Sie sind auf Seite 1von 195

www.audio-muziek.

nl

Beknopte Westerse Muziekgeschiedenis


met klinkende voorbeelden

Jan de Kruijff, april 2003

Uilen naar Athene dragen


Het zou van grote hoogmoed en naviteit getuigen om nog eens een originele Westerse muziekgeschiedenis vol nieuwe vondsten en overwegingen te willen schrijven. Maar het moet wel mogelijk zijn om in vrij kort bestek een samenvatting te geven en te zorgen voor een hopelijk toegevoegde waarde in de vorm van een duidelijk accent op, een uitgebreider behandeling van de ontwikkelingen uit de 20e eeuw enerzijds en een concrete verwijzing naar klinkende voorbeelden van het gesignaleerde materiaal in de vorm van cd opnamen anderzijds. Tot op zekere hoogte vormt die Discografie tot slot met opzet welhaast de hoofdschotel van het geheel. Aan de hand daarvan ook al is het geheel nu nogal een kind met een gigantisch waterhoofd geworden kan de genteresseerde de theorie ontvluchten en hoorbaar kennis nemen van het gecomponeerde; misschien een aardig uitgangspunt voor een allround klassieke discotheek. Dat alles dus wel in een historisch bondige en waar mogelijk chronologische opzet. Gezocht is in elk geval naar een soort idealistische realisatie van wat ooit van DG een beperkte uitgave onder de titel Musikkunde in Beispielen was. Overigens vermeldt die discografie om hem niet nodeloos nog langer te maken slechts de naam van de belangrijkste vertolker en ook niet de koppeling met eventuele andere werken. Al bezig zijnde is een bekend probleem: wanneer secundaire componist A belangrijk is voor een vermelding, is het onredelijk om niet ook B op te nemen. Maar dat zou leiden tot een gebed zonder eind. Vandaar toch maar een zekere selectie, een begrenzing, waarbij persoonlijke bekendheid met het repertoire, eigen prioriteiten en tot op zekere hoogte ook persoonlijke sym- en antipathien een rol spelen. Het aanbod aan cds met "klassieke" Europese muziek tussen het Gregoriaans en de huidige avant-garde is voor niet-vakmensen intussen onoverzienbaar groot geworden. Getracht is om uit deze baaierd van moois een representatieve, positieve keuze te maken. Bepalend voor die keuze is niet de eventuele marktwaarde van de bewuste opname, maar de bijdrage die deze kan leveren aan de bewustwording van een componist, een tijdperk uit de muziekgeschiedenis

2 of desnoods ook van waardevolle uitgesproken interpretatieve opvattingen. Mede als poging om die cd als aan eigen wetmatigheden onderworpen esthetisch fenomeen serieus te nemen.

OUDE MUZIEK
Muziek die vr 1600 werd geschreven stelt speciale eisen aan uitvoerenden zowel als luisteraars. Dat komt omdat de meeste begrippen die we tegenwoordig over de Westerse muziek bekend veronderstellen pas aan het eind van deze periode nog niet waren bepaald, laat staan vastgelegd. Sommige van die begrippen raken de kern van een muziekvertolking, van waar we het gewoonlijk over hebben wanneer we spreken van "een stuk muziek": de toekenning van specifieke melodielijnen aan specifieke instrumenten; de nauwkeurige notatie van toonaarden met behulp van een notenbeeld met kruisen en mollen; indicatie van tempi en temporelaties of het gebruik van uitgeschreven of niet uitgeschreven versieringen. Meestal ontbreekt het aan de uit de uitvoeringspraktijk voortvloeiende kennis welke voor de musici uit die tijd een vanzelfsprekendheid was. Deze kwesties vallen daarom toe aan de vertolker die niet slechts de notatie moet interpreteren, maar ook de informatie die de sleutel aanreikt voor mogelijke oplossingen. Daardoor berust iedere uitvoering noodzakelijkerwijs op gissingen. Vanzelfsprekend geldt dat wat de muzieknotatie betekent een geldige vraag is voor alle tijden. Maar in de pretonale muziek wordt deze veel nadrukkelijker gesteld en de verscheidenheid aan mogelijke antwoorden of de mate aan veronderstellingen die tot heel verschillende interpretaties van n en hetzelfde muziekstuk kunnen leiden is daardoor oneindig veel groter. Maar de uitdagingen die ons wachten wanneer we worden geconfronteerd met oude muziek houden niet op met hoe die muziek klinkt. Het begrip lart pour lart, het begrip van absolute muziek zou uitermate vreemd zijn geweest voor middeleeuwse componisten, ongeacht hoe experimenteel hun muziek soms in onze oren klinkt. Het besef van componisten als individuele scheppende persoonlijkheden die zich ten volle bewust waren van wat ze waard zijn, is moeilijk te traceren tot Guillaume de Machaut, de eerste polyfonist die effectieve (en succesvolle) stappen ondernam om zijn muziek voor het nageslacht te bewaren. Maar zelfs toen duurde het nog lang voordat de status van de componist als bekwaam vakman wortel schoot: hoewel er enorm goede en veel documentatie bestaat over opdrachten van beschermheren aan schilders, beeldhouwers en illustratoren gedurende de hele middeleeuwen, dateren de eerste schriftelijke bewijzen van musici die voor hun werk werden betaald van rond de eeuwwisseling naar de 16e eeuw. Feit is dat de meeste muziek werd gemproviseerd en maar sporadisch werd genoteerd terwijl de polyfonie (d.w.z. gecomponeerde muziek met meer dan n melodielijn) nog zeldzamer was. Nogmaals, tegenwoordig staat ons begrip over de oorspronkelijkheid nog steeds centraal in onze ideen over de kunst. Maar in de pretonale muziek baseerden de componisten hun werken vaak op bestaand materiaal, hetzij eenstemmig gezang, hetzij polyfonie. En tenslotte heel cruciaal zijn de musicologen en de uitvoerenden voor hun interpretaties afhankelijk van de informatie en het materiaal die bewaard zijn gebleven. Helaas is dat maar een fractie van wat ooit voorhanden moet zijn geweest. Theoretische verhandelingen en brieven reppen van heel wat verloren werk van de grootste componisten en talloze documenten die ons nadere, nauwkeuriger aanwijzingen over uitvoeringspraktijken hadden kunnen geven, zijn eveneens verdwenen.

3 Maar er is ook positiefs. Men hoeft slechts een nieuw werk of een nieuw document te ontdekken of een frisse kijk te hebben op een bestaand om onvoorziene perspectieven te kunnen openen, een nieuw begrip te kunnen wekken voor het vertolken van muziek uit een ver verleden. Heel wat hieronder vermelde opnamen zijn de vrucht van dergelijke ontdekkingen

Uitvoeringspraktijk
Zoals gezegd wordt de vertolker geconfronteerd met vele vragen wanneer hij zich aan het zeer oude repertoire waagt. Om te beginnen al met welke muzikale krachten hij een gegeven werk moet aanpakken. Muziek die van een tekst is voorzien moet noodzakelijkerwijs worden gezongen. Maar sluit dat het gebruik van begeleidende instrumenten uit? En omgekeerd: betekent het ontbreken van een tekst automatisch de aanwezigheid van instrumenten? Die waren alomtegenwoordig in de middeleeuwen en de renaissance, maar de muziek die erop werd gespeeld, was meestal gemproviseerd of werd uit het geheugen gespeeld en is daarom verloren gegaan. Een ander verlies betreft de instrumenten zelf. Er zijn geen oorspronkelijke middeleeuwse instrumenten overgeleverd, dus moeten we het stellen met kopien die zijn gemaakt op basis van beschrijvingen in documenten aan die tijd, illustraties ontleend aan tekeningen en schilderijen of beeldhouwwerken en ook op gissingen. In het algemeen werd onderscheid gemaakt tussen hoge instrumenten (doorgaans hout- en koperblazers) die bij voorkeur in de openlucht bij ceremonies werden gebruikt en lage instrumenten (getokkelde of gestreken snaren en zachtklinkende blaasinstrumenten zoals blokfluiten) die binnenshuis werden gebruikt. Luiten en getokkelde toetsinstrumenten waren zeer in zwang in hofkringen toen muzikale vaardigheden in de mode kwamen. Sinds de late middeleeuwen werden de instrumenten ook gegroepeerd in families of consorts die verwante instrumenten van dezelfde soort maar in verschillende maten verenigden. Kromhoorns bijvoorbeeld; het huidige strijkkwartet is nu nog een van de zeldzame overlevenden van die praktijk. Hoewel we moeten oppassen voor generaliseren (omdat de uitvoeringspraktijk ongetwijfeld van plaats tot plaats, van streek tot streek verschillend was) kunnen we gevoeglijk aannemen dat de instrumentfamilies specifieke functies hadden en duidelijke associaties hadden. Evenzo zal de vermenging van stemmen en instrumenten die bekend is van menige opname van middeleeuwse- en renaissancemuziek niet zo wijdverspreid zijn geweest als vroeger werd aangenomen. Zelfs wanneer we aannemen dat een gegeven werk vraagt om een exclusief vocale uitvoering, hoeveel zangers waren er dan bij betrokken? Vocale polyfonie werd de opgave van gespecialiseerde zangers; tot de 15e eeuw schijnt deze te zijn uitgevoerd door kleine ensembles met zelden meer dan n zanger per melodielijn. Wat de kerkmuziek betreft, sloten de meeste kerken het gebruik van instrumenten uit (in sommige, zoals de kathedraal van Kamerijk, is zelfs geen orgel) wat zuiver vocale uitvoeringen tot de enige optie maakt. En van de oudste bewaarde voorbeelden is de vocale muziek van Pierre Ablard of Petrus Abaelardus (1079-1142). De liefde tussen de vroege scholasticus en Hloise, de nicht van de kanunnik Fulbert is zelfs een stuk wereldliteratuur geworden. In Ablards schriftelijk gefixeerde lijdensgeschiedenis, een verrassende voorloper van de moderne autobiografie uit de middellatijnse literatuur, zowel als in de briefwisseling tussen beide gelieven. Daarin wordt

4 niet alleen de horizon van de zielenrust steeds weer opengereten door de aanspraak op strikt subjectivisme en de onmogelijkheid daarvan in een middeleeuws wereldbeeld, maar speelt ook de muziek indirect een belangrijke rol. Van de liefdesliederen van het paar is helaas niets overgeleverd, maar Ablards voor het nonnenklooster van Hloise geschreven klachten, hymnen, sequensen en responsoria zijn wel bewaard gebleven als voorbeelden voor de moderne lyriek. Hoewel hij kort na zijn dood tijdens het Concilie van Konstanz in 1417 een tijdlang beroemd en bewonderd werd, is het werk van Johannes Ciconia (1335-1411) pas in de 20e eeuw herontdekt. Stilistisch en kwalitatief is het heel representatief voor de 15e eeuw. Ook als theoreticus heeft de uit Luik stammende componist (Nova Musica met het later aangevulde, muziekhistorisch zeer verhelderende hoofdstuk De proportionibus) een belangrijke bijdrage geleverd aan de relatie tussen de Franse Ars nova en de gevoeligheid van de Noord-Italiaanse school. Zijn Franse, Italiaanse en Latijnse vocale werken illustreren dit. Geleidelijk groeiden de uitvoerende ensembles in omvang overeenkomstig de weelde van de instellingen die ze ondersteunden. In Itali beconcurreerden magnaten als de hertogen van Ferrara en Milaan elkaar in een strijd om de beste zangers in de grootst mogelijke aantallen. Net als bij andere vormen van beschermheerschap kwamen deze voort uit de gevestigde hoven zoals die van Frankrijk en Bourgondi waar de groepen zanger/componisten de beste musici uit die tijd in dienst hadden. In de jaren 1440 zien we ook een toename van het gebruik van jongenssopranen wier training, opvoeding en kost en inwoning onder de directe verantwoordelijkheid van de koorleider viel. In Engeland tonen de beide overgeleverde polyfone manuscripten uit de 15e eeuw het Old Hall manuscript dat rond 1415 is gekopieerd en het Eton Choirbook uit rond 1500 een identieke verschuiving van volwassen mannenensembles naar gemende groepen met een substantieel aandeel jongens. De rol van de vrouw bij muziekuitvoeringen is minder duidelijk, hoewel de dames alleen actief konden worden op het gebied van de wereldlijke muziek. Een van de bekendste voorbeelden dateert uit het 16e eeuwse Ferrara, waar madrigaalcomponisten als Luca Marenzio (1553/4-1599) en Luzzascho Luzzaschi (?15451607) voor damesgroepen met de benaming Concerto delle donne aristocratische en van welsprekend pathos getuigende werken schreven; zij zongen regelmatig voor de hertog en zijn gevolg. Maar zelfs wanneer de uitvoerende krachten voor een gegeven werk precies kunnen worden vastgesteld zoals in dit geval, is er geen reden voor dogmatisme. Een stuk zou honderden kilometers van zijn ontstaansplek kunnen worden verspreid in een regio waar de uitvoeringstradities heel anders zijn. Er was geen vastgestelde toonhoogte, zelfs niet gedurende de barok: iedere streek, stad of parochie had zijn eigen normen. Daarom is het begrip van n ondubbelzinnige authentieke uitvoeringswijze een hersenspinsel. Los daarvan zeggen documenten uit die tijd ons bar weinig over de geluidskwaliteit, de klankproductie en andere vitale kwesties. Er kan worden gezegd dat de bij een bepaalde ceremonie heeft geklonken als engelenstemmen bijvoorbeeld of dat de zangers erg zoetig klonken; maar dergelijke omschrijvingen kunnen slaan op klanken die sterk verschillen met die waarmee we ze nu associren.

5 Middeleeuwse afbeeldingen van zangers tonen deze vaak met heel bijzondere gelaatsuitdrukkingen (denk aan Van Eycks zingende engelen bijvoorbeeld). Zijn de kunstenaars in kwestie uit op het maken van karikaturen of drijven ze de spot met de aan zangers toegedichte ijdelheid? Of weken hun manieren van toonproductie sterk af van die van huidige zangers? Zouden wij hun vertolkingen hebben herkend of zij de onze? In een poging om de lezer de weg te helpen vinden bij de genoemde opnamen, is het nuttig eerst een korte opsomming te geven van de muzikale ontwikkeling gedurende de middeleeuwen en de renaissance. Natuurlijk kan dat in dit bestek alleen heel summier en schetsmatig. Veel details zijn weggelaten (en niet slechts details). Gelukkig bieden de bij de bewuste afzonderlijke cds gevoegde boekjes meestal de nodige extra informatie over de werken en de verklankingen. De bedoeling is hier alleen om te zorgen voor een bredere context om een en ander te kunnen begrijpen. En wie zich echt systematisch dieper in de muziekgeschiedenis wil begeven, zij gewezen op wat zo ongeveer ht standaardwerk op dit gebied is: Donald J. Grout & Claude Palisca Geschiedenis van de westerse muziek (Olympus/Contact, 2001 ISBN 90 254 9678 4).

Monodie
De vroegste genoteerde muziek uit het Westen staat bekend als eenstemmig gezang. Net als bij het alfabetisme in het algemeen was dat op muziekgebied vrijwel voorbehouden aan de kerk: zelfs de machtigste figuren onder de leken waren doorgaans analfabeten. De muzieknotatie schijnt oorspronkelijk te zijn bedacht als een soort geheugensteun; de eerste voorbeelden bezitten geen notenbalken en geven slechts de relatieve posities van de tonen aan (hoger of lager). Met het verstrijken van de tijd werd dat specifieker, maar de interpretatie van dat alles blijft een kwestie van gissen. Zangtradities bloeiden in heel verschillende gedeelten van Europa en in de loop der eeuwen zijn diverse pogingen ondernomen om een soort uniformiteit aan te brengen voor een ruim gebied. Tot de eerste Westerse liturgische muziek behoort bijvoorbeeld het ambrosiaans met zijn hymnen en antifonen uit de 7e eeuw, zo genoemd naar Ambrosius van Milaan.De laatste poging op dit gebied was het Concilie van Trente (1545-1563) dat de Rooms Katholieke rite tot standaard maakte voor de hele kerk. Thans is de polyfonie al sinds eeuwen gemeengoed, maar het is belangrijk te bedenken dat gedurende de hele middeleeuwen en renaissance eenstemmig gezang de norm was voor de kerk, terwijl de polyfonie was gereserveerd voor speciale gelegenheden. In de 19e eeuw stelden de monniken van Solemnes in Frankrijk zich niet alleen tot taak om het bezit aan gregoriaans te inventariseren en de publiceren, maar ook om regels te formuleren voor een bepaalde uitvoeringspraktijk daarvan die sindsdien tot een soort norm is geworden in de voorstelling van het grote publiek. Recenter hebben musicologen en zangers onderzoek verricht naar de niet op de Solesmesstijl gebaseerde uitvoeringstradities, maar op historische beschrijvingen uit verschillende perioden, gebruik makend van oorspronkelijke zangmanuscripten in plaats van verwaterde moderne uitgaven. Eenstemmigheid was even belangrijk op wereldlijk gebied. Bepaalde vormen waren feitelijk mengvormen van het geestelijke en het wereldlijke, zoals bijvoorbeeld de religieuze muziekdramas die waren bestemd om de bijbelse verhalen te verlevendigen voor de grotendeels analfabetische gelovigen. Een mooi voorbeeld is het Spel van Danil. Een ander is een manuscript dat werd gekopieerd in een benedictijnenklooster in Benediktbeuren in

6 Beieren, een verzameling die ook burleske parodien op de bijbel bevat: de beroemde Carmina burana uit 12e/13e eeuw voor op dagen dat even de hand mocht worden gelicht met de strenge leefregels van de monniken. Maar waarschijnlijk het beroemdste eenstemmige repertoire is dat van de troubadours uit Zuid Frankrijk en de trouvres uit Noord Frankrijk die in de populaire kennis voortleven als rondtrekkende minstrelen. Zoals zoveel van dergelijke beelden klopt echter ook dit niet, want in werkelijkheid ging het vaak om nobelen die helemaal niet rondtrokken maar die aan hun hoven musici en dichters ontvingen en zelf die kunsten beoefenden. Hun hoofdthema was de gedealiseerde vrouw die toegewijde ridders hun dienst beloofden. Daarvoor werd de term hoofse liefde bedacht, hoewel we weten dat dergelijke relaties lang niet altijd van platonische aard waren en dat de trouvres ook over fysieke passie zongen. Van de talrijke, gelukkig in ruime mate behouden overgeleverde werken van troubadours en trouvres de talrijke, gelukkig in ruime mate behouden overgeleverde werken van troubadours en trouvres behoort Le jeu de Robin et de Marion van Adam de la Halle (ca. 1240-ca. 1287). Het gaat om een zangspel, een herdersstuk uit het begin van de zuidelijke traditie van het muzikale volkstheater. Van dezelfde componist is ook een reeks kenmerkende rondeaus en chansons voorhanden. Een eerste andere markante figuur was de extatische mystica Hildegard von Bingen (10981179) die in haar Symphonia harmoniae caelestium revelationum een reeks van 77 liturgische liederen (antifonen, responsoria, sequensen en hymnen) bundelde en rond 1150 het oudst bekende liturgische drama Ordo virtutum. Tot ongeveer 1980 was zij niet veel meer dan een schaduwachtige naam uit een korte paragraaf in de muziekgeschiedenisboeken. Ze omschreef zichzelf ooit als "een veertje op de adem van God" en schreef onder de invloed van hemelse impulsen eenstemmige, vrij gecomponeerd modaal idioom. De traditie van dichtercomponisten bereikte zijn hoogtepunt in de persoon van Guillaume de Machaut (ca 1300-1377) die op beide gebieden even succesvol was (en nog steeds is) en die zowel monodische als polyfone liederen schreef. Dat domein strekte zich in de volgende eeuw uit tot de Bourgondische hofmusicus Gilles de Binchois (ca. 1400-1460) en Antoine Busnois (ca. 1430-1492).

Gewijde polyfonie
Aangenomen wordt dat de vroegste polyfonie voortkwam uit de improvisatie: zangers improviseerden nieuwe muzikale partijen op basis van bestaand gregoriaans. De eerste genoteerde voorbeelden hiervan dateren uit de 11e eeuw. Net als bij het vroege gregoriaans is de vertolking van deze notatie een kwestie van gissen; een andere beperking vormt het geringe aantal overgeleverde bronnen. Het culminatiepunt van deze vroege stijlen wordt gevormd door de Ntre Dame school die dateert uit de tijd dat deze beroemde Parijse kathedraal ontstond (1163). De leidende figuren uit deze school zijn de eerst bekende componisten van polyfone muziek: Leoninus (ca. 1163-1190) en Perotinus (ca. 1160ca.1225), de grote koorleider van de Parijse Ntre Dame. Perotinus was de eerste componist van vierstemmige muziek in de conductus stijl met n ritme voor alle partijen of de organum stijl waarin drie vrije stemmen bewerkelijke, herhaalde patronen weven rond een langzaam verlopende cantus firmus (gregoriaans fragment). Het idee om nieuwe werken te baseren op bestaande muziek gewoonlijk gregoriaans, maar later ook polyfonie leeft in verschillende vormen door in de gewijde muziek tot rond 1600.

7 Een andere blijvende draad vormt de vermenging van geestelijke en wereldse muziek. Een van de eerste voorbeelden, waarin beide tendensen zijn gecombineerd, is het 13e eeuwse Franse motet (een term die is afgeleid van mot, Frans voor woord). Heel kenmerkend had dit verschillende teksten voor elke stem: die in de hoge stemmen waren in het Frans of Latijn en waren vaak gerelateerd aan het onderwerp (de ene commentaar leverend op de andere met als typisch onderwerp uiteraard de liefde, al dan niet aanvaard); de lagere stem, ook tenor genaamd (weer van het Franse tenir, ofwel vasthouden omdat de lange noten de muziek binden) werd f door instrumenten gespeeld f gevocaliseerd, dat wil zeggen op een enkele klinker gezongen. Hij bestond uit een paar aan het gregoriaans ontleende noten die meestal waren getoonzet op een steeds terugkerend ritmisch patroon. Doorgaans hadden de woorden van het uitverkoren gregoriaans enige relatie met het in de bovenstemmen behandelde onderwerp. Het motet floreerde ook nog in de volgende eeuw toen het notatiesysteem werd herzien om nieuwe ritmische mogelijkheden te kunnen verwerken. Dit is de periode die bekend staat als Ars nova. Geleid werd deze richting door Philippe de Vitry (1291-1361) en genoemde Guillaume de Machaut (ca. 1300-1377), een van de uitzonderlijkste figuren uit de middeleeuwse cultuur. Terwijl Machaut zich voornamelijk bezighield met wereldse muziek, schreef hij ook motetten en zijn zesdelige Messe de Nostre Dame. Dat is het beroemde voorbeeld van de eerste complete toonzetting van het mis ordinarium van de hand van n enkele componist. Het is tevens een der belangrijkste werken van die Ars nova. Francesco Landini (ca. 1325-1397) was de eerste belangrijke Italiaanse componist, een dominante figuur in het trecento vanwege zijn veelzijdigheid. Een soort Italiaanse tegenhanger van de Fransman Machaut, die zich echter minder op het gebied van de geestelijke dan van de wereldse muziek ontplooide. Van zijn oeuvre resten slechts 154 liederen voor een, twee of drie stemmen. Hij schreef madrigalen, maar richtte zich meer op de ballata met dansvormen als uitgangspunt en een persoonlijker expressie, ongeveer zoals de virelai die ook door Machaut werd gebruikt. Vr deze mis van Machaut schijnen er weinig stukken in dit genre te hebben bestaan, maar rond de eeuwwisseling naar de 15e eeuw raakten musici geboeid door het combineren van twee of meer misdelen door ze op dezelfde cantus firmus te baseren. Vroege voorbeelden hiervan vinden we bij de Engelse componisten Leonel Power (?- 1445) en John Dunstable (ca. 1390-1453). Dunstables werk, waarvan 55 composities met zijn duidelijke auteurschap resten, betekent een afwijking van het voorbeeld Machaut, is van grote historische betekenis voor de verdere invloed op de Engelse muziek. Zijn gave om de homogene conductstijl te benutten voor een declamatorische aanvulling komt mooi uit in het motet Quam pulchra est. Tijdgenoten spraken bewonderend over Dunstables contenance anglaise. Hun beider stijl met een aanzienlijke nadruk op drieklanken had een aanzienlijke invloed op jongere componisten van het continent zoals Guillaume Dufay (ca. 1397-1474) wiens betekenis voor de muziek uit de tweede helft van de 15e eeuw moeilijk kan worden overschat, getuige zijn miszettingen de Missa Lhomme arm voorop motetten en Franse en Italiaanse chansons en zijn jongere tijdgenoot Johannes Ockeghem (ca. 1420-1497). Tijdens zijn leven al was hij beroemd als contrapuntisch heksenmeester; Ernst Krenek schreef een prachtige studie over hem. Tegenwoordig geldt hij vooral als verdieper van de Frans-Vlaamse polyfonie wat de Belgische muziekwetenschapper Charles van den Borren aanleiding gaf te spreken van de "15e eeuwse Brahms". Ockeghems grootste betekenis ligt vooral op het terrein

8 van de geestelijke muziek met bijvoorbeeld zijn Requiem en de mis Ecce ancilla Domini, maar ook zijn chansons verdienen aandacht. De expressieve, vrij complexe liederen van Alexander Agricola (ca. 1446-1506) in middeleeuws Frans vertonen meer invloed van Ockeghem dan van Janequin en zijn zeer de moeite waard. De Europese veelzijdigheid van de Vlaming Heinrich Isaac (ca. 1450-1517) met zijn geestelijke en wereldse, maar ook met zijn instrumentale werken (A la battaglia bijvoorbeeld) is helaas in de muziekgeschiedenis wat ondergesneeuwd. Maar zijn beroemde Innsbruck, ich muss dich lassen, zijn Missa carminum en motetten als Regina caeli laetare, Quis dabit capiti meo aquam en Tota pulchra es zijn te belangrijk om geheel vergeten te worden. Nog dichter bij huis was Jacob Obrecht (1457-1505) een van de pioniers die een nieuwe, hechter georganiseerde polyfonische stijl ontwikkelde welke met name opvalt door segmentatie. Zijn Mis is hiervan een goed voorbeeld; een alternerende stijl vindt toepassing in zijn Missa caput. Josquin noemde in zijn Dploration sur la morte dOckeghem Antoine Brumel (ca. 1460ca.1520) met zijn uitgesproken contrapuntisch vernuft als een van diens belangrijkste volgelingen. Hij schreef weliswaar ruim vijftig chansons, maar zijn belangrijkste werken hebben een religieus karakter, zoals blijkt uit zijn zestien nagelaten missen. In Engeland was John Taverner (ca. 1490-1545) het grootste talent uit de prereformatie zoals blijkt uit de rijke, zelfs vrij zwierige polyfonie van zijn acht missen. In zijn mis Gloria tibi trinitas toont hij een uitgesproken bewustzijn van de continentale stijl die door Hendrik VIII werd aangemoedigd totdat hij met Rome brak. Taverner was de eerste koorleider van Cardinal college (thans Christ church) in Oxford en het is vrijwel zeker dat hij deze mis voor die instelling schreef. De sacrale muziek van Thomas Tallis (1505-ca. 1585) ontstond in een turbulente tijd van de Tudors en is tegelijk kernachtig en etherisch. Zijn werk toont verwantschap met dat van Taverner; zijn bekendste werk zijn de Lamentations of Jeremiah en verder componeerde hij uiteraard anthems en motetten. In de loop van de 15e eeuw ging maakte het motet plaats voor de mis als belangrijkste vorm van gewijde muziek. De gedachte van de cantus firmus werd gentegreerd en al gauw gingen componisten zowel wereldse liederen als gregoriaans gebruiken als bouwstenen voor hun miscomposities. Tegelijkertijd veranderde het motet van karakter: de constructivistische principes waarop eerder werd gewezen, werden verlaten en de term zelf kreeg de betekenis van een polyfoon gewijd stuk met een liturgische of paraliturgische tekst. De eerste voorbeelden van deze nieuwe motetvorm zijn terug te vinden in het Old Hall manuscript. In de 16e eeuw volgde het op zijn beurt de mis op als favoriete vorm van gewijde muziek wat deels te danken is aan de invloed welke uitging van de late motetten van de grote Vlaming Josquin Desprez (ca. 1455-1521). Hij kan met recht gelden als de belangrijkste vertegenwoordiger van de Nederlandse school, mede dankzij de combinatie van een streng doorgemiteerde toonzetting met affectgeladen gevoelstoestanden. Nog steeds in zijn omvangrijke oeuvre niet optimaal op cd vertegenwoordigd. De aandacht moet vooral uitgaan naar werken als de missen LHomme arm, Pange lingua, Da pacem en La sol fa re mi. De humanistische muziektheoreticus Glareanus noemde die mis De beate virgine terecht als perfectissimum corpus. En uiteraard zijn er ook weer legio motetten en chansons van hem. Echter tegen de tijd dat Josquin stierf werden de motetten een soort vrije composities, niet langer gebaseerd op reeds bestaand materiaal. Dit markeert een algemene tendens die de

9 schepping van heel wat vrijelijk ontworpen stukken betekende. Het kenmerk van de oorspronkelijkheid dat vervolgens een van de belangrijkste kenmerken werd van het scheppend genie, kreeg een steeds grotere betekenis. Van toen af aan werd de mis die was gebaseerd op het gebruik van tevoren bestaand materiaal een uitgesproken conservatieve vorm. Roland of Orlandus de Lassus of Orlando di Lasso (1532-1594), waarschijnlijk wel de grootste componist uit de hoogrenaissance. De FransVlaamse meester die nog eens volmaakt de belangrijkste trekken van de Franse, Italiaanse en Duitse muziek uit de tweede helft van de zestiende eeuw samenvatte, schreef meer dan 600 motetten, doch slechts ongeveer 50 missen. In tegenstelling tot zijn grootste Romeinse tijdgenoot Palestrina (de twee moeten elkaar hebben gekend, al was het maar omdat Palestrina hem in 1555 als maestro di cappella opvolgde) bereisde heel Europa en beiden schreven polyfone muziek. Maar waar Palestrinas werk uitmunt door rust en sereniteit, schreef Lassus stukken die veel individueler en grilliger waren; zijn madrigalen hebben echter nogal een treurige ondertoon. Hij was ook heel wat veelzijdiger met zijn musica reservata. De conservatiever Pierluigi da Palestrina (1525/6-1594) was nog in staat om meer dan 100 missen te componeren waaronder sommige zeer bewerkelijke. Kenmerkend voor hem zijn de heldere a cappella stijl, de evenwichtige harmoniek en contrapuntiek en de volmaakte klassieke vormen, maar ook de canonische dominantie. Waar Palestrinas werk dus een serene rust ademt, is het werk van een andere tijdgenoot in Spanje, Toms Luis de Victoria (1548-1611) weer aanzienlijk feller en gepassioneerder, getuige ook weer zijn missen, met name het Officium defunctorum, de Missa gaudeamus, de Missa dum complerentur en de Missa pro Victoria en motetten. In de Spaanse Siglo de oro (Gouden Eeuw) had de muziek de overhand ten koste van de schilderkunst en de literatuur, een in de Europese cultuurgeschiedenis bijzonder fenomeen. William Byrd (ca. 1537-1623) werd door zijn tijdgenoten de vader van de Britse muziek genoemd. Hij leefde en werkte in de Engelse Gouden Eeuw en onderscheidde zich vooral met zijn Great service, een toonzetting van zes lange liturgische teksten voor de Anglicaanse kerk. Verder schreef hij intense en expressieve muziek voor de Latijnse riten: missen en motetten, maar ook consortmuziek, virginaalwerken en liederen.

Wereldlijke polyfonie
Oorspronkelijk neigden de componisten die polyfone werken schreven ertoe om dit voor geestelijke zowel als wereldlijke doeleinden te doen. Dat is deels omdat het zingen (en daarom ook de compositie van) polyfonie een zeker vakmanschap vereisten en omdat dezelfde heersers die er een priv kapel op nahielden ook behoefte hadden aan muziek ter ontspanning. En natuurlijk heel praktisch omdat in elke middeleeuwse stad de kathedraal, het marktplein en de woningen van de bezittende klasse dicht bij elkaar waren gesitueerd. Traditioneel werden de zangers gerekruteerd uit de lagere geestelijken die voor hun bestaan afhankelijk waren van de kerkelijke weldadigheid (die geen vaste vestigingsplaats eiste) die voor hen na onderhandeling werd bereikt door de adel die hen in dienst nam. De geschiedenis van de wereldse polyfonie is sterk gerelateerd aan de potische vormen die op muziek werden gezet. Die vormen waren uitermate geconventionaliseerd in organisatorisch opzicht. Zodat bijvoorbeeld in het hierboven genoemde trouvre repertoire de grant chant zijn eigen rijmschema en versstructuur had. Het onderwerp was altijd de

10 gedealiseerde, onbereikbare vrouw. De luchtiger genres, zoals de pastourelle waren eenvoudiger van opzet en gingen over de meer aardgebonden liefdesperikelen van herders en herderinnetjes (laatstgenoemden soms ook achterna gezeten door ridders!). In de Ars nova werd de polyfonie op een paar potische vormen geconcentreerd; deze werden collectief formes fixes genoemd: het rondeau, de virelai (soms in verkorte vorm bekend als bergerette) en als populairste en hoofse vorm gedurende de 14e eeuw de ballade. Het ritmische en chromatische raffinement van de Ars nova bereikte een hoogtepunt na de dood van Machaut en staat bekend als de School van Avignon (nadat de paus zich daar had gevestigd) of Ars subtilior (de subtielere kunst), waarvan de ingewikkeldheid van de notatie tot in het midden van de 20e eeuw onovertroffen was. Een eeuw later nam het rondeau de populariteit van de ballade over en ontstond een meer directe, melodieuze stijl van iemand als Guillaume Dufay, hoewel de formes fixes met hun hoge mate aan gekunsteldheid voortleefden in de liederen van Binchois en Busnois aan het hof in Bourgondi en van Ockeghem aan het Franse hof. Maar tegen 1500 waren de formes fixes echt op hun retour en ze werden in Frankrijk vervangen door eenvoudiger vers/refrein- en strofische structuren plus een lichtere melodische stijl met de nadruk op de hoogste stem. De bewuste liederen waren wijd verbreid in druk en ze brachten heel wat componisten naar voren, inclusief Claudin de Sermisy (ca. 1490-1562) met chansons als Dont vient cela, belle, je vous supply en Tant que vivray en age florissant en de in armoede gestorven Clment Janequin (ca. 1485-1558) wier descriptieve liederen Au joly jeu, Le chant des oiseaux, Il estoit une fillette en Martin menoit son porceau bijvoorbeeld - erg en vogue waren. Janequin gold reeds in de 16e eeuw als de belangrijkste componist van chansons; hij bracht er tenminste 300 op zijn naam en ze hebben een aanzienlijk grotere betekenis dan zijn sacrale werken. De tweede grootmeester van de Duitse liedkunst na Walther von der Vogelweide uit de Middeleeuwen was Oswald von Wolkenstein (ca. 1377-1445). Zijn meer dan 120 nagelaten liederen weerspiegelen het bewogen leven van deze kunstenaar en gelden als de eerste vorm van een eenstemmig, individueel lied, dat wil zeggen als een eenheid van tekst, muziek en voordracht. Ook in Duitsland schreef Ludwig Senfl (ca. 1486-1543) als middelaar tussen de laatNederlandse en vroege Renaissance motetten, bijvoorbeeld de cyclus Da Jesus an dem Kreuze stund, maar ook Duitstalige liederen. Minstens zo beroemd naast Senfl was de hofkapelmeester van koning Ludwig II van Bohemen, Thomas Stoltzer (ca. 1480-1526) met zijn Duitse psalmen, motetten en Missa duplex per totum annum. Tegelijkertijd kwam in Itali een nieuw genre op dat een verstrekkende invloed zou gaan uitoefenen: het madrigaal. Veel van de eerste beoefenaars van de madrigaalkunst waren geen geboren Italianen, maar van Vlaams-Franse afkomst, onder hen Philippe Verdelot (?1470/80-1552), Nicolas Gombert (ca. 1495-1560) en Jacques Arcadelt (?1505-1568) die beiden in Florence actief waren en Adriaan Willaert (ca. 1490-1562), de muziekmeester van de St. Marcuskerk in Veneti en zijn leerling en opvolger die onder zijn Italiaanse naam Cipriano da Rore (1515/6-1665) bekend werd. Al gauw werd het madrigaal de overheersende vorm van zijn tijd; dat madrigaal werd over heel Europa verspreid en de publicatie van een reeks madrigalen onder opusnummer 1 was

11 een soort toelatingsexamen voor veelbelovende componisten die in Itali wilden komen componeren. Intussen had dit madrigaal ook zijn populaire achtergrond achter zich gelaten en was het een experimentele vorm geworden waarin allerlei vernieuwende vormen een plaats vonden. Denk aan de chromatiek van Carlo Gesualdo (ca. 1561-1613) met zijn wonderlijk experimentele muziek die iets bizars en een kenmerkende neurotische gevoeligheid bezitten; vooral zijn latere madrigalen als Ahi, disperata vita, Sospirava il mio cor en Sparge la morte al mio Signor nel viso zijn fascinerend. Geen wonder voor een kennelijk gekweld man die in een crime passionnel zowel zijn vrouw als haar minnaar aan het zwaard reeg. Daarnaast was daar de mengvorm van stemmen en instrumenten plus de introductie van de basso continuo in het vijfde boek madrigalen van Claudio Monteverdi (aanstonds meer over hem). Deze vernieuwingen hadden op hun beurt verstrekkende gevolgen voor, die bijvoorbeeld te maken hadden met de opkomst van de opera in Itali. Elders vond het solo madrigaal (gezet voor een enkele stem met basbegeleiding) zijn evenknie in het Franse air de cour en de Engelse lute song. In die zin markeert de ontwikkeling van het madrigaal de overgang van de renaissance naar de barok.

Instrumentale muziek
In de muziek van vr 1500 valt moeilijk te onderscheiden tussen een melodielijn die geen tekst bevat en eentje die specifiek is gedacht voor instrumenten. Daar zijn heel wat varianten in de uitvoeringspraktijk aan te danken. Zoals reeds eerder werd opgemerkt, zelfs wanneer een instrumentale vertolking van een gegeven partij mogelijk is, dan nog is het niet altijd mogelijk om te zeggen welk specifiek instrument bedoeld is. Niettemin overleven een stel specifieke instrumentale vormen. Een van de vroegste voorbeelden daarvan in de 13e eeuwse estampie. En de beste instrumentalisten vergaarden roem en hadden een behoorlijke loopbaan. Vanaf de 15e eeuw konden ze met naam en toenaam carrire maken. Voorbeelden zijn de organist Conrad Paumann (ca. 1410-1473), de luitenisten Francesco Spinacino (1507), Vincenzo Capirola (1474-na 1548) en Francesco da Milano (1497-1543) met zijn fraaie Fantasien. Uit de vroege 15e eeuw stammen uit Itali manuscripten met een omvangrijk instrumentaal repertoire. Vaak gaat het daarbij nog om versierde arrangementen van vroegere polyfone composities. Kenmerkend is dat specifieke soorten notatie met de naam tabulatuur werden ontworpen voor de verschillende instrumenten; die voor orgel, toetsinstrument en luit waren het meest verbreid. Geleidelijk aan werden ook stukken voor bepaalde instrumenten geschreven: de toccata (van het Italiaanse toccare, aanraken) is een kort, voorspelachtig stuk met een virtuoos improviserend karakter; de fantasie en ricercare (samen met zijn Spaanse verwant de tiento) waren eerder abstracte, polyfonische stukken, voorlopers van de fuga. En er waren stukken die waren gebaseerd op een becijferde bas en populaire melodien. De luit was het populairste instrument wat vooral te danken was aan zijn afmetingen en zijn veelzijdige inzetbaarheid. Zon luit kan een begeleidende rol vervullen maar oom complexe polyfonie op zichzelf bedrijven. Rond de overgang naar de 16e eeuw was het ook mogelijk om muziek in druk uit te geven. Zo werd een ware markt op talrijk gebied geopend, maar het duurde nog tot in de vroege barok voordat we voorbeelden aantreffen van wat we thans

12 partituren noemen, dat wil zeggen de toekenning van bepaalde melodielijnen aan specifieke instrumenten.

Oude wijn in nieuwe zakken


Het zijn niet slechts de uitvoerenden en de musicologen die de muziek uit het verleden trachten de laten herleven. Ook componisten in menig genre hebben inspiratie gezocht in de oude muziek en ze doen dat nog steeds. Dat is overigens niets nieuws. Bach eerde Vivaldi met transcripties van zijn muziek, Beethoven beschouwde Hndel als de grootste componist ooit en Brahms was abonnee op de complete uitgave van de werken van Schtz. Wat momenteel zo verrast is het brede gamma aan oude muziek dat zo talloze componisten blijkt aan te spreken. Dat gaat dwars door alle stijlen en richtingen heen en kan in dat opzicht echt als voortdurend grensverleggend worden beschouwd. Totaal verschillende componisten als Prt, Reich, Schnittke, Andriessen, Ligeti, Kagel, Birtwistle, Tavener en Maxwell Davies (om slechts een aantal van hen te noemen) hebben zich bezig gehouden met pretonaal idioom en met bijbehorende procedures gedurende bepaalde fasen in hun loopbaan. In sommige gevallen (bijvoorbeeld bij de minimalistische componisten) is het verband tussen oud en nieuw duidelijk hoorbaar en openlijk beleden. Het blijkt uit veel van de vocale- en koormuziek van Arvo Prt en uit stukken als Hoketus van Louis Andriessen. Maar ook nadrukkelijk tot de avant-garde behorende componisten hebben middelen gebruikt die zijn afgeleid van de modus operandi van de pretonale muziek. Voorbeelden hiervan zijn onder meer het gebruik van de canon in bepaalde delen uit het Requiem van Gyrgy Ligeti en in zijn Lux aeterna; van isoritmiek in veel van de muziek van Harrison Birtwistle. Nog weer andere voorbeelden zijn de transcripties door Michael Finnissy in diens Obrecht Motetten die teruggaan tot stukken van die grote Vlaamse componist (ca. 1457-1505); verder de citaten van Lassus in Schnittkes 3e Strijkkwartet, Kagels voor zichzelf sprekende Musik fur Renaisance Instrumenten waarin de klankwereld uit die tijd op heel tastbare wijze herleeft. Zelfs Pierre Boulez een der meest vastbeslotenen onder de modernisten, heeft sommige van zijn recente werken genoemd naar gregoriaanse vormen bij wijze van er- en herkenning van hun antifone structuren: Rpons en Anthmes. Hoe valt die fascinatie voor pretonale muziek bij hedendaagse componisten te verklaren? Opvallend is dat veel van de huidige tonale componisten bij voorbeeld Prt in zijn Johannes Passie niet hechten aan het tonale systeem als zodanig, maar gebruik maken van elementen uit die taal, vooral in harmonisch opzicht. Omgekeerd draagt de muziek van componisten als Perotinus en Dunstaple onmiskenbare sporen van tonaliteit omdat erin gebruik wordt gemaakt van akkoorden die later in de tonale muziek werden overgenomen, maar op heel andere wijze werden toegepast. Deze mengeling van het vertrouwde en het vreemde, het nieuwe vormt de connectie tussen Prt met gelijkgestemden en de componisten van die vroege muziek. Tegelijkertijd kunnen de speculatieve kanten de belangstelling voor getallen, toeval en abstracte procedures of de ingewikkeldheid van de notatie een rol spelen in muziek zonder dat ze onmiddellijk duidelijk worden. Bijvoorbeeld in de muziek van de eerder genoemde Birtwistle en Finnissy plus soortgenoten. De genoemde componisten passeren later in dit verhaal nader de revue.

13 In deze tegenstelling tussen klank en structuur schuilt uiteraard een element van oversimplificatie. Men zou verder kunnen simplificeren door te stellen dat de vroege muziek voor elk wat wils biedt. Een hiermee verwant punt kwam al eerder aan de orde: de mate aan interpretatie en veronderstellingen die nodig is om pretonale muziek te herscheppen en in klank om te zetten. Hoe minder we weten, des te meer moeten we gissen en de scheppende vrijheid die we de vertolkers toekennen moet derhalve ook aan componisten worden toegekend die zich op hun beurt creatief bezighouden met bepaalde aspecten van die oude muziek. Tenslotte wordt de hedendaagse componist geconfronteerd met een waar mer boire aan mogelijkheden: de hele Westerse kunstmuziek (en veel dat daar buiten valt) staat zowel in gedrukte als in geregistreerde vorm ter beschikking. Wat dit voor de toekomst betekent, blijft een gok, maar het is een situatie waarmee iedere hedendaagse componist in de een of andere vorm wordt geconfronteerd.

DE BAROK
De laatste decennia van de 16e eeuw waren cruciaal voor de vorming van de vele stijlen die de muziek, de schilderkunst, de architectuur en de literatuur benvloedden. Het was een periode waarin nieuwe ideen werden ontwikkeld en nieuwe vormen werden bedacht om het muzikale vocabulaire uit te breiden en de expressie van een steeds groeiend aantal emoties te kunnen uitdrukken. De enorme verscheidenheid aan deze ideen en vormen werd gedurende de 17e en 18e eeuw verder ontwikkeld en werd ook geleidelijk beheerst door een gemeenschappelijke muzikale syntaxis. Niettemin heeft de muziek uit deze periode ondanks alle reglementering een soort nieuwigheid en onvoorspelbaarheid bewaard die nog steeds gepassioneerde reacties bij ons losmaakt. Sinds het eind van de 19e eeuw hebben we al die van vele facetten en kleuren voorziene vormen netjes onder n paraplu gebundeld en van het begrip barok voorzien om het ons makkelijker te maken daarvoor een allesomvattend stilistisch concept te bepalen. Een van de grootste aspiraties uit de baroktijd was het zoeken naar en vinden van nieuwe, krachtiger middelen om het effect van het gesproken woord onder de aandacht te brengen. Dit leidde tot de schepping van de opera en de ontwikkeling van het lied. Itali was de bron waaraan al die gedachten ontsproten en het waren ook Italiaanse musici die deze ideen vervolgens in Europa verbreidden. De belangrijkste componisten uit de vroegbarok waren Giulio Caccini (ca. 1545-1618), Emilio de Cavalieri (ca. 1550-1602), Jacopo Peri (1561-1633) en bovenal Claudio Monteverdi (1567-1643). Monteverdis loopbaan valt samen met een periode van grote veranderingen in de Europese muziek. Sinds de tijd van Josquin hadden de componisten er steeds nadrukkelijker naar gestreefd om de betekenis van de woorden die de op muziek zetten te laten prevaleren. Aan het eind van de 16e eeuw begonnen progressiever componisten de meerstemmigheid te verwerpen en in plaats daarvan eenstemmige muziek te schrijven; alle extra stemmen kregen een ondersteunende rol en vulden de harmonie onder die ene stem in de vorm van akkoorden. De toegenomen verstaanbaarheid van deze nieuwe methode gaf de componisten meer mogelijkheden om gedachten en gevoelens uit te drukken en geen componist vr hem was dusdanig in staat om die emoties uit te drukken dan Monteverdi. Hij deed dat echter niet door zich op n stijl te concentreren, doch door telkens die stijl te kiezen die het beste paste. Zijn belangrijkste werken, de operas en de vespers combineren een reeks

14 muzikale methodes van eenstemmigheid tot madrigaalachtige koren die voor een uiterst gevarieerd en bovenal dramatisch geheel zorgen. Caccinis liederen omarmen de nieuwe eenstemmige stijl die is onderbouwd met de essentie van de barokke structuur: de basso continuo waarvan de gefigureerde stenografie de harmonien en intervallen aangeeft die boven die baslijn moeten worden uitgevoerd. Veel meer dan een louter historische betekenis bezitten die liederen van Caccini echter niet al hebben die liederen wel een simpele melodische aantrekkelijkheid die onze emotionele reactie oproepen, net zoals de componist dat wenste. Op het thema van zijn opera Euridice wordt aanstonds teruggekomen. Cavalieri ontsprong eind jaren zestig vorige eeuw de vergetelheid dankzij opvoeringen van zijn opera Rappresentazione di anima e di corpo. Een werk dat kan gelden als voorstadium van het type van Monteverdis Orfeo waarin het zelfbewustzijn van de renaissance mens door toedoen van de mythologie wordt geerd. Zo slaat Cavalieri een brug terug naar het religieusvolkse toneelspel uit de 15e en 16e eeuw. Thans zouden we het werk als oratorium indelen, ware daar niet het voorwoord van Alessandro Guidotti uit de eerste druk in 1600 waaruit blijkt dat het stuk voor scenische opvoering was bestemd en ook als zodanig gestalte kreeg. Rekening houdend met het feit dat Peris Dafne verloren ging, geldt zijn Euridice naast de in hetzelfde jaar 1600 ontstane opera met dezelfde titel van Caccini als de allereerste opera. Peris in de kring van de Florentijnse Camerata ontstane (en met enige gezangen van Caccini aangevulde) werk beleefde zijn premire 6 oktober 1600 ter gelegenheid van het huwelijk van Maria de Medici met Hendrik IV van Frankrijk. Het stuk vormt het kruispunt van de vroege ontwikkeling van dit genre tussen de eveneens in 1600 ontstane Rappresentazione van Cavalieri en Monteverdis Orfeo uit 1607. Peri en zijn tekstdichter Rinunccini verlaten het gebied van het religieusvolkse toneel waarop Cavalieri nog een keer allegorisch ingeklede speculaties over de conditio humana ten beste had gegeven om zich nu te richten op de mythe van de tot verlossing in staat zijnde eigen wetmatigheden van de muziek. Maar waar Monteverdi wat later zijn Orfeo samen met Apollo naar de hemel liet gaan en met zijn muziek voor een duidelijke utopie zorgde, verloopt de antieke handeling bij Peri vrij mechanisch. Aan het eind is eigenlijk alles nog net zo als aan het begin; de dood van Euridice en het offer van Orfeus in de onderwereld blijven slechts een episode, de mens en de muziek ondergaan geen verandering. Peris muziek doet wat bleekjes en monotoon aan, de karakters krijgen weinig profiel, van muziekdramatiek is weinig sprake. Al tijdens zijn leven als Divino Claudio beroemd (en uiteraard door conservatieve voorlopers van Beckmesser vanwege zijn compositorische gedurfdheden veroordeeld), is Monteverdi sinds het verschijnen van de laatste band van Gian Francesco Malipieros complete uitgave van zijn oeuvre een haast mythische figuur geworden. Het toonbeeld van wat in de muziek aan het begin van de 17e eeuw mogelijk was. In zijn Vespro della Beata Vergine had hij in 1610 "de oude techniek van de madrigaalcompositie verbonden met de nieuwe geest van de monodie en de op affect gerichte solistische declamatie en op deze manier werken geschapen die richtingwijzend aan een keerpunt in de muziekgeschiedenis staan" (Anna Amalie Abert). Maar zon vaststelling zegt weinig over de fascinatie die van deze muziek uitgaat. En al helemaal niets over de lange weg die door de voorvechters van authentieke uitvoeringspraktijken moest worden afgelegd.

15 Monteverdis negen verzamelingen met madrigalen die tussen 1585 en 1651 werden gepubliceerd, verraden een verbluffend gamma aan gevoelens die met grote intensiteit en veel psychologisch inzicht zijn uitgedrukt. De verscheidenheid aan stemmingen en tekstgevoeligheid waartoe Monteverdi in staat was, vinden we terug in elk van die bundels, maar blijkt het duidelijkst uit de achtste band (uit 1638) die Il ballo delle ingrate en Combattimento di Tancredi e Clorinda bevat. Monteverdis geestelijke vocale werken zijn gebundeld in twee publicaties; die uit 1610 bevat zijn bekende Vespers en die uit 1641 Selve morale e spirituale. Monteverdis eerste opera, Orfeo uit 1607 werd aan het hof in Mantua geschreven en uitgevoerd en volgde op eerdere experimentele dramas van Orazio Vecchi (1550-1605), Emilio de Cavalieri en Jacopo Peri. Terwijl de sacrale werken, de canzonettas en de madrigalen van de uit Modena afkomstige Vecchi nagenoeg zijn vergeten, berust zijn roem nu vooral nog op de in 1594 voor het eerst opgevoerde madrigaalkomedie LAmfiparnasso die hij Commedia harmonica noemde en die uitmunt door fraai klankschildering. Cavalieris Rappresentazione di anima e di corpo is nog een geestelijke opera waarin lichaam en ziel, verstand en gevoel, tijd en wereld in conflict zijn. Een opvallend kenmerk van deze werken wordt gevormd door de uitgebreide gebruikmaking van instrumentale krachten; zo wordt hier de weg gewezen naar de toekomstige ontwikkelingen van het orkest. Monteverdis superieure dramatische gaven blijken nog duidelijker uit zijn beide ons resterende complete operas Il ritorno dUlisse in patria uit 1641 en Lincoronazione di Poppea uit 1642. Hier toont hij zich een meester in de behandeling van intermenselijke relaties en in sterke uitbeeldingskracht. Deze twee operas werden geschreven voor Veneti. Dan was daar verder nog de tamelijk obscuur gebleven Gregorio Allegri (1582-1652) wiens reputatie op n werk berust: het beroemde Miserere dat tot 1870 jaarlijks gedurende de lijdensweek driemaal in de Sixtijnse kapel werd uitgevoerd. Deze was deels uit zelfverheerlijking, deels ook om meer allure aan het pausambt te verlenen gebouwd onder het bewind van paus Sixtus IV. Latere pausen breidden de visuele pracht uit (denk aan de frescos van Michelangelo), maar de grootste roem ontleende de kapel aan de muziek. Het koor werd een gouden standaard voor prestaties op het gebied van de koorzang wat culmineerde in de vergeestelijkte sereniteit van Palestrina (zie verderop). Maar de beroemdste compositie die daar ontstond was dat Miserere. Het werd als een geheim gekoesterd en wie het kopieerde werd met excommunicatie bedreigd; de 14-jarige Mozart deed het later toch uit zijn geheugen. De muziek zelf is doodsimpel, maar ontleent zijn roem aan de verbluffend rijke en bewerkelijke versieringen die improviserend werden toegevoegd. Een ander uiterste biedt de monnik Adriano Banchieri (1568-1634) met zijn uitermate wereldse, want carnavalesk levendige en frivole muziek ter begeleiding van een boottocht van Veneti naar Padua uit Barca di Venetia per Padova. Aan het eind van de 16e eeuw zochten componisten ook naar andere alternatieven voor de polyfonie die de kerkmuziek de voorbije 150 jaar zo had gedomineerd. Temidden van de vele nieuwe stijlen die werden ontwikkeld was er eentje heel kenmerkend voor de rijke stadstaat Veneti met zijn prachtige St. Marcus kerk. Die nieuwe stijl heet meerkorigheid omdat gebruik werd gemaakt van twee tot wel vijf ruimtelijk gescheiden koren (chori spezzati) die op verschillende plaatsen rond het altaar waren opgesteld. Vel van deze muziek werd geschreven door Andrea en zijn neef Giovanni Gabrieli (ca. 1553-1612). In Giovannis ceremonile muziek werd het geheel verrijkt door het gebruik van instrumentale muziek van violen, cornettas (houten trompetten) en vroege schuiftrombones. Opvallend is nog de aandacht die werd besteed aan ruimde dynamische

16 contrasten, zoals de term Sonata pian e forte aangeeft. Gabrielis instrumentale muziek leeft voort in de vorm van de Sacrae symphoniae en een reeks canzonas. Opnamen van zijn werken werden vaak historisch juist in de San Marco in Veneti gemaakt, maar een nadeel daarbij vormde de extreem lange nagalmtijd. Overigens ook de orgelwerken van de Gabrielis Giovanni en Andrea zijn de moeite waard. Ook in Veneti produceerde Monteverdis begaafde leerling Pier Francesco Cavalli (16021676) heel wat succesvolle werken in het midden van de 17e eeuw. Daaronder LOrmindo, Giasone en La Calisto. Laatstgenoemd werk uit 1651 is gebaseerd op Ovidius Metamorfosen over de amoureuze avonturen van de Griekse goden. Tegen het midden van de 17e eeuw bereikte de Venetiaanse operamanie zijn hoogtepunt;17 theaters waren in vol bedrijf om aan de wensen van het publiek te voldoen. Cavalli maakte daar met zijn verbintenis aan het Teatro San Cassiano met zijn uitgesproken lyrische talent dankbaar gebruik van. Hij was de eerste die een toegankelijke, herhaalbare operaformule in de praktijk bracht en hoewel zijn status minder is dan die van Monteverdi bezitten zijn beste werken een direct treffende dramatische sfeer en vitaliteit. Net als Cavalieris Rappresentazione werd LOrmindo uit 1644 als het ware herontdekt tijdens een Glyndebourne festival (1967). In heel wat details van de muzikale en dramaturgische opzet is het werk verwant met Monteverdis twee jaar eerder ontstane Poppea. Dit, het waarschijnlijk belangrijkste werk van Cavalli, frappeert met zijn levendige handeling, zijn weelderige melodievorming en zijn instrumentale karakteriseringkunst. Tegen het midden van de 17e eeuw begonnen in de Italiaanse muziek ook nieuwe vormen gestalte te krijgen welke grote invloed zouden krijgen in de ontwikkeling van de muziek gedurende de 18e eeuw en in sommige gevallen lang daarna. De belangrijkste daarvan waren het oratorium, de cantate, de sonate en het instrumentale concert. Het oratorium een zetting op muziek van een religieuze tekst in de vorm van een dramatisch relaas - ontstond aan het eind van de 16e eeuw, ongeveer tegelijk met de opera als muzikale vorm. Net als bij de opera werd gebruik gemaakt van solozangers, recitatieven, arias, een koor en instrumentalisten, maar in tegenstelling tot de opera werd gewoonlijk gebruik gemaakt van een verteller en was geen sprake van een toneelmatige uitwerking. Het genre ontstond in Rome uit een initiatief van Filippo Neri om in een publieksvriendelijke en emotioneel heel directe vorm van godsdienstoefening voor de katholieken in het kielzog van de Reformatie te voorzien; het oratorium werd uitgevoerd tijdens informele bijeenkomsten waarin de preek werd gecombineerd met een muziekuitvoering. Niet in een kerk dus, maar in een nabijgelegen oratorium, vandaar de naam. Giacomo Carissimi (1605-1674), maestro di cappella aan het machtige Jezueten Collegio germanico was werkzaam als eerste belangrijke componist van dit genre. Zijn dramatische flair is heel duidelijk in de Latijnse oratorio zoals Jephte waar het Oud Testamentische verhaal met rijke harmonien wordt opgetuigd. Later gedurende diezelfde eeuw ontwikkelde een andere Romeinse componist, Alessandro Stradella (1644-1682) het oratorium verder en voegde daar een belangrijke instrumentale dimensie aan toe. Zijn bekendste, heel dramatische oratorium is San Giovanni Battista waarin de relatie tussen Herodes en Johannes de Doper en diens dochter met veel inzicht wordt behandeld. Maar hij was ook een der eersten die op de proppen kwam met het concerto grosso waarin de instrumentale muziek werd verdeeld tussen het volledige ensemble (ripieno) en een kleinere groep solisten (concertino) ter verhoging van het contrast. Stradella, tevens componist van heel wat kerkmuziek waarin drama opvallend

17 samengaat met sereniteit en expressieve schoonheid schreef in dit genre een aantal motetten en een reeks korte cantates als Fuor della Stigia. Hij was bovendien een fameus rokkenjager, wat tot zijn moord in Genua leidde. In de wereld van de 17e eeuwse Italiaanse cantate was Barbara Strozzi (1619-ca. 1677) als een der eerste belangrijke vrouwelijke componisten een markante verschijning. Als geadopteerde dochter van de dichter Giulio Strozzi die als librettist fungeerde voor Monteverdi en Cavalli was ze een hooggewaardeerde studente van Cavalli; aanvankelijk maakte ze naam als zangeres en grote beauty, maar ze schreef ook cantates, madrigalen en arias die uitmunten door een puur gevoel, fraaie lijnen en een typisch vrouwelijke sensuele spirituele extase; haar muzikale nalatenschap bestaat uit 7 banden met wereldse- en 1 band met geestelijke muziek. Belangrijk is ze ook omdat ze nadrukkelijk de barokke eenstemmigheid half formeel, half quasi improviserend in de praktijk bracht. Zelf was ze behalve een virtuoze zangeres ook een begaafde luiteniste. Na de opera en het oratorium was de kamercantate de belangrijkste vocale vorm in het 17e eeuwse Itali. Tot de vroege pioniers behoorden Luigi Rossi, Antonio Cesti en Giacomo Carissimi maar het was de onderschatte Alessandro Scarlatti (1660-1725) die meer dan welke andere componist ook het afwisselende patroon van recitatief-aria-recitatief-aria standaardiseerde; iets dat tot ver in de bark standaard bleef. Hij was een der eerste belangrijke representanten van de Napolitaanse operaschool, maar componeerde ook onder andere 12 Sinfonie di concerto grosso voor strijkorkest en zijn later merkwaardig ondervertegenwoordigde werk kreeg gelukkig sinds de jaren zestig vorige eeuw meer aandacht. Cantates, madrigalen, een Stabat mater kwamen ook op zijn naam. Hij was een van de belangrijkste operacomponisten vr de generatie van Hndel en Gluck met werken als Il Pirro e Demetrio, Il flavio en Il Pompeo. Scarlatti schreef verder ongeveer zeshonderd kamercantates plus langere serenatas die globaal het karakter van half cantate, half opera bezitten. Gedurende de latere decennia van die eeuw kregen de instrumentale vormen van sonate en concert ook meer definitie. De sonates vielen uiteen in twee categorien, de eerder serieuze sonata da chiesa (kerksonate) met vier delen en de op de dans georinteerde sonata da camera die vaak het karakter van een suite had en met een prelude begint. Legrenzi en Vitali waren belangrijke componisten aan het begin van de geschiedenis van de sonate, maar Arcangelo Corelli (1653-1713) consolideerde de vorm pas echt en putte uit een enorme hoeveelheid ideen voor zijn triosonates. Zijn historische betekenis in onomstreden als vervolmaker van deze vorm. Op hun beurt speelden deze een belangrijke rol in zijn 12 Concerti grossi opus 6. Hier wisselde Corelli opnieuw als grondlegger de triosonate structuur van twee violen en cello (concertino) met een vollere orkestklank (grosso, ripieno). Behalve in de ontwikkeling van het concerto grosso en de triosonate speelde hij ook een grote rol in de ontwikkeling van de solosonate. Zijn gepubliceerde oeuvre is klein van omvang, maar zijn invloed was enorm. Bekend werd hij vooral dankzij het Kerstconcert uit de verzameling van 12 concerti grossi op. 6 en de vioolsonate La follia. Alle latere componisten die in deze genres actief waren tot het eind van de 18e eeuw gebruikten Corellis werk als voorbeeld en sommigen zoals Couperin met zijn LApothose de Corelli eerden hem daarvoor. Wel wisselt aan het begin van de 18e eeuw het toneel van Rome naar Veneti wat betreft de laatste ontwikkeling van het barokke concert. Niet alleen werd met nieuwe ideen in de vocale muziek gexperimenteerd, ook bij de instrumentale muziek was dit het geval. Een van de leidende pioniers, met name op het gebied van de orgel- en klavecimbelmuziek, was Girolamo Frescobaldi (1583-1643). Deze

18 klavecimbelwerken zijn gebundeld in twaalf banden en omvatten allerlei vormen: toccatas, canzonas, ricercares, dansen en variaties. Het bekendst zijn de Fiori musicali voor orgel drie orgelmissen die ook losse, vrije stukken voor tijdens de mis bevatten. Hij introduceerde een verrassende virtuositeit in zijn werken terwijl hij tevens veel belang hechtte aan het emotionele engagement van de individuele uitvoerende. Belangrijke bijdragen aan de ontwikkeling van de viool en de vioolfamilie als instrumenten dankzij begaafde bouwers als Stradivarius en Guarneri zouden ook verstrekkende gevolgen hebben voor de ontwikkelingen in de barokmuziek. Onder de vroeg 17e eeuwse pioniers treffen we componisten als Marini, Fontana, Merula en Uccellini aan. Zij vestigden nieuwe vormen, breidden de instrumentale technieken uit en vergrootten de expressieve mogelijkheden. De opening van voor het publiek toegankelijke operagebouwen in Rome en Veneti in de jaren 1630 vond elders al gauw navolging en vestigde de basis voor een toekomstige ontwikkeling van het gezongen drama. Eerst in Itali zelf, later ook elders. Aan het Franse hof van de Bourbons regeerden de dans en het ballet overmachtig gedurende de eerste decennia van de 17e eeuw. Maar in de jaren 1640 werd de Italiaanse opera voorgesteld aan het hof van Lodewijk XIV door zijn Italiaanse premier kardinaal Mazarin. Cavallis Egisto en Luigi Rossis Orfeo werden beide aan het hof uitgevoerd en door andere operas gevolgd. In de Franse voorliefde voor de dans werd letterlijk royaal voorzien door het inlassen van balletten na iedere akte.

De komst van Lully


Dat alles zou veranderen met de komst van de in Itali geboren Jean-Baptiste Lully (16321687). Zelden heeft een componist dusdanig een cultureel milieu gedomineerd als hij het Franse hof tijdens de regering van Lodewijk XIV. Een componist die tot zeer grote roem zou komen, veel invloed zou uitoefenen en die tevens een van de sluwste manipulators uit de muziekgeschiedenis was. Gedurende de eerste fase van zijn loopbaan schreef Lully voornamelijk energieke, in suites gebundelde balletmuziek voor het hof en oogstte daarmee een vrijwel onaantastbare waardering van zijn broodheer die hij zijn hele leven bleef dienen. Gedurende de jaren 1660 resulteerde een partnership met de grote komische toneelschrijver Molire in een reeks heel oorspronkelijke en succesvolle comdies-ballets die culmineerde in de beste onder hen, Le bourgeois gentilhomme. Ongeveer in diezelfde tijd ging men experimenteren met het opzetten van een heel eigen Franse operavorm. Deze was weliswaar gebaseerd op het Italiaanse voorbeeld, maar maakte gebruik van Franse teksten in plaats van Italiaanse. Aanvankelijk reageerde Lully hierop afwijzend, vrezend zijn suprematie te verliezen. Later zette hij dat mogelijke nadeel heel slim in een voordeel om. Door in politiek opzicht heel handig te ageren en te manipuleren wist hij te bereiken dat hij het monopolie verwierf om de uitvoering van vrijwel alle soorten van grootschalige dramatische muziek in Frankrijk aan zich te binden. Tussen 1673 en zijn dood in 1687 produceerde Lully een gestage stroom aan operas, daaronder Alceste (1674), Atys (1676), Amadis en Armide (1686). Zijn statige operas, Acis et Galate bijvoorbeeld, zijn laatste werk in dit genre, neigen soms tot pompositeit. Jean-Henry dAnglebert (1635-1691) stamt uit een generatie die onmiddellijk op Chambonnires volgt die hij in 1664 op als Ordinaire de la musique de la chambre du roi, als hofcomponist dus, opvolgde. Hij bouwde voort op het werk van Chambonires en Louis

19 Couperin en onderhield nauw contact met Lully voor wie hij menig aria bewerkte. Met zijn klavecimbelwerken bereidde hij de weg van Couperin-le-Grand en Rameau voor. Hij is in zoverre nog van belang dat hij onze kennis van de muziekpraktijk uit zijn tijd nuttig materiaal naliet omdat hij bijvoorbeeld in zijn uitgave van de variaties over Les folies dEspagne nauwkeurige informatie over de versieringstechniek verstrekte. Naast klavecimbelwerken als Le tombeau de M. Chambonire en Pices de clavecin liet hij orgelwerken na. Pas na de dood van Lully en de terugkeer tot de vrije operamarkt kreeg een andere Franse operacomponist, Marc-Antoine Charpentier (1643-1704) zijn kans om zijn dramatische talenten voor en in het muziektheater te tonen die in menig opzicht superieur waren aan die van zijn voorganger. Zijn prachtige tragdie-lyrique Mde werd in 1693 in Parijs opgevoerd. Sommige andere dramatische werken van Charpentier, zoals Acton en Les arts florissants zijn op kleiner schaal gemaakt en een ander belangrijk theaterwerk, David et Jonathas (1688) werd als religieus drama besteld voor een priv opvoering door de Jezueten. In feite is zijn werk in menig opzicht superieur aan dat van Lully dankzij een grotere verscheidenheid binnen n compositie van het statige tot het intieme. De sleutel van zijn succes schuilt in de toepassing van de nieuwe contrastrijke Italiaanse concertstijl en de vervanging van het grandioze door sensualiteit, getuige onder andere La descente dOrphe aux enfers. Lully en Charpentier waren beide heel begaafd in de sfeer van de gewijde vocale muziek. Lullys Te Deum en Miserere zijn sterk contrasterende werken en tonen s componisten gevoeligheid voor psalm- en gezangteksten. Deze volgen de opzet en de schaal van het grand motet en vergen solostemmen, koor en instrumentale begeleiding. In petits motets daarentegen werd gewoonlijk slechts gebruik gemaakt van twee of drie stemmen met basso continuo. Charpentier was een meester in beide vormen, hoewel sommige van zijn werken beter kunnen worden beschouwd als dramatische motetten waarin de bijbelverhalen worden gepresenteerd zowel in commentaar- als in directe vertelvorm. Le reniement de St. Pierre (Sint Petrus ontkenning) voor solisten, koor en continuo is een meesterwerk qua vorm. De smartelijke harmonien en de door leed gekenmerkte stembuigingen zijn heel treffend. In zijn Missa solemnis, de bekende Messe de minuit en de Messe pour les trpasss toont hij zich de evenknie van Bach en Hndel in hun grote sacrale koorwerken. Charpentier was heel begaafd in het schrijven van treffende muziek zoals ook blijkt uit zijn vele zettingen van tenebrae (Leons de tnbres), maar feitelijk wist hij in zijn elf Missen het meest effectief dat aspect van zijn stijl te vermengen met wat meer extroverte ceremonile gebaren. Zijn laatste toonzetting van de mis, Assumpta est Maria, is waarschijnlijk de bevredigendste van al. Maar in de handen van Michel-Richard de Lalande (1657-1726) bereikte het grand motet pas zijn ware hoogtepunt. Liefst 64 van deze stukken liet hij ons na en daarvan vormen met name het Te Deum, Regina coeli en De profundis prachtige voorbeelden. De Lalande was aan het hof van Lodewijk XIV aanvankelijk werkzaam als muziekleraar van de prinsessen, maar later, na 1683, fungeerde hij als surintendant van de koninklijke kapel en mag hij tot de belangrijkste componisten uit het laat 17e eeuwse Frankrijk worden gerekend. Hij schreef ook instrumentale muziek, zoals de Symphonies pour les soupers du roi. Pas toen de Parijse Bibliothque national in 1949 het enige overgeleverde exemplaar van het Livre dorgue van Nicolas de Grigny (1672-1703) in handen kreeg en openbaar kon maken

20 werd de betekenis van deze componist (die Bach voor studiedoeleinden eigenhandig kopieerde) duidelijk. Dat orgelboek bestaat uit een Mis en vijf Hymnen die een hoogtepunt uit de orgelmuziek van het eind der 17e eeuw markeren.

