Sie sind auf Seite 1von 31

Wetenschap en Technologie

KU Leuven
Ingenieurswetenschappen
Energierecuperatie met
warmtewisselaars
Project voor het vak Probleemoplossen en Ontwerpen 5 & 6
Thomas Bollen, Jan-Joris Devogelaer, Lore Gheeraert,
Yannick Meeus, Emma Van Cleemput
Coordinator: Prof. Kristel Bernaerts
Begeleiders : Jeroen De Wolf & Jeroen Jordens
Academiejaar 20132014
Abstract The objective of the following report is to gain more understanding in heat exchangers in
general and to determine which type of heat exchanger is the most competent. Five dierent heat
exchangers were examined and mutually compared. They have been studied in three dierent ways:
theoretical calculation, simulations within the software package COMSOL and measurements on the heat
exchangers themselves. Based on the results there can be concluded that the plate heat exchanger is the
most ecient.
2
Inhoudsopgave
1 Inleiding 4
2 Literatuurstudie 4
2.1 Classicatie van warmtewisselaars . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4
2.1.1 Volgens overdrachtsproces . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4
2.1.2 Volgens constructie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4
2.1.3 Volgens stromingsrichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5
2.2 Types warmtewisselaars . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5
2.3 Buiswarmtewisselaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
2.4 Plaatwarmtewisselaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
2.4.1 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
2.5 Geleiding en convectie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
3 Mogelijke materialen voor warmtewisselaars 9
3.1 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
3.2 Speciek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
4 Bevuiling van warmtewisselaars - fouling 10
5 Theoretische achtergrond van formules 10
6 Experimenten 12
6.1 Opstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
6.2 Resultaten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
6.3 Bespreking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
6.3.1 Figuren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
6.3.2 Verschil gelijk- en tegenstroom . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
7 Theoretische berekeningen 15
7.1 Stroming in buizen: Gnielinski correlatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
7.2 Stroming aan de buitenkant: Methode van Beek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
7.3 Performantieverbeteringen op de normale buisvorm . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
7.4 Plaatwarmtewisselaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
8 Simulatie in COMSOL 17
9 Vergelijking tussen theorie, praktijk en COMSOL-simulatie 18
10 Optimalisatie van de warmteoverdracht 20
11 Conclusie 21
12 Bijlagen 22
A Dwarsstroomwarmtewisselaars en warmtewisselaars met meerdere doorgangen 22
B Berekeningen algoritmes via Maple 23
C Tabellen 28
D Extra guren COMSOL 31
3
1 Inleiding
Warmtewisselaars zijn niet meer weg te denken uit de maatschappij. Steeds vaker wordt er naar me-
thodes gezocht die het mogelijk maken om kostbare, uitputbare energiebronnen zo ecient mogelijk te
recupereren en te hergebruiken. Vooral in toepassingen als energievoorziening, verwarming en aircondi-
tioning, voedingsindustrie, ruimtevaart, etc. worden warmtewisselaars veelvuldig gebruikt.
Een warmtewisselaar is een volume waar overdracht van thermische energie plaatsvindt tussen twee
uda op verschillende temperatuur. Overdracht van thermische energie gebeurt via straling, convectie
of geleiding. Deze studie gebruikt enkel de laatste twee. De warmtewisselaar kent reeds een lange ont-
wikkeling. Er bestaan dus ook veel varianten en soorten. Er is onder andere keuze tussen tegen-, gelijk-
of dwarsstroom of tussen direct en indirect contact. Er kan ook geopteerd worden om te werken met
een derde udum. Een laatste aspect waarin warmtewisselaars signicant verschillen is de geometrische
vorm. De twee voornaamste zijn buis- en plaatwarmtewisselaars. Een bespreking hierover volgt in pa-
ragraaf 2.3 en 2.4. De uitgevoerde experimenten in dit onderzoek hebben dan ook betrekking op deze
twee soorten.
