het kader van het GALS-project (Gemeenten adopteren Limburgse soorten). Maar bij de ontwikkeling van het plan is ook rekening gehouden met andere soorten. Hoe verliep het project? Voor de opmaak van de inrichtingsplannen werd nauw samengewerkt met de eigenaars, het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) als vergunningverlenende overheid en lokale natuurkenners (vrijwilligers en professionelen van Natuurpunt). Met al deze partijen werd een totaalplan uitgewerkt voor dit gebied. Hierbij werd ook rekening gehouden met het onderhoud achteraf.

RLLK organiseerde ook een informatiemoment voor buurtbewoners, om ze op de hoogte te brengen van de toch wel ingrijpende kap- en graafwerkzaamheden. Via tijdelijke werfborden werd op het terrein duidelijk gecommuniceerd over de werken. Er waren geen klachten, maar wel enkele kritische vragen op het infomoment. En aannemer voerde de grote werken (kappen, graven en plaatsen van de stuw) uit, wat maakte dat alles erg vlot verliep. De kleinere werken (aanplant, aanleg vlonder) werden afzonderlijk uitgevoerd, na de grote werken.

Contact Regionaal Landschap Lage Kempen, Grote Baan 176, 3530 Houthalen-Helchteren, Tel: 00 32 011 78 52 59, joep.fourneau@rllk.be

V. Bos

26

27

Werken aan een specifieke soort


De aanleg en het herstel van waterpartijen kan bijdragen tot de algemene ecologische kwaliteit van het landschap. Daarnaast kunnen specifieke acties noodzakelijk zijn om welbepaalde soorten gericht te helpen. Binnen SOLABIO waren verschillende acties specifiek gericht op het herstel van het individuele soorten. Op verspreide locaties nabij de Chaamse Beek (provincie Noord-Brabant) leven kleine deelpopulaties vinpootsalamanders, levendbarende hagedissen en hazelwormen. Om de overlevingskansen van deze soorten te vergroten, heeft Natuurmonumenten gewerkt aan een verbeterde uitwisseling tussen de deelpopulaties. Doorheen een naaldbosplantage met enkele vennen werd een gevarieerde doorgang a a n g e l e g d . L a n g s e n ke l e n o g i n t e r i c h t e n akkerreservaten werden houtsingels aangelegd. Met deze maatregelen verhindert Natuurmomumenten dat de venoevers in het naaldbosperceel dicht groeien. De verbinding heeft daardoor meer kwaliteit gekregen, ook voor de vinpootsalamander. De aan te leggen verbindingszone zorgt ook voor een betere aansluiting op de omgeving van het verder gelegen Rondven. Ook het Kleine en Groote Meer in het Natura 2000gebied Brabantse Wal en het Grenspark De ZoomKalmthoutse Heide (Provincies Noord-Brabant & Antwerpen) zijn een toevluchtsoord voor vele amfibien. Het gaat om een beschermd gebied, aangewezen voor het behoud en de versterking van droge en natte heide, (zeer) zwak gebufferde vennen met begroeiingen uit het oeverkruidverbond en dwergbiezenklassen en het behoud van kamsalamander. Belangrijk voor de kamsalamander in dit project waren de wateren van de Leemputten. De voedselrijke Leemputten vormen namelijk het belangrijkste voortplantingsbiotoop
F. Van Bauwel

op een studie van Natuurpunt, waarbij de situatie van de kamsalamander in de provincie Vlaams-Brabant werd onderzocht. Het RLNH heeft verschillende bijkomende locaties onderzocht op hun geschiktheid voor kamsalamander, vuursalamander en groene kikker. Bovendien heeft het een reeks poelen kunnen aanleggen bij particulieren. SOLABIO-partner Kempens Landschap kocht in 2007 het ven Gorinberg in Retie aan. Dat ven (ongeveer n hectare groot) ligt in een laagte tussen beboste stuifduinen en is omgeven door heidebestanden. Ook enkele bospercelen in de onmiddellijke omgeving zijn eigendom van de vzw Kempens Landschap. Dit gebied heeft echter nood aan beheer. Het ven en de omliggende omgeving hebben potentieel een grote natuurwaarde en een waardevolle biodiversiteit: onder meer grondkorstmossen, veenbes, zonnedauw, klein blaasjeskruid, vochtige en droge heide, levendbarende hagedis, geelgerande watertor en rugzwemmers komen er voor. In samenspraak met de gemeente Retie heeft Kempens Landschap een uitgebreid bosbeheerplan en een studie van de waterhuishouding ontwikkeld. Op basis hiervan is een inrichtingsplan opgesteld om het ven open te maken en te houden, opdat de aanwezige natuurwaarden opnieuw volop kunnen ontwikkelen. Verder zijn ook maatregelen getroffen om de heiderestanten naast het ven te herstellen.

Soorten herintroduceren
Het herintroduceren van soorten is in Nederland en Vlaanderen een controversieel onderwerp. Bij onoordeelkundige herintroductie is de kans immers groot dat de verplaatste dieren vrij snel sterven of problemen veroorzaken. Daarom moet dit instrument met grote omzichtigheid gehanteerd worden. In Nederland bestaat er een gestructureerd kader voor de herintroductie van soorten. Binnen dat kader hebben een aantal Nederlandse SOLABIO-partners hier rond gexperimenteerd. In Noord - en Midden-Limburg nam Stichting het Limburgs Landschap het initiatief om de knoflookpad te herintroduceren. Een gespecialiseerd bureau werd ingeschakeld om een diepgaande studie te maken, vooraleer deze zeldzame paddensoort werd verplaatst. Deze actie komt uitgebreid aan bod als case op p. 30. In het kader van het project Vreebos in Nederlands Limburg heeft de Stichting het Limburgs Landschap boomkikkers uitgezet na de aankoop en natuurlijke herinrichting van een groot vennen- en heidegebied. De inrichting van zowel de overwinterings-, overzomeringsals voortplantingsplaats kreeg daarbij aandacht. Pas nadat het gebied geschikt was gemaakt voor boomkikker, werden er juveniele kikkers uitgezet. Op termijn zal er een regulier beheer plaatsvinden.

voor een gesoleerde populatie kamsalamanders. Als gevolg van grootschalige verlanding met onder andere lisdodde, dreigen de putten hun functies als voortplantingsbiotoop te verliezen. Door de vijvers gefaseerd en cyclisch op te schonen, kan dit voorkomen worden. Brabant Water NV heeft zich in het kader van SOLABIO toegelegd op het herstel van een voormalig ven om een populatie van heikikker te versterken. In het gebied Groote Heide lagen kansen om het leefgebied voor de heikikker te vergroten, en zodoende deze, maar ook andere soorten in het gebied duurzaam in stand te houden. De Provincie Noord-Brabant heeft in haar natuurplannen de landbouwenclave van het voormalig Groot Huisven aangeduid als potentieel gebied voor natuurontwikkeling. Het doel daarvan was vooral het herstellen van het oorspronkelijke ven met zijn kenmerkende vegetatie, waaronder oeverkruid. De focus van de SOLABIO-actie was om een beter (voortplantings)habitat te creren voor de heikikker. De oorspronkelijke, voedselarmere en plaatselijk nattere situatie moest hiertoe hersteld worden. De basis voor deze actie is onder meer beschreven in het soortenbeschermingsplan voor de heikikker, opgesteld in opdracht van Provincie Noord-Brabant en het Natuurbeheerplan voor de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur van Nederland. Omwille van administratieve procedures gekoppeld aan het reglement van Interreg, kon het project helaas niet worden afgerond binnen de looptijd van SOLABIO. Alle voorbereidende studies en vergunningsaanvragen zijn afgerond maar de werken zijn nog niet uitgevoerd. Brabant Water NV zal samen met Provincie NoordBrabant het project verder zetten. Het Regionaal Landschap Noord-Hageland (RLNH) heeft een poelenproject uitgevoerd dat voort werkte

P. Engelen

F. Janssens

28

29

Case herintroductie van soorten

Reddingsplan voor de knoflookpad


H. Bussink

Paspoort
Wat? Uitzetexperiment voor knoflookpad in het kader van het herstel van de biodiversiteit in het kleinschalige agrarische natuurlandschap van Noord- en MiddenLimburg. Doel? De uitbreiding van de populatie knoflookpadden in Limburg. Trekker Stichting het Limburgs Landschap In samenwerking met Het ecologisch bureau Natuurbalans Limes Divergens, gemeente Arcen en Velden, provincie Nederlands Limburg.

Aan het woord: Harry Bussink (Stichting het Limburgs Landschap)


Waarom startte Stichting het Limburgs Landschap dit project? Limburgs Landschap had in de buurt van de bestaande populaties al enkele vennen hersteld. Ook is een groot herstelproject voor vennen, plassen en landhabitat in voorbereiding. De alarmerende achteruitgang van de knoflookpad was echter de aanleiding om te bekijken waar nu al geschikte combinaties van land- en waterhabitat aanwezig waren, die meteen als uitzetlocatie konden dienen. De belangrijkste reden om nu al te starten met herintroductie, is de extreme zeldzaamheid van de soort en de kwetsbaarheid voor inteelt in de populaties die nog overblijven. Door extra populaties te creren, wordt de kans op uitsterven in Nederlands Limburg kleiner. Hoe is het project aangepakt? Ecologisch bureau Natuurbalans Limes Divergens heeft een projectplan opgesteld als basis voor de subsidieaanvraag, om de uitzet te kunnen realiseren. Het project focuste enerzijds op het uitzetten van de knoflookpad (op minstens twee locaties), en anderzijds op de realisatie van nieuw leefgebied door een stelsel van vennen en landhabitat te herstellen. De doelstellingen van dit project pasten wonderwel bij de beleidsdoelstellingen van de Provincie Limburg en sloten ook goed aan bij het SOLABIO-project. Hierdoor was de belangrijkste basisvoorwaarde voor het uitvoeren van het project, namelijk de financiering, eigenlijk al vervuld. Daarnaast heeft ook de gemeente Arcen en Velden een bijdrage geleverd voor de landschappelijke en recreatieve inpassing. De Stichting het Limburgs Landschap heeft zelf een deel van de kosten voor haar rekening genomen en ook het onderzoeksbureau Natuurbalans Limes Divergens en de inzet van vrijwilligers hebben een deel van de kosten gedekt.

Wat deden jullie precies voordat jullie de knoflookpad uitgezet hebben? Voordat de knoflookpad kon uitgezet worden, is een inventarisatie uitgevoerd naar reeds aanwezige, potentieel geschikte locaties in de regio tussen Venlo en Nieuw-Bergen. Dit gebied maakt deel uit van het historische verspreidingsgebied. Grote delen zijn in beheer als natuurgebied en op diverse plekken zijn natuurherstelmaatregelen uitgevoerd, waardoor de situatie wellicht opnieuw geschikt is voor de knoflookpad. In het noordelijke deel van dit gebied zijn nog twee gescheiden populaties knoflookpadden aanwezig. Binnen het project is er niet zozeer voor gekozen deze bestaande populaties te versterken, maar wel om nieuwe, los staande populaties te creren. Door padden uit te zetten in gebieden die voorlopig niet in contact staan met bestaande populaties, worden namelijk eventuele risicos beperkt. Mocht zich bijvoorbeeld in een populatie een ziekte voordoen, dan is een andere populatie voldoende ver verwijderd om niet meteen ook besmet te raken. Zijn er ook vergunningen nodig voor het uitzetten van soorten? Er zijn inderdaad diverse vergunningen nodig. Allereerst is formele toestemming noodzakelijk voor het verzamelen van eieren en larven uit bestaande populaties, maar vervolgens ook voor het bezitten van een beschermde soort en het uitzetten ervan. Aangezien er landelijk nog meer uitzetprojecten liepen, die door hetzelfde ecologisch

bureau werden begeleid, konden deze aanvragen efficint gekoppeld worden. Met een vergunning van de overheid ben je er echter nog niet. Ook van de terreineigenaars is toestemming nodig om uit de vaak kwetsbare populaties, die in hun eigendommen leven, te mogen oogsten. Hoe ging dat oogsten in zijn werk? Om de impact op de bestaande populaties te beperken, is er voor gekozen om alleen eieren te verzamelen. Deze zijn in veel grotere aantallen aanwezig dan de volgroeide exemplaren. In natuurlijke omstandigheden zullen er van de afgezette eieren maar enkele overleven. Door een deel van de eieren te verzamelen en op te kweken haalt een aanzienlijk groter deel de juveniele fase wel. Voor het uitzetten zijn de eieren opgekweekt tot grote larven, ofwel net gemetamorfoseerde dieren, ofwel net vooraleer ze de metamorfose tot pad ondergaan. In een herintroductieproject met boomkikkers zijn hiermee positieve ervaringen opgedaan. Indien uit een kwetsbare populatie wordt geoogst, kan indien nodig een deel van de opgekweekte dieren teruggezet worden in de bronpopulatie. Deze wordt dan versterkt met extra individuen. Hoe verliep vervolgens het uitzetten zelf? Voordat de knoflookpadjes of larven werden uitgezet, is eerst de locatie nog eens goed bestudeerd. Aangezien amfibien en de aanwezigheid van vis niet goed samengaan, is eerst gecontroleerd of het water waarin

Contact Stichting Het Limburgs Landschap, Rijksstraatweg 1, 5943 AA Lomm, tel: 00 31 077 473 75 75, h.bussink@limburgs-landschap.nl

H. Bussink

30

31

Dos & donts:


Zorg bij voorkeur voor een brede genetische basis. Bij herintroductie van soorten moet je eerst bekijken of je gebruik kunt maken van een brede genetische basis (en dus dieren uit een groter gebied). In dit project is in eerste instantie alleen gebruikgemaakt van gekweekte exemplaren, geoogst in een lokale populatie. Het was namelijk niet bekend in hoeverre de verschillende populaties in Nederland tot n (genetische vergelijkbare) populatie gerekend konden worden. Op basis van literatuur werd aangenomen dat de knoflookpadden in heel Nederland en in het aangrenzende deel van Belgi en West-Duitsland tot n populatie zouden behoren. Vroeger was het landschap namelijk geschikter voor de soort en zal uitwisseling hebben plaatsgevonden tussen de verschillende populaties. De nu resterende populaties zullen waarschijnlijk ooit tot n metapopulatie behoord hebben. Uit genetisch onderzoek is uiteindelijk gebleken dat deze veronderstelling klopte. Daardoor werd het mogelijk om in 2011 de eerste uitzet (afkomstig uit Limburg) aan te vullen met genetisch vergelijkbare dieren uit populaties in Gelderland en Overijssel. De projectsubsidie was maar een korte periode beschikbaar. Daardoor heeft de uitzet slechts gedurende twee jaar kunnen plaatsvinden. Een uitzetperiode dient echter bij voorkeur meerdere jaren te beslaan, zodat in de nieuwe populatie een evenwichtige leeftijdsopbouw ontstaat. Voorzie voldoende budget. Bij een herintroductie moet er altijd budget beschikbaar zijn om onverwachte problemen op te lossen. In dit geval was dat het ontbreken van landhabitat. Tijdens en na de herintroductie moet je enkele jaren monitoren. Meestal valt dit buiten het bestek van het oorspronkelijke herintroductieprogramma. Schakel tijdig vrijwilligers of professionele inventariseerders in.

de diertjes worden uitgezet nog steeds visvrij is. Op de eerste uitzetlocatie was het waterhabitat perfect, maar was een andere essentieel onderdeel van het leefgebied afwezig, namelijk open zand waar de dieren zich kunnen ingraven. Dit open zand is in het eerste uitzetjaar op twee manieren aangelegd. Allereerst zijn nabij de poelen waar de soort was uitgezet zandige stroken met een dicht vegetatiedek gefreesd. Deze maatregel was vooral bedoeld om dieren die net aan land kruipen, meteen een goede plek te bieden om zich te kunnen ingraven. Om een structureel geschikt landhabitat te bieden, is ook een naastliggend perceel grasland omgezet in akker. De stroken naast de voortplantingswateren zullen na enkele jaren weer begroeid zijn, de extensieve wintergraanakker op een kleine 100 meter afstand is blijvend. Ook op de tweede uitzetlocatie was het waterhabitat geschikt. Op een naastliggende helling is een stuk bos gekapt, en zo is een open zone door het bos naar het achterliggende heideterrein ontstaan. De beeldbepalende bomen zijn hierbij gespaard. Op een aantal plekken is de strooisellaag verwijderd, om open zand te creren. Is er al een merkbaar resultaat? Ondanks gerichte zoekacties is het nog niet gelukt om in 2011 knoflookpadden in het wild te vinden. Gezien de uiterst verborgen levenswijze van de soort, is dit niet ongewoon. In 2012 worden de eerste roepende exemplaren van de uitzet in 2010 verwacht in de poel waar ze zijn uitgezet. Dan zal ook de eerste voortplanting kunnen plaatsvinden, zodat vervolgens naar eisnoeren, larven en juvenielen gezocht kan worden.

Aanpak op het terrein

H. Bussink

Samenwerking en kennisuitwisseling
Bij biodiversiteitsprojecten rond waterlopen en poelen is er een grote behoefte aan samenwerking en kennisuitwisseling. Bij watergebonden projecten moeten namelijk vaak diverse partijen betrokken worden (eigenaars, beheerders, vergunningverlenende instanties, etc). Zoals blijkt uit SOLABIO, blijven er ook onder professionals allerlei vragen bestaan. Er is nood aan het uitwisselen van goede praktijken en projectervaringen. Het gaat daarbij over technische aspecten - Hoe worden poelen aangelegd? Waar moet je op letten? Wat doe je beter niet? -, maar ook over de organisatie en de meer algemene aanpak: Hoe benader je eigenaars? Hoe maak je goede afspraken over het aanleggen van poelen, over het grondverzet, enzovoort? Om het lokaal draagvlak voor acties te verstevigen, heeft ook de doelgroep zelf nood aan uitwisseling en communicatie. De campagne van de provincie Antwerpen is daar een goed voorbeeld van. Die case wordt hierna uitgebreid besproken. Stichting Instandhouding Kleine Landschapselementen (IKL) heeft in het kader van SOLABIO een platform opgericht om kennis uit te wisselen over de geelbuikvuurpad en de vroedmeesterpad. Het platform dat initieel professionals groepeerde, bestond al sinds 2000, maar de uitbreiding met lokale mensen en andere betrokkenen is nieuw. Hoe de partner te werk ging, wordt beschreven in de case op pagina 39.

Rolverdeling
Wie doet wat? Meer nog dan voor andere biodiversiteitsacties is er bij projecten in en rond water behoefte aan een duidelijke rolverdeling. Anders dreigen projecten te stranden in de voorbereiding of gebeurt het wel eens dat de resultaten teleurstellen. Nederland versus Vlaanderen. Tussen Nederland en Vlaanderen zijn er duidelijke verschillen. Dat komt voornamelijk omdat Nederland de acties vanuit de leefgebiedenbenadering aanpakt, terwijl dat in Vlaanderen niet zo is. Daardoor missen organisaties die projecten voor watergebonden soorten ondernemen houvast om gericht actie te ondernemen. Wel bestaan in Vlaanderen de zogenaamde bekkenbeheerplannen, die een integrale aanpak van het rivierbekken voorschrijven. In de praktijk zetten lokale organisaties, zoals Regionale Landschappen los van elkaar poelenprojecten op, zonder integratie met de bekkenbeheerplannen. Een betere afstemming zou hier zonder meer nuttig zijn. Gemeenten steunen. Maar zelfs met deze plannen als houvast, blijkt het nodig om de gemeenten die acties op hun grondgebied willen uitvoeren, goed te begeleiden. De campagne van de provincie Antwerpen wees dat bijvoorbeeld uit. Vaak zijn milieudiensten niet zo sterk bemand en worden ze al overspoeld met andere taken of ontbreekt de concrete kennis. Men stelde zich de vraag of het als provincie niet beter is om hen optimaal te stimuleren en te begeleiden bij hun reguliere taken. De provincie kan dan een katalysator zijn voor het maximaal integreren van biodiversiteit in het reguliere beheer: optimaal beheer en aanleg van openbaar groen, correct en aangepast berm- en oeverbeheer, Voeren gemeenten op eigen gronden projeten uit, dan moeten ze in elk geval maximaal gesteund worden, door de provincie, de Regionale Landschappen, of organisaties zoals de vzw Kempens Landschap.