Duitsland
De invloed van de Italiaanse muziek had natuurlijk ook Duitsland aan het begin van de 17e eeuw bereikt. Maar politieke en religieuze spanningen en de consequenties van de dertigjarige oorlog (1618-1648) hadden zoveel bitterheid, ellende en onrust veroorzaakt dat alle artistieke creativiteit daaronder te lijden had en sterk was gefragmenteerd. Tot de eerste componisten hier die de Italiaanse ideen omarmden behoren Michael Praetorius (1571-1621) die in Terpsichore zon 300 dansen bundelde en Kerstmuzieken schreef, Johann Hermann Schein (1586-1630) wiens instrumentale muziek uit bijvoorbeeld Banchetto musicale met zijn variatiesuites veel overeenkomst vertoont met die van Giovanni Gabrieli en Samuel Scheidt (1587-1654) met zijn vier verzamelingen Ludi musici. Zij baseerden zich op de Italiaanse meerstemmige koortechnieken voor de toonzetting van hun gezangen op bijbelse teksten en voor het gebruik van instrumenten. De orgelwerken uit zijn Tabulatura nova zijn van groot belang voor de middel- en noord-duitse orgelkunst. Praetorius was ook de uitgever van de encyclopedische "Syntagma musicum" (1615-1620) die nu nog van groot belang is voor de kennis van de muziekpraktijk, de vormleer en de instrumentatiekunst uit de vroege barok. Hij was een belangrijke representant van de evangelische kerkmuziek. De belangrijkste componist uit de vroeg- tot midden Duitse barok, in feite de allerbelangrijkste Duitse componist vr J.S. Bach was Heinrich Schtz (1585-1672) wiens rijke stilistische vocabulaire zowel een ontzaglijk talent als een lang leven weerspiegelt. Schtz werd in 1609 naar Itali gezonden waar hij bij Giovanni Gabrieli studeerde en diens declamatorische en dramatische stijl mee naar Duitsland terug bracht toen hij vier jaar later terugkeerde om kapelmeester aan het hof in Dresden te worden, een betrekking die hij bijna vijftig jaar tot het eind van zijn leven vervulde. Hij keerde in 1628 nog eens terug naar Veneti en ontmoette toen Monteverdi terwijl hij natuurlijk tevens kennis nam van de muzikale ontwikkelingen daar sinds zijn eerste bezoek. Schtz kernachtige en vrome muziek omspant ruim een halve eeuw en biedt de toepassing van oude zowel als nieuwere stijlmiddelen en compositiemethoden. Door Italiaanse gedachten in Duitsland te introduceren legde hij het fundament voor de 18e eeuwse Duitse gewijde muziek. Tot zijn belangrijkste en beste werken behoren de monumentale Psalmen Davids die in 1619 werden gepubliceerd en de meer intieme Cantiones sacrae uit 1625. Beide tonen Schtz meesterlijke versmelting van de Italiaanse technieken met de Lutherse traditie mar hebben ook een sfeer van serieuze plechtigheid gemeen. De pakkend opgezette Musicalisches Exequien (1636), Geistliche Chormusik (1648) en de emotioneel geladen Die sieben Worte unsers lieben Erlsers und Seeligmachers Jesu Christi de Lukas Passion - vormen naast een Johannes- en Matthus Passion en de beide bundels Symphoniae sacrae verdere voorbeelden van Schtz genspireerde begaafdheid om gewijde teksten op muziek te zetten. Hoewel Schtz talent in het vroeg- tot midden 17e eeuwse Duitsland ongevenaard is, waren er in die tijd andere componisten die belangrijke bijdragen leverden aan de protestantse kerkmuziek. Een uniek fenomeen was de opkomst van een dynastie musici die tenslotte werd bekroond met het genie van zijn beroemdste lid, Johann Sebastian Bach.

21 Johann (Hans) Bach (ca.1580-1626), een jongere tijdgenoot van Schtz, componeerde een heel treffend motet, Unser Leben ist ein Schatten, terwijl Johann Christoph Bach (16421703) en Johann Michael Bach (1648-1694) eveneens ervaren componisten waren van gewijde vocale muziek. Franz Tunder (1614-1667) met zijn Koraalfantasien, Preludia en Koraalvariaties, Johann Schelle, Schtz leerling Matthias Weckmann en, verder zuidwaarts, Johann Erasmus Kindermann hielden zich ook compositorisch bezig met veel van de geijkte vocale en instrumentale vormen uit die tijd en in sommige gevallen zijn hun werken redelijk op cd vertegenwoordigd. De belangrijkste klavecimbelcomponist in Duitsland gedurende de eerste helft van de 17e eeuw was Johann Jacob Froberger (1616-1667). In zijn toccatas, canzonas en ricercares stond hij onder invloed van Italiaanse voorbeelden hij was leerling van Frescobaldi - terwijl zijn klavecimbelsuites eerder naar het Franse idioom neigen. Frobergers machtige en op persoonlijke wijze heel expressieve krachten kunnen vooral worden gevonden in zijn bewerkelijke Lamentation faite sur la mort trs douloureuse de Sa Majest Impriale, Ferdinand le troisime. Onder de belangrijkste 17e eeuwse Duitse componisten in de sfeer van solo viool en instrumentale kamermuziek treffen we Johann Rosenmller (1619-1684), Johann Heinrich Schmelzer (ca. 1620-1680) en Heinrich Ignaz Franz von Biber (1644-1704). Rosenmller bracht een groot deel van zijn muzikaal actieve leven in Itali door, maar keerde op het eind van zijn leven naar Duitsland terug. Zijn composities vormden een vruchtbaar terrein om van daaruit de vloed van Italiaanse stilistische trekken in Noord- en Midden Duitsland te verbreiden. De Oostenrijker Schmelzer en de Bohemer Biber verrijkten het vioolrepertoire niet slechts met muziek die de kleuren en klanken van de Centraal Europese volksmuziek bevatten, maar ze breidden ook de technische mogelijkheden van het instrument zelf aanzienlijk uit. Zij consolideerden de positie van het instrument als het meest expressieve in de tijd van zowel grote vioolbouwers Amati, Guarneri en Stradivarius als voortreffelijke vertolkers, zoals Corelli. Hoewel het centrum van deze ontwikkeling dus in Itali lag, was Biber die het grootste deel van zijn leven in Salzburg doorbracht de grootste 17e eeuwse virtuoos. Als componist en vertolker was hij gefascineerd door de doctrine van de aandoeningen: de overtuiging dat emotionele toestanden zoals teerheid, angst en boosheid een directe muzikale expressie konden krijgen. Hem lukte de verwezenlijking daarvan met ongekende experimentele verve. Belangrijk was ook dat Biber de tot dan toe vaste grenzen tussen kerkelijke en profane muziek doorbrak en de technische problemen rond de scordatura aanpakte. Hij doordacht minutieus de omstemming van n of alle snaren van een strijkinstrument; de betekenis hiervan is niet slechts dat de strijkers zo tot dan toe onuitvoerbare akkoorden konden spelen, maar ook ongewone mogelijkheden kregen voor de toonkleurdramaturgie. Meer dan Schmelzers verzameling Sacroprofanus concentus musicus (1662) en Fechtschule zijn Bibers Battalia en Pauern Kirchfahrt levendige voorbeelden in hun soort. Maar belangrijker nog zijn Bibers 16 Mysteriesonates die zijn gent op de Rooms Katholieke rozenkrans devotie en waarin derhalve een diepere noot wordt aangeslagen. Hier wordt een breed gamma aan bij toerbeurt exuberante, contemplatieve en treffende gevoelens getoond.

De Lage Landen

22 Hoewel de Lage Landen, Noord Nederland en Vlaanderen gedurende de 15e en 16e eeuw een briljant inheemse muziekcultuur hadden gekend, was de 17e eeuw minder innovatief. Het muziekleven zelf floreerde best, maar er waren weinig maatgevende componisten afgezien van Jan Pieterszoon Sweelinck (1562-1621) wiens belangrijkste werken rond de eeuwwisseling van de 16e naar de 17e eeuw ontstonden. Sweelinck schreef een klein aantal vocale werken die aan het eind van de Nederlands-Italiaanse traditie komen, maar zijn grote kundigheid school in de instrumentale vormen, bovenal in die werken welke hij voor orgel en klavecimbel schreef. Hij had de bijnaam Deutscher Organistenmacher en zijn invloed is tot bij Bach te volgen. Ook hier bouwde hij voort op uit Itali en Spanje stammende vormen en profiteerde hij van de voortreffelijke orgelbouw in Noord Nederland. Een andere zeer begaafde componist uit onze eigen regio was Jacob van Eyck (1589/901657) die vooral uitblonk met zijn virtuoze en verbeeldingsvolle werken voor blokfluit. Deze zijn gebundeld in Der fluyten lusthof uit 1646/9.

Engeland
Gedurende de 17e eeuw stond het muziekleven in Engeland duidelijk open voor invloeden van buitenaf, van de ontwikkelingen op het continent, met name in Frankrijk en Itali. Maar Engeland vormde ook een voorkeursbestemming voor buitenlandse musici, met name uit Itali en op hun beurt ondergingen deze de wisselwerking met het lokale muziekleven. In de eerste helft van de eeuw, de tijd van Elisabeth I, de bloeitijd der madrigalisten waren madrigalen en liederen met luitbegeleiding de populairste vormen van de wereldse vocale muziek met componisten als John Dowland (ca. 1563-1626), zelf voortreffelijk luitenist en bekend vanwege zijn Lachrimae, or seaven teares figured in seaven passionate pavans, werken voor luitsolo en liederen waarvan die uit het First booke of songs het aantrekkelijkst zijn. Dowlands luitliederen werden ook op het continent graag gebezigd en in acht steden gedrukt. In Engeland zelf vergelijkt men ze trots met de liederen van Schubert en inderdaad: beide componisten hebben een hoge mate aan subjectieve expressie gemeen. Ook is van geserreerde hartstocht sprake, maar zelden van dramatiek. Dan was daar Orlando Gibbons (1583-1625), specialist op het gebied van kerkmuziek, hymns and anthems, de Britse variant van Latijnse motetten. Maar ook de componist van inventieve en uitgesproken contrapuntische klavecimbelmuziek met onder meer zijn bundel Parthenia. Glenn Gould zei heel toepasselijk ooit over deze muziek "dat hij weliswaar van grote schoonheid getuigt, maar dat het ontbreekt aan het ideale reproductiemiddel" en "dat hij er op papier beter uitziet dan ooit op een toetsinstrument te realiseren is." Iets meer in de marge speelden ook Thomas Morley (1557/8-1602) en Thomas Weelkes (1576-1623) een rol. Zij voerden een krachtig en goedbevolkt veld aan. De opera kreeg in Engeland minder makkelijk voet aan wal en de masque met zijn elementen dans, mime en allegorie plus vormen van spel en dans hield het nieuwe Italiaanse vermaak op afstand. Masques bleven geliefd tot het midden van de eeuw met componisten als William en Henry Lawes (1602-1645 c.q. 1596-1662) en een toneelschrijver als Ben Jonson die het nodige materiaal aandroegen. Tot de belangrijkste componisten die muziek schreven voor de Anglicaanse kerk behoren Thomas Tomkins (1572-1656) plus de reeds gememoreerde Orlando Gibbons en Thomas

23 Weelkes wiens gezangen en andere kerkmuziek op intieme manier heel expressief is en dus geschikt voor uniform gebruik. Hoewel de instrumentale muziek op de tweede plaats kwam na de muziek voor de menselijke stem gedurende de prerestauratie tijd in Engeland was het niettemin een tijd waarin ook de succesvolle traditie van muziek voor toetsinstrumenten en consort muziek floreerde. Belangrijke componisten van klavecimbelmuziek waren John Bull (1562/3-1628) en Peter Philips (1560/1-1628). Beiden waren bevriend met Sweelinck. Met name hun stukken in variatievorm zijn complex en technisch heel briljant. Gibbons, William Lawes en John Jenkins (1592-1678) waren alle drie begaafde componisten van instrumentale muziek die goede, soms eigenzinnige bijdragen leverden aan het consort repertoire voor violas en/of andere leden van de vioolfamilie. Na de restauratie van de monarchie in 1660 kreeg het muziekleven in Engeland een nieuwe impuls dankzij het enthousiasme van de koning zelf. Er volgden onder andere nieuwe experimenten op operagebied, bestaande uit muziek met gesproken dialoog. De grote meester van deze semi-opera zowel als van alle andere muzikale vormen in de laatste decennia van de bewuste eeuw was Henry Purcell (1659-1695), al tijdens zijn leven ht toonbeeld van de koninklijk Britse muziek. Zeker zijn muziek voor King Arthur en The fairy queen getuigt van veel oorspronkelijkheid en charme. Purcells enige echte uitstapje op operagebied, Dido and Aeneas uit 1689 met zijn brede gamma aan emoties en zijn pakkende tweede akte plus de beroemde klacht is een hoogtepunt uit de barokliteratuur. Niet minder belangrijk zijn de anthems en de Birthday odes (voor St. Cecilia en koningin Mary bv.) en de Funeral music for Queen Mary II. Op instrumentaal gebied liet Purcell consortmuziek, Fantasias , klavecimbelsuites en sonates na. Purcell was de grootste Engelse componist ooit en zijn dood op 36-jarige leeftijd was een grote slag die de Engelse muziekwereld pas weer te boven kwam met de komst van Elgar. Gedurende de tussenliggende twee eeuwen werd het Engelse muziekleven voornamelijk bepaald door immigranten als Hndel en J.C. Bach of passanten als Haydn en Mendelssohn. Purcell speelde een sleutelrol als overgangsfiguur tussen de polyfonisten uit de renaissance en het tijdvak van de barok van J.S. Bach. Een fraaie voorloper van Dido and Aeneas werd door John Blow (1649-1708) geschreven in de gedaante van Venus and Adonis, een intiem en heel expressief werk waarin alleen wordt gezongen. Purcell was even goed thuis op het gebied van de instrumentale muziek. Zo schreef hij onder andere triosonates en een geringer aantal werken voor klavecimbelsolo soli en diverse stukken plus dertien subtiel expressieve fantasias met twee In nomines voor consorts. Samen met Pelham, Humfrey, Blow en anderen voorzag Purcell tenslotte ook de Anglicaanse eredienst met gezangen en hymnen.en

DE HOOGBAROK: begin in Itali


De laatbarok wordt gedomineerd door reuzen als Bach en Hndel, maar natuurlijk waren er ook andere componisten met een exceptioneel talent. Vivaldi in Itali, Rameau in Frankrijk en Telemann in Duitsland zijn daarvan de belangrijkste voorbeelden. De eerste decennia van de 18e eeuw getuigden van het kristallisatieproces en de stilistische rijping van de vormen die in de voorafgaande eeuw ontstonden: opera, oratorium, cantate, sonate, concert en suite.

24 In Veneti droeg Tomaso Albinoni (1671-1751) vooral bekend vanwege het ten onrechte aan hem toegeschreven, helaas vaak op romantisch-sentimentele wijze gemaltraiteerde Adagio. Zijn werkelijke belang schuilt in het feit dat het zijne bijdroeg aan de ontwikkeling van de concertvorm. Zijn luchtige, melodieuze solowerken voor n en twee hobos geven de nodige distinctie aan zijn opusnummers, de 12 Concerti a cinque op. 7, de hoboconcerten op. 9 en de 12 vioolconcerten op. 10. Vergeten is hij als componist van talrijke cantates en operas. Door tijdgenoten op n lijn gesteld met Hndel is iemand als Giovanni Battista Bononcini (1670-1757) thans nagenoeg vergeten. Hij werkte namelijk ook in Londen en was onderwerp van een destijds beroemd epigram over een verhitte discussie tussen Hndel en hem die vrij vertaald neerkomt op: "dat dit steeds hetzelfde / tussen diedeldie en diedeldei / aanleiding van een hevige strijd is". Operas als Griselda, Astarto, Muzio Scevola en Polifemo raakten geheel in vergetelheid. Wat rest zijn enige Sinfonias, wat Divertimenti en sonates. Maar het was dan ook een andere Venetiaan met wiens werk hij verwantschap vertoont, Antonio Vivaldi (1678-1741) wiens verbeelding en organisatorisch vermogen deze concertvorm tot een definitief hoogtepunt bracht. Stravinsky merkte daarover denigrerend op: "Hetzelfde concert vierhonderd maal". Zijn omvangrijke oeuvre stond tijdens zijn leven in hoog aanzien, maar werd na zijn dood wreed aangevallen en raakte zo in vergetelheid om pas sinds de jaren twintig uit de vorige eeuw te worden herontdekt. Net als Albinoni wiens komische intermezzo Pimpinone (1708) een van de eerste in zijn soort was en de broers Alessandro (1684-1750) met een favoriet hoboconcertje en Benedetto Marcello (1686-1739) met vooral zijn 12 fluitsonates en een handvol vocale werken plus nog enige andere Venetianen was Vivaldi een begenadigd componist voor de menselijke stem. Veel van zijn operas zoals Griselda, LOlimpiade en Orlando zijn bewaard gebleven en krijgen tegenwoordig ook aandacht, net als zijn geestelijke werken, 2 Glorias een Stabat mater en Juditha triumphans onder andere. Dit klimaat van vocale verworvenheden droeg ook aanzienlijk bij aan de melodische inspiratie van zijn concerten, zeker van de langzame delen daaruit. Soms echter vond het leentjebuur spelen bij zichzelf in omgekeerde richting plaats. Het bekendst zijn de vele vioolconcerten van Vivaldi die vaak per dozijn werden gebundeld in verzamelingen als Lestro armonico, La stravaganza, Il cimento dellarmonia e dellinventione (met daarin als een soort opus magnum De vier jaargetijden) en La cetra. Maar Vivaldi schreef ook concertreeksen voor hobo, fluit, fagot, trompet, cello, dubbelconcerten en zelfs mandoline en gitaar vergat hij niet en onder al die werken bevinden zich maar weinige die saai zijn. Vooral de 6 fluitconcerten op. 10 verwierven veel populariteit. Minder bekend, maar een kennismaking waard zijn de viool- en cellosonates. Vivaldi demonstreert verder een levendig gevoel voor instrumentale kleuren in concerten voor blazercombinaties. In zijn concerti a quattro voor ripieno strijkorkest toont hij eveneens een uitgekiend vakmanschap en lijkt hij soms vooruit te lopen op het idioom van de vroege symfonici. Giuseppe Tartini (1692-1770), de "Paganini van de 18e eeuw" dankzij zijn Duivelstriller sonate en het variatiewerk Larte del arco en Pietro Locatelli (1695-1764) die ook de viooltechniek verder ontwikkelde behoren tot de belangrijkste componisten van werken voor viool in concert- en sonatevorm in de latere jaren van deze periode. Een bijzonderheid van Locatelli is nog dat hij sinds 1729 in Amsterdam woonde en werkte als leraar en orkestleider.

25 Net als een aantal collegas schreef hij een Kerstconcert, maar zijn faam is terecht gebaseerd op zijn meesterwerk Larte del violino, een reeks van 12 vioolconcerten in Vivaldi idioom en 24 caprices voor vioolsolo. Ook de opera tierde welig in het 18e eeuwse Itali, hoewel er duidelijke structurele veranderingen plaatsvonden. Deze werden benvloed door de gedachten en teksten van Metastasio (1698-1782). Hij rekende geleidelijk af met de komische elementen en andere afleidingen uit de 17e eeuwse opera om daarvoor in de plaats te komen met goed gestructureerde handelingen die dermate algemeen werden bewonderd dat ze door vrijwel alle belangrijke opera seria componisten uit die tijd op muziek werden gezet. De komedies daarentegen werden geconcentreerd in de intermezzi die tussen de aktes van de serieuze opera werden opgevoerd. Napels koesterde een levendige intermezzo traditie, waarvan Giovanni Battista Pergolesi (1710-1736), primair bekend dankzij zijn Stabat mater, met zijn buffo-intermezzo La serva padrona uit 1733 een bekend en fraai voorbeeld is. De Parijse premire in 1746 had een dusdanig succes dat daarmee de "Querelle des buffons" werd ontketend en de componist na zijn dood ongekend populair werd en daarmee het offer van vervalsers die apocriefe werken onder zijn naam uitgave. Van Wassenaer was daarvan een der slachtoffers met zijn Concerti armonici. Komische scnes en verschillende types complete komische opera (opera buffa) werden eveneens in Napels ontwikkeld door Leonardo Leo (1694-1744) met LAlidoro en La fente zengare, Leonardo Vinci (1690-1730) met La zite n galera en Lo cecato fauzo en de al gememoreerde Alessandro Scarlatti.

Bohemen
Voordat de tijd der grote (doorgaans naar het buitenland uitgeweken) Boheemse componisten aanbrak was er al eentje die de bijzondere aandacht waard is: Jan Dismas Zelenka (16791745). Een opmerkelijke figuur die al in 1789 door Johann Friedrich Rochlitz, die ook al vroeg de grote betekenis van Beethoven en Wagner begreep in een nummer van de Allgemeinen musikalischen Zeitung opmerkte dat Zelenkas werken "getuigen van een diepzinnigheid, van een kennis van geleerde harmoniek en een vaardigheid in de toepassing daarvan die hem aanspraak doen maken op een plaats naast Johann Sebastian Bach". Niet alleen orkestwerken als de 4 Capricci, Hipocondrie a 7, een zestal triosonates en de kostelijke 6 Triosonates, maar ook zijn geestelijke koormuziek zijn zeer de moeite waard en lonen een ontdekkingstocht. Frantisek Kramr (1759-1831) alias Franz Krommer zoal hij zich later als Weens hofcomponist noemde, schreef een kleine eeuw later vooral harmoniemuziek, maar ook fraaie blaaskwintetten waarin klarinetten, hoorns, fagotten en een contrabas mooi harmoniren.

Spanje
Het leven van Joan Cererols (1618-1676) speelde zich af gedurende de Gouden Eeuw van de Spaanse kunst. Toch vertegenwoordigt het werk van deze monnik uit Montserrat niet zozeer de maniristische tendens van de Spaanse barok als wel de tot het volkslied teruggaande innigheid van de Catalaanse muziek. Zijn geestelijke composities, waarvan een Magnificat en een Requiem de belangrijkste blijken zijn, waren tijdens zijn leven zeer geliefd. Hoewel die dodenmis in wezen uit "een reeks onafhankelijke motetten met eigen thematiek"

26 bestaat (Jacques Delalande), krijgt het werk op basis van zijn verzoenlijke basisstemming toch een grote eenheid. Interessant zijn ook Cererols Motetten. Op het Iberisch schiereiland in het algemeen en in Spanje in het bijzonder wordt de verwantschap tussen de vreemde en de eigen stijl fraai gedemonstreerd door het lange verblijf van Alessandro Scarlattis zoon Domenico Scarlatti (1685-1757) aldaar en door andere Italiaanse componisten, maar ook door de beroemde castrato Farinelli. In 1721 werd hij aan het hof van Joo V van Portugal benoemd, gaf les aan de infanta Maria Barbara en volgde die toen ze in 1729 koningin van Spanje werd door daar met Fernando VI te trouwen. Hij schreef in veel genres, maar is het beroemdst om de thans bekende 555 eendelige klavecimbelsonates die hij tussen 1719 en zijn dood schreef. Ze roepen een sfeer op die we nu onwillekeurig met de kleuren, stemmen en ritmen van Spanje en Portugal associren. De verscheidenheid die hij in deze korte eendelige miniaturen bereikt is net zo verbluffend als het grote aantal dat hij afleverde in deze vorm. "Pas na zijn vertrek uit Itali en na de dood van zijn vader (1725) schijnt Scarlatti de stijl te hebben ontwikkeld die hem tot een der beste componisten voor toetsinstrumenten bestempelt" stelde de musicoloog en interpreet Ralph Kirkpatrick in zijn Scarlatti monografie uit 1972 vast. Hij zorgde voor de definitieve nummering (K-nummers). Tot de prominente Spaanse componisten uit dezelfde periode behoren: Toms de Torrejn y Velasco (1644-1728) wiens opera La prpura de la rosa uit 1701 zijn eerste uitvoering in Peru beleefde in datzelfde jaar; verder Antonio Literes (1673-1747) wiens zarzuela (muziek met gesproken dialoog) Azis y Galatea voor het eerst in 1708 aan het Spaanse hof werd uitgevoerd. En dan Carlos de Seixas (1704-1742) die voornamelijk voor klavecimbel schreef en zelf virtuoos op dat instrument was, de in Itali geboren Domenico Zipoli (1688-1726) die in Argentini bekeringswerk voor de Jezueten verrichtte. Op het Iberische schiereiland werkte wat later vrij gesoleerd een vermeldenswaard componist: Antonio Soler (1729-1783). Hij schreef onder invloed van Scarlatti veel voor orgel en klavecimbel, liefst zelfs voor paren van die instrumenten en hij introduceerde lokale dansvormen als de habanera, tarantella, folia en fandango in zijn levendige composities.

Frankrijk
Na de dood van Lully veranderde er op operagebied vrij weinig in Frankrijk gedurende bijna een halve eeuw. De kenmerken van de Italiaanse stijl oefenden een blijvende aantrekkingskracht uit op de Franse componisten, waaronder Andr Campra (1660-1744), de belangrijkste operacomponist tussen Lully en Rameau met een werk als Les ftes vnitiennes maar ook schrijver van cantates als Les femmes, de balletmuziek LEurope galante, een Requiem en de tragdie lyrique Idomne. Marin Marais (1656-1728) speelde een centrale rol in de basviool school en liet kenmerkende Pices de violes na. Michel Pignolet de Montclair (1667-1737) die met werken als La mort de Didon, Le triomphe de lamour en Pyrame et Thisbe een brug sloeg tussen Lully en Rameau en Andr Cardinal Destouches (1672-1749) leverden oorspronkelijke bijdragen aan de tragdie lyrique traditie. Campra was dus bovendien een effectieve pionier op het gebied van het luchtiger opra-ballet waarin de dans en veel spektakel een belangrijke rol speelden. Maar het was het debuut op pas 50-jarige leeftijd van Jean-Philippe Rameau (1683-1764) in 1733 dat het meeste bijdroeg aan de verjonging en de ontwikkeling van het Franse

27 muziekdrama. Zijn betekenis voor de muziekgeschiedenis is drieledig. Als auteur van een harmonieleer waarin hij in 1722 als eerste de omkeerbaarheid van akkoorden propageerde en zo een tot het eind van de 19e eeuw geldige functionele harmonieleer invoerde. Dan als klavecinist die aan zijn instrument nieuwe naturalistische klankmogelijkheden ontlokte en terecht als zodanig aan het begin van de 20e eeuw door Camille Saint-Sans, Wanda Landowska en Maurice Ravel werd herontdekt en tenslotte als componist van theaterwerken waarin hij een prewagneriaans soort Gesamtkunstwerk realiseerde. Zijn tragdies lyriques omvatten meesterwerken als Hippolyte et Aricie uit 1733, Castor et Pollux uit 1737 en Les Borades uit 1760, terwijl zijn lichtere materie balletoperas - van Les Indes galantes uit 1735, Les ftes dHb en Dardanus uit 1739 en de komedie Plate uit 1745 gedurende lange tijd in goede aarde vielen bij een groot publiek. Daarenboven schreef hij onder meer een bundel Pices de clavecin en motetten. Ook Jean-Marie Leclair (16971764) en Jean-Joseph Mondonville (1711-1772) onderscheidden zich op operagebied, maar Leclair in 1738 door de Mercure de France geroemd vanwege zijn "gevoel, zijn bekoorlijkheid en zijn teerheid" - is toch het bekendst dankzij zn vioolsonates, een genre dat hij duidelijk verder ontwikkelde. Ook zijn fluitsonates zijn zeer de moeite waard. Op een kleinschaliger niveau genoten de Franse kamercantates een grote populariteit gedurende de eerste drie decennia van de 18e eeuw. Cantate componist Louis-Nicolas Clrambault (1676-1749) stond in hoog aanzien vanwege zijn vaardigheden en zijn subtiel expressieve vormen, maar ook anderen als Campra, Rameau, Montclair en Nicolas Bernier (1665-1734) lieten charmante voorbeelden na. De gewijde muziek kreeg nieuwe impulsen in de vorm van het grand motet met opnieuw Campra in de voorste rijen met zijn werken voor koor en orkest. In het midden van de eeuw bereikte dit grand motet een hoogtepunt met een kleine reeks levendig expressieve stukken van Mondonville en Henry Desmarest (1661-1741). Hoewel de Franse componisten nogal laat waren met het overnemen van de Italiaanse sonateen concertvorm, floreerde een expressief soort heel eigen kamermuziek. Het repertoire voor klavecimbel solowerken werd bekroond met de 27 ordres (suites) van Franois Couperin (1668-1733) en de in aantal wel maar in kwaliteit niet mindere werken in dit genre van Rameau. Deze Couperin le grand ter onderscheid van familieleden als Armand-Louis, Louis en Marc Roger Normand was de belangrijkste Franse componist tussen Lully en Rameau. In zijn muziek trachtte hij de gracieuze, lyrische eigenschappen van de Franse stijl te verenigen met de energie van de Italiaanse stijl. Geen wonder dat n van zijn werken de titel Les gots runis draagt als eerbetoon aan Lully en Corelli. Het bekendst werd hij echter dankzij de drie bundels Pices de clavecin en zijn handleiding Lart de toucher le clavecin. Lof verdienen eveneens de klavecimbelwerken van Louis-Claude Daquin (1694-1772) beroemd om Le coucou uit zijn 1e Livre de pices de clavecin , Jean-Franois Dandrieu (1682-1738) o.a. schrijver van Nols, Jacques Duphly (1715-1789) en Claude-Bninge Balbastre (1727-1799). Verder zijn daar vermeldenswaard de fluitsonates van Leclair met hun aangename mengeling van Franse fijnzinnigheid en Italiaanse virtuositeit; ze behoren tot de zeer knap gewrochte en technisch uitdagende producten in hun soort uit het Franse barokrepertoire. Deze fraaie sonates kunnen het best worden beschouwd als de evenknie van de typisch Franse traditie

28 rond de basviool die een hoogtepunt bereikte in de meesterlijke Pices de viole (suites) van Marais.

Nederland
Vanzelfsprekend werd ook in Nederland tijdens de barok gecomponeerd, maar het gaat dan doorgaans om onopvallende tweede en derde garnituurs toondichters die zich in het grote geheel niet wisten te onderscheiden. Gelukkig is er om onze chauvinistische gevoelens te strelen n uitzondering, inderdaad iemand die met kop en schouders boven de middelmaat uitsteekt: graaf Unico Wilhelm van Wassenaer (1692-1766). Zijn 6 Concerti armonici uit de periode 1725-1740 waren aanvankelijk aan Ricciotti en Pergolesi toegeschreven. Van Wassenaer was slechts parttime componist en zijn prestatie is er daarom des te bewonderenswaardiger door. Zijn concertjes zijn bijzonder inventief, contrastrijk en expressief. Opvallend ook de hier gedemonstreerde harmonische individualiteit. Het geheel doet zeker niet onder voor de Concerti grossi van Hndel. In iets mindere mate overtuigen ook de Concerti grossi van Willem de Fesch (1687-1761).

Duitsland
Waar Frankrijk een artistiek brandpunt had, eerst aan het hof van de Bourbons, later in toenemende mate in Parijs, kende Duitsland geen centrale cultuur gedurende de eerste tijd in de 18e eeuw. Het was niet alleen in politiek opzicht gespleten en opgedeeld in veel autonome staatjes, maar ook door het geloof verdeeld in het protestante noorden en het katholieke zuiden. Noord en zuid waren weliswaar n waar het erom ging Franse en Italiaanse kunstenaars van allerlei disciplines te herbergen. In de muziekwereld leidde dat tot een ongewoon rijke stilistische mengeling, die het werk van Bach, Fux, Telemann en hun tijdgenoten hevig benvloedde. In de kerkmuziek begon de in delen opgesplitste cantate het te winnen van het motet en het vocale concert. Diverse cantatetechnieken van voor Bachs tijd werden met de nodige verbeelding gehanteerd door Dietrich Buxtehude (ca. 1637-1707) wiens orgelspel zover indruk maakte op de jonge Bach dat hij er vanuit Arnstadt een lange pelgrimstocht voor over had om hem in Lbeck echt te kunnen horen. Maar Buxtehude was meer dan een voorloper van Bach, meer dan de belangrijkste orgelcomponist na Scheidt in Duitsland; hij was zelf heel belangrijk en exploreerde onder andere recente technische ontwikkelingen in de orgelbouw om hoogst virtuoze en expressieve werken te kunnen componeren. Daarnaast produceerde hij in tal van genres vocale muziek. Ook waren daar Nicolaus Bruhns (1665-1697) organist/componist, Johann Kuhnau (1660-1722) cantor en organist maar ook componist van wereldse vocale muziek, een Clavier-bung en Bijbelse sonates, Friedrich Wilhelm Zachow (1663-1712) en anderen. De in hetzelfde jaar als Vivaldi gestorven Johann Joseph Fux (1660-1741) is tegenwoordig dankzij zijn Gradus ad Parnassum vooral nog bekend als contrapunt theoreticus. Toch componeerde hij ook en niet weinig: 80 missen, 14 oratoria en 20 operas, waaronder een Orfeo ed Euridice. Een heel aparte plaats in het muziekleven nam de Silezische componist Leopold Silvius Weiss (1686-1750) in omdat hij louter luitmuziek suites, ouvertures, sonates, een tombeau schreef. Hij

29 profileerde zich als de laatste schitterende ster op dit gebied uit de 18e eeuw. Hij schreef zon 650 luitstukken en was destijds even beroemd als de genoemde tijdgenoten. Over Johann Sebastian Bach (1685-1750) en zijn werk zouden kolommen te vullen zijn. Immers: Het bij Bach unieke samenvallen van gebondenheid aan zijn tijd en tijdeloosheid heeft het effect van zijn invloed tot op heden op een anti normerende manier benvloed. De gelijktijdigheid van Bachs harmonisch en contrapuntisch bewustzijn, van zijn binding aan een nauwbegrensde theologische horizon en de overgang van zijn oeuvre in de universaliteit, von constructieve objectiviteit en uiterst humane subjectiviteit, van een zo hoog mogelijke rationalisering van de compositietechniek en een verrassende binding aan het archasche - dat alles beslaat een enorm gebied, dat slechts kan worden verkend met de middelen van een muzikale dialectiek: "Het verleden wordt (bij Bach) tot middel, om het eigentijdse tot de toekomst van de eigen ontplooiing te dwingen" (Theodor W. Adorno). Voor velen de grootste componist ooit en ik elk geval de dominante figuur vr Mozart. Men kan zijn muziek op verschillende niveaus beschouwen. Op het ene getuigt die van een extreem vakmanschap contrapuntische problemen werden met mathematische precisie opgelost en leverden bijvoorbeeld klavecimbelwerken waarin vijf onafhankelijke stemmen tegelijk ageren. Maar hij schreef ook muziek die van de diepste menselijke gevoelens getuigen en dat niet alleen in de bekende, meest dramatische werken als de Passionen waarin Christus lijden is belicht. Een complete Goldberg variaties en sterker nog Kunst der Fuge beluisteren is deel hebben aan een reis van buitengewone gedaanteverwisselingen. Afhankelijk van zijn positie en zijn broodheren componeerde hij in tal van genres, behalve helaas de opera: orgelwerken in Arnstadt en Mulhausen, kamermuziek in Weimar, instrumentale concerten en orkestwerken in Cthen, vijf jaargangen cantates en twee Passionen in Leipzig met daarnaast een veelheid andere werken voornamelijk voor het plaatselijke Collegium musicum. Hier zij slechts bondig op enige van zijn belangrijkste werken gewezen. Bachs cantates waren min of meer op deze voorbeelden gebaseerd, maar maakten meer gebruik van de Italiaanse virtuositeit terwijl gelijktijdig de bijna adembenemende oorspronkelijkheid van de Lutherse koortraditie werd bewaard. Bachs beide grootse Passies, de Johannes Passion uit 1724 en de Matthus Passion uit 1727 volgen in grote lijnen de in Leipzig door zijn voorganger Kuhnau gevestigde traditie, maar torenen daar hoog bovenuit. De eerste concerten van Duitse componisten waren gebaseerd op het concept van het concerto grosso zoals dat door Corelli was bedacht. Maar al gauw zorgde het Venetiaanse model van een Vivaldi met zijn grotere nadruk op solistische virtuositeit en vrijheid voor een bij voorkeur gebruikt alternatief. Bachs diverse concerten hebben veel te danken aan de door Vivaldi geleverde fundamenten, maar voegen daar iets heel onverwisselbaar eigens aan toe. In Bachs bekendste verzameling op dit gebied, de 6 Brandenburgse concerten vindt ook een zekere toevoeging van Franse elementen op. Dat geldt ook voor zijn drie viool- en zeven klavecimbelconcerten. Maar pas in de 4 Ouverture-suites (orkestsuites) van Bach wordt die Franse stijl van harte omarmd. Al deze werken behoren tot het huidige standaardrepertoire, zowel in de concertzaal als op cd. Bezien we het probleem van de juiste uitvoeringswijze dan verdient het aanbeveling de interpretaties ziet zozeer kritisch te bezien naar hun eigen doelstelling als wel naar de mate waarin dat doel is bereikt. Puristisch fanatisme en stijlgetrouwheid kunnen

30 evenmin een panacee gelden als ahistorische grootmoedigheid. Het gaat er altijd om in hoeverre de interpreet om het even van welke uitgangspunten hij uitgaat er in slaagt de intellectuele bandbreedte, de innerlijke logica en de zinnelijke schoonheid uit de muziek in klank om te zetten. Het feit dat Bachs suites en concerten aan de drempel van de hoofse en kerkelijke muziekvormen naar de burgerlijke symfonie- en concertvormen staan, is bepalend voor elke vertolker thans, waarbij het er minder toe doet of hij historiserend te werk gaat of tracht met eigentijdse middelen de muziek van Bach te bevrijden van laatburgerlijke ballast. Van Bachs kamermuziekwerken zijn het met name de 6 triosonates, 6 vioolsonates, 3 gambasonates en 6 fluitsonates die de kern vormen. Daarnaast zijn wat luitmuziek en het Musikalisches Opfer de moeite waard. Laatstgenoemd werk ontstond na een bezoek aan het hof van de zelf fluitspelende Frederik de Grote in Potsdam waar hij een thema opkreeg dat hij hier uitgebreid varieerde en van een fraaie triosonate middenin voorzag. Belangrijk ook: als solo voorzag hij de viool van zijn 6 sonates en partitas, de cello eveneens van 6 sonates. Zijn grootschaligste klavecimbelwerk, echt een bijbel voor dit instrument, is het Wohltemperiertes Klavier dat in twee delen is uitgegeven. In elk daarvan worden systematisch in een reeks van 24 preludes en fugas alle majeur en mineur toonaarden afgehandeld. De Goldbergvariaties zijn al genoemd. Verder zijn daar banden met ieder 6 Engelse en Franse suites, 6 Partitas, de Chromatische fantasie en fuga en het Italiaans concert. Onder de vele en veelsoortige orgelwerken treffen we veel abstracte vormen als toccatas en fugas (waaronder de bekendste in d), canzonas, passacaglias en preludes aan maar ook triosonates en heel expressieve koraalvoorspelen. De cantates nemen in Bachs oeuvre een centrale plaats in. Niet zozeer omdat ze ongeveer de helft van zijn totale werk beslaan, maar belangrijker is dat Bach vanaf 1707 tot zijn dood daartoe door zijn kerkelijke taken gedwongen cantates moest schrijven. Hoewel hij al in 1715 een gedegen basisvorm voor het genre had ontwikkeld, weerspiegelen de cantates het onuitputtelijke variatievermogen van de componist. Van die cantates zijn met name no. 80 Ein feste Burg, 82 Ich habe Genug, 106 Actus tragicus,140 Wachet auf en 147 Herz und Mund de moeite waard. Bij de verdere grote koorwerken van Bach spelen de passiemuzieken en de oratoria de hoofdrol. Behalve de beide Passionen (Matthus en Johannes) zijn bij Bach op vocaal gebied nog het Magnificat, het Weihnachtsoratorium (in feite een serie van zes cantates voor de feestdagen tussen Kerstmis en Driekoningen) en de specifiek Lutherse Hohe Messe van belang. Bach, Hndel en Telemann blonken op het gebied van de ouverture-suites bijzonder uit. Later werd deze dankbare vorm overgenomen door Johann Friedrich Fasch (1688-1758) die ook blazerconcerten en zg. quadros componeerde, Christoph Graupner (1693-1760) die in zijn Ouvertures graag de chalumeau (voorloper van de klarinet) inzette, Gottfried Stlzel (16701749) en anderen. Het solo instrument bij uitnemendheid in Duitsland was het orgel. Geheel in een al in de 17e eeuw begonnen traditie bereikte niet alleen het componeren van orgelwerken maar ook de

31 virtuoze uitvoeringspraktijk daarvan een piek dankzij Buxtehude, Georg Bhm (1661-1733) als organist werkzaam in Lneburg, Johann Pachelbel (1653-1706) die enorm populair werd dankzij zijn Canon en gigue maar wiens orgelwerken met hun Zuid-duitse cantabiliteit en hun op Bach vooruitlopende koraalvoorspelen een veel grotere betekenis hebben, Johann Adam Reincken (1623-1722), Georg Muffat (1653-1704) die Franse en Italiaanse voorbeelden verbond in zijn Apparatus musico-organisticus (maar ook concerti grossi en suites voor strijkorkest schreef) en bovenal natuurlijk Bach wiens muziek voor dit instrument zijns gelijke niet kent. Curieus: tegenover de veelzijdige generalisten als Bach, Hndel en Telemann stonden heel specialistische generatiegenoten. Alessandro Scarlatti is het mooiste voorbeeld met zijn klavecimbelwerken. In de laatbarok is ook sprake van een gigantische productie van solo- en triosonates, waarbij Bachs 6 Sonates en partitas voor vioolsolo en zijn 6 Suites voor cellosolo heel nieuwe en veeleisende uitdagingen vormden (en nog vormen) voor de uitvierenden. Maar ook zijn sonates voor viool, fluit en klavecimbel stonden in hoog aanzien. Georg Philipp Telemann (1681-1767) was een vruchtbaar, veelzijdig en erg populair als componist in zijn tijd. Tijdens zijn leven was hij ten koste van o.m. Bach hooggeroemd maar na zijn dood verbleekte zijn ster snel. Philipp Spitta, Bachs eerste biograaf, leverde daaraan een belangrijke bijdrage en ook Hndels kwaadaardige uitspraak dat "Telemann even vlot en makkelijk een 8-stemmig motet schrijft als een ander een brief" deed er geen goed aan. Telemann hield zich met allerlei genres bezig en verwerkte veel volksmuziek in zijn oeuvre. Concerten voor allerlei solocombinaties, Ouverture-suites waarvan die in a voor fluit en strijkorkest het bekendst werd, drie producties van de Tafelmusik het is slechts een greep. Niet alleen produceerde hij triosonates, maar ook pionierswerk op kwartetgebied verrichtte hij en hij werd niet alleen in Duitsland maar ook in Frankrijk geroemd, was tijdens zijn leven populairder dan Bach. Op zoek naar steeds nieuwe expressiemogelijkheden liet hij vrijwel geen vorm onbeproefd. Een deel van zijn late vocale muziek is van bijzonder belang en met name het oratorium Der Tag des Gerichts uit 1762 en de dramatische cantate Ino uit 1765 zijn van meer dan voorbijgaand belang.

Engeland
Telemann was ook succesvol als operacomponist, maar het was zijn landgenoot en vriend Georg Friedrich Hndel (1685-1759) die Duitsland verliet toen hij even in de twintig was en zich na een verblijf in Itali later eerst in 1710 en definitief in 1712 - in Engeland vestigde. Londen had een bloeiend muziekleven in de eerste helft van de 18e eeuw en oefende grote aantrekkingskracht uit op musici uit het buitenland. Geen wonder dat ook anderen zich daar vestigden. Hndel beschikte over veel vitaliteit, bezat melodisch flair en was kosmopoliet genoeg om in zijn werk Duitse, Italiaanse en Franse stijl te integreren. Op operagebied faalde hij tenslotte, maar des te succesvoller was hij met het oratorium als quasi operavorm. Van zijn tijdgenoten produceerde alleen Bach werk van een vergelijkbare robuustheid, luciditeit, passie en veelzijdige kwantiteit. De Italiaanse opera vormde de hoofdschotel van het muzikale vermaak tot in het midden van de jaren 1730. Hndel droeg daar veel aan bij en vergaarde internationale roem met een briljante reeks Italiaanse operas als Rinaldo (1711), Giulio Cesare (1724). Tamerlano (1724), Rodelinda (1725), Ariodante en Alcina (1735). Aan het eind van de jaren 1730 daalde de

32 belangstelling voor de Italiaanse opera en richtte Hndel zich meer op het oratorium van eigen snit; het bevatte elementen uit de opera en van de Engelse gewijde muziek. Tot de werken in dit genre behoren Saul (1739), de zeer populair gebleven Messiah (1743) en Semele (1744). Laatstgenoemd werk kan haast als een Engelse opera worden beschouwd. Verder is daar onder andere nog Belshazzar uit 1745. Zijn Engelse masque Acis and Galatea uit 1718 en de ode LAllegro, il pensiero ed il moderato uit 1740 getuigt van een zelfde hoog creatief niveau. Behalve dramatische muziek schreef Hndel ook anthems de zg. Chandos anthems met Zadok the priest, odes (voor de verjaardag van koningin Anne en voor St. Cecilias dag) en plechtige canticles voor de kerk, reeksen concerti grossi (een zestal op. 3, 12 in op. 6), 3 dubbelkorige orkestconcerten, 3 hoboconcerten en 16 orgelconcerten en voor feestelijke gelegenheden en uitvoering in de openlucht de Water music en de Music for the royal fireworks. Op kamermuziekgebied domineren sonates voor blaasinstrumenten (fluit, hobo) en viool. Tenslotte zijn ook de 8 suites voor klavecimbel nog vermeldenswaard. Hndel heeft lang te lijden gehad onder de al te monumentale Engelse uitvoeringspraktijk die destijds door mensen als Charles Burney bij gelegenheid van het driedaagse Hndel festival in de Westminster abdij in 1784 werd gepropageerd. Pas Chrysanders uitgave van zijn complete werken zorgde in de tweede helft van de 19e eeuw voor een kentering, maar pas in de 20e eeuw begon een ware Hndelrenaissance op basis van een door onder andere Romain Rolland gepropageerd besef dat Hndels muziek "klankgeworden humanisme" vertegenwoordigde. Tot de componisten die vocale en instrumentale werken schreven die ook distinctie verleenden aan het Londense muziekleven behoorden verder Thomas Arne (1710-1778) die voornamelijk werkzaam was als operacomponist, maar ook vocale erken schreef. Het bekend Rule Brittania is van oorsprong de grand ode uit de finale van Alfred; historisch gezien belangrijker is Artaxerxes. Arne bracht verder sinfonias en ouvertures op zijn naam. William Boyce (1711-1779) kon met zijn acht symfonien en zijn masque Peleus and Thetis destijds op groot succes rekenen. Charles Avison (1709-1770) en John Stanley (1712-1786) schreven exclusief instrumentale muziek en hun concerten leggen verder getuigenis af van de gezonde toestand en het overvloedige talent die destijds in Albion te vinden waren. En dan was er dus die succesvolle immigrant, de jongste Bachzoon J.C. Bach (1735-1782). Hij verwijderde zich het verst van het familiebeeld, gedroeg zich net als Hndel als kosmopoliet, werkte in Milaan en Londen als representant van de galante stijl waaraan Mozart veel te danken had. Bijna honderd sinfonias en een dozijn operas staan met een bundel van zes klavecimbelconcerten, concertante symfonien en de azione drammatica Endimione garant voor zijn grote productiviteit.

HET CLASSICISME
De periode die ruwweg begint na de dood van Bach in 1750 tot de dood van Beethoven in 1827 wordt heel handig maar niet al te nauwkeurig omschreven als het tijdvak van de Weense klassieken. De belangrijkste protagonisten, Haydn, Mozart en Beethoven zouden zichzelf waarschijnlijk niet hebben beschouwd en herkend als classicisten. En inderdaad: nog gedurende Beethovens leven karakteriseerde de Duitse schrijver E.T.A. Hoffmann deze drie componisten als romantisch. Die term suggereert bepaalde dominante idealen omtrent de balans, de proporties en de verzoening tussen de contrasten die centraal staat in de kunst van dit Weense triumviraat en hun geringere soortgenoten.

33 Als kern van de zogenaamde klassieke Weense stijl geldt het principe van de sonate (het begrip sonatevorm kreeg pas veel later in de 19e eeuw gestalte), dat voortvloeide uit de binaire dansdelen uit de barok. Maar waar een menuet of courante van Bach of Hndel op kenmerkende wijze de nadruk legden op de continuteit van de structuur, op een naadloze melodische stroom en een enkelvoudige emotie of Affekt, bood de nieuwe sonate structuur een dynamisch en dramatisch argument, gebaseerd op het contrast tussen verschillende toonaarden en duidelijke, scherp gearticuleerde, heel verschillende episoden, in een schematische uitwerking die tenslotte leidt tot een oplossing in de toonaard van het begin. De macht en de invloed van de sonate stijl was in de jaren 1780 en 1790 toen de roem van Haydn en Mozart zijn hoogtepunt had bereikt, was dermate groot dat deze alle muzikale genres infiltreerde. In bijvoorbeeld het sextet uit de 3e akte van Mozarts Le nozze di Figaro vormt het sonate ontwerp een volmaakt muzikaal equivalent van de handeling op het toneel wanneer de aanvankelijke situatie leidt tot verwarring, onenigheid en tenslotte tot verzoening. Vergelijk een willekeurig deel uit een concert of suite van Bach of Hndel met een pril voorbeeld van de nieuwe sonate stijl pak weg een sinfonia uit 1747 van Giovanni Battista Sammartini (1700-1775) of een symfonie uit op. 11 van Jan Stamitz (1717-1757) of een pianosonate van Baldassare Galuppi (1706-1785) en men wordt onmiddellijk getroffen door de radicale simplificatie van structuur, frasering en harmonie. Verdwenen zijn de polyfone weefsels en de vaak onregelmatige frasering uit de barok delen. In plaats daarvan horen we nu heel kenmerkend een reeks korte, ritmisch scherp gedefinieerde melodiecellen die zijn gerangschikt in frasen van twee en vier maten met veelvuldige cadensen. De interesse wordt vrijwel geheel gericht op de bewegingen van de melodielijn: de begeleidingen zijn dunnetjes aangebracht met ketens herhaalde noten, met langzaam veranderende diatonische harmonien. Alles is gericht op lgance, natuurlijkheid en gemakkelijke begrijpelijkheid. Deze vroege klassieke stijl, de zogenaamde galante stijl is de tegenhanger van rococo (het woord stamt van het Franse rocaille dat schelpwerk betekent) kunst zoals we die kennen uit de scnes galantes van de schilder Watteau en de architectuur met zijn luchtige, gracieuze, golvende lijnen en vormen en zijn tere humor in de literatuur. De galante stijl vond zoals reeds gezegd zijn mooiste muzikale expressie in de werken van J.S. Bachs al genoemde jongste zoon, Johann Christian ofwel de Londense Bach met zijn zeldzame gave voor gepolijste, sensuele melodien en van de cellovirtuoos Luigi Boccherini (1743-1805) wiens 13 reeksen van elk 6 (!) strijkkwintetten (de meeste met twee celli) en een paar dozijn strijkkwartetten die hij voor het Spaanse hof schreef een kleurige, vaak zwierige structuur combineren met een zweem exotisme en een mediterrane warmte en morbidezza. Daarnaast is hij de auteur van een dozijn celloconcerten (waarvan no. 9 het bekendst is, helaas vaak in de bewerking van Grtzmacher) en ongeveer een dito aantal symfonien. De galante stijl is ook duidelijk herkenbaar in heel wat werken van de jonge Mozart en van Mozart als adolescent; bijvoorbeeld in een werk als zijn Symfonie no. 29 in A; in zijn drie laatste Vioolconcerten is die stile galante tot grote hoogten gestegen. Zoals het wel is geformuleerd: "muziek die schoonheid transformeert in extase en gratie in het sublieme". Carl Stamitz (1746-1801) is de belangrijkste vertegenwoordiger van de (in wezen uit Tsjechische componisten bestaande) "Mannheimse school". Kenmerkend voor zijn werk zijn de briljante orkestratie en de voor deze stijlrichting bepalende grote dynamische contrasten. Op zijn naam staan symfonien, concertante symfonien en concerten, voornamelijk voor

34 blazers plus kwartetten voor blazers en strijkers. Overigens was Johann Melchior Molter (1695-1765) een van de grondleggers van die belangrijke school. Hij liet vooral concerten voor blazers fluit en trompet na die virtuoze invloeden van Vivaldi verraden. Meer als vertegenwoordiger van het Weense preclassicisme kan Matthias Georg Monn (1717-1750) gelden. Hij stamde uit Neder Oostenrijk en droeg interessante symfonien, een klavecimbel- en een celloconcert bij. Als rivaal van Mozart en leraar van Schubert is Antonio Salieri (1750-1825) bijna tot een legende geworden. Thans is hij nagenoeg vergeten als componist van een aardig Concert voor fluit, hobo en orkest, andere concerten, de 26 Variaties over La follia di Spagna en een reeks meest komische operas. Ook tot de kring rond Salieri, Haydn, Albrechtsberger en Beethoven behoorde de ras Bohemer Antonin Reicha (1770-1836). Later toog hij naar Parijs, waar Berlioz, Liszt, Franck en Gounod tot zijn pupillen behoorden. Het bekendst werd hij met zijn 24 Blaaskwintetten, maar opmerkelijk zijn ook zn Te Deum en Republikeins Requiem. Jan Hugo Vorsek (1791-1825) zocht vanuit Bohemen ook zijn heil in het buitenland. Zijn tussen die van Beethoven en Schubert liggende levensdata kenmerken ook zijn positie tussen het Weense classicisme en de vroege romantiek. Tegenwoordig is hij haast alleen nog bekend als de bedenker van het pianowerk met de titel Impromptu. Hij componeerde slechts n symfonie, maar wel een reeks blaaskwintetten die van betere kwaliteit zijn dan die van Reicha.

De Verlichting
Met zijn nadruk op eenvoud en natuurlijkheid weerspiegelt de galante stijl iets van de idealen uit de Verlichting, een intellectuele beweging die zijn oorsprong vindt bij de Engelse empirische filosofen Locke en Hume, het werk van Isaac Newton en Ren Descartes. De smeltkoes van de opvattingen uit de Verlichting bevond zich in Frankrijk waar de kerk en de monarchie elkaar lang in evenwicht hadden gehouden. Een groep philosophes onder aanvoering van lieden als Montesquieu, Diderot (uitgever van de bekende Encyclopdie) en Voltaire verzette zich hevig en wat Voltaire betreft erg venijnig tegen de oude gevestigde opvattingen, het bijgeloof en veronderstellingen, inclusief het goddelijke recht van koningen en de gerfde privileges van de aristocratie. In plaats daarvan propageerden zij een kijk op de wereld waarin de mens niet God centraal staat, een maatschappij die is gebaseerd op wetenschappelijke kennis, de rede, sociale rechtvaardigheid en humanistische waarden. Een andere belangrijke sleutelfiguur was de Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) de kampioen van de gewone man, van primitieve deugden en ongeaffecteerde gevoelens. Zijn strijdkreet luidde zoals bekend "Terug naar de natuur". Ook als componist maakte hij naam met zijn intermezzo Le devin du village. Dit is een belangrijke schakel tussen de vaudeville en de op. Dit werk uit 1752/3 is een belangrijke schakel tussen de vaudeville en de opra comique dat duidelijk zijn echo vindt in Mozarts Bastien und Bastienne. Het is Italiaans van vorm (de afzonderlijke scnes worden met recitatieven bijeengehouden) maar Frans van expressie. Zelf had Rousseau geen hoge dunk van de Fransen op muziekgebied. Van hem is namelijk de uitspraak: "dat de Fransen geen muziek hebben, noch ooit zullen krijgen en wanneer dat toch het geval is, zoveel te erger voor hen." Niettemin gaf hij met zijn Devin een belangrijke impuls voor het ontstaan van een vroege vorm van de komische opera: de Comdie mle dariettes. De idealen van het egalitarisme in de gedachtewereld van de Verlichting waarbij in Frankrijk het logische culminatiepunt samenviel met de grote revolutie gingen hand in hand

35 met een nieuwe nadruk op ontwikkeling en opvoeding en morele verheffing. Dit was de tijd van waarin de zich snel ontwikkelende middenklasse de sociale en culturele hegemonie van de aristocratie begon uit te dagen. Aristocratisch beschermheerschap getuige Haydn in Eszterhza en Mozart in Salzburg was nog cruciaal voor de musici in de late 18e eeuw. Maar er was tevens een steeds groeiende vraag naar muziek door de steeds machtiger wordende gegoede burgerij. Dat werd weerspiegeld in de opkomst van de meer democratische genres van de opera buffa en het Singspiel die geleidelijk de plaats gingen innemen van de oude aristocratische opera seria en de ontwikkeling van het publieke concert. Een andere consequentie was de uitbreiding van het publiceren van muziek. Voor het eerst schiep het huiselijke musiceren een bloeiende markt voor bladmuziek; heel wat componisten, ook Haydn en Mozart, voorzagen in de behoefte van het thuis musiceren door bergen sonates, duos (gewoonlijk met viool of fluit), trios en liederen te leveren. Steeds zorgvuldig toegesneden op de beperkte mogelijkheden van amateur musici Mozarts galante makkelijke pianosonate in C KV 545 is een heel bekend voorbeeld hiervan. De geschriften van de philosophes, hun pleidooien voor de natuur en voor eenvoud ten koste van het artificile hadden ook een grote uitwerking op de ontwikkeling van de opera, met name in Frankrijk. Politieke versplintering en de verspreiding van vlugschriften waren favoriete sporten in het Parijs uit het midden van de 18e eeuw, net als in Londen trouwens. In de jaren 1750 brak de bekende en satirisch behandelde Querelle des bouffons uit tussen de door Lodewijk XVe geleide traditionalistische aanhangers van Lully en Rameau enerzijds en de aanhangers van Rousseau en de koningin anderzijds die de nieuwe Italiaanse opera buffa steunden, onder andere in de gedaante van Pergolesis La serva padrona. Rousseau die zichzelf ook als componist beschouwde, schreef op eigen kracht een opera die over het gewone volk handelde, het pastorale intermezzo Le devin du village (1752), een werk van een gnante naviteit en een uiterst magere inventiviteit. Maar de groep rond Rousseau met de bijbehorende verbreiding van alle waarden waar de Verlichting voor staat, slaagde er wel in om de Franse smaak op operagebied te verbreden en hielp de weg plaveien voor de triomfen van Gluck in het Parijs van de jaren 1770.

Gluck en de operahervorming
De omwenteling die Christoph Willibald Gluck (1714-1787) in de opera bewerkstelligde wordt gekenmerkt door een eenheid in verscheidenheid doordat hij "de eenvoud van de opra comique, de grandeur van de tragdie lyrique, de vocale bekoring van de Italiaanse opera seria en de symfonische verworvenheden van de Duitse school combineerde" (Donald J. Grout). Voeg daarbij nog wezenlijke elementen uit ballet en oratorium. Die veelvuldige eenheid bepaalt niet alleen zijn terechte roem, maar ook de uitvoeringspraktijk van die werken, die vaak zowel in de eenvoudiger Weense oervorm als met de latere Parijse uitbreidingen in omloop zijn. Van de beroemde Weense hervormings operas van Gluck uit de jaren 1760 zijn Orfeo ed Euridice (1762) en Alceste (1776) de bekendste. In deze werken trachtte hij wat hij noemde de misstanden van de Italiaanse opera seria kruiperige, vaak slecht gemotiveerde libretti, eindeloze herhalingen van teksten, artificile opdelingen tussen recitatieven en arias, doelloze versieringen ter meerdere glorie van de zangers en om hun ijdelheid te strelen op te

36 ruimen en te vervangen door meer dramatische waarheden, een continue structuur en eenvoudiger handelingen die aan de klassieke mythologie waren ontleend. Dit gebruik van klassieke themas weerspiegelt een herleefde belangstelling voor de kunst uit het oude Griekenland en Rome onder historici, schilders en architecten uit deze tijd. Een duidelijke stimulans ging hierbij uit van de vondsten van de Duitse archeoloog Johann Winckelmann wiens Geschichte der Kunst des Altertums in 1764 werd gepubliceerd. In zijn specifiek voor Parijs gecomponeerde werken, culminerend in Iphignie en Tauride (1779) schiep Gluck een fraaie synthese tussen de Franse tragdie lyrique met zijn weelderige gebruik van spektakel, koor en ballet en zijn eigen nieuwe vorm van prachtige eenvoud en emotionele directheid. Deze Iphignie en Tauride zou niet nalaten zijn stempel te drukken op Mozarts eerste meesterwerk in de operasector Idomeneo (1781). Maar terwijl Gluck de grootste hervormer was op operagebied in de jaren 1760 was hij daarin bepaald niet alleen. Nicol Jommelli (1714-1774) en Tommaso Traetta (1727-1779) bovenal in zijn meesterwerk Antigone uit 1772 streefden er evenzeer naar om prioriteit te geven aan de dramatische waarheid en om af te rekenen met de zangersegos. Ook zij slaagden erin de opera seria te ontdoen van nodeloze opsier en een louter mechanische opeenvolging van da capo arias. Samen met de Duitse dichter Friedrich Gottlieb Klopstock en de Ierse schrijver Laurence Sterne oefende Rousseau ook een grote invloed uit op de typisch Duitse esthetica van de Empfindsamkeit of verhoogde gevoeligheid. Hij deed dat met name met zijn novelle over ongelukkige liefde, jaloezie en zielroerende melancholie La nouvelle Hlose. In de Duitse literatuur manifesteerde de Empfindsamkeit zich in de burgerlijke tragedies van Gotthold Lessing en uiteraard in de heel beroemde novelle van Goethe over gedwarsboomde liefde en zelfmoord Die Leiden des jungen Werther. Later in zijn leven verwierp Goethe overigens de deerniswekkende zelfkwelling van dit werk. In de muziek werd deze esthetiek gecultiveerd door een groep Noord Duitse componisten. Zo werd het overdreven sentimentele oratorium Tod Jesu uit 1755 van Carl Heinrich Graun (1703-1759) een monument van die Empfindsamkeit. Nog lang na zijn dood in Berlijn waar men zijn passie-oratorium tot het eind van de 19e eeuw steeds op Goede Vrijdag uitvoerde, was de hofcomponist van Frederik II van Pruisen beroemd als de naast Johann Hasse (16991783) belangrijkste vertegenwoordiger van de Italiaanse opera seria vr Gluck in Duitsland die de stereotypen van dat genre doorgaans vermeed en die een cavatine ontwikkelde met een flexibiliteit die de traditionele da capo aria ver te boven gaat. Een veel verbeeldingsvoller en belangrijker figuur op dit gebied van J.S. Bachs tweede zoon, Carl Philipp Emanuel Bach (1714-1788). Globaal gezien ook weer zon componist tussen barok en classicisme die zowel bij de Sturm und Drang als bij de Empfindsamkeit kan worden ingedeeld en wiens fantasien, rondos en sonates voor klavecimbel niets meer hebben van de elegante frivoliteit van de galante stijl, maar waarin eerder een heel persoonlijke ader vol tobbende introspectie wordt aangeboord met bedrieglijke en outr harmonien plus merkwaardige discontinuteiten van ritme en structuur. De grote bekoorlijkheid van deze muziek schuilt in de combinatie van muziekhistorisch terug- en vooruitblikken (wat het zijn vertolkers niet makkelijker maakt). Behulpzaam hierbij kan zijn leerboek Versuch ber die wahre Art das Clavier zu spielen zijn.

37 Deze esthetiek van verhoogde gevoeligheid, een duidelijke reactie op de rationele stroming binnen de Verlichting is nauw verwant met de portoromantische beweging die bekend staat als Sturm und Drang, zo genoemd naar Maximilian Klingers bloed-en-donder drama Wirrwarr uit 1776. De literatuur uit de Sturm und Drang periode leverde toneelstukken op als Goethes Gtz von Berlichingen en Schillers Die Ruber waarin geweld, irrationele emotie en een afkeer van politieke en sociale conventies werd gedemonstreerd. Jiri Antonin Benda (1722-1795) was de beroemdste vertegenwoordiger uit de Boheemse familie Benda. Hij was na 1775 op basis van zijn melodramas zoals Romeo und Julie met hun affectieve contrasten en klankschilderingen van invloed op bijvoorbeeld Mozarts Entfhrung aus dem Serail. Helaas zij juist deze werken van hem onderbelicht en gaat de aandacht meer uit naar zijn concerten en sonates. Georg Christoph Wagenseil (1715-1777) behoort tot een vroege Weense school en dus tot de voorlopers van Haydn. Hij maakte graag gebruik van Oostenrijkse volksmuziek en legde de grondslag voor vormen als het instrumentale concert en de symfonie. Als uitgesproken veelschrijver wordt Karl Ditters von Dittersdorf (1739-1799) beschouwd, een man van een cent per el muziek. Toch zijn niet al zijn komische operas terecht vergeten. Men herinnert zich hem nu het best dankzij bekoorlijke werken waarin vooral de contrabas een grote rol speelt, zoals zijn 2 contrabasconcerten, een concertante symfonie, een zestal symfonien naar Ovidius Metamorfosen en zes strijkkwartetten. Natuurlijk zijn er ook muzikale manifestaties van deze beweging. De ongebreidelde symfonien en concerten van C.Ph.E. Bach, Glucks revolutionaire ballet Don Juan en de turbulente symfonien in mineur van Haydn. Meer vinden we ook in de concerten en symfonien van de Bohemer Johann Baptist Vanhal (1739-1813), bij Mozart als tiener (de kleine symfonie in g, no. 25 KV 183) en anderen. Normaal gesproken lopen de ontwikkelingen in de muziek achter op die in andere kunsten, maar hier zijn de componisten nu eens de eersten om de tijdgeest snel aan te voelen. Wel was de mode voor de sombere, primitieve en angstaanjagende Europese kunst al in de jaren 1760 gentroduceerd door James Macphersons Ossian gedichten (de grootste literaire fraude uit die eeuw), bisschop Percys Reliques en Horace Walpoles Gothische fantasie The castle of Otranto. Dergelijke literatuur was een expressie van wat de filosoof Edmund Burke het sublieme noemde; dat omvatte grandeur en verschrikking, opgewekt door natuurlijke fenomenen zoals begraafplaatsen, oceanen en woeste bergen. Dit alles in contrast met het schone, door Burke geassocieerd met helderheid, rede en klassieke proporties. Dat werd het belangrijkste concept voor de laat 18e eeuwse kunst en in de muziek manifesteerde het zich in optima forma in werken als Mozarts Don Giovanni, Haydns Die Schpfung en Beethovens Eroica en 5e symfonie.

Haydn en de populaire stijl


Goethe verwierp de excessen van de Sturm und Drang, bijvoorbeeld met zijn serene klassieke drama Iphigenie auf Tauris (begonnen in 1779, toevallig gelijktijdig met Glucks opera over hetzelfde onderwerp) waarin de wreedheid van het origineel van Euripdes wordt verzacht geheel overeenkomstig de menselijke waarden waarvoor men in de Verlichting stond. Ook Schiller wendde zich tot een verhevener, filosofischer stijl na het succs de scandale van Die Ruber in 1782.

38 Decennialang is Joseph Haydn (1732-1809) met zijn bijnaam papa beschouwd als een soort Johannes de Doper naast Mozarts Jezus Christus. Een groot man, maar niettemin. De Franse musicoloog Adolphe Boschot kleineerde hem met de opmerking: "Haydn overhandigt meestal slechts een enveloppe waarvan de inhoud Mozart onthult". Daarmee worden zowel Haydn als de relatie tussen Haydn en Mozart tekort gedaan. Maar het weerspiegelt helaas wel aardig Haydns plaats in het muziekleven van nu tijdens symfonische concerten, kwartetseries en pianorecitals. Haydn is niet veel meer dan een gedegen werkpaard dat men risicoloos kan laten opdraven. Daarvoor is wel een sociologische verklaring. Rond het midden van de 18e eeuw ontwikkelde de kunstmuziek zich als een medium tot de representatieve muziek van de maatschappelijke bovenlaag terwijl de meer volkse muziek zich afzonderde voor de lagere klassen. Hoe krachtiger in het verloop van de tweede helft uit die 18e eeuw de bovenlaag de liquidatie van de Franse revolutie bestreed, des te sterker werd de onderlaag zich bewust van zijn artistieke uitdrukkingsmogelijkheden dus des te meer klassenbewustzijn werd de burgerlijke kunstmuziek eigen. Het is juist die muziek waarvan Haydn een belangrijke vertegenwoordiger was. Verder droeg Haydn zo anders dan Mozart en Beethoven in zijn werk nauwelijks een reflex op het persoonlijke leven en gevoel. Van maatschappelijke vervreemding, laat staan revolutionaire impulsen was bij hem geen sprake. Het grootste deel van zijn creatieve leven fungeerde hij als feodale knecht van de vorsten Esterhzy in het gesoleerde Burgenland. Hij was zich daar terdege van zijn maatschappelijke positie bewust, maar verinnerlijkte die: "Ik leefde afgezonderd van de wereld, niemand kon me het hoofd op hol brengen of me lastigvallen en dus moest ik originaliteit tonen." Daardoor fungeert Haydn nog steeds als een soort tweederangs Olympir, een soort nawerking van het ideaal van het oorspronkelijke genie uit de Sturm und Drang. Dat in zijn muziek vanaf ongeveer 1770 tonale en ritmische gedragsnormen, melodische en harmonische schemata openbrak, is zelden echt erkend. Niettemin onttrekt Haydn zich eigenlijk nog steeds aan de zendingsdrang van de strevers naar authenticiteit. Hij verrichte het spit en graafwerk om de symfonie en het strijkkwartet op de kaart te brengen, maar die werden pas door Mozart verfijnd. Onzin! Haydn was een van de revolutionairen uit de klassieke muziekwereld die enorme voortgang boekte op het gebied van structuren, harmonie en melodie en die elke vorm vulde met een onuitputtelijk expressiepotentieel. Hij werd geboren in de baroktijd en schreef muziek die vooruitloopt op de stormachtige scheppingen van Beethoven. Zijn pianosonates zijn bijvoorbeeld heel wat spannender en gedurfder dan die van Mozart. In de soms bizarre symfonien en strijkkwartetten van Haydn uit de genoemde periode rond 1770 en later zowel zijn majeur- als mineurwerken leidt de intensivering van de expressie niet zoals in sommige gevallen in de muziek van C.Ph.E. Bach tot de grens van onsamenhangendheid. Een werk als de 45e symfonie met de bijnaam Der Abschied vertoont reeds een formidabele organisatiekracht en cyclische integratie. Maar vanaf rond 1775 neigde Haydn ertoe hevige uitersten te vermijden. In plaats daarvan toonde hij een vriendelijk, vaak zelfs humoristisch gezicht aan de wereld; hij verfijnde en verdiepte de taal van de manieren komedie zoals die in de opera buffa werd gepraktiseerd tot een superieur vehikel voor een subtiel en geciviliseerd discours.

