Sie sind auf Seite 1von 6

De auteur is werkzaam als universitair docent Journalistiek en Media bij de Afdeling Mediastudies van de Universiteit van Amsterdam.

Correspondentieadres : Dr. P.L.M. Vasterman, Universiteit van Amsterdam, Journalistiek en Media, Turfdraagsterpad 9, 1012 XT Amsterdam. E-mailadres: vasterman@uva.nl.

Peter L.M. Vasterman

105

Media en rampen

su mmar y

Media and disasters


Disasters have always been breaking news, but in the current competitive media landscape the media have an interest in expanding the disaster into a news spectacle, spanning several weeks afterwards. After the immediate on the spot reporting, the media will concentrate on two major stories: human interest and the question of guilt and political responsibilities. The focus on the personal and emotional stories is the result of a major shift of perspective in journalism in which the experiences of the citizens have become equally important as the view of the official sources. The blaming news flow can be linked to changes in the perception on risk and disaster, for which the government is held responsible at any time. The interaction between media, public and government in the aftermath of the disaster may create a process in which a specific risk, connected to the disaster, is amplified over and over again. This forces the government to take drastic action that may not be in proportion with the actual risk. Exposure to all these post-impact news waves sometimes contributes to stress-related health problems among survivors and rescue workers. Inleiding Rampen zijn groot nieuws en blijven vaak nog maandenlang de voorpaginas beheersen. Hoe ziet de berichtgeving eruit in de verschillende fasen na een ramp? Welke ontwikkelingen in de journalistiek en het medialandschap spelen daarbij een rol? Wat zijn de gevolgen van de berichtgeving voor de getroffenen en voor de manier waarop de samenleving met de ramp omgaat? Extreme nieuwswaarde Rampen in de betekenis van grootschalige dramatische gebeurtenissen met veel slachtoffers en aanzienlijke materile schade vormen voor de media ideaal nieuws. Vooral rampen in eigen land hebben een extreem hoge

psychologie & gezondheid | 2008-36/3

106
media en rampen psychologie & gezondheid | 2008-36/3

nieuwswaarde (Bastiaan, Zoeteman & Van de Voort, 2007) en veroorzaken een forse adrenalinerush op de redactie. Rampenplannen treden in werking, verslaggevers gaan er onmiddellijk op uit om ter plekke live verslag te doen, programmas worden onderbroken en voorpaginas van kranten worden op het laatste moment nog omgegooid. Daarmee spelen de media in op de grote informatiebehoefte bij het publiek direct na de ramp: mensen stemmen massaal af op de televisiekanalen die nieuws over de ramp brengen en blijven vaak urenlang aan de buis gekluisterd om alle ontwikkelingen te kunnen volgen. Regionale zenders kunnen door het bevoegd gezag worden ingeschakeld als officile calamiteitenzenders die de bevolking informeren, adviseren en waarschuwen voor mogelijke risicos (Commissie Rampenzender, 2005). Fase 1: commandopostjournalistiek Hard nieuws In deze eerste fase ligt in de berichtgeving sterk de nadruk op het harde nieuws, waarin de officile woordvoerders van de rampenbestrijding centraal staan. Een probleem voor de media is doorgaans het gebrek aan betrouwbare informatie. De verslaggevers in de frontlinie hebben vaak moeite om de plek des onheils te bereiken, worden soms op grote afstand gehouden of krijgen te maken met een complete informatiestop (zoals bij de ramp met het Hercules transportvliegtuig in Eindhoven 1996 waarbij 34 inzittenden om het leven kwamen). Temidden van alle chaos jagen journalisten elkaar soms op in een concurrentiestrijd om de beste beelden of het eerste interview met een overlevende (Vasterman, 2002). Als mensen niet meteen reageren op vragen van journalisten, heet het al snel dat iedereen in totale shock verkeert. Dat stereotype beeld maakt deel uit van de disaster mythology dat iedereen in paniek op de vlucht slaat, terwijl de meeste mensen in feite juist heel kalm blijven en doelgericht handelen. (Cot & Simpson, 2002; Tierney, Bevc & Kuligowski, 2006). De eerste verslaggeving ter plekke zorgt voor allerlei ethische dilemmas: hoe om te gaan met beelden die de privacy schenden (Evers, 2002); wat te doen met slachtoffers die bijvoorbeeld in het wilde weg allerlei beschuldigingen gaan uiten? Een nieuw fenomeen is dat omstanders met hun mobiele telefoons beelden vastleggen en deze vervolgens op internet publiceren, bijvoorbeeld op www.geenstijl.nl, of aanbieden bij de professionele media. Zo waren de eerste beelden van de aanslagen in de ondergrondse van Londen op 7 juli 2005 afkomstig van burgers met mobieltjes. Dat kan belangwekkende beelden opleve-