H. Bussink

32

33

Case biodiversiteitscampagne

Beken anders bekeken

ten goede komen. Het aantal aanvragers is laag, maar de subsidie loopt nog maar een jaar. Mogelijk is de subsidie nog niet voldoende bekend, hoewel deze via verschillende kanalen werd aangekondigd (brieven, middenkatern zOOm, waterschapsvergaderingen, e-zine regiowerking, regiovergaderingen, ). Ruim voor elke deadline worden de gemeenten aan de subsidie herinnerd. Een evaluatie moet nog gebeuren. Er vond ook een heus biodiversiteitsfeest plaats? Bij de lancering van de campagne in 2008 werd een feest aangekondigd om iedereen te bedanken voor het engagement. Dit werd een groot biodiversiteitsfeest voor kinderen op de dag van de biodiversiteit in het internationaal jaar van de biodiversiteit (22 mei 2010). Op het feest werd een kinderboek gelanceerd, ROODWATERNACHT, waarin met verhalen, zoekplaten en gedichten kinderen warm werden gemaakt voor het mooie van onze natuur. Elke bibliotheek in de provincie Antwerpen ontving vijftig exemplaren om gratis uit te delen aan de kinderen. Daarnaast kregen ze de kans om deze actie in de kijker te zetten via het reserveren van een duo bekende Vlamingen. Deze duos brachten een act die specifiek ontwikkeld was voor het biodiversiteitsfeest. Een aantal bibliotheken heeft hiervan gebruik gemaakt. Er werden tevens extra boeken voorzien voor dit moment. Anderen verdeelden de boeken via een zelfgekozen methode (natuurzoektocht in de bib, biodiverse boekenhoek, voorleesmoment, ). Eraan gekoppeld werd door Natuurpunt Educatie een lezing ontwikkeld rond biodiversiteit en klimaat, met het boek als rode draad. Hoe werden de laatste gemeenten over de schreef getrokken? De gemeenten die zich het recentst bij de campagne hebben aangesloten, worden voornamelijk gekenmerkt door het feit dat er ofwel een concrete provinciale actie ging uitgevoerd worden (bijvoorbeeld in Balen) of dat er recent een beheerplan was opgemaakt (Brecht) of zal opgemaakt worden (Wijnegem). Is er al een merkbaar resultaat? Ja, verschillende gemeenten hebben een concrete actie op het terrein uitgevoerd. 47 gemeenten hebben een actie uitgevoerd of weten in welke beekvallei ze willen werken. Anderen zijn nog op zoek naar een geschikte actie. We vermoeden dat dit soms te wijten is aan het feit dat de waterlopen van derde categorie door een gebied lopen waar de gemeente nog geen eigendom heeft of omdat de milieuambtenaar veel andere taken heeft en deze campagne geen prioriteit is. De uitgevoerde acties variren sterk in schaalgrootte. De gemeente Merksplas heeft bijvoorbeeld nestkasten gehangen voor de gele kwikstaart, terwijl de gemeente Wommelgem een

nieuwe waterloop heeft aangelegd en een natuurlijk overstromingsgebied. Een grondige evaluatie moet nog gebeuren, na afloop van de campagne in 2012. Zijn jullie tevreden? We zijn trots op het feit dat heel wat gemeenten bewust hebben gekozen om de biodiversiteit in hun beekvalleien te verhogen. Deze campagne heeft toch geleid tot een mentaliteitsverandering en plaatst biodiversiteit volop in de kijker. De evaluatie van onze campagne moet nog gebeuren, maar we kunnen toch wel al een belangrijke bemerking meegeven. We vragen ons namelijk af of steden en gemeenten als uitvoerende partners voor concrete projecten (projectorganisator) of beheerders beschouwd moeten worden. Vaak zijn milieudiensten niet zo sterk bemand en worden ze al overspoeld met andere taken of ontbreekt de concrete kennis. Misschien is het als provincie dan wel beter om hen optimaal te stimuleren en te begeleiden bij hun reguliere taken. Als provincie kunnen we dan een katalysator zijn voor het maximaal integreren van biodiversiteit in het reguliere beheer: optimaal beheer en aanleg van openbaar groen, correct en aangepast berm- en oeverbeheer, Dit alles wil dan zeker niet zeggen dat er op gemeentelijke eigendommen geen concrete projecten meer gerealiseerd kunnen worden. Regionale Landschappen, vzw Kempens Landschap of wij als provincie kunnen bij concrete projecten in een gemeente het voortouw nemen.

Paspoort
Wat? Uitwerken van de provinciale campagne Biodiversiteit lokaal BEkeKEN als actieve bijdrage aan de Europese oproep Countdown 2010. Doel? Het verhogen van de biodiversiteit in beekvalleien. Trekker Provincie Antwerpen

deelbekkenbeheerplannen, uit te voeren. Voor deze campagne diende er een mentaliteitsverandering plaats te vinden: gemeenten kozen bewust voor biodiversiteit, zonder dat een provinciale subsidie voorhanden was om de gemeentelijke actie te steunen. Hoe hebben jullie het project aangepakt? De campagne werd voor de eerste keer aangekondigd aan de milieuambtenaren op de regiovergaderingen in de tweede helft van 2007. In januari 2008 werd er vervolgens een studiedag georganiseerd Biodiversiteit lokaal BEkeKEN - Hoe begin je eraan? Deelnemers werden opgeroepen om mee te doen met de campagne, die later dat jaar gelanceerd zou worden. Elke gemeente werd persoonlijk gecontacteerd om uitleg te geven over de campagne en om te polsen of er interesse was om mee te doen. In het geval van een positief antwoord werd gevraagd om het charter Countdown 2010 te ondertekenen en te laten goedkeuren in hun college. In mei 2008 werd de campagne Biodiversiteit Lokaal BEkeKEN officieel gelanceerd en voorgesteld aan pers en publiek. Op die dag werd ook het campagneobject Meander voorgesteld. In mei 2008 waren er al 62 gemeenten die mee wilden werken aan deze campagne en die zich engageerden om minstens n project in een beekvallei uit te voeren. Een aantal onder hen waren al met dit thema bezig vr de campagne gelanceerd werd. In de middenkatern van onze milieunieuwsbrief zOOm wordt om de drie maanden gerapporteerd over gemeentelijke projecten en provinciale voorbeeldacties in en langs beekvalleien. Er werd tevens een website ontwikkeld waarop algemene informatie over de campagne kan gevonden worden, alsook de artikels die in de zOOm zijn verschenen (www.provant.be/ meander). Daarnaast werden presentaties gegeven op regiovergaderingen en op aanvraag ook op gemeentelijke milieuraden. Sinds 2010 is er een provinciale subsidie beschikbaar voor structurele ingrepen in beekvalleien die de biodiversiteit

Contact Mieke Hoogewijs en Sandra Vandewiele, team Natuur en Landschap, cel Beleid, Koningin Elisabethlei 22, 2018 Antwerpen, tel. 00 32 03 240 66 87 en 00 32 03 240 66 75, mieke.hoogewijs@admin.provant.be en sandra.vandewiele@admin.provant.be

Aan het woord: Mieke Hoogewijs en Sandra Vandewiele (cordinatoren van de campagne Biodiversiteit lokaal BEkeKEN)
Waarom lanceerde de provincie Antwerpen deze campagne? Uit een analyse van de Biologische Waarderingskaart (BWK) bleek dat ongeveer 40 % van de zeer waardevolle natuur in de provincie Antwerpen gebonden is aan een waterloop. Ongeveer 45 % daarvan ligt niet in een beschermd gebied (VEN of habitatrichtlijngebied). Hieruit blijkt dat er heel wat mogelijkheden zijn om te werken aan biodiversiteit in beekvalleien. Bovendien verbinden waterlopen zowel natuur als besturen. Veel waterlopen stromen namelijk over het grondgebied van verschillende gemeenten. Het was niet de bedoeling om nieuwe plannen te maken, maar wel om bestaande plannen, zoals de gemeentelijke natuurontwikkelingsplannen of de

Dos & donts:


Begeleid gemeenten bij acties. Persoonlijk contact is enorm belangrijk. Schakel een communicatiebureau in om je campagne vorm te geven. Voorzie dat je veel tijd zal moeten investeren. Blijf op regelmatige tijdstippen communiceren om je partners gengageerd te houden. Zorg voor eenheid in de vormgeving van de campagne en zijn afgeleide producten. Denk ook eens aan andere doelgroepen (bijvoorbeeld mensen via hun voorliefde voor cultuur met natuur in contact brengen: Roodwaternacht). Voorzie een leuk moment, een feest, om je partners te bedanken.

34

35

Case kennisdelen

Samen sterk voor geelbuikvuurpad en vroedmeesterpad

gegevens werden gecommuniceerd via nieuwsbrieven en er zijn ook oproepen geplaatst. Uiteindelijk is via het vrijwilligersnetwerk aan bijna negentig biotopen gewerkt, gedurende in totaal 3 000 vrijwilligersuren. Het hoge aantal vrijwilligersuren is te danken aan het feit dat Stichting IKL actief op zoek is gegaan naar groepen die aan de slag wilden. Basis- en middelbare scholen hebben meegewerkt, maar ook een advocatencollectief en een handbalclub. En het gaat ondertussen maar door. Als voorlichtingsmateriaal is een DVD aangeschaft die op een heel bijzondere manier amfibien voorstelt. Bij diverse bijeenkomsten is dit instrument ingezet en zeer positief ontvangen. Wat is er in de afgelopen periode op het terrein uitgevoerd? In twee jaar tijd hebben we 17 voortplantingsbiotopen hersteld of aangelegd, elf stapelmuren met een gezamenlijke lengte van 109 meter aangelegd en 3 000 m2 opslag verwijderd. Dankzij deze inspanningen hebben we de populatie van vroedmeesterpad opgekrikt van drie exemplaren naar een gezonde populaties van ongeveer driehonderd exemplaren. Ook de populatie geelbuikvuurpadden steeg van veertig naar ongeveer tweehonderd stuks. Alle projecten konden op een breed draagvlak rekenen bij de eigenaars en platformleden. Het herstel van de poelen rondom de Keverberg Simpelveld bij grondgebruiker Abels is een vermelding waard. Hier zijn uiteindelijk zes poelen hersteld of aangelegd en drie forse stapelmuren gebouwd. Ondertussen leeft hier n van de grootste populaties vroedmeesterpadden. Maar er is ook sprake van bijzondere kalkflora, een populatie levendbarende hagedissen en hazelwormen. De heer Abels is intussen toegetreden tot het Platform en het vrijwilligersnetwerk. Twee deelnemers van het Platform, de heren Vincken en Gubbels, hebben ook voortplantingsbiotopen op hun percelen liggen. Met een relatief kleine bijdrage hebben beiden de biotopen machinaal uitgebaggerd, en met de hulp van vrijwilligers is de omringende landbiotoop aangepakt door bosopslag te verwijderen. Het vrijkomend takhout werd in rillen verwerkt. De eerste vroedmeesterpadden zijn dit jaar van onder de takkenhopen gehoord. Wat gebeurt er met het platform na SOLABIO? Dat is onduidelijk. Het blijft nodig om met het Platform het netwerk te blijven stimuleren en helpen. Het kost geld om het netwerk in stand te blijven houden. Of dat geld beschikbaar komt, is moeilijk te zeggen.

E. Van Uchelen

F. Blezer

Paspoort
Wat? Het oprichten van een platform voor kennisuitwisseling rond geelbuikvuurpad en vroedmeesterpad. Doel? Herstellen van deze paddenpopulaties. Trekker Stichting Instandhouding Kleine Landschapselementen Limburg (IKL). In samenwerking met Stichting RAVON en het bureau Natuurbalans Limes Divergens

Hoewel het platform zich op deze twee paddensoorten richt, profiteren ook andere soorten mee. Denk maar aan libellen en waterkevers, maar ook aan soorten die foerageren op en rond poelen, zoals een aantal vleermuissoorten. Vlinders hebben baat bij de aanpak van de landbiotoop door het verwijderen van bosopslag. Reptielen zijn geholpen bij de aanleg van stapelmuren. Hiervan profiteren vooral de levendbarende hagedis en de hazelworm. Wanneer is het platform opgericht en wie neemt er aan deel? Het platform tussen professionals bestond al sinds 2000, maar de uitbreiding met lokale mensen en andere betrokkenen is ontstaan bij de start van Solabio (eind 2008). Het opgerichte netwerk bestond in het begin uit zeventig tachtig personen, maar is later gestabiliseerd op ongeveer dertig. Het platform komt ongeveer twee keer per jaar samen. Daarnaast zijn er jaarlijks nog twee drie werkdagen. Op deze dagen werken heel wat mensen op het terrein. Hoe gingen jullie te werk? Buurtbewoners zijn opgeroepen om deel te nemen aan het platform. Daarna werden ze enthousiast gemaakt door ze te tonen wat er in hun omgeving aan bijzondere soorten leeft. Vervolgens werden deze mensen opgeleid om de soorten en biotopen te herkennen. Velen gaven aan dat ze het fijn vonden dat er ook iets wordt gedaan met de ideen die ze zelf hebben over hun omgeving. Mensen zijn daardoor erg betrokken geraakt en voelen zich trots. Hoe verliep die kennisuitwisseling concreet? Tijdens de planperiode zijn er twee Platformdagen georganiseerd, waarop gemiddeld dertig personen aanwezig waren. Bovendien vonden vijf praktijk- en lesdagen plaats. De laatste inzichten en verspreidings-

F. Blezer

Contact IKL Limburg, Godsweerderstraat 2, 6041 GH Roermond, tel: 00 31 0475 38 64 30, f.blezer@ikl-limburg.nl

Dos & donts:


Platform kost tijd en geld. Het kost nogal wat tijd om een dergelijk platform en netwerk op te richten en in stand te houden. Het is echter wel belangrijk om het netwerk te blijven onderhouden om te voorkomen dat de betrokkenheid afneemt. Netwerk als hefboom. Via het netwerk worden ook andere organisatie gemobiliseerd: scoutsverenigingen, een handbalclub en bedrijven die tijdens een uitstap in het veld mee helpen met werkzaamheden. Geschikt voor kritische soorten. Een platform en een netwerk zijn vooral nuttig voor kritische soorten, waarvoor herstelmaatregelen moeilijk te realiseren zijn door de specifieke kennis die ervoor nodig is, maar kan het ook goed toegepast worden voor algemenere soorten.

Aan het woord: Frans Blezer (projectmedewerker Veldloket groenblauwe diensten in Nederlands Limburg)
Met welk idee is het platform opgericht? De voorgaande jaren zijn er nogal wat maatregelen getroffen om de paddenpopulaties te herstellen, maar de resultaten bleven uit. De populaties bleven achteruitgaan. Dit was de aanleiding om de kennis te bundelen van enerzijds mensen met vakinhoudelijke kennis van soorten en anderzijds mensen die de plaatselijke situatie en omstandigheden goed kennen. Daarnaast wilden we buurtbewoners inschakelen om de water- en landbiotoop te herstellen en om stapelmuren aan te leggen voor de geelbuikvuurpad en vroedmeesterpad.

36

37

Monitoring en centralisatie van gegevens


Behoefte aan overzicht. Monitoring van soorten is belangrijk om evoluties van specifieke soorten in te schatten. Dan kunnen gerichte maatregelen getroffen worden om beter in te spelen op de behoeften van soorten. Daarnaast is er ook nood aan een inventaris van poelen(projecten): waar zijn poelen aangelegd en door wie, wie onderhoudt ze, enzovoort. Die kennis wordt nu nauwelijks bijgehouden, zodat het overzicht ontbreekt. Dat bemoeilijkt zowel het beheer achteraf als de aanleg van nieuwe poelen. De ontwikkeling van een goede informatieverzameling en centralisatie is dan ook een belangrijke to do. Wie monitort? Vaak ligt de monitoring in handen van vrijwilligers. De kwaliteit en ondersteuning van de monitoring is daarom een aandachtspunt. De SOLABIOpartners hebben naar innovatieve methodes gezocht om monitoring op te zetten. De methode van Stichting het Limburgs Landschap (zie case p. 30) was effectief, maar ook arbeidsintensief. Regionaal Landschap NoordHageland zette kikvorsmannen en vrouwen in om

nieuwe poelen voor kamsalamander te monitoren. Zolang de animo erin zat, werkte deze methode goed. Maar met de tijd verdween de motivatie. Zulke projecten vragen dus een continue opvolging en aansturing om mensen gemotiveerd te houden. Deze case kan nagelezen worden in de publicatie van SOLABIO Tellen doe je nooit alleen. Centralisatie van gegevens. Een belangrijke databank voor amfibien in Vlaanderen is de databank van Hyla, de amfibien en reptielen werkgroep van Natuurpunt, maar in Vlaanderen worden meetgegevens over poelen en amfibien n i e t co n s e q u e n t ce n t ra a l i n d i e d at a b a n k bijgehouden. In Nederland zijn er wel afspraken rond datacentralisatie en beheer en lijkt de centralisatie wel consequent te gebeuren. Een systeem voor centralisatie blijft een aandachtspunt voor Vlaanderen. Zonder zulk systeem blijft het moeilijk om acties te evalueren. Ook het bijhouden van gegevens moet meer gecordineerd gebeuren.

Vergunningen
Alvorens de eerste spade voor eender welke terreinactie de grond in gaat, dient er vaak heel wat administratief werk verzet te worden. Bij dit werk duiken soms problemen op rond vergunningen en certificaten. Oplossingen liggen vaak niet binnen handbereik. Tijdens het SOLABIO-trefmoment Wetgeving rond waterpartijen werd vastgesteld dat organisaties die poelenprojecten opzetten, geregeld

problemen ondervinden met het verkrijgen van vergunningen. Het Regionaal Landschap Dijleland (RLD) een mogelijk stappenplan met beslissingsboom gepresenteerd (zie kader). In Nederland had men al zon beslissingsboom en lijken problemen met het verkrijgen van vergunningen veel minder aan de orde.

Illustratie: Een stappenplan voor poelenprojecten Het Regionaal Landschap Dijleland ondervond regelmatig problemen bij de aanvraag van vergunningen en gebruikscertificaten bij de aanleg en het herstel van waterpartijen. Zo was het bijvoorbeeld niet altijd duidelijk of er bij het herstel van poelen een stedenbouwkundige vergunning nodig is. Toen voor het ruimen van de vijver van de Abdij van Kortenberg (zie case p. 24) bij de OVAM een gebruikscertificaat werd aangevraagd voor het hergebruik van slib als bodem, werd duidelijk dat de kennis rond wetgeving onvoldoende is. Het gebruikscertificaat werd de eerste maal geweigerd omdat er n staal te weinig genomen was en de tweede maal omdat de analyse niet werd uitgevoerd door een door de OVAM erkend laboratorium. Pas de derde keer werd het goedgekeurd. Door alle nuttige informatie rond vergunningen en certificaten voor de aanleg en het herstel van waterpartijen te bundelen, concludeerde RLD, zouden zulke vertragingen en problemen vermeden kunnen worden. Dat bleek ook uit een enqute die RLD afnam van alle Regionale Landschappen, de Vlaams-Brabantse Bosgroepen, de natuuren landschapsverenigingen van het Dijleland en Natuurpunt. De vragen die uit de enqute naar voor kwamen, werden via telefoon of per email gesteld aan d e b evo e g d e ve rg u n n i n g - , ce r t i f i c a a t - o f

adviesverlenende instanties. Het ging om het gemeentebestuur van Leuven en Kortenberg, Ruimtelijke ordening (Vlaamse overheid), het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB), Ruimte en Erfgoed, de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening, OVAM, de VLM, departement l a n d b o u w e n v i s s e r i j , d i e n s t wa t e r l o p e n van Provincie Vlaams-Brabant, de Vlaamse Milieumaatschappij en Waterwegen en Zeekanaal NV. Ook werden een heleboel websites en documenten geconsulteerd. Aan de hand van de antwoorden, werden beslissingsbomen opgesteld en werd alle informatie overzichtelijk gebundeld in een voorbereidend document. Tijdens een workshop legden sprekers van de OVAM en het ANB voor 27 genteresseerden de verschillende administratieve stappen uit. Zo konden de veel voorkomende problemen besproken worden en oplossingen worden aangereikt. De inhoud van de workshop kon door de voorafgaande enqute goed worden afgestemd op de behoeften in het veld. Het voorbereidend document is opgedeeld in n luik over vergunningen en n over certificaten. Elk luik bestaat uit een beslissingsboom enerzijds en bijkomende achtergrondinfo anderzijds. De beslissingsbomen vormen dus de belangrijkste informatie. Het volledige document is te vinden op de website van SOLABIO: www.solabio.org.