39 Met af en toe wat uitzonderingen lost Haydn sinds midden jaren 1770 de onharmonische spanningen van de mineur in de majeur toonaard, hetzij in de recapitulatie van het eerste deel, hetzij in de finale. Dat was minder een kwestie van Haydns spreekwoordelijke blijmoedigheid want dat was slechts n aspect van zijn complexe artistieke persoonlijkheid dan de erkenning van de klassieke verzoeningsgedachte. In de handen van Haydn werd de sonatestijl die oorspronkelijk een middel was voor galante opschik een oneindig plooibaar medium dat in staat was humor, ironie, pathos en fiks drama te uiten. In al zijn werken, om het even of het daarbij gaat om de symfonie, het strijkkwartet (een genre dat hij vrijwel in zijn eentje tot grote hoogten bracht), het pianotrio of de solosonate, dicteerde het materiaal zelf de vorm. En zoals de Engelse musicoloog Donald Tovey al ruim driekwart eeuw geleden verklaarde: er zijn geen twee rijpe sonatedelen van Haydn gelijk qua ontwerp. In zijn rijpste werken vanaf de Strijkkwartetten op. 33 en de zes Parijse symfonien uit 1785/6, realiseerde Haydn een voleindiging van de Weense populaire stijl, waarin pakkende folkloreachtige melodien (soms, zoals in symfonie no. 103 Met de paukenroffel echte volksmelodien) de basis vormden van immens complexe structuren. Haydns unieke combinatie van intellectueel raffinement en populaire smaak werd met het sublieme verrijkt in zijn beide grote oratoria en in de langzame delen van zijn late symfonien en strijkkwartetten. Noem n fragment uit de laat 18e eeuwse muziek dat even gexalteerd of even visionair is als het chaos voorspel van Die Schpfung. En toch: dat effect wordt paradoxaal genoeg juist bereikt met behulp van Haydns superieure klassieke beheersing. Zowel Die Schpfung als zijn even genspireerde opvolger Die Jahreszeiten vormen twee der grootste monumenten van het geloof uit de Verlichting in een goedaardige, rationeel geordende wereld en de voor verbetering vatbare mens. Meer waarschijnlijk dan welke muziek van voor of na hem richten Haydns late symfonien, strijkkwartetten, sonates en oratorio zich in gelijke mate aan Kenner connoisseurs, vaklui en Liebhaber amateurs, leken. Zij kapselen de smaak van de luisteraars in, vleiden deze en daagden ze tegelijkertijd uit, verbreedden die smaak. Wat nu zijn uit dit omvangrijke oeuvre maatgevende werken die men voor regelmatige consultatie bij de hand dient te hebben? Op symfonisch gebied de Trauer symfonie no. 44, Der Abschied no. 45, Maria Theresia no. 48, La passione no. 49, de Parijse symfonien no. 82/7, de Letter V no. 88, de Oxford no. 92 en als bekroning de reeks Londense no. 93/104. Dan de Concertante symfonie, van de pianoconcerten tenminste no. 11, de beide celloconcerten en het trompetconcert. Van de strijkkwartetten tenminste de reeksen uit op. 33 en op. 76, maar liefst ook op. 20 en als curiositeit in het genre Die sieben letzte Worte. Een keus uit de pianosonates, zeker no. 20 in c plus de Variaties in f. Een paar missen, bij voorkeur no. 11 Nelson en 12 Theresa en absoluut beide oratoria Die Schpfung en Die Jahreszeiten.

Mozart: een moeilijke componist?


Hoewel hij zelf in correspondentie me zijn vader anders oordeelde, is voor ons een paar honderd jaar later de gedachte dat Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791) hard moest werken om zijn doel een enorme muziekproductie te bereiken volkomen vreemd. We kennen hem immers als het naeve natuurkind dat in een soort moeiteloze stream of conciousness als een geniaal natuurkind muziek leverde, ongehinderd door de kennis van de

40 hoogte- en dieptepunten uit de menselijke ervaring. Een geijkt, verleidelijk beeld dat werd bekrachtigd door het succes van de film Amadeus die het karikaturale beeld toonde van een de componist als verwende, gemene taal uitslaande supernozem. Sinds het begin van de 19e eeuw staat de populariteit van Mozart in volle bloei, wordt het in lieflijk hemelsblauw gehulde zwevende beeld van het begenadigde godenkind gekoesterd en het demonische ontkend. Men leze E.Th.A. Hoffmann uit de 19e eeuw, Alfred Heuss aan het begin van de 20e, Kierkegaard en in het bijzonder Hildesheimer ("An Mozart ist alles fremd, alles unheimlich und vor allem wesentlich") en Robbins Landon. Mozarts muziek is in tegenstelling tot die van Bach en Beethoven nooit ideologisch geduid; eerder lijkt hij naar het wezen van de Mozartkugeln te worden geserveerd als kostelijke, liefst in poedersuiker gedompelde goed verteerbare lekkernij. Maar zoals in elke karikatuur was er wel een relatie met de werkelijkheid er zijn tal van verhalen waaruit blijkt dat Mozart een hele symfonie voltooit tijdens een reis in een postkoets of een kwartet tijdens een partijtje biljart. Veel van zijn manuscripten zijn vrij van correcties en herzieningen. Mogelijk waren die niet nodig, maar dan nog: vergelijk dat met de worstelingen in de composities van Beethoven. Het lijkt daarom wel of Mozart zijn volmaakte ingevingen rechtstreeks van een Almachtige kreeg. Maar Mozart te rubriceren als en briljante freak die muziek uitademde zoals een normaal mens lucht inademt, klopt niet. Dan zouden we hem enorm onderschatten. Mozart bezat een uitgesproken zelfbewuste geest en zijn ongekende vaardigheid was gebaseerd op een grondige kennis van de tradities waarbinnen hij opereerde. Hij propte meer werk in zijn korte leven dan menig oud geworden componist. Een poging om zijn werk in chronologische volgorde te catalogiseren werd pas in 1862 door Ludwig von Kchel ondernomen (vandaar die KV Kchel Verzeichnis nummers); hij kwam tot 626 nummers. Natuurlijk begon Mozart al vroeg met componeren: toen hij vijf was. Vanaf 1762 maakte hij met zijn vader tournees door W. Europa en keerde pas op zijn tiende naar zijn geboorteplaats Salzburg terug. Twee jaar later voltooide hij twee operas en reisde hij naar Itali, waar hij nog een paar keer terugkeerde. Intussen was hij in dienst getreden bij de Salzburgse aartsbisschop Colloredo. Het boterde niet tussen beiden en na vijf frustrerende jaren ging hij weer op tournee, ditmaal met zijn moeder die tijdens een verblijf in Parijs overleed en de inmiddels 22-jarige wanhopig achterliet. Mozart keerde nog voor twee jaar terug naar zijn dienst in Salzburg maar vloog er in 1781 letterlijk uit. Wenen en het huwelijk met Constanze Weber wachtten de nu kleine zelfstandige. Hij gaf daar veel concerten als dirigent en pianist en concentreerde zich erg op de opera. Financieel ging het hem ondanks incidentele successen slecht, zijn gezondheid werd snel slechter en in 1791 kwam het eind zonder dat hij de opdracht voor zijn laatste werk, het Requiem, kon vervullen. De hier kort opgesomde feiten geven geen idee van de complexiteit van een kort leven, maar zijn muziek is gelukkig makkelijker te plaatsen. Zoals bij de meeste componisten hebben zijn eerste werken weinig opmerkelijks behalve het feit dat ze zo knap zijn voor een jongen. De middenperiode begint op zijn zestiende en duurt negen jaar: een periode waarin hij zich ongelukkig voelt onder het strikte regiem van de aartsbisschop. Op zijn 25e maakte hij zich geheel van hem los en wat volgde was een van de opmerkelijkste decades uit de muziekgeschiedenis. De lijst van de composities die hij tussen 1781 en 1791 maakte bevat zo ongeveer alles waarmee Mozart zo bekend en geliefd is geworden muziek die haars gelijke niet kent in het realiseren van dieptewerking zonder pompeus of sentimenteel te worden, helderheid te bereiken zonder zweem van banaliteit en eenvoud zonder oppervlakkigheid. Die

41 muziek is een volmaakte synthese van tal van uiteenlopende elementen, elk daarvan omarmd, aangepast en vervolgens ontkiemd. Als rondreizende virtuoos absorbeerde Mozart een enorme verscheidenheid aan Europese muziek in Engeland, Duitsland, Frankrijk en belangrijkst van al Itali (met name de Italiaanse opera). Mozart ontwikkelde geen nieuwe stijlen in tegenstelling tot Haydn en Beethoven - maar hij vatte het bestaande nog eenmaal ongevenaard knap samen en blonk uit in alle heersende genres. Hij appelleerde ook direct aan de Weense populaire smaak met operas als Die Entfhrung aus dem Serail en Die Zauberflte, twee van de grootste successen uit zijn korte leven. We kunnen heem ook de berekend populaire faux-naf stijl la Haydn zien cultiveren in de in romanza stijl geschreven langzame delen van enige van zijn late pianoconcerten (met als mooiste voorbeeld het beroemde larghetto uit het 27e en laatste Pianoconcert in Bes KV 595) en het andante uit het Strijkkwintet in Es KV 614. Maar waar het een grove overdrijving zou zijn om Mozart uit te beelden als een verkeerd begrepen (en verarmde) romantische figuur die uit de toon viel in zijn tijd, werd zijn latere muziek wel vaak als te moeilijk opgevat door zijn tijdgenoten. Iets wat Haydn nooit is gebeurd en wat ons nu vreemd mag schijnen. Keizer Joseph II s beruchte kritiek op Die Entfhrung (Teveel noten, mijn beste Mozart, en te fraai voor onze oren) mag dan apocrief zijn, maar vestigt wel de aandacht op een steeds terugkerend probleem met Mozarts muziek voor menig 18e eeuwse luisteraar. Zijn muziektaal was eenvoudigweg te rijk en te ingewikkeld. Toen hij de eerste editie van de zes Strijkkwartetten die Mozart aan Haydn opdroeg (no. 14-19, behorend tot zijn meest geleerde en esoterische werken) besprak, klaagde een recensent dat ze te rijp waren. De muziekuitgever Hoffmeister weigerde Mozarts beide Pianokwartetten vanwege hun ingewikkeldheid. Ter wille van de overzichtelijkheid is het wellicht nuttig om even per genre aan te geven welke werken van Mozart een plaats verdienen in een goed opgezette basisdiscotheek. Alles ongeveer in chronologische volgorde opgesomd. Bij de 41 symfonien: het tweetal in g klein, no. 25 en no. 40, no. 29. no. 35 Haffner, 36 Linzer, 38 Praagse, 39 en 41 Jupiter. Bij de 27 pianoconcerten: nrs. 12, 15, 20, 21, 23, 24 en 27. Bij de 5 vioolconcerten: nrs. 3-5 en de Concertante symfonie. Bij de blazerconcerten: beide fluitconcerten, het klarinetconcert en eventueel de 4 hoornconcerten. Bij de serenades no. 7 Haffner, 10 voor blazers Gran partita en 13 Kleine Nachtmusik. Bij de kamermuziek: Strijkkwintetten no. 3 en 4, Klarinetkwintet en de strijkkwartetten no. 14-23 waaronder de drie zg. Haydn kwartetten. Bij de pianowerken: tenminste de bekende sonates no. 11 (met het Turkse rondo) en 14 plus de Fantasie.

42 Bij de gewijde muziek: de Krnungsmesse, de grote mis in c en het Requiem. Bij de operas: Die Entfhrung aus dem Serail, Le nozze di Figaro, Don Giovanni, Cos fan tutte en Die Zauberflte. Wie de smaak dan te pakken heeft, vindt aanknopingspunten voor verder onderzoek genoeg. Mozarts sensuele, zelfs weelderige, rijke klankweefsels, zijn chromatische harmonien die ons thans juist zo aanspreken, waren verbijsterend voor heel wat van zijn tijdgenoten. Datzelfde gold voor het demonische element in zijn muziek zoals dat wordt aangetoond in werken als zijn Pianoconcerten no. 20 in d en 24 in c, de kleine en de grote symfonie in g (no. 25 en 40), het grootse 4e strijkkwintet in g KV 516 en natuurlijk in Don Giovanni, een triomf in Praag, maar een gemengd succes in Wenen waar men de luchtige, weinig eisende opere buffe van componisten als Giovanni Paisiello (1740-1816) met zijn vrolijke La molinara, Nina en Barbiere di Siviglia, Vicente Martn y Soler (1754-1806) met Una cosa rara en Domenico Cimarosa (1749-1801) met onder andere Il matrimonio segreto verkoos. Na Mozarts dood was dit werk enorm populair zowel in Wenen als in Napels. Ook zijn komische intermezzo l maestro di cappela en het Requiem waarin hij zijn serieuze kant toont, zijn memorabel. Die demonische trekken welke voor het eerst werden gedentificeerd door mensen als E.T.A. Hoffmann, spraken nu juist de 19e eeuwse romantici sterk aan en dat in een tijd waarin zijn muziek hetzij neerbuigend werd behandeld vanwege zijn schijnbare met Dresdens porselein geassocieerde popperigheid, of juist (door soortgenoten van Tschaikovsky) nostalgisch werd vereerd en gedealiseerd als het zinnebeeld van Eden. Mozart putte uiteraard vrijelijk uit de lingua franca van de Italiaanse opera uit zijn tijd. Maar ook uit populaire Weense liedjes in zijn Zauberflte. Doch zijn rijpe operas overstijgen de elegante frivoliteiten van Soler en Cimarosa met hun muzikale dichtheid en complexiteit, hun lange afstands structurele meesterschap (die het duidelijkst blijkt uit de uitgebreide finales van de aktes) en hun getoonde indringende begrip van de condition humaine. Al deze meesterwerken op operagebied van Idomeneo uit 1781 tot La clemenza di Tito een laat voorbeeld van de opera seria uit de Verlichting (1791) en de op unieke wijze heel heterogene Zauberflte bezitten een in wezen Shakespeareaanse wijsheid, mededogen en tolerantie. In een ware met de Verlichting gelieerde geest vormen vergeving en verzoening de kern van elk van deze werken. Soms wordt dat uitgedrukt in muziek van een verheerlijkte verstilling: de overpeinzingen over het vergeven in de beide finales van Die Entfhrung; het pardon van de gravin voor haar echtgenoot tegen het eind van Figaro of de uiteindelijke vereniging van Tamino en Pamina in de tweede finale uit de Zauberflte. Zelfs in de uiterlijk cynisch lijkende, wereldse Cos fan tutte transformeren nummers als het afscheids kwintet en trio in de eerste akte het belachelijke in momenten van alles overtreffende schoonheid. De personen in kwestie mogen dan egostisch en absurd zijn, dankzij Mozarts muziek krijgen ze toch nog een nobel karakter en worden ze verlost. In tegenstelling tot Haydn was Mozart een geboren theaterdier en een superieur pianovirtuoos. In de eerste helft van de 18e eeuw waren stervertolkers vrijwel altijd zonder uitzondering zangers. Maar met het groeiend prestige van de instrumentale muziek, de technische verbeteringen van het instrumentarium en de opkomst van het publieke concert

43 begin vanaf het midden van de 18e eeuw een groeiend aantal instrumentale virtuozen aan een opmars in het muziekleven. Zowel kleinschalig in salons als in grote zalen, waar zelfs onderlinge wedstrijden werden georganiseerd. In Mozarts generatie waren de bekendste andere componist/pianisten, de meer dan honderd sonates nalatende en voor de ontwikkeling belangrijke Muzio Clementi (1752-1832) en Jan Ladislav Dussek (1760-1812). Clementi werd door Mozart afgedaan als een "blo!er Mechanicus" die "um keinen Kreuzer Gefhl oder Geschmack habe", maar door Beethoven hooglijk geprezen. Hij is nu voornamelijk bekend als auteur van het tudeboek Gradus ad parnassum. De werkelijke Clementi die zowel bijdragen leverde voor de verdere ontwikkeling van de pianobouw als voor de verdere ontwikkeling van de pianosonate hij vulde zogezegd het historische gat tussen Carl Philipp Emanuel Bach en de Beethoven uit de middenperiode (!). Zij hadden de nodige invloed op de ontwikkeling van de pianoliteratuur, zowel door hun flamboyante spel als door uitdagende en vaak profetische pianosonates. Iets dergelijks geldt voor de invloed op blazergebied van de zelf fluit en fagot spelende Franois Devienne (1759-1803) met zijn ietwat Mozartiaans klinkende fluitconcerten die worden gekenmerkt door een strelende melodische bekoorlijkheid en de nodige bijnasentimentaliteit. Zijn operas en Singspiele zijn geheel in vergetelheid geraakt. Hun begaafdste opvolgers uit de volgende generatie waren de tijdens zijn leven mateloos overschatte, later gebrek aan gevoelswarmte en temperament verweten Johann Nepomuk Hummel (1778-1837) wiens loopbaan parallellen vertoont met die van Beethoven en behalve bravoureuze pianoconcerten ook een veelgespeeld trompetconcert op zijn naam bracht en John Field (1782-1837) de Ierse Clementileerling, bekend om zijn 16 Nocturnes en in mindere mate om zijn pianoconcerten. Beiden hadden een grote invloed op Chopin zoals later zal blijken. Triviaal is hun muziek zeker niet. Buiten het operatheater boekte Mozart zijn grootste professionele en financile successen met het uitvoeren van zijn eigen pianoconcerten tijdens zijn eigen Weense abonnementsconcerten. De belangrijke reeks concerten die hij tussen 1782 en 1786 schreef vormen een uniek amalgaam van opera karakterisering, kamermuzikale verfijning (vooral wat de prachtige schrijfwijze voor de houtblazers betreft), virtuoos vertoon en bewerkelijke symfonische organisatie.

Beethoven: stokebrand en visionair


Ludwig van Beethoven (1770-1827), de halfgod, de tegelijk tragische en geniale figuur die minachting toonde voor de maatschappij en ongevoelig was voor de trivialiteiten des levens, is het product van ongeveer twee eeuwen mythologiseren. Dubieuze biografien zijn aan hem gewijd, merkwaardige interpretaties aan zijn werk gegeven. Via de methodiek van de compositorische vervreemding legde Mauricio Kagel in het Beethovenjaar met zijn film Ludwig van een tot nadenken stemmende liefdesverklaring voor het genie uit Bonn af. De Amerikaanse musicoloog Leonard Marcus waagde het om kritische opmerkingen over Beethovens compositorische kwaliteiten te maken. Volgens hem bestaan Beethovens melodien grotendeels uit triadische motieven en kunnen ze zich niet meten met die van Mozart en Schubert; in de harmoniek komt Beethoven meestal niet verder dan eenvoudige monsters, Bachs harmoniek is aanzienlijk chromatischer en dissonanter, dus moderner.

44 Zo kunnen we natuurlijk in het onredelijke doorgaan: Mahler schreef langere werken dan Beethoven, Wagner luidere en tragere, Berlioz snellere. De ritmische monsters van Beethoven getuigen ook van beperking en zijn veel minder subtiel dan die van Brahms, Beethovens contrapunt is pover in vergelijking met Palestrina, Bach of Reger. Maar voor de terechte en onbestrijdbare roem van Beethoven is paradoxaal genoeg de som van deze aan de hoogste standaard gemeten tekortkomingen bepalend. Want juist op grond van deze negatieve balans is het publiek er voor het eerst in de muziekgeschiedenis op attent gemakt, dat niet het Wat, maar het Hoe van beslissende betekenis is. Niet het materiaal als zodanig, doch de manier waarop het als overdrachtsmiddel in constructieve processen wordt gebruikt. Beethoven heeft als tijdgenoot van Hegel in de muziek het principe van de dialectische ontwikkeling tot succes gemaakt, maar is bij deze triomf van de muzikaalidealistische dialectiek niet in zijn middenperiode blijven stilstaan, doch heeft die in zijn late periode nog verder ontwikkeld. Hij komt daar van een idealistisch subjectivisme tot een doorbraak van gevestigde vormen en inhouden. In zijn late strijkkwartetten en pianosonates was hij zijn tijd meer dan een halve eeuw vooruit. Dat kenmerkt de historische explosieve kracht die men terecht revolutionair noemt het beste. Helaas is dat enigszins in vergetelheid geraakt, hoewel zijn schetsboeken getuigen van de intellectuele vermageringskuren die zijn beste uitingen ondergingen voordat hij ze naar buiten bracht. Naarmate zijn mogelijkheden als uitvoerend kunstenaar, als pianovirtuoos tengevolge van toenemende doofheid geringer werden, nam zijn compositorisch werk een grotere vlucht. Gangbaar is het zijn creatieve leven in drien te splitsen. Enigszins generaliserend gezegd gedroeg hij zich in de vroege periode nog als 18e eeuws componist met een hang naar vernieuwing zoals uit zijn eerste pianosonates, de 6 strijkkwartetten op. 18, de beide eerste symfonien en pianoconcerten blijkt. Maar met de 3e, Eroica symfonie verzeilde hij in de middenperiode en tegelijk in de romantiek. Het tiental jaren na de Eroica zorgde voor een reeks meesterwerken zoals de symfonien no. 4-6 Pastorale, de 3 Rasoumovsky kwartetten, de pianoconcerten no. 4 en 5, het vioolconcert en prachtige werken voor pianosolo, met name de Waldstein en Appassionata. Bovendien zijn enige opera Fidelio. Deze werken uit de middenperiode hebben een uitgesproken melodisch karakter en behoren tot zijn populairste composities. Maar in termen van intensiteit en oorspronkelijkheid moest het beste nog komen in de late periode: zijn laatste vijf pianosnates, de laatste vijf strijkkwartetten, de Diabellivariaties, de Missa solemnis en de baanbrekende 9e symfonie. Muziek zonder precedent en gekenmerkt door meer abstractie en contrast tussen heftigheid en lyriek, tussen luidheid en stilte. Als pianoleeuw reisde de jonge Beethoven aan het begin van de jaren 1790 naar Wenen om zich als zodanig daar te profileren. Binnen een paar jaar al was de sans culotte uit het provinciale Bonn onwaarschijnlijk genoeg de lieveling van de Weense muzieksalons geworden, bewonderd door de aristocratische connoisseurs zowel vanwege zijn briljante, gedurfde pianocomposities als vanwege zijn virtuoze spel. Sommige van Beethovens vroege werken het Kwintet voor piano en blazers op. 16 is zon geval in kwestie zijn doelbewust voorzichtig van opzet en bieden een hommage aan Mozart wiens aandelenpakket snel in waarde toenam na zijn dood. Maar in de Pianotrios opus 1 en veel van de pianosonates uit de begintijd gaan een nieuw gevoel van dialectische urgentie vaak hand in hand met een haast subversieve heftigheid. De klassieke proporties van Haydn en Mozart worden nog in acht genomen. Maar werken als de Pianosonate no. 8 in c, de

45 Pathtique en de finale van no. 14 Mondschein tonen een componist die erop was gebrand om zijn publiek te confronteren en zijn wil op te leggen. De taal van de nette klassieke gedragscode zoals die door Haydn en Mozart was geperfectioneerd was bijtend geworden en kernachtiger, soms zelfs melodramatisch. En reeds in werken zoals het Pianotrio in c uit op. 1 of het Strijkkwartet in F uit op. 18 concipieert Beethoven de recapitulatie in het eerste deel (in sonatevorm) niet slechts als een thuiskomst maar als een triomfantelijke apotheose. Na de overgang in een nieuwe eeuw en het begin van het trauma van de beginnende doofheid en het in het Heiligenstdter Testament neergelegde artistieke credo werden tenslotte de late werken ontketend die getuige afleggen van een herosche strijd. "Ik zal het noodlot bij de keel grijpen; het zal nooit in staat zijn om me te onderwerpen" noteerde hij. Woorden die ondenkbaar zijn uit de pen van Haydn of Mozart. Voor Beethoven was heroek iets dat nauw in verband stond met ethisch idealisme, in theorie, hoewel niet in de praktijk genspireerd door de Franse revolutie. Een streven naar gelijkheid, vrijheid en broederschap plus een rechtvaardige, verlichte sociale orde. Het is dit gevoel van groei met behulp van machtige, heldhaftige pogingen naar een ultieme triomf die schuilgaat achter de ongekend grootse en uitgebreide Symfonie no. 3, Eroica aanvankelijk een eerbetoon aan Napoleon, later aan Beethoven zelf als held en de haast fanatiek geconcentreerde Symfonie no. 5. Het is niet verrassend dat destijds menigeen deze werken verontrustend of zelfs verwerpelijk vond. Maar voor een groeiend aantal luisteraars communiceerde Beethovens dynamische, ethisch geladen visie volmaakt met een unieke directheid en kracht. Buiten de idealen van de revolutie zelf waren de grandioze, massief georkestreerde werken met name weer symfonien - van componisten als Nicolas Etienne Mhul (1763-1817) en Franois-Joseph Gossec (1734-1829) zeker van invloed op Beethovens beruchte lawaaierige orkeststijl, hoewel in Beethovens handen het openlijk politieke altijd ondergeschikt is gemaakt aan het persoonlijke. Die Franse revolutie en zijn idealen geldt bijvoorbeeld de klinkende lofzang van de citoyen Mhul in de vorm van de opera La lgende de Joseph en Egypte die is vervuld van lan terrible maar die volgens Weber niet werd geteisterd door "unntigen Klingklang und Flitterstaat". Men wordt aan Beethoven herinnerd, hoewel beiden elkaar niet kenden. Een goed voorbeeld is zijn enige opera Fidelio die ver het genre van de revolutionaire reddingsopera te boven gaat en een universele hymne voor de vrijheid van de mens, gevrijwaard van tirannie wordt en tevens de vrouw idealiseert. Een soort postrevolutionaire Zauberflte minus de vrijmetselarij en de magie. Op ongeveer dezelfde manier gaf Luigi Cherubini (1760-1842) een nieuwe draai aan de Franse opra comique. Ondanks de telkens opnieuw geuite bewondering van Beethoven heeft de componist van een fraai Requiem en de ondanks de inzet van iemand als Callas vergeten opera Medea, waarmee hij in 1797 een brug sloeg tussen het classicisme en de romantiek het niet gered. De herziene versie van Fidelio die in 1814 in premire ging markeerde het zenit van Beethovens populaire bijval. Op een paar opmerkelijke uitzonderingen na, zoals de titanische Pianosonate no. 29 Hammerklavier, de Missa solemnis en de symfonie no. 9, verlaat zijn muziek nu die machtige, late bevestiging van de Verlichting en de monumentale, herosche

46 visie om over te gaan in een individueler, introspectiever vragend idioom, hoewel moet worden benadrukt dat Beethoven zich geenszins van de wereld isoleerde om zijn laatste strijkkwartetten te schrijven: ze werden in opdracht gecomponeerd, net als de kwartetten van Haydn en Mozart. Ondanks al hun structurele en harmonische vernieuwingen zijn de late pianosonates en strijkkwartetten nog sterk afhankelijk van het klassieke sonateprincipe dat hij zijn hele leven lang al met zoveel verreikend meesterschap had gehanteerd. Daarop komt het in combinatie met geweldig overtuigende visie en zijn meesterlijke beheersing aan, zelfs in extremis, wanneer we Beethoven rubriceren als een essentieel klassieke kunstenaar in een periode van opbloeiende, subjectieve romantiek. Maar in die sublieme late werken is het sonate ideaal doordesemd van een nieuwe concentratie en helderheid, terwijl dat ideaal ook als nooit tevoren wordt opgerekt om andere, bekende of nieuwe vormen te kunnen integreren. De fuga, de variatievorm, de opera-aria (bijvoorbeeld in de Pianosonate no. 31) en een serene, verfijnde lyriek. De lyrische intimiteit van veel van Beethovens uit zijn middenperiode in bijvoorbeeld de pianosonate no. 24 is overschaduwd door de meer het grote publiek aansprekende herosche werken. Maar delen als de slotvariaties uit de Pianosonates no. 30 en 32 bieden een visionaire extase die nooit eerder in de muziek is gerealiseerd. Beethovens spirituele strijd vindt hier een voleindiging met muziek van een tijdloze transcendentale vrede.

DE ROMANTIEK
Voordat we kunnen gaan spreken over de romantiek in de muziek en zijn globale begrenzing in de tijd moet eerst het begrip romantiek nader worden gedefinieerd. Het begrip zelf stamt van het Latijnse lingua romana en van verwante literatuur, met name romances. Naarmate de tijd verstreek werd de vrijheid van de middeleeuwse romance in ongunstige zin vergeleken met het waargenomen keurslijf van de klassieke traditie die werd geacht te zijn verdwaasd door regels en formalisme. Daardoor kwam een breuk tot stand tussen spontane en bekrompen kunst in de filosofische gedachtewereld aan het eind van de 18e eeuw, met name onder de invloed van de geschriften van Friedrich en August Schlegel en anderen. Onder invloed van Rousseau veranderde alles verder nadat hij had verklaard dat "de mens in vrijheid wordt geboren en niettemin overal is geketend". Hij proclameerde de noblesse van de wilde en wekte de plotselinge belangstelling van de in opkomst zijnde romantici in de ongerepte natuur en het platteland. Dat vond vaak zijn expressie in het cultiveren van het volkslied (zoals in veel werken van Haydn). Goethe baarde met zijn Die Leiden des jungen Werther het prototype van de romantische held en opende het toneel voor het individualisme van heel wat romantische literatuur en muziek. Voeg daarbij het reeds uiterst rijke mengsel van de Franse revolutie en alle aanwezige omwentelingen en ontreddering in de maatschappij welke de oude orde van het tijdperk der Verlichting omverwierpen en die heel wat symbolen van het geloof vernietigden (getuige de vernieling van ramen, beelden en dergelijke in Franse kerken) en het is duidelijk dat nieuwe krachten in de maatschappij waren ontketend die meer vragen opwierpen en diepere emoties wekten dan tot dan aan toe waren aangemoedigd met de individuele expressie. Waar barokcomponisten toegang hadden tot een reeks muzikale onderwerpen (of affecten) om algemene emoties te uiten volgens een nauwkeurig begrensde reeks criteria, konden

47 Mozart, Beethoven en hun opvolgers complexe en vaak tegenstrijdige emoties binnen een kort tijdbestek uiten, zoals bijvoorbeeld Mozart in zijn Symfonie no. 40. Wat alles overziende de vraag opwerpt wanneer de muzikale romantiek feitelijk echt begon. Sommigen houden op laat in de jaren 1790 en noemen als voorbeeld fascinerende mensen als Andr-Ernest-Modeste Grtry (1741-1813) die wat eenzijdig werkzaam was als operacomponist van onder meer Cphale et Procris en het luchtige comdie- ballet Zmire et Azor. De in Luik geboren componist werd nadat hij in Itali door onder andere padre Martini grondig was gevormd na zijn komst in Parijs (1767) snel tot de belangrijkste componist op het gebied van de opra comique. Heel succesvol was zijn Richard Coeur-de-lion uit 1784, een opera die in de sfeer van de Franse revolutie dankbaar het bevrijdingsmotief benutte en in die zin als voorloper van Beethovens Fidelio, maar ook van de lichte romantische trekken van de operas van Weber kan worden gezien. Anderen verkiezen het om Beethoven te beschouwen als de laatste grote exponent van de gevestigde klassieke orde (die menige romantische agenda uitdaagde en bepaalde naarmate hij vorderde) en dateren daarom het begin rond 1820 of zo. De romantische periode loopt volgens sommigen uit tot aan het begin van de 20e eeuw en werd vervolgens opgevolgd door realisme, symbolisme (Debussy) en modernisme (Schnberg). Maar de musicoloog Carl Dahlhaus ziet al vanaf 1860 de neoromantiek ontstaan, een periode waarin de idealen en de spontaniteit van het eerste tijdvak verworden tot stereotypen. Een andere, tamelijk aantrekkelijke mogelijkheid is om het classicisme en de romantiek in de muziek te beschouwen als verenigde stromen die moesten samengaan. Op de manier waarop Beethovens formalistische Symfonie no. 4 kon ontstaan direct naast de uiterst dramatische en voor heel wat oren romantische Symfonie no. 5. Om de romantiek alleen te ontlenen aan de getoonde expressie is echter onzin, want muziek uit alle tijden kan heel expressief zijn: getuige Bachs Koraalvoorspelen, Haydns Sturm und Drang symfonien enzovoorts. Sommige van Mozarts latere werken zijn bepaald romantisch in iedere betekenis van de gegeven 19e eeuwse definitie. Met name zijn werken in mineur en Don Giovanni (minus het door en door klassieke slotsextet).

De vroege romantici
Als we van meet af aan erkennen dat er twee stromingen dwars door de 19e eeuw voeren, kunnen we Franz Schubert (1797-1828) begrijpen wiens eerste symfonien braaf Haydn en Mozart volgde. Terwijl hij die werken schreef verleende hij een oude vorm, het lied, een heel nieuwe expressie en grotere verscheidenheid. Die liederen behoren tot de eerste duidelijke vruchten van een nieuwe geest in de muziek en liederen als Erlknig en Gretchen am Spinnrade benvloedden generaties componisten van Schumann tot Wagner en later. Zij schiepen een heel nieuwe tonale stijl die sterk contrasteerde met de structuren uit de 18e eeuw en hun retoriek verrijkte de expressieve hulpbronnen van de nieuwe tijd. Veel van zijn ontdekkingen integreerde Schubert ook in zijn pianosonates, symfonien en kamermuziek. In zijn Strijkkwintet is waarschijnlijk sprake van een optimale fusie tussen klassieke vormen en romantische expressie.

48 De geschiedenis van Schuberts invloed is omgekeerd evenredig met zijn werk. Het is verbazingwekkend hoe voltooid het lijkt binnen de korte levensfase van de componist. Grillparzers beroemd/beruchte uitspraak, dat Schubert weliswaar een rijk bezit mee in het graf neemt, maar nog veel grotere beloften en hoop vormde het gefixeerde begin van een kleinburgerlijke ideologie die van Schubert een betreurenswaardig iemand maakte in wiens werk men veel zelfmedelijden kon projecteren. De door Bert vervaardigde operette smartlap Dreimderlhaus is daarvoor exemplarisch. Schubert had nauwelijks een aandeel in de kort tevoren door Beethoven geuite aanspraak op autonomie van de muziek en evenmin in de maatschappelijke gevolgen van die autonomie aanspraak, in de burgerlijke emancipatie van de musicus die zich bij de late Haydn en Mozart begon te manifesteren en die met Beethoven en zijn sociale positie in Wenen een eerste succes boekte. Schuberts artistieke en menselijke lot paste niet in dit (door Beethoven gevestigde) vroegkapitalistische wereldbeeld volgens welk eigendom moet groeien zodat het kan voortbestaan. De verwaarlozing die Schubert gedurende het grootste deel van de 19e eeuw ten deel viel schijnt thans ongelooflijk. Geen van zijn acht symfonien werd tijdens zijn leven uitgevoerd, pas zon vijftig jaar na zijn dood werden ze gepubliceerd. Nog begin 20e eeuw werd hij in een boek afgedaan als "conventionele muziekmachine die dag in dag uit werk na werk produceerde". Een gedeeltelijke verklaring van deze situatie is dat Schubert in tegenstelling tot Mozart en Beethoven geen virtuoos musicus was en dat hij geen andere mogelijkheden zag om zichzelf te promoten. Ironisch genoeg droegen echter ook zijn unieke melodische talent en zijn vasthouden aan overgeleverde klassieke vormen nadrukkelijk bij aan die veronachtzaming. In de romantiek, toen ingewikkeldheid en dubbelzinnigheid aan de orde van de dag waren, werd Schuberts lucide en melodieuze muziek vaak afgedaan als het product van een naeve geest. Maar zelfs op het gebied waar de melodie overheerst in zijn ruim zeshonderd liederen schuilt zoveel meer dan pure melodieusheid. Tijdens een leven van minder dan 32 jaar ontstaan en uniek door dichtkunst en muziek zo nauw met elkaar te verweven. Schubert is en blijft de grootste liederencomponist, zonder dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan zijn andere verrichtingen op symfonisch-, kamermuziek- en sologebied. Met zijn symfonien stond Schubert als eerste volbloed romanticus in de schaduw van Beethoven. Ze kunnen in twee groepen worden verdeeld: de jeugdwerken (no. 1-6) en de rijpe werken (no. 8 en 9; no. 7 bleef onvoltooid en ongepubliceerd). De nummering van deze werken is verwarrend omdat Schubert zijn 7e nooit orkestreerde en deze dus niet meetelt. Het eerste drietal is licht van toets maar bezit een overdaad aan heerlijke themas, de 4e , Tragische, is duisterder, de 5e zou de bijnaam Lente passen en ware romantiek spreekt uit de 8e Onvoltooide en het bekronende meesterwerk, de 9e, door Schumann geprezen vanwege zijn himmlische Lnge. Dat zijn ook de musts uit dit repertoire segment. Bij de kamermuziek zijn dat uiteraard het octet, het pianokwintet dat zijn bijnaam ontleent aan het op het lied Die Forelle gebaseerde variatiedeel, het werkelijk sublieme strijkkwintet, de strijkkwartetten no. 13-15 (waaronder Der Tod und das Mdchen), beide pianotrios, de Arpeggione sonate. In zijn laatste levensjaren componeerde Schubert kamermuziekwerken die onbetwist tot de hoogtepunten in hun genre behoren: de beide pianotrios. de laatste drie strijkkwartetten en het strijkkwintet.

49 En dan zijn daar de steeds episerende pianosonates no. 14, 17, 18 en het laatste drietal 19-21 voorop, waarin juist de herhalingen o zo belangrijk zijn en de delen veel meer dan een reeks lyrische intermezzi. Schuberts pianomuziek kent niet Beethovens functioneel geordende naelkaar, doch wordt gekenmerkt door een van tevoren nauwelijks goed te doorzien naast-elkaar wat de mogelijke gelijktijdigheid van diverse vorm- en expressiemomenten in zich bergt. Verder op pianogebied de Wanderer Fantasie en de Fantasie in f, de 8 Impromptus en de Moments musicaux. De schat aan liederen ruim zeshonderd in getal - is haast onuitputtelijk. Een paar maal zijn ze integraal opgenomen (DG en Hyperion). Tenminste de cyclussen Die schne Mllerin, Winterreise en Schwanengesang behoren tot een vast bestanddeel van iedere collectie met daarnaast wat recitals van favoriete zangers (m/v). Dat Schubert ook de componist is van ongeveer twintig (deels fragmentarische, deels voltooide) werken voor het muziektheater is minder bekend. Alleen de orkestrale nummers uit Rosamunde en de operas Alfonso und Estrella en Fierrabras bleken incidentele overlevingskansen te hebben. Van zijn zeven Missen is de laatste, in Es, het bekendst. Franz Danzi (1763-1826) geldt met zijn door blazers bezwangerde muziekstijl als wegbereider van Weber. Zijn 16 thans vergeten operas worden gekenmerkt door een sterk chromatisch gebruik van de middenstemmen en het gebruik van extreme liggingen, vooral van de klarinet. Tegenwoordig leeft Danzi met name voort als componist van negen blaaskwintetten. Hij was ook een der eersten die de burgerlijke muziek salonfhig maakte. Terwijl Schubert zijn al te korte loopbaan tot een climax bracht, schiep Carl Maria von Weber (1786-1826) in Dresden zijn eigen soort revolutie. De historische plaats van deze componist tussen Beethoven en Wagner welke door inventieve stemmingen, pianistische virtuositeit, een liefde voor de klarinet is tegenwoordig op grond van een niet-meer, nog-niet en vooral een zowel-als problematisch. Zijn Singspiel Der Freischtz is het eerste duidelijke meesterwerk op operagebied van de Duitse romantiek; het werd tot het alfa en omega voor iedere zichzelf respecterende Duitse componist, musicus, dirigent en muziekliefhebber gedurende de rest van de 19e eeuw en zelfs nog daarna. Met zijn mengeling van diabolischmagische elementen (de geleide kogels), de verlossende krachten van de vrouwelijke liefde, folklore en natuur was dit een onweerstaanbare cocktail voor de romantici die regelrecht leidde tot de vroege werken van Wagner. Albert Lortzing (1801-1851) met Der Waffenschmied, Der Wildschtz, Zar und Zimmermann en Die Opernprobe, Friedrich von Flotow (1812-1883) met Martha, Peter Cornelius (1824-1874) met Der Barbier von Bagdad (en de 6 Weihnachtslieder) en Otto Nicolai (1810-1849) met Die lustigen Weiber von Windsor behoren in Duitsland tot de minor operacomposers, net zoals Ludwig Spohr (1784-1859) alweer iemand die tijdens zijn leven zeer beroemd was en die nu vrijwel is vergeten - behalve met een vioolconcert "In Form einer Gesangszene", grootschalige kamermuziek als nonetten en dubbelkwartetten weinig sporen naliet. In Lortzings komische operas gaan komische momentsituaties van het oude Weense Singspiel hand in hand met weke, maar vaak wel geestige melodiek en een met Mozart verwante kunst van de ensembletechniek. Ideologisch beschouwd zijn deze operas een persiflage op feodale Duitse toestanden.

50 Nicolai had grote verdiensten voor het Weense en Berlijnse muziekleven en bezat een uitgesproken Italiaanse ader, schreef aanvankelijk ook thans vergeten Italiaanse operas. De eerste generatie na de reuzen Beethoven en Schubert die welke de Duitse romantiek op zijn best vertegenwoordigt omvat Robert Schumann (1810-1856) en Felix Mendelssohn plus een zeer gedistingeerde gast uit Polen, Chopin. Grensoverschrijdende subjectieve impulsen op een hoogtepunt van de romantische universele pozie gat bij Schumann samen met kleinburgerlijk, huiselijke idylle. Van het eerste geven zijn beste werken als de 1e en 4e symfonie, het pianoconcert, het pianokwintet, Carnaval, de Etudes symphoniques, de Fantasie en de liederencyclussen Dichterliebe en Frauenliebe- und Leben blijk, van het laatste getuigen stukken als Trumerei en Der frhliche Landmann. Schumanns pianocyclussen, Carnaval incluis, tonen ons het openbare en het priv gelaat van de componist, dat op zijn beurt wordt vertegenwoordigd door de kleurige literaire etiketten Florestan en Eusebius. Bovendien zijn in deze muziek talloze andere toespelingen op fijnzinnige wijze gecodeerd aanwezig in de vorm van muzikale cijfers waarvan vele verwijzen naar zijn aanvankelijk verboden liefde voor Clara Wieck. Waar in Schuberts liederen gezelligheid een specifieke vorm van het zich in een restauratieve tijd in de vriendenkring terugtrekkend individu wordt weerspiegeld, ontaardt dit bij Schumann ondanks al diens idealisme vaak in een lichte huisbakkenheid, al houdt hij oog voor Beethovens promethesche erfenis. Waar in het sonateprincipe van Beethoven iets merkbaar is van de ontploffing van maatschappelijke grenzen en bij Schubert van de maatschappelijke vervreemding met zijn mengeling van elegie en utopie, lijkt Schumann slechts te dromen van een burgerlijke revolutie. Zelfs in zijn beste werken heeft hij de smartelijk door hem beleefde spanning tussen buiten- en binnenwereld niet goed opgelost, noch met afstandelijke ironie, noch met grootse gevoelsuitbarstingen, maar vooral in de beperkte dramaturgie van een stuk als "Traumenswirren". Die onopgeloste spanning blijkt evenzeer uit de associatieve sprongtechniek van zijn pianowerken als uit het cyclische thematische karakter van zijn symfonien en de emotionele identificatie met een vreemd ik uit zijn liefdesliederen. Niet toevallig leidde dat tot het misverstaan van zijn zo geliefde dichter Heine, wiens ironie hij al te letterlijk opvatte. Aan het eind van zijn in waanzin gesmoorde leven achtte Schumann zichzelf een mislukking. Niettemin neemt hij een centrale plaats in binnen de 19e eeuwse romantiek dankzij een diepgaande kennis van de literatuur en de filosofie. Hij beschouwde het als zijn belangrijkste taak om alle kunstvormen binnen de muziek te verenigen. Zijn muziek werd een bekentenis van zijn innerlijke leven. Hij componeerde vier symfonien, waarvan de 1e, Lente, en 4e het belangrijkst zijn. Schumann gold als slecht orkestrator Tschaikovsky sprak van kleurloze massaliteit omdat hij de klankstructuur teveel opzadelde met vulstemmen. Verder schreef hij een terecht zeer geliefd pianoconcert, een mooi celloconcert, fraaie kamermuziek met het pianokwintet als hoogtepunt, maar zijn vrijmoedige, transparante pianowerken verraden zowat alles van deze tamelijk raadselachtige en complexe componist. Om het even of het gaat om de drie pianosonates, Carnaval, de Davidsbndlertnze, Kreisleriana, de Fantasiestcke, Kinderszenen, of de Etudes symphoniques. En bij de liederen twee cyclussen die imponeren: Dichterliebe en Frauenliebe und Leben. Ondanks zijn respect voor klassieke vormen doorbrak hij deze al snel en ging in plaats daarvan muziek schrijven die kan worden gelezen als een dagboek: fragmentarisch,

51 geconcentreerd, heel inventief. Schumanns werk getuigt van een snel wisselend emotioneel klimaat en verandert snel van passie in nostalgie, van verdriet in grenzeloos optimisme. Als voorbeeld de Davidsbndlertnze waarin Schumann ons uitnodigt op een gemaskerd bal, waar terloopse ontmoetingen en dansen elkaar in sneltreinvaart opvolgen, waarbij hij sterk was benvloed door Jean Paul. De gebezigde muziektaal is uiterst expressief en de vormen zijn dikwijls radicaal in hun epigramstijl. Maar aan de andere kant schreef deze zeer romantische meester onder de romantici dus ook sonates en later symfonien die voortbouwden op het voorbeeld van Beethoven. Na zijn huwelijk met Clara voerde hij de ontwikkeling van het Lied verder in een vorm waarin meestal volmaakt de folteringen van de romantische liefde wordt geschetst. Hoewel hij zich in meerdere genres uitte, is Carl Loewe (1796-1869) toch vooral bekend als liederencomponist, meer in het bijzonder van echt verhalende strofische ballades met dramatische en lyrische passages zoals Archibald Douglas, Tom der Reimer, Herr Oluf en Odins Meeresritt. Zijn populariteit bleef altijd nogal beperkt tot de Duitstalige wereld. Hoewel nauw met Schumann geassocieerd tengevolge van de gemeenschappelijke geografie, gedeelde belangstelling en vriendschap was Felix Mendelssohn-Bartholdy (1809-1847) een heel ander type componist. Hij was minder persoonlijk in zijn artistieke doelstellingen en besteedde veel van zijn jonge jaren aan de muziekstudie op een manier die veel lof van Mozart zou hebben geoogst (Schumann studeerde pas vrij laat in zijn leven contrapunt). Geen wonder dus dat zijn vroege symfonien voor strijkorkest die werden uitgevoerd tijdens bijeenkomsten van zijn gefortuneerde familie een nauwe verwantschap met die van Haydn vertonen. Maar daar tegenover staat bijvoorbeeld de heerlijke Symfonie no. 3, de Schotse en de zonnige Symfonie no. 4, de Italiaanse die elk een hommage zijn aan een onbekend, gedealiseerd ver land. In de Symfonie no. 5 Reformatie, wordt enerzijds het verre Duitse verleden gevierd, maar anderzijds ook met verlangen uitgekeken naar de toekomst zoals dat later ook met een terugblik tot uiting zou komen in Wagners Meistersinger. Net als Mozart begon Mendelssohn als een soort wonderkind dat op zijn 14e al twaalf gave strijkersymfonien, op zijn 16e al een prachtig Octet voor strijkers en op zijn17e al de muziek bij Shakespeares Midzomernachtsdroom had geschreven. Mendelssohn en Schumann leverden ook volmaakte voorbeelden van het romantische soloconcert; Mendelssohn met zijn Vioolconcert zijn thans wel populairste werk Schumann met zijn Pianoconcert (dito). Afgelopen was het met de lange orkestrale inleiding (tutti of ritornello). Die werd vervangen door een wederzijdse uitwisseling van ideen tussen solist en orkest. Beide werken zijn veel gemiteerd door anderen. Ook in hun symfonien pasten beiden de overgeleverde klassieke vormen aan: Mendelssohn bundelde de delen van zijn Schotse symfonie hechter en Schumann liet de delen van zijn vierde symfonie (in de 2e versie) niet alleen zonder onderbreking in elkaar overgaan, hij zorgde ook voor een van de krachtigste wijzigingen van de sonatevorm door de recapitulatie te baseren op een nieuw motief dat hij in de doorwerking had gentroduceerd. De sonatevorm zelf ging zich, zoals ook uit de drie pianosonates van Chopin blijkt, minder bezighouden met het contrast tussen de toonaarden in de expositie, maar juist meer met de tegenstelling tussen de themas. Dat weerspiegelde de overwegend dualistische ideen uit de van Hegel afgeleide filosofie. Van nu af aan werden een assertief manlijk eerste thema en een subtieler vrouwelijk tweede thema gemeengoed, hoewel niet steeds zo

52 alomtegenwoordig als bij Schumann. Beeldende ouvertures als Die Hebriden en Meeresstille ung glckliche Fahrt zijn ook zeer de moeite; het beluisteren waard zijn verder de 6 strijkkwartetten en de karakterstukken voor piano onder de titel Lieder ohne Worte. Als vertrouwd gast in Engeland maakte hij daar vooral indruk met het oratorium Eliah. Toch zijn bij Mendelssohn ook andere kanttekeningen te plaatsen. Merkwaardig is bijvoorbeeld dat hij in die composities waarin het om buitenmuzikaal engagement ging (in de voor de burgerlijke salon bedoelde Lieder ohne Worte en de voor het Christendom stichtende koor- en orkestwerken) onder zijn kunnen bleef. Bewonderenswaardig daarentegen zijn prestaties om een Bach renaissance op gang te brengen. Hij was trouwens steeds bedacht op het teruggrijpen van waardevolle tradities; dit classicistische wezenskenmerk impliceerde dat bij hem momenten van romantische overdaad als zuiver retorisch van aard moeten worden beschouwd. Ondanks (of juist dankzij) zijn vroege dood is heel ergens anders, namelijk op het Iberisch schiereiland de voor de ontwikkeling van de Spaanse muziek belangrijke Juan Crisstomo Arriaga (1806-1826) nog van belang. Dankzij zijn leermeester Cherubini zijn vooral zijn late werken met een combinatie van Mozarts gebroken toonzetting en Rossinis lan interessant. Hij schreef onder andere een symfonie, drie strijkkwartetten en een opera semiseria Los esclavos felices. De grootste instrumentale componist naast Schumann was Fryderyk Chopin (1810-1849) wiens experimenten met de vorm (genspireerd door John Field en anderen) haaks staan op menig klassieke trend. Niettemin worden zijn werken geroemd vanwege hun klassieke evenwicht. Bij Chopin kwam net als bij Schubert, Schumann en Mendelssohn het korte karakterstuk tot ontwikkeling om zijn gedachten en gevoelens te kunnen uiten. Hij cultiveerde ook nationale en internationale dansvormen tot onverwachte hoogten in zijn bitterzoete 51 mazurkas, 8 trotse polonaises en 14 charmante walsen. In zijn langere werken gaf hij de voorkeur aan een episodische oplossing zoals Schumann dat in zijn Fantasie op. 17 voor piano had gedaan. In zijn 17 zangerige Nocturnes, die tot de kern van zijn oeuvre behoren, maakte hij gebruik van opera attributen zoals de coloratura (snelle versierde passages) om meer vrijheid en welsprekendheid aan de pianistiek te kunnen verlenen. Tot het kernbestand van Chopins oeuvre behoren verder zijn beide pianoconcerten, de cellosonate, de 3 pianosonates (met name de tumultueuze no. 2 uitgezonderd de bekende treurmars en no. epischer 3e), de 24 potisch miniaturen onder de naam Prludes, de lastige 24 Etudes, de humorloze 4 Scherzi en de contrastrijk verhalende 4 Ballades. Menigeen tracht de romantische periode in de muziek op te sommen met behulp van een mengeling van melancholie en vrijstromende fantasie rond Chopin als kern van de beweging. Zij neigden er eveneens toe om de pianist een zeer grote status te verlenen als exponent van de romantische vervreemding van de maatschappij (de piano was het meest gekoesterde instrument in de 19e eeuw). Curieus genoeg vertonen Chopins prachtige Etudes juist een klassieke preoccupatie met het oplossen van afzonderlijke technische problemen (van het instrument), maar hun klankstructuren zijn heel knap gebouwd op de eerder door Schubert gelegde fundamenten. Chopins pianowerken kunnen nu op ongeveer anderhalve eeuw voortdurende populariteit bogen; ze zijn altijd het domein geweest van toetsvirtuozen (de echte en de pseudo). Ongetwijfeld heeft de componist haast verwarrend veel nieuwe mogelijkheden aan zijn instrument gegeven, maar dat allerminst in extravert opzicht. Reeds in 1829 beklaagde hij

53 zich: "Algemeen heerst de opvatting dat ik te zacht speel. Omdat de pianisten hier gewend zijn op het instrument los te hakken." Met dreunende hamertjes en bonkende pedalen kan men Chopins muziek geen recht doen. Noch zijn instrumentale belcanto in de melodievorming, noch de ingewikkelde ritmische patronen of de rijke harmoniek die door phrygischnapolitaanse wendingen deels tonale wendingen opheft (zoals in de finale van de sonate in bes) en zo een tonaal niemandsland betreedt. Anderzijds gaat het ook niet aan deze muziek te sentimentaliseren, louter als reeks miniaturen te verkleinen, het compositorisch verloop met het clicheren van gevoelens te verwisselen en niet de onder deze hoeveelheid verstrooide bloemen zoals Schumann treffend over de Mazurkas opmerkte te verzuimen de verstopte kanonnen te ontdekken. Van totaal andere aard waren in de Franse hoogromantiek de pianowerken van Charles Alkan (1813-1888). Deze begon als pianospelend wonderkind, maar ontwikkelde zich tot een fascinerende componist van in technisch opzicht ongemeen lastige pianowerken, voornamelijk Etudes, Prludes, Souvenirs en Fantasien. Uit zijn 12 mineurtudes op. 39 bundelde hij de nrs. 4-7 tot een bijna een half uur durende symfonie met heel holle passages naast virtuoos trapezewerk. Kenmerkend zijn de bijnamen Allegro barbaro voor een der tudes uit op. 35 en Quasi Faust voor eentje uit op. 39. Na 1848 trok Alkan zich terug uit het openbare leven om zich aan religieuze studies te wijden; hij kwam tragikomisch om toen hij werd bedolven onder een kast met religieuze boeken.

Hoogromantiek: Berlioz en Liszt


Geen van het hierboven genoemde drietal hield zich nadrukkelijk bezig met het demonische of de meer vertwijfelde aspecten van de romantiek zoals we die tegenkomen bij dat schoolvoorbeeld van de romantische dichter Byron. De avonturen van het Childe Harold en Don Juan waren even congeniaal voor de romantische smaak als de toneelstukken van Shakespeare. Zij spelen een prominente rol voor het volgend tweetal componisten dat een belangrijke rol in de muziekgeschiedenis vervult: Hector Berlioz (1803-1869) en Franz Liszt (1811-1886). Berlioz Symphonie fantastique bezit een prachtig groteske uitstraling van het postrevolutionaire Frankrijk met zijn Marche au supplice en Songe dune nuit du Sabbat. Deze symfonie is volkomen programmatisch en schildert de tragische neergang van s componisten imaginaire ik wanneer hij na een mislukte liefdesaffaire opium neemt en zich verbeeldt dat hij zijn liefde heeft vermoord. Vandaar die gang naar het schavot; in de finale raakt hij verzeild in een griezelwereld waarin de realiteit heeft plaatsgemaakt voor geesten, heksen en monsters tijdens een Sabbat. Een fantastisch romantisch gegeven en toch was deze symfonie niet geconcipieerd als een romantische stroom van spontane creativiteit: veel van het werk bestaat uit een compilatie van muziek die oorspronkelijk voor andere werken werd geschreven het gaat met andere woorden om een heel genspireerde recycling. De Symphonie fantastique werd door Liszt gearrangeerd voor pianosolo en begon zo een nogal controversile triomftocht door de muziekwereld in die vorm. Als zodanig stuitte Schumann op het werk toen hij daardoor werd genspireerd om er zijn fameuze verdedigingsessay voor te schrijven. Berlioz schreef meer, onbekender gebleven symfonien, zoals Llio en Harold en Italie (gebaseerd op Byrons Harold) met een prominente rol voor de altviool die de held van het verhaal uitbeeldt. Ook waagde hij zich op operagebied met name met zijn imposante grand opra Les Troyens waarin de invloed van Gluck even duidelijk

54 speurbaar is als de romantische impulsen uit zijn eigen tijd. Goethe stapt Berlioz vulkanische muziekwereld bij verschillende gelegenheden binnen, heel pakkend bijvoorbeeld in La damnation de Faust, een wereldlijk oratorium een genre dat zeer geliefd was in de 19e eeuw. Feitelijk is in al Berlioz muziek het theatrale element van grote betekenis. Voordat het begrip in de 20e eeuw algemeen ingang vond, beoefende hij al specifieke concept art. Zijn kunst die destijds de grenzen van het genstitutionaliseerde muziekleven overschreed, is op heel actuele manier sterk op de deelname van de luisteraar aangewezen; dan pas wordt een eenheid bereikt tussen de muziekdramatische conceptie en het klinkend resultaat. Voorwaarde voor die eenheid is een krachtige constructieve organisatie van het compositorische materiaal door de interpreet. Liszt was een vruchtbaar componist en de beroemdste pianist van zijn tijd. Zijn beroemde tempo rubato contrasteerde sterk met de bel canto stijl van Chopin, wiens intentie meer in de richting van een metronomische speelwijze ging. Hij liet honderden pianowerken na waarvan vele het erotisch en spiritueel verlangen van hun charismatische schepper belichamen. De Liebestrume zijn hiervan typische voorbeelden en de romantische belangstelling voor het exotische leidde tot de Hongaarse rapsodien, waarvan Liszt ten onrechte meende dat ze waren gebaseerd op echte Hongaarse volksliederen (terwijl we nu weten dat het geen op populaire liederen gebaseerde zigeunermelodien zijn) Ook waar Liszt karakterstukken schreef in een veelheid van klassieke en rapsodische vormen, barst zijn classicisme uit de voegen in zijn eendelige Pianosonate in b. Dit steeds weer verbluffende werk gaat uit van de afzonderlijke delen van een sonate maar bewerkstelligt een fusie tot n deel naar het voorbeeld van Schuberts Wandererfantasie; ook Schumanns Fantasie behoort tot deze familie. Liszt leverde een andere belangrijke bijdrage aan de 19e eeuwse vorm toen hij het symfonisch gedicht initieerde. Hij werd daarvoor genspireerd door Beethovens verhalende ouvertures en het succesnummer van Rossini: de ouverture Guglielmo Tell. Zo ontstond een vrije, meest eendelige vorm die voldeed aan de romantische preoccupatie met de literatuur door een muziekwerk goeddeels te baseren op een buitenmuzikale bron zoals een gedicht, een novelle, een schilderij, een mythe of een andere bron. Dvorak ging in sommige van zijn symfonische gedichten zover dat hij de melodiek zelf baseerde op het ritme van een specifiek gedicht zoals heel nadrukkelijk in zijn Gouden spinnewiel. Liszt hield zich met een veelheid aan onderwerpen bezig. Hrode funbre (1850) is een reactie op de revolutionaire gebeurtenissen uit 1848 door de herinnering op te roepen aan de Hongaarse revolutie waarbij de opstand van Kossuth wreed werd onderdrukt gedurende een verder Hongaars verleden. In Hamlet worden eerder stemmingen en mensen beschreven dan dat Shakespeares verhaal muzikaal wordt naverteld. De oorsprong van dit werk ligt trouwens in het ontwerp voor een ouverture voor het toneelstuk; pas later werd daarvan een symfonisch gedicht gemaakt. Liszt strekte de horizon van de programmatische symfonie een stuk verder uit en gaf blijk van zijn levenslange passie voor Goethes Faust door daar een driedelige symfonie aan te wijden. In dit substantile werk volgde hij Berlioz door een cyclisch thema te gebruiken dat de titelheld uitbeeldt en dat helpt om de afzonderlijke delen te binden, te integreren. Het gebruik van een cyclisch thema, of zoals bij Berlioz een ide fixe, werd veelvuldig nagevolgd en

55 kunnen we onder andere terugvinden in symfonien van Franck, Saint-Sans, Tschaikovsky en Elgar (terwijl Brahms er toespelingen op maakte). Het heeft lang geduurd voordat Liszts progressiviteit naar waarde werd geschat. Pas laat drong bijvoorbeeld zijn geavanceerde harmoniek (zoals in de rondzwervende akkoorden uit Nuages gris) uit zijn late werken door bij de intellectuele muziekliefhebbers. Natuurlijk hielp ook een nieuwe, brede belangstelling voor triviale in plaats van louter voor verheven kunst. De Engelse musicoloog Wilfrid Mellers merkte daar doeltreffend over op: "Alleen bij Byron treffen we een dergelijke connectie aan van aristocratische elegantie en revolutionaire kracht, van onbevreesde oprechtheid en praallustige virtuositeit". In het voorbijgaan is het nog leuk om ook Ferdinand Hrold (1791-1833) te noemen. Hij werd vooral bekend met zijn ooit veelgespeelde ouverture Zampa, maar is meer de moeite waard dankzij zn komisch-luchtige ballet La fille mal garde.

Zijsprong richting operette en musical


Jacques Offenbach (1819-1880), de Keulse Parijzenaar, de "Mozart van de ChampsElyses", de scherpste parodist van de Belle Epoque, was de componist die de operette tot een internationale kunstvorm maakte en de weg plaveide voor Johann Strauss jr. (1825-1899), Franz Lehr (1870-1948), Arthur Sullivan (1842-1900) en de musicals uit de 20e eeuw. Met een mengeling van gesproken dialogen, showelementen in producties van een ongevenaarde muzikale verve en satirische kracht bespotte hij de moraal en de manieren uit het second empire. Zijn bekendste werken zijn Orphe aux enfers en Les contes dHoffmann. De Duitstalige werken bleken beter voor export geschikt dan de Engelstalige stukken van Sullivan. Behalve operettes in samenwerking met tekstdichter Gilbert schreef hij ook balletmuziek en volwaardige operas, (o.a. Haddon Hall) maar zijn operettes The gondoliers, HMS Pianofore, Iolanthe, The mikado, The pirates of Penzance en The yeomen of the guard wonnen het in Albion van de serieuzer werken. Johann Strauss jr. is behalve als walskoning op zijn best in het Weense equivalent Die Fledermaus en in iets mindere mate in Der Zigeunerbaron. Hij was wellicht de laatste componist die reeds in het derde deel van de 19e eeuw de dubieus geworden maatschappelijke glans van de goedburgerlijke muziek zonder onwaarachtige attitude verheerlijkte. Zijn polkas walsen en operettes verbinden uiterlijke populariteit met een grote gedegenheid en een niet minder grote inventiviteit. In dit opzicht neemt hij in de 19e eeuwse muziekgeschiedenis een uitzonderingspositie in die in zoverre door een verheerlijkte verlate tijd wordt gekenmerkt omdat die plaats een tegenpool vormt van het duidelijk epicuristische karakter van het Oostenrijkse fin de sicle. Van de operettes van Franz von Supp (1819-1895) restten eigenlijk alleen nog de ouvertures, zoals Leichte Kavallerie, Dichter und Bauer, Die schne Galathee en Ein Morgen, ein Mittag, ein Abend in Wien. Carl Zeller (1842-1898) was gelukkiger, want zijn Der Vogelhndler hield redelijk repertoire. Vergeleken daarmee zijn de zoetelijke werken van Robert Stolz (1880-1975) derde garnituur Voor Angelsaksische parallellen zorgde Sullivan met zijn The gondoliers, The Mikado, HMS Pinafore en The pirates of Penzance. Hij was de muzikale helft van het koppel Gilbert & Sullivan en zorgde voor een unieke Engelse mlange van sociale satire, burleske en gekunstelde muzikale parodie. Lehr daarentegen kan gelden als de Andrew Lloyd Webber van zijn tijd: binnen twee jaar na de premire van zijn Lustige Witwe was hij dollarmiljonair. Zijn muziek met zijn ambitieuze Giuditta voorop - leende zich altijd uitstekend voor export.

56 Een typische outsider was Kurt Weill (1900-1950). Het is natuurlijk zuiver speculatief, maar als hij langer had geleefd had hij mogelijk zielsverwantschap getoond met Andrew Lloyd Webber Wat zou Weill, die een nieuwe richting aan de operette gaf en eerste contouren verleende aan de moderne musical met onder andere zijn Dreigroschen Oper, Die 7 Todessnden, Der Silbersee en Street scene hebben gevonden van de vorm die de musical intussen heeft gekregen? Als praktijkman zou hij zich mogelijk die huidige stijl eigen hebben gemaakt. Maar zoals de situatie is, vormt het werk van Weill een vitaal onderdeel van het huidige repertoire dat interpreten en publiek lokt van ver buiten de concertzaal en het operatheater. Niettemin is het werk van een der belangrijkste vernieuwers van de opera helaas vrij onbekend. Zijn agressieve classicisme, vermengd met andere, voornamelijk aan het volksleven ontleende stijlen en uitdrukkingsvormen vertonen verwantschap met Brechts epische theater en de fotomontages van John Hartfield. In al deze gevallen wordt een krachtig beroep gedaan op de mobilisatie van het denkvermogen van de kijker/luisteraar. Ernst Bloch plaatste Weill nadrukkelijk in de traditie van Offenbach. "De muziek is bij Weill sterk vereenvoudigd, bezit kale, scherpe kanten, speelt in het heden. Maar hij is evenzeer angstwekkend, een surrealistische jungle, hij is bij alle transparantie vol dikke walmen, vol revolutionaire en religieuze wensen, dromen en profetien". In de ontwikkeling van de musical zijn natuurlijk vooral Jerome Kern (1885-1945) met Show boat, Cole Porter (1891-1964) met Kiss me, Kate, Richard Rodgers (1902-1979) met tientallen werken in dit genre, waaronder als bekendste The king and I. Oklahoma!, The sound of music en South Pacific en Leonard Bernstein (1918-1990) met zijn West Side story en in de schaduw daarvan Candide en On the town prachtige voorbeelden. Andrew Lloyd Webber (1948- ) profileerde zich met Cats, Evita, Jesus Christus superstar en The phantom of the opera en brak de vroeger streng bewaakte grenzen van de klassieke muziek verder open voor een baaierd aan nieuwe invloeden, niet slechts uit het klassieke verleden, maar juist ook uit de wereld van jazz, pop en wereldmuziek.

De Weense wals
Los van de vooral Weense operette was er natuurlijk de Weense dansmuziek, met name die van de walsenkoning Johann Strauss jr. Gedurende het laatste derde deel van de 19e eeuw floreerde de burgerlijke maatschappij onbekommerd en danste walsen polkas, de galop en andere vormen. Joseph Lanner (1801-1843) legde de basis voor het genre, dat door Strauss tot de grootst denkbare hoogten werd gevoerd. In diens schaduw waren ook Emil Waldteufel (1837-1915) en Carl Michael Ziehrer (1843-1922) aktief.

Wagner
De erfenis van Liszt reikte verder dan vernieuwing van een reeks vormen. Hij innoveerde voortdurend ook de harmonie en zijn uiterst chromatische muziektaal die in sommige van zijn late werken tot atonaliteit reikte vond zijn belangrijkste exponent in een van de echt heel grote figuren uit de 19e eeuw, Richard Wagner (1813-1883). Natuurlijk werden tussen Weber en Wagner Duitse operas geschreven, maar ze lieten nauwelijks belangrijke voetsporen na. Met Wagner ging de Duitse opera de wereld domineren en invloed uitoefenen op vrijwel alle belangrijke artistieke bewegingen van na zijn tijd. Nooit eerder ook zijn de meningen zo gepolariseerd als rond Wagner. Net als tijdens zijn leven heeft hij een hele kult

57 aan volgelingen waarvan een selecte groep jaarlijks een pelgrimstocht naar Bayreuth onderneemt waar sinds 1876 het jaarlijkse aan hem gewijde festival in een daarvoor ontworpen theater de belichaming van s componisten megalomanie - wordt gehouden. Wagner was het prototype van de romantische kunstenaar; zijn levensgeschiedenis overtreft haast zijn operalibretti. Wagner, met tien werken en nauwelijks wat anders in dit genre kwam tot de opera via verschillende Franse (Meyerbeer), Italiaanse en Duitse voorbeelden en dat ik goed hoorbaar in zijn belangrijkste romantische operas Der fliegende Hollnder, Tannhuser en Lohengrin. In de eerste twee treffen we een favoriet thema van Wagner aan: dat van de zondigende man die wordt verlost dankzij de zelfopofferende liefde van een vrouw. Deze operas hebben nog veel te danken aan de traditionele operavormen met hun gebruik van afgeronde, gesloten nummers (arias en dergelijke). Vanaf Der Ring des Nibelungen, beginnend met Das Rheingold, begon Wagner aan een heel nieuw hoofdstuk wat de muzikale expressie betreft; hij baseerde nu ook zijn operavormen op vrije, open structuren die als bindmiddel leitmotive hebben kenmerkende muziekfiguren van wisselende lengte die een persoon, object, emotie, karakter of andere dramatische gebeurtenis uitbeelden. Wagner noemde zijn operas ook muziekdramas en noemde ze revolutionaire Gesamtkunstwerke (kunstwerken van totale kunst een pompeuze benaming voor totaaltheater). Der Ring, zonder twijfel het meest ambitieuze aparte werk in de geschiedenis van de Westerse muziek, omvat vier operas die in totaal zon vijftien uur vergen en waarin niets minder dan de opkomst en de vernietiging van de beschaving in een mythologisch kader wordt geschilderd, geheel in de levendigste orkestkleuren. Tristan und Isolde brengt dan het onderwerp van de romantische liefde tot een prachtige lofzang met een erotische lading die alles wat op dit gebied bestond overtreft. Ongeveer tezelfdertijd schreef hij zijn nostalgiek koesterende lofzang op de artistieke ziel van de oude Duitse natie met de komische opera Die Meistersinger von Nrnberg. Zijn laatste werk, Parsifal, is tevens zijn moeilijkste. Het wezenlijk religieuze thema is overdekt met dikke lagen symboliek en sommige commentatoren menen racistische ondertonen te hebben ontdekt, wat niet wegneemt dat van een adembenemend mooie muziek sprake is die in hoge mate werd bewonderd door Debussy en anderen. De verbetenheid waarmee over Wagners theaterwerken sinds hun ontstaanstijd nog steeds wordt gediscussieerd vormt een markante tegenstelling met de zwakke argumenten van zijn apologeten enerzijds en met hun onverminderde populariteit op het toneel anderzijds. Wat alleen wel duidelijk is geworden, is het primaat van de muziek boven de toneelmatige behandeling daarvan. Men denke slechts aan de manier waarop iedere enscenering van de liefdesakte uit Tristan achterblijft bij de golven muziek. De periode die Liszt en Wagner, de "Nieuw Duitse school voortbracht, produceerde ook Johannes Brahms (1833-1897) die in verhouding behoudend maar beslist niet reactionair was. Als toegewijd classicist was hij goed op de hoogte van het verleden en ook van het heden. In zijn werken refereert hij herhaaldelijk aan de Renaissance, de barok, het classicisme en het eigentijdse, inclusief Wagner. Hij was een vriend en discipel van Schumann en zijn vroege werken zijn vervuld van de heethoofdige passie van de romantische beweging. Naarmate hij rijpte trok hij zich steeds verder terug in klassieke stellingen. Zo gebruikt hij in zijn vier concerten (twee voor piano, eentje voor viool en een dubbelconcert voor viool en cello) het Mozartiaanse begin ritornello voorafgaand aan de inzet door de solist; iets wat door de romantici voor hem niet meer gebruikelijk was. En toch vermengt zich zijn classicisme

58 met een potische ziel en een diepgaande vereenzelviging met de natuur en met andere romantische idealen. In zijn beste werken en dat is een groot aantal wordt veel kracht gegenereerd dankzij een hoge mate aan spanning tussen ziedende emoties en de begrenzingen van klassieke structuren. In 1854 werd die romantische ziel expliciet geopenbaard in zijn Pianotrio no. 1 waarin gebruik wordt gemaakt van Clarathemas van Schumann. Doch later in zijn leven herzag hij dat trio om het programma te verbergen. Zijn 4 symfonien waarvan de 1e ook wel Beethovens 10e is genoemd, de 2e een soort Pastorale is en de 4e met het prachtige passacaglia deel tot slot een waar culminatiepunt, de beide grootse en dramatische pianoconcerten, toonbeelden van het symfonisch concert, het machtige vioolconcert, de vele kamermuziek met als uitschieters het herfstige klarinetkwintet, het pianokwintet, de beide strijkkwintetten, de 3 strijkkwartetten, de pianotrios en de 3 expressieve vioolsonates, van de pianosonates vooral de 3e, de liederen, koren en dan weer met name de ontroerende Altrapsodie en het machtige Deutsches Requiem behoren tot de fraaist vormgegeven 19e eeuwse werken, maar het kan nauwelijks redelijkerwijs worden gesteld dat deze werken toonbeelden zijn van de zogenaamde absolute muziek, muziek dus waarin alleen de muziek zelf en niets anders het thema is. Stemmingen zijn belangrijk in Brahms muziek, maar ze moeten niet worden overgewaardeerd. Schnberg zei niet voor niets dat "Brahms muziek voor volwassenen schreef". De even gecompliceerde als toekomstgerichte techniek van deze componist, waarin thematische processen niet slechts klassiek rechtlijnig, maar intern gesplitst en in een zich continu veranderende ontwikkeling worden verwerkt (waarbij niet zelden het tonale centrum ter discussie wordt gesteld) maakt een deel van een fascinatie van deze muziek uit. En verder is steeds sprake van een bewonderenswaardige zelfdiscipline. Max Bruch (1838-1920) is feitelijk bekend dankzij n werk, zijn in 1868 geschreven eerste vioolconcert. Een werk dat de opvattingen over romantische muziek volmaakt belichaamt.Een bekendheid, die ten koste gaat van bijvoorbeeld zijn koorwerken. In zijn lange leven toonde hij heel conservatief geen aandacht voor de vernieuwingen van Mahler, Reger en Strauss, laat staan voor de radicaler oplossingen van Schnberg. Maar wie wil zwelgen in melodieuze, romantische muziek zou naast dat opus magnum ook eens zijn andere vioolconcerten, Kol Nidrei, een mini celloconcert, de Schotse fantasie en de 3 symfonien kunnen proberen. Het spanningsveld van deze componist tussen provincialiteit (die naar believen Rijnlandse, Schotse of Hebreeuwse gelaatstrekken vertoont), het cultuurprotestantisme van zijn oratorium Gustav Adolf en de tot Schumann terugkerende late kamermuziekwerken is vrij groot. Nog zon Duitse componist wiens bekendheid voortvloeit uit n enkel populair gebleven werk is Engelbert Humperdinck (1854-1921) met zijn sprookjesopera Hnsel und Gretel die bepaald niet voor kinderen is geschreven. Sinds de dagen van Weber domineerden in de Duitse opera (Lortzing!) bovennatuurlijke themas maar Humperdinck gaf daaraan een nieuwe vorm door de harmonie, de orkestratie en de mythische kracht van Wagner ten dienste te stellen van een sprookje en het geheel volkser, populistischer te maken. Het succes dat het werk nadat het in 1893 door Richard Strauss in premire was gegeven ondervond, bleek een handicap: Humperdinck werd nooit meer echt serieus genomen als serieus componist. Zijn melodrama Die Knigskinder is alleen al daarom zelden te horen. Eugen dAlbert (1864-1932) was ook zon Duitse componist die zijn reputatie niet dankt aan wat concertante- en pianosolowerken, maar aan een paar interessante operas, zoals de

59 charmante eenakter Die Abreise, het evocatieve Die toten Augen en zijn bekendste werk, Tiefland. Een vermeldenswaardig buitenbeentje was nog de Zweedse, lang in Berlijn levende componist Franz Adolf Berwald (1796-1868) die dankzij zijn gedurfde modulaties wel de Zweedse Berlioz is genoemd. Hij schreef vier symfonien, waarvan no. 3 met de bijnaam Singulire het bekendst is, een vijftal symfonische gedichten, een vioolconcert en een paar bemerkenswaardige pianokwartetten.