ren, maar ook zorgen voor het opschuiven van de ethische grenzen ten aanzien van het publiceren van schokkende beelden. Belangen synchroon In de eerste fase is dus vooral sprake van commandopostjournalistiek: de persconferenties van de burgemeester worden massaal bezocht door de media en bij voorkeur live uitgezonden (Mans, 2001). Bovendien willen alle media doorgaans ook nog afzonderlijke interviews maken, wat voor een enorme mediadruk zorgt op de verantwoordelijke autoriteiten (Werkgroep Voorlichtingsraad, 2003). Een verzwarende factor daarbij is de noodzaak om allerlei onbevestigde berichten of geruchten te ontzenuwen, die in de eerste uren na de ramp opduiken. De berichtgeving in deze fase gaat dan ook voor een groot deel over de maatregelen van de rampenbestrijding om de directe gevolgen van de ramp het hoofd te bieden. Als de gevolgen van de ramp nog niet onder controle zijn en er nog gevaar kan zijn voor omwonenden zullen de media over het algemeen voorzichtig opereren en vooral koersen op de mededelingen van de rampenbestrijding. Op dat moment lopen de belangen van de autoriteiten en de media nog tamelijk synchroon: crisisbeheersing en feitelijke berichtgeving staan voorop. Lang duurt dat niet: zodra de eerste hectiek voorbij is, komen de media met kritische vragen over de oorzaken van de ramp en het functioneren van de rampenbestrijding (Vultee & Wilkins, 2004). Fase 2: de secundaire nieuwsgolf Kenmerkend voor deze fase die een of twee dagen na de ramp begint, is een verschuiving in de werkwijze en focus van de media. Naarmate de tijd verstrijkt, zal er steeds minder nieuws te melden zijn: wat bekend is, is inmiddels al vaak herhaald, terwijl de onbeantwoorde vragen voorlopig onbeantwoord zullen blijven. In tegenstelling tot vroeger toen de berichtgeving na een paar dagen stilviel1 , blijft de ramp tegenwoordig nog wekenlang groot nieuws: de secundaire nieuwsgolf. Dat heeft niet alleen te maken met de nog steeds aanwezige informatiebehoefte bij het publiek, dat nieuwsgierig blijft naar achtergronden en gevolgen, maar vooral ook met de veranderingen in het medialandschap. Verandering medialandschap De forse toename van het aantal nieuwsmedia heeft gezorgd voor een concurrentiestrijd om de aandacht van de kijker en de lezer. In die omstandigheden is het aantrekkelijk om door te gaan op een nieuwsonderwerp dat zijn marktwaarde al heeft bewezen. Daarnaast is de