Dit verslag begint met een literatuurstudie, waarin de meest voorkomende warmtewisselaars met hun
voor- en nadelen vervat zijn. Daarna worden mogelijke materialen voor warmtewisselaars besproken
en wordt het begrip fouling uitgelegd. Vervolgens komen de experimenten aan bod, die vergeleken
worden met de theoretische berekeningen alsook met een simulatie in COMSOL. Het resultaat van de
vergelijking is samengevat in de conclusie. Tot slot wordt er even stilgestaan bij de optimalisatie van de
warmteoverdracht.
2 Literatuurstudie
2.1 Classicatie van warmtewisselaars
Warmtewisselaars zijn geclassiceerd volgens verschillende criteria [1], zoals: overdrachtsproces, con-
structie, stromingsrichting van de uda, warmteoverdrachtsmechanisme en oppervlakte compactheid.
Hieronder worden de eerste drie indelingscriteria verder uitgediept.
2.1.1 Volgens overdrachtsproces
Er zijn twee hoofdtypes waarin warmtewisselaars geclassiceerd worden volgens overdrachtsproces, na-
melijk via direct en indirect contact. Direct-contact-warmtewisselaars kunnen gebruikt worden bij niet-
mengbare vloeistoen, bij een combinatie van een vloeistof met een gas of bij een combinatie van vaste
stoen met een vloeistof of gas. Het principe gaat als volgt. Warmte wordt overgedragen tussen een koud
en een warm udum door een direct contact tussen de beide uda. Er bevindt zich geen vaste wand
tussen de warme en de koude stroom en de warmteoverdracht gebeurt doorheen het fysisch scheidings-
vlak tussen de twee stromen. Direct-contact-warmtewisselaars komen onder andere voor bij koeltorens
en mengcondensors. Indirect-contact-warmtewisselaars zijn, zoals de naam reeds doet vermoeden, de
tegenpool van de direct-contact-warmtewisselaars. Hierbij wordt de warmte tussen het koude en warme
udum overgedragen doorheen een warmtegeleidende wand. Beide stromen worden niet gemengd. En-
kele voorbeelden zijn dubbele-pijp, trommel-en-pijp- en plaatwarmtewisselaars.
2.1.2 Volgens constructie
Bij de tweede classicatie, volgens constructie, valt de indeling uiteen in twee grote types, namelijk
de recuperator en de regenerator. Bij een recuperator worden beide uda gescheiden door een wand
waardoor warmte rechtstreeks wordt overgedragen. Bij een regenerator daarentegen stroomt eerst het
warme udum over een intermediair oppervlak en houdt deze de warmte vast. Hierna stroomt het
koude udum over het oppervlak en neemt zo de gestockeerde warmte op. Recuperatoren kunnen
verder onderverdeeld worden in drie verschillende categorieen naargelang het soort oppervlak waardoor
de warmteoverdracht gebeurt. Hieronder vallen het buistype, het plaattype en het type met vergroot
oppervlakte, waarin vinnen aanwezig zijn.
4
2.1.3 Volgens stromingsrichting
Een derde classicatie is die volgens de stromingsrichting van de uda. De drie voornaamste stro-
mingsrichtingen zijn tegenstroom, gelijkstroom en dwarsstroom (zie guur 1). In bijlage A wordt dieper
ingegaan op dwarsstroom, maar deze stromingsrichting wordt niet gebruikt in deze studie. Om de tem-
Figuur 1: Gelijk- en tegenstroom
peratuuroverdracht te optimaliseren, is de stromingsrichting meestal tegenstroom. Dit houdt in dat de
twee stoen in tegengestelde richting door de kanalen stromen. Hierdoor kunnen ze hun eigenschappen
in dit geval warmte beter aan elkaar overdragen dan wanneer ze beiden in dezelfde richting stromen.
Dit komt omdat de gradient, het temperatuurverschil tussen de deeltjes die warmte moeten uitwisselen,
groter blijft. Op dit temperatuurverschil wordt dieper ingegaan in paragraaf 5.