Itali: land van de opera


Wanneer we de Alpen overgaan, treffen we een land aan dat werd en wordt gedomineerd door de opera. Itali was altijd al verzot op het theater en de menselijke stem. In de eerste helft van de 19e eeuw gaf Gioachino Rossini (1792-1868) daar met zijn komische operas Il barbiere di Siviglia voorop - letterlijk de toon aan. Tussen Demetrio van vr 1809 en Guglielmo Tell van twintig jaar later voltooide hij bijna veertig operas en zette daarmee een eerste stap op weg naar het Italiaanse muziekdrama. Rossini was een vernieuwer die afrekende met de gesproken recitatieven en zo de opera tot een continu muzikaal geheel maakte. Ook was hij de eerste die alle versieringen voor de zangers volledig uitschreef. Maar de sleutel van zijn succes vormde de opgewekte melodieusheid van zijn muziek. Beluister alleen een cd met ouvertures en de dag kan niet meer stuk. Behalve de Barbier is het de moeite zich te verdiepen in LItaliana in Algeri, La cenerentola en Il Turco in Italia. In tweede instantie bijvoorbeeld ook in Le comte Ory, Semiramide, Il signor Bruschino en Tancredi. Te lang gold voor velen Wagners denigrerende kritiek dat Rossini een soort Mozart voor de armen van geest was. Men had eenvoudig niet door dat zijn slapstick effecten half gedemonteerde mensen op het toneel liet zien, types die niet la Mozart een individualistisch karakter kunnen krijgen omdat de maatschappelijke en economische ontwikkelingen hen toneelmatig platwalste. Rossinis mechaniek van de orkestrale crescendi, het iele, haast tot uitglijers aanleiding gevende oppervlak van zijn harmoniek, de exhibitionistische dominantie van de door hem gevergde stemacrobatiek het zijn alle voorbeelden van de vervreemding van de mens, latent boosaardige miniaturen in de geest van Charlie Chaplins film Modern Times. Deze achtergronden zijn tijdenlang niet waargenomen of verwaarloosd. Rossini trok er zelf wel de consequenties uit en hield heel voortijdig op met operas componeren. In Itali werden zijn werken liefst overdekt met komisch italianat, elders heerste vaak vrolijke braafheid. Intussen is het Rossinibeeld gelukkig aardig in de goede richting bijgesteld. Later in de vroegromantiek Gaetano Donizetti (1797-1848) en Vincenzo Bellini (18011835) die in Rossinis schaduw werkten, namen de estafette over. Lucia di Lammermoor, een van Donizettis beste operas, vertegenwoordigt het beste van de Italiaanse vroegromantiek. De orkestklank is voller, meer door hoorns gedomineerd dan bij Rossini; de harmonie is chromatisch geworden en het onderwerp met zijn droefgeestige kerkhoven en kasteelrunes is ontleend aan een van de populairste romantische schrijvers, Walter Scott (The bride of Lammermoor). Donizetti doorbreekt Rossinis geometrische vormen; hij varieert vaak het tweede couplet in het langzame deel van een aria en gebruikt lange scnes met heel gevarieerde recitatieven die nu een veel gentegreerder deel van de operastructuur uitmaken. De aria waarin Lucia haar verstand verliest na haar ongewenste echtgenoot te hebben vermoord de waanzinscne is een klassiek voorbeeld van de overwinning van het irrationele, in dit geval ontketend door de tragische gebeurtenissen die als zo vaak het geval is besloten liggen in de gedwarsboomde liefde. Grappig overigens: Donizetti werd in hetzelfde jaar geboren als Schubert, maar het tweetal had niets gemeen. Waar Schubert de diepten van het menselijk gemoed peilde, was Donizetti een en al uiterlijk vermaak. Dat blijkt alleen al uit

60 het feit dat hij vlot 73 operas produceerde. Naast Lucia zijn uit die veelheid nog LElisir damore en La fille du rgiment van belang. In mindere mate ook Anna Bolena, La favorita, Lucrezia Borgia en Maria Stuarda. Bovendien was Donizetti een veelschrijver. Tussen 1816 en 1844 componeerde hij gemiddeld drie operas per jaar, waardoor zijn totaal op vierenzeventig. Ernst Bcken sprak in dit verband niet onterecht over een Rossini museum. Toch zijn dus uit die enorme productie slechts twee of drie komische werken (Don Pasquale en Elisir damore) tot op heden houdbaar gebleven. En dat vooral dankzij beroemde sopranen die zich daarvoor inzetten. Niet toevallig dragen de bekendste opere serie werken vrouwennamen; zelfs Roberto Devereux heeft net als Elisabetta, o il castello di Kenilworth een vrouw als heldin: Elisabeth I van Engeland. Mogelijk blijkt uit deze voorliefde voor vrouwelijke hoofdrollen een lichtelijk onrealistische romantische emancipatietendens. Niet de vrouw als werkelijk maatschappelijk wezen gold de belangstelling van de romantici uit de Romaanse wereld (dat veranderde pas met Verdis La traviata) doch de vrouw als belichaming van het vita passiva, van leed en lijden. Daarvoor bood Donizetti een nieuwe dramatische oplossing: de weg van zijn heldinnen naar de waanzin of tenminste naar het volledige isolement. Zou het ook een blijk kunnen zijn van een geseculariseerde Mariacultus? De waanzin van zijn protagonisten als een vorm van mystieke eenheid met het heelal waarbij de coloratuur dient als vervoermiddel? Hoe dat ook zij, die coloratuur krijgt bij Donizetti die hierin verder gaat dan Rossini en Bellini een nieuwe dimensie. Bellinis treffende melodien en zijn weelderige orkestratie voegden een nieuwe laag toe aan de Italiaanse bel canto opera, zoals goed te horen is in La sonnambula, Norma, La sonnambula, Beatrice di Tenda, I Capuleti e i Montecchi en I Puritani. Hij schiep niets slechts mooie, weliswaar lichtelijk sentimentele melodien, maar relateerde deze nadrukkelijk aan de houdingen en de gevoelens van de uit te beelden figuren. Zo zorgde hij voor meer integratie en legde hij de basis voor de echt dramatische ontwikkelingen die in de Italiaanse opera bij Verdi en Puccini zouden plaatsgrijpen. Ook zorgde hij als de in feite misschien wel enig ware balcanto componist voor voorschriften om de boogvormige melodielijnen met inachtneming van de relatief intieme accenten in de harmoniek en de dynamiek precies te definiren. Die eigenschappen blijken trouwens overdrachtelijk ook uit zijn hoboconcert. Het was inderdaad Giuseppe Verdi (1813-1901) die het grootste en belangrijkste zegel hechtte aan de Italiaanse opera in de 2e helft van de 19e eeuw. In zijn werken zijn nationalisme en realisme vermengd met onderwerpen die zijn ontleend aan romantische dichters en novellisten om zo operas van een volmaakte dramatische kracht en muzikale substantie te scheppen. Verdis operas zijn toonbeelden van de hoogromantiek met hun opgelegde emotionaliteit, hun veeleisende vocale en instrumentale realiseerbaarheid, complexe handelingen, situaties onder hoogspanning, onwaarschijnlijkheden. Bij de meeste romantisch componisten was geen of nauwelijks sprake van politiek engagement, bij Verdi wel. Na de Napoleontische oorlogen was Itali een lappendeken van koninkrijkjes en hertogdommen. Geen wonder dat een streven naar eenheid opbloeide. Verdis vroege operas kunnen worden gezien als allegorien van het streven van de Italiaanse bevolking naar die eenheid. De componist heeft zich daadwerkelijk ingezet voor de Risorgimento beweging, wat helaas aanleiding gaf tot het ideologiseren van zijn vroege werken. Bijvoorbeeld Franz Werfels emfatische Verdiroman heeft in dat opzicht schade aangericht. Het bekende slavenkoor uit Nabucco is hiervan een fraai voorbeeld. In de periode tussen 1843 en 1850 schreef hij in opdracht van diverse theaters liefst dertien operas. Achtereenvolgens I

61 Lombardi, Ernani, I due foscari, Giovanna dArca, Alzira, Attila, Macbeth, I Masnadieri, Jrusalem, Il corsaro, La battaglia di Legnano, Luisa Miller en Stiffelio. In de jaren 1850 nam de productiedrift af, maar ontstonden wel de belangrijker werken met eerst het trio Rigoletto, Il trovatore en La traviata, enige jaren later gevolgd door Simon Boccanegra, Un ballo in maschera, La forza del destino, Don Carlos en Aida. In 1874 volgde zijn Requiem en daarna duurde het tot 1886 voordat hij zijn beide imposante laatste operas voltooide: Otello en Falstaff. In zijn laatste jaar volgden nog de 4 Pezzi sacri. Een voorbeeld. La traviata heeft als thema een aan tuberculose lijdende Parijse courtisane die een heel romantische relatie krijgt met een man van goede komaf (naar Dumas La dame aux camlias). Maar de familieplichten verhinderen dat engagement en ze moet afzien van haar grote liefde met hartbrekende consequenties. Verdi maakt hier de traditionele Italiaanse operavormen losser, hij gebruikt weliswaar nog steeds arias en koren, maar verdunt vaak hun formele integriteit waardoor hele scnes of zelfs akten op een kettingachtige manier zijn geconstrueerd. Hiermee bevindt hij zich halverwege de gesloten vormen van Rossini en Wagners eindeloze melodie. Verdis vernieuwing viert triomfen in de werken die hij op hoge leeftijd schreef, met name dus in Otello en Falstaff. Don Carlos is een superlatief voorbeeld van een grootse historische opera; in het werk wordt gebruik gemaakt van een breed spectrum aan muzikale hulpmiddelen van conventionele arias tot grote scnes en het orkest is even belangrijk als de menselijke stem als vehikel voor de dramatische waarheid. Wie niet systematisch het hele oeuvre van Verdi wil verkennen, doet er het beste aan zich te richten op de werken uit zijn midden- en late periode. De operafakkel werd in Itali zonder hapering overgenomen door componisten wier roem vooral is gebaseerd op n werk, zoals Amilcare Ponchielli (1834-1886) met zijn kleurige, stemmige, architectonisch hechte en zorgvuldig genstrumenteerde La Gioconda (genspireerd op Leonardos beroemde schilderij Mona Lisa), Alfredo Catalani (1854-1893) met zijn romantisch elegante La Wally, Pietro Mascagni (1863-1945) met zijn veristische Cavalleria rusticana en zijn door een voorliefde voor de specifiek Franse "sixte ajoute" en noneakkoorden gekenmerkte Lamico Fritz, Ruggero Leoncavallo (1857-1919) met zijn van een grover verisme maar ook van een prachtige planmatige dramaturgie getuigende I pagliacci en Arrigo Boito (1842-1918) met Mefistofele en Francesco Cilea (1866-1950) met Adriana Lecouvreur. In de operageschiedenis geldt Boito vooral als min of meer anonieme librettist van Ponchiellis La Gioconda en Verdis Otello en Falstaff, terwijl hij ook meewerkte aan de gereviseerde versie van Simon Boccanegra. Met zijn Mefistofele schreef hij een lichtelijk omstreden meesterwerk voor het Italiaanse muziektheater. In zijn streven om met de kunstenaarsgroep Scapagliatura" een anticlassicistische genieleer te ontwikkelen kwam hij terecht bij Goethes Faust en Wagners esthetiek. Tot een gesloten synthese kwam het in zijn Mefistofele niet. Eerder is sprake van epigonisme: een Tristanachtig chromatisch psychogram van Gretchen, archasmen (Brockentafereel), invloeden van Berlioz en Faust (arias van Faust) en herinneringen aan Meyerbeer (Mefisto scnes). Niettemin een boeiend conglomeraat. In de wereld van het verismo was daar ook nog Umberto Giordano (1867-1948) die ook alweer dankzij n geslaagde opera, Andrea Chnier over het leven van een eminente dichter uit het revolutionaire Frankrijk.

62 Letterlijk en figuurlijk meer noten op zijn zang had de veristische operas als La bohme, Madama Butterfly, Tosca, Manon Lescaut en het fraaie Trittico drieluik en Turandot schrijvende Giacomo Puccini (1858-1924). Er is wel beweerd dat Wagners muziek beter is dan die klinkt; voor Puccini kan dan het omgekeerde gelden: zijn muziek klinkt beter dan die is. De trias van Puccinis bekendste operas La Bohme, Tosca en Madama Butterfly is even hardnekkig aangevallen als bejubeld door een groot publiek en geeft aanleiding genoeg s componisten bekwaamheden te beoordelen. Zijn meesterschap om afgekorte melodische lijnen binnen de zang- en orkeststemmen te construeren en die vervolgens harmonisch te paralleliseren dat deels verklaarbaar is uit zijn interesse om zijn muziek ook buiten Itali populair te maken en tussen Debussy en Stravinsky herkenbaar te maken, de integratie van coloristische en exotische klankkleureffecten met inbegrip van lydische en bitonale momenten vooral in zijn meest complexe werk, Turandot en zijn urbane gevoel voor triviaal realisme en fin de sicle sfeer: dit alles maakt zijn operas haast meer het dankbare werkterrein voor op het detail gerichte dirigenten dan voor exhibtionistische zangers. Puccini had ook een duidelijke hang naar het melodramatische en beschikte over het talent om zijn doel te bereiken, vooral met veel gevoel voor theater en een grote melodische gave. Van zijn derde opera Manon Lescaut tot zijn twaalfde en laatste, Turandot maakte zijn stijl nauwelijks ontwikkeling door. Vaak is hij beschuldigd van decadentie, maar hij is wel de succesvolste operacomponist uit de periode rond de eeuwwisseling van de 19e naar de 20e. Een verhaal apart buiten de operawereld betreft natuurlijk nog (voordat we hem overslaan) de super vioolvirtuoos, de nog steeds fascinerende duivelskunstenaar Niccolo Paganini (17821840) die een reeks trapezenummers voor geavanceerde vioolkunstenaars naliet in de vorm van zijn 24 Caprices en een aantal vioolconcerten, waarvan vooral de eerste twee de moeite waard zijn in hun genre. Ruim vijftig jaar geleden werd het 4e concert teruggevonden, in 1974 zelfs nog een 6e. Deze werken bezitten helaas nauwelijks toegevoegde waarde, ook al sprak Schumann reeds van een "Keerpunt in de virtuositeit".

Frankrijk: ook opera..


De opera vormde ook in Parijs het belangrijkste dieet. Zeker in Parijs waar het Franse muziekleven in geconcentreerde vorm floreerde. De Fransen hielden van de grand opera la Meyerbeer, wiens Les Huguenots voldeed aan de smaak voor grootse taferelen, vocale acrobatiek en lange ensembles. Berlioz werd uitgedaagd om de competitie aan te gaan, net als Wagner tijdens zijn catastrofale uitstapjes naar Parijs. En van de inheemse componisten die er goed in slaagde succes te boeken weliswaar alleen in de Opra comique was Georges Bizet (1838-1875). Wie Bizet zegt, denkt automatisch meteen aan Carmen. Best terecht, want in deze opera heeft de componist het beste en origineelste wat hij in zich had verwezenlijkt zonder daarbij tot de sentimentaliteit of de bombast te vervallen waarmee hij vaak halverwege Gounod en Meyerbeer experimenteerde. Zelf maakte hij niet meer mee dat zijn Carmen een van de geliefdste voorbeelden werd van het realisme in de opera (in sommige opzichten een postromantisch fenomeen). Op jeugdige leeftijd had hij al een sprankelende Symfonie (kenmerkend in C) geschreven en oogstte hij verder roem met de opera Les pcheurs de perles op een abominabel libretto en de toneelmuziek bij Daudets stuk LArlsienne; een tweetal suites hieruit bevat de aardigste gedeelten.

63 Naarmate de eeuw vorderde werd het kleinschalige muziekleven uit de salons uitgebreid tot de nieuw gebouwde concertzalen waar meer en meer orkesten emplooi vonden. Voor de meeste componisten gold Liszt als het geheiligde model van vorm, harmonie en motivische ontwikkeling. De Duitse emigrant Giacomo Meyerbeer (1791-1864), eigenlijk Jakob Liebmann Beer geheten, was de verpersoonlijking van de grandopra, opera in werkelijk grootse stijl Berlioz Les Troyens en Verdis Aida zijn andere goede voorbeelden - met zijn spektakelstukken als Les Huguenots, LAfricaine, Dinorah, Le prophte en Robert le diable; Wagner werd door hem genspireerd, maar ook ook gehaat. Denk aan zijn geschrift Das Judentum in der Musik. Meyerbeer zocht zijn stof niet zozeer in de mythische oudheid maar in de wat recentere geschiedenis. Daardoor kreeg de opera voor het eerst in zijn geschiedenis een politieke betekenis, die met de gevolgen van Aubers La muette de Portici in 1830 zelfs de Belgische opstand ontketende. De aanvankelijk negatieve reactie op Meyerbeers Hugenoten sloeg daarom minder op de muziek (die zelfs Wagner best goed vond) als wel op het libretto van Eugne Scribe over de slachting van de Hugenoten in de Bartholomeusnacht in 1572. Dat daar doorheen een tragische liefdesgeschiedenis model Romeo en Julia speelt, was van minder belang. De klerikale weerstand tegen het werk was enorm groot. Over Daniel Franois Esprit Auber (1782-1871) gesproken: hij behoort tot de weinige componisten die in de annalen van de politieke geschiedenis belandde. Toen 25 augustus 1830 in Brussel een opvoering was van zijn twee jaar tevoren geschreven opera La muette de Portici was dat het signaal voor de Belgische opstand die een jaar later tot de Belgische zelfstandigheid leidde. Ook zijn Fra Diavolo en Manon Lescaut waren werken in het genre grand opra waarin de sujetten niet langer uit de mythe der Antieken kwamen, maar uit recenter tijd. Toch nam Auber niet echt aan deze ontwikkeling deel. Gedurende de eerste zeventig jaar van de 19e eeuw was Parijs een groot centrum van de muzikale romantiek, maar die situatie was meer ontstaan vanuit de toevloed en de aantrekkingskracht van buitenlands talent Chopin, Liszt, Offenbach, Meyerbeer dan door de erkenning van eigen talent met uitzondering van Berlioz en Bizet. Tussen 1852 en 1870 werden slechts vijf Franse werken aan het repertoire van de Parijse Opra toegevoegd en slechts dankzij het Thtre lyrique was berhaupt Franse muziek in Parijs te horen. Charles Gounod (1818-1893) was de eerste die voor een trendbreuk zorgde en de hegemonie van de olifantachtige werken van Meyerbeer doorbrak met zijn populair gebleven operas Faust, Mireille en Romo et Juliette. Wat Faust betreft, is Gounod wel het verwijt gemaakt, dat hij teveel het voorbeeld van Wagner volgde. Een grotesk verwijt, want zijn stijl is veel eenvoudiger, goed geproportioneerd en van een volkomen innerlijke logica. Hooguit leidt de lichtelijk homofone symmetrie van zijn muziek op basis van een ietwat sacrale inslag tot het risico in kitsch om te slaan. Zijn bewerking van de Prelude in C uit Bachs Wohltemperiertes Klavier in de vorm van een Ave Maria geeft voedsel aan die opvatting. Vermeldenswaard zijn ook Gounods Petite symphonie voor 9 blazers, de Messe solennelle de Saint Ccile en een aantal liederen. Vincent dIndy (1851-1931) nam een wat aparte plaats in binnen het Franse muziekleven. Enerzijds trad hij nadrukkelijk in de voetsporen van zijn leraar Franck, was stichter van de Schola cantorum, anderzijds gebruikte hij folkloristisch materiaal uit de Ardche, zoals in zijn bekendste werk, het pseudo pianoconcert Symphonie sur un chant montagnard met gebruikmaking van volksmuziek uit de Ardche. Hij schreef twee verdere symfonien, de

64 symfonische variaties Istar, goeddeels onbekend gebleven kamermuziek, pianowerken, motetten, en operas, waaronder Fervaal. Ernest Chausson (1855-1899) dient te worden vermeld met bovenal een enige Symfonie, en het Pome voor viool en orkest en Emmanuel Chabrier (1841-1894) die een vroege verzamelaar was van Manet en de impressionisten. Geen wonder dat hij met verstarde tradities wilde breken. Het scheppen van sfeer was heel belangrijk voor hem, getuige zijn Espaa rapsodie, de Suite pastorale en de 10 Pices pittoresques voor piano en door een eigen soort Gothische operas te gaan schrijven die meestal neerkwamen op Teutoonse heldendaden in Franse kledij. Jules Massenet (1842-1912) daarentegen bood een alternatief met zijn nieuw gedefinieerde lyrische, echt Franse operas zoals Werther en Manon (dezelfde Lescaut van Puccini, maar hoe anders als erotische triviaalkunst uitgewerkt) en geniet daardoor nog hoog aanzien. Bijzonder zijn beide werken door de erotisering van de deugd zonder op bigotterie uit te lopen. De mengeling van geparfumeerde erotiek en pseudo-sacrale achtbaarheid moet het publiek uit de belle poque zeer hebben aangesproken. Dan was daar nog Ambroise Thomas (1811-1896) die in dezelfde geest een waardevolle Hamlet weliswaar een travestie van het origineel van Shakespeare onder meer door het happy end - en Mignon vrij naar Goethe - bijdroeg.

. en nieuwe stromingen
Genspireerd door de van origine Belgische, maar geheel in het Franse muziekleven gentegreerde Csar Franck (1822-1890) die het boegbeeld werd van een Franse componistengeneratie die minder belangstelling voor de opera toonde, gingen heel wat componisten strijkkwartetten, symfonien en dergelijke schrijven: het classicisme keerde in Frankrijk terug. De blijkbaar cerebrale Franck die neigde tot de eerder Duitse symfonische vormen en muzikale abstractie had iets met het kiemcel principe van waaruit niet slechts hele delen, maar complete composities werden ontwikkeld. Zoals zijn enige symfonie en zijn ook enige vioolsonate. De Variations symphoniques voor piano en orkest worden wel als zijn meesterwerk beschouwd. Bekend is ook zijn symfonisch gedicht Le chasseur maudit. Verder schreef hij behalve een aantal orgelwerken stukken met veel passie zoals het pianokwintet en Prlude, choral et fugue voor piano die hem van zijn geliefde orgelgalerij deden belanden in de gloeiende omhelzing van de erotische passie. Edouard Lalo (1823-1892) daarentegen bewoog zich meer op symfonisch terrein met als uitschieter zijn verkapte vioolconcert, de Symphonie espagnole (hij was van Spaanse afkomst), het ballet Namouna en een gaaf celloconcert. Hij behoorde tot de componisten die in Frankrijk na de oorlog van 1870/1 voor een nieuw zelfbewustzijn zorgde door zich te verzetten tegen de overmachtige invloed van Wagner. Met zijn opera Le roi dYs had hij minder succes. Lo Delibes (1836-1891) was populist en epigoon van Meyerbeer, Gounod, Bizet. Net als zijn leermeester Adolphe Adam (1803-1856) vooral met zijn balletten Giselle en Le diable quatre en minder met zijn operas Le postillon de Longjumeau en Si jtais roi populair geworden, concentreerde hij zich op de dans. Delibes populariteit berust vrijwel uitsluitend op de opera Lakm (met de bekende Klokjesaria) en de balletmuzieken Copplia en Sylvia. De als pianistisch wonderkind begonnen Camille Saint-Sans (1835-1921) huldigde in zijn lange leven vooral classicistische tendensen en "produceerde muziek zoals een appelboom

65 appels levert" volgens eigen zeggen. Dankzij een heel lang leven, een omvangrijk oeuvre en een invloedrijke positie in het Franse muziekleven werd Saint-Sans een graalwachter van de academische traditie. Het classicistische geraamte van menig werk vertoont holten, maar klinkt niettemin aardig. Vooruitstrevend begonnen werd hij op hogere leeftijd nogal reactionair getuige zijn verontwaardigde reactie op Stravinskys Sacre. Hij is wel te beschouwen als een der eerste neoclassicisme door specifiek Franse eigenschappen in zijn muziek te belichamen: ordelijkheid, helderheid, lgance en waardigheid. De moeite waard in zijn oeuvre zijn het geestige Le carnaval des animaux, de 3e symfonie, het symfonisch gedicht Danse macabre, een paar van zijn 5 pianoconcerten (no. 2 en 4), het 3e vioolconcert, de Havanaise en Introduction et rondo capriccioso voor viool en orkest, het celloconcert, de 1e vioolsonate en last but not least de opera Samson et Dalila. Charles-Marie Widor (1844-1937) was van Hongaarse afkomst, werd in Lyon als zoon van een organist geboren, was de neef van een orgelbouwer uit de Elzas en vestigde niet geheel toevallig de laatromantische Franse orgelschool. Gedurende zijn 64-jarige baan als organist van het Cavaill-Coll orgel uit de Parijse St. Sulpice heeft hij de Fransen vertrouwd gemaakt met de orgelwerken van Bach. Zelf leende hij echter iedere vorm van historisme af: "Het moderne orgel is in wezen symfonisch van aard; een nieuw instrument vergt een nieuwe taal, een ander ideaal als dat van de scholastieke polyfonie." Zo schiep hij het genre Orgelsymfonie als belangrijkste schakel in de orgelmuziek tussen Franck en Messiaen. Hij componeerde tien orgelsymfonien, waaruit de virtuoze Toccata uit de 5e het bekendst werd. Mooi zijn vooral ook beide laatste werken in dit genre, de Gothique (no. 9 op de hymne Puer natus est) en de Romane (no. 10 op Haec dies). Louis Vierne (1870-1937) leerde het orgel handen en voeten werk bij Franck en Widor en was organist van de Parijse Ntre Dame; ook hij schreef een aantal orgelsymfonien. Flix Alexandre Guilmant (1837-1911) had aan het orgel niet genoeg en voegde er net zoals Saint-Sans in zijn 3e symfonie een heel symfonie orkest ter begeleiding aan toe in latere bewerkingen van orgelsonates. Erik Satie (1866-1925), nog steeds door sommigen beschouwd als een excentrieke lichtgewicht tenslotte is in de Franse muziekgeschiedenis een buitenbeen bij uitnemendheid. Zijn vaker beschreven dan uitgevoerde muziek kan het beste als secessief worden beschouwd, als de afscheidingsbeweging van een eenling die muziek componeerde welke haaks stond op wat het Franse publiek tijdens zijn leven tegelijk als duur en verachtenswaardig beschouwde: het academisme van het Conservatoire en de Schola cantorum enerzijds en het Wagnerisme anderzijds. Een componist van voetnoten, van geestige pianominiatuurtjes waarvan alleen titels alsVexations, Gnossiennes, Gymnopdies, Chapitres tournes, Embryons desschs al intrigeren. Of anders het ballet Parade (met schrijfmachine) of de reeks laconieke caf chansons Socrate wel. Een man vol tegenstrijdigheden ook, die het triviale, de jazz en het neoclassicisme onder n noemer bracht en die naast Jean Cocteau de esthetische doelstellingen van de latere Groupe des six ver achter zich liet. Hij gebruikte in Embryons desschs al gecompliceerde montagetechnieken en in Parade musique concrte uit de getechnologiseerde wereld. Geheel ten onrechte werd hij lang bespot en niet serieus genomen. Toen Gustave Charpentier (1860-1956) stierf, had hij nog bijna de 1000e opvoering van zijn succesopera Louise in de Parijse Opra comique, waar dat werk in 1900 in premire ging, kunnen beleven. Het bleef zijn enige succes, net als bij Mascagnis Cavalleria, Leoncavallos

66 Pagliacci en Boitos Mefistofele. Er bestaat in zoverre een overeenkomst tussen deze werken, dat het hier om de belangrijkste Franse bijdrage aan het verismo gaat. Alleen is in Louise geen sprake van overdramatiseren en terecht bestempelde de componist zijn werk niet als opera, maar als muzikale roman. In dat opzicht de muziek wordt serieus genomen als prozasch idioom zet hij het werk van zijn leraar Massenet voort, maar tevens bevat het realisme van deze prozasche hymne op Parijs een symbolische component welke deze muzikale roman op een imaginaire lijn van Webers Freischtz naar Gershwins Porgy and Bess plaatst. Bovendien loopt het werk met zijn couleur locale frappant vooruit op Puccinis eenakter Il tabarro uit zijn Trittico. Louise is waarschijnlijk de burgerlijkste opera ooit. De reputatie van Paul Dukas (1865-1935) is vrijwel uitsluitend gevestigd op zijn brok programmamuziek naar Goethes Zauberlehrling: Lapprenti sorcier, maar ook zijn La pri en pianosonate zijn best de moeite waard. Dat symfonische gedicht naar Goethe vormt een geliefd stuk uit "U vraagt en wij draaien" verzoekplatenprogrammas, maar hij behoort in feite tot de interessantste Franse componisten in de ontwikkeling tussen Francks Schola cantorum en een nieuw classicisme. Tengevolge van zijn strenge zelfkritiek liet hij slecht weinig werken publiceren, die alle gemeen hebben dat ze in zich een volkomen gesloten geheel vormen. Ook zijn lyrische opera Ariadne et Barbe Bleu en zijn tussen Franck en Roussel gepositioneerde Symfonie in C zijn daarvan een voorbeeld. Net als bij de Engelsman Delius laat de muziek van de Fransman Gabriel Faur (1845-1924) zich slecht exporteren. De meesten kennen hem slechts van zijn Requiem, maar hij schreef een overdaad aan verfijnde, fraaie werken waarin een romantische gevoeligheid in toom wordt gehouden door een klassiek besef voor vorm en decorum. Blijken te over: zijn toneelmuziek bij Maeterlincks Pellas et Mlisande, Ballade, Masques et Bergamasques, zijn pianokwartetten, vioolsonates, pianowerken en liederen, waaronder de zangcyclus La bonne chanson en de opera Pnlop. Lang werd Faurs muziek ongeschikt geacht voor export en in Frankrijk te zeer gesentimentaliseerd en geparfumeerd. Zijn muziek was een zogenaamd bolwerk van de goede traditie en wars van nieuwlichterij. Faur behoorde namelijk tot de weinige componisten van zijn tijd die zich niet lieten benvloeden door allerlei vernieuwingen. Toch zou het verkeerd zijn om hem als reactionair te beschouwen. Een andere Franse componist die zich feitelijk geheel op de liedvorm concentreerde, was Henri Duparc (1848-1933). Zijn productie is helaas beperkt: 17 liederen, waarvan Linvitation au voyage op tekst van Baudelaire het bekendste is. Bij hem zijn overduidelijk invloeden van Wagner te bespeuren. Als een bescheiden evenknie van Richard Strauss als geweldig orkestrator kan Florent Schmitt (1870-1958) gelden, getuige met name zijn opulente, prachtig georkestreerde bijbelse balletten La tragdie de Salom en La danse dAbisag. Hij schreef ook een paar symfonien en de Suite Habeysse voor viool en orkest. Albert Roussel (1869-1937) schreef muziek met een meer neoklassieke inslag die wordt gekenmerkt door een felle ritmische kracht. Maatgevend zijn zn Petite suite, 4 symfonien en zijn balletten Bacchus et Ariane en Le festin de laraigne. De late werken van Roussel kunnen op grond van hun ostinate wildheid worden beschouwd als een fraaie Franse bijdrage aan de neobarok. Niet met een zelfgenoegzame, restauratieve inslag, doch getuigend van een haast overspannen dwangmatigheid om bepaalde tradities uit de Europese traditie nog eens bondig samen te vatten.

uitmondend in het impressionisme

67 Op het breukvlak van de 19e en de 20e eeuw ontstond als uiting van fin de sicle sfeer? specifiek in Frankrijk in navolging van de ontwikkelingen in de schilderkunst daar het impressionisme met als belangrijkste exponenten Debussy en Ravel. Kenmerkend voor het weergeven van impressies zijn verglijdende instrumentaties, een vrijer gebruik van het metrum, een lossere ritmiek, toepassing van nieuwe kleuraspecten en vrije vormen. Een zekere vervaging is het gevolg, net als een doorbreking van het academische, het ontbreken van pathos. Opvallend ook de structuurbepaling vanuit buitenmuzikale titels. Voorbij is gelukkig de tijd waarin men onder een verkeerde interpretatie van het begrip impressionisme de muziek van de radicaal Claude Debussy (1862-1918) in nevelen hulde. Afgerekend werd met het ongecontroleerd diffuse. Ideaal vertrekpunt voor kennismaking met deze stijlrichting vormt bij orkestwerken de Prlude laprs midi dun faune en temidden der vele pianowerken zijn het vooral de Images, Childrens corner, de Suite bergamasque en bovenal de prachtige miniaturen uit de Prludes die de aandacht vragen; de titels worden telkens pas aan het eind van deze stukjes gegeven. In zijn 3 Nocturnes perfectioneerde Debussy zijn schrijfwijze voor orkest om die in zijn meesterwerk La mer tot grote hoogten op te voeren. Een bewust nagestreefde vaagheid, een mysterieuze interactie, een gevoel van trance tussen de natuur en de verbeelding beheerst ook zijn enige opera Pellas et Mlisande. Wat Debussy en Ravel op kamermuziekgebied verbindt, zijn beider prachtige Strijkkwartetten. Gezien zijn grote invloed is er best iets voor te zeggen om Debussy als belangrijkste componist van rond de eeuwwisseling te beschouwen. Verder totaal verschillende figuren als Stravinsky, Bartk, Ravel, Webern, Messiaen en Boulez bekenden allen door hem te zijn benvloed. Zijn muziek is ook heel benaderbaar want Debussy was er stellig van overtuigd dat muziek toegankelijk moest zijn. In de 19e eeuw vond in Frankrijk eigen talent weinig erkenning; het lot van Berlioz is daarvoor tekenend. Teveel werden componisten als Gounod, Massenet en Saint-Sans aangemoedigd om naar Duitsland in het algemeen en Wagner in het bijzonder te kijken. De onvermijdelijke trend was een reactie op het Wagnerisme, een reactie die op stoom kwam rond de wisseling van de 19e naar de 20e eeuw. De leiding had onmiskenbaar Debussy en zijn belangrijkste en beste medestrijder was Maurice Ravel (1875-1937). Al te gemakkelijk worden Debussy en Ravel onder n noemer gebracht; hun persoonlijkheden waren totaal verschillend. was veel meer gesloten, zocht zijn toevlucht in een soms bijna overdreven pose, suggereerde een masker op te hebben, streefde naar niet-identificatie, naar koele extase. Maar achter het classicistische oppervlak van zijn muziek gaan best melancholie en zinnelijkheid schuil, net als een neiging tot het catastrofale. Muziek die nooit precies zegt wat hij bedoelt en nooit bedoelt wat hij zegt. Ravels muziek herinnert soms aan de late Debussy, maar is toch heel afwijkend. Waar Debussy zijn muziek in een wereld vol extreme formele en tonale tweeslachtigheid concipieerde, verloochende Ravel nooit de traditionele tonaliteit en vormen. Hij cultiveerde een stijl die het klassieke en het eigentijdse combineerde. Hij was gefascineerd door de grote pianistische traditie van Liszt wat zijn neerslag vond in zijn Gaspard de la nuit, maar werd evenzeer aangelokt door de puurheid van Rameau en de 18e eeuwse uitingen, getuige Le tombeau de Couperin. Alsof dat niet al interessant genoeg was, toonde hij ook enthousiasme voor zigeunermuziek, jazz, de Spaanse cultuur en muziek uit Arabi en het Verre Oosten. Werken als de Tzigane, de Pavane pour une infante dfunte, de Habanera, de vioolsonate, de beide pianoconcerten, de Rapsodie espagnole, de Chansons madcasses, Shhrazade. Al die

68 invloeden werden knap verenigd en waar het de orkestwerken betreft subliem georkestreerd. Met Berlioz, Rimsky-Korsakov, Mahler en Richard Strauss behoort Ravel tot de beste orkestrators. Het ongetwijfeld bekendste werk van Ravel is zijn ongeveer een kwartier durende gelijkmatige crescendo, eindigend in een quasi ontploffing genaamd Bolro. In bekendheid gevolgd door La valse en de dichterlijke Pavane pour une infante dfunte. Maar zijn meesterwerk is wel het ballet Daphnis et Chlo. Belangrijk zijn verder behalve de al genoemde werken vooral de vele deels later zelf georkestreerde pianowerken zoals de Valses nobles et sentimentales, de Rapsodie espagnole, Ma mre loye en Le tombeau de Couperin. En last but not least is daar de op een tekst van Colette gebaseerde onderhoudende lyrische fantasie in operavorm LEnfant et les sortilges en de geestige quasi Spaanse eenakter LHeure espagnole. Evenmin mag Andr Caplet (1878-1925) worden overgeslagen en vergeten. Hij orkestreerde achteraf werk van Debussy, droeg orkestwerken als Lgende en Conte fantastique plus prachtige koorwerken als Le miroir de Jsus bij. Tenslotte mag ook Reynaldo Hahn (18751947) vanwege zijn prachtige Mlodies niet worden vergeten.

De post romantiek in Oostenrijk en Duitsland


Twee reuzen torenden als Alpenpieken hoog uit boven het Oostenrijkse muzieklandschap van de tweede helft der 19e eeuw: Anton Bruckner (1824-1896) en Gustav Mahler (1860-1911). Collega componist Hugo Wolf (1860-1903), essentieel een groot componist van liederen op teksten van veel Duitse dichters als Goethe, Heine, Eichendorff en Mrike en van cyclussen als het Italienische- en Spanisches Liederbuch schreef in 1884 heel welwillend over Bruckner: "Een naeve natuurkracht die getuigt van een grote wilskracht, veel aanlopen neemt, maar geen bevrediging vindt, geen artistieke oplossingen". Tot heel lang na hun beider dood werden Bruckner en Mahler in n adem genoemd. Tenslotte hadden ze nogal wat gemeen. Het waren beide Oostenrijkers die kolossale symfonien schreven en die jarenlang te lijden hadden onder door bekeringsijver geleide, maar veel narigheid veroorzakende adepten voordat hun muziek ongeschonden op waarde werd geschat. Maar die schijnbare overeenkomsten zijn heel bedrieglijk. Bruckner was een heel godvruchtige en naeve kerkorganist met een slordig boers uiterlijk en een rustiek accent wiens massieve met een neiging tot numeromania (boomblaadjes tellen), maar in wezen eenvoudige muziek getuigenis aflegt van de verlossende kracht van het hogere. Terwijl Mahler een heel intellectuele, sophisticated, neurotisch-egostische componistdirigent was, vervuld van psychologische paradoxen. Hugo Wolf beschreef in 1884 Bruckner heel welwillend als "een buitengewoon kunstzinnige natuurkracht vol frisheid en naviteit die in tegenspraak zijn met het muzikaal bewustzijn, de intelligentie en de resultaten van een in zijn tijd passend ontwikkelingsstadium dat zijn de belangrijkste kenmerken van de creativiteit van deze kunstenaar. Overal een sterke wil, kolossale aanzetten, maar geen bevredigende artistieke oplossingen." Dat oordeel gold gedurende het leven van de componist algemeen en verklaart het onophoudelijke gesleutel aan zijn werken door goedbedoelende vrienden. De strijd om zijn authentieke bedoelingen is nog steeds niet geheel gestreden. Hoewel hij technieken van Beethoven en Wagner overnam, vervult hij niet alle verwachtingen als het om oplossingen gaat. Wat bij Bruckner als de voorbereiding van een conflict begint, is op het hoogtepunt van het muzikale verloop niet de

69 oplossing van dat conflict maar een met veel geluidsgeweld verkondigde klankmatige demonstratie van het niet bestaande conflict (wat hij technisch ontleende aan Wagners behandeling van van het vloekmotief uit de Ring). Omdat de opeenstapeling van klankblokken door Bruckner niet langer het dramatische ontwikkelingsproces van Beethovens behandeling van de sonatevorm volgt, zou de historische positie hiervan kunnen worden omschreven als een hoogtepunt in de constructie van muzikale afsplitsingprocessen, die Bruckner zowel met Wagner en Brahms als met Mahler en Schnberg verbindt. Door de muziekwetenschap is een dergelijk verband al lang aangetoond en daarmee het verrassende feit dat het begintremolo van de begindelen van Bruckners symfonien in veel opzichten al vooruitloopt op het principe van de reeksencompositie. Volgens Herbert Eimert: "De reeks is niet identiek met een melodie, een motief of thema; hij bevat slechts het voorgevormde materiaal daarvoor. Hij is het toonschema van het melodische". Waarmee meteen is gezegd dat Bruckner niet als hysterische superBeethoven moet worden beschouwd en genterpreteerd. Oorspronkelijkheid kan Bruckner niet worden ontzegd, maar hij moest wel veel weerstanden overwinnen. Pas in 1863 kwam hij goed op gang met zijn later als 0e genummerde symfonische eersteling, een drietal missen en zijn 1e symfonie. Tussen 1871 en 1876 volgde een viertal nieuwe symfonien, die hij vervolgens drie jaar bleef reviseren of dit aan anderen overliet.. In een creatieve uitbarsting volgden daarna het strijkkwintet, de symfonien 6-8 en het Te Deum. Aan zijn onvoltooide 9e symfonie werkte hij tot zijn dood. Eigenlijk had hij triest genoeg tijdens zijn leven alleen met de 7e succes. Niettemin valt niet te ontkennen dat zijn lange, in veler oren zware negen symfonien meesterwerken zijn, met name de nummers 3, 4 Romantische en het laatste drietal. Werken waarvan men absoluut moet kennisnemen. Behalve in Oostenrijk zelf heeft de tand des tijds ook hevig geknaagd aan de reputatie van de aanvankelijk als cellist in het Weense hoforkest actieve Franz Schmidt (1874-1939) zodat men zijn 4 symfonien en zijn oratorium Das Buch mit sieben Siegeln hier slechts sporadisch te horen krijgt. Uit zijn opera Notre Dame overleefde alleen een tussenspel. Ook hier brengt de cd uitkomst. Nee, dan Mahler. Na een periode waarin zijn werken kort na hun ontstaan regelmatig werden uitgevoerd, vaak onder eigen leiding of door kundige bewonderaars als Mengelberg, Bruno Walter, Otto Klemperer, Hermann Scherchen en Dimitri Mitropoulos raakten ze ietwat suspect nog los van het feit dat ze in het Derde Rijk als entartete Kunst golden. Freud, bij wie Mahler ooit te rade ging, vond de wortels van s componisten neurose in zijn jeugd als hij zijn ruzinde ouders ontvluchtte en in het garnizoenstadje naar militaire muziekkapellen luisterde. Daarin wordt wel de oorzaak gezocht van de in zijn werk naast elkaar voorkomende enorme stemmingscontrasten van het banale tot het sublieme, van het tragische tot het alledaagse, van het ingenieuze tot het ironische, van rustieke volksmuziek tot spirituele extase. En dat alles vaak binnen n symfoniedeel. Mahler is de afgelopen vijftig jaar dankzij de inzet van dirigenten als Bernstein, Kubelik, Solti, Abbado en Haitink, later ook Chailly, Boulez en Rattle en dankzij een soort elektronische verlossing via de stereo lp, gevolgd door de nog meer biedende cd vooral populair geworden met zijn negen veelal onstuimige, op epische schaal geprojecteerde, nu eens naef en ordinair, dan weer visionair en neurotisch aandoende symfonien naar het eigen motto "De symfonie is de wereld". Eigenlijk moet men al zijn negen symfonien bij de hand moeten hebben, maar als dat niet lukt, zijn de 1e (met het Frre Jacques motief in de

70 treurmars), de 2e als Totenfeier begonnen maar als Auferstehung eindigende, de 3e (quasi Zomerochtend), 4e met het Himmlische Leben tot slot, 5e en 9e het essentieelst. Van de 10e is alleen een torso nagelaten, maar is op verschillende manieren voltooid en best interessant in die vormen. Het enkele twaalftoons akkoord uit het adagio van dit werk is overigens niet het enige blijk van s componisten moderniteit, maar eerder in de uitwerking van een klankwereld die rechtstreeks op Alban Berg en zelfs op de klankkleur disposities van Ligeti vooruitloopt. Maar minstens zo belangrijk zijn zn orkestliederen, gebundeld in cyclussen als Das klagende Lied, de Lieder eines fahrenden Gesellen, de Rckert Lieder en de Kindertotenlieder. Een tussenvorm tussen symfonie en liederencyclus is het Lied von der Erde. In Duitsland was Max Reger (1873-1916) de centrale figuur achter de "Terug naar Bach" beweging. Een meditatief romanticus die zijn kracht putte uit de traditie van Bach, Beethoven en Brahms, maar die helaas vrij academisch, humorloze, zwaarwichtige werken componeerde en te boek staat als wilhelminischer Kontrapunktiker. Zijn grootste probleem vormt een in zijn werk voortwoekerende chromatiek en alteratieharmoniek. Een dosis motorische pseudobarok is daar een onvoldoende afweermiddel tegen. Humor is bijvoorbeeld ver te zoeken in zijn Lustige Variationen und Fuge ber ein Thema von Hiller. Zijn boeiendste orkestwerk zijn de 4 Symphonische Gedichte nach Arnold Bcklin. Verder schreef hij een pianoconcert, een balletsuite, een concert in oude stijl en variatiewerken op themas van Telemann, Beethoven en Mozart. En massas kamermuziek en orgelwerken die we langzamerhand gevoeglijk kunnen vergeten. Net als Mahler leed Alexander von Zemlinsky (1871-1942) jarenlang onder onderschatting. Hij was een belangrijke mentor voor Schnberg en tevens diens zwager. Probleem voor hem was dat hij te progressief was voor de Weense conservatieven en te weinig radicaal voor de avant-gardisten. Die tussenpositie blijkt treffend uit werken als de Lyrische symfonie, een eigen soort Lied von der Erde, het symfonisch gedicht Die Seejungfrau, zijn geslaagdste opera Der Geburtstag der Infantin, de eenakter Der Zwerg en een viertal strijkkwartetten. Ook onterecht verwaarloosd was Franz Schreker (1878-1934) die aanvankelijk tot het triumviraat met Strauss en Schnberg behoorde en naam maakte met Die ferne Klang en Die Gezeichneten. Aan het begin van de 20e eeuw leek het even of dit diffuse, veelgelaagde romantische patroon een vervolg kreeg met Richard Strauss (1864-1949), de laatste grote Duitse romanticus. Lang en tegenstrijdig is gediscussieerd over de positie van deze componist, die tenslotte typisch een product van zijn tijd was. In Isral werd hij versmaad als Nazimeeloper, in de V.S. verweet Virgil Thomson hem kermistroep brille, zijn librettist Hofmannsthal had het over een hang naar het triviale en kitschachtige en weer anderen oordeelden dat hij na de opera Der Rosenkavalier uit 1911 slechts restauratief gedrag vertoonde. Hij was geen Nazi, maar ook geen antinazi, maar helaas iemand "die het liet gebeuren". Hoe dat ook zij: orkestreren en voor de menselijke stem schrijven kon hij als de allerbesten. Strauss objectiveerde steeds zijn gaven binnen allerlei modieuze stromingen en bleef zo quasi anoniem, toonde ook gevoel voor ironie en was een duidelijk exponent van het voor tweerlei uitleg vatbare patentlan. Hij begon als componist van vurige, soms koortsachtige en opulente symfonische gedichten zoals Also sprach Zarathustra, Don Juan, Don Quixote, Till Eulenspiegel en Ein Heldenleben, vervolgde met progressieve, soms verontrustende operas, met name Salome, Elektra, Ariadne auf Naxos, Arabella en Der Rosenkavalier en toonde zich deels een

71 erfgenaam van Wagner. Hij componeerde door alsof er geen 1e Wereldoorlog met alle fysieke en spirituele vernietiging had plaatsgevonden. Daarna verviel hij in een betamelijk, lichtelijk decadent en vaak nogal ironisch conservatisme. Pas op het laatst van zijn leven, dus al na de 2e Wereldoorlog gaf hij in zijn heel emotionele Metamorphosen en 4 Letzte Lieder blijk van een zekere catharsis. Maar in elke fase van zijn lange leven van de elektriserende brille van Don Juan tot de pseudo 18e eeuwse charme van Capriccio bezit zijn muziek een consistente harmonische en melodische stijl die bovenal wordt gekenmerkt door een Mozartiaanse melodieusheid. En der helaas vergetenen uit de 20e eeuwse muziek is Ferruccio Busoni (1866-1924). Deze situatie is voornamelijk te wijten aan de veelheid van zijn talenten en zijn lastige kwalificatie. Als analytisch theoreticus en bedenker van de microtonaliteit (met 36 noten in een octaaf) was hij enerzijds avant-gardist terwijl hij anderzijds het verleden koesterde, getuige zijn ten onrecht lang versmade Bachbewerkingen. Hij was tevens een formidabel pianist. In sommige werken bevrijdde hij zich van de last uit het verleden: in zijn gigantische pianoconcert en in een drietal operas, Arlecchino, Turandot en Doktor Faust. Hoe profetisch zijn toekomstvisie ook was, een echte vernieuwer is hij nooit geweest. Hij verenigde in zich Romaans en Germaans erfgoed en verleende zo eenheid aan het muzikale Europese cultuurgoed. De even intelligente als gevoelige kunstenaar was als componist, pianist en vriend van bekende kunstenaars en wetenschappers een goede zaakwaarnemer van het culturele erfgoed. Maar dat erfgoed dat hij in zijn composities, pianorecitals, essays en brieven tot een eenheid bundelde, is tevens kwestieus door het karakter van momentopnamen daarvan. Hij streefde naar synthese, maar bleef vaak in de analyse steken. De absolute tegenpool van Busoni was de Wagneriaanse aartsconservatief Hans Pfitzner (1869-1949) wiens reputatie tengevolge van zijn anti-Semitische "Blut und Boden houding gedurende het Derde Rijk totaal werd vernietigd, maar die niettemin in herinnering blijft als de componist van de lichtelijk mystieke opera Palestrina en diens werk aan de Missa Papae Marcelli. Verder liet hij pianowerken en liederen, onder andere op tekst van Eichendorff na.

Elders in Europa: nationalisme of niet


Rusland Het vergde de nodige tijd voordat de muziek uit Spanje, Engeland, Bohemen, Polen, Hongarije, Rusland, Scandinavi en andere streken een eigen stem kreeg en componisten van naam naar voren bracht. Rusland ontwaakte het eerst in de persoon van Mikhail Glinka (1804-1857), de vader van de nationale Russische muziek in wiens operas Ruslan en Ludmilla en Een leven voor de tsaar zowel als de Kamarisnskaja suite dankbaar wordt gebruik gemaakt van Russische volksmuziek. Zijn voorbeeld werd gevolgd door het rond 1860 gevormde "Machtige Hoopje" van vijf componisten dat verder bestond uit Cui, RimskyKorsakov, Borodin en Moessorgsky. Csar Cui (1835-1918) was de minst bekende en minst productieve onder hen. Werken als zijn Suite concertante en andere orkestsuites verraden een enigszins verbleekte charme uit die tijd. Mily Balakirev (1837-1910) vervolgde het streven van Glinka om de Russische folklore een eigen plaats te verlenen in de Midden-Europese muziektraditie en kwam tot opvallende parallellen met Liszt. Die komt het best tot uiting in het uiterste virtuositeit vergende

72 pianowerk Islamey, een oosterse fantasie vol mooie motieven en een heel pianistisch koloriet. Verder droeg hij een boeiend tweetal symfonien en een pianoconcert bij. De 1e symfonie is monothematisch van opzet en herinnert wederom aan de symfonische gedichten van Liszt. Minder dan zijn collegas uit de groep bleef Nikolay Rimsky-Korsakov (1844-1908) vooral na zijn intensieve muziekstudie gedurende de jaren 1870 trouw aan het doel de Russische volksmuziek te integreren in de kunstmuziek. Dat blijkt het duidelijkst uit zijn op zich voortreffelijke, maar vervalsend aandoende bewerkingen van onder andere Moessorgskys Nacht op de kale berg en Boris Godoenov. Zijn mengeling van het archasche (gebruik van kerktoonaarden), het Russische lokaalkoloriet en enharmonisch-chromatische harmoniek is het product van een ver doorgevoerd raffinement, dat soms even gemanireerd aandoet als de mythische inslag van de handeling uit zijn operas. Hij is natuurlijk bekend van zijn Oosterse sprookje Scheherazade, het andere sprookje over de held Antar en de ouverture Groot Russisch Paasfeest, maar ook de moeite waard om zijn operas als Sadko, Meinacht, De tsarenbruid, Sneeuwvlokje en De onzichtbare stad Kitezh. Csar Cui (1835-1918), de minst bekende van het vijftal, leeft wat op de achtergrond voort met vooral een paar aardige orkestsuites. Alexander Borodin (1833-1887) kan mogelijk gelden als de eerste componist die de relatie tussen empirisch primitivisme en een vergeestelijkt emotioneel impressionisme legt en daarmee de niet minder subtiele verbinding vormt tussen Debussy en de vroege Stravinsky. Men moet zich door de ongerijmdheden van deze componist in de behandeling van symfonische monsters geen zand in de ogen laten strooien: Borodins inventiviteit laat er geen twijfel aan bestaan dat hij zeer bewust zijn muziek schreef. Het disparate behoort net als bij Moessorgsky tot het wezen van zijn muziek, niet alleen in zijn symfonien, maar vooral ook in zijn enige opera. Borodin, de man van 3 symfonien, maar meer nog van de Steppenschetsen uit Centraal-Azi, het 2e strijkkwartet (met de daaruit gesoleerde, populair geworden Nocturne) en de opera Prins Igor met daaruit dan weer de opzwepende Polowetskische dansen. Last but not least is daar Modest Moessorgsky (1839-1881). Onder een speciaal aspect is hij de belangrijkste vertegenwoordiger van de 19e eeuwse Russisch nationale school en onder een ander, algemener aspect de voor de Europese muziek succesvolste Russische componist. Debussy heeft de betekenis van Moessorgsky treffend gekarakteriseerd: "Nooit eerder heeft eenn tot in het uiterste verfijnde sensibiliteit zich met zulke eenvoudige middelen weten uit te drukken. Men wordt daarbij herinnerd aan de dans van een wilde die bij elke pas die het gevoel hem ingeeft de muziek ontdekt". Moessorgskys eenvoud wordt gekenmerkt door barbaarse middelen: pentatoniek, tertsloze klanken, voorkeur voor de drieklank en snijdend scherpe orkestklank. Dat zijn tijdgenoten deze muziek als ruw en ongeslepen beschouwden, is best verklaarbaar. Het had wel tot gevolg dat deze decennialang in gekuiste versies werd uitgevoerd. Gelukkig is men de laatste jaren steeds nadrukkelijker tot de originelen teruggekeerd. Fameus is Moessorgsky vooral dankzij de Schilderijententoonstelling, een letterlijk en figuurlijk heel oorspronkelijk pianowerk, dat later kleurig door Ravel en anderen werd georkestreerd. De gewaagde originaliteit van Moessorgsky had zoals gezegd helaas tot gevolg dat met name Rimsky-Korsakov meende zijn partituren te moeten kuisen. Gelukkig zijn andere belangrijke werken als De nacht op de kale berg en de operas Boris Godoenov, Khovantschina en De jaarmarkt van Sorotsjinky thans ook in oorspronkelijke staat op cd

73 toegankelijk. Niet vergeten mag Moessorgsky worden als liedcomponist van onder meer de cyclussen De kinderkamer, Zonder zon en Liederen en dansen van de dood. In mindere of meerdere mate vonden allen van het "Machtige Hoopje" hun wortels in de Russische folklore en werden genspireerd om hele werken op volksliederen te baseren. Het belangrijkste product van deze beweging is onbetwist Moessorgskys opera Boris Godoenov, maar met zijn realisme overschrijdt dit werk de grenzen van de romantiek. Naast deze duidelijk nationalistische componisten was Pjotr Iljitsj Tschaikovsky (18401893) veel meer de kosmopoliet. Hij vulde Midden-Europese muziekvormen met Slavisch espressivo. Zijn neiging om de muziek te gebruiken als transportmiddel voor persoonlijke neurosen, is populair, maar ook bedenkelijk. Datzelfde geldt voor de daaruit voortvloeiende spanningen en vulgariteiten. De verklaring van deze gang van zaken wordt gezocht in Tschaikovskys moedercomplex en homoseksualiteit. In een vlucht uit de beklemmende, intolerante omgeving. De zuiverste Tschaikovsky is te beluisteren in zijn prachtige balletmuzieken, waarin hij zijn persoonlijke neurosen kon sublimeren in een maskerade van gebaren en waarmee hij door verband te leggen met de sprookjeswereld een opening vond naar een gedealiseerde werkelijkheid. Hij was verzot op het Franse ballet, had een hekel aan Wagner en kende blijkbaar (net als de leden van het Machtige Hoopje) de muziek van Berlioz en Liszt zeer goed. Tschaikovskys aparte soort classicisme manifesteerde zich in zeven symfonien, waarvan de laatste drie tot de pakkendste en origineelste voorbeelden van aangepaste klassieke vierdelige symfonien zijn. Getrouw aan de romantische beweging waarmee hij zo nauw is verbonden en wordt geassocieerd maakte hij in zijn ongenummerde Manfred symfonie die kenmerkend genoeg op Byrons verhaal stoelt, gebruik van een Berliozachtig ide fixe. Tschaikovskys drie grote balletten De notenkraker, Zwanenmeer en Doornroosje worden algemeen beschouwd als zijn beste werken, met name Doornroosje. Zij combineren een symfonische ontwikkeling in de lange scnes met kernachtig gekarakteriseerde kortere nummers, dat alles onderstreept door een instinctieve opwinding die uniek is voor deze componist. Tot zijn populairste werken behoren de Ouverture 1812, het Capriccio italien, de Slavische mars en de Serenade voor strijkorkest met in hun kielzog het 1e pianoconcert, het vioolconcert en de Rococovariaties voor cello en orkest plus de operas Eugen Onegin en Schoppenvrouw. Daarna symfonische gedichten als Romeo en Julia, Francesca da Rimini en Fatum plus het strijksextet Souvenir de Florence. Hoogromantisch zwoele muziek vooruitlopend op Scriabin, schreef Reinhold Glire (18751956) die een uniek Concert voor coloratuursopraan en orkest schreef, maar het bekendst werd met zijn Symfonie no. 3, Ilya Moerometz. Als n van Rimskys leerlingen is het niet verwonderlijk dat Mikhail Ippolitov-Ivanov (1859-1935) zijn werken veel kleur verleende en niet schuwde volksmuziek te integreren. Zijn enige thans bog bekende compositie zijn de in een suite gebundelde Kaukasische schetsen, Alexander Scriabin (1872-1915) was de belichaming van E.T.A. Hoffmanns gezegde: "Slechts bij de ware romanticus zijn komedie en tragedie zo volmaakt vermengd dat ze een totale eenheid vormen". Scriabins egomaniakele waanvoorstellingen vormen een unicum in de muziekwereld, maar hij maakte ook bewust deel uit van de overgang van de romantiek naar het modernisme. Wie zijn ontwikkelingsgang wil volgen, staan zijn drie symfonien, de symfonische gedichten Prometheus en Pome de lextase, een pianoconcert, een tiental

74 pianosonates, Prludes (90 in totaal, maar een mooie selectie vormt het 24-tal uit op. 11), Etudes, Impromptus, Mazurkas en het raadselachtige Vers la flamme. Uitgaande van een laatromantische Empfindsamkeit kwam Scriabin tot een ongebreideld expressionisme waarin de functionele majeur/mineur harmoniek helemaal teloor ging. Het kantelpunt is globaal in 1907 met de 5e pianosonate en het Pome de lextase te fixeren. Daarna volgde het uit louter harmonischen samengestelde "mystieke akkoord" dat uit kwarten (zuiver, verlaagd en overmatig) bestaat. De componist streefde ook naar een integratie van akoestische en optische fenomenen met behulp van een lichtklavier en een lichtorgel: een eerste stap op weg naar psychedelische effecten. Niet toevallig werd Scriabin rond 1970 tegelijk met Mahler herontdekt. Een der redenen hiervoor is dat beide componisten in hun vaderland vooral op weerstand, op openlijke vijandschap waren gestuit. Kenmerkend is het oordeel dat Shostakovitch in 1931 over hem velde: "We beschouwen Scriabin als onze bitterste vijand. Waarom? Omdat Scriabins muziek tot ongezond eroticisme neigt. Ook tot mystiek, passiviteit en een vlucht voor de feiten des levens." En inderdaad, Scriabins muziek vooral zijn late werken staan even haaks op het door Stalin en Zjdanov verkondigde socialistische realisme als Mahlers muziek op de Blutund-Boden esthetica van het zogenaamde Derde Rijk. Eigenlijk ten onrechte wat vergeten is Anton Arensky (1861-1906) die minstens zulke goede muziek schreef als Glazoenov, in aanmerking genomen de aangename uitstraling van zijn Pianoconcert, Vioolconcert en de bekender Tschaikovskyvariaties. Oorspronkelijk was dit het tweede deel van zijn 2e Strijkkwartet, dat ook op cd te beluisteren valt. Alexander Glazoenov (1865-1936) is meer bekend door zijn inzet voor het werk van Borodin en Rachmaninov en zijn leraarschap van Shostakovitch dan voor zijn eigen, nogal epigonistische, onpersoonlijke werken als een vioolconcert, Chant du mnestrel voor cello en orkest en de balletten Raymonda en De jaargetijden. Van zijn vele symfonien zijn de 4e en 7e het meest de moeite waard. Glazoenov is wel bestempeld als de Russische Brahms omdat hij bij voorkeur symfonische delen vanuit een enkele motiefkern ontwikkelde. Maar daarmee plaatst hij zich nog vr Brahms, hoewel hij een generatie jonger was. Een toondichter als Dmitri Kabalevsky (1904-1987) spreekt een muzikaal patois dat veel weg heeft van dat van Prokofiev en Shostakovitch, maar dan zonder hun vonk van genie en expressiediepte. Hij schreef een vlot Viool- en een idem stel celloconcerten, zijn symfonien breven in het Westen onbekend, maar daarentegen vond zijn opera Colas Breugnon naar de novelle Le matre de Clamency van Romain Rolland uit 1938 wel ingang. De componist maakt zelfs gebruik van Franse volkswijsjes. Bij een beoordeling en rangschikking van de ontwikkelingen op muziekgebied gedurende de 20e eeuw speelt een aantal kwesties een rol. Kwesties die een logische indeling wat bemoeilijken. Hoewel sommige ontwikkelingen nogal abrupt en snel gingen, is het natuurlijk niet zo dat 1 januari 1900 ineens radicale wijzigingen optraden. Menige laat 19e eeuw geboren componist bleef nog lang in de laatromantiek geworteld: Serge Rachmaninov (1873-1943) is daarvan een goed voorbeeld. Men beluistere niet alleen zijn overbekende Vocalise, het 2e en 3e Pianoconcert, maar ook de nummers 1 en 4 plus de Paganinirapsodie, vooral de 2e symfonie en de Symfonische dansen plus De klokken. Op pianogebied naast de overbekende Prelude in cis ook de overige, De Morceaux de fantaisie, de vierhandige Suites en de Etudestableaux.

75 Wat Rachmaninov op vocaal gebied tot stand bracht is haast nog beter van niveau. In zijn liederen overtreft hij Tschaikovsky en benadert hij soms Moessorgsky. Belangrijk en mooi eveneens zijn Russisch-orthodoxe Vespers en de Liturgie van de heilige Johannes Chrystostomus. Met zijn Machtsfantasien" en zijn Nerocomplex genoot hij tijdenlang een slechte reputatie. De psychoanalyse die hij onderging heeft hemzelf, noch de appreciatie van zijn muziek veel goed gedaan. Verkeerde, niet maatgevende werken van hem werden tot aan de grens van kitsch populair. Pas in latere werken als de Symfonische dansen en de Paganinirapsodie heeft hij de hem verweten functieloosheid met vaak verrassend schrille tonen en een haast animistisch gebruik van het "Dies irae motief aan Berlioz herinnert bestreden. Zo ook met de massieve, complexe klanken uit de 3e symfonie met zijn ineen getelescopeerde adagio en grotesk scherzo als middendeel en een wild finale fugato dat minstens gelijkwaardig is aan de in dezelfde tijd ontstane, destijds door het Sovjet regime zwaar bekritiseerde 4e symfonie van de 33 jaar jongere Shostakovitch. Illustratief overigens voor die aangeslagen reputatie van Rachmaninov is Billy Wilders Marilyn Monroe film uit 1955 The seven year itch waarin het de held op de tonen van Rachmaninovs 2e concert niet lukt Marilyn Monroe te verleiden; pas op de melodie van de Vlooienmars lukt dat. Ook een vorm van boosaardige kritiek. Terecht is intussen de bewuste reputatie aardig hersteld. Volgend punt Een volgend punt is de enorme, ook vrij snel verlopende versplintering die de afgelopen honderd jaar optrad en een derde: we zitten nog zo dicht op die recente ontwikkelingen dat het moeilijker is hier orde op zaken te stellen dan waar het gaat om duidelijk inzicht te krijgen in veel vroegere bewegingen. Vanzelfsprekend waren er pogingen om aan te tonen dat de 20e eeuw net als de voorafgaande eeuwen een centrale lingua franca had en de grenzen werden opgetrokken tussen degenen die meenden dat die eeuw het beste werd vertegenwoordigd door Schnberg en zijn volgelingen enerzijds en degenen die in tegenstelling hiermee vonden dat Stravinsky de centrale figuur was in die tijd. Tussen het hierdoor opwarrelende stof en strijdgewoel konden kreten worden gehoord als "Hoe zit het met de regressieve Jean Sibelius?". Polen In het ontwaken van Polen als muzieknatie speelde na deserteur Chopin om te beginnen Stanislaw Moniusko (1819-1872) een rol van enige betekenis, niet zozeer met zijn vocale werken (ruim 300 liederen, waaronder een Boek voor de huismuziek) als wel met zijn operas Halka en Het spookslot. Hij kan gelden als grondlegger van de Poolse nationale opera die het op grond van de ongunstige politieke constellatie altijd moeilijk had. Hij toonde zich daarmee een competente adept van de Midden-Europese vroegromantiek en zijn werk wordt gekenmerkt door een grote melodische charme, een duidelijke couleur locale en een uitgebreide recitatief techniek. Twee markante figuren domineerden verder het Poolse muziekleven: Henri Wieniawski (1835-1880) en Karol Szymanowski (1882-1937). Eerstgenoemde met name in de gangbare traditie gewortelde, maar toch best aparte twee vioolconcerten die van de vertolker een Paganini-achtige pyrotechniek verlangen, net als zijn Lgende, Polonaises en Mazurkas.