S. Prins

38

39

Conclusies en aanbevelingen
Tijdens de SOLABIO-periode zijn er binnen de hefboom Beekdalen een grote verscheidenheid aan acties uitgevoerd door minstens zoveel mensen en organisaties. Zowel in de weergave van cases in dit boekje als uit de discussies tijdens de trefmomenten over poelen in Wijgmaal of tijdens de bijeenkomst over vergunningen in Leuven, is te lezen dat al deze acties toch vaak met vertraging, problemen of discussie tot stand zijn komen. Het is blijkbaar toch niet eenvoudig om een dergelijk project gecontroleerd, binnen de tijdsplanning en zonder complicaties uit te voeren. Wat zijn nu de belangrijkste lessen die uit SOLABIO geleerd kunnen worden?

Ga op zoek naar kennis en deel kennis


Zelden heeft iemand alle wijsheid in pacht. De kennis die nodig is om een complex project uit te voeren wat de aanleg van een poel al is is vaak versnipperd aanwezig onder verschillende mensen. Mensen weten vaak ofwel iets van de ecologie en soorten af, ofwel van de civieltechnische werken en praktische uitvoering, ofwel hebben ze veel ervaring met de overheid voor het verkrijgen van vergunningen en subsidies. Het is dan ook wijs om als projectleider op zoek te gaan en al die versnipperde kennis bijeen te brengen. Bedenk daarnaast ook dat de kennis vaak breder zit dan je eigen organisatie. Denk ook eens aan de lokale kennis die aanwezig is bij de mensen die wonen of werken in het gebied waar je acties wil uitvoeren. Ook landbouwers kennen een gebied vaak op hun duimpje. Zij weten bijvoorbeeld vaak precies te vertellen welke zones in het voorjaar lang nat blijven, welke soorten zij in hun jeugd nog zagen of wie de eigenaar is van een perceel. Ook lokale bewoners weten vaak veel van hun omgeving en worden graag geconsulteerd. De betrokkenheid bij het project wordt daarmee vaak ook vergroot. De case over het platform geelbuikvuurpad en vroedmeesterpad laat zien dat deze aanpak werkt.

H. Bussink

Geleerde lessen: De workshop was verhelderend voor wat betreft de regels van de OVAM. De regels die het ANB hanteert om een dossier goed te keuren, zijn veel minder duidelijk. Het is dan ook belangrijke om het ANB van bij het begin bij je poelenproject te betrekken, advies te vragen en daarnaar te verwijzen in de vergunningsaanvraag. Vraag de mensen mee op het terrein, en zorg ervoor dat de juiste persoon aanwezig is.

Dergelijk beslissingsbomen bieden een stevige houvast voor al wie vergunningen moet aanvragen. Het loont de moeite om hier tijd in te investeren. Reglementeringen kunnen echter veranderen. Houd de beslissingsbomen up to date en bied ze als houvast aan andere instanties die acties willen ondernemen (vb. gemeenten, bedrijven etc).

S. Prins

40

41

Hartelijk dank!
Werken aan watergebonden biodiversiteit heeft binnen SOLABIO een belangrijke plek gekregen. Het is dan ook niet minder dan indrukwekkend om te zien hoeveel natte leefgebieden er door de partners zijn gemaakt, hersteld en opgewaardeerd in de vorm van poelen, vijvers, paaiplaatsen, beken, enzovoort. En niet alleen binnen de hefboom Beekdalen, maar in alle hefbomen heeft water een belangrijke plaats gekregen.
Provincie Antwerpen

Treed vroegtijdig in contact met de overheid


Een van de grote struikelblokken tijdens het uitvoeren van projecten binnen SOLABIO en daarbuiten zijn de formele toestemmingen onder de vorm van vergunningen en adviezen die je als initiatiefnemer moet hebben, voordat je aan een werk kan beginnen. Het niet verkrijgen van toestemming of het krijgen van een negatief advies blijkt vaak te liggen aan het niet tijdig in contact treden met de juist overheidsinstantie. Het resultaat kan zijn dat bijvoorbeeld noodzakelijke onderzoeken niet uitgevoerd zijn, de proceduretermijnen langer zijn als verwacht of dat de intenties niet helder genoeg zijn voor de overheidsinstantie. Het advies is dan ook om de noodzakelijk instanties tijdig te betrekken bij de planfase. Nodig een instantie uit op het terrein. Beschrijf het nut en de noodzaak van je voornemen. Vraag helder naar de noodzakelijke onderzoeken en informeer naar de proceduretijden. Zorg ervoor dat de noodzakelijke tijden voor onderzoeken en proceduretijden in de planning worden verwerkt. Bouw ook speling in voor inspraak van derden. Ook die kunnen de looptijd vertragen. Verder houden overheden er niet van om verrast te worden. Wees daarom helder en transparant over je voornemen.

Beschouw projecten als processen


In de huidige tijd is het niet meer mogelijk als dat ooit al was om projecten op de klassieke manier te leiden, door het schetsen van een eindbeeld, het maken van een planning en het aansturen van het project met het oog op tijd, geld, communicatie en kwaliteit. De huidige maatschappij is dusdanig genformeerd en sociaal actief, dat projecten continu bloot staan aan omgevingsfactoren. Betalende partijen willen bijvoorbeeld meebeslissen. Overheden leggen dwingende eisen op in de vergunning en lokale mensen willen graag weten wat er in hun omgeving gebeurt en hebben daar een mening over. Het eindbeeld zal daardoor gaande weg ook veranderen. Al deze factoren oefenen invloed uit op het proces en zouden moeten worden gemanaged. Een belangrijke les uit SOLABIO is dan ook om biodiversiteitsdoelen te realiseren door het stellen van globale doelen, relevante partijen te betrekken, op zoek te gaan naar win win, ruimte te laten voor andermans doelen, transparant te zijn en open te communiceren.

De hefboom Beekdalen stond voornamelijk in het teken van uitvoering en wat minder in experimenteren of uitproberen. Vooral de aanleg van poelen was erg in trek. De behoefte aan kennisuitwisseling werd dan ook voornamelijk gevoeld rond de aanleg, beheer en monitoring hiervan. De trefdag van 14 september 2010 in Wijgmaal stond daarom in dat teken. Het was mooi om te zien dat er met veel energie en liefde door zo veel mensen aan biodiversiteit en poelen wordt gewerkt. Ik wil dan ook mijn waardering en bewondering uitspreken aan alle organisaties die in de hefboom Beekdalen hebben gewerkt en de personen die ik in dat kader heb leren kennen. Daarnaast wil ik mijn collega hefboomcordinatoren en projectleiding bedanken voor de fijne samenwerking in de afgelopen tijd en ondanks dat ik de enige Nederlander was, me toch welkom heb gevoeld in jullie midden. Beter kan samenwerking niet worden.

Hefboomcordinator Beekdalen Steven Montfoort

42

43

44

7
De publicatie De publicatiereeks Lessen uit SOLABIO vat de belangrijkste resultaten en bevindingen uit SOLABIO samen. Ze is bedoeld als inspiratiebron voor organisaties die op het terrein of vanuit het beleid werk maken van meer biodiversiteit en een duurzaam gebruikte open ruimte in Europa. De resultaten uit de hefbomen werden samengebracht in zeven thematische publicaties. De publicatie die voor u ligt Tellen doe je nooit alleen - presenteert de acties en ervaringen rond het hefboomoverkoepelend thema monitoring. De andere delen in de reeks zijn: SOLABIO: lessen en realisaties in vogelvlucht Biodiversiteit in landbouwgebied Soorten in en rond gebouwen Biodiversiteit op en rond bedrijventerreinen Houtkanten en bosranden: netwerk voor soorten Water als trekpleister voor soorten

SOLABIO is kort voor SOorten en LAndschappen als dragers voor BIOdiversiteit. Het project, deels gefinancierd door het Europese programma INTERREG IVA voor de Grensregio Vlaanderen-Nederland, bracht maar liefst 27 partners uit de vijf Vlaamse en drie Nederlandse grensprovincies samen. Zij engageerden zich om in de grensregio Vlaanderen-Nederland de biodiversiteit te versterken en er de waardevolle landschappen in ere te herstellen. In totaal omvatte SOLABIO meer dan honderd acties, experimenten en projecten. Het project Ondanks de vele initiatieven wordt het verlies aan biodiversiteit wereldwijd nog niet afgeremd. Ook in de grensregio VlaanderenNederland staan de natuurlijke leefomgeving van soorten en de kwaliteit van het landschap nog altijd onder druk. De biodiversiteit in de grensregio Vlaanderen-Nederland verbeteren en bijdragen tot een breed gedragen, beter toepasbaar biodiversiteitsbeleid: dat was het ultieme doel van SOLABIO. Centraal in het project stond de rotsvaste overtuiging van de partners dat vereende krachten beter en sneller resultaten geven op het terrein. Landbouwers, bedrijven, natuurverenigingen en tal van andere actoren uit het buitengebied werden dan ook uitgenodigd en gestimuleerd om deel te nemen aan SOLABIO. Dat resulteerde uiteindelijk in een groots partnerproject rond vier hefboomthemas: Boer en Natuur, Soorten aan de rand, Menselijke infrastructuur en industrie als springplank voor soorten en Water. In elke hefboom ondernamen de partners: concrete terreinacties voor een betere inrichting en herstel van het landschap; proefprojecten om een welbepaalde techniek, benadering of aanpak te demonstreren en te verbeteren. In elke hefboom werd ook getimmerd aan een krachtig netwerk, dat ook na SOLABIO kennisuitwisseling en discussie moet stimuleren.

tellen doe je nooit alleen


LESSEN UIT SOLABIO

Leeswijzer Hoofdstuk 1 en 2 vatten de context van het thema Monitoring samen; beschouw ze als een introductie en een schets van het kader van deze hefboom. In hoofdstuk 3 wordt Monitoring concreet, met een beschrijving van verschillende cases op het terrein. Deze cases zijn uitgelichte experimenten, getuigenissen die de verschillende benaderingen en elementen van discussie binnen het SOLABIO-project illustreren. In hoofdstuk 4 formuleren we de belangrijkste conclusies uit de vele terreinervaringen, alsook aanbevelingen voor het beleid. Deze zijn het resultaat van het intensieve overleg en de uitwisseling tijdens het project.

Organisatie van SOLABIO


Deze publicatiereeks is het eindresultaat van het INTERREG IVA project SOorten en LAndschappen als dragers voor BIOdiversiteit (SOLABIO). Een initiatief van de Provincie Belgisch Limburg en het Regionaal Landschap Lage Kempen vzw, in samenwerking met Provincie Antwerpen, Provincie Nederlands Limburg, Provincie Noord-Brabant, Provincie Oost-Vlaanderen, Provincie Vlaams-Brabant, Provincie WestVlaanderen, de Vlaamse Landmaatschappij, Agentschap voor Natuur en Bos, Brabant Water N.V., Inagro vzw (voormalig Provinciaal Centrum voor Landbouw en Milieu vzw en PIVALPOVLT), vzw Kempens Landschap, Limburgs Landschap vzw, Natuurpunt Beheer vzw, Natuurpunt Studie vzw, Provinciale Landbouwkamer voor Oost-Vlaanderen, Regionaal Landschap Dijleland vzw, Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw, Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw, Regionaal Landschap Noord-Hageland vzw, Regionaal Landschap ZuidHageland vzw, Staatsbosbeheer, Stichting het Noordbrabants Landschap, Stichting Landschapsbeheer Zeeland, Vereniging Natuurmonumenten, Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie. Dit project werd mede gefinancierd door het Europees programma INTERREG IVA voor de Grensregio VlaanderenNederland. Stuurgroep: Frank Smeets (gedeputeerde Provincie Belgisch Limburg, voorzitter), Johan Van den Broek (Provincie Belgisch Limburg, plaatsvervangend voorzitter), Christ A.M. Rijnen (Vereniging Natuurmonumenten), Jan Baan (Stichting het Noordbrabants Landschap), Andr Calus (Inagro vzw), Philippe De Backer (vzw Kempens Landschap), An Digneffe (Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw), Marian Gerard (Provinciaal Natuurcentrum, secretaris), Lei Heikers (Provincie Nederlands Limburg), Willy Ibens (Natuurpunt Beheer vzw en Natuurpunt Studie vzw), Ilse Ideler (Regionaal Landschap Lage Kempen vzw), Henkjan Kievit (Staatsbosbeheer), Foort Minnaard (Stichting Landschapsbeheer Zeeland), Bart Naeyaert (gedeputeerde Provincie West-Vlaanderen), Jean-Pol Olbrechts (gedeputeerde Provincie Vlaams-Brabant), Rik Rttger (gedeputeerde Provincie Antwerpen), Ignace Schops (Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw), Paul Van der Sluys (Vlaamse Landmaatschappij), Bert Vanholen (Agentschap voor Natuur en Bos), Guljo van Nuland (Brabant Water N.V.), Rinus van t Westeinde (Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie), Alexander Vercamer (gedeputeerde Provincie Oost-Vlaanderen), Jan Verroken (Regionaal Landschap Dijleland vzw), Frans Verstraeten (Limburgs Landschap vzw), Marco Visser (Provincie Noord-Brabant), Marc Wijnants (Regionaal Landschap ZuidHageland vzw), Katty Wouters (Regionaal Landschap NoordHageland vzw). Dagelijks Bestuur: Johan Van den Broek (Provincie Belgisch Limburg, voorzitter), Jan Stevens (Provinciaal Natuurcentrum, plaatsvervangend voorzitter), Marian Gerard (Provinciaal Natuurcentrum), Grete De Maeyer (Provincie Vlaams-Brabant), Didier Huygens (Provincie Oost-Vlaanderen), Johan Mahieu (Provincie West-Vlaanderen), Wiel Poelmans (Provincie Noord-Brabant), Theo Reinders (Provincie Nederlands Limburg), Paul Van der Sluys (Vlaamse Landmaatschappij), Alex Wieland (Stichting Landschapsbeheer Zeeland), Joris Wils (Provincie Antwerpen). Projectbureau: Marian Gerard (Provinciaal Natuurcentrum, voorzitter), Ella Baert (Provinciaal Natuurcentrum, plaatsvervangend voorzitter), Arnold Bakker (Provincie Nederlands Limburg), Grete De Maeyer (Provincie Vlaams-Brabant), Dieter Depraetere (Inagro vzw), Kristof De Rous (Provinciale Landbouwkamer voor OostVlaanderen), Joep Fourneau (Regionaal Landschap Lage Kempen vzw), Esengul Glpek (Provinciaal Natuurcentrum), Mieke Hoogewijs (Provincie Antwerpen), Marion Liberloo (Vlaamse Landmaatschappij), Johan Mahieu (Inagro vzw), Steven Montfoort (Provincie Noord-Brabant), Inge Nevelsteen (Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw), Els Peusens (Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw), Wiel Poelmans (Provincie Noord-Brabant), Joke Rymen (Provincie Belgisch Limburg, Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw), Jan Stevens (Provinciaal Natuurcentrum), Dirk Vandenbussche (Provincie Antwerpen), Wim Vandenrijt (Vlaamse Landmaatschappij), Luc Vande Ryse (Provinciale Landbouwkamer voor OostVlaanderen), Bernard van Dongen (Provincie Noord-Brabant), Freek van Vegchel (Provincie Nederlands Limburg), Wouter Vuylsteke (Provincie West-Vlaanderen), Alex Wieland (Stichting Landschapsbeheer Zeeland). Projectsecretariaat: Marian Gerard (Provinciaal Natuurcentrum, algemene cordinator Solabio), Esengul Glpek (Provinciaal Natuurcentrum, administratieve cordinator Solabio).

tellen doe je nooit alleen


LESSEN UIT SOLABIO

woord vooraf
In 2000 hebben de Europese staatshoofden besloten om actie te ondernemen tegen het verlies aan biodiversiteit. De Countdown 2010 werd ingezet, het aftellen tot het einde van 2010, het moment waarop dat verlies zou stoppen. In 2010 moesten we spijtig genoeg vaststellen dat die ambitieuze doelstelling niet werd gehaald. De achteruitgang van de biodiversiteit bleef, en is nog steeds, een actueel probleem waarvoor steeds meer instanties binnen en buiten Europa zich willen inzetten. Ook in Vlaanderen en Nederland plaatsen beleidsverantwoordelijken het behoud en de verbetering van de biodiversiteit hoog op hun agenda. Tijdens de COP10 in Nagoya werd aangegeven dat meer en efficintere inspanningen nodig zijn om het tij te keren, maar ook dat samenwerking een essentile succesfactor is. Want de natuur heeft iedereen nodig, natuurbeheerders, landbouwers, bedrijven, burgers, Dit viel bij de provincie Belgisch Limburg niet in dovemansoren. Voortbouwend op haar reeds bestaande succesvol biodiversiteitsbeleid gestoeld op de samenwerking met diverse partners nam Limburg het initiatief om de krachten en de kennis van verschillende organisaties uit Vlaanderen en Nederland, van lokale organisatie tot hogere overheidsinstanties, samen te brengen. Dit om kansen te creren voor de biodiversiteit en te werken aan een beter biodiversiteitsbeleid. Onder impuls van Interreg IVA ontstond het grensbreed project SOorten en LAndschappen dragers voor BIOdiversiteit dat 27 organisaties groepeert, gespreid over de vijf Vlaamse en drie Nederlandse provincies. Het uitgangspunt: met vereende krachten streven naar betere en snellere resultaten op het terrein. Op hun beurt nodigden de SOLABIO-partners landbouwers, bedrijven, gemeenten en tal van actoren uit om deel te nemen. Het was een hele uitdaging om een project van deze omvang, met zo een grote diversiteit aan partners, te cordineren. Maar het was de moeite waard! Drie en een half jaar werking, resulteerde in een veelheid aan acties en initiatieven voor de biodiversiteit, bovenop de enorme rijkdom aan kennis en ervaringen. Alle resultaten en ondervindingen van SOLABIO voorstellen, is onbegonnen werk. Na een weloverwogen evenwichtsoefening bundelden wij de belangrijkste ervaringen, de vragen en de kansen rond de meest besproken themas in zeven thematische publicaties. Ik hoop dat ze een bron van inspiratie mogen zijn voor iedereen die in de grensregio VlaanderenNederland en ver daarbuiten, wil meewerken aan een sterke toekomst voor onze biodiversiteit. Ik ben ervan overtuigd dat deze publicaties en de discussies die de SOLABIO-partners voerden, nieuwe gedachtewisselingen en initiatieven zullen genereren. SOLABIO smeedde banden tussen mensen van verschillende organisaties, zelfs van verschillende sectoren. Misschien is dat, naast alle realisaties op het terrein, n van de sterkste resultaten van het project. Beleidsverantwoordelijken op Europees, landelijk en regionaal niveau kunnen er ongetwijfeld inspiratie uit putten om in de toekomst beleidsintegrerende initiatieven te ontplooien voor het behoud en de versterking van onze biodiversiteit. Namens de hele SOLABIO-ploeg wens ik u veel leesplezier.