2.2 Types warmtewisselaars
Er bestaan verschillende types van warmtewisselaars. De voornaamste zijn buis- en plaatwarmtewisse-
laars. Deze twee types zijn in de volgende paragraaf uitgebreid besproken, maar eerst worden enkele
minder bekende types aangehaald.
Warmtewiel Een eerste type is het warmtewiel. Dit bestaat uit een rotor van metaalplaat waar de
koude en warme lucht tegengesteld doorheen stromen. De warme lucht warmt het wiel op waardoor
de koude lucht eveneens wordt opgewarmd. Door het toerental van het warmtewiel te regelen kan
de temperatuur van de toevoerlucht constant worden gehouden. Het temperatuurrendement bedraagt
ruim 75%. Naverwarming is noodzakelijk. Een warmtewiel zorgt ook voor de uitwisseling van vocht.
Door deze vochtuitwisseling wordt de drogere buitenlucht weer bevochtigd en verwarmd in het gebouw
gebracht. Een mogelijk nadeel is dat het warmtewiel relatief veel plaats inneemt. Ook kunnen deeltjes
(zoals micro-organismen en stof) van de afvoer- naar de toevoerlucht getransporteerd worden.
Twincoilsysteem Een tweede type is het twincoilsysteem. Dit type vindt zijn toepassing bij grote
afstand tussen de afvoerlucht en de toevoerlucht. Bij warmteterugwinning met een twincoilsysteem is
er een batterij in de luchtafvoerkast en een batterij in de luchttoevoerkast. Hiertussen circuleert een
water/glycol mengsel. Met dit systeem zijn doorgaans temperatuurrendementen van 50% mogelijk. Het
voordeel van dit type bestaat erin dat het toevoerkanaal van de luchtbehandelingskast niet direct naast
het afvoerkanaal van de lucht hoeft te worden geplaatst. Ook kan het geen deeltjes van de afvoer- naar de
5
toevoerlucht transporteren en is het vrij compact. Een nadeel is dat de installatie niet snel terugverdiend
is. Vochtterugwinning is vanwege de scheiding van de luchttoevoer en luchtafvoer ook niet mogelijk.
Kruisstroomwisselaar De kruisstroomwisselaar bestaat uit een vierkant pakket van metaalplaten
waarbij de koude en warme lucht kruislings door het pakket gaan. De warme lucht warmt het pak-
ket op waardoor de koude lucht opwarmt. De kruisstroomwisselaar zorgt voor het vasthouden van de
warmte om deze vervolgens mee te voeren met de lucht die in de woning wordt geblazen. Met een
kruisstroomwisselaar worden rendementen van circa 60% bereikt.
2.3 Buiswarmtewisselaar
Dubbele-pijp-warmtewisselaar Onder de categorie buiswarmtewisselaar vallen verschillende speci-
eke gevallen. Het meest eenvoudige geval is de dubbele-pijp-warmtewisselaar. Deze bestaat uit twee
concentrische buizen waarbij het ene udum door de binnenste buis stroomt en het andere tussen de
mantel en de buis. Om het gewenste temperatuursproel en de gewenste drukval te bekomen, worden
dubbele-pijp-warmtewisselaars gerangschikt in serie- en parallelschakelingen. Deze warmtewisselaars zijn
ook geschikt wanneer beide uda onder hoge druk staan. De buiswarmtewisselaar is heel robuust en
heeft een relatief eenvoudig ontwerp. Het grootste nadeel is dat de warmtewisselaars niet compact zijn en
duur per eenheid van overdrachtsoppervlakte. De buis aan de binnenkant kan eventueel voorzien worden
van vinnen om het speciek oppervlak te vergroten.