omloopsnelheid van het nieuws enorm toegenomen: er is mede dankzij internet sprake van een 24-uurs nieuwscyclus, waarin op ieder moment nieuws kan worden toegevoegd (Kovach & Rosenstiel, 1999). Dat zorgt voor een grote druk op redacties om onmiddellijk te reageren als andere media iets nieuws te melden hebben over de ramp. De komst van tal van nieuwe televisiegenres in de jaren negentig, varirend van human interest nieuwsprogrammas (Hart van NL) tot en met talkshows (Catherine Keyl) en reality tv (112 Weekend), hebben gezorgd voor een verbreding van de nieuwsdefinities, ook bij de kwaliteitsmedia (Wijfjes, 2004). Al deze ontwikkelingen zorgen ervoor dat groot nieuws tegenwoordig steeds groter wordt en steeds meer het karakter krijgt van n groot nieuwsspektakel (Compton, 2004). Los daarvan komen er direct na de ramp ook op internet allerlei informatiestromen op gang, varirend van websites van betrokkenen, condoleanceregisters, discussiefora tot en met semijournalistieke sites die zich specialiseren in complottheorien (zie bijvoorbeeld: http://www.zapruder.nl/). Voor de journalistiek is internet als informatiebron steeds belangrijker geworden, ook al is de betrouwbaarheid vaak in het geding (Vasterman, 2000). Afhankelijk van verschillen in redactionele formules gaan de media twee verschillende nieuwsstromen verder uitbouwen, die van de human interest en die van de schuldvraag (Wijfjes, 2002). Human interest In de weken na de ramp zullen de media in tal van interviews en reportages veel aandacht besteden aan de persoonlijke ervaringen van slachtoffers, nabestaanden, ooggetuigen en reddingswerkers (Li, 2007). Daarbij gaat het niet alleen om nieuwsprogrammas maar vooral ook om interviews, talkshows en nieuwe reality genres waarin gewone mensen worden gevolgd in hun pogingen de gebeurtenissen te verwerken en hun leven weer op te pakken. Deze nieuwsstroom is een gevolg van een perspectiefwisseling die zich sinds de opkomst van de commercile televisie in de jaren negentig in de journalistiek heeft voltrokken. Het perspectief van gezagsdragers, belangengroepen en experts heeft geleidelijk plaatsgemaakt voor dat van de gewone burgers (Beunders, 2002, Wijfjes, 2004). Daardoor richten de media zich meer dan vroeger op de ervaringen van mensen die op een of andere manier bij de ramp betrokken waren. Die uitvoerige stroom human interest nieuws heeft positieve en negatieve aspecten. Aan de ene kant zorgen ze voor betrokkenheid bij het publiek en een gevoel van erkenning bij de slachtoffers en hulpverleners. Aan de andere kant kunnen de einde-

loze herhaling van dezelfde beelden en het telkens weer oprakelen van de ramp in bijvoorbeeld het politieke nieuws stress veroorzaken, niet alleen bij de direct getroffenen (slachtoffers, reddingswerkers), maar ook bij niet-betrokkenen die in het verleden hele andere traumatische gebeurtenissen hebben meegemaakt (MOVB, 2003, 2004; Palm, Polusny & Follette, 2004). Schuldvraag Een tweede belangrijke nieuwsstroom is gebaseerd op journalistiek onderzoek naar de vraag hoe de ramp kon gebeuren, of er wel adequaat is opgetreden en wie uiteindelijk verantwoordelijkheid draagt. Deze jacht op de schuldvraag levert een stroom aan berichten op over het functioneren van het openbaar bestuur (falend toezicht op het naleven van vergunningen bij de vuurwerkramp), het optreden van de rampenbestrijding (Herculesramp) of het negeren van waarschuwingssignalen (Schipholbrand2 ). De ramp leidt bovendien tot journalistiek onderzoek naar vergelijkbare (on-)veiligheidssituaties. Na Enschede kwamen tal van andere vuurwerkopslagplaatsen in beeld en na Volendam trokken tv-ploegen erop uit om in heel Nederland tal van cafs door te lichten op brandveiligheid. Alles wat ook maar op de een of andere manier gekoppeld kan worden aan de ramp, zal in dit stadium het nieuws halen. In die berichtenstroom manifesteert zich geleidelijk een centraal thema (bijvoorbeeld de falende overheid) dat als frame (Van Gorp, 2006) gaat fungeren voor vervolgnieuws. Die stroom van berichten zorgt opnieuw voor grote druk op de verantwoordelijke autoriteiten die telkens de vraag voorgelegd krijgen of er geen consequenties dienen te worden verbonden aan de gebeurtenissen, ook als op dat moment de werkelijke oorzaken nog maar nauwelijks bekend zijn. In dat klimaat kan iedere nieuwe onthulling over mogelijk nalatig optreden van hoofdrolspelers leiden tot een mediahype, een snelle intensieve nieuwsgolf die het gevolg is van zichzelf versterkende processen in het nieuws (Vasterman, 2004). Gesoleerde feiten, die bij gebrek aan een breder perspectief op de ramp moeilijk op waarde te schatten zijn, worden via uitgebreide schakelredeneringen direct in verband gebracht met de oorzaken van de ramp. Feiten veranderen zo in aantijgingen die dagenlang in de media rondzingen en vervolgens de opmaat vormen voor een politiek schandaal rond de in opspraak geraakte hoofdrolspelers (Lammers, 2002). Bij de cafbrand in Volendam ontstond er een orkaan van negatieve publiciteit voor de burgemeester omdat de media tal van verdachte zaken ontdekten zonder dat ze die op de juiste waarde konden schatten (Lammers, 2002, p. 131).