Colofon Deze publicatiereeks is het eindresultaat van het INTERREG IVA project SOorten en LAndschappen als dragers voor BIOdiversiteit (SOLABIO). Een initiatief van de Provincie Belgisch Limburg en het Regionaal Landschap Lage Kempen vzw, in samenwerking met Provincie Antwerpen, Provincie Nederlands Limburg, Provincie Noord-Brabant, Provincie OostVlaanderen, Provincie Vlaams-Brabant, Provincie West-Vlaanderen, de Vlaamse Landmaatschappij, Agentschap voor Natuur en Bos, Brabant Water N.V., Inagro vzw (voormalig Provinciaal Centrum voor Landbouw en Milieu vzw en PIVAL-POVLT), Kempens Landschap vzw, Limburgs Landschap vzw, Natuurpunt Beheer vzw, Natuurpunt Studie vzw, Provinciale Landbouwkamer voor OostVlaanderen, Regionaal Landschap Dijleland vzw, Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren vzw, Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw, Regionaal Landschap Noord-Hageland vzw, Regionaal Landschap Zuid-Hageland vzw, Staatsbosbeheer, Stichting Landschapsbeheer Zeeland, Stichting het Noordbrabants Landschap, Vereniging Natuurmonumenten, Zuidelijke Landen Tuinbouw Organisatie. Auteur Ella Baert Hoofdredactie Marian Gerard Tekstverbetering & advies David Beyen, Veerle Cielen, Tinne Cockx, Luc Crevecoeur, Rmar Erens, Joep Fourneau, Jacky Jacobs, Ren Janssen, Marion Liberloo, Joke Rymen, Jan Stevens, Dirk Vandenbussche, Sandra Vandewiele, Wouter Vanreusel, Alex Wieland. Tekstredactie www.pantarein.be Redactieraad Arnold Bakker, Grete De Maeyer, Dieter Depraetere, Kristof De Rous, Rmar Erens, Joep Fourneau, Marian Gerard, Marion Liberloo, Johan Mahieu, Steven Montfoort, Els Peusens, Wiel Poelmans, Jan Stevens, Johan Van den Broek, Dirk Vandenbussche, Wim Vandenrijt, Alex Wieland. Grafische vormgeving Concept SOLABIO: Nocus Opmaak en concept publicatie: Pantarein (www. pantarein.be) & Artoos Communicatiegroep Fotografie Cover: RLH, Vilda - Yves Adams, RLNH, Provincie Antwerpen - Dienst Waterbeleid Druk Artoos Communicatiegroep Verantwoordelijke uitgever: Frank Smeets, voorzitter Regionaal Landschap Lage Kempen vzw Regionaal Landschap Lage Kempen, Grote Baan 176, B-3530 Houthalen-Helchteren Depotnummer D2012/10.676/9

SLZ

Ren Janssen

RLH

VLM

14

24

1 2 3 4

Soorten tellen: hoe en waarom? Monitoring als horizontale SOLABIO-hefboom Soorten tellen op het terrein Conclusies en aanbevelingen

Frank Smeets gedeputeerde provincie Belgisch Limburg en voorzitter van SOLABIO

Soorten tellen: hoe en waarom?


Het aantal soorten en de populatie van bepaalde soorten zijn een goede graadmeter voor de ecologische kwaliteit van een gebied of de toestand waarin een bepaalde soort verkeert. Deze inventarisatiegegevens zijn dan ook een belangrijk referentiepunt bij het opstellen van beheerplannen of om het effect van biodiversiteitsacties te evalueren. Maar hoe gaat dat in zijn werk, soorten tellen?

Doel- of indicatorsoorten als maatstaf


Acties om soorten of leefgebieden te beschermen, worden niet zomaar in het wilde weg genomen. Om gericht maatregelen te kunnen nemen, is het belangrijk om eerst de uitgangssituatie grondig in kaart te brengen. Waar komen bepaalde soorten voor? Hoe groot is de populatie van een soort? Het verzamelen van deze gegevens is vaak de eerste stap vooraleer een actie ondernomen kan worden. Deze data zijn ook een belangrijke maatstaf om gerealiseerde acties te evalueren. Aangezien men moeilijk alle soorten in een bepaald gebied in kaart kan brengen, wordt meestal gewerkt met zogenaamde doelsoorten. Dat zijn vaak zeldzame of

bedreigde soorten die typisch zijn voor het gebied of de streek. Deze soorten hebben een specifiek beheer nodig en het is vaak om deze soorten terug naar een gebied te halen of de bestaande populatie te versterken, dat actie wordt ondernomen. Maar doelsoorten kunnen ook soorten zijn die een goede maat zijn voor de status of de kwaliteit van een bepaald ecosysteem of leefgebied. We spreken dan van indicatorsoorten.

PNC

Soorten inventarisatie
Tellingen in het kader van een actie
Om het effect van een actie te bepalen, is zowel de uitgangssituatie als de trend van de soorten belangrijk. Een bepaalde soort moet in een bepaald gebied daarom minstens tweemaal genventariseerd worden: vr het uitvoeren van de actie en erna. Betekent een stijging van het aantal soorten of de aantallen van de gekozen doelsoorten na het uitvoeren van de actie dan automatisch dat de actie geslaagd is? Niet altijd. Dalingen en stijgingen kunnen immers tal van oorzaken hebben, die soms weinig met de actie te maken hebben. Denk maar aan wijzigende biotopen, klimaatveranderingen, vervuiling, stijging of daling van het aantal prooien, predatoren of bedreigingen in de leefgebieden. Om met meer zekerheid te kunnen bepalen of een stijging toe te wijzen is aan een gewijzigd beheer of aan een toegepaste maatregel, is een grondige studie nodig.

Studies: is de actie effectief?


In een studie wordt de stijging of daling in het gebied of de zone waar de actie uitgevoerd wordt, vergeleken met een nabijgelegen gelijkaardig gebied of zone waar geen actie ondernomen wordt. Indien de soorten in het gebied met terreinacties het beter doen dan in gebieden waar geen acties ondernomen worden, stelt men dat de actie geslaagd is. Studies kunnen naast de doeltreffendheid van een actie of beheer ook andere zaken blootleggen, zoals manieren waarop de soort het leefgebied gebruikt die nog niet eerder gekend waren. De toestand van een soort in het gebied waar de actie plaatsvindt, kan ook vergeleken worden met de trend van de soort in de ruimere omgeving: in de gemeente, de provincie, Vlaanderen, Europa, ..

langere periodes, op regelmatige tijdstippen en op dezelfde manier in n gebied opvolgen, liefst volgens een methode die ook in andere gebieden gebruikt wordt. Dit maakt ook een vergelijking en het bepalen van trends op een hoger geografisch schaalniveau mogelijk. Dit op een gestandaardiseerde manier volgen van soorten over een lange tijdsperiode heet monitoring.

Monitoring: Trends volgen


Om een trend van soorten te bepalen, moet je ze over

PNC

RHL

Monitoring als horizontale SOLABIO-hefboom


De partners van SOLABIO konden vrij kiezen om al dan niet tellingen te koppelen aan hun acties. Ook de manier waarop en door wie de gegevens verzameld werden, was vrij te kiezen. Sommige partners kozen voor n doelsoort, anderen telden een groot aantal soorten. De ene partner organiseerde grootschalige inventarisaties, de andere beperkte die tot het eigen werkingsgebied, enzovoort. Enkele facts & figures.

1 soort: 67 % 2 soorten: 13 % 3 soorten: 9 % 4 soorten: 3 % 5 soorten: 4 % 6 soorten: 0 % 7 soorten: 4 %

Opzet van de hefboom


Naast de thematische hefbomen, had SOLABIO ook een horizontale hefboom. Die bundelde alle activiteiten rond projectorganisatie, gezamenlijke monitoring- en evaluatieluiken, communicatie en public relations. Het luik Monitoring past in deze horizontale hefboom. Het doel van Monitoring was om de hele waaier aan telmethodes in kaart te brengen die de partners in de loop van het project hebben toegepast. De bedoeling was om in de loop van het project via kennisuitwisseling de tweede doelstelling van SOLABIO van elkaar te leren en naar elkaar toe te groeien. Dit moest het delen van gegevens en op termijn een eenvormige monitoring in de grensregio Vlaanderen-Nederland mogelijk maken. Noot: Bij de aanvang van het project bleek al snel dat de verschillende termen inventariseren, monitoren, tellen, opvolgen en onderzoeken door elkaar werden gebruikt. Dit zorgde voor onduidelijkheid en miscommunicatie.

Daarom werd ervoor gekozen om in deze publicatie zo consequent mogelijk te spreken over inventarisaties en enkel andere termen te gebruiken als het gaat over specifieke typen inventarisaties.

Wat werd geteld binnen SOLABIO?


Uit een bevraging van de partners bij de start van het project bleek dat slechts 35 % van de 118 geplande acties zich baseerde op bestaande verspreidingsgegevens van minstens n doelsoort. Bij ongeveer de helft van de acties waren inventarisaties voorzien. In de loop van het project werden zes acties om diverse redenen geannuleerd of samengevoegd met een andere actie. Na het beindigen van het project bleek dat in 63 % van de resterende 112 acties die werden uitgevoerd, n of meerdere soorten werden genventariseerd. In 25 % van de uitgevoerde acties hebben geen inventarisaties plaatsgevonden. In de overige gevallen (12 %) kon niet worden bepaald of

er genventariseerd werd omdat daarover de nodige informatie ontbrak. In 75 acties werden inventarisaties uitgevoerd. In 47 % van die inventarisaties is een in de literatuur beschreven standaardmethode gebruikt. In nog eens 15 % van die inventarisaties gebruikten de tellers een aangepaste gestandaardiseerde methode: er werd elk jaar op dezelfde manier genventariseerd, maar met een vereenvoudigde methode. In 19 % van de inventarisaties werd alleen gekeken of de soort in het gebied gevonden kon worden. Tenslotte werd van de resterende 19 % van de acties de inventarisatiemethode niet opgegeven. De projectpartners werden verder bevraagd over de doelsoorten die zij met hun terreinactie voor ogen hadden en welke soorten genventariseerd werden. Niet alle partners hebben een duidelijke soortenlijst opgegeven. In een aantal gevallen werd een soortengroep opgegeven, bijvoorbeeld akkerflora, libellen, dagvlinders, enzovoort. Enerzijds is het daardoor moeilijk om heel correct te bepalen hoeveel soorten effectief genventariseerd werden. Anderzijds geeft dit wel een algemeen beeld. Er werden in het totaal 91 verschillende soorten en 28 soortengroepen genventariseerd. Als we alle verschillende genventariseerde soorten verdelen over de belangrijkste soortengroepen of taxonomische groepen, zien we dat de getelde soorten vrij uniform over de verschillende groepen verdeeld zijn (figuur 1). Alleen het aantal vissoorten is beduidend lager dan de andere soorten. Het hoogste aantal genventariseerde soorten behoort tot de vogels of de insecten. Als we die aantallen bekijken in verhouding tot de inherente grootte van de soortengroep (aantal bestaande soorten per soortengroep), valt vooral het grote aantal genventariseerde amfibien op. Sommige soortengroepen lenen zich blijkbaar beter voor opvolging dan andere. Als we kijken naar hoeveel soorten er per actie werden genventariseerd, zien we dat in de meerderheid van de acties n soort geteld werd (61 % van de gevallen). Slechts in zes acties werden meer dan vijf soorten

genventariseerd (figuur 2). De keuze om n of meerdere soorten te volgen, leek te verschillen tussen Vlaanderen en Nederland. Meestal werd in Vlaanderen slechts n soort gevolgd (bijvoorbeeld de geelgors in Bocholt, het wekkertje in Houthalen-Helchteren of de grauwe gors in Limburg en Vlaams-Brabant, zie cases). Dit gebeurde eveneens in Nederland, zeker in gevallen waar specifiek actie ondernomen werd voor n zeldzame bedreigde soort. Zo werden in de provincie Nederlands Limburg door IKL (Instandhouding Kleine Landschapselement in Limburg) acties ondernomen voor de geelbuikvuurpad en de vroedmeesterpad in de groeve Blom. De Stichting het Limburgs Landschap in Nederland ondernam acties voor knoflookpad in de Maasduinen en Stichting Noordbrabants Landschap zette zich specifiek in voor boomkikker in de provincie Noord-Brabant. Maar, veel meer dan aan Vlaamse zijde, vindt men aan Nederlandse zijde acties waar men een multisoortenbenadering hanteerde, waarbij meerdere soorten en vegetatietypes genventariseerd worden. Die aanpak werd bijvoorbeeld toegepast voor het dijkenbeheer in Zeeland (zie case Stichting Landschapsbeheer Zeeland) of in het project van Natuurmonumenten langs de Chaamse beek, waar de doelsoorten vinpootsalamander, levendbarende hagedis en hazelworm, samen met een hele reeks andere soorten die ook kunnen profiteren van de inrichtingswerken, worden opgevolgd. Het gaat zowel over een aantal planten zoals moeraswolfsklauw, klokjesgentiaan, kleine zonnedauw, bruine snavelbies als over struweelvogels zoals geelgors en roodborsttapuit.

Hoe werd geteld binnen SOLABIO?


Naast de keuze van welke soorten geteld werden, is er ook een waaier aan inventarisatietypes toegepast. Dat werd al snel duidelijk uit de verschillende cases van de hefboom Monitoring.

1. Tellingen in het kader van een actie. Inventarisaties in het kader van een bepaalde actie worden meestal uitgevoerd op n plaats of in n gemeente. En of meerdere soorten worden eerst geteld om de nulsituatie te bepalen en daarna nog eens minstens n keer, om de actie te evalueren. Voorbeelden hiervan zijn de inventarisatie van het wekkertje door Limburgs Landschap vzw (LILA) in Houthalen-Helchteren (zie uitgewerkte case) en van heikikker, kamsalamander en oeverkruid in het waterwingebied Groot Huisven (Heeze) door Brabant Water. Ook voor de evaluatie van nieuwe vistrappen op de Vlootbeek- en Roer/Hambeek in Nederlands Limburg hanteerde Stichting Natuurdoeltreffend deze aanpak (zie case in de SOLABIO-publicatie Water als trekpleister voor soorten). 2. Grootschalige inventarisaties. Inventarisaties kunnen ook op grote schaal plaatsvinden. Gekoppeld aan SOLABIO en hun provinciale biodiversiteitscampagnes zetten een aantal Vlaamse provincies campagnes op om mensen aan te zetten om soorten te tellen. De campagnes in het kader van Gemeenten Adopteren Limburgse Soorten (provincie Belgisch Limburg), Biodiversiteit lokaal BEkeKEN (Provincie Antwerpen) en Buitengewone soorten (provincie West-Vlaanderen) zijn hier voorbeelden van, al wordt ook hier op verschillende schaalniveaus gewerkt. De provinciale koepels voor natuurstudie (KONAs) en, in Limburg en Vlaams Brabant, de Regionale Landschappen, spelen een belangrijke ondersteunde rol bij het opzetten van die campagnes. Daarnaast motiveren en ondersteunen ze vrijwilligers en lokale besturen om soorten te tellen. De provincies gebruiken dit type informatie om hun beleid vorm te geven, te evalueren en te promoten. Ook in Vlaams-Brabant hebben de Regionale Land-

schappen Noord-Hageland (RLNH) en Dijleland (RLD) enkele grootschalige inventarisatie-initiatieven opgezet. Hierbij werd bijvoorbeeld, op de schaal van hun werkingsgebied, een campagne opgezet om vrijwilligers warm te krijgen voor de inventarisatie van amfibien en vleermuizen (zie case RLNH). Ook de actie van het RLD rond zwaluwen is hier een voorbeeld van. Daar werden in samenwerking met de gemeenten, de zwaluwnesten in het werkingsgebied in kaart gebracht en werd jaarlijks nagegaan of de nesten bewoond waren (zie case RLD in de SOLABIO-publicatie Soorten in en rond gebouwen). Bij het opzetten van die campagnes werkten de Regionale Landschappen meestal samen met Natuurpunt Studie of met n van de koepels voor natuurstudie. 3. Studies. Bij een studie wordt een zeer specifieke vraag in een relatief kort tijdsbestek beantwoord. Enkele SOLABIO-partners voerden studies uit, bijvoorbeeld over het gebruik van het leefgebied door Bechsteins vleermuis (Stichting Ecologisch Vleermuis Onderzoek Nederland, zie case) of over de geschikte abiotische omstandigheden voor het voorkomen van heidekartelblad (Stichting NoordBrabants Landschap). In het kader van de hefboom Boer en Natuur testten de Vlaamse Landmaatschappij (VLM), Inagro vzw en de Provinciale Landbouwkamer voor Oost-Vlaanderen verschillende agromilieumaatregelen uit (zie publicatie Biodiversiteit in landbouwgebied). De focus daarvan lag enerzijds op de inpasbaarheid van de maatregelen in de bedrijfsvoering en anderzijds op het effect ervan op soorten (akkervogels, weidevogels, plaaginsecten) of onkruidontwikkeling (akkerranden). In het kader van de hefboom Water voerde de Stichting het Limburgs Landschap in Nederland tests uit rond het uitzetten van boomkikker en knoflookpad (zie publicatie Water als trekpleister voor soorten). 4. Echte monitoring. Echte monitoring valt per definitie buiten het tijdsbestek van SOLABIO. Nochtans zijn er in het kader van het project enkele inventarisaties uitgevoerd die in een langere tijdsreeks passen. Een voorbeeld is de inventarisatie van de grauwe gors in Belgisch Limburg en Vlaams-Brabant. Verschillende vrijwilligersgroepen telden deze soort daar al verschillende jaren. Om het werk van die verschillende groepen te stroomlijnen, werd een samenwerkingsverband opgezet.

Soorten tellen op het terrein


De SOLABIO-partners hebben een hele waaier aan acties ondernomen waarin het tellen van soorten een centrale rol speelt. Het ging zowel om de inventarisatie van n soort als om de inventarisatie van meerdere soorten tegelijk. Sommige acties bleven beperkt tot n gemeente, andere werden dan weer grootschalig opgezet. Soms kaderde een inventarisatie in een wetenschappelijke studie of kunnen we wel degelijk spreken van monitoring. In dit hoofdstuk zetten we enkele interessante cases op een rijtje.

Waar worden de verzamelde data bewaard?


Luc Crevecoeur

Van de verzamelde gegevens belandde 41 % in een databank (van de eigen organisatie of overkoepelende organisaties). 56 % van de gegevens werd gepubliceerd.