76 Laatstgenoemde, zwaar onderschat als vernieuwer met op Scriabin gebaseerde harmonische versmelting, invloeden van het Franse impressionisme en de Poolse folklore, grof gezegd een vrij revolutionaire overgangsfiguur tussen Chopin en de Poolse 20e eeuwse Baird, Lutoslawski en Penderecki. Of anders geformuleerd tussen laatromantiek en expressionisme. Ook hij schreef twee vioolconcerten, maar ook vier symfonien, de balletpantomime De bergbandieten een paar strijkkwartetten, het boeiende Mythes voor viool en piano, Mtopes en sonates voor piano, liederen en een Stabat mater en de opera Koning Roger. In de derde akte uit dit werk lost hij harmonische verbindingen meedogenloos op. Verder reikt het spectrum bij hem van polyfone helderheid via woekerende chromatiek inderdaad tot bijna atonaliteit. Tsjechi Veel andere landen ontwaakten in de heersende verfrissende romantische atmosfeer met een nationalistische beweging. Bohemen beroemt zich terecht op Bedrich Smetana (1824-1884) en Antonin Dvorak (1841-1904). Smetana was de grondlegger van de 19e eeuwse Tsjechische, nauwkeuriger gezegd: Boheemse muziek. Ondanks zijn bescheiden omvang is Smetanas werk voor de ontwikkeling van de Tsjechische muziek van groot belang geweest. Zijn invloed op zijn nationalistische landgenootcomponisten was enorm. Wie de naam Smetana laat vallen, denkt automatisch aan zijn symfonisch gedicht De Moldau dat deel uitmaakt van de cyclus Mijn vaderland. Maar hij droeg ook symfonische gedichten als Richard III, Wallensteins kamp, Hakon Jarl en Praags carnaval bij. Van zijn opera De verkochte bruid werd vooral de ouverture bekend en van zijn beide sterk autobiografische strijkkwartetten het eerste met de bijnaam Uit mijn leven. Van de andere operas Dalibor en Libussa is eerstgenoemde een soort Boheemse Fidelio. Dvorak werkte met evenveel gemak en overtuigingskracht in de klassieker stijl van Brahms als op basis van de romantische prototypes van Liszt (zoals in zijn symfonische gedichten met titels als Het gouden spinnewiel, De middagheks, De watergeest, In de natuur en De woudduif). Daarmee is meteen de problematiek rond zijn werk bepaald. Aan de ene kant sloot hij zich bij de door Smetana genitieerde nationale tendens aan, aan de andere kant orinteerde hij zich op de niet alleen door Brahms, maar reeds door Schubert gevestigde patronen. Dvoraks persoonlijkheid komt het beste tot zijn recht in zijn bij het traditionele vormschema aanknopende, maar deels met nationalistische inhoud gevulde negen symfonien, met name in het laatste drietal met tot slot Uit de nieuwe wereld, in zijn prachtige celloconcert (het pianoconcert is een stuk minder) en zijn schat aan kamermuziek, voornamelijk bestaande uit 14 strijkkwartetten (waarvan no. 12, het Negerkwartet, het bekendste is) en 4 pianotrios (met no. 4, het Dumky trio als uitschieter). In zijn 16 Slavische dansen baseert hij zich op nationaal idioom. Interessant uit het vocale deel van zijn oeuvre zijn vooral de 12 Zigeunerliederen, de opera Rusalka, het Requiem en het Stabat mater. Onmiskenbaar heel oorspronkelijk toonde zich de Moravir Leos Jancek (1854-1928) in alle genres die hij beoefende: symfonische muziek (Taras Bulba, Sinfonietta), kamermuziek (strijkkwartetten), pianowerken, vocale muziek (Dagboek van een verdwenene), koorwerken (Glagolitische mis) en vooral in zijn operas, zoals Jenufa, Kata Kabanova, Osud, Het sluwe kleine vosje, De zaak Makropoulos en Uit een dodenhuis. Hij ging veel radicaler te werk dan zijn Boheemse landgenoten, bezon zich duidelijk op nationalistische tendensen, maar scherpte deze op bijzondere wijze aan. Met als uitgangspunt de traditie van Dvorak, strevend naar een evenwicht tussen de vormopvattingen uit Centraal Europa en de melodische, ritmische en

77 harmonische erfenis van de Tsjechische volksmuziek wijzigde hij zijn esthetiek met grote consequenties. Reeds in 1888 begon hij samen met een dialectonderzoeker volksliederen uit Moravi te verzamelen en te bestuderen een markante parallel met Bartk. En net als Bartk maakte hij zich het gebruik van ritmische en later ook melodischharmonische monsters van deze volksmuziek in zijn werken eigen zonder het risico te lopen in het gebied van de folkloristische salonmuziek af te glijden. Hij werkte onverdroten aan een systeem van ritmische verkorting dat hij aan de Moravische taal ontleende en dat hij als spraakmelodie bestempelde. Wat bij eerste kennismaking wellicht grof en onevenwichtig aandoet, is in werkelijkheid een zich perspectivisch aaneenrijgende reeks van voortdurend veranderende motiefflarden. Dat is een wezenstrek van de vocale component in zijn operas die dus in een vertaling veel te lijden hebben. Al voordat hij twintig was, werd Josef Suk (1874-1935) op basis van zijn Serenade voor strijkers beschouwd als de muzikale erfgenaam van zijn schoonvader Dvorak. Dat bleek op basis van zijn later geschreven Asrael symfonie en zijn symfonisch gedicht Zomerverhaal ietwat overdreven. Zijn werk vertoont eerder overeenkomsten met dat van Mahler. Bohuslav Martin! (1890-1959) was na Janacek de leidende Tsjechische componist maar had de pech dat hij net als Milhaud en Villa-Lobos niet alleen weinig consistent was, feitelijk te gretig en snel maar daardoor ook een veelschrijver zonder veel zelfkritiek. Hij bracht alleen al 16 operas en 12 balletten op zijn naam. Hij hield zich bezig met talrijke stromingen in de muziek, maar om het even of dat Stravinsky of jazz ( in de jazzsuite, het sextet, de Shimmy foxtrot en La revue de cuisine) betrof: echt werkte het niet door in zijn muziek. Maar die bezit wel altijd lyrische ingredinten, ritmische stuwkracht en vaak ook een gevoel van uitgelatenheid. Niet zozeer zijn 6 symfonien en vier balletten, maar eerder het sfeervolle, kleurige orkestwerk Fresques de Piero della Francesca, de Treurmuziek voor Lidice, de opera Julietta, de kamercantates, het dubbelconcert voor 2 strijkorkesten, pauken en piano, het altvioolconcert, het hoboconcert, het nonet, en het drama Gilgamesh over de lotgevallen van de koning van Uruk zijn de moeite van het kennisnemen waard. De Tsjechische componist Alois Hba (1893-1973) heeft systematisch de mogelijkheden van een microtonaal systeem beproefd, dat wil zeggen een fijnere onderverdeling van de twaalf halve tonen uit een octaaf in kwart- en zesde tonen. Volgens dat principe heeft hij zijn beroemde kwarttoon opera Die Mutter geschreven. Maar uitgerekend in vocale muziek werkt die verdere opdeling van het klankspectrum niet goed en veel klinkt dan ook tonaler dan de componist bedoeld kan hebben. Hij schreef ook een groot aantal strijkkwartetten. Scandinavi In Scandinavi waren het de Deen Niels Gade (1817-1890), de Noor Edvard Grieg (18431907), later opnieuw een Deen, Carl Nielsen (1865-1931) en de Fin Jean Sibelius (18651957) die een dominante rol speelden. Griegs muziek bestaat in essentie uit een vaak simpele folkloristische melodiek die met hehulp van een hoogst geciviliseerde harmoniek (none akkoorden) wordt gearrangeerd. Waar de componist trachtte de traditionele formele patronen over de nemen zoals in zijn populaire pianoconcert dreigde hij (volgens Debussy) sacharinemuziek te leveren. Als miniaturist, als schrijver van korte karakterstukken daarentegen is hij heel overtuigend, met name in zijn pianowerken en liederen. Daar toont hij zich een Noors nationalistisch meester die fraaie muzikale gelegenheidspozie tot stand bracht.

78 Grieg uitte zich dus op zijn best in korte karakterstukjes als zijn Lyrische stukken, simpele op volksmuziek gebaseerde motieven. Zijn toneelmuziek bij Ibsens Peer Gynt heeft ook nationalistische trekken en onder zijn grootschaliger werken valt natuurlijk het populair gebleven pianoconcert op. Wie zon complete in het Noors gesproken en gezongen Gynt teveel van het goede is, kan terugvallen op twee prachtig sfeervolle suites. En dan zijn er nog de toneelmuziek bij Sigurd Jorsalfar, de Lyrische suite, Uit Holbergs tijd, Noorse dansen, een mooi strijkkwartet, een dito vioolsonate.. Gade produceerde heel wat muziek in allerlei genres van een achttal symfonien, via een vioolconcert, veel kamermuziek, ettelijke pianowerken tot vocale stukken en een ballet. Vriendelijke, romantische muziek zonder te grote pretenties. Als kostproefje verdienen zijn symfonien wel de aandacht. Vergeleken met bijvoorbeeld de behoudende Glazoenov in Rusland toonde Nielsen heel wat meer oorspronkelijkheid. Net als zijn generatiegenoot Sibelius geniet Nielsen buiten Scandinavi en de V.S. een beperkte populariteit. Vroeger werden beiden vooral benut als protest tegen modernistische ontwikkelingen. Een soort monter eclecticisme is kenmerkend voor hem en aan gevoel voor humor ontbrak het hem ook niet. Hij schreef 6 symfonien met deels suggestieve ondertitels als De vier temperamenten, Espansiva, Onuitblusbare en semplice. Verder was hij goed voor ieder een concert voor piano, fluit, klarinet en viool, de ouverture Helios, een viertal strijkkwartetten, en een fraai blaaskwintet en de opera Maskerade. Sibelius is alleen al door zijn lange leven grensoverschrijdend in de muziekgeschiedenis hoewel hij de laatste decennia van dat leven niet meer componeerde. Zijn doorgaans een hard, kil noords klimaat ademende composities zijn in stilistisch opzicht tamelijk regressief als brokken graniet. Het karakter van die muziek is verder tamelijk regressief en kan in slechte uitvoeringen getuigen van teveel expressieheroek. Zijn bekendheid stoelt vooral op zijn toegankelijker symfonische gedichten, voorop het nationalistische gevoelens wekkende Finlandia en de Valse triste voorop, maar verder ook op Tapiola, De zwaan van Tuonela, Karelia, het vioolconcert en van de zeven Symfonien vooral de 2e, 4e en 5e. Ook Kulervo neemt een belangrijke plaats in zijn oeuvre in. Een generatie later was in Zweden Allan Petterson (1911-1980) actief. Hij werd met name bekend dankzij liefst zestien grootschalige maar eendelige symfonien in een gepassioneerde diatonische stijl. Ter kennismaking lonen de nrs. 7 en 11. Engeland Groot Brittani was minder fortuinlijk gedurende de eerste helft van de19e eeuw al bestaat een herleefde belangstelling voor sommige componisten uit die tijd, zoals Bantock, Parry, Stanford en anderen. Maar dat werd daarna goed gemaakt. De bekendste exponenten van deze Engelse muzikale wedergeboorte die direct na de 1e Wereldoorlog begon, zijn de tamelijk Victoriaanse Edward Elgar (1857-1934) en de graag door de volksliedkunst genspireerde Ralph Vaughan Williams (1872-1958) en vallen met hun in de 20e eeuw verworven reputatie buiten het romantische kader. Elgar wiens werken in Engeland door een breder publiek op dezelfde manier worden gewaardeerd als die van Richard Strauss in Duitsland weerspiegelt met zijn muziek de restauratieve krachten uit de maatschappij. Met zijn rijpere werken (hij schreef pas na zijn

79 veertigste volwaardige muziek) volbracht hij het dubbele kunststuk de maatschappelijke zowel als de artistieke effecten van de hoogtij van de Engelse industrialisatie uit de tweede helft van de 19e eeuw te negeren en anderzijds met de hoog ontwikkelde middelen van een muzikale retorica werken te componeren die een ongebroken Engelse muziektraditie voortoveren. In Engeland zelf wordt dit aspect graag gecultiveerd, denk aan de laatste avond van de Londense Proms. Buiten Engeland hebben Elgars chauvinistische Pomp and Circumstance marsen niet zon goede reputatie; ook van zijn drie symfonien (de derde in een recente reconstructie) moet hij het niet zozeer hebben. Wel echter van de Enigma variaties, het celloconcert (in wat mindere mate ook het vioolconcert), de serenade voor strijkorkest, Introduction and allegro, Falstaff en het oratorium The dream of Gerontius. De muzikale oerbelevenissen van Vaughan Williams waren de Engelse volksliedkunst en de vroege Elizabethaanse componisten. Die ervaringen verwerkte hij respectievelijk in zijn liederencyclus On Wenlock Edge en de Thomas Tallis fantasie (wanneer we even afzien van de oppervlakkiger fantasie over Greensleeves. Bepalend voor zijn eerste grote werk, de Sea symphony was de kennismaking met Walt Whitmans natuurpozie (die ook Delius inspireerde tot zijn Sea Drift). Gemeen hadden deze drie referentiepunten voor de jonge componist dat ze worden weerspiegeld in een compositietechniek die wars is van de traditionele doorvoeringtechnieken. Des te frappanter is het dat V.W. zich zijn leven lang met de symfonie bezighield. Hoe verschillend die ook in kwalitatief opzicht zijn, en hoeveel ze soms verwantschap met Sibelius vertonen, als eindeffect suggereren ze een traditie uit de Engelse muziekcultuur van de verbrokkelende Tudortijd tot in het begin van de 20e eeuw. Zo is van de nodige nostalgie sprake in zijn werk. Van Vaughan Williams 9 (!) symfonien zijn met name de 1e Sea symphony met koor, 2e London, 3e en de 5e boeiend. Gangbaarder in de uitvoeringspraktijk zijn zn Fantasia on a theme by Thomas Tallis, The lark ascending, een hobo- en een bastuba concert, het koorwerk Sancta civitas en een soort Engelstalige Winterreise in de vorm van de zangcyclus On Wenlock Edge. Frederick Delius (1862-1934) van half Duitse afstamming van een grootgrondbezitter, lang in de V.S. geweest, daarna gevestigd in Frankrijk, kan met zijn koor- en orkestwerken gelden als aristocratisch Engels impressionist. Zijn muziek is nogal sensueel dankzij een woekerende chromatiek. Hij liet zich graag door de natuur, door landschappen inspireren. Onder zijn orkestliederen zijn vooral Sea drift en Songs of sunset de moeite, maar zijn meest typerende uitingen zijn orkestrale stemmingsbeelden als Brigg fair, On hearing the first cuckoo in spring, A song in summer en Summer night on the river. En dan zijn er nog de operas Irmelin, Koanga en Fennimore and Gerda. Voor zijn Mass of life baseerde hij zich op Nietzsche. Gustav Holst (1874-1934) is van Baltische afstamming, was met verlammingsverschijnselen chronisch ziek en hield zich met astrologie en een lichtelijk occult getint socialisme bezig. Hij werd en bleef het bekendst vanwege zijn suggestieve, astrologisch genspireerde orkestsuite The planets uit 1913, toen nog niet alle nu bekende planeten waren ontdekt. Eenmaal op hem attent gemaakt, loont het ook de moeite zijn symfonisch gedicht Egdon Heath, het ballet The perfect fool, de voor amateurs geschreven St. Paul suite en de Oosterse, op Arabische impressies gebaseerde suite Beni mora eens te beluisteren.

80 Arnold Bax (1883-1953) bewoog zich in het domein van de symfonie en het symfonisch gedicht. Hij was symfonicus met grote ambities en toonde een nog sterk romantische inslag en een breed episch vermogen. Zijn zeven symfonien best een keer het aanhoren waard. Onmiskenbaar benvloed door Elgar en Vaughan Williams ontwikkelde Gerald Finzi (19011956) toch een eigen, vooral intieme stijl. Dat blijkt onder andere uit zijn Klarinet- en Vioolconcert en uit zijn vocale werken. Itali De successen van de Italiaanse operacomponisten waren van dien aard dat Itali het lang liet afweten op orkestraal gebied. Een loopbaan in de muziek betekende automatisch een carrire op operagebied. Totdat Ottorino Respighi (1879-1936) en Ferruccio Busoni (hierboven al gesignaleerd) ten tonele verschenen. Respighis symfonische gedichten (zijn operas zijn helaas vrijwel vergeten) kunnen worden beschouwd als de veruiterlijkte eindproducten van het genre symfonisch gedicht, maar ook als eindstadium van het muzikaal impressionisme. Hij werd onder andere door RimskyKorsakov geschoold en dat is hoorbaar in zijn weelderige orkestratie van de niet al te fijnzinnige, eerder luid welsprekende trilogie Romeinse symfonische gedichten: Fontane di Roma, fonteinen van Rome; Pini di Roma en Feste romane die echter ook momenten van pregnante plasticiteit bezitten. Zijn programmatische regressiviteit is niet alleen te vinden in de soberder, subtiele werken als het Trittico Botticelliano en Gli uccelli waarin hij de kleurmenging op urbane manier verbindt met woordelijke citaten van eerdere componisten, maar ook in zijn bewerkingen van oude luitdansen Antiche danze ed arie. Verder valt in de vioolsonate veel te bewonderen. Iemand als Ermanno Wolf-Ferrari (1876-1948) genoot vooral bekendheid vanwege zijn ouvertures en intermezzi; de complete operas kreeg men zelden te horen. Maar het gaat ook om charmante, karakteristieke muziek vol brille en sprankeling. De enige complete opera op cd van hem is Sly. Gianfrancesco Malipiero (1882-1973) was een veelschrijver die o.a. elf symfonien op zijn naam bracht, maar van wiens werk niet zoveel beklijft. Dankbaarder moeten we hem zijn voor zijn werkzaamheden om het oeuvre van Monteverdi te ontsluiten en toegankelijk te maken. Hij componeerde onder andere een achttal strijkkwartetten en pastiche orkestsuites als Gabrieliana, La cimarosina en Stradivario. Vermeldenswaard zijn ook nog Alfredo Casella (1883-1947), schrijver van orkestwerken als La giara, Scarlattinana en Paganiniana en Mario Castelnuovo Tedesco (1895-1968), schrijver van voornamelijk gitaarwerken. Spanje Van het lokale idioom gebruik makende composities, opvallend genoeg specifiek voor pianosolo, vormden het domein van de Spanjaarden Isaac Albniz (1860-1909) en Enrique Granados (1867-1916). Beiden schreven primair voor piano en lieten zich nadrukkelijk door volksmuziek inspireren. Het omvangrijke oeuvre van Albniz dat ook operas als Merlin en Pepita Jimnez bevat, dient tegenwoordig vooral nog als bewijs voor het problematische gebruik van Iberische volksmuziek in de kunstmuziek. Niet ten onrechte worden veel van zijn werken beschouwd als "muzikale ansichtkaarten". Van artistiek groter belang zijn de late

81 pianowerken Iberia (12 dansen in vier banden), de Cantos de Espaa en de Suite espanla. In de door Dodat de Sverac voltooide dans Navarra schuilen sporen uit de klavecimbelsonates van Scarlatti en de flamenco gitaartechniek. Waar Granados in veel van zijn composities en vooral in zijn 12 Danzas espanlas in een naef folklorisme verviel, schiep hij met zijn in de Goyescas gebundelde pianowerken naar schilderijen van Goya (later ook tot een opera verwerkt) en zijn liederen uit Tonadillas werken die tot het beste uit de Spaanse muziek behoren. De Goyacyclus munt uit door een hoogst virtuoze zetting en een heel specifieke expressie (een geluksgevoel binnen de smart); de 9 Tonadillas zijn niet op typisch 19e eeuwse wijze geharmoniseerd, maar eerder in de 18e eeuwse folkloristische manier met duidelijk gitaarkarakter. Manuel de Falla (1876-1946) was in zijn jonge jaren bevriend met de Franse vernieuwers Dukas, Debussy en Ravel. In zijn werk zijn Spaanse folkloristische kracht en een impressionistische orkestbehandeling verenigd. Hij trad op zijn heel persoonlijke wijze met een eigen idioom in hun voetspoor, getuige werken als het verkapte pianoconcert Noches en los jardines de Espaa en de balletten El sombrero de tres picos en El amor brujo. Zijn klavecimbelconcert klinkt hierna als een streng, gortdroog werk, een indruk die wordt versterkt door de karige begeleiding van slechts vijf instrumenten. Belangwekkend zijn ook zijn door Ernesto Halffter voltooide scnische cantate Atlntida, de 7 Spaanse volksliederen en de opera El retablo de maese Pedro. Zwitserland Ernest Bloch (1880-1959) bracht tot 1916 in Zwitserland door en daarna in de V.S. Hij was de eerste Joodse componist die muziek vanuit het bewustzijn van zijn eigen ras componeerde. Dat verklaart de gesoleerde positie van zijn werk in de ontwikkeling van de nieuwere Westerse muziek en tegelijk de vaak haast hysterische expressiviteit daarvan. Bloch knoopte weliswaar bij de westerse tradities aan (zijn weelderige orkestratie is niet zonder benvloeding door Wagner en R. Strauss gebleven) maar kleurde die op heel specifieke manier met traditionalistische elementen, onder andere door gebruikmaking van pentatonische momenten uit het Oud-Joodse gezang in zoverre die ook in de nieuwere Hebreeuwse muziek zijn terug te vinden. Het gevaar dreigt dat teveel populistische gevoeligheid insluipt. In zijn epische rapsodie America en de composities Hebreeuwse suite voor viool en orkest, Schelomo en Voice in the wilderness voor cello en orkest, Baal Shem voor viool en piano en Avodath hakodesh koos hij heel nadrukkelijk voor Joodse themas. In andere werken een pianokwintet en het Concerto grosso no. 1 ageerde hij in neoklassieke stijl. Othmar Schoeck (1886-1957) daarentegen kan worden beschouwd als de belangrijkste oer-Zwitserse componist uit zijn tijd. Hij schreef met name veel liederen op romantische Duitse teksten en een tweetal belangrijke operas, Vom Fischer und syner Fru en Penthesilea. Laatstgenoemd werk dat is gebaseerd op een werk van Kleist is vrij dissonant van aard en eist in het grote veld een plaats halverwege Strauss Elektra en Bergs Wozzeck op. Nederland En Nederland? Uit de Lage Landen valt weinig te melden op vergelijkbaar hoog niveau. Met Bernard Zweers (1854-1924) wiens symfonie no. 2 is vastgelegd, Johan Wagenaar (18621941) die het bekendst bleef dankzij de ouverture Cyrano de Bergerac, Cornelis Dopper (1870-1939) met zijn een rel veroorzakende 7e, Zuiderzee symfonie plus Ciaconna gotica en

82 Julius Rntgen (1855-1932) met zijn motetten en volksdansbewerkingen? Alphons Diepenbrock (1862-1921), in wezen de belangrijkste uit deze groep die zich voor zijn toneelmuziek liefst op de Griekse oudheid baseerde. V.S. Vermeldenswaard is vooral Edward Macdowell (1861-1908) die in Frankrijk en Duitsland studeerde met een tweetal memorabele pianoconcerten en een tweetal orkestsuites plus de Woodland sketches. Hij was van nature een ware romanticus wiens verbeelding werd gewekt door de natuur en de literatuur, met name door Keltische en Noordse legenden. In zijn stijl zijn overduidelijke invloeden van Schumann, Liszt, Wagner, Raff en met name Grieg terug te vinden. Terugblik Het geheel overziend kan worden vastgesteld dat de 19e eeuw een rijke, maar nogal diffuse en veelgelaagde periode in de muziekhistorie is. Heel wat meer dan de overzichtelijker 18e eeuw. Menige draad maakt deel uit van wat men het romantische weefsel zou kunnen noemen. Maar wanneer men die stroming in 1900 nader probeert te karakteriseren blijkt meteen ook dat het om een nagenoeg afgesloten periode gaat. Impressionisme, expressionisme, symbolisme, realisme, modernisme al deze ismen hebben het estafettestokje overgenomen al speelde de romantiek nog best een rol voor sommige componisten en al is lang ook sprake van een neoromantische beweging.;

DE 20e EEUW
Menigeen keek verlangend uit naar het eind van de 20e eeuw in de hoop dat het dan misschien mogelijk zou zijn om de muzikale ontwikkelingen uit die periode te duiden. In vroegere tijden was het zoveel eenvoudiger toen men redelijkerwijs kon zeggen dat in musicis Haydn Mozart verwekte die op zijn beurt Beethoven verwekte en deze weer Schubert enzovoorts. Later in die 19e eeuw werd het ingewikkelder, maar door ook broers en neven in de ontwikkeling te betrekken konden we begrijpen hoe Brahms en Wagner dan wel geen broers waren, maar toch wel verre neven. Er waren nieuwe, radicaler figuren nodig zoals Igor Stravinsky in zijn jonge jaren erfgenaam van Rimsky-Korsakov, Bla Bartk, Charles Ives, Edgar Varse en vooral Arnold Schnberg bij wie aanvankelijk zijn afstamming van Mahler duidelijk was om van richting te veranderen en de romantiek definitief te verwerpen.Dra werd een ander geen dominant. Het expressionisme kan worden beschouwd als een extreme vorm van romantiek. Het (vaak gekwelde) innerlijke leven van de componist moest naar buiten worden gebracht en dat werd bij voorkeur gedaan met gebroken vormen om een nachtmerrie wereld vol onzekerheden en angsten te creren. Expressionisme wordt in tegenstelling tot het specifiek Franse impressionisme altijd geassocieerd met de Oostenrijkse en Duitse avant-gardes, met werken als Schnbergs Erwartung en Pierrot lunaire, Hindemiths Mrder, Hoffnung und Frauen en vooral ook de operas Wozzeck en Lulu plus het Vioolconcert van Alban Berg en het microkosmos werk van Anton Webern. Toch dragen ook Schnbergs vroege werken als zijn bekende Verklrte Nacht, Pelleas und Melisande en de Gurrelieder nog een duidelijk laatromantisch stempel. Zijn revolutie moest nog beginnen. Duidelijk is dat de verwarring al begint toe te slaan. Immers zo er al een

83 ordelijk, maar mogelijk verborgen opvolgingspatroon of benvloedingsreeks bestaat, hoe in hemelsnaam past Bla Bartk die aanvankelijk in de voetsporen van Liszt en Strauss leek te treden daarin?

De muziektaal ondergaat uitbreiding


De muziektaal is gedurende de 20e eeuw enorm uitgebreid. Dat was in mindere mate natuurlijk ook in de voorafgaande eeuwen al gebeurd, maar tussen 1900 en 2000 ging die ontwikkeling veel sneller en radicaler dan ooit tevoren en die uitbreiding sloeg op elk afzonderlijk aspect van de muziek. Geen wonder dat het publiek in verwarring raakte. In de Westerse muziek werd sinds het classicisme steeds grote nadruk gevestigd op de onderling gerelateerde gebieden van de harmonische subtiliteit (die iedereen kan waarnemen, ook al kan men hem niet nader omschrijven) en een sterk gevoel van spanning tussen de toonaarden (wat we ook kunnen horen); dit laatste is ook belangrijk om een muziekstuk een waarneembare structuur of dramatisch scenario te verlenen. Zoor zich op deze facetten te concentreren werd in de Westerse muziek de ook zo belangrijke melodische verfijning uit het oog verloren. Wij verdelen het octaaf in twaalf stappen terwijl er in de niet-Europese muziek dubbel zoveel of vaak nog meer zijn. De meeste melodien uit de klassieke en romantische periode zijn betrekkelijk kort en omspannen een even aantal maten (meestal acht), of, als ze langer zijn, verlopen ze in nauw verwante frasen die opnieuw betrekkelijk kort zijn en weer een even aantal maten beslaan. Deze opeenvolgende frasen ondersteunt vaak de herinnering door een paar noten uit een voorafgaande frase te herhalen. Sommige eigentijdse componisten (niet zoveel) hebben een opsplitsing van het octaaf in meer dan 12 stappen toegepast: zij werken met microtonen. Vele andere hebben melodien geschreven met een onregelmatige fraselengte, met slechts weinig herhaalde noten of helemaal geen. Wat wij voor een onwelluidende melodie houden kan in feite juist heel melodieus zijn, maar omdat die melodie niet past in de acht maats structuur doch asymmetrisch is, omdat hij stijgt en daalt op een manier die we niet meteen herkennen en omdat er geen herhalingen in zitten, kost het moeite zon melodie te bevatten. Het thema van Schnbergs Orkestvariaties op. 31 dat vaak nauwkeurig maar in wezen irrelevant is omschreven als een combinatie van alle vier de basisversies van een 12-toons reeks (de reeks zelf, in kreeftgang, in omkering en tot slot omgekeerd in kreeftgang). Wat aan die omschrijving mankeert, wat in al dergelijke omschrijvingen ontbreekt is dat het gaat om een ongewoon lang thema met talloze grote sprongen van een soort die men bij Mozart nooit tegenkomt. Maar ook: dat wanneer men eenmaal is gewend aan deze eigenschappen de bewuste melodie een grote, haast romantische schoonheid en expressiviteit bezit. Als men zich daar eenmaal van bewust is, zijn de variaties op dat thema natuurlijk ook bijna net zo makkelijk te vatten als bij Brahms. Helaas concentreren analyses van dit werk zich teveel op de zuiver technische aspecten van hoe het werk is samengesteld. Het is niet moeilijk om een werk kapot te analyseren. Lees bijvoorbeeld Shaws ontleding van de monoloog van Hamlet uit Shakespeares gelijknamige toneelstuk.

Serialisme

84 Een 19e eeuwse tendens om noten van buiten de voorgegeven toonaard voor nieuwe expressieve doeleinden te gebruiken culmineerde in het voorspel van Wagners Tristan und Isolde waarvoor Wagner om de sfeer van ontembaar verlangen op te roepen muziek schreef waarvan moeilijk kan worden bepaald in welke toonaard deze staat: het is niet vast te stellen waar de do uit deze toonaard zou kunnen zijn. Maar de hele Austro-Duitse symfonische traditie is afhankelijk van een waarneembaar gevoel van toonaarden en van de conflicten tussen die toonaarden dat is wat de beste symfonien van Mozart tot Mahler hun vorm, hun voortstuwende kracht en hun drama verleent. Schnberg dacht dat een muziek zonder gevoel van toonaard (atonale muziek) onvermijdelijk was in de ontwikkelingsgang, maar hij vond ook dat daaraan structuur moest worden gegeven met behulp van een zuiver verbeeldingsvolle kracht, een literaire tekst of een programma. Daarom bedacht hij een systeem waarin de muziek even streng, haast nog strenger kon worden gedisciplineerd als wanneer het tonaal was, terwijl die muziek toch gegarandeerd atonaal zou blijven. Daartoe rangschikte hij alle 12 noten van de Westerse toonschaal in een bepaalde reeks, toonreeks die ook van achter naar voren (achterwaarts), op zijn kop (omgekeerd) of van achter naar voren plus op zijn kop kon worden uitgevoerd. Dat alles kon bovendien op elke willekeurige toonhoogte worden gedaan; elke noot kon een of meer octaven worden getransponeerd, gedeelten van de reeks konden worden samengebald door opeenvolgende noten tegelijk als akkoorden te spelen. Maar er mocht geen noot worden herhaald voordat de andere elf te horen waren geweest. Dit systeem zorgde zo voor een bijna grenzeloos aantal mogelijkheden, maar zorgde tegelijk voor een maximum aan economie en strengheid.

Toonkleur: de 2e Weense school


Heel wat 20e eeuwse componisten hebben hun muziektaal uitgebreid buiten de conventionele inzicht dat muziek bestaat uit melodie, harmonie, contrapunt en ritme. Arnold Schnberg (1874-1951) stelde ooit voor dat het mogelijk moet zijn om een melodie niet uit noten van verschillende toonhoogte samen te stellen maar uit verschillende toonkleuren samen te stellen: de Klangfarbenmelodie. In het derde van zijn 5 Orchesterstcke bracht hij dat ook in de praktijk. Oorspronkelijk heette dat deel ook Farben, later werd het omgedoopt in Sommermorgen an einem See. Dit deel is volgens gangbare begrippen melodieloos; zoeken naar een melodie zou dus frustrerend en zinloos zijn. Het gaat om een studie in veranderende en oneindige kleuren, om het harmonische en instrumentale equivalent van de zon die door het gebladerte op een rustig wateroppervlak schijnt. Ervan uitgaande dat men niet vergeefs naar een melodie zoekt, is het een fraai fragment. "De tweede helft van deze eeuw zal door overschatting slecht maken wat de eerste helft door onderschatting heeft goed gelaten van mij". Dat profetische citaat uit 1912 kon hij ter gelegenheid van zijn 75e verjaardag in een rondschrijven aan allen die hem daarmee hadden gefeliciteerd gebruiken. De man heeft de tijd ook niet mee gehad. Eerst stuitte hij in toenemende mate op onbegrip met zijn vernieuwingen, daarna kwam de ban van het Nazi regime en de euforie na de Tweede Wereldoorlog duurde maar kort, zo ongeveer van 1948 tot 1952 toen onder invloed van Darmstadt en de daar optredende Boulez, Nono en Stockhausen een nieuwe ster aan de avant-garde hemel was ontdekt: Anton Webern. Schnberg leek niet langer opportuun.

85 Het werk van Schnberg benadert men het beste in chronologische ontstaansvolgorde, dus vanaf het Strijkkwartet in D uit 1897 via het weelderige, haast Wagneriaanse strijksextet Verklrte Nacht uit 1899, Pelleas und Melisande en het grandioze koorwerk Gurrelieder uit 1903. In 1909 ontstond het eerste geheel atonale werk: de 3 Klavierstcke op. 11. De verdere route is te volgen via de gesplitste wegen van het muziektheater met Erwartung (1909), Pierrot lunaire (1912) en Die glckliche Hand (1924), culminerend in de opera op grote schaal Moses und Aron (1932) enerzijds en in de orkestliteratuur anderzijds met de beide Kammersymphonien (resp. 1906 en 1939), de 5 Orchesterstcke (1909) en de al genoemde Variationen (1928). Als bevestiging zijn er dan nog de vier strijkkwartetten (1905-1936) en de diverse pianostukken (1894-1934). En omdat in heel wat moderne muziek andere gebieden dan die van melodie, harmonie, contrapunt en ritme worden gexploreerd (hoewel die vaak ook best een rol zijn blijven spelen) vormt Schnbergs stuk net als zijn Variaties een goede oefening om eens te verkennen wat het 20e eeuwse begrip van de uitgebreide melodie nu precies inhoudt. En hoewel Schnberg zijn systeem bedacht om in de gegeven situatie verder te kunnen, schrijft geen componist die een knip voor zijn neus waard is muziek alleen om de bedreiging van het tonale systeem te pareren. Schnberg had net als Beethoven en Wagner zulke krachtige en originele dingen te zeggen, dat hij de muziektaal wat moest oprekken om dit te kunnen doen. Ondanks hun reputatie verwierpen de drie belangrijkste componisten uit de 2e Weense School het verleden geheel. Net als Schnberg beschouwde ook Alban Berg (1885-1935) het twaalftoons systeem als een logische voortzetting van de traditie. Hij sloot een huwelijk tussen de expressieve rijkdom uit de laatromantiek en de strengheid van de nieuwe ontwikkeling. Hij ging daarin zover dat heel complexe werken ontstonden die nu nog niet geheel zijn gedecodeerd. In dat opzicht is hij nog duidelijk romanticus. Meteen met zijn opus 1, een pianosonate, sloeg hij radicaal nieuwe wegen in en ook zijn strijkkwartet is nog steeds een mijlpaal uit de 20e eeuwse muziekgeschiedenis. Bekender zijn de 3 Orkeststukken uit 1915, de Lyrische suite voor strijkkwartet, het Kammerkonzert voor piano, viool en 13 blazers, het tragische vioolconcert en de beide operas Wozzeck en de onvoltooid nagelaten Lulu (later door Cerha afgemaakt). Van de componisten van de Weense School is Berg wel de bekendste en populairste bij het grotere publiek. Dat heeft er natuurlijk mee te maken dat in zijn werk meer sprake is van een duidelijk en bevattelijk expressiegehalte en dat er bij hem minder van sfeerloze zakelijkheid sprake is. Anton (von) Webern (1883-1945) volgde een heel andere weg, streefde naar zo ver mogelijk doorgevoerde economie en bondigheid, was in dat opzicht met zijn haast aforistisch korte stukken erg op concentratie gericht. Niet radicaal van meet af aan, getuige zijn strijkkwartet en de orkestwerken Im Sommerwind en Passacaglia, maar te beginnen vanaf de 5 Stze fr Streichquartett, de symfonie en de Orkestvariaties. Maar zijn imposantste werk zijn de 6 Orchesterstcke. Claude Debussy beweerde dat hij muziek wilde schrijven die noch in majeur, noch in mineur was. Tot zijn vreugde ontdekte hij heel afwijkende toonladders in de Oosterse muziek. Bartk deed intensief onderzoek naar de volksmuziekschat in de Balkanlanden en werd overweldigd door de kwaliteit van de melodien die hij daar aantrof en verrast met de

86 ontdekking dat bij een aantal daarvan ook geen sprake was van majeur of mineur. Zo uniek was de ontdekking van Debussy dus niet. Andere geavanceerde modernisten zagen hierin ook een uitdaging. Het oeuvre van Webern is op twee manieren uniek in de muziekgeschiedenis. Ten eerste op basis van zijn geringe omvang (de 31 opusnummers zouden, na elkaar uitgevoerd, slechts een speeltijd van ongeveer 3 uur vergen) en ten tweede door zijn haast explosieve invloed op de muziek van na 1950. Dat Webern de theoretici en praktijkmensen van de serile muziek de weg wees, valt niet te bestrijden. Omstreden is echter de discussie over de mate waarin in zijn eigen werk serile principes volledig aanwezig zijn, of slechts in aanzet. Een strijd die in menig opzicht herinnert aan die om des keizers baard. Hoe dat ook zij, Webern ontleent er een status als pilaarheilige aan. Net als bij sommige andere markante componisten Beethoven voorop kunnen we bij Bla Bartk (1881-1945) drie scheppingsperioden ontdekken: de onderzoekende, de experimentele en de conserverende, zelfs enigszins behoudende. Kenmerkende werken uit zijn eerste periode zijn de drie toneelmuzieken: de balletten De houten prins, De wonderbaarlijke mandarijn en de opera eenakter Hertog Blauwbaards burcht, het 1e Vioolconcert, de Strijkkwartetten no. 1 en 2, de 6 Roemeense volksdansen, de Dansssuite, het Divertimento voor strijkorkest, het Allegro barbaro voor piano en menig ander pedagogisch pianowerk, Voor kinderen en Mikrokosmos voorop. Typische middenperiode werken zijn de Muziek voor strijkers, slagwerk en celesta, het 2e Pianoconcert, de strijkkwartetten no. 3 en 4 en de Sonate voor 2 pianos en slagwerk. De late periode leverde onder andere het Concert voor orkest, het 3e Pianoconcert, het 2e Vioolconcert en de strijkkwartetten no. 5 en 6 op. Maar er is bij deze componist meer aan de hand. Hij bracht heel divergerende tendensen en processen op gang. Samen met Kodly wilde hij naar eigen zeggen "Een synthese tussen Oost en West bereiken". Dat doel rechtvaardigden beiden door de geografische ligging van Hongarije als uitgangspunt te kiezen en de volksmuziek met wetenschappelijke precisie te verzamelen en te ordenen. Aan deze geografisch bepaalde impuls werd een muziekhistorische toegevoegd: de invloed van Debussy, wiens betekenis volgens Bartk daarin bestond, "dat hij alle musici had wakkergeschud voor nieuwe inzichten over de harmoniek en diens mogelijkheden". In dat opzicht was Debussy het eindpunt van een reeks die was begonnen met Bach en Beethoven en die hij wilde voortzetten. Bedenkt men verder, dat Bartk in de traditie van Brahms, R. Strauss en Debussy begon, dan wordt de heel verschillende beoordeling van zijn werk duidelijk. Tijdens zijn leven werd Bartk zowel als folklorist, laatromanticus en barbaars nieuwlichter gezien. Voor de rechtvaardiging van al deze standpunten is in dat werk materiaal te vinden. Ook na s componisten dood veranderde aanvankelijk weinig in die beoordeling. Door de een werd hij geprezen als classicus onder de modernen, als iemand die gelukkig nog bijtijds in zijn late werken de weg terug insloeg, door de anderen werd hij gezien als een brug tussen Stravinsky en Schnberg. Weer anderen vonden nieuwe expansiemogelijkheden. Ze werkten niet langer met slechts twee toegestane toonladders maar met een hele reeks mogelijkheden. Maar tevens geldt: er zijn niet langer slechts die twee genoemde vaderfiguren voor de moderne muziek. De huidige componistengeneratie kan inhaken op tal van onafgeronde ontwikkelingen en richtingen in zijn ontwikkeling. Van Sibelius, Debussy, Nielsen en Bartk tot wie weet wie. Bartk werkte samen met Zoltan Kodly (1882-1967) die veel toegankelijker muziek schreef en grote pedagogische betekenis voor het Hongaarse muziekleven had. Hij nam gretig en

87 zonder veel recycling elementen uit de volksmuziek over, getuige orkestwerken als de Dansen uit Galnta en Marosszk en de Pauwvariaties, de koorwerken Psalmus Hungaricus, het Te Deum van Budavr , de opera Hry Jnos (waaruit we doorgaans alleen de erg populaire suite horen) en koorliederen.

Leve de dissonant: Stravinsky en Ives


Het belang van ritme werd enorm vaal groter in de 20e eeuwse muziek. Dat wordt meteen al exemplarisch aangetoond in Le sacre du printemps van Igor Stravinsky (1882-1971). Vanwege de grote populariteit en dus bekendheid van dat werk en omdat de meeste mensen genoeg jazz hebben gehoord om vertrouwd te zijn met de off-the-beat syncopering, was de ritmische prominentie en ontwikkeling uit de voorbije eeuw makkelijker te verwerken dan andere verworvenheden. Het andere grote voordeel van de Sacre is dat het een tot dan toe ongevenaard niveau dissonantie bezit en dat we ook daaraan zijn gewend. De Rus, die zich in 1914 als emigrant eerst in Zwitserland vestigde, in 1920 naar Frankrijk toog en zich bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in de V.S. vestigde waar hij zijn verder leven bleef, geldt niet slechts als de meest kosmopolitische, maar ook als de beroemdste 20e eeuwse componist. Als geen ander is hij in het publieke bewustzijn doorgedrongen en in dat opzicht is hij een paradigma geworden zoals Picasso voor de schilderkunst en Albert Einstein voor de wetenschap. Wat Pablo Casals na de dood van Einstein zei kan ook voor Stravinsky gelden: "Na zijn dood is het of de wereld aan gewicht heeft ingeboet en een deel van zijn substantie heeft verloren." Dat Stravinsky in de annalen van de muziekgeschiedenis als brenger van substantie kan gelden en gedurende bijna zestig jaar continu roem oogstte en steeds weer verwierf sinds hij zijn reputatie als schandaalcomponist in 1913 met zijn Sacre du printemps vestigde, is een van de vele paradoxen die zijn leven als componist kenmerken. Er wordt niet in het minst afbreuk aan die reputatie dat Stravinsky (ondanks alle controversen, vinnigheden en agressies in het intermenselijke verkeer) niet bepaald een echte vernieuwer of revolutionair was. In zijn autobiografie uitte hij dat zelf door lof aan zijn leermeester Rimsky-Korsakov toe te zwaaien: "Het technische kunnen dat ik van hem meekreeg, gaf me een basis van onschatbare waarde waarop ik later mijn eigen bedrevenheid kon opbouwen en verder ontwikkelen." Dat craftmanship vormt een sleutelbegrip in Stravinskys muziekopvatting, waarin geen plaats was voor een geheimzinnige geniecultus. Gelukkig ontliep Stravinsky dankzij zijn ongewoon grote gevoeligheid het risico om tot louter muzikaal technocraat te worden. Zijn bekentenis: "Ik bevind mij in het heden" typeert het fundament van zijn oeuvre, waarin hij artistieke tendensen van tijdgenoten volgt, eer betoont aan het muzikale verleden, even flirtte met de serile muziek, maar ook invloed uitoefende op andere componisten en daarmee op de ontwikkeling van de muziek in de vorige eeuw. De weg van Stravinsky verliep ondanks sommige verrassende wendingen in een universalistische betekenis heel consequent. Van de opulente toverklanken uit De vuurvogel, via het fauvisme van de Sacre, de antiromantische en zuiverende vermageringskuur uit LHistoire du soldat, het neoclassicisme tussen Pulcinella en de opera The rakes progress tot het gebruik van jazzidioom in het Ebony concerto en twaalftonerij cum serialisme in de Cantate, Agon, Threni en de Huxleyvariaties (waarmee slechts grof de ontwikkeling aan de hand van weinig werken is geschetst).

88 Bedenkt men verder dat Stravinsky in zijn werk composities van Gesualdo via Pergolesi, Weber en Tschaikovsky integreerde dan moet men vaststellen dat van een veelomvattende synthese sprake is. Hij vatte knap samen wat aan stijlmiddelen en compositiemethoden voorhanden was: chromatiek en polytonaliteit, zwaartepuntloze ritmiek en star ostinato,kleurenroes en klankascese, Bachmasker en jazzkoorts, impressionisme en canonische strengheid, het archasche en de twaalftoonstechniek. Stravinsky is in zijn ontwikkeling natuurlijk het mooist te volgen wanneer men zijn werken in een voor de hand liggende chronologische ontstaansvolgorde afwikkelt. Dus te beginnen met het nog op Rimsky-Korsakov gente ballet De vuurvogel, gevolgd door Petroesjka en daarna de ruige ontketening van de Sacre; dan de tengevolge van de 1e Wereldoorlog afgedwongen vereenvoudiging van Les noces en LHistoire du soldat, de vrijage met het neoclassicisme van het op Pergolesi gebaseerde Pulcinella ballet, de invloed van Hndel en Gluck in het verhalende muziekdrama Oedipus Rex en van Mozart in de opera The rakes progress. Daarna op balletgebied het ineens heel serene Apollon musagte, gevolgd door de flirt met de twaalftoonwereld Agon. Andere kernwerken van Stravinsky die men beslist moet leren kennen zijn Le baiser de la fe, Orpheus, Le chant du rossignol de Symphonie de psaumes, de Symfonie in C, Symfonie in 3 delen, het Vioolconcert, Oedipus Rex en het Octet. Bij veel andere werken uit de afgelopen eeuw kan dissonantie de luisteraar van streek brengen als hij alleen heeft geleefd op en dieet van muziek uit vroeger tijden waarin ook wel dissonanten voorkwamen maar altijd in de verwachting dat ze tenslotte oplossen tot een gemakkelijker soort harmonie. Dissonanten zijn in feite vaak gebruikt om meer stuwkracht, structuur en drama aan de muziek te verlenen, maar alleen als tijdelijk hulpmiddel. 20e Eeuwse componisten hebben in hun muziek dissonanten gebruikt als een veel normaler element, als een logische uitbreiding van de harmonische taal. In dit opzicht is het interessant om eens te luisteren naar de werken van Charles Ives (18741954). Hij gebruikt de dissonantie niet uit de uit enigerlei theorie of systeem voortvloeiende noodzaak, maar gewoon omdat hij er plezier aan beleeft. Puur voor de lol: in zijn Country band march kan men hem nauwkeurig horen registreren hoe een lid van de dorpsharmonie zomaar een verkeerde noot speelt of probeert hoe een heel nieuwe melodie wordt opgepikt door zijn collegas die wat anders spelen. Ives was verzot op botsende muziek, op verschillende gelijktijdig gespeelde items, op verschillende muzieklagen. Maar hij zette de dissonantie ook in als een expressieve, haast beeldende hulpbron. In Three places in New England beschrijft hij de gevarieerde en gelijktijdige emoties, aanblikken en geluiden tijdens een zondagse wandeling met zijn vrouw, de mars van zwarte soldaten die tegelijk heldhaftig n wanhopig - tijdens de Amerikaanse burgeroorlog de dood tegemoet gaan? Bij Ives is het vaak nuttig om niet zozeer zijn technieken en processen te kennen, maar om te begrijpen waarvoor hij ze gebruikte. Wat men verder van Ives vooral moet horen, zijn zn The unanswered question, Central Park in the dark, van zijn vier symfonien vooral no. 3, de Holidays symphony, de Concord pianosonate en de koorwerken. Zijn muziek kan bij benadering worden gezien als historische brug tussen Mahler en Cage. Van Mahler heeft Ives misschien de techniek overgenomen om voorgevormde triviale motieven (volkslied, ragtime, mars- en populaire citaten) in zijn stukken te integreren. Die citaten hebben voor de luisteraar iets explosiefs omdat hun context uit atonale, polyritmische en multilokale elementen bestaat. Die multilokale elementen komen tot stand doordat Ives (net als Mahler voordien) ter wille van het doel om ongewone klankkleur mengvormen te

89 verkrijgen delen van het orkest ruimtelijk van elkaar scheidt. Daardoor verliezen die instrumenten deels hun gewone klankkleur waardoor ze in extreme gevallen niet meer herkenbaar zijn. Deze uiterlijke opzet in combinatie met momenten van een uiterste eenvoud staat in contrast met een constructieve innerlijke opzet die wordt gekenmerkt door grote complexiteit. Dat proces kan worden beschouwd als een vorm van extreem naturalisme met een structuur van vele lagen. Opvallend is verder dat citaat en commentaar steeds zijn gentegreerd via een tot de grenzen der atonaliteit gaande polyharmoniek. Geen wonder dat Ives muziek tijdenlang als onuitvoerbaar werd beschouwd. De grote herwaardering die Ives na zijn dood ondervond, werpt ook enig licht op zijn Amerikaanse tijdgenoot Carl Ruggles (1876-1971). Zijn werk is op tal van manieren heel anders. Om te beginnen heeft hij maar vrij weinig gecomponeerd, maar wel heel intens en professioneel vergeleken met de revolutionairextensieve amateur. Analoog met Schnbergs vrees voor toonherhalingen vond hij een nieuwe harmonische orde door aan elke getempereerde toon een verminderde en een vermeerderde halve toon toevoegde. In dit verband vertoont hij veel verwantschap met het door Hba ontwikkelde systeem. Zijn meesterwerk is Sun-Treader; daarnaast moet Men and mountains gelden als een van de belangrijkste werden uit de Amerikaanse muziek van de eerste helft der twintigste eeuw. Een belangrijke reden voor de uitbreiding van de muziektaal gedurende de 20e eeuw was de wens van de componisten om kwesties tot uitdrukking te brengen of daarover te discussiren waarover nooit eerder was gesproken of die nooit eerder in de praktijk waren gebracht.. Dat is een van de primaire drijfveren om voortdurend te proberen de kunst verder te ontwikkelen. Teveel is haast gerept van Schnbergs vernieuwingen die zogenaamd noodzakelijk waren geworden door de dreiging die uitging van de uitbreiding die Wagners expressieve uitbreiding aan het heersende majeur/mineur systeem gaf. Die bedreiging werd alleen ervaren door degenen die net als Schnberg dicht bij het vuur zaten, rond Wenen dus.

Brutisme en neoprimitivisme: Varse en Orff


De in Frankrijk geboren, naar de V.S. gemigreerde Edgar Varse (1883-1965) schreef met zijn Ionisation niet alleen ook een heel pakkend en origineel werk, maar ook eentje dat heel nuttig is om de oren verder te leren strekken. Het is georkestreerd voor 41 slagwerk instrumenten waarvan er geen een nauwkeurige toonhoogte heeft (totdat zich aan het slot een sirene bij het gezelschap voegt). Het beschikt daarom noch over melodie, noch over harmonie in de gangbare betekenissen van die begrippen. Ritme natuurlijk des te meer en een rijk contrapunt van kruisritmen. Maar het palet aan toonkleuren kleuren die met strijkers, blazers of toetsinstrumenten niet te realiseren zijn is nog rijker. Wat wordt getoond is een heel repertoire aan weefsels. Met zijn gedurende de jaren twintig en dertig uit de vorige eeuw ontstane werken liep hij verrassend vooruit op de elektronische muziek en de musique concrte. In menig opzicht verdient hij met zijn radicalisme een plaats naast Schnberg en Webern in de moderne muziek. Men kan de door hem opgeroepen effecten vergelijken met het aaien van de vingers over successievelijk fluweel, kiezels, brokaat, een borstel, zijde, een rasp enzovoorts of met de nu eens subtiele dan weer grove penseelstreken van een schilder die bezig is met arceren of stippelen. Dat klankweefsel is dus ook een gebied dat door heel wat 20e eeuwse componisten

90 is onderzocht en uitgebuit. Dit stuk van Varse kan dus goed dienen om deuren te openen bijvoorbeeld (om slechts n voorbeeld waarop nog wordt teruggekomen te noemen) naar Gyrgy Ligeti. Varse wilde een muziek schrijven die heel specifiek was toegesneden op de 20e eeuw, reagerend op en gebruikmakend van de inherente technologische voortgang en mogelijkheden. Hij had de ambitie om elektronische muziek te schrijven voordat de middelen waren bedacht om dat te doen. Hij leefde lang genoeg om gebruik te kunnen maken van de bandrecorder en in zijn nog steeds verbluffende Dserts wisselt een instrumentaal ensemble een bandweergave met tevoren geregistreerde industriegeluiden af. (de woestijnen uit de titel hebben geen betrekking op zand- of ijswoestijnen maar op de bewoonde woestijnen in grote steden). Varse is meer de man met de staalborstel, de grove vijl en de rasp in zijn Amriques, Arcana, Dserts, Octandre, Intgrales, Hyperprism en Intgrales. En dan is er zijn louter voor stereoweergave (en het Philips paviljoen op de Brusselse Wereldtentoonstelling in 1958) geschreven Pome lectronique als een van zijn laatste werken. Uit 1936 dateert zijn fluitsolo Density 21,5. Dankzij zijn autobiografie Bad boy of music is de Amerikaanse componist George Antheil (1900-1959) anekdotisch bekender geworden dan zijn muziek. Zijn muziek getuigt niet slechts van bruitisme, maar bevat ook uitgesproken mechanische componenten. Enerzijds grijpt hij in zijn Ballet mcanique terug op Stravinsky Sacre, anderzijds loopt hij daarin al vooruit op de minimal music. In zijn 2e Vioolsonate gebruikt hij la Ives stijlcitaten en in zijn Jazz symphony uiteraard jazzinvloeden. Iemand als Carl Orff (1895-1982) kan met zijn buiten de belangrijkste stromingen staande neoprimitivistische werken ook tot de onafhankelijken worden gerekend. In Mnchen hield Orff zich als pedagoog gedurende de jaren 1920 bezig met "het opnieuw eenheid brengen in de wereld van muziek en beweging, van muziek en dans" en met het ontwikkelen van het voornamelijk op slagwerk gebaseerde Orff instrumentarium voor pedagogische doeleinden. In 1937 verraste hij met een sensationeel succes met zijn elementaire, hedonistische Carmina burana, zo ongeveer het populairste koorwerk uit de 20e eeuw. De combinatie van (deels aan Stravinsky denk aan diens Les noces ontleende brutische klanken met middeleeuwse taal (Latijn, potjeslatijn, Duits, Frans) heeft Orff in latere werken als Catulli carmina, De temporum fine comoedia, Lamenti en Trionfo di Afrodite gesystematiseerd en zowel naar de tijd (het antieke Griekenland) als naar plaatselijke betekenis (Orintalisme) uitgebreid. Maar hij schreef ook een twintigtal andere muziektheaterwerken, waaronder Der Mond, Prometheus en Die Kluge.

Meer neoclassicisme
Frankrijk Tussen beide wereldoorlogen had Stravinskys neoclassicisme veel invloed op jonge, experimentele componisten, zoals in Frankrijk op de groep die zich Les six noemde: Arthur Honegger, Francis Poulenc, Darius Milhaud, Germaine Tailleferre, Georges Auric (18991983) en Louis Durey. Binnen die groep waren Arthur Honegger (1892-1955), Francis Poulenc (1899-1963) en Darius Milhaud (1892-1974) het belangrijkst. Auric wordt het beste herinnerd dankzij zijn balletmuziek LEventail de Jeanne en zijn filmmuziek.

91 Tijdens zijn leven was Honegger in de Romaanse wereld een hooggewaardeerd componist, elders bleef zijn populariteit wat achter. De vraag of de in Le Havre geboren Zwitserse componist en medestrijder in de Groupe des six op grond van zijn innerlijke binding aan de in zijn omgeving minder gewaardeerde Duitse muziek met zijn deels grootschalige, deels in het neobarokke en dissonant verscherpte werken terecht is onderschat, blijft moeilijk te beantwoorden. Zeker is wel dat hij tegenspraak opriep.Terwijl hij met zijn Pacific 231, Rugby en het rolschaats ballet Skating ring een modern levensgevoel vol bewondering voor techniek en sport opriep, bouwde hij tegelijkertijd met de Pastorale dt en Chant de la joie een haast onberoerde tegenwereld op. Dat beeld wordt versterkt door het contrast tussen de oorspronkelijk scenisch geconcipieerde oratoria Le roi David, Judith en Antigone of de zetting van Claudels Jeanne dArc au bcher met hun heilsboodschappen tegenover zijn vele filmmuziek. Expressiviteit en vormbewustzijn, agressiviteit en geheim heilsverlangen vormen de tegenpolen in zijn oeuvre. Het bekendst werd Honegger dankzij zn symfonische schets van een stoomlocomotieftype, Pacific 231. Maar veel belangrijker waren zijn semi-dramatische bijbelse oratorium Le roi David en het nogal depressieve Jeanne dArc au bcher. Van zijn symfonien zij de 2e en 3e het interessantst en last but not least zijn daar de 3 Symfonische delen en het Concerto da camera. Poulencs werken genieten in Frankrijk zelf nog steeds de grootste bekendheid. Zijn jeugdwerken worden gekenmerkt door bondigheid, brutale humor en een vrij rauwe instrumentatie. In de loop van zijn ontwikkeling week de bewuste kinderlijkheid en banaliteit van zijn idioom voor een programmatische regressiviteit vooral in zijn geestelijke werken die vaak herinnert aan de zoetelijke sentimentaliteit van Gounod. Hoewel hij een voortreffelijk pianist was, zijn zn pianowerken aan de zwakke kant. Betere troeven speelde hij uit in zijn liederen. Wie gaat wieden in de rijk begroeide tuin van Poulenc houdt tenslotte de volgende werken over: de opera Les dialogues des carmlites, het monodrama La voix humaine, de balletsuite Les biches het Concert champtre voor klavecimbel en orkest, het Concert voor 2 pianos en orkest en het orgelconcert. Dan het blaassextet en de fluitsonate. Verder de koorwerken Motetten, Gloria en Stabat mater, een groot aantal liederen, waaronder Banalits, La courte paille, Chansons villageoises, Pomes de Louis Aragon plus de Apollinaire liederen en solo pianowerken met onder meer Les soires de Nazelles en Improvisations. Met de nodige zelfkennis bestempelde Milhaud zich als "Fransman uit de Provence met Isralitische godsdienst". Hij was een heel productief man, een veelschrijver hij produceerde ruim 500 werken - eigenlijk en Schnberg noteerde ietwat jaloers: "Hij heeft van ons allen de vlotste hand". Diepgravend is Milhauds muziek dan ook zelden. Joodse humanitas, ZuidAmerikaanse ritmen, flirtations met de jazz en het cabaret en parallel geschakelde toonaarden vormen de ingredinten van zijn composities. De naam Milhaud is het meest geassocieerd met zijn geestige ballet Le boeuf sur le toit, het jazzdito La cration du monde, de Saudades do Brazil, La chemine du roi Ren, de Fluitsonate en het virtuoze stuk voor 2 pianos Scaramouche. In de vergetelheid raakte helaas zijn misschien wel beste werk, de opera Christoph Columbus. Duitsland

92 Paul Hindemith (1895-1963) is als extreem geval met een zeer uitgebreid oeuvre, heel officieel en toch onbekend, zeer geloofd en toch zonder gevolg, ooit een burgerschrik later entartet verklaard. Hij streefde naar het scheppen van heldere, objectieve en nadrukkelijk motorische muziek waarin de blazers een belangrijker rol gingen spelen Wie hem willen leren kennen moet uit de baaierd van werken vooral de symfonien Mathis der Maler en Harmonie der Welt, de suite Nobilissima visione, de dartele Sinfonische Metamorphosen (over themas van Weber), de Trauermusik, het viool-, altviool (Der Schwanendreher)- en hoornconcert, de Kammermusiken, de liederencyclus Das Marienleben en de opera Mathis der Maler kiezen. Bij zijn dood werd hij in Duitsland de officieelste doch onbekendste, de meest geprezen, doch krachtelooste componist genoemd. In de jaren twintig van de vorige eeuw begonnen als personificatie van de revolutionaire burgerschrik met pakkende eenakters als Neues vom Tage, Mrder Hoffnung der Frauen, Nusch-Nuschi en Sancta Suzanna verstrikte hij zich teveel in de neobarok en de jeugdbeweging. De restauratieve tendens en zijn pedagogische doeleinden waren dominerende factoren in zijn leven. Op eigenlijk wat tragische wijze is hij nooit de "classicus onder de modernen" geworden; eerder viel hij tussen tal van stoelen. Tot op zekere hoogte werkten Hanns Eisler (1898-1962) met onder meer zijn Deutsche Sinfonie, orkestsuites, Rmische Kantate, Hlderlin Fragmente, Brecht Lieder, Hollywood songbook en de 12-toons compositie 14 Arten den Regen zu beschreiben, Kurt Weill (19001950) en Paul Dessau (1894-1979), ook met Brecht Lieder en de opera Die Verurteilung des Lukullus in zijn richting verder. Weill kwam al ter sprake als componist van de Dreigroschenoper, Die 7 Todsnden en Aufstieg und Fall der Stadt Mahagonny, maar is ook de moeite waard als toondichter van een paar symfonien en een vioolconcert. Iemand die de meeste relevante stromingen uit de 20e eeuwse muziekontwikkeling in zijn werk heeft opgenomen en soms heeft geparodieerd, is Boris Blacher (1903-1975). Hij heeft deze eclectische houding nooit verloochend, er eerder telkens getuigenis van afgelegd naar het motto "dat hij nu eens op de ene, dan weer op de andere manier componeerde." Hij experimenteerde graag met variabele metriek, zoals in zijn bekendste werk, de Paganinivariaties. Maar hij schreef ook een Abstrakte Oper, een pianoconcert, een pianotrio, een pianosonate, tudes voor klavecimbel en Elektronische Impulse. Bernd Alois Zimmermann (1918-1970) de Rijnlandse componist is vooral beroemd geworden met zijn in het genre van Wozzeck geschreven opera Die Soldaten en de bij Alfred Jarrys Ubu roi geschreven balletmuziek. Hij was de man van de pluralistische klank, van gelaagde dynamiek, van soms wat eendimensionaal aandoende collages en citaten. Andere kenmerkende werken van hem zijn het Celloconcert, Photoptosis voor groot orkest en het Requiem fr einen jungen Dichter. Oostenrijk Ernst Krenek (1900-1991) past qua leeftijd tussen de componisten van de 2e Weense School en de postserile. In de jaren twintig vorige eeuw werd hij populair met zijn jazzopera Johnny spielt auf. Zelf karakteriseerde hij zich als volgt: "Ik ben in mijn geest niet oud genoeg om het me met een conformistische pseudo traditionele schrijfwijze gemakkelijk te maken." Aan de andere kant heeft hij van het langs intellectuele wegen zoeken naar waarheid nooit een dogma gemaakt.

93 Met werken als Lamentatio Jeremiae Prophetae, het Reisebuch aus den sterreichischen Alpen en zijn 4 Stukken voor hobo en piano heeft hij een synthese gevonden tussen waarheid en regel. Nog zon componist die op basis van vrijwel n werk een plaats in de muziekhistorie verwierf, is de om begrijpelijke reden naar de V.S. gemigreerde Erich Wolfgang Korngold (1897-1957) met zijn opera Die tote Stadt. Ook zijn weliswaar vrij populistische Vioolconcert is de moeite waard. Uitgeweken naar de V.S. schreef hij veel filmmuziek. Extreem modernistisch daarentegen is zijn Symfonie.

Gebruik van elektronica


Ook jongere componisten waren opgetogen over de mogelijkheden om elektronische hulpbronnen te gebruiken, hetzij om klanken te kunnen produceren die op geen andere manier te realiseren zijn en dat bovendien volgens door de componist exacte specificaties, hetzij om muziek weer te geven met een precisie die nooit door menselijke uitvoerenden kan worden gerealiseerd. Een van de echt klassieke werken op dit gebied is Gesang der Jnglinge van Stockhausen (die later nader ter sprake komt) die ook in menig ander werk elektronica integreerde. De Belg Henri Pousseur (1929- ) vestigde in 1958 in Brussel zijn elektronische studio Apelac waarin hij onder andere zijn Trois visages de Lige ontwikkelde. Een heel andere, eerder aleatorische weg sloeg hij in met zijn opera Vtre Faust waarin hij oude clichs en illusies van het muziektheater vernietigd zodat slechts brokstukken van een handeling overblijven; de voortgang daarvan wordt door het publiek bepaald. Maar er is ook sprake van een complexe citaten montage van surrealistische snit. Andere werken van hem zijn de instrumentale Madrigals, de boetepsalmen Sept versets des psaumes de la pnitence en Rimes pour diffrentes sources sonores voor orkest en geluidsband. Een heel ander voorbeeld zijn Mortuos plango, vivos voco en Bhakti van Jonathan Harvey (1939- ) voor concrete, door een computer geproduceerde geluiden getuige zijn Mortuos plango, vivos voco. Overigens treedt Harvey meer in de voetsporen van Prt en Tavener met spirituele muziek, getuige bijvoorbeeld zijn Celloconcert, slagwerkconcert, koorwerken en Madonna of winter and spring. Maar ondanks de theoretisch vrijwel oneindige mogelijkheden van elektronische hulpmiddelen en manipulatietechnieken ("je kunt een octaaf logaritmisch in vijfhonderd stappen opdelen") is de elektronische muziek net zomin als de Musique concrte van Pierre Schaeffer en de zijnen nooit echt van de grond gekomen.

Controversen
Weer anderen stelden haast wanhopig de vraag: Waarom moeten we eigenlijk tussen die twee, Schnberg en Stravinsky kiezen? Maar destijds werden die stemmen in het algemeen niet gehoord en de controverse degenereerde in een oorlog tussen rivaliserende orthodoxien. Een strijd die al lang is gestreden en waarvan we nu de uitslag kennen: de Schnbergianen gingen tenslotte vrij roemloos ten onder en over die oorlog windt zich tegenwoordig vrijwel niemand meer op. Fijn, dat we op afstand van beide tegenpolen kunnen genieten. Toch was die strijd best interessant. De voorvechters van de eerste groep suggereerden dat de enig mogelijke vooruitgang in de muziek mogelijk was in de lijn van Wagner, Schnberg en vooral zijn leerling Webern en dat

94 iedere componist die een andere weg insloeg op zijn best een interessant maar irrelevant was en op zijn ergst een gevaarlijke saboteur van de dringend noodzakelijke vooruitgang. De volgelingen van Stravinsky waren over het geheel toleranter jegens afwijkende meningen, maar de meesten waren het eens in hun opvatting dat de serialistische richting moest worden veroordeeld en dat deze tot niets leidde. Het is nog steeds mogelijk om hevige verontwaardiging te wekken met de suggestie dat beide partijen het mis hadden, maar de schade was intussen aangericht. De taal van de controverse en van de pogingen om hetzij Arnold Schnberg, hetzij Igor Stravinsky als de enige ware en Uitverkorene te bestempelen was vaak overdreven en werd niet zelden geuit in een vakjargon dat voor de meeste muziekliefhebbers onbegrijpelijk was (zelfs voor degenen die eerder de moeite hadden genomen om uit te zoeken wat begrippen als sonatevorm, fuga, dominant en canon betekenden in de hoop Haydn en Beethoven beter te begrijpen). De boodschap was onmiskenbaar: de meeste moderne muziek is afschuwelijk en nauwelijks te bevatten. En erger nog: de meeste toelichtingen zijn verwarrend of onbegrijpelijk. Een kwalijke, helaas ingeburgerde misvatting! Heel wat 20e eeuwse muziek is gelukkig pakkend, kleurig, dramatisch, snel te bevatten en best aantrekkelijk. Er is ook geen lange vooropleiding nodig om die muziek te begrijpen, net zomin als het nodig is een graad in geologie en biologie te hebben om te kunnen genieten van een mooi landschap. Natuurlijk zijn er wel een paar handicaps. De eerste is dat velen met verkeerde verwachtingspatronen naar eigentijdse muziek luisteren en bijna onvermijdelijk worden teleurgesteld. Wanneer alles wat men wenst slechts een eenvoudige melodie is met een eenvoudige begeleiding, dan zal een fuga van Bach even teleurstellend zijn als een strijkkwartet uit de middenperiode van Bartk en wel om dezelfde reden. Het tweede probleem is dat de discussie over moderne muziek zozeer is gericht op de meer technische aspecten dat men nauwelijks nog aan de muziek zelf toekomt. Maar het belangrijkste aspect van elk muziekwerk is hoe het klinkt. Als het alleen maar kan worden genoten door de manier waarop het is geconstrueerd, heeft het muziekwerk als zodanig gefaald. Het derde probleem zullen we tot later bewaren. Laten we beginnen met enige stromingen de revue te laten passeren.

Rusland, van revolutie tot stagnatie: Prokofiev en Shostakovitch


Sergey Prokofiev (1891-1953) begon in zijn jeugd als een uitdagend avant-gardist in Rusland, week na de revolutie uit naar Frankrijk, vierde ook successen in de V.S. maar keerde merkwaardig genoeg in de jaren dertig van de vorige eeuw naar Rusland terug waar hij zich zonder veel blijken van aanpassing of opstandigheid voegde naar de restricties die hem door het Sovjet cultuurbeleid werden opgelegd. In die zin is het merkwaardig dat zo weinig echte breuklijnen zijn waar te nemen in zijn uitgebreide en veelzijdige oeuvre. De esthetische regressie die Prokofiev in zijn ontwikkeling doormaakte is niet alleen te verklaren uit de bevoogding door de Stalinistische cultuurpolitiek te verklaren evenmin als zijn eens zo choquerende werken door de invloed van de Sovjet revolutie esthetiek en zijn emigrantentijd in de Westerse wereld. Het lijkt er meer op dat hij dankzij een groot genoegen aan contrastwerking haast vanzelf een eigen stijl vond en zich zo vrij moeiteloos kon aanpassen aan de veranderende ontwikkelingen, modes en ideologien in de muziek. Dat plezier aan het contrast dat in zijn latere symfonien en balletten even platgetreden als ideologisch aan het socialistische realisme verplicht is, draagt ook nu nog zijn orkestwerken,

95 balletten en operas uit de eerste postrevolutionaire periode (tot ca. 1930) terwijl zijn na de terugkeer in de Sovjet Unie geschreven grootschalige werken een steeds duidelijker trek tot opgeblazenheid verraden. Uitzonderingen hierop vormen de filmmuziek bij Ivan de Verschrikkelijke, de cantate Alexander Nevsky, de 5e Symfonie en de 9e Pianosonate. Zijn bekendste werken zijn geschreven in een onmiddellijk herkenbare stijl waarin een progressieve techniek samengaat met melodische directheid. Dat maakt hem tot een van de genietbaarste 20e eeuwse componisten. Zoals gezegd: noch de dogmatische repressie tijdens het Stalinisme noch de 2e Wereldoorlog hadden naar het schijnt veel invloed op hem. Het voorbeeld van Stravinsky volgend schreef hij een eigen soort Sacre voor Diaghilev: Ala en Lolly, later omgewerkt tot de Scythische suite. Volgende werken waren de balletten Chout en Le pas dacier en de opera De speler naar Dostojewsky Een pril werk is ook de Haydneske 1e of Klassieke symfonie. Eenmaal gemigreerd, verraste hij met werken als de operas De liefde der 3 sinaasappelen (met daaruit een aardige orkestsuite) plus LAnge de feu en het geliefde 3e pianoconcert. Tijdens de oorlogsjaren ontstonden de zogenaamde oorlogs sonates voor piano, nr. 6-8, de filmmuziek bij Ivan de Verschrikkelijke en Luitenant Kij en de opera Oorlog en vrede naar Tolstoi. Andere sleutelwerken zijn het heel pakkende ballet Romeo en Julia, een tweetal vioolconcerten, de Visions fugitives voor piano, het muzikale kinderverhaal Peter en de wolf, de filmmuzieken Luitenant Kij en Alexander Nevsky. Belangrijk ook zijn laatste, pas definitief in 1952 afgeronde opera naar Tolstoi Oorlog en vrede. Dimitri Shostakovitch (1906-1975) overleed vier jaar na Stravinsky en was met hem de laatste componist die in de hele muziekwereld in hoog aanzien stond. In tegenstelling tot Prokofiev die zijn opvoeding nog in het tsaristische Rusland genoot en later lang dat land verliet, was Shostakovitch die zijn hele leven in Rusland sleet een typisch product van het Sovjet systeem. Een systeem waar hij danig onder geleden heeft en waaraan hij zich steeds weer moest aanpassen. In die zin was Shostakovitch een groot overlevingskunstenaar. In een biografie bestempelt hij zich als iemand "die de hongertijd aan het conservatorium in Leningrad doorstond, die in 1936 de woeste aanval van de Pravda op zijn 4e symfonie als ontaarde kunst en onsovjet kunstenaar overleefde, die in 1941 het beleg van Leningrad overleefde en tenslotte ook de algemene aanval op de cultuur door Andrei Zjdanov in 1948. In zijn brutale 1e symfonie was van die gesignaleerde voortdurende aanpassing nog geen sprake, maar met de voor Sovjet begrippen gewaagde 4e symfonie en de opera Lady Macbeth van Mtsensk raakte hij danig in conflict met het regime en moest beterschap bewijzen met bijvoorbeeld de conventionele (maar best belangrijke) 5e symfonie. Shostakovitch is wel omschreven als "de laatste symfonicus". Dat zijn muzikale ingevingen en hun vormgeving vaak frappant aan Mahler herinneren, belicht zijn anachronistische plaats in de nieuwere Westerse muziek duidelijk. Het succes van deze componist om met vijftien symfonien vrij succesvol een obsoleet geacht genre in leven te houden (hoewel hij tenslotte de formele gecompliceerdheid van Mahler verving door een gesimplificeerde spanning tussen individualistische contemplatie en collectief actionisme) maakt deze werken op een waarschijnlijk onvrijwillige manier tot echte werken vol persoonlijke bekentenissen. Datzelfde geldt trouwens voor zijn 15 strijkkwartetten. De stijl van deze componist is mee daardoor heel heterogeen met een steeds terugkerende combinatie van haast overdreven spirituele humor, introspectieve meditatie en declamatorische grandeur. Soms is een van die eigenschappen te dominant en de muziek te

96 lang van stof. Maar in zijn beste werken sommige symfonien en bijna alle strijkkwartetten weet hij overtuigend raad met grote emotionele uitersten door tragische intensiteit tegenover groteske humor te plaatsen, het sublieme tegenover het groteske en banale, het volkse tegenover het duistere. In dat opzicht wordt hij wel terecht als opvolger van Mahler beschouwd. Van zijn 15 symfonien zijn de groteske 1e, de revolutionaire 4e, de conformistische 5e, de dramatische 7e Leningrad, 8e, de speelse 9e, de tragische 10e en de raadselachtige15e het essentieelst. Niet te versmaden daarna de telkens twee pianoconcerten, vioolconcerten en celloconcerten, die 15 strijkkwartetten als gesloten geheel en als zijn persoonlijkste uitingen (nr. 1 en 8 met name), het pianokwintet, de vioolsonate en altvioolsonate, de door Bach genspireerde 24 Preludes en fugas en de al eerder genoemde werken. Aanvullend is het de moeite waard kennis te nemen van het 2e Pianotrio, de cellosonate, wat liederen en de operas Katerina Ismailova en de geestige De neus. In 1948 werd de Armeen Aram Khatchatoerian (1903-1978) met zijn collegas Prokofiev en Shostakovitch tijdens een berucht geworden congres van de Sovjet unie van componisten beschuldigd van verderfelijk formalisme. In het geval van Khatchatoerian, de minste van het drietal, was dit des te merkwaardiger omdat hij afgezien van zijn tamelijk experimentele 3e symfonie uit 1847 louter onschuldige melodieuze romantisch en folkloristisch getinte muziek had gecomponeerd. Hij voegde zich volmaakt naar de voor een braaf socialistisch realisme gestelde regels met een onscrupuleuze mengeling van stijlen en vormen, echter steeds met de folklore dicht bij de hand. Getuige zijn balletmuzieken Gayaneh (met de populaire Sabeldans) en Spartacus (met de titelmelodie van de vroegere TV serie The Onedin Line). Zijn internationale reputatie is gevestigd op zijn pianoconcert en zijn vioolconcert. In veel mindere mate op zijn symfonien.