107
media en rampen psychologie & gezondheid | 2008-36/3

108
media en rampen psychologie & gezondheid | 2008-36/3

Politisering ramp De politisering van de ramp (Wijfjes, 2002) heeft te maken met sociaal-culturele veranderingen in het denken over rampen en risicos, samen te vatten onder de noemer van de risicosamenleving (Beck, 1992). Kenmerkend is de voortdurende dreiging van onzichtbare en onbestendige risicos die mogelijk onomkeerbare gevolgen kunnen hebben voor de samenleving als geheel. De complexe technologische systemen die deze nieuwe, ongrijpbare risicos opleveren, blijken soms, als zich een ramp voordoet, buitengewoon kwetsbaar. Als het mis gaat komt vooral de overheid, die immers de veiligheid van de burgers dient te garanderen, onder vuur te liggen. De media stellen kritische vragen en eisen openheid, maar politiek en overheid stellen zich vaak terughoudend op, onder verwijzing naar onafhankelijk onderzoek dat nog moet plaatsvinden. Die opstelling heeft natuurlijk ook te maken met het streven om de politieke risicos die samenhangen met de schuldvraag zo veel mogelijk te beperken. Deze strategische manoeuvres voeden vervolgens weer het wantrouwen bij de media die, gespitst op alles wat op een doofpot lijkt, daar weer een uitdaging in zien om op de ramp door te gaan. Fase 3: de nasleep In de maanden na de ramp neemt de belangstelling van de media geleidelijk af om af en toe weer op laaien als zich nieuwe ontwikkelingen voordoen naar aanleiding van onderzoeksrapporten. Zeker als bestuurders of bewindslieden onder vuur komen te liggen, is dat groot nieuws. Daarnaast is er de reguliere berichtgeving over voorstellen voor beleidsmaatregelen of wetswijzigingen om herhaling te voorkomen. Amplificatie van risicos Soms verdwijnt de ramp geleidelijk uit het nieuws, maar er kan ook een proces van amplificatie op gang komen, waarin bepaalde risicos die door de ramp aan de orde zijn gekomen, steeds verder worden uitvergroot (social amplification of risk, zie: Kasperson et al., 2001; Slovic, 2000) De interactie tussen overheid, belangengroepen, media en publiek zorgt ervoor dat het amplificatieproces telkens nieuwe impulsen krijgt. De uitgebreide aandacht voor een bepaald risico kan leiden tot een toenemende verontrusting bij het publiek, dat weer alerter zal zijn op al die signalen die een bevestiging voor het veronderstelde risico kunnen opleveren. Als de media daar op doorgaan, zullen andere sociale actoren (met name de overheid) daar weer op moeten reageren en zo ontstaat een actie-reactiepatroon waarbinnen n

frame (namelijk dat er sprake is van een aanzienlijk risico) almaar wordt versterkt. Gif in de doofpot Een goed voorbeeld van dit amplificatieproces is de nasleep van de Bijlmerramp in 1992, culminerend in de parlementaire enqute in 1999 en een groot gezondheidsonderzoek voor reddingswerkers en Bijlmerbewoners (Vasterman & IJzermans, 2002). In de jaren na de ramp verschijnen er tal van publicaties over de gezondheidsklachten van de Bijlmerslachtoffers die het gevolg zouden zijn van blootstelling aan giftige stoffen (zoals verarmd uranium en plutonium) in de uren na de ramp. De vele onbeantwoorde vragen (onbekende lading, mannen in witte pakken) en de gebrekkige reacties van de overheid vormen voor de media een uitdaging om de onderste steen boven te krijgen. In de berichtgeving gaat geleidelijk n beeld domineren, namelijk dat hier sprake is van een doofpotaffaire waarin de overheid de link tussen de ramp en de gezondheidsklachten onder de pet probeert te houden. Dit leidt tot een reeks van mediahypes telkens als er nieuwe informatie beschikbaar komt die dit frame lijkt te bevestigen. Het resultaat is een amplificatieproces waarin steeds meer mensen naar later blijkt ten onrechte hun gezondheidsklachten aan de ramp gaan toeschrijven. Die stressgerelateerde klachten zijn deels een gevolg van de dramatische, vaak tegenstrijdige berichtgeving over de mogelijke blootstelling aan schadelijke stoffen (MOVB, 2003, 2004; Vasterman, IJzermans & Dirkzwager, 2005). Perceptie- versus risicomanagement Het uitvergroten van n risico in de amplificatiespiraal kan leiden tot ingrijpende overheidsmaatregelen die niet meer in proportie staan tot de feitelijke gevaren. Het overheidsbeleid wordt dan eerder bepaald door perceptiemanagement (het streven de onveiligheidsgevoelens weg te nemen) dan door risicomanagement op basis van een kostenbatenanalyse binnen een breder spectrum aan risicos. Zo bepaalde de overheid naar aanleiding van de legionellabesmettingen in Bovenkarspel in 1999 (waarbij 32 mensen overleden) dat alle (openbare) warmwatersystemen regelmatig onderzocht dienden te worden. Volgens het RIVM was dat een miljardenverslindende operatie, die niet in verhouding stond tot de feitelijke opbrengst in termen van het terugdringen van het aantal legionellabesmettingen (RIVM, 2003). Of dergelijke amplificatieprocessen plaatsvinden is afhankelijk van veel factoren, maar de manier waarop de