PNC


Jacky Jacobs

Case lokale inventarisatie van n soort

Geelgorzen spotten in Bocholt

Werd deze soort vroeger in de gemeente al in kaart gebracht? Ja, dat gebeurde in het kader van de twee Limburgse atlasprojecten (1974-1985, 1990-1992) en de Vlaamse Broedvogelatlas (2000-2001). Deze tellingen waren niet gebiedsdekkend, maar ook wij telden in 2009 alleen in de kerngebieden van de geelgors op het grondgebied van onze gemeente. En wat zijn jullie conclusies? In 2009 telden we 74 zingende mannetjes. Hoewel in de verschillende perioden niet altijd dezelfde hokken geteld werden, kunnen we toch conclusies trekken. Dat was mogelijk door het aantal geelgorzen in de hokken of gebieden die wel in meer dan n periode geteld werden met elkaar te vergelijken. Jammer genoeg bleek de soort in onze gemeente achteruit te gaan. We zagen ook dat het areaal van deze soort in onze gemeente inkromp. De kwaliteit van onze houtkanten is inderdaad niet meer zo best. Behouden en verbeteren van wat nog rest, is de boodschap. Het feit dat vele van die houtkanten in aankoopperimeters van natuurreservaten liggen, waar geen beheerovereenkomsten kunnen afgesloten worden, maakt dat niet eenvoudig. Er moet gezocht worden naar alternatieve manieren om landbouwers aan te zetten de houtkanten op hun terreinen te behouden en beheren. Voorlichting is zon middel. De demonstratiedagen van RLLK, waar aan landbouwers getoond wordt hoe zij hun

houtkanten kunnen herstellen en onderhouden, zijn daar een voorbeeld van. Maar de kosten van het beheer van de houtkanten moeten ook betaalbaar zijn. Een mogelijke piste is het gebruik van het hout uit deze houtkanten voor alternatieve energieopwekking. Wat gebeurde er met de waarnemingen? Onze puntwaarnemingen zijn opgeslagen in de broedvogeldatabank van de Limburgse Koepel voor Natuurstudie (LIKONA). De resultaten van onze telling en onze conclusies werden ook in het LIKONA-jaarboek (2009) gepubliceerd. Op welke punten moet je letten als je een soort zoals de geelgors samen met vrijwilligers wilt tellen? Zoals gezegd moet je investeren in nieuwe tellers. Dat is niet altijd evident. Je moet mensen vinden die willen tellen, die het bovendien ook kunnen en die hun kennis willen doorgeven. Een belangrijk aandachtspunt is ook dat je iets met de gegevens doet en je de tellers hierover feedback geeft. Veel tellers worden immers fervente natuurbeschermers die hun soort willen behouden. En wat brengt de toekomst? Nu we een geelgorswerkgroep hebben opgericht, gaan we zeker verder met tellen en het zoeken naar manieren om onze adoptiesoort te beschermen.

Paspoort
Wat? Inventarisatie van de geelgors in de gemeente Bocholt (Belgisch Limburg). Doel? Bepalen van de verspreiding van deze soort om enerzijds te kunnen bepalen waar maatregelen nodig zijn en anderzijds het effect van deze maatregelen in kaart te brengen. Trekker Regionaal Landschap Lage Kempen (RLLK) In samenwerking met Milieu- en natuurraad (MINA) Bocholt, studenten Katholieke Hogeschool Kempen (KHK)

Aan het woord: Jacky Jacobs, voorzitter van de MINA-raad van de gemeente Bocholt
Waarom startte de MINA-raad met de inventarisatie van de geelgors? In 2006 adopteerde de gemeente Bocholt in het kader van het provinciale GALS-project (Gemeenten Adopteren Limburgse Soorten) de geelgors. Niet onlogisch, want in onze gemeente vind je nog een dicht netwerk van houtkanten, het ideale leefgebied van de geelgors. We hadden echter de indruk dat de kwaliteit en het aantal houtkanten in onze gemeente er op achteruitgingen en wilden uitzoeken waar de maatregelen het meeste zin hadden. Daarom heeft een studente van de KHK alle houtkanten in de zone waar de geelgors in het verleden voorkwam, in kaart gebracht en heeft ze naar de kwaliteit van de houtkanten gekeken. In 2009 hebben we vervolgens het voorkomen van geelgorzen in onze gemeente genventariseerd. Hoe hebben jullie de soort geteld? Als je gegevens wilt vergelijken, is het belangrijk om een gestandaardiseerde methode te gebruiken. Voor broedvogels is die al geruime tijd op punt gesteld met de zogenaamde integrale territoriumkartering. Er lopen heel wat tellers in Limburg rond die deze methode kennen en al toegepast hebben. Het is niet echt een eenvoudige methode. Zeker in het begin heb je hulp nodig bij het interpreteren van je gegevens. Deze methode vraagt ook een serieuze tijdsinvestering. Vanaf maart tot half juli moet je minimaal vijfmaal gaan tellen. Maar gelukkig is de zang van geelgorzen heel kenmerkend. De mannetjes brengen die van op een hoge kijkpost ten gehore, zodat je ze relatief gemakkelijk kan vinden. Als je echter met nieuwe mensen gaat tellen, is het belangrijk die mensen goed op te leiden. Dat hebben we ook gedaan. Ze werden mee op het terrein genomen om praktijkervaring op te doen. Als je het goed doet, leer je heel wat bij. Niet alleen waar de vogels zitten, maar ook wanneer ze broeden, waar ze nesten maken, En als je geluk hebt, kan je zelfs te weten komen wat de jongen eten.

Contact Joep Fourneau, Regionaal Landschap Lage Kempen, tel. +32 (0)11 78 52 59, info@rllk.be

Jacky Jacobs

10

11

Case lokale inventarisatie van n soort

Houthalen-Helchteren telt haar wekkertjes

Limburgs Landschap

Paspoort
Wat? Inventarisatie van het wekkertje in de gemeente Houthalen-Helchteren (Belgisch Limburg). Doel? Bepalen van de verspreiding van deze soort. Trekker Limburgs Landschap vzw

Aan het woord: Veerle Cielen, Frans Verstraeten, Robert Delbroek en David Beyen, medewerkers van Limburgs Landschap vzw
Waarom startte Limburgs Landschap met de inventarisatie van het wekkertje? De gemeente Houthalen-Helchteren adopteerde het wekkertje in 2006 in het kader van het GALS-project (Gemeenten Adopteren Limburgse Soorten). Het leuke aan deze soort is dat er heel wat themas aan gekoppeld kunnen worden. Denk maar aan ecologisch bermbeheer, het voorkomen van sluikstorten, klimaatverandering en insectenvriendelijk beheer van tuinen, zoals het verminderen van het insecticidegebruik en het creren van ruigtehoekjes. Het wekkertje is een van de soorten waarvan het leefgebied meer naar het noorden aan het opschuiven is ten gevolge van de klimaatverandering. Maar alvorens je aan de slag kan gaan, moet je natuurlijk wel weten waar de soort in de gemeente huist. Hoe hebben jullie de soort geteld? Op basis van de biologische waarderingskaart, hebben we wekkertjesvriendelijke leefgebieden op kaart ingetekend. De kans dat je een wekkertje in een bebouwde zone of een bos vindt, is bijvoorbeeld klein. In de zomer van 2009 zijn drie van onze medewerkers met een personal digital assistant (PDA) op stap gegaan om de gewandelde routes in te tekenen en de waarnemingen in te voeren. We hebben toen zoveel mogelijk wekkertjes proberen te lokaliseren. Dat gebeurt via zogenaamde auditieve waarnemingen. Sprinkhanen en krekels hebben net zoals vogels namelijk een typische zang, die voor elke soort verschillend is. Als er enige twijfel was, vingen we de diertjes. Werd deze soort al eerder in kaart gebracht in de gemeente? Er waren enkele versnipperde waarnemingen van de soort, maar een grondige basisinventarisatie ontbrak. Onze telling kan nu dienen als nulmeting.

Veerle Cielen

Contact Veerle Cielen, Limburgs Landschap vzw, tel. +32 (0)11 53 02 50, info@limburgs-landschap.be

En wat zijn jullie conclusies? We vonden wekkertjes op ongeveer 75 plaatsen, vooral in de valleien. Wat ons verraste, is dat we de soort regelmatig terugvonden in droge leefgebieden, zoals heide- en pijpenstrootjesvelden. Dat klopt niet met wat in de literatuur wordt verteld. Deze soort wordt namelijk met vochtige gebieden geassocieerd. We vonden ook erg weinig exemplaren in bermen. De oorzaak kennen we niet, maar het betekent alleszins dat we ons moeten afvragen of het huidige bermbeheer niet aangepast moet worden. . Wat gebeurde er met de waarnemingen? We hebben onze puntwaarnemingen opgeslagen in de datebank van LIKONA. De resultaten van onze telling en onze conclusies werden ook in het LIKONA-jaarboek (2009) gepubliceerd. Op welke punten moet je letten als je een soort als het wekkertje wilt tellen? Het wekkertje laat zich het gemakkelijkst tellen aan de hand van zijn zang. Bij het wekkertje bestaat deze uit een triller, die doet denken aan het aflopen van een wekker. De zang houdt tot twintig seconden aan. Het negertje heeft een sterk gelijkende zang, maar houdt deze maar half zo lang aan. Het negertje wordt ook meer met heideterreinen

geassocieerd. Maar zoals hierboven vermeld, zijn dit geen sluitende kenmerken. Soms is het dus nodig om het diertje te zoeken en naar de uiterlijke kenmerken te kijken. Waarom hebben jullie geen vrijwilligers bij de tellingen betrokken? Het is geen evidentie om vrijwilligers te betrekken bij het inventariseren van sprinkhanen. Iedereen weet wel wat een sprinkhaan is, maar het is geen aaibare diergroep die veel mensen aanspreekt. Daarnaast vraagt het herkennen van de zang enige training. Wat brengt de toekomst? We willen de soort verder opvolgen in de gemeente en natuurlijk zorgen dat ze toeneemt. In 2010 en 2011 is een aantal geselecteerde locaties opnieuw onderzocht. De gegevens hiervan moeten nog verder verwerkt worden. Een belangrijk aandachtspunt is om samen met de gemeente te kijken of de bermen en het bermbeheer in de gemeente kunnen verbeterd worden. Maar je vindt de soort ook op enkele privterreinen, dus misschien kunnen we ook met die doelgroep samenwerken. En ten slotte willen we de beheerders van de reservaten waar de soort gevonden wordt hierover informeren.

12

13


SLZ

Case inventarisatie van meerdere soorten

Floravriendelijk dijkenbeheer in Zeeland

Paspoort
Wat? Inventarisatie van de flora op bijzonder beheerde dijken. Doel? Nagaan wat de effecten zijn van het beheer op de aanwezige flora. Trekker Stichting Landschapsbeheer Zeeland In samenwerking met Vogelwerkgroepen Zeeland, Bloemdijkenproject, insectenwerkgroep van de natuurbeschermingsgroep

Aan het woord: Alex Wieland, medewerker agrarisch natuurbeheer bij Stichting Landschapsbeheer Zeeland
Waarom inventariseren jullie de plantensamenstelling op de dijken? Zeeland telt vele kilometers dijken. Afhankelijk van de bodemsamenstelling en de ligging van de dijken komen of kwamen hier bijzondere plantensoorten voor. Maar de dijken herbergen ook andere natuurwaarden. Bovendien zijn ze een goede graadmeter voor het herstelbeheer dat onder meer in het kader van SOLABIO werd uitgevoerd. Met deze inventarisatie wilden we nagaan of verdwenen planten terugkeren en welk beheertype (of combinatie van beheertypes) het meeste effect had. Moeten we bijvoorbeeld n- of tweemaal hooien? Moeten we hooien en nabeweiden? Of moeten we begrazen en op sommige plekken plaggen? Wie voerde de inventarisaties uit? We hebben de dijken opgesplitst in drie regios: een regio ten zuiden van de Westerschelde, een regio tussen de Westerschelde en de Oosterschelde en een regio ten noorden van de Oosterschelde. De dijken ten zuiden van de Westerschelde vallen onder het SOLABIOproject en zijn genventariseerd door een freelanceinventarisatiemedewerker, een externe deskundige dus. De dijken in de andere twee regios worden hersteld in het kader van het project Herstel Bloemdijken van de provincie Zeeland. Deze dijken zijn door mensen van onze eigen organisatie genventariseerd. Welke soorten zijn genventariseerd? De aanwezigheid en de aantallen van alle plantensoorten werden in kaart gebracht. In 2010 inventariseerde de vogelwerkgroep de steenuil en de insectenwerkgroep van de natuurbeschermingsgroep gaat jaarlijks de vijfvleksint-jansvlinder in de hele provincie tellen.

Hoe werd er genventariseerd? Per dag kunnen de planten op ongeveer drie dijken met de Tansley-methode genventariseerd worden. De dijken worden in n keer volledig afgelopen. In 2009 en 2010 werden in het kader van het SOLABIO-project de dijken ten noorden van de Westerschelde genventariseerd. In 2011 werden vervolgens ongeveer acht hectaren dijken aan de zuidzijde van de Westerschelde genventariseerd. Van veel dijken was al eens een inventarisatie bekend van langer geleden. Het is de bedoeling om de dijken die hersteld worden eenmaal om de drie jaar te inventariseren. Dit is afhankelijk van de voortgang van het dijkenbeheer en de financiering. De steenuil wordt via geluidsfragmenten letterlijk uit zijn hol gelokt. Als je de roep van een steenuil afspeelt, zullen de dieren in de nabijheid hierop reageren en ook zelf gaan roepen. Tijdens het voortplantingseizoen van de vijfvleksint-jansvlinder gaat de insectenwerkgroep op zoek naar de rupsen en larven van deze soort. Zo kan vastgesteld worden of de vlinder zich goed voortplant. Daarnaast worden ook alle volwassen dieren genoteerd.

Wat zijn de resultaten? Uit de eerste resultaten blijkt dat plaggen bijzonder effectief is voor het herstel van zowel flora als insecten. Enmaal per jaar hooien levert een stabiele situatie of een lichte achteruitgang op. Wanneer er ook nog eens wordt nabeweid, merken we een stabiele situatie of lichte vooruitgang op. We vonden ook enkele bijzondere soorten zoals donderkruid, wilde marjolein, blauw walstro en tijm. Wat gebeurt er nu met de gegevens? Alle gegevens worden opgeslagen in excel-tabellen en er verschijnt een klein rapport. Dit rapport wordt beschikbaar gesteld aan de provincie Zeeland. Gezien de voorgenomen bezuinigingen op natuurbeheer in Nederland, zullen er in de nabije toekomst zeer waarschijnlijk geen inventarisaties meer worden uitgevoerd. Het zou nochtans interessant zijn om meer te weten te komen over hoe de natuurwaarden zich ontwikkelen bij een continuering van het herstelbeheer of na het stopzetten van het beheer. Ook rond het voorkomen van andere soortengroepen, zoals paddenstoelen, zoogdieren en insecten op de dijken, zijn er nog grote kennisleemten.

Contact Alex Wieland, Stichting Landschapsbeheer Zeeland, tel. + 31 (0)113 23 09 36, info@slz.landschapsbeheer.nl

Alex Wieland

14

15

Case grootschalige campagne

Evaluatie van het Limburgse soortenadoptieproject

Paspoort
Wat? Inventarisatie van de geadopteerde plant- en diersoorten in het project Gemeenten Adopteren Limburgse Soorten (GALS) van de provincie Limburg (Belgi). Doel? Nagaan wat de effecten van het project zijn op de status van de soorten. Trekker Provinciaal Natuurcentrum (PNC), provincie Belgisch Limburg In samenwerking met Regionaal Landschap Lage Kempen (RLLK), Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren (RLHV), Regionaal Landschap Kempen en Maasland (RLKM) en de 44 Belgisch Limburgse gemeenten

Aan het woord: : Ella Baert, cordinator van het biodiversiteitsteam van de Provincie Belgisch Limburg
Hoe hebben jullie het GALS-project gevalueerd? In 2006 werd in het kader van het GALS-project aan elke Limburgse gemeente gevraagd een plant- of diersoort te adopteren. Voor deze soorten werd een actieplan geschreven, waarin naast terreinacties ook communicatieve acties en inventarisaties opgenomen werden. Het project werd in 2009, in het kader van SOLABIO, door de provincie gevalueerd. Er werd nagegaan in hoeverre gemeenten het actieplan hadden uitgevoerd, wat de invloed van het project op het gemeentelijke biodiversiteitsbeleid was en of de geadopteerde soorten er op vooruitgingen. Concreet betekende dit dat informatie over de uitgevoerde acties werd verzameld bij gemeenten en Regionale Landschappen. In elke gemeente werd ook gezocht naar mensen die de verspreiding en trends van de geadopteerde soorten in kaart konden brengen. De provincie ging zelf op zoek naar genteresseerden. Zoals uit figuur 3 blijkt, kon de provincie in 25 gemeenten rekenen op vrijwilligers. Veel van die vrijwilligers zijn lid van de Limburgse Koepel voor Natuurstudie (LIKONA). In acht gemeenten werden studenten in het kader van hun eindwerk ingezet. In drie gevallen werden die studenten ondersteund door vrijwilligers en in n geval werd het werk deels door een studiebureau uitgevoerd. In vijf gemeenten betaalde de provincie studiebureaus of studiediensten om de inventarisatie uit te voeren. Dit was dan wel als onderdeel van een ruimere opdracht. In de andere gemeenten werd de teller betaald door een andere organisatie dan de provincie (het Agentschap voor Natuur en Bos of de gemeente), maar werden de gegevens gratis aan de provincie verstrekt. Deze organisaties maken ook deel uit van het LIKONA- of GALS-netwerk.

Vrijwilliger: 25 Student: 4 Betaald: 6 Combinatie (betaald): 6 Combinatie (onbetaald): 3

Contact Ella Baert, Provinciaal Natuurcentrum, Domein Bokrijk, 3600 Genk, tel. + 32 (0)11 26 54 88, ebaert@limburg.be

Kunnen vrijwilligers wel kwaliteitsvolle gegevens leveren? Zowel de methode als het niveau van de inventarisaties (frequentie en detailniveau) verschilt niet veel tussen de verschillende type tellers. Verschillen die we zien, hangen sterk samen met de tijd die de verschillende groepen kunnen besteden aan het inventariseren. Studenten gebruiken iets vaker gestandaardiseerde methoden dan andere tellers, maar kunnen slechts tijdens een beperkte periode inventarisaties uitvoeren. Dit maakt het bepalen van trends dan weer moeilijker

(figuur 4). Voor dat laatste zijn de vrijwilligers dus beter aangewezen partners (figuur 5). Zij kunnen over langere perioden inventarisaties uitvoeren, zij het vaak wel volgens minder arbeidsintensieve maar wel gestandaardiseerde methoden. Kortom, de provincie zet studenten en betaalde krachten in om leemtes op te vullen. Een van de doelstellingen van het project was om de frequentie en detaillering van de verzamelde gegevens te verhogen. Zoals uit figuur 6 blijkt, slaagden de gemeenten daar ook in. Een belangrijke kanttekening bij deze grafiek is dat al

100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Betaald Combinatie Student Vrijwilliger Gestandaardiseerd Aangepast Aan/afwezig

16

17

100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Betaald Combinatie Student Vrijwilliger Trends Nulmeting Gebieden Aan/afwezig

heel wat van de geadopteerde soorten goed opgevolgd werden voor de start van het project. Dit is logisch, aangezien LIKONA sinds 2003 (Collazo & Bauwens, 2003) aandacht besteedt aan de Limburgse soorten, waartoe alle geadopteerde soorten behoren. Bovendien was het middenveld betrokken bij de keuze van de adoptiesoorten, onder meer via het begeleidingscomit dat de gemeenten adviseerde over de keuze van hun soort. Maar ook via de gemeentelijke milieuraden drukte het middenveld haar stempel. Er werden dan ook vaak soorten geadopteerd die voorheen al door dit middenveld gevolgd werden. Hoe motiveer je de vrijwilligers om mee te tellen? Naast het wervende karakter van de campagne en de reeds verworven goodwill bij vrijwilligers van het LIKONAnetwerk, zette de provincie nog een aantal andere middelen in om potentile tellers over de streep te trekken. In samenwerking met de Regionale Landschappen werden in elke gemeente vrijwilligers gezocht en werd getracht om een gemeentelijke inventarisatiegroep op te zetten. Tellers kregen de nodige ondersteuning bij het verwerken van hun gegevens. Deze hulp kon komen van ervaren LIKONA-vrijwilligers, van wetenschappers of van het personeel van het Provinciaal Natuurcentrum. Alle verzamelde gegevens werden in de LIKONA-databanken

ingevoerd en verwerkt tot digitale verspreidingskaarten. Alle kennis werd tenslotte gepubliceerd in het LIKONAjaarboek (2009). En hoe gaat het nu met de geadopteerde soorten? Uit de verzamelde gegevens blijkt dat de geadopteerde soort in dertien gemeenten achteruitgaat en in zes andere sinds de start van het project niet kon worden teruggevonden. In vijf gemeenten ging de geadopteerde soort er op vooruit en in veertien gemeenten kon ze zich handhaven. In zes gemeenten waren onvoldoende gegevens beschikbaar om de evolutie van de soort te bepalen. En van de zaken die we echter ook uit onze gegevens konden afleiden, is dat soorten pas geruime tijd na de verbetering van het leefgebied er ook werkelijk op vooruitgaan. Drie jaar (de periode van de evaluatie) is kort om dergelijke verbeteringen waar te nemen. Komt er nog een vervolg? Momenteel worden in verschillende gemeenten nog acties uit de actieplannen van GALS uitgevoerd. De provincie ondersteunt ook de campagne van Natuurpunt Biodiversiteit in je gemeente, die als een verbreding van het GALS-project wordt beschouwd. In 2012 maakt de provincie nogmaals een stand van zaken op.