1e Helft 20e eeuw met uitlopers elders


Engeland William Walton (1902-1983) ontpopte zich na zijn tongue-in-cheek Faade eerst als adept van Schnbergs Pierrot lunaire en de Franse Groupe des six, daarna als volgeling van Honegger en Stravinsky met zijn ouverture Porthmouth point, vervolgens van Prokofiev met het altvioolconcert en van Hndel in zijn bijbelse spektakel Belshazzars feast, maar tevens als pure romanticus in zijn symfonien en concerten. Feitelijk zijn het vioolconcert, het altvioolconcert en het celloconcert het meest de moeite waard. Hij leverde ook de nodige filmmuziek. Het aanhoren waard is ook zijn opera Troilus and Cressida. Op Benjamin Britten (1913-1976) wordt later bij de onafhankelijken teruggekomen. Michael Tippett (1905-1998) is de minst toegankelijke van het relevante viertal. Toen hij twee jaar na het begin van de Tweede Wereldoorlog zijn mythische oratorium A child of our time had voltooid, vernietigde hij vrijwel alle eerdere werken. Dat alleen al geeft de plaats van dit werk in zijn oeuvre een belangrijke plaats. Stilistisch eclecticisme kenmerkt de operas The midsummer marriage en King Priam. Het Concert voor orkest en de 3e symfonie hebben scherpere contouren maar ook iets visionairs, iets van metamuziek. Een ingang is ook makkelijker te vinden via zijn Fantasia concertante on a theme of Corelli en het Concert voor 2 strijkorkesten.

97 Peter Maxwell Davies (1934- ) is in Engeland ook zo iemand die de pastorale traditie en het serialisme voorbij is en zich met graagte op het verleden, eventueel in citaatvorm richt al koestert hij een zeker niet-tonaal idioom. Kenmerkend voor zijn stijl zijn werken als de aan Sibelius manende 5e symfonie, het verklankte scheppingsverhaal The turn of the tide, Worldes blis, en het met Mahlers Lied von der Erde verwante Black Pentecost. Frankrijk Het zou een schandaal zijn niet om te beginnen de zusjes Boulanger te noemen. Lili Boulanger (1893-1918) en Nadia Boulanger (1887-1979). Het verrassende talent van de invalide en jong gestorven Lili is altijd overschaduwd door dat van haar oudere, veel langer levende zus Nadia, die een van de invloedrijkste muziekpedagogen en musicologen uit de 20e eeuw was maar ook op bescheiden schaal componeerde: een cellosonate en liederen. Ook Lili wijdde zich sinds het winnen van de Prix de Rome met haar dramatische cantate Faust et Hlne voornamelijk aan meest somber getinte koorwerken en liederen. George Enescu (1881-1955) is weer zon twijfelgeval. Eigenlijk hoort hij te worden gerangschikt als Roemeen, maar aangezien hij het grootste deel van zijn leven in Frankrijk woonde en werkte als beroemd violist, pedagoog (leraar van Dinu Lipatti en Yehudi Menuhin) en componist, wordt hij toch bij Frankrijk ingedeeld. Hij was een van de meest miskende componisten uit de vorige eeuw. Het bekendst werd hij op feitelijk nogal treurige wijze met zijn Lisztachtige Roemeense rapsodien, het Pome roumain en zijn 3e Vioolsonate In Roemeense stijl. Maar hij was veel meer dan een exponent van de Roemeense muziek, zoals uit een stel strijkkwartetten en vooral uit zijn opera Oedipe uit 1933 blijkt. Het werk kent eclectische invloeden maar getuigt ook van een verbluffende dramatische kracht en gedurfdheid. Enescu gebruikt hier naast oude kerktoonaarden ook orintaalse modi (zoals later Messiaen), experimenteert met kwarttonen (zoals Hba), hanteert het soort spreekgezang dat we uit het tweede caftafereel van Bergs Wozzeck kennen en gebruikt elementen uit Schnbergs Klangfarbenmelodie. Maar verder is Frankrijk in deze periode eerder het land van de lichtere toets. Sommige componisten werden in dit opzicht al genoemd. Toe te voegen zijn bijvoorbeeld Joseph Canteloube (1879-1957) die weliswaar anders en oppervlakkiger dan Bartk en Vaughan Williams het volkslied exploreerde, in zijn geval in Auvergne. Dat leidde tot zijn bundel Chants dAuvergne. Andere componisten van lichtgewicht muziek waren bijvoorbeeld Jacques Ibert (1890-1962), een directe nakomeling van de Groupe des six met een voorkeur voor esthetisch uitgekiende banaliteit, zoals blijkt uit zijn Escales, Fluitconcert, het Concert voor cello en blazers en Divertissement en Jean Franaix (1912- ), ook een man van economische middelen, speelse humor en subtiele ironie met zijn Divertimento voor hobo, klarinet en fagot, Aubade, pianoconcertino, octet, klarinetkwintet, strijktrio en blaaskwintetten. Itali Wanneer we nog even terugkijken naar Itali stuiten we allereerst op de veelzijdige Ildebrando Pizzetti (1880-1968) die zowel een sereen lyrisch Requiem als een abstract piuanoconcert, het zonnige La pisanella als filmmuziek schreef en de intrigerende Giacinto Scelsi (1905-1988), voluit graaf Giacinto Scelsi DAyala Valva, aristocraat, dichter en componist, muzikaal autodidact, futurist, even leerling van Schnberg, benvloed door Aziatische kunst en Zen Boeddhisme. Dat leidde tot markante, merkwaardige composities als

98 Anahit voor viool en 18 instrumenten, Khoom voor sopraan, hoorn, strijkkwartet en slagwerk, Kya voor klarinetsolo en een vijftal strijkkwartetten. Aan hel andere invloeden stond Luigi Dallapiccola (1904-1975) bloot: Door Wagner tot het besluit gekomen componist te worden had bij verrassend genoeg zowel Gesualdo en Monteverdi, als Debussy en daarna toch ook weer Schnberg en Berg tot voorbeeld. Hij ontwikkelde zich tot de belcantist par excellence van de nieuwe muziek. Vocale werken vormen een derde van zijn oeuvre en steeds getuigen deze van een humanitair ideaal. Reeds in zijn Canti di prigiona werkte hij met twaalftoons reeksen en ook in zijn latere werken tot aan de opera Ulisse wist hij serile technieken als geen ander in een natuurlijk verloop van het melos te integreren. Als antifascist hield hij het begrip vrijheid altijd zeer hoog en bezong het in zijn opera Il prigioniero. Maar hij blonk ook uit in kleinschaliger werken als de Quaderno musicale di Annalibera, Quattro liriche di Antonio Machado, Liriche Greche en een zevental Goetheliederen. Spanje Invloeden van Satie en Debussy zijn herkenbaar in de vele pianominiatuurtjes en dansen zoals de Prludes, Canons i danzas en de Cants mgics die Federico Mompou (1893-1987) afscheidde. Xavier Montsalvatge (1912- ) was veelzijdiger met wat symfonische werken, concerten en liederen, waarvan de 5 Canciones negras de grootste bekendheid verwierven. De blinde Joaqun Rodrigo (1901-1999) daarentegen koesterde het typisch Spaanse instrument, de gitaar in zijn populaire, melodieuze en kleurig Iberische Concierto de Aranjuez, Fantasa para un gentilhombre en andere voor het instrument met en zonder orkest geschreven stukken als de Piezas espaolas en Invocacion y danza. Naast iemand als Luis de Pablo behoort de uit een bekende familie van musici stammende Cristbal Halffter (1930- ) tot de weinige componisten van de Spaanse avant-garde die sinds de jaren zestig uit de vorige eeuw internationale aandacht op zich vestigde. De overdreven aandacht voor folklore en de beperkingen die het Franco regime oplegde hebben zijn werk nadelig benvloed. Hij kon zich niet volledig ontplooien en ook het gebruik van de modernste technieken leidde niet tot een doorbraak. Zelf heeft hij zijn generatieprobleem als volgt geformuleerd: "Binnen slechts korte tijd boekte onze esthetische ontwikkeling een vooruitgang die elders meerdere generaties zou hebben geist." Boeiend van hem zijn de voor de V.N. geschreven cantate Yes, speak out, yes, een Requiem en een Orgelconcert. Nederland De eerste helft van de 20e eeuw werd het Nederlandse muziekleven in compositorisch opzicht door vier componisten gedomineerd: Hendrik Andriessen (1892-1981) met een reeks variatiewerken voor orkest (Chromatische en op themas van Kuhnau en Couperin) en een Ricercare plus als mooiste en belangrijkste koorwerk Miroir de peine, Willem Pijper (18941947) met een hang naar polytonaliteit die zijn renommee nog steeds te danken heeft aan de 6 Adagios, het pianoconcert, een vijftal strijkkwartetten en de opera Merlijn, Henk Badings (1907-1987), geroemd om zijn Harpconcert, de symfonische proloog en werken voor tape en ensemble, zoals Armageddon en last but not least Matthijs Vermeulen (1888-1967) met name mat zijn moeilijk geachte symfonien als de 3e Thrne et Pan uit 1922 en de 4e Les victories uit 1941. V.S.

99 In tegenstelling tot de grote stamvaders van de Amerikaanse muziek, Billings en Ives, heeft Aaron Copland (1900-1990) de fascinerende mengvorm van wild protest en naeve teerheid uit de Amerikaanse muzikale pioniersgeest in zijn beste werken (die niet zijn bekendste zijn) tot een hoge mate aan formele integratie gebracht. Zijn muziek "bevat een zeldzame combinatie van spontaniteit en reflectie: zijn creatieve impuls is zuiver instinctief en zin manuele vaardigheid waarmee hij zijn impulsen verwerkt, is extreem professioneel" (Leonard Bernstein). Sinds eind jaren veertig vorige eeuw heeft Copland nadat hij eerder al dodecafonisch had gewerkt voor het eerst consequent aan de nieuwe technieken uit de Europese muziek gewaagd, zoals blijkt uit zijn twaalftoons Connotations. Maar in zij werk is ook veel van eclecticisme sprake en hij is en blijft primair de man van de pakkende, kleurige balletten als Quiet city, Appalachian spring, Billy the kid en Rodeo. Maar het beroemdst is zijn Fanfare for the common man. In de marge valt nog te denken aan zijn 3e symfonie plus het piano- en klarinetconcert. Getuige zijn Grand Canyon- en Mississipi suite vormde het imposante Amerikaanse landschap ook voor Ferde Grof (1892-1972) een belangrijke inspiratiebron. Alan Hovhaness (1911-2000) inspireerde zich voor zijn 1e symfonie op de vervolging van de Armenirs in Turkije in de jaren 1930. Andere werken van hem vertonen ook vaak orintaalse invloeden, maar zijn onschuldiger, charmanter en vertonen soms bizarre effecten, zoals de Fantasie over Japanse houtsneden. Van de Amerikaanse componisten uit de vorige eeuw die men als academisch (= Europees geschoold) kan rubriceren, is Elliott Carter (1908- ) waarschijnlijk de belangrijkste, in elk geval de meest onderschatte. Dat hij tussen de stoelen van de traditionalisten en de avantgardisten viel werd hem in 1950 bewust toen hij aan zijn eerste Strijkkwartet werkte: "Ik vroeg me af of ik voor dat werk ooit interpreten en luisteraars zou vinden. Ik had het altijd als bijna beroeps- en maatschappelijke plicht beschouwd om interessante, direct toegankelijke, makkelijk te begrijpen muziek te schrijven; met dit kwartet besloot ik echter om mijn eigen muzikale gedachten te volgen zo mogelijk zonder rekening te houden op de toekomstige ontvangst. Nu (rond 1970) geloof ik dat een componist zich moet verlaten op zijn eigen inschatting van begrijpelijkheid en kwaliteit als hij werkelijk meent iets belangrijks te zeggen te hebben." Die zelfstandigheid van Carter, die zich zowel van serile technieken als van tonale grondmonsters bedient en die traditionele genresop onconventionele wijze uitbreidt, vergt een geconcentreerd luisteren. Van hem zijn het Concert voor orkest, de Orkestvariaties, de Symphonia het Dubbelconcert voor klavecimbel, piano en 2 kamerorkesten en de vier Strijkkwartetten het belangrijkst. Samuel Barber (1910-1981), bekend door zijn Adagio voor strijkorkest, maar zijn goede reputatie ook dankend aan Dover beach, een fraai vioolconcert, twee symfonien en de operas School for scandal, Vanessa en Antony and Cleopatra. Zijn muziek wordt door zowel laatromantische expressiviteit als door hechte vormelijkheid gekenmerkt. In dat opzicht is hij symptomatisch voor de muziekopvatting van zijn generatie, waarin begrippen als gelijkmatigheid en evenwichtige proporties van groot belang zijn. Daaruit te concluderen dat Barber hopeloos ouderwets zou zijn, is geheel verkeerd. Het muziekleven aan de overkant van de Atlantische Oceaan kent heel andere wetmatigheden en heeft op enkele uitzonderingen als Ives na in zijn korte geschiedenis niet het uithollingproces van de gevestigde vormen en voorstellingen uit Europa doorgemaakt.

100 Nog controversiler is de rol van George Gershwin (1898-1937). Voor velen was natuurlijk hij het pas die de V.S. in muzikaal opzicht echt op de kaart zette en een geslaagde fusie tot stand bracht tussen de populaire- en jazzstijl uit de jaren twintig vorige eeuw en de klassieke muziek. Op de aanspraak op zijn originaliteit valt best wat af te dingen. Zijn muziek is met zijn montage van verschillende lagen tussen Afro-Cubaanse ritmiek, jazz en Europeesclassicistische vormen eerder een logische afspiegeling van de Amerikaanse smeltkroes gemeenschap. Het nadrukkelijke accent op deze door zijn overdreven raffinement meervoudig gebroken aanspraak op bijzondere kunstwaarde ontneemt Gershwins werken het valse aura van gedomesticeerdheid enerzijds en van technocratisch bepaalde stroomlijnesthetiek anderzijds. Het verduidelijkt ook zijn veelzijdige eclecticisme. Maar uiteraard: Gershwin kan ook heel fascinerend zijn! Natuurlijk met zijn vele songs en musicals als Lady be good, Girl crazy en Funny face aan de ene kant, maar ook met serieuzer werk als zijn pianoconcert, de Rhapsody in blue, het orkestrale sfeerbeeld An American in Paris, Songbook en zijn opus magnum, de negeropera Porgy and Bess. En even als droge opsomming nog wat niet onbelangrijke componisten uit de V.S. met hun hoofdwerken: Roger Sessions (1896-1985), Concert voor orkest en van zijn symfonien vooral de 4e en 5e; Roy Harris (1898-1979), 5 symfonien en een vioolconcert; Virgil Thomson (1898-1989), veel filmmuziek; Ned Rorem (1923- ) met symfonien, instrumentale werken doch vooral met prachtige liederen; William Schuman (1910-1992), 8 symfonien, een vioolconcert en het New England triptych; Howard Hanson (1896-1981), 7 symfonien (met de 4e, Requiem als beste), de opera Merry Mount, Elegy in memoriam Serge Koussevitzky en pianowerken. Stefan Wolpe (1902-1972) was echt een Einzelgnger; hij was in Berlijn geboren en emigreerde naar de V.S. waar hij een avontuurlijk, gebarenrijk, hypnotiserend oeuvre schiep met onder meer de Music for any instruments, de 7 Pieces for 3 pianos en de Muziek bij Hamlet. Morton Feldman (1926-1987) is in dit gezelschap een betrekkelijke laatkomer en hij onderscheidt zich als miniaturist van zijn het grote gebaar niet schuwende oudere collegas. Dat blijkt uit werken als Projections, The swallows of Salangan, Rothko chapel en het pianokwintet. Zijn latere werken duren extreem lang: het 1e Strijkkwartet ongeveer honderd minuten, het tweede zelfs zes uur! Leonard Bernstein (1918-1990) kwam al ter sprake als musical componist. Als serieus componist was hij meer omstreden dan als dirigent en commentator. Zijn veelzijdigheid had niet alleen maar positieve kanten. Er is sprake van tegenstrijdigheden, bijvoorbeeld tussen zijn esthetische traditionalisme en zijn getoonde actionisme. Veel van zijn werken zijn Joods genspireerd. De onthullendste toegang tot zijn werk biedt waarschijnlijk zijn Mass. Daarin wordt de secularisatie van het aan traditie zwangere voorbeeld zo ver doorgevoerd dat de uitgepelde geestelijkheid via een soort kwaliteitssprong omslaat in een heel nieuwe categorie van spiritualiteit. Dit werk dat in dit opzicht typisch is voor alle gewichtigere andere composities van Bernstein, is een aan gebaren rijke muzikale communicatie die alle gefixeerde waarden en werkvoorstellingen te buiten gaat. Het hoge onderhoudende karakter vormt wel een stoorfactor. Andere werken van Bernstein die in dit kader vallen, zo zijn bijvoorbeeld het ballet Dybbuk, Songfest, de Chichester psalms en de drie symfonien.

Expressionisme en de in dit geval Poolse - gevolgen


Wenden we de blik naar een bijzondere inspiratrice met internationale invloed: de Parijse pedagoge Nadia Boulanger zorgde in de jaren 1920 en 1930 voor export van de gekoesterde

101 idealen naar de V.S. waar en Carter deze overnamen, net zoals Grazyna Bacewicz (19091969) in Polen. Wat zij allen gemeen hadden, was een grote belangstelling voor de geordende vormen uit het verleden, een duidelijk streven naar goed gestructureerde thematische processen en heldere klankweefsels. En waar ze weinig van moesten hebben, was van de doctrines van Schnberg en Webern. Bacewicz, zelf violiste, is op haar genspireerdst te horen in haar 7 vioolconcerten en 5 vioolsonates, maar ook 7 strijkkwartetten waarvan no. 4 vooral voor nadere kennismaking in aanmerking komt. Is het erg gewaagd om in de drie eerste grote balletmuzieken van Stravinsky, De vuurvogel, Petroesjka en Le sacre du printemps ook van die genoemde expressionistische sporen te ontdekken? Getuige de opgeroepen angsten en onzekerheden zeker niet, al worden die in de Sacre bedolven onder rauwe energie. Maar al gauw daarna zocht deze componist het in plaats van in formele vrijheden in de discipline van gestructureerde kaders, die hij vond bij de klassieken: het neoclassicisme deed bij hem zijn intrede in bijvoorbeeld het ballet Pulcinella uit 1917 en werkte zelfs in1951 nog door in zijn opera The rakes progress. Maar Stravinsky is al behandeld... De in Polen geboren, in de jaren 1950 naar Isral gemigreerde, in 1957 weer naar Europa (eerst Parijs, later Wenen) teruggekeerde Roman Haubenstock-Ramati (1919- ) heeft in de loop der tijd aan alle belangrijke nieuwe stromingen meegedaan. Hij ontwikkelde een smaakvol duistere expressieve vaagheid binnen een constructief gescherpt, thematisch vaak op Franz Kafka gefixeerd klankkleuridioom. Hij betrok bijvoorbeeld in zijn notatie ook koptischesthetische aspecten en sprak bijvoorbeeld over zijn 1e strijkkwartet Mobile als muzikale grafiek. Andere kenmerkende werken van hem zijn Vermutungen ber ein dunkles Haus, Credentials, Tableau I voor orkest en Jeux 6 voor slagwerk. Iemand die exemplarisch is voor velerlei stijlwisselingen is Krysztof Penderecki (1933- ). Een tijdlang gold hij als het paradepaard van de avant-garde. Totdat zijn landgenoot Grecki in de jaren negentig van de afgelopen eeuw plotseling een New Age icoon werd, gold hij als de belangrijkste Poolse componist, beroemder dan zijn wat oudere landgenoot Lutoslawski. Hij overrompelde aanvankelijk iedereen met zijn clusterrijke Threnodie voor de slachtoffers van Hiroshima voor 53 strijkers, Polymorphia voor 48 strijkers en zijn met slagwerk verrijkte Anaklasis, bevestigde zijn roem eerst met het briljante, contrastrijke nogal themaloze De naturis sonoris het 1e Celloconcert, de St. Lucas passie en het Stabat mater en vervolgens met de opera De duivels van Loudon. In vrijwel al die werken onderzocht hij op heel eigen wijze de grensbereiken tussen klank en ruis, waarmee hij het werk van de Poolse klankkleurcomponisten nog eens samenvatte en waar nodig verrijkte met elementen Gregoriaans, majeur/mineur harmoniek en serile muziek. om vervolgens in de schoot van de romantiek terug te keren en haast tot routine te vervallen met een werk als het Pools Requiem, het 2e Vioolconcert en het Altvioolconcert. Naast Penderecki behoren Andrzej Panufnik (1914-1991), Tadeusz Baird (1928-1981) en Kazimierz Serocki (1922-1981) tot de Poolse componisten die de westerse wereld in de politieke dooiperiode daar verrasten met hoogontwikkelde klankkleurcomposities. Panufnik imponeert met zijn Sinfonia sacra en Arbor cosmica; Bairds 4 Essays, zijn Epiphanium en 3e symfonie zijn zeer de moeite waard. Van Serocki zijn de nog volgens de reeksentechniek geschreven Musica concertante, de Segmenti, de Episoden en de Symfonische frescos lonenswaard.

102 Witold Lutoslawski (1913-1994) kunnen we een van de vaders van de Poolse avant-garde zien. In zijn werk weerspiegelt zich de hele ontwikkeling van de Europese muziek uit de 20e eeuw. Van het neoclassicisme, via de reeksen- en serile techniek tot de tijdens de "Warschause Herfst" in 1956 gewonnen vrijheid van aleatoriek en klankkleurenmuziek. Zijn de Paganinivariaties nog een hoogst virtuoos voorbeeld van een classicistische muziek, net als de 1e Symfonie, met als hoogtepunt het briljante Concert voor orkest, met de Treurmuziek voor Bla Bartk paste hij voor het eerst de reeksentechniek op verrassend expressieve wijze toe. Aleatoriek is troef in de Jeux Vnitiens met de aanwijzing voor de vertolkers: "Iedere musicus voert zijn partij zo vrij uit alsof hij alleen speelt, de ritmische waarden dienen slechts als houvast." Complexe vormen in vocale composities, verdere vereenvoudiging speelden in zijn latere werken een grote rol. Belangrijk van hem zijn vooral nog de vier symfonien, Chain I-III, dialogen voor viool en orkest, het pianoconcert, het celloconcert, het dubbelconcert voor hobo en harp, Livre pour orchestre en de Musique funbre.

Na 1945: de school van Darmstadt


De wortels van deze veelzijdigheid gaan terug tot de jaren 1960 waarin de met Schnbergs eerste atonale werken begonnen culmineerden in de serile experimenten van de Darmstadt school. De daar gedurende sinds ca. 1950 gehouden zomercursussen ontketenden een ideologische en avant-gardistische revolutie die bekend werd onder de naam Darmstadt school. De leidende protagonisten hiervan waren Pierre Boulez (1925- ), Karlheinz Stockhausen (1928- ) en Luigi Nono (1924-1990). Ongeacht de later totaal verschillende wegen die dit drietal componisten zou bewandelen, was hun gemeenschappelijk uitgangspunt de twaalftoonsmuziek van Schnberg. Ze vonden die echter nog te zeer geworteld in de Oostenrijks/Duitse traditie, en kozen dus voor het strengere uitgangspunt van het quasi mathematische werk van diens leerling Webern. Een der eersten die dat voorbeeld volgde was overigens Olivier Messiaen met zijn pianowerk Mode de valeurs et dintensits. Naast Boulez en Pierre Henry werkte ook Pierre Schaeffer (1910-1984). Hij bleef in zoverre een buitenstaander dat hij zich concentreerde op "musique concrte", op aan de werkelijkheid ontleende geluiden, geruis, tonen en klanken die hij op elektro-akoestische wijze bewerkte en modificeerde, vervreemdde. Zijn eenmalige werken zijn als LOeuvre musicale intgrale op cd uitgebracht. De carrire van de dirigent Boulez sinds de jaren zestig heeft die van de componist Boulez intussen geheel overvleugeld, hoe steil die componisten loopbaan in de jaren vijftig ook begon. Maar zonder zijn compositorische ervaringen (hij studeerde bij Ren Leibowitz en Olivier Messiaen) was hij nooit zon overtuigend pleitbezorger van de muziek van anderen geworden. Stockhausen, in menig opzicht de antipode van Boulez, heeft ooit de kwaliteiten van Boulez als volgt beschreven: "Het lukt hem nog n keer om om een resum van de avondlandse traditie te geven en dat precies op een tijdstip waarop dat begrip kwestieus was geworden. Boulez heeft er nooit een exacte voorstelling van dat hij de Franse traditie moet voortzetten en dat deze door hem ook is voortgezet Boulez is een synthetische geest, hij bestudeert alles, hij integreert alles in zijn systeem en in zijn wil tot synthese lukt hem zelfs de combinatie van zulke tegenstrijdig lijkende fenomenen als die van de 2e Weense school en het Franse impressionisme." En Gyrgy Ligeti heeft in zin analyse van Structures I uit 1952 precies een kenmerk van Boulez. Muziek beschreven, dat ook voor zijn latere werken geldt: "Hier wordt blootgelegd wat eigenlijk ook bij Webern reeds de kern uitmaakt: schoonheid in het openen van nieuwe structuren. Omdat dit bij de muziek alleen in de tijd kan plaatsvinden, wordt uit het componeren op het niveau van het serile een werken met de tijd. Daarmee

103 verliest de compositie zijn wezen als kunstwerk: het componeren wordt tevens een onderzoek naar nieuw vermoede samenhang van verschillend materiaal." Dit laatste feit heeft als motor van zijn creativiteit Boulez behoedvoor doctrinaire en methodologische verhardingen. Als echte mathematicus ordende Boulez niet alleen strikt toonhoogtes, maar ook ritmen, dynamiek en registers wat resulteerde in een soort automatische robotmuziek waaraan de naam totaal serialisme werd gegeven. Zijn 3 Pianosonates en Structures voor twee pianos uit 1951 zijn hiervoor heel illustratief. Stockhausen volgde met werken als Kontrapunkt en Zeitmasse, Nono met zijn Il canto sospeso. En wanneer sprake is van Itali en avant-garde, moet natuurlijk ook de op velerlei gebied en ook in Nederland actieve Bruno Maderna (1920-1973) met zijn hoboconcerten, zijn radiofonische operas Ages en Don Perlimpin en operas Hyperion en Satyricon worden vermeld. Zijn uit Florence stammende landgenoot Sylvano Bussotti (1931- ) vestigde in 1959 in Darmstadt voor het eerst de aandacht op zich toen hij met een paar uit grafieken gearrangeerde pianostukken van zich deed spreken. Hij wilde andere kunstvormen, maar ook gebaren, licht, kleuren, tekst integreren in zijn werk om daar een multimedia spektakel van te maken met soms exhibitionistische of zelfs blasfemische doelstellingen. Dat leidde tot monstrueuze werken als zijn opera Lorenzaccio uit 1972 en tot mystieke uitingen anderzijds. Het beste en interessantst is hij in zijn vocale werken, bijvoorbeeld Atti vocali, Il nudo, het Rara requiem en Memoria. Stockhausen was ooit de bekendste en op muziekconserven best vertegenwoordigde avantgardist. Wat hem geen goed heeft gedaan, is dat hij een autoritair Messianisme is gaan bedrijven, op polemisch gebied herhaaldelijk ontspoorde en een persoonlijke heilsleer heeft ontwikkeld die uiterst dubieus is. Maar wat men ook op zijn verbale uitlatingen en zijn ideologische opvattingen aan kan merken, een fascinerende componist is hij wel. Met elk nieuw stuk zette hij een stap op een volgende compositorische trede en revolutioneerde hij het door Schnberg en Webern aangereikte materiaal onder invloed van Messiaen consequent verder. Met zijn Kreuzspiel liet hij de overgeleverde categorien van stem, motief, thema enz. exploderen en daarna ontwikkelde hij nieuwe constructieve mogelijkheden. In KontraPunkten benutte hij de reeksentechniek niet slechts met betrekking tot toonhoogten, toonduren en dynamische gradaties, maar ook met de klankkleuren. In zijn eerste vier Klavierstcke componeerde hij in plaats van met afzonderlijke noten of akkoorden met zogenaamde notengroepen die globaal volgens intervalrelaties, tijdsduur, dynamiek en articulatie waren georganiseerd. Een proces dat hij in Klavierstck VI en het blaaskwintet Zeitmasse iets later aan de individuele speelmogelijkheden van de interpreet overliet en op die manier variabele onscherpe relaties in de muziek introduceerde. Midden jaren vijftig vervolmaakte hij ook zijn elektronische procds in Gesang der Jnglinge door elektronisch opgewekte klanken met gezang te versmelten. In de tweede versie van Kontakte combineerde hij voorgebakken elektronische muziek met live dito en ging hij vanaf dat moment ook vervreemdingseffecten toepassen, bijvoorbeeld in Zyklus. Als samenvatting van deze tendensen aan het eind van de jaren vijftig kan men werken als Gruppen fr 3 Orchester en Carr beschouwen, stukken waarin ook de ruimtelijke dispositie een grote rol speelt. Curieus is ook de vocale minimal meditatie op zes noten Stimmung.

104 In de jaren zestig vond een terugkeer naar de experimentele elektronica plaats en is in werken als de beide Mikrophonien weer sprake van een stap terug. Sindsdien manipuleert Stockhausen veel van zijn muziek vanachter een mengpaneel. Nog dubieuzer worden zijn fantastische quasi improvisatorische, bewustzijnsverruimende, in galactische ruimten spelende bijdragen Hymnen, Stimmung en de van Wagneriaanse gigantomanie getuigende Aus den sieben Tagen met zijn uitvoeringsduur van 344 minuten. In die geest kan men werken als Mantra, Sternenklang en Momente beter vergeten. Opzienbarend is tenslotte nog wel zijn Helikopter-Quarett uit 1994. Terugblikkend kan worden gezegd, dat dit drietal componisten gauw terug van deze te hecht gestructureerde aanpak. Boulez bleef het beginsel in zijn meesterwerken in hun soort als Pli selon pli, Le marteau sans matre, Le visage nuptial, Eclat, Multiples, Rpons, Livre pour cordes, Domaines en Rituel het meeste trouw. Stockhausen en Nono begonnen dra uitermate eigenzinnige nieuwigheden te exploreren, waarin elektronica, politiek, astrologie en een utopistische muziekwereld een dominerende rol gingen spelen. Een van Stockhausens andere vertrekpunten was de elektronische muziek, getuige Gesang der Jnglinge en Kontakte. Later schakelde hij over op intutieve muziek in van nogal gigantomanie getuigende werken als Aus den sieben Tagen en het Gesammtkunstwerk Licht. Nono zocht het als enige van de drie in muziek voor politieke doeleinden, getuige bijvoorbeeld Como uno ola de fuerza y luz,offerte onde serene contrappuntoi dialettico alla mente en No hay caminos, hay que caminar. Andrej Tarkovsky. Toch bleef het serialisme in enigerlei vorm nog lang rondspoken, zelfs bij de intussen oud geworden Stravinsky, getuige zijn al gememoreerde Movements, Requiem canticles en Agon. Ook uit de laboratoria van Boulez Parijse IRCAM bleven regelmatig dergelijke nieuwe geluiden hoorbaar, getuige onder andere het werk van de straks ook nog te noemen Lindberg en Saariaho. Interessant te vermelden is wellicht nog buiten de officile paden werkende leerling van Messiaen en Pierre Schaeffer, Jean Barraqu (1928-1973). In zijn Etude I werkte hij met een bandopname; verder zijn er een Pianosonate uit 1952 en fragmenten uit een onvoltooide cyclus op basis van Hermann Brochs Der Tod des Vergil.

Schnbergs nawerking
De gedachte van de 12-toons reeks en de technieken die Schnberg ontwikkelde om dat systeem te manipuleren had grote invloed op veel jongere componisten, doch om een aantal redenen en niet slechts omdat zo een uitweg werd geboden voor wat sommigen beschouwden als een postwagneriaanse impasse. Het serialisme sprak velen aan vanwege zijn rigoureuze economie: het verschafte de middelen waarmee elke noot van een compositie zijn waarde bewees, waarin die afzonderlijke noot een vaste plaats had en logisch aan alle overige was gerelateerd. Voor sommigen kan een positief genoegen worden ontleend aan muziek van een feilloze precisie. Stravinsky die in het algemeen geldt als felle opponent van Schnberg heeft in zijn latere leven kortstondig ook bewust diens systeem toegepast; tot op zekere hoogte had hij dat altijd al gebruikt door uitgebreid de volgorde van korte notengroepen te verwisselen men zou dat mini toonreeksen kunnen noemen) sinds de Sacre.

105 Voor velen van de post Tweede Weense School en in het bijzonder voor componisten uit de Duitssprekende landen bood het serialisme een muziektaal die onbezoedeld was door een schandelijk verleden waarin juist die muziek entartet werd verklaard. Helaas oefende Schnbergs methode ook schoolmeesterachtigheid uit en de muziek die daaruit voortvloeide was academisch en dor. Gelukkig werd die ook snel vergeten. Weer anderen baseerden er een eigen stijl op, ondergingen een eigen ontwikkeling. Het is bijvoorbeeld onwaarschijnlijk dat Carter of Harrison Birtwistle (1934- ) het soort muziek zouden schrijven dat ze hebben geschreven zoals zijn mystieke, veelgelaagde opera The mask of Orpheus, Silbury air & Secret theatre of de Earth dances zonder Schnbergs voorbeeld en impulsen. Maar met zijn rituele vormen en stijl herinnert Birtwistle ook aan Stravinsky en in heftiger werken als de ruige opera Punch and Judy zelfs aan Varse. Het orkestwerk Triumph of time is dan weer rustiger van aard. Intussen is het haast vanzelfsprekend om muziek met een onbevangen geest tegemoet te treden dan om zich vooraf te wagen aan een diepgaande analyse van hoe die muziek in elkaar zit. Bij Carter zou dat het beeld kunnen zijn van een muziek die een buitengewoon ruimtelijk effect werkt omdat deze in verschillende tempi tegelijk voortschrijdt, net zoals de verschillende elementen van een landschap doen wanneer men dat in een trein of vliegtuig passeert. Iets dergelijks gebeurt bij Birtwistle, maar hier is het zinvoller om het beeld op te roepen van verschillende bewegende wolklagen met een grote wolk die zich in de onderste laag beweegt. Heel wat andere componisten hebben op hun manier de muziektaal opgerekt en aan hun eigen behoeften aangepast. Olivier Messiaen (1908-1992) bijvoorbeeld. Hij respecteerde Schnberg zeer, gebruikte kortstondig diens methodiek (en beheerste die zo volledig dat heel was naoorlogse avant-garde componisten hem als leraar uitverkoren), maar wat Schnberg en hij nastreefden was totaal verschillend. Ornitholoog-musicus noemde hij zichzelf en in feite was hij ook mythicus -musicus. Hij kon bijvoorbeeld zijn geliefde vogelzang niet onderbrengen in melodien uit de mineur en majeur toonschaal omdat vogels daar slechts sporadisch gebruik van maken. Dat plus andere overwegingen leidde ertoe dat hij andere toonschalen ging gebruiken die nooit eerder in de Westerse klassieke muziek waren gebruikt en die ook van onschatbare waarde bleken om zijn devote religieuze gevoelens te uiten. Messiaen was de grondigste ontdekkingsreiziger op dit terrein, maar bepaald niet de eerste. Op drie fronten verwierf hij een haast legendarische reputatie: als componist, als leraar van onder meer Boulez, Stockhausen en Xenakis en als organist. Als grondlegger van de in wezen conservatieve groep "La jeune France" hielp hij de serile muziek aan een doorbraak en ontwikkelde hij deze verder voordat hij er afstand van nam. Niettemin zitten de man en zijn werk vol paradoxen. Elke compositie van hem berust op de wisselwerking van programmatisch idee en compositorische techniek. Gevoelige, vaak mierzoete melodiek en mathematische calculatie, rooms katholieke dweperij en erotische wellustigheid, vogelgekwetter en orgelmuziek, kristallijne transparantie en filosofie over muzikale tijdsduren dat alles is in Messiaens oeuvre vermengd tot een even fascinerend als aanvechtbaar geheel van kunstnijverheids kitsch en streng constructivisme. Niet te bestrijden is echter dat Messiaen nieuwe wegen opende voor de Europese muziek. Bij zij onderzoek naar het zingen der vogels stuitte hij op wetmatigheden die hij zich in de vorm van zogenaamde melodische modi eigen maakte. Die modi zijn slechts in beperkte mate

106 transponeerbaar omdat ze na afzonderlijke harmonische trappen doorlopen te hebben weer in de oervorm terugkeren. Ze vertoeven steeds in de buurt van de gevestigde majeur/mineur harmoniek, maar zijn in geen enkele toonaard te vatten. Bovendien heeft Messiaen zijn muziek door gebruik te maken van complexe, onder andere Indische en andere exotische ritmen verrijkt, maar die uitbreiding gaat net als bij de modi hand in hand met een beperking: die ritmen zijn namelijk niet omkeerbaar mdat ze dan weer de oorspronkelijke vorm zouden aannemen. Dit samenvallen van uitbreiding en begrenzing verklaart deels de tegenstrijdigheden uit Messiaens muziek die volgens Claude Rostand "niet zozeer een allesomvattende synthese van het hele muzikale vocabulaire en de thans bekende klankwerelden is als wel een lofzang van de in theologia gloriae uitmondende discussie tussen ratio en mystiek." Toch vertoont Messiaens muziek ook toekomstgerichte, zelfs profetische trekken: hij schreef in 1949 niet slechts een van de eerste serile stukken, Mode de valeurs et dintensit voor piano, maar ook een van de eerste elektronische partituren om later beide richtingen te verwerpen. Met zijn Livre dorgue uit 1950 liep hij vooruit op bijvoorbeeld Ligetis Volumina en Kagels Improvisation ajoute, terwijl sacrale muziek als Pendereckis Lucas passie en Ligetis Requiem zonder de inspiratie van Messiaen haast ondenkbaar zijn. Tenslotte heeft hij ook met zijn orkestwerk Chronochromie uit 1960 met zijn oplossing van de heersende intervalrelaties in vibrerende klankvelden de weg gewezen aan Ligeti, Penderecki en Berio. Tot de verdere kerncomposities van Messiaen behoren de Turangalla symfonie, LAscension, Oiseaux exotiques, het Quatuor pour la fin du temps, de Vingt regards sur lenfant Jsus, de Catalogue des oiseaux, Et exspecto resurrectionem mortuorum en het uitgebreide orgelwerk Livre du Saint-Sacrement. Met Messiaen was Andr Jolivet (1905-1974) de belangrijkste vertegenwoordiger van de in 1936 gestichte groep "Jeune France". Misschien heeft hij haast te consequent de regels van die groep gevolgd en is hij nooit dogmatisch geworden. De "Groupe des six" die zich achtereenvolgens als volgelingen van Schnbergs school en adepten van de neobarok en het neoclassicisme uiten om met berekenende banaliteiten te eindigen, moet hem een gruwel zijn geweest. Anderzijds heeft hij nauwelijks een eigen stijl ontwikkeld en bemiddelde hij slechts tussen modes en stijlen, waarbij hij soms teruggreep op het impressionisme en bruitisme. Hij schreef symfonien, concerten (voor harp, trompet, fluit, cello en ondes Martenot), het koorwerk Epithalame en vocale muziek als de Pomes intimes en Songe nouveau rv. Net als zijn oudere tijdgenoot Messiaen geneerde Henri Dutilleux (1916- ) zich nooit om heel sonore, heldere muziek met vrij sensuele timbres te produceren. In zijn vroege werken zijn invloeden van Debussy, Ravel, Roussel en Honegger bespeurbaar, maar later ontwikkelde hij zich tot een tamelijk gesoleerde Einzelgnger en produceerde hij een klein, maar heel oorspronkelijk aantal werken van een opvallende breedte, bij voorkeur op instrumentaal gebied. Hij tracht traditionele vormen te vernieuwen en toont een fascinatie voor fenomenen van tijd en herinnering. Hij werkt ook graag volgens het principe van de progressieve groei. Tot zijn belangrijkste werken behoren een tweetal symfonien, het pseudo celloconcert Tout un monde lointain, het pseudo dito vioolconcert Larbre des songes, het orkestwerk Mtaboles, Mystre de linstant voor cimbalom, strijkers en slagwerk en het strijkkwartet Ainsi la nuit. Tot slot is er zijn agressief en boos klinkende Anne Frank cantate The shadows of time uit 1997.

Diverse andere richtingen

107 Zo ontstond een veelheid aan methodes, richtingen en stijlen. Om slechts een aantal op te sommen: Aleatoriek (uit het Latijn alea, dobbelsteen; muziek die is gebaseerd op het toevalselement of de vrije improvisatie gedurende de vertolking). Atonaal (muziek met een nauwelijks of niet vast te stellen toonaard). Bitonaal (zie Polytonaal). Cluster ( een groep meestal dicht bijeen liggende noten die tegelijk worden gespeeld maar niet als echt akkoord hoorbaar zijn). Dodecafonie (muziek waarin alle 12 noten van de chromatische reeks worden gebruikt, synoniem van serieel). Elektronakoestisch (muziek waarin van levende en elektronische bestanddelen wordt gebruik gemaakt, waarbij de elektronische kant de akoestische modificeert). Musique concrte (muziek waarin gebruik wordt gemaakt van gemanipuleerde opnamen of van natuurlijke of industrile geluiden). Neoklassiek (letterlijk muziek waarin gebruik wordt gemaakt van eigenschappen uit de klassieke stijl van Haydn en Mozart. Stravinsky op wie het begrip nadrukkelijk van toepassing is en die daartegen protesteerde gebruikte ook indrukken van niet-klassieke componisten als Hndel, Van Wassenaer, Tschaikovsky en Verdi). Polytonaal (muziek met twee of meer toonaarden). Totaal serialisme (muziek waarin niet alleen de toonhoogte, maar ook het ritme, de duur, de luidheid en andere factoren worden bepaald door de regels van het serialisme). Minimal music (muziek met een minimum aan thematische ontwikkeling) , Neonprimitivisme (muziek die voornamelijk door basaal ritme wordt beheerst), New Age (muziek van en voor zwevers), Nieuwe complexiteit (muziek onder invloed van wiskunde, architectuur), Polystilisme (Muziek met een combinatie van oude en nieuwe stijlen), Indeterminisme (aleatoriek, waarbij de vertolker op eigen initiatief de structuur en volgorde van een werk bepaalt) en Mysticisme (muziek onder invloed van religiositeit).

Onafhankelijken
Bovendien was met name het tweede gedeelte van de 20e eeuw rijk aan onafhankelijke persoonlijkheden die geen enkele orthodoxie of partijlijn volgden maar die een onmiddellijk herkenbare stijl smeedden vanuit een reeks invloeden of juist door geen enkele invloed te ondergaan. Benjamin Britten (1913-1976) is daarvan een voor de hand liggend voorbeeld, Hans-Werner Henze (1926- ) en Karl-Amadeus Hartmann (1905-1963) eveneens en in mindere mate ook Frank Martin (1890-1974). Britten is de 20 eeuwse componist die waarschijnlijk het best is vertegenwoordigd op lp en cd, media die in hoge mate hebben bijgedragen aan het wereldwijd populariseren van zijn werk. Het belangrijkste kenmerk van Brittens muziek is de vanzelfsprekendheid daarvan. Die heeft de componist te danken aan zijn uitgesproken talent om muzikale stromingen uit andere landen, continenten en tijden in zijn werk te laten weerklinken en ze tegelijk met zijn gave tot plastische weergave te integreren. Veel van zijn beste invallen en inspiratie dankt hij aan beroemde interpreten als Peter Pears, Dietrich Fischer-Dieskau en Mstislav Rostropovitch die hij ook als begaafd pianist begeleidde. Britten was zonder twijfel de belangrijkste Engelse componist sinds Purcell met ongeveer honderd composities, verdeeld over alle genres op zijn naam. Op elk van deze gebieden leverde hij werken die beklijven. Het duidelijkst komt Brittens eclecticisme tot uiting in zijn parabelachtige kerkoperas Curlew river, The burning fiery furnace en The prodigal son. Daar combineert hij het eigene met gregoriaanse en orintaalse muziek. In die parabels zijn elementen van het Middeleeuwse mysteriespel en het Japanse N spel terug te vinden. Reeds in vroeger werk had Britten met meervoudige brekingen ook van dramaturgische aard gexperimenteerd, het succesvolst in zijn opera The rape of Lucretia en The turn of the screw. Niettemin geniet zijn normaler dramatische opera Peter Grimes met de bekende 4 Sea interludes. Populair is ook het briljante

108 pedagogische orkestwerk de Purcellvariaties, beter bekend als Young persons guide to the orchestra. Belangrijk verder: de Frank Bridge variaties, de Sinfonia da requiem, het viool- en pianoconcert, de cellosymfonie en van de vele vocale werken vooral Les illuminations, de Serenade voor tenor, hoorn en strijkorkest en het War requiem. Het lot van Britten en Martin was in zoverre merkwaardig dat ze door hun omgeving in hun jonge jaren werden beschouwd als lichtelijk modernistisch en op latere leeftijd door hun opvolgers werden afgedaan als hopeloos ouderwets. De Zwitserse Nederlander Frank Martin werd door Ernest Ansermet geroemd met de woorden: "Hij heeft de duivelskring waarin de dodecafonisten waren gevangen doorbroken om zo tot de grenzenloze spiraal van de stijgende kwinten terug te keren. Zo knoopt hij weer logisch aan bij de loop der geschiedenis en brengt hij deze een stap verder." Een wat dubieuze lof voor een nogal retrospectief gericht oeuvre waarin oude wijn in nieuwe zakken wordt gegoten. Niettemin herinneren we ons vooral graag aan zijn Petite symphonie concertante, het Concert voor 7 blazers, de Ballades, de 6 Jedermann monologen, het oratorium In terra pax, Der Cornet en de Mis voor dubbelkoor. Henze, een aanvankelijk politiek zeer gengageerd (linkse en dus omstreden) componist die in 1968 een doorbraak forceerde met zijn oratorium Das Floss der Medusa, bewoog zich ook met direct aansprekend gemak in vrijwel ieder genre. Hij was dus omstreden, maar behoort intussen tot het establishment. Niet toevallig dankt hij zijn reputatie primair aan het genre dat sociaal zeer relevant is: de opera. Aan het begin van zijn loopbaan wist Henze voortreffelijk invloeden van Berg, Hindemith, Bartk en Stravinsky tot en met een overname van Schnbergs twaalftoonsysteem tot een qua klank even expressieve als sensibele persoonlijke stijl te integreren. Maar de strikte wending naar serile principes maakte hij niet. Hij schreef 9 symfonien, 5 strijkkwartetten. En Der junge Lord, Elegie fr junge Liebende en Die Bassariden als zijn belangrijkste operas; werken die het lonen om nader kennis mee te maken. Heel breed is het emotionele gamma dat de muziek van Hartmann bestrijkt. Het is bij toerbeurt ruig en klaaglijk, lyrisch en wanhopig. In zijn werk heeft hij trekken van de symfonische traditie gekoesterd en verder ontwikkeld zonder zich restauratief te tonen. Hij hield tot het laatst vast aan het schema van de klassiek-romantische symfonie, maar vulde dat met een quasi barokke expressiedimensie vol levenslust en stervensdoem als uitersten. Van zijn 8 symfonien zijn de 1e en de 3e het belangrijkst, verder is het Concerto funbre heel kenmerkend. Denkend aan die grote verscheidenheid van stijlen, moet zeker ook John Cage (1912-1992) worden gememoreerd. Hij kan gelden als een der belangrijkste aanjagers van de nieuwste muziek. Als eerste heeft hij consequent getracht de muziek van vaststaande werk- en werkcategorien te ontdoen. Dergelijk componeren "is noodzakelijkerwijs experimenteel. Een experimentele actie is er eentje waarvan het resultaat niet direct zichtbaar is. Omdat die actie niet afzienbaar is, is een excuus ervoor ook niet belangrijk. De uitvoering van een compositie waarvan de vertolking niet is vastgelegd, is eenmalig. Hij kan niet worden herhaald. Een opname van een dergelijk werk is niet meer waard als een ansichtkaart van een paar kwartjes." Geen wonder dat zijn werk op lp en cd slecht is vertegenwoordigd. Voor velen geldt hij niet eens als componist, maar meer als iemand die in trance luisterde naar hele klankwerelden en die vervolgens wenste dat iedere muzikale gebeurtenis tot een

109 onvoorspelbare ontdekkingsreis in geluid zou worden. Papier en hout, rubberstrips, metaalstiften en schroeven zijn het die de pianoklank van de geprepareerde piano uit zijn Sonatas and interludes for prepared piano bepalen. En als quasi grondlegger van de rock music kan zijn in 1944 voor Merce Cunningham geschreven balletmuziek Four walls gelden. Zijn bekendste werk is 433" waarin van de pianist wordt gevraagd dat hij de klep optilt en vervolgens de aangegeven tijd speelt met de bedoeling om het publiek attent te maken op de weelde aan omgevingsgeluid. Andere curieuze werken van Cage zijn: The wonderful widow of eighteen springs, de Variations I, II en III, de Music for amplified toy pianos en Imaginary landscape I. George Crumb (1929- ) is een Amerikaanse componist die in zijn Black angels gebruik maakte van elektronica en in dit verband ook spreekt van een elektrisch kwartet. In dit werk roept hij een bizar landschap op. Minstens zo belangrijk is zijn liederencyclus Ancient voices of children op tekst van Garcia Lorca voor jongensstem, mezzosopraan en instrumenten. Heel anders weer de Griekse, in Roemeni geboren en vooral in Frankrijk werkzame Iannis Xenakis (1922-2001) wiens werk meestal wordt besproken in termen van architectuur en mathematische principes, maar ook met filosofische uitgangspunten die het nader definiren en leiden, maar wiens eerste compositie Metastaseis zijn oorsprong vond in een verschrikkelijke herinnering: hoe een menigte beweegt als deze door geweervuur wordt bedreigd, hoe geordende beweging en gedisciplineerde zang ontregeld worden. Zijn nalatenschap aan elektronische muziek (Orient-Occident) is haast het belangrijkst, maar wie nader over zijn stijl en invloed wil worden genformeerd, moet bijvoorbeeld ook zijn koorwerk Medea, zijn slagwerkstuk Plades en zijn kamermuziekstuk Nomos alpha proberen. Zijn abstracte, maar logische constructiegedachten komen ook tot gelding in werken als Antikhthon, Nomos alpha en Terretektorh. De Hongaar Gyrgy Ligeti (1923- ) die in 1956 naar het Westen uitweek, is net als Xenakis een onderzoeker van fantastisch complexe klankweefsels maar toont tevens een open oor voor (of is deels benvloed door) de minimalisten, Afrikaanse trommen, de pianola van Conlon Nancarrow en zelfs Brahms. Daarmee is hij een van de belangrijkste, maar ook een van de liefst in stilte werkende huidige componisten. Dat belang is door de muziekindustrie ingezien en gehonoreerd met een wat moeizaam verlopende integrale opname van zijn werken, achtereenvolgens in een moeizame estafette op Wergo, DG, Sony en Teldec vastgelegd. Ligetis creatieve visie werd ontwikkeld onder twee dictaturen, die van Hitler en Stalin. Voor een Jood moet dat een rampzalig begin zijn geweest. In 1956 belandde hij als Hongaars vluchteling in Keulen in de elektronische studio van Stockhausen. Zijn later ontstane oeuvre getuigt van heimwee (de 6 Bagatellen voor blaaskwintet), het surrealistische, wolken (Atmosphres, Apparitions en Lontano) en het groteske (Pome symphonique pour 100 mtronomes, de opera Le grand macabre), clustertechnieken (Lux aeterna). Gevoel voor humor kan hem ook niet worden ontzegd zoals blijkt uit het quasi theatrale Aventures en Nouvelles aventures. Ligeti behoort net als Britten en Henze tot de weinige gelukkigen onder de eigentijdse componisten over wie de muziekindustrie zich met een vrijwel integrale opname van zijn werken heeft ontfermd. Wat Decca voor Britten betekende en DG voor Henze is in een soort estafette door Wergo, Sony en Teldec voor Ligeti gedaan. Wie een bescheiden keus uit zijn oeuvre wil maken, kan het beste beginnen met de 6 Bagatellen voor blaaskwintet, Lux

110 aeterna, Aventures, Atmosphres, het Requiem, het kamerconcert, de concerten voor viool en piano en de opera Le grand macabre. Kort na de Tweede Wereldoorlog waren Ligeti en Gyrgy Kurtg (1926- ) compositie studenten in het toen onvrije Boedapest. Waar Ligeti vluchtte, bleef Kurtg, was wel experimenteel en combineerde in zijn op menselijke zwakheden gerichte werken de minuscule en geconcentreerde vormen van de late Webern met de geladen expressiviteit van de abstracter Bartk. Hij schrijft bij voorkeur werken voor kamerensemble, soms aangevuld met de menselijke stem en liederen. Voor hem kenmerkende werken zijn De spreuken van Pter Bornemisza, een 24-delig concert voor sopraan en piano, Boodschappen van het gestorven meisje R.V. Trousova, Musik fr Streichinstrumente, Jtkok, een paar strijkkwartetten, Quasi una fantasia, Grabstein fr Stephan en Stele Een echt buitenbeentje dat nauwelijks in een stroming is onder te brengen of we zouden van absurdisme moeten spreken, dat vaak met veel humor provoceert en heel veelzijdig, juist ook op het gebied van muziektheatervormen bezig is, is de in Duitsland werkende Argentijn Mauricio Kagel (1931- ). Toen hij in 1957 naar Duitsland kwam, vond net de overgang plaats van streng gedetermineerde serile muziek naar een nieuwe vrijheid in de omgang van componisten met de muzikale materie. Kagel gaf die nieuwe beweging op basis van zijn ondoctrinaire inventiviteit allerlei nieuwe impulsen. Met elektronische pogingen als in Transicin I en Acustica lukte het hem eerst om een eenheid van lineaire en ronde bewegingsvorm in klank om te zetten, later integreerde hij de spanning tussen het compositorische uitgangspunt en het resultaat van de verklanking in het componeren zelf en bereikte daarmee in Heterophonie en Match een nieuwe vrijheid en verantwoording in het instrumentale en vocale verloop van een uitvoering. Consequent ontwikkelde hij van daaruit verder een instrumentaal theater dat een ongewone eenheid van optisch en akoestisch waarneembare elementen bevat tijdens de vertolking. Hij maakte zich ook los van het traditionele instrumentarium, bouwde nieuwe (deels ook aan de voorschoolse kinderopvoeding ontleende) instrumenten of gebruikte niet-Europese (in Erotica) waarmee hij veelvoudig gestapelde ruismomenten in het bewustzijn van de luisteraar wilde opwekken. Probeer in dit verband zijn vervreemdende citatencollage "Ludwig van", of Der Tribun (tien marsen om de overwinning te missen), "1898" ter ere van de 100-jarige grammofoonplaat, Musik fr Renaissance Instrumenten maar vooral ook zijn belangrijkere Staatstheater om deze clown nader te leren kennen. Voor laatgenoemd werk verplaatste hij een instrumentaal kamertheater naar een gigantisch toneel en toonde beschadigingen aan, waaraan een dergelijk de mens dienend apparaat de luisteraar blootstelt. Alle werken van Kagel hebben bovendien een dialectische achtergrond die vaak frapperend effect sorteert. Jammer dat men bij het puur beluisteren van zijn werk de zo belangrijke visuele component moet ontberen. Dit is eerder materiaal voor dvd-video dan voor zelfs meerkanaals super audio cd.

Minimalisme en latere ontwikkelingen


Een van de eerste en opmerkelijkste breuken met het modernisme deed zijn intrede met het minimalisme. De eerste beoefenaars daarvan Terry Riley (1935- ) en Steve Reich (1936- ) uit de V.S., Louis Andriessen (1939- ) uit Nederland Arvo Prt (over wie aanstonds nader) uit Estland en Henryk Gorecki (zie verderop) uit Polen verwierpen allen de archasche ingewikkeldheid van het serialisme en kozen voor een veel eenvoudiger, gelijkluidender stijl. Latere grote minimalisten zijn Philip Glass (1937- ) en vooral de succesvolle John Adams (1947- ).

111 Van Riley is weinig dat echt beklijft, al zou men eens kunnen luisteren naar zijn In C, de werken voor strijkkwartet (Cadenza on the night plain, Funeral march on Mount Diabolo en de Salome dances for peace. Reich blijft beter in herinnering dankzij zijn Drumming een 90 minuten durende uitwerking van n enkele ritmische cel, Music for 18 musicians, Different trains, Tehillim, Desert music en City life. De invloeden van een hypnotiserend minimalisme, de ritmische dynamiek van Stravinsky, de mathematische structuren van Bach en de jazz blijken uit Andriessens stukken als De volharding, Hoketus en De staat. Op Prt en Gorecki wordt nog teruggekomen. Glass en Adams behoren tot de ook in financieel opzicht succesvolste minimalisten. Glass herhaalt in zijn minimalistische werken als Two pages uit de periode 1965-1968 graag eindeloos celachtige frasen die zijn opgebouwd uit helder gekleurde pianoklanken die zijn verrijkt met troostende vocale effecten en gloedvolle hoorns. Later ontstonden uitgebreider, complexer werken als Music in fifths. Probeer zijn Music in similar motion of Music in changing parts. Sinds 1975 schreef hij vrijwel louter theaterwerken als de vier uur durende hallucinerende opera Einstein on the beach, beluister eventueel ook zijn op het leven van Gandhi gebaseerde Satyagraha en het tot het oude Egypte teruggaande Akhnaten. En wie echt gefascineerd is geraakt kan tot slot terecht bij zijn drie symfonien, Koyaanisqatsi, Itaip, La belle et la bte en The voyage. Adams begon met elektronische muziek (Onyx uit 1976), maar toonde zich al snel daarna een nogal populistische, maar best elegante minimalist en introduceerde in 1978 met zijn Shaker loops al een postminimalisme met een vloeiender stijl een gelaagder klank en grotere dynamische contrasten. Dat werk werd gevolgd door Harmonium voor koor en orkest, de exuberante en parodistische Grand pianola music, de Chamber symphony, El dorado, Gnarly buttons en The wound dresser. In zijn descriptieve muziek combineert hij pastiche of parodie met een briljante orkestratie. Behalve de ook in Nederland met succes opgevoerde, enigszins naar Hollywood smakende operas Nixon in China en The death of Klinghoffer manifesteerde hij zich op zijn best en meest kenmerkend in orkestwerken als Harmonielehre en het vioolconcert. Adams balanceert volgens eigen zeggen tussen twee polariteiten een heel serieuze en ontroerende enerzijds en een speelse, zoals die blijkt uit zijn trickster composities. Andere componisten volgden hen al gauw en keerden ook terug tot voorheen verbannen soorten materiaal. In Duitsland bijvoorbeeld Wolfgang Rihm (1952- ) met kernwerken als Gesungene Zeit, Deus passus en de strijkkwartetten no. 3 en 5, in Engeland Nicolas Maw (1935- ), voortbouwend op een gedegen tonale ondergrond, getuige onder andere zijn monumentale orkestwerk Odyssey, de Life studies, de twee komische operas One man show en The rising of the moon en het vioolconcert. Met La vita nova situeert hij zich halverwege R. Strauss en Britten, in Ghost dances vermengt hij elementen uit Stravinskys Petroesjka en Schnbergs Pierrot lunaire met het gebruik van Latijns Amerikaanse en Afrikaanse instrumenten. Robin Holloway (1943- ) is soms schaamteloos romanticus, zoals in zijn Scenes from Schumann, maar soms ook heel modernistisch, zoals in zijn Concerten voor orkest en The rivers of hell en de opera Clarissa. Zij grepen terug op de laatromantische tijd om daar hun inspiratie uit te putten, terwijl Alfred Schnittke (1934-1998) in Rusland zijn opvatting over het "polystilisme" met zijn vrije mengeling van muziekstijlen uit heden en verleden botvierde. Aanvankelijk was hij een van de eerste Russische componisten die werd benvloed door het

112 post-Webern serialisme, maar hij keerde zich daar al snel van af door het te zoeken in parodie, escapisme, een teruggrijpen op het verleden met soms nogal gechargeerde citaten, parodien, humor, pastiche. Strijkinstrumenten spelen een hoofdrol in zijn composities. Het resultaat zijn werken als zijn vier symfonien en vijf concerti grossi, vier vioolconcerten het romantische altvioolconcert, Moz-Art la Haydn, het pianokwintet en andere kamermuziek zoals twee vioolsonates, de Faustcantate, 12 Boetepsalmen en de opera Leven met een gek. Schnittkes ongeveer even oude landgenoot Rodion Shchedrin (1932- ) gold ooit als heel geavanceerd naar Sovjet begrippen, maar toonde zich op een vaak tongue-in-cheek manier nogal conformistisch. Zijn belangrijkste werken zijn sinds zijn huwelijk met de primadonna assoluta van het Bolshoi theater Maja Plissetzkaja voor het ballet geschreven: Anna Karenina (naar Tolstoi) en Carmen (naar Bizet). Maar op zijn naam staan ook een paar pianoconcerten, het oratorium Herinneringen en het concert voor orkest Ondeugende versjes. Uit Siberi stamt Edison Denisov (1929- ), van huis uit een mathematicus, maar in musicis een constructivist en Apollinicus. Die mathematische achtergrond is enigszins terug te vinden in zijn helder en logisch gestructureerde muziek. Inmiddels woont en werkt hij in Frankrijk waar hij in zijn Cycles des mlodies gedichten van Alexander Blok toonzette en filmmuziek schreef voor onder andere An ideal husband en Une toile sans nom. Enigszins generaliserend gezegd verschilt de muziek van de avant-gardisten uit de V.S. van die uit Europa daardoor dat de Amerikanen meer geboeid lijken door een sensueel klinkend resultaat dan door een nieuwe vormgeving en ordening van het materiaal. Exemplarisch in dit opzicht is de al beschreven Morton Feldman met werken als het anticoncert Piano and orchestra, het op Taveners hit The protecting veil vooruitlopende Cello and orchestra en het koorwerk Rothko chapel. Klassieker van aard is het werk van Conlon Nancarrow (19121997). Om dat aan te tonen zijn werken als de Studies for player piano, een soort Wohltemperiertes Klavier voor een machine en Music for live performers illustratief. Nog weer een stap verder gingen jongere componisten als de Amerikaanse postminimalist Michael Torke (1961- ) bekend door zijn Book of proverbs en Four proverbs; popinvloeden spelen een grote rol in zijn Ecstatic orange. En dan zijn daar de Engelsen Mark-Anthony Turnage (1960- ), een eclecticus in Night dances, later ook gebruikmakend van barokke dansvormen en aan de jazz en blues ontleende harmonien in kernwerken als On all fours, Blood on the floor en de opera Greek. De als musicalcomponist al genoemde Andrew Lloyd-Webber (1948- ) die het behalve in zijn populistische Variations voor cello en rockband en het Requiem dus vooral in de musicalsfeer zocht (zie aldaar). Deze collectieve wending in de richting van een meer allesomvattende en minder dogmatische esthetica vaak aangeduid als postmodernisme is echter veel meer dan een eenvoudige handeling vanuit artistiek heimwee of escapisme.

Oude vormen in de marge


Ze behoren niet tot de belangrijkste grootheden, maar het is wel curieus om vast te stellen dat het uitgerekend drie Scandinavische componisten zijn, die stug bleven doorwerken in traditionele vormen als concert, symfonie en strijkkwartet. Eduard Tubin (1905-1982) uit Estland schreef naast concerten voor diverse instrumenten elf symfonien, de Deen Vagn Holmboe (1909-1996) kwam zelfs tot 13 kamerconcerten, 13 symfonien en 20 strijkkwartetten, terwijl de Zweed Allan Petterson (1911-1980) onder meer 17 symfonien

113 naliet. Werken waarin hij put uit het onderbewuste en als regel heel serieus van aard, vol radicale treurnis. Ondanks de royale lengte hebben ze iets fragmentarisch en bij alle dynamische ontwikkeling wat statisch. Ondanks de inzet van een groot orkestapparaat ontbreekt het niet aan intieme momenten.

Postmodernisme
Voor heel wat componisten betekende de mislukking van het serialisme om tot een coherente universele westerse muziektaal te komen dat de Westerse muziektraditie in een ernstige impasse was geraakt en dat de enige uitweg bestond uit het inslaan van de weg terug of tenminste andere zijwegen te vinden. Het werd al gesuggereerd: een van de verwarrendste aspecten van de hedendaagse klassieke muziek is het grote aantal stijlen dat wordt gehanteerd. De toeval? ook uit Estland stammende Arvo Prt is hiervan een goed voorbeeld. Hij begon met pure Sovjet modellen, ging over op serile technieken in Perpetuum mobile, vervolgens op collagewerk in zijn 2e symfonie en Pro en contra voor cello en orkest. Vanuit het minimalisme van de quasi middeleeuwse eenvoud van zijn Tabula rasa en Fratres of de werken waarin de sfeer van de muziek van andere componisten wordt opgeroepen: Janacek in Arbos, Stravinsky in Summa en Britten in Cantus ter herinnering aan Benjamin Britten. Verder is daar de door de Oosters orthodoxe kerk genspireerde minimalistische mystiek en instrumentale heterofonie uit koorwerken als het Stabat mater, De profundis en Kanon Pokajanen (zijn Johannes Passie is halverwege Schtz en Stravinsky gesitueerd). Van daaruit komt het tot de met een computer geholpen ingewikkeldheid van Nymphea van de Fin Kaija Saariaho (1952- ) om slechts twee extreme voorbeelden te noemen. Minder extreem, minder religieus genspireerd, maar wel mystiek van aard is het op vele bronnen de Russische nationalisten, Hindemith en geavanceerd serialisme gebaseerde werk van de Fin Einojuhani Rautavaara (1928- ) die zichzelf romanticus noemt. En net als Sibelius wordt hij sterk door het landschap benvloed. Kerncomposities van hem zijn de 5e symfonie, de 7e symfonie Engel van het licht, Anadyomene, het 3e Pianoconcert Gave der dromen, het Fluitconcert Dansen met de winden en het Concert articus met als ondertitel concert voor vogels. Verder een paar strijkkwartetten, pianowerken en Een requiem voor onze tijd. Ook andere muzikale grootheden als Luciano Berio (1925- ) en de al ter sprake gekomen Gyrgy Ligeti ondervonden deze retrogressieve invloeden. Aan het eind van de jaren vijftig vorige eeuw droeg Berio er wezenlijk toe bij dat de muziek niet vastroestte in een absolute serile stijl die hem omgeven door Maderna, Pousseur en Stockhausen in milde vorm door Dallapiccola was bijgebracht en die blijkt uit Omaggio a Joyce. Twee wegen bleken toen voor zijn eigen ontwikkeling van groot belang: de vrijmaking van de virtuoze instrumentale kunst die met name gestalte kreeg in zijn 14 Sequenzas, solowerken voor fluit, harp, vrouwenstem (!), piano, klarinet, altsaxofoon, trombone, altviool, hobo, viool, trompet, gitaar, fagot en accordeon. Dankzij virtuoze vertolkers als Gazzeloni, Berberian, Holliger en Globokar kreeg een groter publiek zo toegang tot de avant-garde. Verder gebruikte hij elektronische technieken voor een specifieke vorm van de vocale muziek. Tegelijkertijd werd Berio door de van John Cage uitgaande aleatoriek benvloed wat het toeval in zijn compositorische werk Epifanie bijvoorbeeld - en later natuurlijk ook in het interpretatieve introduceerde en tot een zekere mate van improvisatorische zelfbevrijding kan leiden.