media de ramp construeren tot een risico-issue is daarbij van groot belang. Tot slot De berichtgeving over rampen verschilt dus per fase, waarin de media telkens andere rollen spelen, varirend van rampenverslaggever, waakhond tot en met aanjager van amplificatieprocessen. Samenvattend: 1 De massale media-aandacht direct na de ramp zorgt voor een grote druk op bestuurders, overheidsdiensten en rampenbestrijding. 2 Groot nieuws wordt steeds groter als gevolg van de toenemende concurrentie en de verschuivende nieuwsdefinities. 3 De grote nieuwsgolven in de weken na de ramp zijn gebaseerd op het uitbouwen van het human interest verhaal en de politisering van de schuldvraag. 4 In de berichtgeving manifesteert zich al vrij snel een bepaald frame dat betekenis geeft aan de ramp (bijvoorbeeld dat er willens en wetens de hand gelicht is met de regels) en dat van invloed is op de percepties van risicos in de samenleving. Mediahypes zorgen weer voor een versterking van het frame en het aanwakkeren van de verontrusting. 5 Na een ramp kan een amplificatiespiraal op gang komen waarin een bepaald risico wordt uitvergroot, waardoor de overheid zich gedwongen ziet om ingrijpende maatregelen te nemen om de toenemende verontrusting af te remmen. Voor toekomstig onderzoek zijn de volgende vragen van belang: 1 Hoe invloedrijk zijn de bronnen van het nieuws bij het betekenis geven aan de ramp (framing) door de media? 2 Welke impact heeft de berichtgeving en met name de mediahypes op de risicoperceptie bij het publiek? 3 Staan journalistieke standaarden (voor betrouwbaarheid en maatschappelijk verantwoordelijkheid) in toenemende mate onder druk bij rampenverslaggeving? 4 Welke rol speelt internet na de ramp: in hoeverre sijpelen geruchten en complottheorien door naar de journalistieke media? 5 Hoe is de wisselwerking tussen media-aandacht, publieksreacties, overheidsoptreden en risicoamplificatie en waar liggen mogelijkheden om dit proces af te remmen?