Mate waarin verschillende type gegevens (frequentie en detailleringsniveau) verzameld worden door verschillende typen tellers (trends = er bestaat een werkgroep die de soort jaarlijks telt; nulmeting = er is een
betrouwbare nulmeting die het aantal en de verspreiding geeft; gebieden = men weet in welke gebieden in de gemeente de soort voorkomt; aan/afwezig = men weet of de soort in de gemeente voorkomt of niet)

20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Niveau 4 Voor Na

Aantal gemeenten per kwaliteitsniveau van de monitoring of inventarisatie van de geadopteerde soort vr en na de start van het project (niveau 1 (aan-/afwezig): men weet of de soort in de gemeente voorkomt of
niet, niveau 2 (gebied): men weet in welke gebieden in de gemeente de soort voorkomt, niveau 3 (nulmeting): er is een betrouwbare nulmeting (aantal en verspreiding), niveau 4 (trend): een werkgroep telt de soort jaarlijks)

RLH

18

19

Case grootschalige campagne

Een klare kijk op Antwerpse beken

interessante locaties voor opvolging. In de vorming is vertrokken van een monitoringsmethode die gebaseerd is op het voorkomen van een beperkt aantal kensoorten (multisoortenbenadering). De methode blijkt goed bruikbaar om de algemene toestand van de waterlopen in de provincie op te volgen. Er moet wel nog eens bekeken worden of de methode niet verfijnd moet worden voor specifieke deeltrajecten. Een andere, parallelle benadering kan zijn om verschillende locaties door dezelfde mensen te laten opvolgen voor een specifieke soortengroep. Zo heeft de nieuw opgerichte Wierenwerkgroep al laten blijken daartoe bereid te zijn. Wat gebeurt of zal er gebeuren met de waarnemingen? Alle voor het provinciaal beleid interessante soortwaarnemingen worden verzameld via een applicatie op de website www.waarnemingen.be. Ook de gegevens van Bekenwatch komen daar terecht. Wel moet de toewijzing van gegevens aan de op te volgen locaties nog op punt gesteld worden. Vooral omdat hier ook abiotische gegevens over bijvoorbeeld waterkwaliteit en -beheer aan gekoppeld zouden moeten worden, wat momenteel nog niet kan in www.waarnemingen.be. De resultaten van Bekenwatch worden ook op andere manieren gerapporteerd. Dat gebeurt via de gebruikelijke kanalen, zoals de Ankona-trefdag, ANTenne en andere tijdschriften. Wie cordineert de Bekenwatchers? De dienst Duurzaam Milieu- en Natuurbeleid heeft een subsidie aan Natuurpunt Educatie toegekend voor de vorming van de vrijwilligers die deze inventarisaties uitvoeren en voor het ter beschikking stellen van materiaal. Natuurpunt Educatie stuurt het netwerk van genteresseerde vrijwilligers aan, organiseert de opleidingen en excursies en heeft een website opgemaakt. De selectie van de beektrajecten gebeurt in overleg met de Dienst Duurzaam Milieu- en Natuurbeleid en de Dienst Waterbeleid. De Regionale Landschappen promoten het project. Zijn er nu al lessen te trekken? We waren blij verrast door de grote interesse en opkomst. Maar anderzijds is toch ook gebleken dat als we verder een beroep willen doen op die grote groep mensen, we meer opleiding en een permanente opvolging moeten voorzien. Hoe gaan jullie hiermee verder? De bedoeling van deze educatieve activiteiten is het creren van een permanent netwerk van enthousiaste waarnemers. De provincie heeft de intentie om na de evaluatie een vervolgtraject uit te werken om in 2012 verder te gaan met een verbeterd project.

Provincie Antwerpen - Dienst Duurzaam Milieu- en Natuurbeleid

Paspoort
Wat?
Monitoring van de biodiversiteit in Antwerpse beekvalleien (https://sites. google.com/a/natuurpunt. be/beekwatch/home).

Trekker

Provincie Antwerpen

In samenwerking met
Natuurpunt Educatie vzw, Regionaal Landschap Kleine en Grote Nete (RLKGN), Regionaal Landschap de Voorkempen (RLVK), Regionaal Landschap Rivierenland (RLRL), Regionaal Landschap Schelde-Durme (RLSD), Poelenwerkgroep Natuurpunt

Doel?
Evaluatie van de inspanningen die in de provincie Antwerpen worden geleverd om de biodiversiteit in beeksystemen te verhogen.

werken werd gestart met inventarisaties. Sinds 2008 wordt de vegetatie in het nieuw ingericht overstromingsgebied langs de Fortloop jaarlijks gemonitord. Verder wordt de visstand in het Viersels Gebroekt (Zandhoven) opgevolgd. Een nulsituatie werd vastgelegd vr de start van de werken in oktober 2009 door een afvissing, uitgevoerd door het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO). Er wordt een herhaling voorzien in 2012-2013. Voor de meeste gemeenten die een project hebben uitgevoerd in het kader van Biodiversiteit Lokaal BEkeKEN is monitoring echter niet zo eenvoudig. Vaak ontbreken de tijd of de middelen om een monitoring uit te voeren, of de specifieke kennis die nodig is als basis voor een succesvolle monitoring. Om verschillende projecten verspreid over de provincie op te volgen, werden daarom de Bekenwatchers in het leven geroepen. Wie of wat zijn Bekenwatchers? Dit zijn vrijwilligers die worden opgeleid om samen met ons (Provincie Antwerpen, Natuurpunt Educatie en de Regionale Landschappen) de natuurwaarde van de beken in de provincie Antwerpen op te volgen. De bedoeling was dat de genteresseerden een stukje van een beekvallei (waar werken uitgevoerd werden of voorzien zijn) adopteren en op regelmatige basis hun soortwaarnemingen van dit gebied doorgeven. Om dit te kunnen waarmaken, was het allereerst nodig om vrijwilligers op te leiden. Het vinden van vrijwilligers bleek alvast geen probleem te zijn. Het aantal genteresseerden was immers groot. Hoe is de werving en opleiding van de Bekenwatchers verlopen? Genteresseerden werden gezocht via verschillende wegen. Zo was er een aankondiging in de driemaandelijkse milieunieuwsbrief van de provincie Antwerpen, zOOm, in ANTenne (het tijdschrift van de Antwerpse Koepel voor Natuurstudie) en verder ook in de landschapskranten van de Regionale Landschappen. Uiteindelijk hebben meer dan honderd mensen gereageerd en aan minstens n (vormings)activiteit deelgenomen.

Contact

Mieke Hoogewijs, Provincie Antwerpen, Dienst Duurzaam Milieu- en Natuurbeleid, Team Natuur & Landschap - Cel Beleid, tel: +32 (0)3 240 66 86, Mieke.hoogewijs@admin.provant.be

Aan het woord: Mieke Hoogewijs en Sandra Vandewiele, cordinatoren van de campagne Biodiversiteit lokaal BEkeKEN.
In het kader van jullie campagne werden heel wat beekherstelprojecten gerealiseerd. Hoe wordt de doeltreffendheid ervan voor de biodiversiteit gevalueerd? De provincie Antwerpen werkt, samen met de gemeente Borsbeek en vzw Kempens Landschap, al enkele jaren aan het herwaarderen van de vallei van de Koude Beek. Bij de lancering van de campagne Biodiversiteit Lokaal BEkeKEN was dit dan ook n van de voorbeeldprojecten die aan de gemeenten werden voorgesteld. Na het uitvoeren van de

De opleiding bestond uit een theoretisch gedeelte (drie lesuren), waar het belang van beeksystemen en hun biodiversiteit benadrukt werd, en waar nadien dieper ingegaan werd op een aantal soorten die een indicatie geven van de ecologische waarde. De lesavond werd gegeven op drie plaatsen in de provincie. Aan de voordracht ging een korte excursie vooraf. Nadien was er nog een aanbod van excursies in de hele provincie, waar iedereen aan kon deelnemen. De deelnemers waren over het algemeen enthousiast. Maar tegelijk werd duidelijk dat bij een groot aantal van hen de voorkennis zeer beperkt was en de opleiding dan ook onvermijdelijk te kort. Via de website en mail werden de vrijwilligers op de hoogte gehouden met verslagen, fotos en filmpjes. Hoe ver staan jullie nu met de Bekenwatchers? Het eerste vormingstraject is achter de rug. We gaan dit nu verder evalueren. Maar we merken dat er nog vragen komen naar verdere opleidingen, zowel voor instap als voor verdieping. In dit eerste jaar werd ook al een aantal beektrajecten geadopteerd, maar het initiatief ging wel telkens uit van bestaande werkgroepen. Zo is de Poelenwerkgroep gestart met een grondige inventarisatie van de Larumse loop in Geel. Wat volgen de Bekenwatchers op? In de eerste fase hebben we een lijst opgesteld van

20

21

Case grootschalige campagne

Gezocht: van kikvorsman tot batvrouw


RLNH

Paspoort
Wat?
Inventarisatie van nieuw gegraven poelen voor kamsalamander en van ingerichte locaties voor kraamkolonies van de ingekorven vleermuis.

Trekkers

Regionaal Landschap Noord-Hageland (RLNH) en Natuurpunt Studie vzw

te nemen. De Vleermuizenwerkgroep in onze regio (OostBrabant) was echter onderbemand. Hoog tijd om nieuwe mensen te motiveren. En dat is net een uitgelezen taak voor de Regionale Landschappen. Hoe hebben jullie de vrijwilligers geholpen? Onze kikvorsmannen en -vrouwen kregen naast een vierdaagse opleiding ook het nodige materiaal aangeboden. Als je een soort wilt tellen, is het belangrijk de vrijwilligers uit te leggen hoe je dit op een gestandaardiseerde manier kan doen. De eerste stap was het aanbieden van een handleiding en extra uitleg. Bovendien vroegen we een gezamenlijke vergunning aan, zodat de vrijwilligers met een gerust hart konden beginnen. Op enkele terugkomdagen bespraken we de resultaten en planden we extra oefenmomenten in om waterplanten te inventariseren. Aansluitend was er telkens een barbecue of drink. De opleiding tot batman, batvrouw en robin is een stuk recenter. In 2010 hebben we een vleermuisexpert ingehuurd die tijdens twee intensieve weekends van vrijdagavond tot en met zondagmiddag, nachten inbegrepen! de kandidaat-vrijwilligers alles leerde over vleermuizen, het tellen van uitvliegers en het inspecteren van zolders. Nadien volgde er nog een opfrismoment en een fortentelweekend. Omdat we voor de vleermuisinventarisaties op zoek waren naar mensen die al enige kennis hadden, volgden we een andere wervingsstrategie dan voor de kikvorsmannen. De campagne kreeg de naam batman, batvrouw en robin. We hebben gericht de lokale Natuurpuntafdelingen aangeschreven en hebben een oproep verzonden via gespecialiseerde media, zoals de Brakona-nieuwsbrief en Chiropcontact (het tijdschrift van de vleermuizenwerkgroep). Het inspecteren van oude kerkzolders is trouwens niet zonder gevaar, we hebben dus enkele verzekeringen afgesloten om ongevallen met schade aan gebouwen of lichamelijke letsels te verzekeren. Heeft die aanpak gewerkt? Voor de kikvorsmannen telden we voor de eerste opleiding veertig genteresseerden, waarvan uiteindelijk een groepje van tien actief genventariseerd heeft.

In samenwerking met
Regionaal Landschap Dijleland (RLD), Centrum voor Natuur- en Milieueducatie (CVN) en Vleermuizenwerkgroep Oost-Brabant

Doel?

Vrijwilligers motiveren om hieraan deel te nemen.

Contact

Nobby Thys of Tinne Cockx Villa Coremans, Gelrodeweg 2, 3200 Aarschot, Tel. +32 (0)16 63 59 54, info@rlnh.be

Maar we merkten dat na verloop van tijd de vrijwilligers afhaakten. We hebben nog twee jaar met jobstudenten gewerkt en in 2011 hebben de biodiversiteitsmedewerkers van het Regionaal Landschap zelf in twee gemeenten de poelen genventariseerd. In het najaar 2011 stond een opfrissingcursus voor de oude kikvorsmannen en nieuwe genteresseerden op het programma, maar wegens te weinig inschrijvingen is deze cursus afgelast. Ook het aantal reacties op de batmancampagne was beperkt. Op onze eerste oproep in 2009 reageerden slechts drie mensen. Nadien waren er zeven genteresseerden, maar dat was nog altijd minder dan het vooropgestelde aantal van tien. We hebben de cursus dan ook met een jaar uitgesteld. In de winter van 2009-2010 hebben we een infoavond voor alle genteresseerden georganiseerd. Uiteindelijk hebben we twaalf genteresseerden kunnen opleiden, die vanaf 2010 zowel zomer- als wintertellingen hebben uitgevoerd. De opleiding telde ook heel veel praktijkmomenten, waardoor we al tijdens de opleiding heel wat kerk- en kasteelzolders genventariseerd hebben, zowel in Noord-Hageland als in Dijleland en Zuid-Hageland. Met succes: naast kolonies van grootoorvleermuizen hebben we een nieuwe locatie van de ingekorven vleermuis gevonden. Ook hebben we op onze nachtelijke tocht in Horst maar liefst zeven vleermuissoorten geteld. Een echte toplocatie dus. Om ervoor te zorgen dat de vrijwilligers gemakkelijk onderling konden afspreken, hebben we een e-mailadres aangemaakt: ingekorven@gmail.com. Zo konden we via e-mail en een gedeelde kalender gemakkelijk activiteiten aankondigen. Wat gebeurde er met de waarnemingen? De amfibiewaarnemingen werden de eerste jaren gebundeld in een poelenverslag. Elke eigenaar van een genventariseerde poel kreeg daarvan een exemplaar. Ook hebben we al deze gegevens samengebracht in een GISlaag en die informatie bezorgd aan Natuurpunt-Hyla. Na de inventarisaties van 2009 heeft Natuurpunt een prioriteitenkaart voor kamsalamander gemaakt. Hierop werd aangeduid welke gebieden het eerst onder handen genomen moesten worden en in welke gebieden de maatregelen op een later tijdstip konden plaatsgrijpen. In 2012 starten we dankzij deze gegevens met een nieuw poelenplan in enkele gemeenten. Aangezien de batmanopleiding door twee mensen van de Vleermuizenwerkgroep werd begeleid, hebben zij de gegevens ook verwerkt. Verder heeft het RLNH op basis van de waarnemingen al gericht terreinacties uitgevoerd: in 2007 hadden we al een verwarmingstoestel geplaatst op de kerkzolder van Houwaart. Vanaf 2010 hebben we het jachtgebied van de ingekorven vleermuis aangepakt, door boomgaarden, houtkanten en heggen aan te planten en een visvijver om te vormen tot een poel.

Hoe gaan jullie hiermee verder? Wat de kikvorsmannen en -vrouwen betreffen, pakken we het in 2012 anders aan. Zo zal het Regionaal Landschap een beheercursus voor de oude en nieuwe poeleigenaars organiseren. Hier zullen ze niet alleen informatie krijgen over wat er in hun poel leeft en hoe ze hun poel kunnen opvolgen, maar ook over hoe ze zelf hun poel kunnen beheren. Op deze manier proberen we de eigenaars warm te krijgen voor de monitoring en het beheer van hun eigen poel. Verder zullen de biodiversiteitsmedewerkers elk jaar grondig alle poelen in twee gemeenten van ons werkingsgebied inventariseren. Op deze manier hebben we op vijf jaar tijd alle poelen onderzocht. De resultaten van deze inventarisatieronden worden aan de gemeenten en de eigenaars bezorgd met tips voor het toekomstig beheer.

RLNH

Dos & donts:


Neem voldoende tijd om vrijwilligers te vinden. Bij de batmanopleiding hebben we daar te weinig aandacht voor gehad en bovendien was de opleiding heel intens. Een jaartje rijping heeft haar vruchten afgeworpen. Neem voldoende tijd om je vrijwilligers bij te staan. Zorg dat je echt een aanspreekpunt bent. Leg je vrijwilligers in de watten en voorzie ook leuke momenten. Verwacht niet het onmogelijke, het blijven vrijwilligers. Niet iedereen kan evenveel tijd investeren. Zorg dat iedereen elkaar gemakkelijk kan vinden. Gebruik naast de gebruikelijke adressenbestanden ook een gezamenlijk digitaal adres of groep. Organiseer een goede opleiding met veel praktijkervaring. Stimuleer mensen door bijvoorbeeld interessante info of activiteiten door te sturen, maar organiseer ook terugkomdagen.

Aan het woord: Tinne Cockx en Nobby Thys, biodiversiteitsmedewerkers RLNH


Waarom startte het Regionaal Landschap NoordHageland met het steunen van vrijwilligers om amfibien en vleermuizen te tellen? In 1996 maakten we een poelenplan en zijn we begonnen met de aanleg van nieuwe poelen die we vervolgens door jobstudenten lieten inventariseren. Vanaf 2003 zochten we een gestandaardiseerde manier voor de inventarisatie en wilden we tegelijkertijd de poeleigenaars nauwer betrekken. Daarom hebben we samen met het CVN en RLD vrijwilligers opgeleid tot kikvorsman en kikvorsvrouw. Voor ons is het belangrijk om te weten waar er missing links zijn in ons poelenproject. Op die plaatsen kunnen we dankzij de inventarisaties door vrijwilligers meer inzetten zodat de leemtes weggewerkt worden. Voor de vleermuizen zijn we gestart vanuit onze kleine kolonie ingekorven vleermuis in Houwaart. We wilden weten waar de andere (kraam)kolonies zich bevonden om zo gerichte maatregelen ten voordele van deze soort

22

23

Case studie

De Bechsteins vleermuis achterna


Ren Janssen

Paspoort
Wat?
Studie om met zenders te zoeken naar de plaatsen waar de Bechsteins vleermuis zich voortplant (de zogenaamde zomerkolonies).

Trekker

Stichting Ecologisch Vleermuis Onderzoek Nederland (SEVON) met subsidies van provincie Nederlands Limburg In samenwerking met De Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie (NJN) en de (Vlaamse) Jeugdbond voor Natuur en Milieu (JNM)

Doel?