114 Dankzij de betrekkelijk grote toegankelijkheid van zijn Neros bekendste werken een representatieve spiegel geworden van de eerste postserile epoche. Berio integreerde met een handige, heel virtuoze collagetechniek in zijn Sinfonia muziek van Mahler en teksten van Beckett (zoals letterlijk tussen haakjes Shostakovitch in zijn 15e symfonie uit 1971 raadselachtige citaten uit de ouverture Guglielmo Tell van Rossini en de Ring van Wagner gebruikte) maar was daarentegen weer heel origineel in zijn voor Cathy Berberian geschreven vocale werken als Recital I, Folksongs en Circles, in zijn Chemins genaamde concerten. Andere maatgevende werken van hem zijn: het Dante-esque Laborintus 2, Momenti, Tempi concertati, Cries of London, Coro (een volledige wapenrusting aan statements), Formazioni en A Ronne. Plus het theaterstuk Un re in ascolto. Niet vergeten mag worden dat hij ook het nodige research-, restauratie- en aanvullend werk verrichtte, zoals in Rendering met uitgewerkte schetsen van Schuberts 10e symfonie of de vier versies van Boccherinis Ritirata notturna di Madrid. Toch is de modernistische traditie niet geheel aan zijn eind gekomen. Jongere componisten als de Fin Magnus Lindberg (1958- ), een der grondleggers van de "Ears Open Society", gebruikte aanvankelijk musique concrte in zijn composities Action-Situation-Signification en Kraft. Later bekeerde hij zich tot een heel eigen modernistisch soort classicisme met zijn kamermuziekwerken als Corrente en Coyote blues en zijn symfonische Aura, Engine, Feria, Fresco en het Celloconcert. De Engelsman George Benjamin (1960- ) gaat met Ringed by the flat horizon, A mind of winter, Antara, Sudden time en 3 Inventions onverdroten verder met het plaveien van nieuwe wegen. Heel innovatief en origineel, een synthese tussen Oost en West zoekend met haar deels Tartaarse, deels Slavische achtergrond, is de Russische Sofia Goebaidoelina (1931- ) in haar gestaag groeiende, vanuit een vreemde wereld tot ons komende, hoogst persoonlijke, voor sommigen biologerende, voor anderen stomvervelende oeuvre waarin soms van lokale instrumenten als de bayan gebruik wordt gemaakt. Ter kennismaking kunnen worden aangeraden: In croce voor cello en orgel, het vioolconcert Offertorium, Concordanza, het fagotconcert, Detto II, het twaalfdelige Stimmen.Verstummen, Garten von Freuden und Traurigkeiten, Perception en Jetzt immer Schnee. Maar voorlopig lijkt het beloofde land van een volkomen nieuwe muziek verder weg dan ooit. Zelfs de potentieel eindeloze hulpbronnen van de computer hebben geen uitweg geboden. Intussen was een van de meest positieve bijproducten van het postmodernisme de manier waarop sommige onderdelen van de eigentijdse klassieke muziek voor een breder publiek toegankelijk zijn geworden dankzij werken van bijvoorbeeld de publieksvriendelijke, zelfs publieksgerichte John Tavener (1944- ) met zijn mystiek/religieus georinteerde werken als de bijbelse cantate The whale, de kruismeditatie Ultimos ritos, The protecting veil voor cello en orkest, Song for Athene en andere hymnen en gezangen met titels als Depart in piece, Tears of angels, Eternitys sunrise en Innocence. In dit gezelschap is John Rutter (1943- ) de grote melodicus wat duidelijk blijkt uit zijn carols en zijn kleinschalige Requiem dat een soort Engelstalig equivalent is van de gelijksoortige werken van Faur en Durufl. Met Veni, veni, Emmanuel heeft James Macmillan (1959- ) een boeiend slagwerkconcert geschreven. Het vijfdelige werk dat grote virtuositeit van de slagwerker vereist, is heel energiek en kleurig van aard. Ook andere grootschalige werken van deze componist, zoals zijn klarinetconcertt en trompetconcert weerspiegelen zijn devotie en verraden iets van een gebedsvorm. Zijn Tryst bestaat uit een vijfdelige suite over een Schots lied.

115 Tot de interessantste verschijningen in Engeland behoort het multitalent componist/dirigent/pianist Thomas Ads (1971- ). Hij manifesteerde zich met boeiende orkestwerken als but all shall be well, America, een Kamersymfonie, het Concerto conciso en vooral Asyla, met kamermuziek en pianowerken als Darkness invisible en de in de jaren 1930 spelende (cabaret) opera Powder her face over de hertogin van Argyll. En toegegeven bij vertraagd toeval, Henryk Grecki (1933- ) met zijn Symfonie no. 3 de Symfonie van de treurige gezangen uit 1976. Dit tweetal bereikte een populariteit bij de grote massa waarvan hun uitdagender voorgangers altijd slechts konden dromen. Alleen blijft te bezien of dit een nieuwe artistieke gezondheidssituatie markeert of slechts een goedkope aanpassing aan de brede muzieksmaak is. Maar Gorecki maakte wel indruk met andere. Degelijker werk als Genesis, de 2e Copernicus symfonie, een klavecimbelconcert en koorwerken. De Georgir Giya Kancheli (1935- ) begon als heel oorspronkelijk, zelfs tamelijk radicaal individualist maar ontwikkelde zich met deels op plaatselijke folklore, deels op religieuze mystiek en New Age achtige ontwikkelingen in zijn latere jaren tot een duidelijk op de publieke smaak gerichte toondichter die zelfs jazz en musicals niet links laat liggen in zijn inmiddels zes symfonien en sfeerstukken als Lament (voor Luigi Nono), de Liturgie voor altviool en orkest Vom Winde beweint, la duduki, Trauerfarbenes Land, Lament (voor Nono) en de muzikale Gebedencyclus.

Noodzakelijke aanvullingen
Nederland Kees van Baaren (1906-1970), Nederlands serialist van eminente betekenis met onder andere zijn Sinfonia, piano concertino en Variazioni per orchestra, Rudolf Escher (1912-1980) met zijn meesterwerk Musique pour lesprit en deuil, Arcana, de solocellosonate en de Hymne du grand Meaulnes; Ton de Leeuw (1926- ) met Mouvements rtrogrades, Chimres, een paar strijkkwartetten en het zijn belangstelling voor Indiase muziek verradende Gending, Peter Schat (1935- ) met onder meer To you, Canto general, Houdini en een paar symfonien Jan van Vlijmen (1935- ) met Quaterni I-IV en de reeds genoemde Louis Andriessen. Latijns Amerika Wat in de Amerikas ten zuiden van de V.S. en in Azi voor bijdragen aan de westerse muziek werden geleverd, is wat onbelicht gebleven. Heitor Villa Lobos (1887-1959) kan gelden als de stamvader van de Zuid Amerikaanse muziek. Hij integreerde het tropische Brazilaanse klimaat, de folklore van zijn land in klanken en ritmen in zijn bekendste werken, de 9 Bachianas Brasileiras waarin hij al in de titel een verwantschap met het werk van Bach aanduidt. De vijfde, voor sopraan en 8 celli werd het bekendst. De verzadiging van deze collectivistische, toch individuele muziek waarin locale folklore en Europese verworvenheden hand in hand gaan, kan gelden als vroeg voorbeeld van de zogenaamde "wereldmuziek". Ook de pianowerken van Villa-Lobos zijn trouwens de moeite waard Mexico kan trots zijn op Silvestre Revueltas (1899-1940) met als bekendste werk Sensemay en Carlos Chvez (1899-1978) met een paar markante symfonien zoals de 1e Sinfonia de Antigona en 3e Sinfonia India. Ook de Argentijn Antonio Ginastera (1916-1983) is met zijn ballet Estancia, concerten voor piano, cello en harp en zijn op volksmuziek genspireerde

116 pianowerken als de 3 Danzas argentinas, Malambo en Milonga de moeite van het memoreren waard. Uit Venezuela daarentegen stamt Antonio Lauro 1917-1986). Hij schreef aardige walsen in de 6/8 variant van de oervorm waarin sprake is van een synthese tussen Spaanse, Indiaanse en Afrikaanse muziektradities. Azi Waar met name de Franse componisten sinds Debussy en Ravel tot Messiaen en Boulez een traditie volgend om het specifieke gebruik van koloriet uit het Verre Oosten ten nutte te maken en dat bij Cage en Stockhausen zelfs tot een wereldbeschouwende trek werd, zo kan de Japanse avant-garde worden gekenmerkt door het feit dat men de eigen muziektraditie tracht te combineren met de resultaten van de Europese avant-garde; opvallend is daar bijvoorbeeld de inwerking van het serialisme. Naast Toshiro Mayuzumi en Maki Ishii heeft vanuit Japan vooral Toru Takemitsu (1930- 1996) een goede reputatie gevestigd. Weliswaar onderging hij haast onvermijdelijk enige invloeden van Debussy, Webern en Messiaen, maar ontpopte hij zich als een tamelijk naeve, rechtlijnige en simpele componist, wars van krullen en halen en meer gericht op het scheppen van intieme stemmingen, elegante klanken, fraaie timbres en mooie momenten getuige bijvoorbeeld zijn November steps, Greens, The Dorian horizon, Requiem, To the edge of the dream en I hear the water dreaming. Soms doet zijn muziek wat zoetelijk aan, maar in zijn beste werken lukt hem met iriserend weerkaatsende klankvlakken een imposante synthese van Oost en West te bereiken.

De verzwegenen: aanbeveling voor een zoektocht


Onvermijdelijk zullen insiders aan het eind van deze muziekgeschiedenisrit meer namen hebben gemist. In het korte bestek van een overzicht als dit moeten keuzes worden gemaakt en is het dus onvermijdelijk tal van persoonlijkheden niet aan bod komen. Maar is het nu juist voor de doorzetters niet aanlokkelijk om op eigen initiatief verder te gaan zoeken en wie weet het werk van lieden Natuurlijk is ook dit weer een van enige willekeur getuigende selectie uit een selectie die enige eeuwen muziekontwikkeling omspant. Dit als aanmoediging. De hier genoemden zijn met alle respect niet degenen die voor revolutionaire schokken in de muziekevolutie zorgden, maar op zichzelf in al hun verscheidenheid best interessant. Neem een muziekgeschiedenisboek en ga op onderzoek uit. Beter nog: pak bijvoorbeeld de (Engelstalige) Penguin guide to compact discs en ontdek met aanbevolen cds en al een wereld die om nadere kennismaking smeekt.

Besluit
En hier stuiten we op dat eerder genoemde derde probleem. Er zijn momenteel zoveel componisten aan het werk die zoveel verschillende soorten muziek schrijven dat zelfs specialisten het niet meer kunnen bijhouden. Hoe zou dat dan de modale luisteraar kunnen lukken (die zijn vertrouwde Bach, Beethoven, Mahler en Debussy niet wil opgeven)? Zelfs met groot enthousiasme en veel investering in tijd, geld en moeite valt het niet bij te benen. Laat ook maar, kan het advies rustig luiden. Probeer bijvoorbeeld twee of drie werken die intrigeren of verbazing wekken. Daarna eentje waarvan mensen in de omgeving hoog opgeven en als alternatief nog een van bijvoorbeeld een jonge componist, een werk dat mogelijk totaal verschillend is. Gelukkig zijn van het meeste moois allerlei opnamen

117 beschikbaar. Gelukkig kunnen ze zelfs worden geleend. Beluister die geconcentreerd een paar keer (op de manier waarop u naar Mahler luisterde toen u dat voor het eerst deed). Misschien bent U aan het eind van een paar sessies niets verder gekomen. Leg dan het betreffende stuk terzijde en vergeet het. Maar het kan haast niet anders of met deze methode van trial and error moeten er toch muziekwerken te ontdekken zijn waarmee u affiniteit voelt, muziek die wat voor emoties dan ook wekt. Bovendien kan van het een het ander komen en volgen meer ontdekkingen in dezelfde sfeer. In de muziek gaat namelijk het oude gezegde Als de ene deur opengaat, slaat de andere dicht niet op gelukkig. In tegendeel: zon opengaande deur kan uitzicht bieden op een hele gang met meer openstaande deuren.

DISCOGRAFIE
In overeenstemming met het begrip "summier" uit de titel zijn hieronder geen uitgebreide complete bezettingen vermeld doch slechts de dragende ensembles, dirigenten en solisten. Binnen dat streven naar uiterste bondigheid past ook het in veel gevallen niet vermelden van de volledige koppelingen: het genoemde werk is hoofdzaak, de aanvulling(en) ongenoemde bijzaak. Volledige gegevens zijn in de diverse betreffende platencatalogussen of in de cd winkel te vinden. Hopelijk is het genoemde moois wel leverbaar.

OUDE MUZIEK
Ablard Klachten, hymnen. Theater of voices. Hillier. Harmonia Mundi HMU 90.7209 Gregoriaans Canto gregoriano. Monniken van S. Domingo de Silos. EMI 565.217-2 Adorate Deum. Nova schola Gregoriano. Naxos 8.550711 Chant cistercien. Ensemble Organum. Harmonia Mundi HMX 2901392 Ciconia Koorwerken. Alla francesca, Alta. Opus 111 OPS 30-101 Marenzio Madrigalen. Ensemble Janequin. Harmonia Mundi HMC 90856.58 Concerto vocale. Harmonia Mundi HMA 1901065 Luzzaschi Madrigalen. Venexiana, Cavina. Glossa GCD 92095 Ludus Danielis Estampie. Christophorus CHR 77144 Carmina burana New London consort. Oiseau Lyre 443.143-2 Hildegard von Bingen A feather on the breath of God. Gothic voices. Hyperion CDA 66039 Ordo virtutum. Thornton, Bagby. Harmonia Mundi 05472-77394. Canticles of ecstacy. Thornton. Harmonia Mundi 05472-77320

118 Binchois Liederen. Ensemble Binchois. Virgin 545.285-2 Busnois Motetten. Pomerium musices, Blachly. Dorian DOR 90184 Leoninus Koorwerken. Cappella Amsterdam. Hyperion CDA 66944 Perotinus Koorwerken. Hilliard ensemble. ECM 837.751-2 Idem Early music consort. Archiv 439.424-2 Magnus liber organi. Hilliard ensemble. ECM 837.751-2 Orlando consort. Archiv 452.487-2 Machaut Messe de Nostre Dame. Hilliard ensemble. Hyperion CDA 66358 Oxford camerata. Naxos 8.553833 Dreams in the pleasure garden. Orlando consort. Archiv 457.618-2 Landini Madrigalen. Newberry consort. Harmonia Mundi HMU 90738 Idem Alba musica. Channel Classics CCS 5793 Liederen. Alla Francesca. Opus 111 OPS 60-9206 Idem Gothic voices. Hyperion CDA 66286 Power Missa Alma redemptoris mater; Motetten. Hilliard ensemble. Virgin 561.345-2 Dunstable Motetten. Hilliard ensemble. Virgin 561.342-2 Dufay Missa Ecce ancilla Domini. Binchois ensemble. Virgin VC 545.050-2 Motetten. Huelgas ensemble. Harmonia Mundi HMC 901700 Complete wereldlijke werken. Medieval ensemble Londen. Oiseau Lyre 452.557-2 Ockeghem Missa Ecce ancilla Domine; Ave Maria e.a. The Clerks group. ASV CD GAU 223 Requiem; Missa Fors seulement. The Clerks group. ASV CD GAU 168 Missa De plus en plus. Orlando Consort. Archiv 453.419-2 Agricola A secret labyrinth. Huelgas ensemble. Sony 60760 Isaac Motetten. Tallis scholars, Phillips. Gimell GIMCD 923 Obrecht Missa malheur me bat; Laudes Christo. Wickham. ASV CDGAU 171

119 Missa caput; Salve Regina; Veni ad Petrum. Summerly. Naxos 8.553210 Brumel Missa Et ecce terrae motus; Sequentia Dies irae. Huelgas ensemble. Sony 46348 Taverner Missa gloria tibi trinitas; Leroy Kyrie; Western wynde mis. Tallis Scholars. Gimell 454.995-2 Tallis Lamentations of Jeremiah. Hilliard ensemble. ECM 833.308-2 Josquin Desprez Missa Pange lingua e.a. Janequin ensemble. Harmonia Mundi HMC 90.1239 Missa LHomme arm (2 versies). A sei voci. Astre E 8809 Lassus Lagrime de San Pietro e.a. Ensemble vocal Europen. Harmonia Mundi HMC 90.1483 Missa BellAmfitritaltera. Oxford Schola cantorum. Naxos 8.550836 Diversen The marriage of heaven and hell. Gothic voices. Hyperion CDA 66423 Palestrina Missa Papae Marcelli; Missa brevis. Westminster koor. Hyperion CDA 66266 Missa Hodie Christus natus est; Stabat mater. Oxford Schola cantorum. Naxos 8.550836 Missen voor 3, 4 en 5 stemmen. Cardinalls musick. ASV GAU 206 Cantiones sacrae. Cardinalls musick. ASV GAU 197 Victoria Missa Ave Maris stella; Missa/motet O Quam gloriosum. Hill. Hyperion CDA 66114 Officium defunctorum. Gabrieli consort. Archiv 447.095-2 Byrd The great service. Tallis scholars, Phillips. Gimell GIM 011 Missen. Cardinals music, Carwood. ASV CDGAU 197 en 206 Virginaalmuziek. Duetschler. Claves CD 50-9001 The spirits of England and France. Gothic voices. Hyperion CDA 66773 Ballades a III chans. Ferrara ensemble. Arcana A32 Les premires polyphonies franaises. Binchois ensemble. Virgin 545.135-2 The art of courtly love. Early music consort. Virgin 561.284-2 Sermisy Koorwerken. Janequin ensemble. Harmonia Mundi HMT 901072 Janequin Le chant des oyseaulx. Ensemble Janequin. Harmonia Mundi HMC 901099

120 Wolkenstein Liederen. DeGaetani. Bridge BCD 9087 Senfl Liederen. Villanella ensemble. Naxos 8553352 Stoltzer Capella antiqua Mnchen, Ruhland. Sony 62940 Verdelot Koorwerken. Hilliard ensemble. Virgin 561.671-2 Diversen Canciones y ensalades. Janequin ensemble. Regis RRC 1025 Muziek uit de Sixtijnse kapel. Taverner consort. HMV 574.371-2 The art of the Netherlands. Early music consort. Virgin 561.334-2 Gombert Credo; Qui colis Ausoniam e.a. Henrys VIII. Hyperion CDA 66828 Arcadelt Il bianco e dolce cigno e.a. Labyrinto, Pandolfo. Harmonia Mundi HMC 905234 Willaert Magnificat sexti toni; Ave Maria. Oxford camerata. Naxos 8.553211 Da Rore Missa praeter rerum seriem e.a. Tallis scholars. Gimell CDGIM 920 Gesualdo Madrigalen. Les arts florissants. Harmonia Mundi HMC 901268 Idem Concerto italiano. Opus 111 OPS 30-238 Tenebrae. Hilliard ensemble. ECM 843.867-2 Paumann Fundamentum organisandi. Van Dijk. Emergo EC 3995-2 Spinacino Luitwerken. Wilson. Naxos 8.553694 Capirola Luitwerken. Wilson. Naxos 8.553694 Milano Luitduetten. Wilson en. Naxos 8.550774

BAROK
Caccini Nuove musiche. Maurizia Barazzoni en Sandro Volta. Arion ARN 268190, 268216 Cavalieri Rappresentazione di anima e di corpo. Linde consort. EMI 763.421-2 Peri Euridice. Ensemble Albalonga. Pavane ADW 7372/3 Monteverdi Vespro della Beata Vergine. Les arts florissants. Erato 3984-23139-2 Idem. Taverner consort. Virgin 561.662-2 Vespers 1610. Taverner consort. Virgin 561.662-2

121 4e Boek madrigalen. Concerto italiano. Opus 111 OPS 30-81 5e Boek madrigalen. Concerto italiano. Opus 111 OPS 30-166 6e Boek madrigalen. Concerto italiano. Arcana A 66 8e Boek Madrigalen. Concerto italiano. Opus 111 OPS 30-187 Orfeo. New London consort. Oiseau Lyre 433.545-2 Idem. Gardiner. Archiv 419.250-2 Il ritorno dUlisse in patria. Concerto vocale. Harmonia Mundi HMC 90.1427/9 Il combattimento di Tancredi e Clorinda. Les arts florissants. Harmonia Mundi HMT 7901273 Vecchi Lamfiparnasso. Cappella musicale Bologna, Vartolo. Naxos 8.553312 Idem. Jannequin ensemble, Visse. Harmonia Mundi HMC 90856.58 Allegri Miserere. Kings College koor. Decca 466.373-2 Idem ; Missa vidi turbam magnam; Motetten. A sei voci. Astre Auvidis E 8524 Banchieri Barca di Venezia per Padua. Visse. Harmonia Mundi HMC 90856.58 G. Gabrieli A Venetian coronation. McCreesh. Virgin 759.006-2 Canzonas. Toet. Harmo nia Mundi HMC 90.1688 Sacrae symphoniae. Roberts. Hyperion CDA 66908 Cavalli Calisto. Jacobs. Harmonia Mundi HMC 901515.17; Leppard. Decca 436.216-2 Messa concertata. Parley of instruments. Hyperion CDA 66970 Carissimi Jephta. Gabrieli consort. Meridian CDE 84304 Stradella Kerstcantates. La stagione, Schneider. Harmonia Mundi 05472.77463-2 Motetten. Seminario musicale, Lesne. Virgin 561.588-2 San Giovanni Battista. Minkowski. Erato 2292-45739-2 Cantates. Brandes, ODette, Springfels, Matthews, Weiss. Harmonia Mundi HMU 907192 Strozzi Cantates. Musica fiorita. Harmonia Mundi HMC 905249 Sacri musicali affetti. Concerto soave. Harmonia Mundi ED 13048

122 A. Scarlatti Motetten. Il seminario musicale. Virgin 545.103-2 Cantates. Arcadian academy. Harmonia Mundi 75605-51293-2 San Giovanni Battista. Les musiciens du Louvre. Erato 2292-45739-2 Corelli Concerti grossi op. 6. English consort. Archiv 459.451-2 Frescobaldi Madrigalen. Concerto italiano. Opus 111 OPS 30-133 Klavecimbelwerken. Van Asperen. Teldec 2292-43544-2 Idem Ross. Virgin 561.869-2 Lully Le bourgeois gentilhomme. La petite bande. Harmonia Mundi GD 77059 Te Deum. Concert spirituel. Naxos 8.554397 Miserere. Chapelle royale Parijs. Harmonia Mundi HMC 90.1167 Armide. Collegium vocale, Chapelle royale. Harmonia Mundi HMC 90.1456/7 DAnglebert Klavecimbelwerken. Rousset. Oiseau Lyre 458.588-2 Charpentier Te Deum; Missa Assumpta est Maria e.a. Les arts florissants. Harmonia Mundi HMC 901298 La descente dOrphe aux enfers. Les arts florissants. Erato 0630-11913-2 Acton. Les arts florissants. Harmonia Mundi HMA 190.1095 Lalande Symphonies pour les soupers du roy. Ens. La simphonie du Marais. Harmonia Mundi HMC 901337/40 Grand motets. Ex cathedra koor. ASV CDGAU 141 De Grigny Orgelmis. Isoir. Calliope CAL 6911 Praetorius Dansen uit Terpsichore. New London consort. Decca 414.633-2 Kerstmotetten. Hassler consort. MDG 614-0660-2 Lutherse Kerstmis. Gabrieli consort. Archiv 439.250-2 Schein Gedeelten uit Banchetto musicale. Hesprion XX. Virgin 561.399-2 Scheidt Ludi musici. Hesprion XX. Auvidis ES 8559 Schtz Musikalische Exequien, motetten en concerten. English baroque soloists. Archiv 423.405-2

123 Historia der Geburt Jesu Christi. Gabrieli consort. Archiv 463.046-2 Il libro primo de madrigali. Cantus Clln. Harmonia Mundi HMC 90.1686 Die sieben letzen Worte. Japans Bach collegium. BIS CD 831/2 Tunder Cantates. Collegium vocale Gent, Herreweghe. Harmonia Mundi HMC 901703 Froberger Klavecimbelwerken. Rampe. Virgin 545.259-2 Rosenmller Psalmen. Kings Noyse. Harmonia Mundi HMU 90.7179 Schmelzer Balletti. New London consort. Decca 458.081-2 Biber Battalia e.a. Concentus musicus Wenen. Teldec 8573-87793-2 Mysteriesonates. Holloway. Virgin 759.551-2 Vioolsonates. Romanesca. Harmonia Mundi HMU 907134/5 Harmonia artificiosa-ariosa. Rare fruits council. Auvidis E 8572 Sweelinck Orgelwerken. Kee. Chandos CHAN 0514; Leonhardt. Harmonia Mundi GD 77148 Koraalvariaties. Christie. Naxos 8.550904 Klavecimbelwerken. Uittenbosch. Globe GLO 6035 Koorwerken. Clare college koor. Etcetera KTC 2025 Psalmen e.a. Nederlands kamerkoor. NM Classics 92003 Cantiones sacrae. Trinity college koor. Hyperion CDA 67103/4 Van Eyck Der fluyten lusthof. Feldman e.a. Auvidis E 8588; Verbruggen. Harmonia Mundi HMU 907072 Dowland Lachrimae. Hesperion XX. Astre E 8701 Luitwerken. ODette. Harmonia Mundi HMU 907160. Gibbons Klavecimbelwerken. Egarr. Globe GLO 5168 Anthems. Winchester kathedraal koor. Hyperion CDA 67116 Morley Ayres and madrigals. Consort of musicke. Decca 458.093-2 Weelkes Anthems. Oxford camerata, Summerly. Naxos 8.553209 H. Lawes Liederen. Kirkby. Hyperion CDA 66315

124 W. Lawes Consort setts. Phantasm. Channel Classics CCS 15698 Tomkins Music for viols. Rose consort. Naxos 8.550602 Bull Klavecimbelwerken. Hantai. Astre AS 128543 Philips Consortmuziek. Parley of instruments. Huperion CDA 66240 Klavecimbelwerken. Uittenbosch. Etcetera KTC 1022 Jenkins Consortmuziek. Fretwork. Virgin 545.230-2 Idem. Hesprion XX, Savall. Astre ES 9962 Purcell Viol fantasias, Phantasm. Simax PSC 1124 Ode for St. Cecillias day. Gabrieli consort. Archiv 445.882-2 Dido and Aeneas. English consort. Archiv 427.624-2 The fairy queen. Les arts florissants. Harmonia Mundi HMC 130909 Blow Venus and Adonis. Clare college koor. Harmonia Mundi HMC 90.1684 Albinoni Adagio. I Musici. Philips 410.606-2 Concerten voor blazers. Kings consort. Hyperion CDA 66383 Bononcini Diverse werken. Seminario musicale, Lesne. Virgin 545.000-2 Vivaldi LEstro armonico. English concert. Archiv 423.094-2 La stravaganza. English concert. Archiv 429.753-2 De 4 jaargetijden. Carmignola. Sony 51352 Idem. Sparf. BIS CD 275 Idem. Huggett. Virgin 561.668-2 Fluitconcerten. Beznosiuk. Archiv 423.702-2 Gloria. Concerto italiano. Opus 111 OPS 30-195 Stabat mater. Ensemble 415. Harmonia Mundi HMC 901571 A. Marcello Hoboconcerten. Holliger. Archiv 427.137-2 B. Marcello Duos en liederen. Bertini, Vexiana. Opus 111 OPS 30-149

125 Tartini Vioolsonates. Manze. Harmonia Mundi HMU 907213 Locatelli LArte del violino. Raglan baroque players. Hyperion CDA 66721/3 Concerti grossi. Biondi. Opus 111 OPS 30-104 Vioolsonates. Locatelli trio. Hyperion CDA 67021/2 Pergolesi Stabat mater. Il seminario musicale. Virgin 545.291-2 La serva padrona. Ensemble baroque de Nice. Pierre Verany PV 795111 Idem Kuijken. Accent ACC 96123D Leo Celloconcert no. 6. Swarts, Teatro lirico, Stubbs. Vanguard 88138 Vinci La zite n galera. Florio. Opus 111 OPS 30-212/3 Zelenka Capriccios, Concerto a 8 e.d. Camerata Bern. Archiv 423.703-2 6 Triosonates. Blankestijn, Boyd e.a. Claves CD 50-9511/2 Lamentationes Jeremiae prophetae. Chandos baroque players. Hyperion DA 66426 Kramar Klarinetconcert. Johnson, Royal Phil. Orkest, Herbig. ASV CDDCA 763 Hoboconcerten. Francis, London Mozart players, Shelley. Hyperion CDH 55080 Cererols Missa pro defunctis e.a. Currende, Van Nevel. Accent ACC 94106D D. Scarlatti Klavecimbelsonates. Rousset. Decca 485.165-2 Idem Leonhardt. Sony 60099 Dixit dominus. Argenta e.a., English Concert, Pinnock. Archiv 423.386-2 Torrejn y Velsco Vocale werken. Elyma ensemble, Garrido. K 617 K 617035 La purpura de la rosa. Elyma ensemble. K 617 K 6171082 Literes Azys y Galatea e.a. Al ayre Espaol, Lpez Banzo. Harmonia M. 05472.77325-2 Pianosonates. Perahia. Sony 62785 Seixas Diverse werken. Noors barok orkest. Virgin 545.114-2 Zipoli Orgelwerken. Banegas. K 617 K 617036 Soler Werken voor 2 orgels. Mathot, Koopman. Erato 3984-27005-2

126 Klavecimbelsonates. Rowland. Naxos 8.553462/3 Campra Cantates. Les arts florissants. Harmonia Mundi HMA 1901238 Requiem. Herreweghe. Harmonia Mundi HMC 901251 Idomne. Les arts florissants. Harmonia Mundi HMX 290.1396.98 Marais Pices violes en andere werken. Koopman e.a. Astre ES 9932 Idem Pandolfo e.a. Glossa GCD 920404 Montclair 6 Fluitconcerten. Felice, Ensemble LApothose. Stradivarius STR 33553 Cantate Pan et Syrinx. Nelson, Huggett e.a. Oiseau Lyre 444.169-2 Destouches Gedeelten Le carnaval et la folie en Les lments. Barokensemble Limoges, Hassler. Lyrinx LYR 069 Rameau Suites uit Nais en Zoroastre. Brggen. Glossa GCD 921106 Suites uit Acante et Cphise en Les ftes dHb. Brggen. Glossa GCD 921103 Suite Les Indes galantes. Brggen. Philips 438.946-2 Pices de clavecin. Rousset. Oiseau Lyre 425.886-2 Idem Christie. Harmonia Mundi HMS 926018 Hippolyte et Aricie. Les musiciens du Louvre. Archiv 445.853-2 Castor et Pollux. Les arts florissants. Harmonia Mundi HMC 901435/7 Leclair Fluit- en Vioolconcerten. Brown, Standage. Chandos CHAN 0564 Vioolsonates. Fernandez. Astre E 8662 Mondonville 6 Sonates en symfonien. Musiciens du Louvre, Minkowski. Archiv 457.600-2 Pices de clavecin avec voix/violon. Nelson, Christie. Harmonia Mundi HMA 1901045 Grand motets. Solisten, Christie. Erato 0630-17791-2 Titon et laurore. Musiciens du Louvre, Minkowski. Erato 2292-45715-2 Clrambault Cantates. Ensemble Amalia. Opus 111 OPS 10-006 Bernier Cantate Aminte et Lucrine. Lesne, Semirario musicale. Virgin 545.303-2

127 Desmarest Grand motets. Les arts florissants. Erato 8573-80223-2 Motetten. Il seminario musicale. Virgin 545.415-2 Couperin Klavecimbelwerken. Verlet. Astre E 8649 Pices de violes. Koopman e.a. Astre ES 9930 Leons de tnbres. Les talens lyriques. Decca 466.766-2 Idem Christie. Erato 0630-17067-2 Daquin Nouveau livre de nols. Herrick. Hyperion CDA 66816 Duphly Klavecimbelwerken. Meyerson. ASV CD GAU 108 Balbastre Nols et variations. Brosse. Arion ARN 68209 Van Wassenaer Concerti armonici. Koopman. Erato ECD 75395 Idem De Vriend. NM Classics 92030 Idem Goodman. Hyperion CDA 66670 De Fesch Concerti grossi. Van Beek. Olympia OCD 450 Buxtehude Orgelwerken. Alain. Erato 0630-12979-2 Idem Kee. Chandos CHAN 0514, 0539 Membra Jesu nostri. Gardiner. Archiv 447.298-2 Bruhns Orgelwerken. Kee. Chandos CHAN 0539 Kuhnau Magnificat. Suzuki. BIS CD 1011 Zachow Cantate Ruhe, Friede. Camerata musica, Khler. Berlin Classics 0011.312 Fux Il concentus musico instrumentalis. Il fondamento. Vanguard 99705 Weiss Luitmuziek. Barto. Naxos 8.554350 Idem Smith. Astre 8718 J.S. Bach 6 Brandenburgse concerten. Il giardino armonico. Teldec 4509-9844-2 Idem. Concentus musicus Wenen. Teldec 0630-18944-2 4 Orkestsuites. Amsterdam baroque orkest. Harmonia Mundi RD 77864

128 Vioolconcerten. Podger, Manze, Academy of ancient music. Harmonia Mundi HMX 2907155 Klavecimbelconcerten. Koopman, Amsterdam baroque orkest. Erato 0630-16168-2 Idem. Perahia, Academy of St.Martin-in-the-Fields. Sony 89245 Musikalisches Opfer. Kuijken c.s. Harmonia Mundi 05472-77307 Sonates en partitas voor vioolsolo. Grumiaux. Philips 464.673-2; Podger. Channel Classics CCS 12198, 14498 Suites voor cellosolo. Bijlsma. RCA RD 70950 Wohltemperiertes Klavier. Van Asperen (klavecimbel). Virgin 561.711-2 Idem (piano). Schiff. Decca 414.388-2, 417.236-2 Goldbergvariaties. Rousset (klavecimbel). Oiseau Lyre 444.866-2 Idem (piano). Perahia. Sony 89243 Engelse suites. Gilbert (klavecimbel). Harmonia Mundi HMX 2908078.83 Idem (piano). Perahia. Sony 60276/7 Franse suites. Koopman (klavecimbel). Erato 0630-16172-2 Idem (piano). Orgelwerken. Koopman. Teldec 0630-17369-2 Cantates (keuze) Koopman. Erato 4509-98536-2, 0630-14336-2, 0630-15562-2, 0630-175782 enz. Hohe Messe. Gardiner. Archiv 415.514-2 Magnificat. Gardiner. Philips 464.672-2 Idem Hickox. Chandos CHAN 0518 Weihnachts Oratorium. Rilling. Hnnsler 92076 Johannes Passion. Suzuki. BIS CD 921/2 Matthus Passion. Gardiner. Archiv 427.648-2 Idem Harnoncourt. Teldec 8573-81036-2 Fasch Blazersconcerten. Pinnock. Archiv 449.210-2

129 Graupner Ouverture-suites. Mensa sonora ensemble, Maillet. Pierre Vernay PV 794114 Stlzel Weihnachtsoratorium. Weimar barokensemble, Rmy. CPO 999.668-2 Bhm Orgelwerken. Barber. ASV 128 GAU Pachelbel Kamermuziek. London baroque. Harmonia Mundi HMC 901539 Orgelwerken. Butt. Harmonia Mundi HMT 790.7029 Reincken Partitas e.a. Woolley. Chandos CHAN 0664 Muffat Orgelwerken. Haselbck. Naxos 8.553990 Telemann Orkestsuites. Standage. Chandos CHAN 0547 Idem Brggen. Teldec 9031-77620-2 Tafelmusik. Orchestra of the golden age. Naxos 8.553732 Kamermuziek. Ensemble Florilegium. Channel Classics CCS 5093 Viool fantasien. Manze. Harmonia Mundi HMU 907137 Magnificat. Helbich. CPO 999.109 Hndel Concerti grossi op 3 en 6. Harnoncourt. Teldec 4509-95500-2 Concerti grossi op. 3. Tafelmusik. Sony 52553 Idem Pinnock. Archiv 413.727-2 Concerti grossi op. 6. Manze. Harmonia Mundi HMU 907228.89 Idem Standage. Chando CHAN 0600/16/22 Orgelconcerten. Nicholson. Hyperion CDA 67291/2 Klavecimbelsuites. Fireworks Music. Savall. Astre ES 99220 Idem Pinnock. Archiv 453.451-2 Water Music. Gardiner. Philips 434.122-2 Idem Pinnock. Archiv 410.525-2 Blokfluitsonates. Verbruggen. Harmonia Mundi HMU 907151

130 Anthems. Christophers. Chandos CHAN 0504 Odes. Kings consort. Hyperion CDA 66315 Israel in Egypt. Parrott. Virgin 561.350-2 The Messiah. Gardiner. Philips 434.297-2 Idem McCreesh. Archiv 453.464-2 Judas Maccabaeus. McGegan. Harmonia Mundi HMU 9077077/8 Solomon. Gardiner. Philips 412.612-2 Alcina. Hickox. EMI 749.771-2 Giulio Cesare. Jacobs. Harmonia Mundi HMC 901385/7 Ariodante. Minkowski. Archiv 457.271-2 Arne Klavecimbelconcerten. Nicolson. Hyperion CDA 66509 Artaxerxes. Goodman. Hyperion CDA 67051/2 Boyce Overtures. Shepherd. Chandos CHAN 6531 Symfonien. Pinnock. Archiv 419.631-2 Avison 12 Concerti grossi naar Scarlatti. Academy of St. Martin, Marriner. Philips 438.806-2 Stanley 6 Orgelconcerten. Gifford, Northern sinfonia. CRD CRD 3365 6 Strijkersconcerten. Collegium musicum 90, Standage. Chandos CHAN 0638 Organ voluntaries. Marlow. Chandos 0639 J.C. Bach Sinfonias. Zinman. Philips 442.275-2 Fortepianoconcerten. Haebler. Philips 438.712-2 Endimione. Weil. Harmonia Mundi 05472-77525-2

CLASSICISME
G. en G.B. Sammartini Symfonien en Concerti grossi. Ensemble 145. Harmonia Mundi HMA 1901245 C. en J. Stamitz Symfonien. Armstrong. Naxos 8.553194 Klarinetconcerten. Meyer. EMI 754.842-2

131 Galuppi Pianosonate no. 5. Michelangeli. Decca 417.772-2 Motetten. Il seminario musicale. Virgin 545.030-2 J.C. Bach Symfonien. Halstead. CPO 999.298-2 Fortepianoconcerten. Halstead. CPO 999.600-2 Idem Hbler. Philips 438.612-2 Endimione. Weil. Harmonia Mundi 05472-77525-2 Boccherini 3 Celloconcerten. Coin. Astre E 8517 Strijkkwintetten. Europa galante. Virgin 545.421-2 Molter Klarinetconcerten. Horvth, Erkel kamerorkest. Hungaroton HCD 31370 Trompetconcert no. 1. Hardenberger, Londens filh. Orkest, Howarth. Philips 426.311-2 Monn Celloconcert. Du Pr, Londens symf. Orkest, Barbirolli. EMI 763.283-2 Salieri Ouvertures. London Mozart players, Bamert. Chandos CHAN 9877 Falstaff. Ensemble, Veronesi. Chandos CHAN 9613 Reicha 3 Fluitkwartetten. Hnteler c.s. MDG 311.0630-2 Blaaskwintetten. Academia kwintet. Hyperion CDD 22006 Vorsek Symfonie. Schots kamerorkest. Mackerras. Hyperion CDA 66800 Pianowerken. Tverskaya. Opus 111 OPS 30-241 Rousseau Le devin du village. Gedda c.s. Froment kamerorkest. CPO CPO 999.559-2 Gluck Alceste. stman. Naxos 8.66066/8 Orfeo ed Euridice. Gardiner. Philips 434.093-2 Idem Gardiner. EMI 556-885-2 Iphignie en Tauride. Gardiner. Philips 416.148-2 Jomelli Orkest- en koorwerken. Cappella di Turchini, Florio. Opus 111 OPS 30-254 Le lamentazione del Geremia. Seminario musicale, Rousset. Virgin 545.202-2

132 Traetta Antigona. Talens lyriques, Rousset. Decca 460.204-2 Buovo dAntona. La Fenice ensemble, Curtis. Opus 111 OPS 30-90/1 Graun Gedeelten uit Cleopatra e Cesare. Jacobs. Harmonia Mundi HMT 7901602 Hasse Orkest- en koorwerken. Musica antiqua, Goebel. Archiv 453.435-2 C.Ph.E. Bach Hamburgse symfonien. Haenchen. Capriccio 10.106 3 Symfonien, Klavecimbelconcert; Celloconcert. Alpermann e.a. Harmonia Mundi HMC 901711 Fortepianoconcerten. Spnyi. BIS CD 785/6 Celloconcerten. Bijlsma. Virgin 561.401-2 Orgelsonates. Alain. Erato 0630-14777-2 Benda Sinfonias. Praags kamerorkest, Benda. Naxos 8.553408/9 Ariadne auf Naxos, Pygmalion. Praags kamerorkest, Benda. Naxos 8.553345 Medea. Praags kamerorkest, Benda. Naxos 8.553346 Wagenseil Harp- en tromboneconcert. Mantova orkest, Parisi. Naxos 8.553622 Dittersdorf 6 Symfonien naar Ovidius Metamorfosen. Cantilena, Shappard. Chandos CHAN 8564/5 2 Contrabasconcerten. Nwanoku, Zweeds kamerorkest, Goodwin. Hyperion CDA 67179 Vanhal Symfonien. Bamert. Chandos CHAN 9607 Haydn De 104 symfonien. Dorati. Decca 448.531-2 Symfonien no. 44 Trauer, 51, 52. Weil. Sony 48371 Symfonien no. 45 Abschied, 46 en 47. Weil. Sony 53986 Symfonien no. 82-87 Parijse. Brggen. Philips 462.111-2 Symfonien no. 93-104 Londense. Davis. Philips 442.611-2 Pianoconcerten. Andsnes. EMI 556.960-2 Celloconcerten. Mrk. Virgin 545.014-2 Trompetconcert. Marsalis. Sony 39310

133 Strijkkwartetten op. 20. Quatuor mosagues. Astre E 8784 Strijkkwartetten op. 33. Quatuor mosaques. Astre E 8570 Strijkkwartetten op. 64. Astre E 8875 Strijkkwartetten op. 76. Kodly kwartet. Naxos 8.550314/5 Pianotrios. Beaux Arts trio. Philips 454.098-2 Pianosonates. Brendel. Philips 416.643-2 Idem Schiff. Teldec 0630-17141-2 Missen no. 13 Schpfung en 14 Harmonie. Gardiner. Philips 470.297-2 Die Jahreszeiten. Gardiner. Arcjiv 431.818-2 Die Schpfung. Gardiner. Archiv 449.217-2 Idem Karajan. DG 449.761-2 Il mondo della luna. Dorati. Decca 432.420-2 Mozart De 41 symfonien. Bhm. DG 453.231-2 Symfonien no. 25, 28 en 29. Mackerras. Telarc CD 80165 Symfonien no. 28, 29 en 35. Abbado. Sony 48063 Symfonien no. 29, 31-36 en 38-41. Gardiner. Philips 442.604-2 Symfonien no. 40 en 41. Gardiner. Philips 426.315-2 Serenade no. 10 Gran partita. Marriner. Philips 412.726-2 Serenade no. 13 Eine kleine Nachtmusik. Orpheus kamerorkest. DG429.783-2 De 27 pianoconcerten. Perahia. Sony 46441 Pianoconcerten no. 11, 12 en 14. Perahia. Sony 42243 Pianoconcerten no. 17 en 21. Pires. DG 439.941-2 Pianoconcerten no. 20 en 21. Schiff. Decca 430.510-2 Pianoconcerten no. 20 en 24. Brendel. Philips 462.622-2 Pianoconcerten no. 23 en 24. Curzon. Decca 452.888-2

134 Pianoconcerten no. 24 en 25. Schiff. Decca 425.791-2 De 5 vioolconcerten; Sinfonia concertante. Grumiaux, Pelliccia. Philips 438.323-2 Vioolconcerten no. 3-5. Dumay. DG 457.645-2 Fluitconcerten; Fluit/harpconcert. Hnteler. Philips 442.148-2 Klarinetconcert. King. Hyperion CDA 66199 Idem Meyer. EMI 566.897-2 Hoornconcerten. Pyatt. Erato 0630-17074-2 Klarinetkwintet. King. Hyperion CDA 66199 De 6 strijkkwintetten. Grumiaux c.s. Philips 422.511-2 Strijkkwintetten no. 4 en 5. Grumiaux c.s. Philips 446.234-2 Strijkkwartetten no. 14-23. Alban Berg kwartet. Teldec 4509-95495-2 Strijkkwartetten no. 14-19 Haydn kwartetten. Quatuor mosaques. Astre E 8596 De 4 fluitkwartetten. Pahud e.a. EMI 556.829-2 De 2 pianokwartetten. Ax e.a. Sony 66841 De 6 pianotrios. Beaux Arts trio. Philips 422..079-2 Vioolsonates no. 17-28. Perlman en Barenboim. DG 463.749-2 De 18 pianosonates. Schiff. Decca 443.717-2 Idem. Pires. DG 431.760-2 Pianosonates no. 5, 6 en 10. Pires. DG 437.791-2 Pianosonates no. 8, 11 en 15. Perahia. Sony 48233 Pianosonates no. 10, 11 en 16; Rondo. Brendel. Philips 462.903-2 Mis no. 16 Krnungs. Hogwood. Oiseau Lyre 436.585-2 Mis no. 18 Grote. Gardiner. Philips 420.210-2 Mis no. 19 Requiem. Gardiner. Philips 420.197-2 Idem Herreweghe. Harmonia Mundi HMC 901620

135 Die Entfhrung aus dem Serail. Gardiner. Archiv 435.857-2 Idem Bhm. DG 429.868-2 Le nozze di Figaro. Gardiner. Archiv 439.871-2 Idem Harnoncourt. Teldec 4509-90861-2 Don Giovanni. Giulini. EMI 556.232-2 Idem Gardiner. Archiv 445.870-2 Cos fan tutte. Bhm. EMI 567.388-2 Idem Jacobs. Harmonia Mundi HMC 951663/5 Die Zauberflte. Bhm. DG 449.749-2 Idem Gardiner. Archiv 449.166-2 Paisiello Il barbiere di Siviglia. Fischer. Hungaroton HCD 12525/6 Nina. Bonynge. Nuova Era 687273 Martin y Soler Una cosa rara. Savall. Astre E 8760 Cimarosa Il maestro di capella. Quadri. Decca 433.036-2 Il matrimonio segreto. Barenboim. DG 437.696-2 Clementi Pianosonates. Horowitz. RCA GD 87753 Idem. Staier. Teldec 3984-26731-2 Dussek Pianosonates. Staier. Hamonia Mundi 05472-77334-2 Devienne 2 Fluitconcerten. Galway, London Mozart Players. RCA 09026-63701-2 Hummel Pianoconcerten no. 2 en 3. Hough. Chandos CHAN 8507 Trompetconcert. Hardenberger. Philips 420.203-2 Field Pianoconcerten. Frith. Naxos 8.553770 Nocturnes. Mamou. Pavane ADW 7110

ROMANTIEK
Beethoven De 9 symfonien. Harnoncourt. Teldec 2292-46452-2

136 Idem Gardiner. Archiv 439.900-2 Idem Karajan. DG 453.701-2 Symfonien no. 1 en 3. Harnoncourt. Teldec 9031-75708-2 Symfonien no. 2 en 7. Wand. RCA 74321-20279-2 Symfonien no. 2 en 8. Norrington. Virgin 561.375-2 Symfonie no. 3. Klemperer. EMI 763.855-2 Symfonie no. 4. Kleiber. Orfeo C 100841 Symfonien no. 5 en 7. Kleiber. DG 447.400-2 Symfonie no. 6. Bhm. DG 447.433-2 Symfonie no. 9. Klemperer. Testament SBT 1177 Idem Karajan. DG 415.832-2 Pianoconcerten no. 1-5. Brendel. Philips 462.781-2 Idem Perahia. Sony 44575 Pianoconcerten no. 1 en 2. Argerich. DG 445.504-2 Pianoconcerten no. 3 en 4. Perahia. Sony 39814 Pianoconcerten no. 4 en 5. Pollini. DG 439.483-2 Vioolconcert. Hahn. Sony 60584 Idem Kremer. Teldec 9031-74881-2 Idem Perlman. EMI 566.900-2 Idem Zehermair. Philips 462.123-2 Tripelconcert. Beaux Arts trio. Philips 438.005-2 Idem Oistrakh, Ristropovitch, Richter. EMI 566.902-2 Ouvertures. Karajan. DG 427.256-2 Pianokwintet. Perahia c.s. Sony 42099 De 16 strijkkwartetten. Berg kwartet. EMI 577.606-2

137 Idem Vgh kwartet. Astre Nave V 4871 Idem Italiaans kwartet. Philips 454.062-2 Strijkkwartetten no. 1-6. Lindsay kwartet. ASV CDDCA 1111/3 Strijkkwartetten no. 1-9. Vgh kwartet Astre Nave V 4401/4 Strijkkwartetten no. 7-9. Italiaans kwartet. Philips 420.797-2 Strijkkwartetten no. 12-16. Italiaans kwartet. Philips 464.684-2 De 11 pianotrios. Beaux Arts trio. Philips 438.948-2 Pianotrios no. 7 Aartshertog en 9. Ashkenazy, Perlman en Harell. EMI 747.010-2 De 10 vioolsonates. Perlman en Ashkenazy. Decca 421.453-2 Idem Kremer en Argerich. DG 447.058-2 Vioolsonates no. 5 Lente en 9 Kreutzer. Perlman en Ashkenazy. Decca 458.618-2 Vioolsonates no. 6-8. Kremer en Argerich. DG 445.652-2 De 5 cellosonates. Rostropovitch en Richter. Philips 464.677-2 Idem Schiff en Fellner. Philips 462.601-2 Diabellivariaties. Kovacevich. Philips 422.969-2 Idem Anderszewski. Virgin 545.682-2 Idem Brendel. Philips Idem Pollini. DG 459.645-2 Bagatellen. Kovacevich. Philips 426.976-2 De 32 pianosonates. Goode. Elektra Nonesuch 7559-79328-2 Idem Brendel. Philips 446.909-2 Pianosonates no. 8 Pathtique, 23 en 31. Gilels. DG 439.426-2 Pianosonates no. 8 Pathtique, 14 Mondschein, 23 Appassionata en 26 Les adieux. Brendel. Philips 464.680-2 Missa solemnis. Gardiner. Archiv 429.779-2 Idem Klemperer. EMI 769.538-2

138 Idem Harnoncourt. Teldec 0630-18945-2 Fidelio. Klemperer. EMI 567.364-2 Idem Harnoncourt. Teldec 4509-94560-2 Leonore. Gardiner. Archiv 453.461-2 Mhul Symfonien. Wierczewski. Nimbus NI 5184/2 Gossec Symfonien. Bamert. Chandos CHAN 9661 Cherubini Requiem. Fasolis. Naxox 8.554749 Medea. Gardelli. Hungaroton HCD 11904/5 Grtry Suites Zmire et Azor. Beecham. Dutton CDEA 5017 Balletmuziek, ouvertures. Sanderling. Hyperion CDDCA 1095 Schubert De 8 symfonien. Harnoncourt. Teldec 4509-91184-2 Idem Abbado. DG 423.651-2 Idem Bhm. DG 471.307-2 Symfonien no. 3 en 4. Abbado DG 423.653-2 Symfonien no. 3 en 8. Kleiber. DG 449.745-2 Symfonien no. 5 en 6. Bhm. DG 453.663-2 Symfonien no. 8 en 9. Bhm. DG 453.664-2 Symfonie no. 8. Sinopoli. DG 445.514-2 Symfonie no. 9. Gardiner. DG 457.648-2 Idem Solti. Decca 460.311-2 Octet. Weens octet. Decca 466.580-2 Idem Weens kamerensemble. DG 453.666-2 Forellenkwintet. Levine c.s. DG 431.783-2 Idem Brendel c.s. Philips 446.001-2 Idem Schiff c.s. Decca 458.608-2

139 Strijkkwintet. Schiff, Bergkwartet. EMI 566.890-2 Idem Wispelwey, Orpheuskwartet. Channel Classics CCS 6794 Idem The Lindsays. ASV CDDCS 243 Idem Stern, Casals c.s. Sony 58992 De 15 strijkkwartetten. Leipzigs kwartet. MDG 307.0600-2 Idem Melos kwartet. DG 463.151-2 Strijkkwartetten no. 10, 12 Quartettsatz, 13 en 14 Der Tod und das Mdchen. Quatuor mosaques. Astre E 858 Strijkkwartetten no. 10, 12 Quartettsatz, 14 Der Tod und das Mdchen en 15. A Alban Berg kwartet. EMI 556470/1-2 Strijkkwartetten no. 12 Quartettsatz, 13, 14 Der Tod und das Mdchen en 15. Italiaans kwartet. Philips 446.163-2 De 2 pianotrios. Schiff c.s. Teldec 0630-13151. Idem Beaux Arts trio. Philips 438.700-2 Arpeggione sonate. Maisky en Argerich. Philips 412.230-2 Fantasie. Perahia en Lupu. Sony 39511 Wandererfantasie. Richter. EMI 566.895-2 Pollini. DG 447.451-2 Idem Perahia. Sony 42124 De 8 impromptus. Pires. DG 457.550-2 Idem Schiff. Decca 458.139-2 Impromptus, Moments musicaux e.a. Brendel. Philips 456.061-2 De 21 pianosonates. Schiff. Decca 448.390-2 Idem Kempff. DG 463.766-2 Pianosonates no. 14, 18 en Duitse dansen. Cooper. Ottavo OTR C 68608 Pianosonates no. 14 en 17. Uchida. Philips 464.480-2 Pianosonates no. 14-21. Brendel. Philips 426.128-2

140 Pianosonates no. 19-21. Pollini. DG 419.229-2 Die schne Mllerin. Fischer-Dieskau en Moore. EMI 566.907-2 Idem Bostridge en Johnson. Hyperion CDJ 33025 Die Winterreise. Fischer-Dieskau en Demus. DG 447.421-2 Idem Schreier en Richter. Philips 442.360-2 Idem Fassbnder en Reimann. EMI 749.846-2 Schwanengesang. Holzmair en Cooper. Philips 442.460-2 Idem Liederen. Fischer-Dieskau en Moore. DG 437.215-2, 437.225-2 en 437.235-2 Idem Ameling, Baldwin en Jansen. Philips 438.528-2 Idem Bostridge en Drake. EMI 556.347-2, 557.141-2 Idem Prgardien en Johnson. Hyperion CDJ 33023 Idem Terfel en Marineau. DG 445.294-2 Idem Bonney en Parsons. Teldec 4509-90873-2 Idem Schfer, Ainsley, George en Johnson. Hyperion CDJ 33024 Danzi 2 Fagotconcerten. Holder. Naxos 8.554273 Hoornconcert. Baumann. Teldec 0630-12324-2 Blaaskwintetten. Thompson blaaskwintet. Naxos 8.553570, 8.554694 Weber Ouvertures, Aufforderung zum Tanz. Karajan. DG 419.070-2 Klarinetconcerten. Pay. Virgin 561.585-2 Der Freischtz. Kleiber. DG 457.736-2 Lortzing Undine. Eichhorn. Capriccio 60017-2 Der Waffenschmied. Hager. Caliope 50953/4 Der Wildschtz. Heger. EMI 566.367-2 Zar und Zimmermann. Heger. EMI 565.754-2

141 Flotow Martha. Wallberg. RCA 74321-32231-2 Cornelius Weihnachtslieder. Br. EMI 556.204-2 Barbier van Bagdad. Hollreiser. RCA 74321-32223-2 Nicolai Die lustigen Weiber von Windsor. Kubelik. Decca 460.197-2 Spohr Nonet en octet. Gaudier ensemble. Hyperion CDA 66699 Dubbelkwartetten. Academy of St. Martin ensemble. Hyperion CDD 22014 Schumann De 4 symfonien. Sawallisch. EMI 764.815-2 Idem Gardiner. Archiv 457.591-2 Pianoconcert. Perahia. Sony 44899 Idem Pires. DG 463.179-2 Idem Kovacevich. Philips 464.702-2 Celloconcert. Schiff. Philips 422.414-2 Idem Starker. RCA 09026-68027-2 Pianokwintet e.a.. Argerich c.s. EMI 555.484-2 Carnaval; Faschingsschwank aus Wien; Kinderszenen. Barenboim. DG 448.855-2 Davidsbndlertnze; Papillons; Fantasiestcke. Perahia. Sony 89714 Etudes symphoniques; Arabeske. Pollini. DG 445.522 Fantasie; Fantasiestcke. Argerich. EMI 763.576-2 Fantasie; Faschingsschwank aus Wien; Papillons. Richter. EMI 764.625-2 Kinderszenen; Kreisleriana; Humoreske. Lupu. Decca 440.496-2 Kreisleriana; Gesnge der Frhe; Allegro. Pollini. DG 471.370-2 Dichterliebe. Wunderlich en Giesen. DG 449.747-2 Idem Fischer-Dieskau en Brendel. Philips 416.352-2 Frauenliebe und Leben. Von Otter en Forsberg. DG 445.881-2 Loewe Liederen. Fischer-Dieskau en Demus. DG 449.516-2

142 Mendelssohn De 5 symfonien, ouvertures, Midzomernachtsdroom. Abbado. DG 415.353-2 Symfonien no. 3 en 4. Abbado. DG 427.810-2 De 2 pianoconcerten. Hough. Hyperion CDA 66969 Idem Perahia. Sony 42401 Vioolconcert. Lin. Sony 89715 idem Midzomernachtsdroom. Abbado. Sony 62826 Idem Previn. EMI 747.163-2 Octet. St. Martin ensemble. Philips 420.400-2 De 6 strijkkwartetten. Melos kwartet. DG 415.883-2 Lieder ohne Worte. Barenboim. DG 453.061-2 Eliah. Daniel. Decca 455.688-2 Arriaga Orkestwerken. Mackerras. Hyperion CDA 66800 3 Strijkkwartetten. Voces kwartet. MDG 603.0236-2 Chopin De 2 pianoconcerten. Argerich. EMI 556.798-2 Idem Zimerman. DG 459.684-2 Pianoconcert no. 1 e.a. Pollini. EMI 566.221-2 Pianoconcert no. 2; Prludes. Pires. DG 437.817-2 Pianosonates no. 2 en 3. Argerich. DG 419.055-2 De 26 Prludes e.a. Argerich. DG 415.836-2 De 24 Etudes. Pollini. DG 413.794-2 Idem Ashkenazy. Decca 414.127-2 De 16 Polonaises. Rubinstein. Naxos 8.110661 Ashkenazy. Decca 452.167-2 7 Polonaises; Polonaise fantaisie. Pollini. DG 457.711-2

143 De 4 Ballades. Perahia. Sony 64399 Idem Zimerman. DG 423.090-2 De 51 Mazurkas. Rubinstein. RCA 09026-63050-2 De 19 Walsen. Ashkebazy. Decca 414.600-2 14 Walsen. Lipatti. EMI 566.904-2 Idem Rubinstein. RCA 09026-63047-2 De 21 Nocturnes. Pires. DG 447.096-2 De 4 Scherzi. Pogorelich. DG 439.947-2 De 4 Scherzi; Barcarolle; Berceuse. Pollini. DG 431.623-2 Alkan Pianowerken. Lewenthal. RCA 09026-63310-2 Symfonie voor pianosolo. Hamelin. Hyperion CDA 67218 Berlioz Symphonie fantastique. Davis. Philips 432.151-2, 446.202-2 Idem Chung. DG 445.878-2 Harold in Itali. Imai. Philips 416.431-2 Idem Causs. Philips 446.676-2 Grande messe des morts. Davis. Philips 416.283-2 Idem Dutoit. Decca 458.921-2 La damnation de Faust. Chung. DG 453.500-2 LEnfance du Christ e.a. Davis. Philips 443.461-2 Les nuits dt. Crespin. Decca 460.973-2 Idem Delunsch. Harmonia Mundi HMC 901522 Les Troyens. Davis. Philips 416.432-2 Idem Dutoit. Decca 443.693-2 Hrold La fille mal garde. Lanchberry. Decca 430.849-2 Liszt Symfonische gedichten. Haitink. Philips 438.751-2

144 Les prludes; Mazeppa; Hongaarse rapsodien. Karajan. DG 447.415-2 Hongaarse rapsodien. Fischer. Philips 456.570-2 De 2 pianoconcerten; Totentanz. Zimerman. DG 423.571-2 Idem Brendel. Philips 426.637-2 Faustsymfonie. Bernstein. DG 447.449-2 Pianosonate e.a..Argerich. DG 447.430-2 Idem Pollini. DG 427.322-2 Idem Zimerman. DG 431.780-2 Annes de plerinage. Berman. DG 437.206-2 De 12 Etudes dexcution transcendante. Jand. Naxos 8.553119 De 19 Hongaarse rapsodien. Szidon. DG 453.034-2 Late pianowerken. Howard. Hyperion CDA 66445 Offenbach Orphe aux enfers. Plasson. EMI 749.647-2 Les contes dHoffmann. Bonynge. Decca 417.363-2 J. Strauss jr. Die Fledermaus. Kleiber. DG 457.765-2 Der Zigeunerbaron. Harnoncourt. Teldec 4509-94555-2 Lehr Das Land des Lchelns. Mattes. EMI 565.372-2 Die lustige Witwe. Gardiner. DG 439.911-2 Sullivan The gondoliers. Mackerras. EMI 573.672-2 The pirates of Penzance. Godfrey. Decca 425.196-2 The Mikado. Mackerras. Telarc CD 80284 Sullivan The gondoliers. Godfrey. Decca 425.177-2 HMS Pinafore. Godfrey. Decca 414.283-2 The mikado. Nash. Decca 425.190-2 The pirates of Penzance. Godfrey. Decca 425.196-2

145 Supp Ouvertures. Paray. Mercury 434.309-2 Ouvertures. Marriner. EMI 754.056-2 Die schne Galathe. Eitler. CPO 999.726 Zeller Der Vogelhndler. Boskovsky. EMI 769.357-2 Stolz Operettefragmenten. Kovcs. Naxos 8.550942 Weill Dreigroschenoper. Mauceri. Decca 430.075-2 Idem Brckner-Rggeberg. Sony 42637 Die 7 Todsnden; Mahagonny. Mauceri. Decca 430.168-2 Kern Show boat. McGlinn. EMI 749.108-2 Rodgers The king and I. Mauceri. Philips 438.007-2 Idem Edwards. TER CDTER 21214 Oklahoma. Engel. Sony 53326 The sound of music. Kunzel. Telarc CD 80162 South Pacific. Edwards. TER TERCD 21242 Bernstein West Side story. Green. Sony 48211 Idem Bernstein. DG 415.253-2 Candide. Bernstein. DG 429.734-2 On the town. Tilson Thomas. DG 437.516-2 Lloyd Webber Jesus Christ superstar. Yates. TER CDTER 9026 Lanner Dansmuziek. Stolz. RCA 74321-84145-2 Joh. Strauss jr. Nieuwjaarsconcerten. Boskovsky. Decca 448.572-2, Karajan. DG 419.616-2, Maazel, RCA 74321-61687-2, Kleiber Sony 48376 en 45938. Walsen. Boskovsky. Decca 443.473-2 Waldteufel Walsen. Boskovsky. EMI 763.136-2 Wagner Opera ouvertures en voorspelen. Karajan DG 439.022-2 Siegfried Idyll. Solti. Decca 460.311-2

146 Wesendonk liederen. Varady. Orfeo C 467981A Der fliegende Hollnder. Sinopoli. DG 437.778-2 Idem Klemperer. EMI 567.408-2 Tannhuser. Sawallisch. Philips 434.607-2 Idem Solti. Decca 414.581-2 Lohengrin. Abbado. DG 437.808-2 Idem Kempe. EMI 567.415-2 Der Ring des Nibelungen. Bhm. Philips 446.057-2 Idem Solti. Decca 455.555-2 Das Rheingold. Barenboim. Teldec 4509-91185-2 Idem Bhm. Philips 412.475-2 Die Walkre. Barenboim. Teldec 4509-91186-2 Idem Bhm. Philips 412.478-2 Siegfried. Bhm. Philips 412.483-2 Gtterdmmerung. Solti. Decca 455.569-2 Bhm. Philips 412.488-2 Tristan und Isolde. Bhm. Philips 449.772-2 Idem Barenboim. Teldec 4509-94568-2 Idem Furtwngler. EMI 556.254-2 Die Meistersinger von Nrnberg. Sawallisch. EMI 555.142-2 Idem Solti. Decca 452.606-2 Parsifal. Knappertsbusch. Philips 464.756-2 Idem Karajan. DG 413.347-2 Liefdesduetten. Voigt, Urmana en Domingo. EMI 557.004-2 Arias. Meier. RCA 09026-68766-2

147 Brahms De 4 symfonien; 2 Serenades; 2 ouvertures; Haydnvariaties. Haitink. Philips 442.068-2 De 4 symfonien. Harnoncourt. Teldec 0630-13136-2 Symfonie no. 1. Karajan. DG 447.408-2 Idem Wand. RCA 74321-20284-2 Symfonie no. 2. Masur. Teldec 09031-77291-2 Symfonien no. 2 en 3. Klemperer. EMI 567.030-2 Idem Walter. Sony 64471 Symfonie no. 4. Kleiber. DG 457.706-2 De 2 pianoconcerten. Gilels. DG 447.446-2 Pianoconcert no. 1. Kovacevich. EMI 754.578-2 Pianoconcert no. 2, Pollini. DG 453.505-2 Vioolconcert; Dubbelconcert. Kremer/Hagen. Teldec 0630-13137-2 Vioolcoincert. Vengerov. Teldec 0630-17144 Dubbelconcert. Stern en Ma. Sony 42387 Idem Oistrakh en Rostropovitch. EMI 764.744-2 De 2 strijksextetten. Raphael ensemble. Hyperion CDA 66276 Klarinetkwintet. Shfrin, Emerson kwartet. DG 459.641-2 Pianokwintet. Pollini, Italiaans kwartet. DG 419.673-2 De 2 strijkkwintetten. Trampler, Juilliard kwartet. Sony 68476 De 3 pianokwartetten. Stern c.s. Sony 45846 De 3 strijkkwartetten. Alban Berg kwartet. EMI 754.829-2 Pianotrios no. 1 en 2. Dumay c.s. DG 447.055-2 De 2 cellosonates. Schiff en Oppitz. Philips 456.402-2 De 3 vioolsonates. Perlman en Ashkenazy. EMI 566.893-2 Complete pianowerken. Katchen. Decca 455.247-2

148 Pianosonates no. 1 en 2. Richter. Philips 438.477-2 Pianosonate no. 3. Lupu. Decca 448.129-2 Late pianowerken. Gilels. DG 447.446-2 Idem Lupu. Decca 430.053-2 Hndelvariaties. Ax. Sony 48046 Deutsches Requiem. Klemperer. EMI 566.903-2 Idem Gardiner. Philips 432.140-2 Altrhapsodie. Ludwig. EMI 567.029-2 Idem Ferrier. Decca 433.477-2 Liederen. Von Otter. DG 429.727-2 Idem Price. RCA 09026-60901-2 Bruch De 3 symfonien. Conlon EMI 555.046-2 De 3 vioolconcerten; Schotse fantasie e.a.. Accardo. Philips 432.282-2 Vioolconcert no. 1. Chung. EMI 754.072-2 Idem ; Schotse fantasie. Lin. Sony 42315 Kol Nidrei. Wispelwey. Channel Classics CCS 16598 Humperdinck Hnsel und Gretel. Runnicles. Teldec 4509-94549-2 DAlbert Die Abreise. Schmitz. Berlin Classics 0091082 Tiefland. Zanotelli. RCA 74321-40574-2 Die toten Augen. Weikert. CPO 999.692-2 Berwald De 4 symfonien. Ehrling. BIS CD 795/6 Septet e.a. Gaudier ensemble. Hyperion CDA 66834 Rossini De 6 sonates voor strijkers. Marriner. Decca 443.838-2 14 Ouvertures. Chailly. Decca 443.850-2 Petite messe solennelle. Chailly. Decca 444.134-2

149 Stabat mater. Hickox. Chandos CHAN 8780 Idem Chung. DG 449.178-2 LItaliana in Algeri. Giulini. EMI 764.041-2 Il barbiere di Siviglia. Marriner. Philips 446.448-2 Galliera. EMI 556.310-2 Idem Varviso. Decca 417.164-2 La cenerentola. Chailly. Decca 436.902-2 Idem Abbado. DG 459.448-2 Guglielmo Tell. Chailly. Decca 417.154-2 LItaliana in Algeri. Lpez-Cobos. Teldec 0630-17130-2 Arias. Bartoli. Decca 436.075-2 Donizetti LElisir damore. Bonynge. Decca 414.461-2 Idem Pid. Decca 455.691-2 Lucia di Lammermoor. Serafin. EMI 556.284-2 Idem Prtre. RCA GD 86504 Idem Karajan. EMI 763.631-2 La fille du rgiment. Bonynge. Decca 414.520-2 Don Pasquale. Kertesz. Decca 433.036-2 Idem R. Abbado. RCA 09026-61924-2 Bellini La sonnambula. Bonynge. Decca 417.424-2 Idem Votto. EMI 556.278-2 I puritani. Serafin. EMI 556.275-2 Idem Bonynge. Decca 417.588-2 Norma. Serafin. EMI 566.428-2 Idem Serafin. EMI 556.271-2

150 Verdi Ouvertures en voorspelen. Karajan. DG 453.058-2 Requiem. Giulini. BBC Legends BBCL 4029-2 Rigoletto. Sinopoli. Philips 462.158-2 Idem Serafin. EMI 556.327-2 Idem Bonynge. Decca 414.269-2 Il trovatore. Mehta. RCA 74321-39504-2 Idem Karajan. EMI 769.311-2 Idem Schippers. EMI 763.640-2 La traviata. Solti. Decca 448.119-2 Idem Giulini. EMI 566.450-2 Simon Boccanegra. Abbado. DG 449.752-2 Un ballo in maschera. Solti. Decca 410.210-2 Idem Muti. EMI 566.510-2 Idem Leinsdorf. RCA GD 86645 La forza del destino. Levine. RCA 74321-39502-2 Idem Serafin. EMI 566.323-2 Don Carlos. Pappano. EMI 556.152-2 Idem Haitink. Philips 454.463-2 Idem Karajan. EMI 769.304-2 Idem Giulini. EMI 567.401-2 Aida. Karajan. Decca 460.978-2 Idem Karajan. EMI 769.300-2 Otello. Chung. DG 439.805-2 Idem Serafin. RCA 09026-63180-2 Falstaff. Giulini. DG 410.503-2

151 Idem Karajan. EMI 567.083-2 Duetten. Gheorghiu en Alagna. EMI 556.656-2 Arias. Gheorghiu en Alagna. EMI 556.567-2 Idem Gheorghiu. Decca 466.952-2 Idem Hampson. EMI 557.113-2 Idem Varady. Orfeo C 18651 Ponchielli La gioconda. Bartoletti. Decca 414.349-2 Catalani La Wally. Cleva. Decca 460.744-2 Mascagni Cavalleria rusticana. Levine. RCA 74321-39500-2 Idem Karajan. DG 457.764-2 Idem Muti. EMI 763.650-2 Leoncavallo I pagliacci. Chailly. Decca 467.086-2 Idem Karajan. DG 449.727-2 Idem von Matacic. EMI 763.967-2 Boito Mefistofele. De Fabritiis. Decca 410.175-2 Cilea Adriana Lecouvreur. Bonynge. Decca 425.815-2 Giordano Andrea Chnier. Levine. RCA 74321-39499-2 Puccini Manon Lescaut. Perlea RCA GD 60573 La bohme. Beecham. EMI 556.236-2 Idem Serafin. Decca 425.534-2 Idem Chailly. Decca 466.070-2 Tosca. De Sabata. EMI 556.304-2 Idem Maazel. Decca 440.051-2 Madama Butterfly. Karajan. Decca 417.577-2 Idem Serafin. Decca 425.531-2

152 Idem Leinsdorf. RCA 74321-39497-2 Turandot. Serafin. EMI 556.307-2 Idem Mehta. Decca 414.274-2 Paganini Vioolconcerten no. 1 en 2. Accardo. DG 415.378-2 Vioolconcert no. 1. Perlman. EMI 747.101-2 De 24 Caprices. Perlman. EMI 567.237-2 Bizet Symfonie; ouvertures. Dutoit. Decca 452.102-2 De 2 Arlsiennesuites; Symfonie. Beecham. EMI 567.231-2 Carmen. Abbado. DG 427.885-2 Idem Beecham. EMI 567.357-2 Idem Maazel. Erato 2292-45207-2 Les pcheurs de perles. Fournet. Philips 462.287-2 Meyerbeer Dinorah. Judd. Opera Rara ORC 005 Les Huguenots. Bonynge. Decca 430.549-2 Le prophte. Lewis. Sony 79400 Auber Ouvertures. Paray. Mercury 434.309-2 Balletmuziek. Bonynge. Decca 440.646-2 Fra diavolo. Zedda. Fonit 3984-27266-2 Gounod Faust. Plasson. EMI 556.224-2 Idem Cluytens. EMI 769.983-2 Idem Bonynge. Decca 421.240-2 Romo et Juliette. Plasson. EMI 556.123-2 DIndy Symphonie sur un chant montagnard; Symfonie no. 2. Ciccolini, Baudo/Plasson. EMI 763.952-2 Chausson Symfonie; Pome. Munch. RCA 74321-84591-2 Pome. Perlman. EMI 747.725-2