Noten 1. In 1977 kwamen bij een brand in Hotel Polen in Amsterdam 33 hotelgasten om het leven en raakten 46 mensen gewond. Na twee dagen was de berichtgeving terug naar de nkolommer op pagina twee en na vier dagen was het nieuws over. Mark Kranenburg, De hedendaagse journalistiek: dat is pas echt een ramp, (pagina 18) in: Vasterman (2002). 2. Bij een brand in een detentiecentrum voor illegalen op Schiphol kwamen op 27 oktober 2005 elf mensen om het leven en vielen vijftien gewonden. Literatuur Bastiaan, C.J., Zoeteman, W.C., & Voort, L. van de (2007). Mediaaandacht bij calamiteiten voorspellen. Tilburg: Elos, Brabants Centrum voor Duurzaamheidsvraagstukken. Beck, U. (1992). Risk society: towards a new modernity. London: Sage. Beunders, H. (2002). Publieke tranen. De drijfveren van de emotiecultuur. Amsterdam: Uitgeverij Contact. Commissie Rampenzender (Commissie Koetje), Interprovinciaal Overleg (IPO) (2005). Met beeld en beleid. De rol van de publieke zender bij crises en rampen. Den Haag: IPO. Compton, J.R. (2004). The integrated news spectacle: a political economy of cultural performance. New York: Peter Lang. Cot, W., & Simpson, R. (2002). Covering violence. New York: Columbia University Press. Evers, H. (2002). Media-ethiek. Morele dilemmas in journalistiek, communicatie en reclame. Groningen: Martinus Nijhoff. Gorp, B. van (2006). Een constructivistische kijk op het concept framing. Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 34, 246-256. Kasperson, R.E., Renn, O., Slovic, P., Brown, H.S., Emel, J., Goble, R., Kasperson, J.X., & Ratick, S. (2001, origineel uit 1987). The social amplification of risk: A conceptual framework. In J. Flynn, P. Slovic, & H. Kunreuther (Eds.), Risk, media and stigma. Understanding public challenges to modern science and technology. London: Earthscan. Kovach, B., & Rosenstiel, T. (1999). Warp speed. America in the age of mixed media. New York: The Century Foundation Press. Lammers, J. (2002). Burgemeesters aan het televisiefront. Het NOS-Journaal en de rampburgemeester van Enschede en van Volendam. Tijdschrift voor Mediageschiedenis, 5, 110-135. Li, X. (2007). Stages of a crisis and media frames and functions: U.S. television coverage of the 9/11 incident during the first 24 hours. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 51, 670-687. Mans, J. (2001). Lessen uit de vuurwerkramp. Chiel Galjaardlezing 2001. Utrecht: Faculteit Communicatie en Journalistiek, Cahier 24. MOVB, Medisch Onderzoek Vliegramp Bijlmermeer (2002). Deel 1. Verslag individueel medisch onderzoek. Amsterdam. Zie: http:// www.movb.nl/artman/uploads/movb_verslag_01.pdf. MOVB, Medisch Onderzoek Vliegramp Bijlmermeer (2003). Deel 2. Resultaten epidemiologisch onderzoek hulpverleners. Amsterdam.

109
media en rampen psychologie & gezondheid | 2008-36/3

110
media en rampen psychologie & gezondheid | 2008-36/3

Zie: http://www.movb.nl/artman/uploads/ movb_verslag_02.pdf. Palm, K.M., Polusny, M.A., & Follette, V.M. (2004). Vicarious traumatization: Potential hazards and interventions for disaster and trauma workers. Prehospital Disaster Medicine, 19, 73-78. RIVM rapport 251701047 (2003). Nuchter omgaan met risicos. Bilthoven: RIVM. Slovic, P. (2000). The perception of risk. London: Earthscan Publications. Tierney, K., Bevc, C., & Kuligowski, E. (2006). Metaphors matter: disaster myths, media frames, and their consequences in hurricane Katrina. The Annals of the American Academy of Political and Social Science, 604, 57-81. Vasterman, P.L.M. (2000). Internet en de ramp: traditionele journalistiek domineert. De journalist, 13, 36-38. Vasterman, P.L.M. (red.) (2002). Media, rampen en risicos. Cahiers Journalistiek en Communicatie 23, Utrecht: HvU Press. Vasterman, P.L.M., & IJzermans, C.J. (2002). Ziek van de ramp of van het nieuws ver de ramp? Tijdschrift voor Mediageschiedenis, 5, 88-110.

Vasterman, P.L.M. (2004). Mediahype. Amsterdam: Aksant. Vasterman, P.L.M., IJzermans J.C., & Dirkzwager, A.J.E. (2005). The role of the media and media hypes in the aftermath of disasters. Epidemiologic Reviews. 27, 107-114. Vultee, F., & Wilkins, L. (2004). News as a public service: Thinking through coverage of disasters and terrorism. Conference paper Terror in the Heartland, October 2004, University of Missouri. Zie: http://hcrc.missouri.edu/events/agro04/other/ disasters.pdf. Werkgroep Voorlichtingsraad (2003). Risico en crisis gecommuniceerd. Naar een verbeterde risico- en crisiscommunicatie. Zie: http://www.minaz.nl/actueel/bijlagen/ rapport_crisiscommunicatie.pdf. Wijfjes, H. (2002). De ramp tussen werkelijkheid en constructie. Tijdschrift voor Mediageschiedenis, 5, 3-11. Wijfjes, H. (2004). Journalistiek in Nederland 1850-2000. Beroep, cultuur en organisatie. Amsterdam: Boom.

Das könnte Ihnen auch gefallen