Weten waar in de zomer de voortplantingspopulaties Bechsteins vleermuizen voorkomen zodat deze beschermd kunnen worden.

verschillende bomen als verblijfplaats konden aanduiden. Het jachtgebied van dit mannetje was zes hectaren groot: een hellingbos met kruidenrijke ondergroei, hakhout en een kroondek van oude overstaanders met eik en beuk. In de zomer zochten we gedurende negen nachten in de bossen ten westen van de Maas naar de Bechsteins vleermuis. In de voorgaande jaren werden daar immers de meeste zwermende individuen gevangen en in de winter geteld. Nu leverde dit helaas geen vangsten op. Ook tijdens een intensief vangonderzoek van zestig nachten in bosgebieden ten oosten van de Maas werden er geen Bechsteins vleermuizen gevangen. Een tegenvaller Ja, maar we gaven niet op. Zo hadden we gedurende de zwermperiode meerdere keren voor vier verschillende kalksteengroeves postgevat. Bij n groeve resulteerde dit in de vangst van een toevallig voorbijvliegend, net vliegvlug juveniel vrouwtje Bechsteins. Een unicum voor Nederland Dit dier heeft een ultralicht zendertje van 0,35 gram op de rug geplakt gekregen, om zeker te weten dat ze ook daadwerkelijk haar kolonie in Nederland had. Met dit zendertje is het dier vier dagen gevolgd naar een groep met eiken, essen en beuken. Doordat er geen zwermgedrag werd waargenomen, kon er geen specifieke holte worden gevonden en konden ook geen uitvliegende dieren geteld worden. Het juveniele dier werd door middel van telemetrie twee avonden en vier ochtenden gevolgd. Het jaagde in het Savelsbos, een middelstamkersengaard, een hoogstamboomgaard en twee laagstamappelboomgaarden. Om de grootte van de kolonie te bepalen, werd een week later 300 meter mistnet opgesteld. Een tweedejaars Bechsteins vrouwtje werd gevangen. Dit dier werd twee avonden en n ochtend met succes gevolgd, waarbij het niet alleen in de jachtgebieden van het juveniele vrouwtje, maar ook in een kloostertuin jaagde. Helaas viel de zender vroegtijdig af. Uit een holte werden die avond minstens twee dieren met een infraroodcamera geteld. De eerste kraamkolonie van de Bechsteins vleermuis voor Nederland was daarmee een feit.

Contact

Ren Janssen van SEVON, Dr. Schaepmanstraat 39, 6291 GJ Vaals, tel. +31 (0)6 454 549 14, anomalus@gmail.com

De teller staat dus op n kolonie? De grote inspanning in de bosgebieden had inderdaad de vondst van maar n kolonie opgeleverd. Daarom besloten we in het weekend van 11 en 12 september 2009 vrouwtjes Bechsteins vleermuizen te vangen voor de groeve en deze opnieuw te volgen naar hun zomerhabitat. De eerste avond werden twee vrouwtjes gevangen en gezenderd. De twee vrouwtjes werden gevolgd terwijl ze beide geruime tijd in het bos foerageerden. Uiteindelijk vlogen ze een groeve in en raakten we het signaal kwijt. De tweede nacht werd opnieuw gezocht naar de eerste twee dieren en werd ook een nieuw dier gezenderd. Het derde dier, een adult vrouwtje dat in 2009 had gezoogd, jaagde in het bos en vloog na enkele uren terug in het net dat voor de opening van de groeve stond. Na haar weer uit het net bevrijd te hebben, vloog ze over het Albertkanaal Vlaanderen in. Ze werd gevolgd tot elf kilometer westnoordwestelijk, waarna we het contact verloren zijn. De volgende dag zochten twee ploegen naar het dier. Haar kolonie bleek in een zeer dikke beuk te zitten, in een privbos van zes hectaren groot op 17,6 kilometer hemelsbreed vanaf de groeve. Die avond joeg het dier in het kasteelbos waar haar verblijfplaats was. In 2010 is er nogmaals in het kasteelbos gevangen. Dit resulteerde binnen vijf minuten in de vangst van een net vliegvlug vrouwtje Bechsteins vleermuis. Na het dier gezenderd te hebben, bleek ze haar verblijfplaats in een eik te hebben, op nog geen vijftig meter afstand van de beuk uit 2009. De zwermende populatie bij de groeve in Nederland komt dus in ieder geval voor een deel uit Vlaanderen! Welk gebied werd genventariseerd? Het ging om een gebied in een straal van ongeveer twintig kilometer rond Maastricht. Wat zijn de resultaten van dit onderzoek? De eerste kolonie Bechsteins vleermuis voor Nederland is tijdens dit project gevonden. Daarnaast blijkt de soort een echte cultuurvolger te zijn die zelfs in laagstamfruitboomgaarden jaagt. Maar haar kolonies zijn enkel gelegen in oude bossen, die al vanaf de Ferrariskaarten (1750-1775) als bos zijn gekarteerd op topografische kaarten. Wat gebeurde er met de gegevens? Er is een rapport geschreven en een artikel verschenen in het blad Zoogdier van de Nederlandse Zoogdierenvereniging. Een publicatie in een Engelstalig peer-reviewed tijdschrift zal volgen. Tevens zijn de eerste gegevens gebruikt om de instandhoudingsdoelstellingen voor de Europese Natura 2000-gebieden op te stellen. Er vonden verschillende lezingen plaats waar deze resultaten

bekendgemaakt werden aan een groter publiek (Vlendag 2009, Dag van het Natuurhistorisch Genootschap in Limburg 2010, LIKONA contactdag 2011). Zien jullie knelpunten en kansen? Een zendertje bleek erg goed te werken om zwermende dieren met de wagen te volgen. Op deze manier hebben we de eerste kolonie Bechsteins vleermuis van Vlaanderen gevonden en konden we laten zien dat het mogelijk is om voor deze soort speciale bossen te vinden en te behouden. Het blijkt echter moeilijk om Bechsteins vleermuizen met kasten te ontdekken. Bovendien is het vangen van een Bechsteins vleermuis in een bos, zonder gebruik te maken van een speciaal hiervoor ontwikkeld apparaat (Batlure), een toevalstreffer. Het gebruik van een dergelijke Batlure verhoogt de trefkans danig.

Aan het woord: : Ren Janssen, medewerker van SEVON


Vanwaar zon complexe studie? De Bechsteins vleermuis is een streng beschermde soort. Al vanaf eind jaren 1980 wordt deze soort in de herfst bij de kalksteengroeves van Riemst in grotere aantallen gevangen. Ook tijdens de jaarlijkse tellingen in de winter in Nederlands en Belgisch Limburg worden er steeds enkele dieren gevonden. Maar waar deze soort in de zomer haar kraamkolonies heeft, was niet geweten. Net om deze kolonies te kunnen beschermen, probeerden we de dieren op verschillende manieren te zoeken. Hoe gingen jullie te werk? Begin juni stelden we onze mistnetten op aan een groeve. Vrijwel onmiddellijk werd een mannetje gevangen en voorzien van een zender. Het dier werd vier nachten gevolgd tijdens zijn jachtgedrag, waarmee we ook twee

Ren Janssen

24

25

Case monitoring

Speuren naar de zeldzame grauwe gors

RLH

Werd deze soort al eerder in kaart gebracht in de streek? Ja, in Limburg werd de grauwe gors in het kader van de twee Limburgse atlasprojecten (tellingen 1974-1985, 1990 - 1992) en de Vlaamse Broedvogelatlas (tellingen 2000-2001) geteld. Maar ook in Vlaams-Brabant wordt deze soort al lange tijd nauw opgevolgd. De laatste tellingen gebeurden in de kerngebieden van Limburg en Vlaams-Brabant. Ondertussen kun je stellen dat dit voor heel Vlaanderen een gebiedsdekkende telling is. De grauwe gors is immers op alle andere plaatsen zo goed als verdwenen. En wat zijn jullie conclusies? We zien dat de soort overal afneemt. Deze daling was al zeer groot vr we met dit project startten: in de Vlaamse Broedvogelatlas die in 2004 gepubliceerd werd, werd de daling geschat op 75 % ten opzichte van dertig jaar geleden. Onze tellingen tonen aan dat de dalende trend zich nog verder zet. In Riemst, een gemeente waarin de WGG sinds 2008 deze soort jaarlijks gebiedsdekkend inventariseert, daalde het aantal broedkoppels van 68 in 2002 tot 31 in 2008 en tot 15 in 2011. In Vlaams-Brabant daalde het aantal broedkoppels tussen 2001 en 2008 met 66 %. Maar er is gelukkig ook goed nieuws. Als we de simultaantellingen van 2008-2009 vergelijken met die van 2009-2010 zien we dat er opmerkelijk meer overwinterende vogels geteld werden in 2009-2010. In die periode werden in Limburg 262 en in Vlaams-Brabant meer dan 300 exemplaren geteld, terwijl er in 2008-2009, respectievelijk 115 en 200 exemplaren werden geteld in Limburg en Vlaams-Brabant. Aangezien er in 2009-2010 flink wat bijgevoederd werd en bovendien het aantal winterakkertjes en akkerranden gestegen was, wijst dit er op dat wintervoedsel inderdaad een limiterende factor is. Dit is belangrijk, want enkele jaren geleden was men er van overtuigd dat grauwe gorzen in de winter wegtrekken naar warmere streken. Hoewel gorzen zich wel degelijk over kortere afstanden verplaatsen naar betere gebieden, zijn ze toch erg sedentair (vier zes kilometer). Een tekort aan wintervoedsel betekent dan ook een gewisse dood voor heel wat dieren. Wat gebeurde er met de waarnemingen? Onze puntwaarnemingen zijn opgeslagen in de LIKONAbroedvogeldatabank en de databanken van Natuurpunt. De resultaten werden ook in twee rapporten van Natuurpunt Studie gepubliceerd: n voor VlaamsBrabant en n voor Limburg. De tellingen en conclusies voor Riemst werden ook in het LIKONA-jaarboek van 2009 gepubliceerd. De grauwe gors is immers de adoptiesoort van deze gemeente. Alle bijkomende informatie (vaak

zeer waardevolle details) die verzameld werd tijdens het veldwerk, werd binnen de WGG opgeslagen en via een leden-mailgroep verspreid. Sommige items werden door de WGG verder onderzocht en in verschillende artikels gepubliceerd. Op welke punten moet je letten als je met vrijwilligers samenwerkt om deze soort te tellen? Regelmatig samenkomen om zowel het plan van aanpak als alle praktisch aspecten van de karteringen goed te bespreken, is hierbij essentieel. Vrijwilligers steeds goed sturen en hen voorzien van de nodige informatie en het nodige materiaal is natuurlijk ook belangrijk. Na afloop van het telseizoen is een evaluatie met alle vrijwilligers erbij van belang om eventuele knelpunten weg te werken en mogelijke lacunes in de karteringen op te vangen. Door je kennis te bundelen, sta je ook sterker. Het is eenvoudiger het beleid te overtuigen als je hen naar een akkerreservaat in een naburige provincie kan brengen, of wanneer een gemotiveerde Limburgse boer zijn collegas kan tonen hoe hij maatregelen voor akkervogels in zijn bedrijfsvoering inpast. En wat brengt de toekomst? De Werkgroep Grauwe Gors is uitgegroeid tot een denktank van alles wat met akkervogels in het algemeen, en grauwe gors in het bijzonder, te maken heeft. We tellen niet enkel de vogels, we geven ook advies aan natuurbeheerders, beleidsmensen en landbouwers, en we voeren zelf onderzoek uit. In de toekomst willen we onze werking verder uitbreiden, specifieke beheermaatregelen evalueren en optimaliseren, en bijkomende concepten ontwikkelen die gericht zijn op een duurzaam behoud van akkervogels.

Paspoort
Wat? Inventarisatie van de grauwe gors in Belgisch Limburg en VlaamsBrabant. inzicht of enthousiasme voor akkervogels uit volgende studiegroepen: LIKONA-vogelwerkgroep, de Vogelwerkgroep Fruitstreek, Natuurpunt Riemst, de Vogelwerkgroep Oost-Brabant, Natuurstudiewerkgroep Dijleland, Natuurpunt Velpe-Mere

Aan het woord: : Rmar Erens, voorzitter van de werkgroep Grauwe Gors
Waarom startte de werkgroep Grauwe Gors met de inventarisatie van deze akkervogel? De grauwe gors is een akkersoort die de laatste decennia zeer sterk achteruit is gegaan. Dat geldt overigens voor heel wat soorten in ons agrarisch gebied. Er bestond een sterk vermoeden dat deze typische akkersoort ook de laatste jaren fors achteruit bleef gaan. Het beeld van het aantal territoria dat in de laatste broedvogelatlas werd gegeven, leek duidelijk niet meer overeen te komen met de werkelijkheid. Om dit op het terrein te toetsen, moest er dus geteld worden en in kaart gebracht worden waar de soort voorkomt. Tegelijk geven dergelijke inventarisaties de kans om inzichten te verwerven over de processen die een belangrijke rol spelen bij de achteruitgang van de grauwe gors. Hoe hebben jullie het aantal vogels geteld? We hebben twee methoden gebruikt. De eerste is goed gekend, de integrale territoriumkartering. Met deze methode bepaal je hoeveel broedparen er zich in een bepaald gebied bevinden. Alvorens je deze methode kan toepassen, heb je wel enige opleiding nodig. Maar aangezien we in dit project met mensen samenwerkten die al jaren vogels tellen, was dat geen probleem. Een gebiedsdekkende territoriumtelling in Droog Haspengouw en het oosten van Vlaams-Brabant gebeurde in 2008. In 2010 werd een aanvullende territoriumtelling georganiseerd ten zuidwesten van Tongeren. Daarnaast hebben we in de winter ook zogenaamde simultaantellingen uitgevoerd. Bij die methode tel je op eenzelfde moment grauwe gorzen op verschillende plaatsen. Dat doe je om de kans dat je eenzelfde vogel meerdere keren telt, te beperken. Deze tellingen gebeurden tijdens de winter en hebben als doel het aantal overwinterende vogels te bepalen. Zowel binnen- als buitenlands onderzoek wees immers uit dat de winteromstandigheden en dan vooral de beschikbaarheid van voedsel van doorslaggevend belang zijn voor de overleving van deze soort.

Doel? Bundelen, analyseren en rapporteren van inventarisatiegegevens over de actuele grootte en het verspreidingsareaal van In samenwerking met kernpopulaties van deze soort. Evaluatie van enkele Vlaamse Landmaatschappij (VLM), Regionaal beheermaatregelen. Landschap Haspengouw en Voeren (RLHV), Trekker Natuurpunt Studie vzw Werkgroep Grauwe Gors en Regionaal Landschap (WGG), een vereniging Zuid-Hageland (RLZH) van mensen met kennis,

Contact Iwan Lewylle, Natuurpunt Studie vzw, Coxiestraat 11, 2800 Mechelen, tel. +32 (0)15 29 72 20, iwan.lewylle@natuurpunt.be

Jan van der Greef

26

27

Conclusies en aanbevelingen
Al bij de start van het SOLABIO-project bleek dat de partners een waaier aan inventarisatiemethoden gebruiken. Zowel de gebruikte techniek, de frequentie, bemonsteringsdichtheden, de opslag van gegevens, ... waren van partner tot partner verschillend. Het project bracht de waaier aan telmethodes in kaart, evalueerde ze en legde een aantal knelpunten bloot.
de variatie aan methoden verklaren. Ook werd duidelijk waarom de afstemming momenteel moeizaam verloopt.

Waarom heeft men gegevens nodig en waarom worden ze verzameld?


Organisaties verzamelen om verschillende redenen verspreidingsgegevens. De verschillen tussen de verschillende beleidsniveaus zijn daarbij opvallend.

Bevraging en evaluatie
Binnen het tijdskader van het project leek het niet mogelijk om het effect van SOLABIO op de biodiversiteit te kunnen evalueren. Daarvoor was de duur van het project (drie jaar) te kort. Bovendien werden de meeste inrichtingswerken pas in het tweede en het derde jaar van het project uitgevoerd. Toch heeft de werkgroep monitoring bij de aanvang van het project gezocht naar mogelijkheden om met alle partners samen een nulmeting uit te voeren. Enerzijds om de mogelijkheid te bieden het project alsnog te evalueren indien een tweede meting georganiseerd kon worden na afloop van SOLABIO. Maar anderzijds ook als oefening om kennis te delen en naar elkaar te groeien. Het bleek echter al snel onmogelijk om een gezamenlijke nulmeting in het volledige projectgebied op punt te stellen. Dat komt onder meer omdat de inventarisatiemethoden die de SOLABIO-partners gebruiken, te zeer van elkaar verschillen. Om een globaal zicht te krijgen op de veelheid aan telmethoden, zette SOLABIO volgende stappen: - Een bevraging van de partners bij de start van het project: wat werd er al genventariseerd en op basis van welke gegevens zijn de acties opgezet? Welke soorten worden genventariseerd in het kader van SOLABIO? Hoe en waarom inventariseert men? - De organisatie van een workshop Monitoren doe je niet alleen (Antwerpen, 26 november 2009): op deze workshop kregen de verschillende beleidsniveaus de kans om hun visie op monitoring toe te lichten aan de hand van een aantal vragen. Deze werden in interactieve workshops rond een aantal stellingen bediscussieerd.

Tijdens n van de trefmomenten van de hefboom MIAS kwam bijvoorbeeld het inventariseren van steenuilen aan bod en tijdens een trefmoment van de hefboom Water stelde Stichting Limburgs Landschap voor hoe de boomkikkerpopulatie in Vreewater (Nederlands Limburg) door vrijwilligers werd opgevolgd na de inrichtingswerken en de herintroductie van deze kikkersoort. - Op het einde van het project werden alle partners nogmaals bevraagd. Zo werd in kaart gebracht welke inventarisaties ook daadwerkelijk werden uitgevoerd. Ten slotte werd al die informatie geanalyseerd. De resultaten van de analyse staan beknopt samengevat in hoofdstuk 2 van deze publicatie.

Vlaanderen en Nederland
Vlaanderen en Nederland focussen sterk op het naleven van de Europese rapporteringsverplichtingen, die ook in de eigen wetgeving vertaald zijn. Concreet betekent dit dat ze trends trachten te bepalen van de status van de biodiversiteit in de Natura 2000-gebieden (Vlaams Ecologisch Netwerk in Vlaanderen, de Ecologische Hoofdstructuur in Nederland) en van Europees beschermde soorten uit de Habitat- en Vogelrichtlijn.

De provincies
In Nederland zijn de provincies belangrijke (betaalde) partners van het Rijk bij het verzamelen van gegevens voor het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM). Dat netwerk is een samenwerkingsverband van overheidsorganisaties dat instaat voor het afstemmen van het verzamelen van biotische monitoringsgegevens op de informatiebehoeften van de overheid. De provincies leveren op contractbasis gegevens aan het NEM. Zowel de provincie Noord-Brabant als de provincie Nederlands Limburg bouwden een eigen gebiedsdekkend meetnet voor vogels en flora uit. Die gegevens leveren zij aan het NEM, maar gebruiken zij ook voor de evaluatie van hun beleid en voor de opmaak van nieuw beleid. Verder worden die gegevens aangewend om efficint vergunningen te kunnen leveren. Het gaat vooral om vergunningen voor projecten die een invloed kunnen hebben op wettelijk beschermde soorten of habitats en waar mogelijk compensatiemaatregelen voor moeten opgelegd worden. In Vlaanderen nemen de provincies ook heel wat telwerk voor hun rekening (meestal ook buiten het Vlaams Ecologisch Netwerk). Zij verzamelen gegevens om hun eigen beleid te onderbouwen en te evalueren, maar ook om mensen nauwer bij natuur en biodiversiteit te betrekken. Dit enerzijds om mensen op een wervende

LIKONA

Monitoring, tellen, onderzoeken


Heel wat soorten werden genventariseerd en daarvoor werden erg verschillende methodes toegepast. Deze varieerden van het eenvoudigweg vaststellen of de soort in een gebied aanwezig is, tot het toepassen van gestandaardiseerde wetenschappelijke methoden om trends te bepalen. Ook het gebied waarbinnen geteld werd, varieerde sterk: van het grondgebied van een hele provincie, tot een beperkt gebied of element waar de actie werd uitgevoerd (soms op het niveau van een poel of een akkerrand). Die grote diversiteit aan verzamelde gegevens, zowel qua gebruikte methoden als qua doelsoorten, maakt het heel moeilijk om gegevens uit te wisselen of om ze met elkaar te vergelijken. Bovendien zorgt de terminologie die men gebruikt voor veel verwarring en moeilijkheden om af te stemmen. Tijdens de bevraging van de partners en de discussies op de workshop kwamen een aantal factoren naar boven die

manier te informeren over de toestand van de natuur, en anderzijds door mensen te betrekken en hen opnieuw naar de natuur te brengen om er planten- en diersoorten te tellen of waar te nemen. In drie van de vijf Vlaamse provincies (Antwerpen, VlaamsBrabant en Limburg) financiert de provincie een Koepel voor Natuurstudie (KONAs: ANKONA, BRAKONA, LIKONA). Dit is een koepelorganisatie voor natuurstudie in de provincie, waar vrijwilligers samengebracht en ondersteund worden om soorten te tellen. De provincies zetten ook campagnes op om doelgroepen te motiveren. Limburg heeft zo het project Gemeenten Adopteren Limburgse Soorten, Antwerpen het project Biodiversiteit anders BEkeKEN, Vlaams-Brabant de campagne Koesterburen en West-Vlaanderen startte in het kader

- Per hefboom werden verschillende thematische trefmomenten georganiseerd. Op deze trefmomenten hebben de partners hun inventarisaties toegelicht.

