ORDRE DES MOTS DANS LA PHRASE NEERLANDAISE. 1. Dans la phrase simple. 1.1.

Place du verbe et du sujet, observez

Karel gaat volgende week met vakantie. Volgende week gaat Karel met vakantie. De kinderen logeren volgende week bij hun vriendjes. Volgende week logeren de kinderen bij hun vriendjes. We moeten die brief nog voor vanavond versturen. Die brief moeten we nog voor vanavond versturen. Els brengt dat boek morgen terug. Morgen brengt Els dat boek terug Jan is in maart drie weken met vakantie geweest. In maart is Jan drie weken lang met vakantie geweest. E! r"su#" La artie !onjugu"e du verbe se trouve toujours en #$me lieu. La artie non%!onjug"e du verbe &infinitif' arti!ule s" arable' arti!i e ass"( se la!e en fin de hrase. Le sujet se la!e soit imm"diatement devant' soit imm"diatement derri$re la artie !onjugu"e du verbe.

1.$. Place des co#%l"#e!t de te#%s &'ua!d(), de #a!*+re &co##e!t () et de l*eu &o, ()
Ik ga morgen met de bus naar )alle. Jan en Mia kunnen volgende week met hun eter bij tante *ine overna!hten. +om Erik neemt Jan elke ,ondagavond graag in ,ijn auto mee Mijn ,us is vorige maand doodo naar Ierland teruggekeerd. Morgen ga ik met de bus naar )alle. Met hun eter kunnen Jan en Mia volgende week bij tante *ine overna!hten. In ,ijn auto neemt oom Erik jan elke ,ondagavond graag mee. Doodo is mijn ,us vorige maand naar Ierland teruggekeerd. E! r"su#" L-ordre !orre!t est . *em s / Mani$re % Lieu. Je eu0 la!er en remier lieu !e 1ue je trouve im ortant de souligner. La artie !onjugu"e du verbe se trouve toujours en #$me lieu et le sujet se trouve imm"diatement devant ou derri$re.

1.-. .o##e!t se %lace!t l/objet d*rect et *!d*rect ( Observez

Ik geef het dossier aan on,e baas. Ik geef het aan hem. Ik geef on,e baas het dossier. Ik geef hem het dossier. Ik geef het hem. Ik koo die !om uter voor mijn kinderen. Ik koo hem voor ,e. Ik koo mijn kinderen die !om uter. Ik koo ,e die !om uter. Ik koo hem ,e. E! r"su#" Le 2om l"ment d-obje!t dire!t &2.+.D.( r"!$de le 2om l"ment d-+bjet Indire!t &2.+.I.( 3 !ondition 1ue le 2.+.I soit introduit ar la r" osition 4aan- ou 4voor-. Je eu0 bien "videmment rem la!er 2.+.D. et 2.+.I. ar un ronom ersonnel !om l"ment. 5i dans !e !as le 2.+.I. est introduit ar la r" osition 4aan- ou 4voor-' l-ordre reste 6. 2+D' #. 2+I. 2e endant' 1uand j-omets la r" osition' le 2+I se la!e en remier. Ik geef het dossier aan on,e se!retaresse. Ik geef het aan haar. Ik geef on,e se!retaresse het dossier Ik geef haar het dossier. Ik geef het haar.

2. Syntaxe des phrases complexes.

$.1. 0ua!d j/ut*l*se u!e co!jo!ct*o! de coord*!at*o!, observez Ik nam een ko je koffie en ik ging ,itten. En' ik vertelde onmiddellijk wat me o de lever lag. Jan bleef nog twee dagen logeren maar ,ijn broer bleef drie dagen langer. Maar' Marieke is nog een week daar gebleven7 Ik vertrek over ""n week of ik blijf miss!hien wat langer. Drink je liever bier of neem je liever een glaasje wijn8 Ik drink liever bier want ik verdraag wijn niet goed. )et regent dus ik wa!ht tot het droger wordt. E! r"su#" En' maar' of' want et dus sont les !onjon!tions de !o9rdination. +n ourrait les rem la!er ar un oint ou une virgule. L-ordre des mots reste . artie !onjugu"e du verbe en #$me lieu' sujet imm"diatement devant ou derri$re la arte !onjugu"e du verbe. 5i je !ommen!e la hrase ave! 4en-' 4maar-' 4of- ou 4dus- je la!e une virgule et je !ommen!e ma hrase.

$.$. 0ua!d j/ut*l*se des co!jo!ct*o!s de subord*!at*o!, observez :rits vliegt met ;<anair naar 2ar!assonne omdat het met de trein veel duurder is. Ik kan vanavond niet vroeg vertrekken omdat ik die boekhouding nog wil afsluiten. Mama ,egt dat ,e niet meer ,o goed hoort. Morgen be,oeken we )alle' als het weer mooi is. Ik vraag me af of het weer de,e ,omer beter wordt. Mijn broer heeft al veel be,oek gekregen' sinds hij naar =oeda est is verhuisd. )ij gaat lo end naar de winkel hoewel het heel hard gaat waaien. >e is bijna flauw gevallen toen ,e het verhaal over die gruwelijke moord hoorde. De olie rijs daalt en stijgt naarmate het aantal aanslagen in Irak daalt of stijgt. 1+re r+1le 4+mdat-' 4dat-' 4als-' 4of- &dans le sens de 4si-( et!. sont des !onjon!tions de subordination. Elles introduisent une hrase subordonn"e 3 la hrase rin!i ale . 6. son sujet se la!e imm"diatement derri$re la !onjon!tion de subordination. #. son ou ses verbes se retrouvent en fin de hrase. Voor ,over ik daarover iets kan ,eggen' komt Jan dit jaar niet o be,oek. ?aargelang het aantal e!hts!heidingen toeneemt' stijgt de jeugd!riminaliteit. *oen de oorlog in 6@A@ uitbrak' woonde hij in Kenia. Bls on,e kat een koe was' konden we haar melken bij het haardvuur. 5inds ,e in =oeda est wonen' hebben ,e veel be,oek gekregen. Doordat de regeringsvorming ,olang aanslee t' daalt het !onsumentenvertrouwen. $+#e r+1le 5i je r"f$re a!!entuer la subordonn"e' je la la!e en remier lieu. De !e fait elle se termine ar son &ses( verbes. Je la!e une virgule derri$re !es verbes et je !ommen!e la rin!i ale ar la artie !onjugu"e de son verbe. Le sujet de la rin!i ale vient imm"diatement derri$re !ette artie !onjugu"e du verbe.