153 Concert voor viool, piano, strijkkwartet. Accardo. Essex CDS 6044 Chabrier Espaa, orkestwerken. Plasson. EMI 749.652-2 Espana; Suite pastorale; Ouverture Gwendolyne. Paray. Mercury 434.303-2 Idem Tortelier. Chandos CHAN 8852 Massenet Manon. Pappano. EMI 557.005-2 Idem Plasson. EMI 749.610-2 Werther. Davis. Philips 416.654-2 Idem Plasson. EMI 566.516-2 Thomas Hamlet. Almeida. EMI 754.820-2 Mignon. Almeida. Sony 34590 Franck Symfonie; Variations symphoniques; Les Eolides. Tortelier. Chandos CHAN 9875 Idem Monteux. RCA GD 86805 Idem (Faur: Requiem). Herreweghe. Harmonia Mundi HMC 901771 Pianokwintet. Levinas c.s. Naxos 8.553645 Vioolsonate. Chung en Lupu. Decca 421.154-2 Idem Perlman en Ashkenazy. Decca 452.887-2 Orgelwerken. Murray. Telarc CD 80234 Idem Dupr. Mercury 434.311-2 Idem Alain. Erato 0630-12706-2 Lalo Namouna; Tambourin; La gitane; Bacchanale. Robertson. Valois V 4677 Symphonie espagnole. Chang. EMI 555.292-2 Idem Tetzlaff. Virgin 545.022-2 Celloconcert. Starker. Mercury 432.010-2 Idem Roland. ASV CDDCA 867 Delibes Copplia, Sylvia, La source. Bonynge. Decca 460.418-2

154 Idem. Suites. Mari. EMI 569.659-2 Copplia. Zinman. Philips 438.763-2 Lakm. Plasson. EMI 556.569-2 Idem Bonynge. Decca 425.485-2 Adam Giselle. Bonynge. Decca 452.185-2 Le postillon de Lonjumeau. Arp. Capriccio 60040-2 Saint-Sans Symfonie no. 3. Dutoit. Decca 430.720-2 Idem Barenboim. DG 415.847-2 Idem Levine. DG 419.617-2 De 5 pianoconcerten. Rog. Decca 443.865-2 Pianoconcerten no. 2 en 4. Biret. Naxos 8.550334 De 3 vioolconcerten. Graffin. Hyperion CDA 67074 Vioolconcert no. 3. Wei. ASV CDDCA 680 Le carnaval des animaux. Dutoit. Decca 430.720-2 Samson et Dalila. Chung. EMI 754.470-2 Idem Prtre. EMI 747.895-2 Idem Davis. Erato 3984-24756-2 Widor Orgelsymfonien no. 2 en 8. Fagius. BIS CD 1007 ,, no. 3, 4, 9. Alain. Erato 4509-98534-2 ,, no. 5 en 9. Parker-Smith. ASV CDDCA 958 Vierne 6 Orgelsymfonien. Van Oosten. MDG 316.0732-2 Orgelsymfonien no. 3 en 6. Mathieu. Naxos 8.553524 Guilmant Orgelsymfonien no. 1 en 2. Tracey. Chandos CHAN 9271, 9785 Satie Parade. Dorati. Mercury 434.335-2 Idem Corp. Hyperion CDA 66365

155 Orkestwerken. Abravanel. Vanguard 08.4030.71 Pianowerken. Rog. Decca 455.370-2 Charpentier Louise. Rudel. EMI 565.299-2 Idem Cambreling. Erato 8573-82298-2 Dukas Lapprenti sorcier; La pri. Tortelier. Chandos CHAN 8852 Pianosonate. Fingerhut. Chandos CHAN 8765 Faur Orkestwerken. Tortelier. Chandos CHAN 9416 Pellas et Mlisande; Pavane; Dolly suite; Elgie. Ozawa. DG 423.089-2 De 2 pianokwintetten. Domus. Hyperion CDA 66766 De 2 pianokwartetten. Domus. Hyperion CDA 66166 De 2 vioolsonates. Grumiaux en Crossley/Sebok. Philips 426.384-2 Pianowerken. Stott. Hyperion CDA 66911/4 Liederen. Walker. CRD CRD 3477 Requiem. (1894) Herreweghe. Harmonia Mundi HMC 901292 Idem (1901) Herreweghe. Harmonia Mundi HMC 901771 Duparc Liederen. Walker, Allen en Vignoles. Hyperion CDA 66323 Schmitt La tragdie de Salom. Davin. Marco Polo 8.223448 Roussel De 4 symfonien. Dutoit. Erato 3984-21090-2 Bacchus et Ariane; Le festin de laraigne. Tortelier. Chandos CHAN 9494 Debussy Prlude laprs midi dun faune; Images; Jeux; 3 Nocturnes; Le mer e.a. Haitink. Philips 438.742-2 La mer; 3 Nocturnes; 1e Rapsodie. Boulez. DG 439.896-2 Strijkkwartet. Italiaans kwartet. Philips 464.699-2 Idem Hagen kwartet. DG 437.836-2 Vioolsonate. Dumay en Pures. DG 445.880-2 Cellosonate. Rostropovitch en Britten. Decca 452.895-2

156 Suite bergamasque; Pour le piano; Estampes. Kocsis. Philips 412.118-2 Childrens corner; Images. Michelangeli. DG 415.372-2 Prludes I en II. Michelangeli. DG 449.438-2 Idem Zimerman. DG 435.773-2 Etudes. Uchida. Philips 464.968-2 Liederen. Ameling, Souzay e.a. EMI 764.095-2 Idem Souzay. DG 463.664-2 Idem Gens. Virgin 545.360-2 Pellas et Mlisande. Abbado. DG 435.344-2 Idem Boulez. Sony 47265 Ravel Le tombeau de Couperin; Pavane pour une infante dfunte; Ma mre loye; Une barque sur locan; Alborada del gracioso. Nagano. Erato 0630-14331-2 Bolro; Ma mre loye; Rapsodie espagnole; Une barque sur locan; Alborada del gracioso. Boulez. DG 439.859-2 Ma mre loye; La valse; Pavane; Rapsodie espagnole; Bolro. Monteux. Philips 464.733-2 De 2 pianoconcerten. Zimerman. DG 449.213-2 Tzigane. Vengerov. Biddulph LAW 001 Daphnis et Chlo. Chailly. Decca 443.934-2 Idem ; Rapsodie espagnole; Pavane. Monteux. Decca 448.603-2 Idem ; La valse. Boulez. DG 447.057-2 Strijkkwartet; Pianotrio; Vioolsonate. Italiaans kwartet e.a.. Philips 454.134-2 Vioolsonates; Tzigane; Berceuse e.a. Juillet. Decca 448.612-2 Pianowerken. Rog. Decca 440.836-2 Gaspard de la nuit; Sonatine. Argerich EMI 557.101-2 Shhrazade. Crespin. Decca 460.973-2 LEnfant et les sortilges; LHeure espagnole. Maazel. DG 449.769-2

157 Caplet Epiphany. Plasson. EMI 573.727-2 Kamermuziek en vocale werken. Cabel. Harmonia Mundi HMA 1901417 Hahn Liederen. Graham. Sony 60168 Bruckner De 9 symfonien. Karajan. DG 429.648-2 Idem Haitink. Philips 442.040-2 Symfonie no. 3. Haitink. Philips 422.411-2 Symfonie no. 4. Bhm. Decca 466.374-2 Idem Wand. RCA 09026-68839-2 Symfonie no. 7. Haitink. Philips 446.580-2 Idem Karajan. DG 439.037-2 Idem Wand. RCA 74321-68712-2 Symfonie no. 8. Giulini. DG 445.529-2 Idem Karajan. DG 427.611-2 Symfonie no. 9. Karajan. DG 429.904-2 Idem Barenboim. Teldec 9031-72140-2 Idem Giulini. DG 469.265-2 Strijkkwintet. LArchibudelli. Sony 66251 De 3 missen; Te Deum. Best. Hyperion CDS 44071/2 Idem Jochum. DG 447.409-2 Motetten. Best. Hyperion CDA 66062 Mahler De 9 symfonien. Abbado. DG 447.023-2 Idem Haitink. Philips 442.050-2 Symfonie no. 1. Rattle. EMI 754.647-2 Symfonie no. 2. Rattle. EMI 747.962-2 Idem Klemperer. EMI 567.235-2

158 Symfonie no. 3. Bernstein. DG 427.328-2 Idem Abbado. DG 471.502-2 Symfonie no. 4. Maazel. Sony 39072 Idem Rattle. EMI 556.563-2 Idem Szell. Sony 46535 Symfonie no. 5. Bernstein. DG 423.608-2 Idem Abbado. DG 437.789-2 Symfonie no. 6. Karajan. DG 457.716-2 Idem Boulez. DG 445.835-2 Symfonie no. 7. Abbado. DG 445.513-2 Idem Boulez. DG 447.756-2 Idem Rattle. EMI 754.344-2 Symfonie no. 8. Solti. Decca 460.972-2 Idem Chailly. Decca 467.314-2 Idem Tennstedt. EMI 573.068-2 Symfonie no. 9. Karajan. DG 439.024-2 Idem Boulez. DG 457.581-2 Symfonie no. 10. Rattle. EMI 556.972-2 Das klagende Lied. Chailly. Decca 425.719-2 Des Knaben Wunderhorn. Szell. EMI 567.236-2 Kindertotenlieder; Lieder eines fahrenden Gesellen; Rckert liederen. Chailly. Decca 425.790-2 Das Lied von der Erde. Klemperer. EMI 566.892-2 Idem Boulez. DG 469.526-2 Idem Giulini. DG 413.459-2 Idem Walter. Decca 466.576-2

159 Wolf Eichendorff liederen. Schwarzkopf. EMI 565.749-2 Goethe liederen. Allen. Virgin 561.418-2 Idem Auger. Hyperion CDA 66590 Mrike liederen. Fischer-Dieskau. Orfeo C 140401C Italienisches Liederbuch. Schwarzkopf en Fischer-Dieskau. EMI 763.732-2 Idem Bonney en Hagegard. Teldec 9031-72301-2] Spanisches Liederbuch. Schwarzkopf en Fischer-Dieskau. DG 457.726-2 Idem Von Otter en Br. EMI 555.325-2 Liederen. Ameling. Hyperion CDA 66788 Idem Schreier. Orfeo C 142981A Idem Schwarzkopf. EMI 764.905-2 Idem Von Otter. EMI 555.325-2 Schmidt De 4 symfonien. Jrvi/ Chandos CHAN 9568 Das Buch mit sieben Siegeln. Welser-Mst. EMI 556.660-2 Reger 4 Sinfonische Gedichte nach Bcklin; Hillervariaties. Jrvi. Chandos 8794 Hiller- en Mozartvariaties. Decker. Naxos 8.553079 Zemlinsky Lyrische symfonie. Sinopoli. DG 449.179-2 Idem ; Psalm 13 en 23. Chailly. Decca 444.969-2 Der Geburtstag der Infantin. Albrecht. Schwann 314013 Eine florentinische Tragdie. Chailly. Decca 455.112-2 Schreker Der ferne Klang. Albrecht. Capriccio 60.024 Die Gezeichneten. Zagrosek. Decca 444.442-2 R. Strauss Complete orkestwerken. Kempe. EMI 764.342-2, 764.346-2, 764.350-2 Eine Alpensinfonie. Thielemann. DG 469.519-2 Also sprach Zarathustra; Don Juan; Till Eulenspiegel. Karajan DG 447.441-2

160 Don Quixote. Rostropovitch, Karajan. EMI 566.913-2 Idem Fournier, Karajan. DG 457.725-2 Ein Heldenleben. Karajan. EMI 566.108-2 Idem Mengelberg. Pearl GEM 0008 Concerten voor blazers. Previn. DG 453.483-2 Metamorphosen; Tod und Verklrung; 4 Letzte Lieder. Jamnowitz, Karajan. DG 447.442-2 4 Letzte Lieder. Schwarzkopf. EMI 566.908 Idem Isokoski. Ondine ODE 982-2 Salome. Sinopoli. DG 431.810-2 Idem Solti. Decca 414.414-2 Elektra. Bhm. DG 445.329-2 Idem Solti. Decca 417.345-2 Capriccio. Sawallisch. EMI 567.394-2 Der Rosenkavalier. Bhm. DG 445.338-2 Idem Karajan. EMI 556.242-2 Ariadne auf Naxos. Karajan. EMI 567.077-2 Idem Kempe. EMI 764.159-2 Liederen. Fischer Dieskau. EMI 763.995-2 Idem Norman. Philips 416.298-2 Busoni Pianoconcert. Hamelin. Hyperion CDA 67143 Arlecchino; Turandot. Nagano. Virgin 759.313-2 Doktor Faust. Nagano. Erato 3984-22501-2 Pfitzner Palestrina. Kubelik. DG 427.417-2 Glinka Orkestwerken. Sinaisky. Chandos CHAN 9861 Ruslan en Lyudmila. Gergiev. Philips 446.646-2

161 Een leven voor de tsaar. Tchakarov. Sony 46487 Cui Orkestsuites. Schermerhorn. Marco Polo 8.220308 Liederen. Borodina. Philips 442.780-2 Balakirev Symfonie no. 1. Karajan EMI 566.595-2 Islamey. Berezovsky. Teldec 4509-96516-2 Rimsky-Korsakov Scheherazade; Capricco espagnol; Ouverture Groot Ruusisch Paasfeest. Kondrashin/Markevitch. Philips 442.643-2 Scheherazade; Capriccio espagnol. Jansons. EMI 555.227-2 Idem Mackerras. Telarc CD 80208 Sadko. Gergiev. Philips 442.138-2 De tsarenbruid. Gergiev. Philips 462.618-2 De onzichtbare stad Kitezh. Gergiev. Philips 462.225-2 Borodin Symfonien no. 1 en 2; In de steppen van C. Azi e.a. Jrvi. DG 435.757-2 Idem Ashkenazy. Decca 436.651-2 Strijkkwartet no. 2. Takcs kwartet. Decca 452.239-2 Idem Haydn kwartet. Naxos 8.550850 Prins Igor. Gergiev. Philips 442.537-2 Moessorgsky Orkestwerken. Abbado. RCA 09026-61354-2 Schilderijententoonstelling; Nacht op de kale berg. Abbado. DG 445.238-2 Idem Sinopoli. DG 429.785-2 Idem Levi. Telarc CD 80296 Idem (orkest + piano). Ashkenazy. Decca 467.127-2 Idem Brendel. Philips 442.650-2 Idem (piano). Richter. Philips 464.734-2 Liederen. Christoff. EMI 763.025-2 Idem Lipovsek, Johnson. Sony 66858

162 Boris Godoenov. Gergiev. Philips 462.230-2 Idem Abbado. Sony 58977 Tschaikovsky De 6 symfonien; Manfred symfonie; Capriccio italien. Jansons. Chandos CHAN 8672/8 De 6 symfonien. Karajan. DG 429.675-2 Symfonien no. 4-6. Mravinsky. DG 419.745-2 Symfonie no. 4. Jansons Chandos CHAN 8361 Idem Szell. Decca 460.655-2 Symfonie no. 5. Gergiev. Philips 462.905-2 Idem Jansons. Chandos CHAN 8351 Symfonie no. 6. Jansons Chandos CHAN 8446 Idem Pletnev. Virgin 561.636-2 Manfred symfonie. Jansons. Chandos CHAN 8535 Ouverture 1812. Dorati. Mercury 434.360-2 Idem DePreist. Delos 3081 Francesca da Rimini; Hamlet. Stokowski. Everest EVC 9037 Romeo en Julia; Hamlet. Simon Chandos CHAN 9191 De notenkraker. Gergiev. Philips 462.114-2 Idem Dutoit. Decca 440.477-2 Doornroosje. Pletnev. DG 457.634-2 Idem Gergiev. Philips 434.922-2 Zwanenmeer. Dutoit. Decca 436.212-2 Serenade voor strijkorkest; Souvenir de Florence. Entremont. Naxos 8.550404 De 3 pianoconcerten. Pletnev. Virgin 561.463-2 Pianoconcert no. 1. Argerich. DG 449.816-2 en Philips 446.673-2 Idem Gavrilov. EMI 764.329-2

163 Pianoconcerten no. 2 en 3. Donhoe. EMI 749.940-2 Vioolconcert. Mullova. Philips 416.821-2 Idem Vengerov. Teldec 4509-90881-2 Idem Chang. EMI 754.753-2 Rococovariaties. Rostropovitch. DG 413.819-2 Idem Wallfisch. Chandos CHAN 8347 De 3 strijkkwartetten. Borodin kwartet. Teldec 4509-90422-2 Eugen Onegin. Levine. DG 423.959-2 Idem Gergiev. Philips 438.235-2 Schoppenvrouw. Gergiev. Philips 438.141-2 Glire Concert voor coloratuursopraan; Harpconcert. Hulse. Chandos CHAN 9094 Symfonie no. 3 Ilya Moerometz. Downes. Chandos CHAN 9041 Ippolitov-Ivanov Kaukasische schetsen. Glushchenko. Chandos CHAN 9321 Scriabin De 3 symfonien; Pome de lextase; Prometheus. Muti. EMI 754.251-2 Pome de lextase; Prometheus; Pianoconcert. Ashkenazy. Decca 417.252-2 Idem Ugorski en Boulez. DG 459.647-2 Pianosonates. Ashkenazy. Decca 425.570-2 Idem Hamelin. Hyperion CDA 67131/2 Prludes. Lane. Hyperion CDA 67057/8 Vers la flamme; Pome nocturnes; Dansen; Fantasie. Richter. Philips 38.627-2 Arensky Tschaikovskyvariaties. Barbirolli. EMI 569.361-2 Strijkkwartet no. 2. Raphael kwartet. Hyperion CDA 66648 Glazoenov De jaargetijden. Ashkenazy. Decca 433.000-2 Raymonda. Anissimov. Naxos 8.553503/4 Vioolconcert. Vengerov. Teldec 4509-90881-2

164 Kabalevsky Colas Breugnon. Zhemchuzhin. Olympia OCD 291 Rachmaninov De 3 symfonien. Ashkenazy. Decca 448.116-2 Symfonie no. 2; Vocalise; Scherzo. Jansons. EMI 555.140-2 Symfonie no. 3; Symfonische dansen. Jansons. EMI 754.877-2 Dodeneiland; Symfonische dansen. Ashkenazy.Decca 430.733-2 De 4 pianoconcerten. Ashkenazy. Decca 444.839-2 Pianoconcert no. 2; Paganinirapsodie. Ashkenazy. Decca 417.702-2 Pianoconcert no. 3. Volodos. Sony 64384 Idem Argerich. Philips 446.673-2 Paganinirapsodie; Pianoconcert no. 1. Ashkenazy. Decca 417.613-2 Pianosonate no. 2; Pianowerken. Kocsis. Philips 446.220-2 Prludes. Alexeev. Virgin 561.624-2 Etudes tableaux. Richter. Olympia OCD 337 Idem Demidenko. Hyperion CDA 66713 De klokken. Muti. EMI 573.353-2 Vespers. Korniev. Philips 442.344-2 Liederen. Rodgers e.a. Chandos CHAN 9451, 9477 Aleko; Francesca da Rimini; De vrekkige ridder. Jrvi. DG 453.452-2 Moniusko Halka. Satanowski. CPO 999.032-2 Wieniawski Werken voor viool en orkest. Perlman. EMI 566.059-2 Vioolconcerten no. 1 en 2; Lgende. Shaham. DG 431.815-2 Szymanowski Symfonie no. 3; Stabat mater. Rattle. EMI 555.121-2 De 2 vioolconcerten. Zehetmair. EMI 555.607-2 Koning Roger. Rattle. EMI 556.823-2 Smetana Mijn vaderland. Dorati. Philips 442.641-2

165 Idem Kubelik. Supraphon 11.1208-2 De Moldau e.a. Dohnanyi. Decca 444.867-2 De 2 strijkkwartetten. Lindsay kwartet. ASV CDDCA 777 Strijkkwartet no. 1. Takcs kwartet. Decca 452.239-2 De verkochte bruid. Kosler. Supraphon 103511-2 Dvorak De 9 symfonien. Kertesz. Decca 430.046-2 Idem Kubelik. DG 463.158-2 Symfonie no. 5; Scherzo capriccioso. Jansons EMI 749.995-2 Symfonie no. 6; De woudduif. Belohlavek. Chandos CHAN 9170 Symfonien no. 6 en 8. Chung. DG 469.046-2 Symfonien no. 7 en 8. Jansons. EMI 754.663-2 Symfonien no. 7-9. Davis. Philips 438.347-2 Symfonien no. 8 en 9. Kubelik. DG 447.412-2 Symfonie no. 9; De watergeest. Harnoncourt. Teldec 3984-25254-2 Idem Kondrashin. Decca 448.245-2 Idem Kubelik. DG 439.436-2 Slavische dansen. Harnoncourt. Teldec 8573-81038-2 Idem Fischer. Philips Vioolconcert. Vengerov. Teldec 4509-96300-2 Idem Tetzlaff. Virgin 561.910-2 Celloconcert. Rostropovitch. DG 447.413-2 Idem Ma. Sony 67173 Idem Schiff. Philips 442.401-2 De 14 strijkkwartetten. Praags kwartet. DG 463.165-2 Strijkkwartet no. 12. Hagen kwartet. DG 419.601-2

166 Pianokwintet; Strijkkwintetten. Kovacevich c.s. Philips 462.284-2 Pianokwintet. Hfliger, Takcs kwartet. Decca 466.197-2 Pianotrios no. 3 en 4. Floestan trio. Hyperion CDA 66895 Requiem; Mis. Kertesz. Decca 448.089-2 Stabat mater; Legenden. Kubelik. DG 453.025-2 Rusalka. Mackerras. Decca 460.568-2 Janacek Sinfonietta; Taras Bulba. Mackerras. Decca 448.255-2 De 2 strijkkwartetten. Talich kwartet. Calliope CAL 9699 Pianowerken. Firkusny. DG 429.857-2 Dagboek van een verdwenene. Bostridge. EMI Glagolitische mis. Rattle. EMI 566.980-2 Idem Mackerras. Chandos CHAN 9310 Jenufa. Mackerras. Decca 414.483-2 Kta Kabanov. Mackerras. Decca 421.852-2 Het sluwe kleine vosje. Mackerras. Decca 417.129-2 De zaak Makropulos. Mackerras. Decca 430.372-2 Suk Asrael symfonie. Kubelik. Panton 81.1101-2 Een zomerverhaal. Mackerras. Decca 466.443-2 Martin" Dubbelconcert; Frescos van Piero della Francesca e.a. Conlon. Erato 3984-24238-2 Epos van Gilgamesh. Kosler. Marco Polo 8.223316 Ariane. Neumann. Supraphon 3524-2 6312 Hba Diverse werken. Tsjechisch nonet e.a. Supraphon 11.1865-2 Gade Symfonien no. 3 en 4. Jrvi. BIS CD 338 Grieg Orkestwerken. Jrvi. DG 471.300-2 Peer Gynt. Jrvi. DG 423.079-2

167 Peer Gynt suites. Karajan. DG 439.010-2 Idem Oramo. Erato 8573-82917-2 Idem; Holberg suite; Elegische melodien. Marriner. Hnssler 98.995 Pianoconcert. Andsnes. Virgin 759.613-2 Idem Kovacevich. Philips 464.702-2 Idem Perahia. Sony 44899 De 3 vioolsonates. Dumay en Pires. DG 437.525-2 Pianosonates e.a. Andsnes. Virgin 759.300-2 Lyrische stukken. Gilels. DG 449.721-2 Liederen. Von Otter. DG 437.521-2 Nielsen De 6 symfonien. Blomstedt. Decca 443.117-2 Symfonie no. 1, 2 De 4 temperamenten, 3 Sinfonia espansiva en 4; Maskarade; Ouverture Aladin. Blomstedt. Decca 460.985-2 Symfonien no. 3 en 5. Bernstein. Sony 47598 Symfonie no. 4. Karajan. DG 445.518-2 Vioolconcert. Lin. Sony 44548 Blaasconcerten. Christiansen en Thomsen. Chandos CHAN 8894 Kwintet voor blazers. Oslo blaaskwintet. Naxos 8.553050 Maskarade. Schirmer. Decca 460.227-2 Sibelius De 7 symfonien. Ashkenazy. Decca 455.405-2. Idem Rattle. EMI 764.118-2 Symfonien no. 2 en 6. Davis. RCA 09026-68218-2 Symfonie no. 2; Karelia suite; Finlandia. Ashkenazy. Decca 430.737-2 Symfonien no. 1 en 4. Davis. RCA 09026-68183-2 Symfonien no. 4 en 7; Valse triste. Karajan. DG 439.527-2 Symfonie no. 5; En saga. Vnsk. BIS CD 800

168 Kullervo. Jrvi. BIS CD 313 Vioolconcert. Kavakos. BiIS CD 500 Idem Mullova. Philips 416.821-2 Idem Lin. Sony 44548 Lemminkainen suite. Jrvi. BIS CD 294 De storm. Vnsk. BIS CD 581 Tapiola; Pohjolas dochter; Rakavasta; Impromptu. Jrvi. BIS CD 312 Liederen. Groop. BIS CD 657 Petterson Symfonien no. 7 en 11. Segerstam. BIS CD 580 Elgar Symfonie no. 1; Serenade. Boult. EMI 764.013-2 Symfonie no. 2; In the south. Davis. Teldec 0630-18951-2 Symfonie no. 3. Daniel. Naxos 8.554719 Enigma variaties; Falstaff e.a. Rattle. EMI 555.001-2 Enigma variaties; Pomp and circumstance marsen. Boult. EMI 764.015-2 Vioolconcert. Kennedy. EMI 556.413-2 Celloconcert. Du Pr. EMI 556.219-2 Idem Wispelwey. Channel Classics CCS 12998 Sea pictures; The music makers. Palmer. EMI 565.126-2 The dream of Gerontius. Barbirolli. EMI 573.579-2 Idem Hickox. Chandos CHAN 8641/2 Vaughan Williams De 9 symfonien. Slatkin. RCA 09026-61460-2 Symfonien no. 3 Pastorale en 4. Haitink. EMI 556.564-2 Symfonie no. 6; In the Fen country; On Wenlock Edge. Haitink. EMI 556.762-2 Symfonie no. 7. Haitink. EMI 747.516-2 Symfonien no. 8 en 9. Haitink. EMI 557.086-2

169 Fantasien over een thema van Tallis en Greensleeves. Barbirolli. EMI 567.240-2 The lark ascending e.a. Marriner. Argo 414.595-2 Liederen. Terfel. DG 445.946-2 Delius Orkestwerken. Beecham. EMI 567.552-2 Koorwerken. Hickox. Chandos CHAN 9214, 9515 Holst The planets. Boult. EMI 764.748-2 Idem Dutoit. Decca 460.606-2 Idem; Egdon heath; Davis. Teldec 4509-94541-2 Bax De 7 symfonien. Thomson, Chandos CHAN 8906/10 Symfonie no. 4, Tintagel. Thomson. Chandos CHAN 8312 Pianowerken. Parkin. Chandos CHAN 8732 Finzi Vioolconcert. Hickox. Chandos CHAN 9888 Klarinetconcert. Griffiths. Naxos 8.553566 Dies natalis; Intimations of immortality. Best. Hyperion CDA 66876 Respighi Romeinse trilogie. Maazel. Sony 66843 Idem Gatti. Conifer 75605-51292-2 Idem Reiner. RCA 09026-68079-2 Wolf-Ferrari Ouvertures en intermezzi. Serebrier. ASV CDDCA 861 Sly.Gimnez. Koch 3-6449-2 Malipiero La cimarosiana; Gabrieliana; Stradivario e.a. Benda. Maco Polo 8.225118 De 8 strijkkwartetten. Orpheus kwartet. ASV CDDCD 457 Casella La giara, Paganiniana, Serenade. Benda. Naxos 8.553706 Castelnuovo Tedesco Gitaarconcert no. 1. Williams. Sony 60022 Gitaarwerken. Micheli. Naxos 8.554831 Albniz Iberia; Suite espanla. De Larrocha. EMI 764.504-2

170 Idem De Larrocha. Decca 417.887-2 Granados Goyescas. De Larrocha. Decca 448.191-2 Danzas espanlas. De Larrocha. Decca 414.557-2 Falla Nachten in de Spaanse tuinen. De Larrocha. Decca 410.289-2 Idem ;El sombrero de tres picos. Barenboim. Teldec 0630-17145-2 El amor brujo; Noches. Frhbeck de Burgos. Decca 430.703-2 El sombrero de tres picos. Frhbeck de Burgos. EMI 565.997-2 Idem ; Klavecimbelconcert. Colomer. Valois V 4642 Bloch Schelomo. Isserlis. Virgin 561.490-2 Concerto grosso no. 1; America. Schwarz. Delos DE 3135 Schoeck Liederen. Fischer-Dieskau en Weber/Engel. DG 463.513-2 Penthesilea. Albrecht. Orfeo C 364941B Zweers Symfonie no. 3. Vonk. Olympia OCD 503 Wagenaar Ouverture Cyrano de Bergerac. Lombard. Olympia OCD 504 Dopper Ciaconna gotica; Symfonie no. 2 Zuiderzee. Bakels. NM NM 92060 Pan I en II; Symfonie no. 2. Bamert. Chandos CHAN 9884 Rntgen Symfonie; Serenade; Thema en variaties. Van Steen e.a. NM NM 92096 Diepenbrock Elektra suite; Hymne; Marsyas suite; Ouverture De vogels. Vonk. Chandos CHAN 8821 Hymne an die Nacht; Im grossen Schweigen. Vonk. Chandos CHAN 8878 Macdowell De 2 pianoconcerten. Tanyel. Hyperion CDA 67165 Orkestsuites. Yuasa. Naxos 8.559075

20e EEUW
Schnberg Pelleas und Melisande; Orkestvariaties. Boulez. Erato 2292-45827-2 5 Orkeststukken. Dorati. Mercury 432.006-2 Idem Barenboim. Teldec 4509-98256-2

171 Orkestvariaties; Verklrte Nacht. Karajan. DG 415.326-2 Idem Boulez. Erato 2292-45827-2 Pianoconcert; pianowerken. Uchida. Philips 468.033-2 Verklrte Nacht. Raphael ensemble. Hyperion CDA 66425 Pianowerken. Pollini. DG 423.249-2 Gurrelieder. Rattle. EMI557.303-2 Idem Chailly. Decca 430.321-2 Erwartung; cabaret liederen. Norman en Levine. Philips 426.261-2 Pierrot Lunaire. Rattle. Chandos CHAN 6534 Moses und Aron. Boulez. DG 449.174-2 Berg 3 Orkeststukken; 7 Vroege liederen. Von Otter, Abbado. DG 445.846-2 Lyrische suite; 3 Orkeststukken. Karajan DG 457.760-2 Vioolconcert. Mutter. DG 437.093-2 Idem Perlman. DG 447.445-2 Kamerconcert. Barenboim, Zulerman, Boulez. DG 447.405-2 Strijkkwartet. Alban Berg kwartet. EMI 555.190-2 Pianosonate. Pollini. DG 423.678-2 Liederen. Norman. Sony 66826 Wozzeck. Abbado. DG 423.587-2 Idem Dohnanyi. Decca 417.348-2 Idem Barenboim. Teldec 0630-13108-2 Lulu. Boulez. DG 463.617-2 Idem Bhm. DG 435.705-2 Webern Complete werken. Boulez. DG 457.637-2 Passacaglia; 5 Stze; 6 Orkeststukken; ImSommerwind. Boulez. DG 447099-2

172 Passacaglia; 6 Orkeststukken; 5 Stukken; Variaties. Abbado. DG 431.774-2 Symfonie; Cantates 1 en 2; Orkestvariaties; Das Augenlicht; 3 Liederen. Boulez. DG 447.765-2 Strijkkwartet; strijktrios. Arditti kwartet. Montaigne MO 782136 Bartk Concert voor orkest; Muziek voor strijkers, slagwerk en celesta. Jansons. EMI 573.443-2 Concert voor orkest; Kossuth; Fischer. Philips 456.575-2 Muziek voor strijkers, slagwerk en celesta. De wonderbaarlijke mandarijn e.a. Fischer. Philips 454.430-2 De 3 pianoconcerten. Donohoe. EMI 754.871-2 Idem Schiff. Teldec 0630-13158-2 Pianoconcerten no. 2 en 3. Pollini. DG 457.909-2 Pianoconcert no. 3. Argerich. EMI 556.654-2 Altvioolconcert. Kaskashian. ECM 465.420-2 De 2 vioolconcerten. Midori. Sony 45941 Vioolconcert no. 2. Mullova. Philips 456.542-2 De 6 strijkkwartetten. Hagen kwartet. DG 463.576-2 Idem Takcs kwartet. Decca 455.297-2 Sonate voor 2 pianos en slagwerk. Sonate voor vioolsolo. Faust. Harmonia Mundi HMN 911623 Pianowerken. Kocsis. Philips 464.676-2 Hertog Blauwbaards kasteel. Kertesz. Decca 466.377-2 Idem Haitink. EMI 556.162-2 Kodaly Concert voor orkest; Hry Jnossuite; Dansen uit Galnta en Marosszk; Pauwvariaties; Zomeravond; Symfonie. Dorati. Decca 443.006-2 Hry Jnossuite; Dansen uit Galnta en Marosszk; Pauwvariaties e.a. Dutoit. Decca 444.3222

173 Koor- en orkestwerken. Fischer. Philips 462.824-2 Solocellosonate. Haimovitz. DG 445.834-2 Psalmus hungaricus. Mackerras. Chandos CHAN 9310 Stravinsky Complete Stravinsky Editie. Div. uitv. Sony 46290 of46291/2/3 Symfonie in C; Symfonie in 3 delen. Vioolconcert. Chung. Decca 425.003-2 Idem Mutter. DG 423.696-2 Idem Mullova. Philips 456.542-2 De vuurvogel. Gergiev. Philips 446.715-2 Idem Dorati. Mercury 432.012-2 De vuurvogel; Fireworks; 4 Etudes. Boulez. DG 437.850-2 Idem ; Blazerssymfonien. Nagano. Virgin 561.848-2 Petroesjka; Le sacre du printemps. Boulez. Sony 64109 Idem ; Pulcinella. Rattle. Chailly. Decca 443.774-2 Le sacre du printemps. Markevitch. Testament SBT 1076 Idem ; Apollon musagte. Rattle. EMI 749.636-2 Pulcinella; Danses concertantes. Herford/Sanderling. Naxos 8.553181 Apollon musagte; Vuurvogelsuite; Scherzo fantasque. Chailly. Decca 458.142-2 Agon; Circus polka; Scherzo; Scnes de ballet e.a. Tilson Thomas. RCA 09026-68865-2 Le baiser de la fe; Faun en herderin; Ode. Knussen. DG 449.205-2 Symphonie de psaumes. Boulez. DG 457.616-2 Les noces; Mis. Bernstein. DG 423.251-2 LHistoire du soldat. Jrvi. Chandos CHAN 9189 3 Delen uit Petroesjka. Pollini. DG 447.431-2 Oedipus Rex. Salonen. Sony 48057

174 The rakes progress. Gardiner. DG 459.648-2 Idem Nagano. Erato 0630-12715-2 Ives Symfonie no. 2; Ouverture Robert Browning. Schermerhorn. Naxos 8.559076 Symfonie no. 2; The unanswered question; Central Park in the dark e.a. Bernstein. DG 429.220-2 The unanswered question; 3 Places in New England; Serenity e.a. Tilson Thomas. RCA 09026-63703-2 3 Places in New England e.a. Tilson Thomas. DG 423.243-2 Ruggles Sun-Treader. Tilson Thomas. DG 463.633-2 Varse Complete werken. Chailly. Decca 460.208-2 Ionisation; Amriques; Arcana; Density 21,5; Offrandes; Octandre; Intgrales. Boulez. Sony 45844 Antheil Symfonien no. 1 en 6. Wolff. CPO 999.604-2 Symfonien no. 4 en 6; Mc Conkeys ferry. Kuchar. Naxos 8.559033 Orff Carmina burana. Jochum. DG 447.437-2 Idem Dutoit. Decca 455.290-2 Catulli carmina; Trionfo di Afrodite. Welser-Mst. EMI 555.519-2 Auric LEventail de Jeanne; Les maris de la tour Eiffel. Simon. Chandos CHAN 8356 Honegger De 5 symfonien e.a. Dutoit Erato 3984-21340-2 Symfonien no. 2 en 3. Karajan. DG 447.435-2 Pacific 231; Rugby; Pastorale dt; Symfonie no. 1. Dutoit Erato 2292-45242-2 Jeanne dArc au bcher. Ozawa. DG 429.412-2 Poulenc Orgelconcert; Concert champtre. Casadesus. Naxos 8.554241 Pianovoncert; Concert voor 2 pianos; orgelconcert. Dutoit. Decca 436.546-2 Les biches e.a. Dutoit. Decca 452.937-2 Kamermuziek. Juillet e.a. Decca 443.968-2 Pianowerken. Rog. Decca 417.438-2, 425.862-2

175 Gloria; Stabat mater. Dutoit. Decca 448.139-2 Idem Tortelier. Chandos CHAN 9341 Motetten. Creed. Harmonia Mundi HMC 901588 Liederen. Piquemal en Lajarrige. Naxos 8.553642 Idem Kryger, Le Roux, Cachemaille en Rog. Decca 460.326-2 Dialogues des carmlites. Nagano. Virgin 759.227-2 Milhaud Le boeuf sur le toit; La cration du monde. Nagano. Erato 2292-45820-2 Scaramouche e.a. Coombs en Pizarro. Hyperion CDA 67014 Hindemith Symfonie Mathis der Maler; Symfonische metamorfosen; Trauermusik. Blomstedt. Decca 421.523-2 Vioolconcert; Mathis der Maler; Metamorfosen. Kletzki. Decca 433.081-2 Altvioolconcert. Zimmermann. EMI 754.101-2 De 6 Kammermusiken. Chailly. Decca 433.816-2 Ludus tonalis. Mustonen. Decca 444.803-2 Mathis der Maler. Albrecht. Wergo WER 6255-2 Die tote Stadt. Leinsdorf. RCA GD 87767 Eisler Deutsche Sinfonie. Zagrosek. Decca 448.389-2 Hollywood songbook. Goerne. Decca 460.582-2 Weill Orkestwerken. Atherton. DG 459.442-2 Vioolconcert. Tetzlaff. Virgin 545.056-2 Kleine Dreigroschenmusik. Klemperer. EMI 567.337-2 Dessau Diverse werken. Kegel. Berlin Classics 0091.812 Blacher Concertante Musik e.a. Ashkenazy. Ondine ODE 912-2 Paganinivariaties. Solti. Decca 452.853-2 Zimmermann Antiphonen. Zimmermann. RCA 09026-61181-2 Trompetconcert. Harjanine. Finlandia 3984-26837-2

176 Pianowerken. Wirtz. Schwann 314462 Requiem fr einen jungen Dichter. Gielen. Sony 61995 Musique pour Roi Ubu. Zender. Col legno WWE8CD 20041 Krenek Symfonische elegie. Mitropoulos. Sony 62759 Jonny spielt auf. Zagrosek. Decca 436.631-2 Korngold Symfonie. Welser-Mst. EMI 556.169-2 Sinfonietta; Sursum corda. Bamert. Chandos CHAN 9317 Vioolconcert. Shaham. DG 439.886-2 Pianokwintet. Takahashi en Kronos kwartet. Nonesuch 7559.79320-2 Die tote Stadt. Leinsdorf. RCA GD 87768 Pousseur Vocale werken. Pousseur. Cyprs CYP 4603, 7602 Harvey Concerto antico. Daniel. Sony 68337 Kamermuziek met tape. Uitti. Etcetera KTC 1148 Prokofiev De 7 symfonien. Jrvi. Chandos CHAN 8931-4 Symfonie no. 1 Klassieke; Peter en de wolf e.a. Abbado DG 429.396-2 Symfonien no. 1 en 5. Karajan. DG 437.253-2 Symfonie no. 5; Scythische suite. Rattle. EMI 754.577-2 Suites De liefde der 3 sinaasappelen; Pas dacier; Chout. Jrvi. Chandos CHAN 8729 Scythische suite; Suite Lt. Kij; Alexander Nevsky. Abbado. DG 447.419-2 Romeo en Julia. Maazel. Decca 452.970-2 Idem Gergiev. Philips 464.726-2 Suites Romeo en Julia. Jrvi. Chandos CHAN 8940 De 5 pianoconcerten. Toradze. Philips 462.048-2 Idem Ashkenazy. Decca 425.570-2 Pianoconcerten no. 1 en 3. Argerich. EMI 556.654-2

177 Idem Kissin. DG 439.898-2 Pianoconcert no. 3. Argerich. DG 439.413-2 De 2 vioolconcerten. Shaham. DG 447.758-2 Idem Perlman. EMI 747.025-2 Idem Josefowicz. Philips 462.592-2 Cellosymfonie. Ma. Sony 48382 De 2 strijkkwartetten. Emerson kwartet. DG 431.772-2 De 2 vioolsonates. Repin en Berezovsky. Erato 0630-10698-2 De 10 pianosonates. Douglas. RCA RD 60779 Pianosonate no. 6. Pogorelich. DG 413.363-2 Pianosonate no. 7. Pollini. DG 447.431-2 Pianosonate no. 8; Visions fugitives. Richter. DG 423.573-2 Visions fugitives. Richter. Philips 438.627-2 Alexander Nevsky. Jrvi. Chandos CHAN8584 De liefde der 3 sinaasappelen. Gergiev. Philips 462.913-2 Idem Nagano. Virgin 759.566-2 Oorlog en vrede. Gergiev. Philips 434.097-2 Idem Rostropovitch. Erato 2292-45331-2 Shostakovitch De 15 symfonien. Haitink. Decca 444.430-2 Symfonien no. 1 en 3. Haitink. Decca 425.063-2 Symfonien no. 1 en 6. Jrvi. Chandos CHAN 8411 Symfonie no. 4. Rattle. EMI 555.476-2 Symfonien no. 5 en 9. Haitink. Decca 425.066-2 Symfonie no. 5; Kamersymfonie. Jansons. EMI 556.442-2 Symfonie no. 7 Leningrad. Jrvi. Chandos CHAN 8623

178 Idem Bernsterin. DG 427.632-2 Symfonie no. 8. Haitink. Decca 425.071-2 Idem Mravinsky. BBC Legends BBCL 4002-2 Symfonie no. 10. Karajan. DG 439.036-2 Idem Jansons. EMI 555.232-2 Symfonie no. 15. Haitink. Decca 425.069-2 Film album. Chailly. Decca 460.792-2 Jazz album. Chailly. Decca 433.702-2 De 2 pianoconcerten. Leonskaja. Teldec 8573.89092-2 Pianoconcert no. 1. Andsnes, Hardenberger. EMI 556.760-2 De 2 vioolconcerten. Mordkovich. Chandos CHAN 8820 Vioolconcert no. 1. Vengerov. Teldec 4509-92256-2 Idem Repin. Erato 0630-10696-2 Vioolconcert no. 2. Vengerov. Teldec 0630-13150-2 De 2 celloconcerten. Schiff. Philips 412.526-2 Idem Mork. Virgin 545.145-2 Pianokwintet; Pianotrio no. 2. Leonskaja, Borodin kwartet. Teldec 4509-98414-2 De 15 strijkkwartetten. Emerson kwartet. DG 463.284-2 Idem Fitzwilliam kwartet. Decca 455.776-2 Strijkkwartetten no. 4, 11 en 14. Hagen kwartet. DG 445.864-2 Vioolsonate. Mordkovich en Benson. Chandos CHAN 8988 24 Prludes en fugas. Nikolajeva. Hyperion CDA 66441/3 Idem Richter. Philips 438.627-2 Lady Macbeth van Mtsensk. Rostropovitch. EMI 749.955-2 Idem Chung. DG 437.511-2

179 Khatchatoerian Suite Gayaneh. Dorati. Mercury 434.323-2 Suites Gayaneh en Spartacus. Khatchatoerian. Decca 460.315-2 3 Suites uit Spartacus. Jrvi. Chandos CHAN 8927 Vioolconcert. Kogan. RCA 09026-63708-2 Idem Mordkovitch. Chandos CHAN 8918 Walton Symfonie no. 1; Partita. Daniel Naxos 8.553180 Vioolconcert; Altvioolconcert. Kennedy. EMI 749.628-2 Belshazzars feast; Henry V; Crown imperial. Litton. Decca 448.134-2 Faade; Portsmouth point; Scapino; Siesta. Collins. Decca 425.661-2 Tippett Concert voor dubbel strijkorkest; Concertante fantasie e.a. Davis. Teldec 4509-945422 A child of our time. Rozdestvensky. BBC Legends BBCRD 9130 The midsummer marriage. Davis. Lyrita SRCD 2217

Maxwell Davies Symfonie no. 5;Chat moss; Cross lane fair; 5 Klee pictures. Maxwell Davies. Collins 14602 Worldes blis. Maxwell Davies. Collins 13902 Black Pentecost; Stone litany. Maxwell Davies. Collins 13662 L. Boulanger Faust et Hlne; koorwerken. Tortelier. Chandos CHAN 9745 Liederen. Fouchcourt, de Beaufort en Jacquon. Timpani IC 1042 Enescu Roemeense rapsodien. Jrvi. Chandos CHAN 6625 Pome roumain. Diaconescu. Arte Nova 74321-65425-2 Oedipe. Foster. EMI 754.011-2 Canteloube Chants dAuvergne. Upshaw. Erato 4509-96559-2 Idem Von Stade. Sony 63063

180 Ibert Divertissement. Tortelier. Chandos CHAN 9023 Escales. Munch. RCA 09026-61500-2 Franaix Piano concertino. Thibaudet. Decca 452.448-2 Klarinetkwintet e.a. Gaudier ensemble. Hyperion CDA 67036 Blaaskwintetten. Zirchner. MDG 603.0557-2 Scelsi Anahit; Yamahon; I presagi; 3 Pezzi; Okanagon. Zender. Kairos 0012032 Kya; Pranam e.a. Mfano. Musicdisc 24311-2 De 2 strijkkwartetten. Arditti kwartet. Salabert SCD 8904-2 Pizzetti La pisanella; 4 Preludi; Rond Veneziano. Vnsk. Hyperion CDA 67084 Requiem; De profundis. ODonnell. Hyperion CDA 67017 Dallapiccola Vocale werken. Zender. Warner Apex 859389230-2 Liriche Greche. Ensemble contrechamps. Stradivarius STR 33462 Il prigioniero. Salonen. Sony 68323 Mompou Pianowerken. Larrocha. Decca 433.929-2 Montsalvatge Orkestwerken. Leaper. ASV CDDCA 1022 5 Canciones negras. Jones. Chandos CHAN 9277 Cancines y danzas. Hough. Hyperion CDA 66963 Rodrigo Concierto de Aranjuez; Concierto madrigal; Fantasia para un gentilhombre. De Romeros. Philips 432.828-2 Halffter Orkestwerken. Leaper. ASV CDDCA 1099 H. Andriessen Chromatische variaties; Kuhnauvariaties e.a. Porcelijn. NM NM 92023 Symfonie no. 4; Ricercare. Spanjaard. Olympia OCD 507 Miroir de peine. Alexander. NM NM 92023

181 Pijper 6 Adagios; Pianoconcert; Symfonie no. 1. Van Driesten. Donemus CVCD 01 De 5 strijkkwartetten. Schnberg kwartet. Olympia OCD 457 Badings Symfonische proloog. Spanjaard. Olympia OCD 507 Harpconcert. Versney. Donemus CVCD 77 Vermeulen Symfonie no. 3. Leitner. Olympia OCD 504 Symfonie no. 4. Bour. Olympia OCD 505 Copland Orkestwerken. Copland. Sony 46559-2 Appalachian spring; Billy the kid; Rodeo; Fanfare for the common man; Quiet city. Kunzel. Telarc CD 80339 Pianoconcert; Symfonische ode; Appalachian spring. Schwarz. Delos DE 3154 Klarinetconcert; Connotations; El salon Mexico; Music for the theatre. Bernstein. DG 431.672-2 Pianovariaties. Hough. Hyperion CDA 67005 Grof Grand Canyon suite. Kunzel. Telarc CD 80086 Hovhaness Symfonien no. 1 en 2; Fantasie over Japanse houtsneden e.a. Schwarz. Delos DE 3700 Gershwin Rhapsody in blue; An American in Paris. Bernstein. Sony 63086 Pianoconcert; Suite Porgy and Bess. Marshall. Virgin 561.243-2 Porgy and Bess. Rattle. EMI 556.220-2 Carter Concert voor orkest; Vioolconcert; 3 Occasions for orchestra. Knussen. Virgin 791.503-2 Symphonia; Klarinetconcert. Knussen. DG 459.660-2 De 4 strijkkwartetten. Juilliard kwartet. Sony 47229 Barber Adagio voor strijkorkest; Celloconcert; Cellosonate. Saraste. Virgin 759.565-2 Vioolconcert. Shaham. DG 439.886-2

182 Idem Hahn. Sony 89029 Sessions Concert voor orkest. Ozawa. Hyperion CDA 66050 Symfonien no. 4 en 5; Rhapsody. Badea. New World NW 345 Harris Symfonie no. 3. Bernstein. Sony 60594 Thomson Symfonie no. 2. Bernstein. Sony 60594 Rorem Vioolconcert. Kremer. DG 445.186-2 Liederen. Graham. Er.ato 8573-80222-2 Schuman New England triptych; Vioolconcert. Serebrier. Naxos 8.559083 Hanson Symfonien no. 1 en 2; Song of democracy. Hanson. Mercury 432.008-2 Pianoconcert e.a. Hanson. Mercury 434.370-2 Wolpe Orkestwerken. Kalitzke. Arte Nova 74321-46508-2 Feldman Coptic Light; Cello and orchestra; Piano and orchestra. Tilson Thomas. Argo 448.513-2 Rothco chapel; Routine investigations; For Frank OHara e.a. Ensemble Recherche. Montaigne MO 782.126 Pianokwintet. Takahashi, Kronos kwartet. Nonesuch 755979320-2 Piano and orchestra; Cello and orchestra; Coptic light. Tilson Thomas. Argo 448.513-2 Bernstein Symfonieen no. 1 en 2; Chichester psalms. Bernstein DG 457.757-2 Dybbuk. Bernstein. Sony 63090 Facsimile; Fancy free; On the town. Bernstein. DG 447.951-2 Mass. Bernstein. Sony 63089

Bacewicz Diverse werken. Maksymiuk. Olympia OCD 392

183 Strijkkwartetten no. 1, 2 en 4. Maggini kwartet. ASV CD DCA 908 Haubenstock Ramati Kamermuziekwerken. Recherche ensemble. Hat-Hut HATN 101 Penderecki Symfonien no. 2 en 4. Penderecki. Wergo 6270-2 Anaklasis; Klaagzang voor de slachtoffers van Hiroshima; Canticum canticorum Salomonis; Fonogrammi; De natura sonoris I, II; Capriccio; De droom van Jacob; Penderecki. EMI 565.077-2 Vioolconcert no. 1. Stern. Sony 64507 Vioolconcert no. 2. Mutter. DG 453.507-2 Celloconcert no. 1. Palm. EMI 565.416-2 De 2 strijkkwartetten e.a. Tale kwartet. BIS CD 652 St. Lucas passie. Penderecki. Argo 430.328-2 Panufnik Symfonie no.8. Ozawa. Hyperion CDA 66050 Orkestwerken. Panufnik. Unicorn UKCD 2016, 2020 Baird Suite Colas Breugnon. Maksymiuk. EMI 565.418-2 Filmmuziek. Baird. Olympia OCD 604, 607 Serocki Tromboneconcert. Lindberg. BIS CD 538 Lutoslawski Symfonien no. 1 en 2; Symfonische variaties; Concert voor orkest; Jeux vnitiens; Livre pour orchestre; Miparti; Musique funbre. Lutoslawski. EMI 573.833-2 Chain II, III; Novelette; Partita. Lutoslawski. DG 445.576-2 Pianoconcert. Zimerman. DG 431.664-2 Celloconcert. Rostropovitch. EMI 749.304-2 Dubbelconcert. Pesk. Koch C 130045 Paganinivariaties. Argerich en Freire. Philips 464.043-2 Idem A., J. Paratore. Schwann 310088 Boulez Eclat/Multiples; Rituel. Boulez. Sony 45839

184 Rpons; Dialogue de lombre double. Boulez. DG 457.605-2 Pli selon pli. Boulez. DG 471.344-2 Idem Boulez. Sony 68335 Le marteau sans matre; Lontano. De la Martinez. Lorelt LNT 108 12 Notations; Structures; Livre; exposante-fixe Boulez. DG 445.833-2 De 3 pianosonates. Biret. Naxos 8.553353 Pianosonate no. 2. Pollini. DG 447.431-2 Stockhausen Etude; Kontakte; Studie I, II; Gesang der Jnglinge. Stockhausen Verlag 3 Gruppen fr 3 Orchester. Abbado. DG 447.761-2 Hymnen. Stockhausen Verlag 10 Stimmung. Rose. Hyperion CDA 66115 Schaeffer Etude aux chemins de fer. Schaeffer. Ellipsis Arts CD 3670 Symphonie pour un homme seul. Schaeffer. Ads Maderna Hoboconcert no. 2 e.a. New Music Stadium. Dynamic CDS 174 Amanda; Stndchen for Tini; Strijkkwartet. Arditti kwartet. Auvidis MO 782042 Don Perlimplin. Gorli. Stradivarius STR 33436 Satyricon. Maderna. Stradivarius STR 10061 Bussotti Pianowerken. Joste. Mode MODE 65 Barraqu Diverse werken. Barraqu. CPO CPO 999.569-2 Nono Il canto sospeso. Abbado. Sony 53360 Fragmente-Stille; An Diotima; Hay que caminar; sonando. Arditti kwartet. Montaigne MO 789005 Birtwistle The mask of Orpheus. Davis. NMC D 050

185 Silbury air; Secret theatre; Howarth. Etcetera KTC 1052 Messiaen Turangalla symfonie. Chung. DG 431.681-2 Idem Rattle. EMI 747.463-2 Et expecto resurrectionem mortuorum; Chronochromie; La ville den haut. Boulez. DG 445.827-2 Eclairs sur lAu-Del. Chung. DG 439.929-2 Quatuor pour la fin du temps. Isserlis, Collins, Bell, Mustonen. Decca 452.899-2 20 Regards sur lenfant Jsus. Aimard. Teldec 3984-26868-2 Livre du Saint sacrement. Ericcon. BIS CD 491/2 Etudes de rythme. Cheng. Koch 37267-2 La nativit du Seigneur. Bate. Unicorn DKPCD 9005 Saint Franois dAssise. Nagano. DG 445.176-2 Jolivet Chant de Linos. Atlantic sinfonia. Koch 3.7016 Trompetconcertini. Nakarjakov. Teldec 4509-90846-2 Fluit-, harpconcert. Rampal. Erato 2292-45839-2 Diverse kamermuziekwerken. Wiesler. BIS CD 272, 549, 739 Dutilleux Symfonien no. 1 en 2. Tortelier. Chandos CHAN 9194 Mtaboles; Tout un monde lointain; Mystre de linstant. Tortelier. Chandos CHAN 9565 Larbre des songes; Timbres, espace, mouvement; 2 Sonnetten. Tortelier. Chandos CHAN 9504 Ainsi la nuit. Orpheus kwartet. Channel Classics CCS 3892 Britten Simple symphony; Young person's guide; 4 Sea interludes uit Peter Grimes. Marriner. 572.564-2 Sinfonia da Requiem; Cellosymfonie; Cantata misericordium. Britten. Decca 425.100-2

186 Sinfonia da requiem; Young persons guide; Tussenspelen uit Peter Grimes. Pesek. Virgin 561195-2 Frank Bridge variaties; Simple symphony; Lachrimae. Brown. Virgin 545.121-2 Frank Bridge variaties. Maksymiuk. MDG 321.0180-2 Pianoconcert. Andsnes. EMI 556.760-2 Vioolconcert. Mordkovitch. Chandos CHAN 9910 Cellosonates en suites. Rostropovitch. Decca 421.859-2 Strijkkwartetten no. 1 en 2; 3 Divertimenti. Magini kwartet. Naxos 8.553883 A ceremony of carols e.a. Hill. Hyperion CDA 66220 Les illuminations; Nocturne; Serenade. Britten. Decca 436.3952 Les illuminations. Hendricks. EMI 555.053-2 Serenade voor tenor, hoorn en strijkers; Our hunting fathers. Bostridge, Neunacker. EMI 556.871-2 Spring symphony; Hymn to St. Cecilia. Gardiner. DG 453.4332 War requiem. Hickox. Chandos CHAN 8983/4 War requiem. Britten. Decca 414.383-2 Albert Herring. Britten. Decca 421.849-2 Billy Budd. Hickox. Chandos CHAN 9826 Death in Venice. Bedford. Decca 425.669-2 A Midsummer nights dream. Britten. Decca 425.663-2 Peter Grimes. Hickox. Chandos CHAN 9447/8 Idem Britten. Decca 414.577-2 The turn of the screw. Britten. Decca 425.672-2 Henze 6 Symfonien; Der junge Lord; El Cimmarn e.a. Div. uitvoerenden. DG 449.860-2

187 Symfonie no. 7; Barcarola. Rattle. EMI 754.762-2 Symfonie no. 9. Metzmacher. EMI 556.513-2 Undine. Knussen. DG 453.467-2 Die Bassariden. Albrecht. Schwann 314.006 Hartmann De 8 symfonien. Div dirigenten. Wergo WER 60187/50 Symfonie no. 3. Metzmacher. EMI 555.254-2 Symfonie no. 4; Concerto funbre; Kamerconcert. Poppen. ECM 465.779-2 Martin Petite symphonie concertante; Concert voor 7 blazers; Passacaglia. Fischer. Dinemec DCCD 012 Der Sturm; Maria triptiek; 6 Monologen uit Jedermann. Bamert. Chandos CHAN 9411 Mis voor dubbelkoor. ODonnell. Hyperion CDA 67017 Cage The seasons; Suite for toy piano; Concerto for prepared piano; 74. Russell-Davies. ECM 465.140-2 Music for piano. Schleiermacher. MDG 613.0784-2 Sonatas and interludes for prepared piano. Fremy. Etcetera KTC 2001 Crumb Black angels. Kronos kwartet. Nonesuch 7559-79242-2 Kamermuziek. Crumb. Bridge BCD 9069, 9071, 9095 Makrokosmos III; Madrigals. Musica varia. BIS CD 261 Pianowerken. Crumb. Bridge BCD 9069 Xenakis Pleiades. Percussions de Strasbourg. Harmonia Mundi HMA 190.5185 Kamermuziek 1955-1990. Helffer, Arditti kwartet. Montaigne MO 782137 Nuits; Medea; A Colonne; Serment; Knephas. Wood. Hyperion CDA 66980

188 Ligeti Lontano; Atmosphres; Apparitions; San Francisco polyphony; Concert romanesc. Nott. Teldec 8573-88261-2 Kamerconcert; Melodien; Pianoconcert; Mysteries van de Macabere. De Leeuw. Teldec 8573-83953-2 Kamerconcert; Ramifications; Aventures; Lux aeterna; Strijkkwartet no. 2. Boulez. DG 423.244-2 Vioolconcert; Pianoconcert; Celloconcert. Boulez. DG 439.8082 Vioolconcert; Celloconcert; Clocks and clouds; Sppal, dobbal, Ndihegedvel. De Leeuw. Teldec 8573-87631-2 Etudes. Aimard. Sony 62308 Le grand macabre. Howarth. Wergo WER 6170-2 Kurtg Grabstein fr Stephan; Stele. Abbado. DG 447.761-2 Musik fr Streichinstrumente. Keller kwartet. ECM 453.258-2 Troussova; Quasi una fantasia; Scenes from a novel. Etvs. Sony 53290 Jtkok. Duo Kurtg. ECM 453.511-2 Kagel 1898. Muziek voor renaissance instrumenten. Kagel. DG 459.570-2 Atem; Lindberg. BIS CD 388 De 3 strijkkwartetten. Arditti kwartet. Auvidis Montaigne MO 78129 Rrrrr; Blues blue; Zwei Akte. Riessler. Auvidis Montaigne MO 78203 Auftakte 6-handig; Phantasiestck; Serenade; Transicin. LArt pour lart. CPO CPO 999.577-2 Riley The heavenly ladder 7; The walrus in memoriam. ChengCochran. Telarc CD 80513 Reich Come out; Piano phase; Clapping music; Its gonna rain. Reich ECM 7559-79169-2 Music for 18 instruments. Feich. ECM 821.417-2

189 Different trains; Electric counterpoint. Kronos kwartet. Nonesuch 7559-79176-2 Tehillim. Reich. ECM 827-411-2 L. Andriessen De staat. De Leeuw. Nonesuch 7559-79251-2 De stijl; M is for Man, Music, Mozart. De Leeuw en Hempel. Nonesuch 7559-79342-2 Trilogie van de laatste dag. De Leeuw. Donemus CDDV 79 Glass Symfonie no. 2; Tussenspel Orphe; Concert voor saxofoon kwartet. Russell-Davies. Nonesuch 7559-79496-2 Symfonie no. 3; The CIVIL WarS; The voyage;The light. Russell-Davies. Nonesuch 7559-79581-2 Music in 12 parts. Riesman. Nonesuch 7559-79324-2 Akhnaten. Russell-Davies. Sony 42547 Koyaanisqatsi. Glass ensemble. Nonesuch 7559-79506-2 Adams Harmonielehre; The chairman dances; Troma lontana; Short ride in a fast machine. Rattle. EMI 555.051-2 Harmonium. De Waart. ECM 821.465-2 Shaker loops; Vioolconcert. Adams. Nonesuch 7559-79360-2 The death of Klinghofer.Nagano. Nonesuch 7559-79281-2 Nixon in China. De Waart. Nonesuch 7559-79177-2 Rihm Gesungene Zeit. Mutter. DG 437.093-2 Strijkkwartetten no. 3, 5 en 8. Arditti kwartet. Montaigne MO 782.134 Deus passus. Rilling. Hnssler 98.397 Maw Odyssey. Rattle. EMI 754.277-2 Life studies; Sonata notturna. Boughton. Nimbus NI 5471 Vioolconcert. Bell. Sony 62856 La vita nuova; Ghost dances; Roman canticle. Kendall. ASV CDDCA 999

190 Holloway Concert voor orkest no. 2. Knussen. NMC NMCD 015M Concert voor orkest no. 3. Tilson Thomas. NMC NMCD 039 Vioolconcert; Hoornconcert. Bamert. Collins 1439-2 Schnittke Symfonie no. 1. Rozdestvensky. Chandos CHAN 9417 Symfonie no. 2. Segerstam. BIS CD 667 Concerto grosso no. 1; Quasi una sonata; Moz-Art la Haydn. Kremer. DG 445.520-2 Altvioolconcert; Triosonate. Bashmet. RCA RD60446 Pianokwintet; Strijktrio; Fuga; Klingende Buchstaben; Stille Musik. Schnittke. Naxos 8.554728 12 Boetepsalmen. Kaljuste. ECM 453.513-2 Faustcantate; (K)ein Sommernachtstraum; Ritual; Passacagla. DePreist. BIS CD 437 Koorconcert; Dof-Fonskaya. Polyansky. Chandos CHAN 9332 Requiem; Pianoconcert. Polyansky. Chandos CHAN 9564 Denisov Peinture; Altsaxofoonconcert. Otaka. BIS CD 665 Tripelconcert; Kamermuziek. Imai. BIS CD 518 Filmmuziek. Jrupka. Chant du monde RUS 288172 Nancarrow Music for live performers e.a. Metzmacher. RCA 09026-61180 Studies for player piano. Wergo WER 6907/11-2 Torke 4 Proverbs; Music on the floor; Monday; Tuesday. Zagrosek. Argo 443.528-2 Turnage Your rockaby; Night dances; Dispelling the fears; Some days; Blood on the floor. Knussen. Decca 468.814-2 Lloyd-Webber Requiem. Maazel. Decca 448.616-2 Tubin Symfonien no. 2 en 6. Jrvi. BIS CD 304

191 Symfonien no. 3 en 8. Jrvi. BIS CD 342 Symfonien no. 4 en 9. Jrvi. BIS CD 227 Ballade; Vioolconcert no. 2; Contrabasconcert. Jrvi. BIS CD 337 Balalaikaconcert. Jrvi. BIS CD 351 Pianowerken. Rumesse. BIS CD 414/6 Holmboe Symfonien no. 8 en 9. Hughes. BIS CD 618 Kamerconcerten. Koivula. Da capo 8.224038, 8.224063, 8.224087 Epilog; Epitaph; Monolith. Hughes. BIS CD 852 Petterson Symfonie no. 5; Altvioolconcert. Atzmon. BIS CD 480 Symfonien no. 8 en 10. Segerstam. BIS CD 880 Kamermuziek. Gelland. BIS CD 1028 Prt Symfonie no. 3; Tabula rasa; Fratres. Jrvi. DG 457.647-2 Tabula rasa; Fratres; Cantus. Sondeckis. ECM 817.764-2 Arbos; Pari intervallo; An den Wassern zu Babel; De profundis; Es sang vor langen Jahren; Summa; Stabat mater. RussellDavies. ECM 831.959-2 Kanon; Pokajanen. Kaljuste. ECM 1654/5 457.834-2 Saariaho Jardin secret 1; Laconisme daille. Hoitenga. BIS CD 307 Vocale werken. Komsi. Ondine ODE 958-2 Nymphea; Du crystal la fume. Kronos kwartet. Ondine ODE 804-2 Idem. Salonen. Ondine ODE 804-2 Verblendungen; Jardin secret 1; Laconisme de laile; NoaNoa. Salonen. BIS CD 307 Lohn; Prs; NoaNoa; 6 Japanse tuinen. Upshaw. Ondine ODE 906-2

192 Rautavaara Symfonie no. 7; Annunciations. Segerstam. Ondine ODE 896-2 Pianoconcert no. 3. Ashkenazy. Ondine ODE 950-2 Anadyomene; On the last frontier; Fluitconcert. Segerstam. Ondine ODE 921-2 Angels and visitations; Isle of bliss; Vioolconcert. Segerstam. Ondine ODE 881-2 Pianowerken. Mikkola. Naxos 8.554292 Cantus arctus; Pianoconcert no. 1; Symfonie no. 3. Lintu. Naxos 8.554147 Berio Sinfonia; Folk songs; Formazzioni. Chailly. Decca 425.832-2 Rendering; Concert no. 2; Echoing curves; Ritirata di Madrid. Berio. RCA 09026-68894-2 Chemins II en 4; Corale; Points on the curve to find; Ritorno. Boulez. Sony 45862 Recital I for Cathy; Folk songs. Berberian. RCA 09026-62540-2 Sequenzas I-XIII. Ensemble InterContemporain. DG 457.038-2 Lindberg Arena 2; Coyote blues; Tendenza; Corrente Avanti!. Oramo. Ondine ODE 882-2 Aura; Engine. Knussen. DG 463.184-2 Benjamin At first light; A mind of winter; Ringed by the flat horizon e.a. Elder. Nimbus NI 5643 3 Inventions; Sudden time; Bickley; Fretwork. Benjamin. Nimbus NI 5505 Goebaildoelina Fagotconcert; Detto II;Misterio; Rubayat. Rozdestvensky. Melodia 74321-49957-2 In croce; 7 Laatste woorden; Silenzio. Selmeczi. Naxos 8.553557 Offertorium. Dutoit. DG 427.336-2 StimmenVerstummen; Stufen. Rozdestvensky. Chandos CHAN 9183

193 Jetzt immer Schnee; Perception; Kleindienst. De Leeuw. Philips 442.531-2 Tavener Missa gloria tibi trinitas; Leropy kyrie; Dum transsistet sabbatum. Tallis Scholars. Philips 454.995-2 The protecting veil. Rozdestvensky. Virgin 561.849-2 Innocence. Neary. Sony 66613 Achmatova liederen. Rozario. Hyperion CDA 67217 Svyati. Robinson. Naxos 8.555256 Rutter Requiem; Cantate domino; Te Deum e.a. koorwerken. Cleobury. EMI 556.605-2 Macmillan As others see us; Dawn rituals; Untold; Veni, veni, Emmanuel; After the Tryst. Glennie, Saraste. RCA 09026-61916-2 Ads Asyla;But all shall be well; Kamersymfonie; Concerto conciso; These premises are alarmed. Rattle. EMI 556.818-2 Living toys; Arcadiana; Origin of the harp; Sonata da caccia; Gefriolsae me. Stenz. EMI 572.271-2 Darkness invisible e.a. pianowerken. Ads. EMI 569.699-2 Powder her face. Ads. EMI 556.649-2 Gorecki Symfonie no. 3. Zinman. Nonesuch 7559-79282-2 Miserere; 3 Stukken in oude stijl; Klein requiem voor een polka. Nelson. Nonesuch 7559-79348-2 Goede nacht; 3 Stukken in oude stijl; Klein requiem voor een polka. Werthen. Telarc CD 80417 Kancheli Betreurd door de wind. Werthen. Telarc CD 80455 la Dudiki; Triestgekleurd land. Russel-Davies. ECM 457.850-2 Lament. Kakhidze. ECM 465.138-2 Van Baaren Pianoconcert. Bruins. NM NM 97014 Pianoconcertino. Kuyken. NM NM 92044

194 Septet. Walta c.s. Olympia OCD 505 Pianosonatine. Brautigam. NM NM 92045 Escher Hymne du Grand Meaulnes Symfonie In memoriam Ravel; 6 Epigraphes antiques; Le tombeau de Ravel. Tate e.a.. Donemus CV 22 Arcana; Vioolsonate; Cellosonate. Bruins e.a. Donemus CV 47 Fluitsonate; Air. Zoon en Brackman. NM NM 92059 Cellosonate. Wispelwey. Globe GLO 5089 3 Gedichten van Auden; Ciel et air vents e.a.. Spanjaard. NM NM 92057 T. de Leeuw Mouvements rtrogrades. Bour. Olympia OCD 505 Ombres. Haitink. NM NM 97014 Haiku II; Rsonances; Blazerssymfonien. Spanjaard. Donemus CV 23 Gending. Sligter. NM NM 92062 Koorwerken. Spanjaard. NM NM 92102 Schat Clockwise and anti-clockwise; Dansen uit Labyrinth e.a. Fischer. Donemus CD 83 Canto general; Anathema; Thema; To you. Vis. Donemus CV 19 Aap verslaat de knekelgeest. De Kort. Donemus CV 73 Van Vlijmen Inferno; Omaggio a Gesualdo; Pianosonate. De Leeuw. Donemus CV 59 Serenade II. Maderna. Donemus CV 45/6 Un malheureux vtu de noir. De Leeuw. Donemus CV 17/8 A capella koorwerken. Quink. Telarc CD 80384 Villa-Lobos Bachianas Brasileiras no. 1 en 5. Pleeth octet. Hyperion CDA 66257

195 Bachianas Brasileiras no. 2, 4 en 8. Lpez-Cobos. Telerc CD 80393 Bachianas Brasileiras no. 4, 5, 7 en 9. Tilson Thomas. RCA 09026-61604-2 Gitaarconcert; Preludes en Etudes. Bream. RCA 09026-61604-2 Pianowerken. Hamelin. Hyperion CDA 67176 Revueltas Sensemay; Homenaje a Garcia Lorca; Ventanas. Salonen. Sony 60676 Chavez Symfonien no. 1 Antigona, 2 India en 4 Romantica. Chavez. Everest EVC 9041 Ginastera Estancia; Panambi. Goossens. Everest EVC 9007 Harpconcert; Pianoconcert no. 1; Estancia. Btiz. ASV CDDCA 654 Pianowerken. Portugheis. ASV CDDCA 880 Lauro Gitaarwerken. Holzman. Naxos 8.554348 Takemitsu November steps; Eclipse; Altvioolconcert; Imai, Ozawa. Philips 432.176-2 Day signal; Quotation of dream; How slow the wind; Night signal e.a. Knussen. DG 453.495-2 Between tides; Landscape I; Distance de fe; Daybreak e.a. Ensemble Kai. BIS CD 920

Home - Introductie - Actueel - Audio - Muziek - Video - Boeken - Links

Das könnte Ihnen auch gefallen