28

29

van SOLABIO met de actie Buitengewone Soorten. In de meeste van die projecten wordt getracht om alle realisaties bij te houden in een projectendatabank en daaraan inventarisaties van een aantal doelsoorten te koppelen. De provincies hebben in Vlaanderen geen permanente, contractuele afspraak met het Vlaamse Gewest voor het aanleveren van gegevens. Nochtans kunnen zij, net zoals in Nederland, een scharnierfunctie vervullen bij het verzamelen van verspreidingsgegevens. Zij beschikken (althans in drie provincies) over de KONAs om vrijwilligers aan te spreken en te ondersteunen, en staan dicht bij de lokale organisaties en gemeenten. Dit verschil tussen Nederland en Vlaanderen verklaart waarschijnlijk waarom de budgetten waarover de Nederlandse provincies beschikken voor natuurstudie enkele tientallen malen hoger lijken te liggen dan de budgetten waarover de Vlaamse provincies beschikken.

Hoe pakt Natuurpunt het aan? In Vlaanderen werkte Natuurpunt een methodiek uit om met vrijwilligers op een gestandaardiseerde manier gegevens te verzamelen over de flora, de fauna, het beheer, de vegetatiestructuren en de abiotische omstandigheden in de gebieden in eigen beheer. Voordien bleek namelijk dat de verzamelde gegevens zeer heterogeen waren en dat vergelijkingen tussen gebieden nauwelijks mogelijk waren. Het gebruik van een gestandaardiseerde methode kan die problemen verhelpen. Volgens de opgestelde methodiek moet in elk reservaat een basismonitoring uitgevoerd worden. Die bestaat uit het opvolgen van het regulier beheer en van een multisoortenlijst. Die lijst omvat een beperkt aantal op te volgen soorten die gekozen worden op basis van de aanwezige natuurtypes, hun informatieve waarde met betrekking tot de kwaliteit van het biotoop en de mate waarin ze opgevolgd kunnen worden door vrijwilligers. Dit laatste betekent onder andere dat de soorten goed herkenbaar en vindbaar moeten zijn. Van de geselecteerde soorten wordt jaarlijks minimaal de aan- of afwezigheid genoteerd. Indien aantallen gekend zijn, kunnen die ook genoteerd worden. Bovenop de basismonitoring kunnen vrijwilligers met een meer gespecialiseerde kennis ervoor kiezen om welbepaalde soortengroepen (vogels, dagvlinders, amfibien, planten, spinnen, ...) op te volgen volgens verschillende modules. Goed onderzochte gebieden kunnen aansluiten bij de meetnetmonitoring, dat bestaat uit een reeks van vaste monitoringmodules. Voor meer informatie: monitoring@natuurpunt.be.

Uit de bevragingen en de analyse van de inventarisatieinspanningen in het kader van SOLABIO blijkt dat lang niet aan alle acties inventarisaties gekoppeld worden. Sommige organisaties voeren slechts zelden inventarisaties uit terwijl andere organisaties standaard tellingen koppelen aan hun acties. Zo zijn er in Vlaanderen bijvoorbeeld duidelijke verschillen tussen de Regionale Landschappen. Sommige voeren zelden of nooit inventarisaties uit, anderen ontplooien zelfs initiatieven om op regionaal niveau inventarisatie te organiseren. Voorbeelden daarvan zijn de campagnes van RLNH rond batmannen/-vrouwen en kikvorsmannen/-vrouwen of de campagnes van RLD voor het inventariseren van zwaluwen en van vlinders, zoals de eikenpage en iepenpage. Het doel van die campagnes is meestal drievoudig: de aanwezigheid van een soort in de regio wordt in kaart gebracht, de resultaten van geleverde inspanningen worden opgevolgd en het draagvlak voor soorten wordt versterkt. Bij het opzetten van die campagnes werken de Regionale Landschappen samen met Natuurpunt Studie, met vrijwilligers van de lokale Natuurpuntafdelingen of met de koepels natuur van de provincies. Dat gaat meestal zo: de Regionale Landschappen nemen (meestal binnen het kader van een project) het initiatief om een campagne of inventarisatie op te zetten en te cordineren. Na een tijd dragen zij de cordinatie van de tellingen over aan een bestaand vrijwilligersnetwerk (van Natuurpunt of de provincie). Algemeen beschouwd, lijken Nederlandse organisaties meer dan in Vlaanderen inventarisaties te koppelen aan hun acties. Dit kan onder meer verklaard worden doordat de subsidies waar zij een beroep op doen om hun terreinacties uit te voeren (provinciaal of van het ministerie van LNV), verplichten om monitoring op te nemen in een actie. Tenslotte organiseren een aantal organisaties in Vlaanderen en Nederland grootschalige campagnes of projecten op de schaal van Vlaanderen of Nederland om mensen te sensibiliseren, maar ook om de vinger aan de pols te houden en de algemene toestand van de natuur in Vlaanderen en Nederland op te volgen. Zo organiseert Natuurpunt jaarlijks tuinvlinder- en tuinvogeltellingen waarbij mensen worden aangezet om soorten in hun directe omgeving te herkennen en te tellen. Een vergelijkbaar initiatief aan Nederlandse zijde is bijvoorbeeld Vlinder mee van de Vlinderstichting. Verder werden bijvoorbeeld in Nederland waarneming.nl en in Vlaanderen www.waarnemingen.be opgezet om losse waarnemingen te verzamelen.

De studies: een geval apart


Het Vlaamse Gewest (Agentschap voor Natuur en Bos, Vlaams Landmaatschappij) en het Nederlandse Rijk, de provincies en de lokale organisaties (Regionale Landschappen, IKL, PROCLAM, ) betalen regelmatig andere organisaties om een bepaalde wetenschappelijke vraag te beantwoorden. Dat kan bijvoorbeeld gaan om de evaluatie van een bepaalde beheermaatregel (bijvoorbeeld de effecten van roofinsecten in akkerranden op de aanwezigheid van plaaginsecten of het effect van een nieuw akkerrandtype op de onkruiddruk) tot het bepalen van potentiekaarten voor soorten (bijvoorbeeld de meest geschikte zones voor eikelmuis, hazelmuis, zomerkolonies van Bechsteins vleermuis). Per definitie zijn deze studies steeds beperkt van duur en vinden ze plaats in een beperkt gebied.

LIKONA

Wie inventariseert?
Betaald versus vrijwilligerswerk. De inzet van vrijwilligers voor het verzamelen van gegevens is groot. In SOLABIO werd 35 % van de inventarisaties door vrijwilligers uitgevoerd. In GALS lag die inzet nog hoger. 56 % van de inventarisaties werden daar door vrijwilligers uitgevoerd. Tijdens de workshops Monitoren doe je niet alleen bleek dat de Vlaamse partners vaak denken dat er in Nederland meer betaald wordt om inventarisaties te laten uitvoeren en dat men in Vlaanderen vaker een beroep doet op vrijwilligers. Dit moet echter genuanceerd worden. Uit de bevraging van de partners in SOLABIO blijkt inderdaad dat de inzet van vrijwilligers groot is. Maar ook aan Nederlandse zijde is de inzet van vrijwilligers groot. De Particulieren Gegevens Organisaties (PGOs) groeperen en ondersteunen vrijwilligers die gegevens verzamelen over bepaalde soortengroepen. SOVON, RAVON, FLORON en de Vlinderstichting zijn daar voorbeelden van. Samen met de provincies, leveren zij op contractuele basis gegevens aan het NEM. Dit gebeurt tegen betaling, net zoals andere opdrachten die zij uitvoeren voor provincies of andere instanties. Het zijn waarschijnlijk die betalingen die ervoor zorgen dat in Vlaanderen de perceptie bestaat dat men in Nederland minder met vrijwilligers werkt. De financile middelen die de PGOs ontvangen, dienen echter voornamelijk voor de cordinatie en professionele begeleiding van de vrijwilligers. De verdere opbrengst komt ten goede aan natuurbescherming en aan nieuwe studies. Ook aan Vlaamse zijde wordt regelmatig een organisatie (bijvoorbeeld Natuurpunt Studie) betaald om

De regionale en lokale organisaties


Uit onze bevraging blijkt dat lokale organisaties voornamelijk inventariseren om hun eigen acties te evalueren. Indien er onvoldoende gegevens beschikbaar zijn, verzamelen zij soms ook gegevens voorafgaand aan de acties, om die efficint in te zetten (zie case Limburgs Landschap). Inventarisaties gebeuren dus vaak zeer lokaal, gebonden aan de actie en over een beperkte tijdspanne. Een aantal terreinbeherende organisaties, zoals Staatsbosbeheer en Natuurpunt, verzamelen echter per gebied gegevens over een selectie aan soortengroepen of soorten. En dit over een langere periode. Zo kunnen zij de evolutie van de biodiversiteit in hun gebieden opvolgen en het beheer van hun gebieden bijsturen.

30

31

inventarisaties met vrijwilligers te cordineren. Die opdrachten worden echter ad hoc, gekoppeld aan acties, toegekend. In contrast met Nederland zijn er geen algemene contractuele afspraken voor het aanleveren van gegevens, noch met de provincies, noch met het Vlaams gewest. Opvallend is verder dat het aandeel aan betaalde opdrachten in SOLABIO ook redelijk hoog is (44 %) en dat men ook in Vlaanderen geregeld betaalt om inventarisatiegegevens te verkrijgen (bijvoorbeeld 14 % in GALS). Betaalde opdrachten lijken vooral te worden ingezet om hiaten in de gegevens op te vullen of wanneer de opdracht te moeilijk is om ze door vrijwilligers te laten uitvoeren (te arbeidsintensief, soorten moeilijk determineerbaar, ...). Dit is bijvoorbeeld het geval voor alle studies die werden uitgevoerd in het kader van SOLABIO (zoals in de hefboom Boer en Natuur). Dit kan het opvallend groot aandeel aan betaalde opdrachten verklaren. Ondersteuning vergt veel. Heel wat partners wezen er op dat de ondersteuning van vrijwilligers een zeer arbeidsintensieve karwei is. Het nodige personeel, met kennis van zaken bovendien, moet daarvoor beschikbaar worden gesteld. Vooral kleinere lokale organisaties hebben niet altijd voldoende middelen om dit langere tijd vol te houden. Wanneer de fondsen opdrogen, kiezen bijvoorbeeld de Regionale Landschappen in VlaamsBrabant ervoor om de vrijwilligers die ze gemobiliseerd hadden, op termijn bij de grotere organisaties (de provinciale Koepels voor Natuurstudie, Natuurpunt) te laten aansluiten. Een duidelijk verschil tussen Nederland en Vlaanderen is dat de financile middelen voor de cordinatie van vrijwilligersnetwerken beduidend lager ligt in Vlaanderen dan in Nederland. Kwaliteit van de data. Ook werd aangegeven dat de kwaliteit van de gegevens van vrijwilligers niet altijd even goed is. De in het GALS-project verzamelde informatie nuanceert dit echter. Mits een goede opleiding en opvolging kunnen vrijwilligers kwalitatief goede gegevens aanleveren. De intensiteit van de inventarisaties ligt lager dan wanneer ze uitgevoerd worden door een betaalde opdrachthouder of door een student, maar de inzet van vrijwilligers biedt wel meer mogelijkheden om over langere periodes gegevens te verzamelen en dus trends in kaart te brengen. Echter, zoals meermaals aangebracht tijdens de trefmomenten is het belangrijk om vrijwilligers gemotiveerd te houden. Terugkoppeling van de resultaten is daarbij zeer belangrijk, maar niet alle soortengroepen en typen inventarisaties zijn even haalbaar met vrijwilligers. Bovendien geeft men aan dat het opleggen

van een gestandaardiseerde monitoringsmethode veel vrijwilligers kan afschrikken. In contrast met Nederland zijn er in Vlaanderen voor de meeste soortengroepen geen afspraken over het gebruik van gestandaardiseerde inventarisatiemethoden tussen het Vlaamse niveau, het provinciale niveau en de lokale organisaties die vrijwilligers ondersteunen. Enkel Natuurpunt Studie heeft een gestandaardiseerde methodiek uitgewerkt voor monitoring in de eigen natuurreservaten. Tenslotte worden in Nederland alle gegevens die door de PGOs worden doorgegeven aan het NEM, gecontroleerd door het Centraal Bureau voor Statistiek. Deze controle bestaat niet aan Vlaamse zijde.

Waar en hoe worden data opgeslagen en getoond?


Ten slotte kwamen bij de bevraging van de SOLABIOpartners grote verschillen naar voor in de manier waarop de meetgegevens bewaard en ontsloten werden. In het ene geval werden data bewaard in een eenvoudige tabel die alleen binnen de organisatie circuleerde, in het andere geval werden de resultaten opgeslagen in een centrale databank. Centrale versus decentrale dataopslag. Een belangrijk verschil tussen Vlaanderen en Nederland is ongetwijfeld de dataopslag. Die is in Nederland centraal georganiseerd. De Gegevens Autoriteit Nederland staat in voor het bundelen van alle data en het beheer ervan in de Nationale Databank Flora en Fauna. Aan de hand daarvan wordt betrouwbare natuurinformatie aangeboden, onder meer aan het Centraal Bureau voor de Statistiek dat de gegevens op geregelde tijdstippen analyseert. Dankzij het NEM en het CBS weten de partners in Nederland hoe ze gegevens moeten verzamelen en waar ze die moeten opslaan. Vrijwilligers krijgen vaste protocollen en vaak moeten ze een contract ondertekenen waarin ze hun engagement vastleggen. De Vlaamse overheid heeft geen centraal dataopslagsysteem. Data die om verschillende redenen verzameld worden, hebben een uiteenlopend format en belanden meestal in verschillende databanken. Een overzicht van wie over welke gegevens beschikt, bestaat evenmin. Heel wat partners ervaren dit als een knelpunt: het vinden van de nodige gegevens en het omzetten van deze gegevens naar een bruikbare format voor meta-analyses is tijdsintensief en soms zelfs onhaalbaar. Bovendien is afstemming van data moeilijk en zijn er voor veel soortengroepen nog geen referentietrends beschikbaar waarmee de lokale inventarisaties en trends kunnen worden vergeleken.

LIKONA

32

33

Het INBO zet momenteel wel stappen om een centraal systeem te organiseren. Ook Natuurpunt Studie, met de uitwerking van een gestandaardiseerd monitoringsstramien voor haar reservaten en het lanceren van www.waarnemingen.be, is een belangrijke speler op Vlaams niveau. Verder beschikken ook een aantal provincies over een reeks databanken waar ze de verspreidingsgegevens opslaan die in het kader van (atlas)projecten verzameld worden. Vaak gaat het om aanzienlijke hoeveelheden gegevens (in Limburg bijvoorbeeld ongeveer n miljoen). Nog andere organisaties hebben databanken waarin ze gegevens uit hun werkingsgebied bewaren.

in ondersteuning en capaciteitsopbouw van vrijwilligersnetwerken is zowel in Nederland als Vlaanderen een must. De provincies, de PGOs in Nederland en de grote terreinbeherende organisaties hebben de ervaring en capaciteiten om deze taak te vervullen. Ook andere organisaties zoals Inagro, de Regionale Landschappen, IKL, Brabant Landschap, kunnen helpen bij het in kaart brengen van de biodiversiteit. Een goede afstemming, duidelijke taakafspraken en een blijvende erkenning en ondersteuning van die organisaties voor hun inspanning is en blijft een noodzaak. Nood aan centrale databank in Vlaanderen. In Vlaanderen is er nood aan een (nationale) verantwoordelijke die de centrale dataopslag cordineert. Zolang deze trekker er niet is, moeten minstens de belangrijkste dataverzamelaars afstemmen over de manier waarop ze data opslaan. Projecten met verschillende doelstellingen zullen echter blijven leiden tot verschillende types gegevens, uiteenlopende formats en ongetwijfeld meerdere databanken. Mits iedereen vlotte toegang krijgt tot de gegevens die hij nodig heeft en zijn deel van het werk doet, hoeft dit echter geen probleem te zijn. Er is behoefte aan een gemakkelijk bereikbaar overzicht van wie wat waar inventariseert. De provinciale Koepels voor Natuurstudie zijn vrij goed op de hoogte van de situatie in hun provincie. Andere partners en organisaties lijken echter hun weg naar deze informatie moeilijk te vinden.

Hartelijk dank!
Tellen doe je niet alleen. Dit boekje kwam dan ook tot stand dankzij de hulp van heel wat mensen, die we hier willen bedanken. Het inventariseren van de eigen acties was niet verplicht. Nochtans hebben vele partners van SOLABIO in het kader van dit project hun actie genventariseerd. Ze hebben ons verteld hoe ze dat aangepakt hebben en wat de resultaten van die inventarisaties waren. Hiervoor niet enkele onze oprechte dank, maar ook een dikke proficiat. Zoals uit onze analyse blijkt werd heel wat van telwerk verzet door vrijwilligers en studenten. Deze mensen die zich vaak al jarenlang inzetten voor onze natuur verdienen het om nog eens extra in de bloementjes gezet te worden. Zij zijn en blijven de motor van het Nederlandse en Vlaamse natuurbeleid. Ook dank aan alle mensen die hun ervaringen en kennis met andere deelden op de workshop of op een van de vele trefmomenten. Zonder jullie inzet waren dit nooit de interessante gezellige momenten geworden, waar we met plezier naar terugkijken. Ook aan alle mensen die een waardevolle bijdrage geleverd hebben aan het uitschrijven van cases, het aanleveren van fotos of het nalezen van de teksten, een welgemeende dankjewel. Tot slot ook dank aan Marian Gerard, de cordinator van dit project, die zich met hart en ziel ingezet heeft en daarnaast nog de tijd gevonden heeft om de fotos voor deze publicatie te verzamelen. Cordinator biodiversiteitsteam Provinciaal Natuurcentrum Provincie Limburg Ella Baert

Aanbevelingen voor het beleid


Inventarisatiegegevens vormen de basis voor een goed onderbouw natuurbeleid en -beheer. Ze zijn noodzakelijk om een nieuw beleid, een actie of het beheer van een gebied vorm te geven maar ook om onze aanpak te evalueren en bij te sturen. Het is dus van belang dat er blijvend genvesteerd wordt in monitoring en dat gegevens gemakkelijk toegankelijk zijn voor alle organisaties die de biodiversiteit vooruit willen helpen. Uit het overleg met de SOLABIO-partners kwamen de volgende twee aandachtspunten sterk naar voor: Verder bouwen aan vrijwilligersnetwerken. Investeren

VLM

34

35

36

Das könnte Ihnen auch gefallen