Trommel-en-pijp-warmtewisselaar Figuur 2 illustreert een volgend buistype, namelijk de trommel-
en-pijp-warmtewisselaar. Dit type bestaat uit een buis met grote diameter (de trommel) waarin een bun-
del van buizen parallel met de hartlijn van de trommel wordt gemonteerd (de pijpen). Het ene udum
stroomt in de pijpen, het andere doorheen de trommel. In de trommel worden meestal dwarsschot-
ten voorzien die orthogonaal op de bundel staan, om de verblijftijd in de trommel te vergroten. Deze
warmtewisselaars worden veelvuldig gebruikt in de industrie. Het voordeel van de trommel-en-pijp-
warmtewisselaar is de verscheidenheid aan vormen en constructiewijzen. Ook zijn de verhoudingen van
warmteoverdrachtsoppervlakte op volume of gewicht relatief hoog. De warmtewisselaar kan ontworpen
worden om te werken op hoge druk en met een grote verschildruk tussen de uda. De buiswarmtewisse-
laar is voordeliger qua reiniging in tegenstelling tot de plaatwarmtewisselaar, aangezien de mantel intact
blijft wanneer corrosieve processtromen doorheen de binnenste buizen vloeien.
Figuur 2: Een trommel-en-pijp-warmtewisselaar
Spiraal-pijp-warmtewisselaar Een ander type buiswarmtewisselaar is de spiraal-pijp-warmtewisselaar.
Het ontwerp bestaat uit een pijp die in een spiraal is gewonden en in een trommel wordt geplaatst. De
warmteoverdracht is groter voor een gewonden pijp dan voor een rechte pijp. Deze warmtewisselaars zijn
enkel geschikt voor niet-vervuilde vloeistoen, omdat schoonmaken van de warmtewisselaar nagenoeg
onmogelijk is.
6
2.4 Plaatwarmtewisselaar
Eenvoudige plaatwarmtewisselaar Het tweede type warmtewisselaar dat naast de buiswarmtewis-
selaar vaak gebruikt wordt in de industrie is de plaatwarmtewisselaar. Deze bestaat uit een aantal dunne,
geribbelde platen die tegen elkaar worden aangedrukt in een frame. De randen van de platen worden
voorzien van een pakking of worden aan elkaar gelast, wat het nadeel heeft dat ze niet meer kunnen
worden gedemonteerd. Op deze manier ontstaan parallelle kanalen tussen de platen, wat te zien is in
guur 3. De ene vloeistof wordt door de even kanalen geleid, de andere vloeistof door de oneven. Bij
een plaatwarmtewisselaar is de stroming van de vloeistof zeer turbulent, zodat er een goede warmte-
overdracht plaatsvindt en de wandtemperatuur niet zo hoog hoeft te zijn. Een bijkomend voordeel is
de snelle en eciente warmteoverdracht omwille van de relatief grote oppervlakken. Tevens kan de to-
tale warmteoverdracht eenvoudig aangepast worden door het toevoegen of wegnemen van platen. De
plaatwarmtewisselaar kan ook onder heel compacte vorm worden gebruikt, bijvoorbeeld als boiler in een
woning. Hierbij is er steeds een lage viscositeit gewenst. Plaatwarmtewisselaars kunnen worden gebruikt
om vloeistoen te verwarmen of te koelen, om vloeistoen te verdampen en om dampen te condenseren.
Figuur 3: Een plaatwarmtewisselaar
Spiraalwarmtewisselaar Een spiraalwarmtewisselaar wordt gevormd door twee dunne metalen platen
die spiraalvormig worden opgewonden rond een kern. De platen worden onderaan en bovenaan aan elkaar
gelast en op constante afstand gehouden, zodat kanalen ontstaan. De afstand tussen de platen kan worden
gevarieerd zodat voor ieder massadebiet de ideale stromingscondities kunnen worden verkregen.
Lamellenwarmtewisselaar Een derde plaattype-warmtewisselaar is de lamellenwarmtewisselaar. De
lamellen bestaan uit een aantal evenwijdige, gelaste dunne-plaat-kanalen, die longitudinaal in een trom-
mel worden geplaatst. De platen worden dikwijls voorzien van uitstulpingen, die tot doel hebben de
afstand tussen de platen te behouden en de stijfheid van de lamellen te vergroten. De trommel heeft
geen schotten waardoor het udum in een pas doorheen de trommel stroomt, meestal in longitudinale
richting. Er is hier dan ook sprake van een zuivere tegen- of gelijkstroom opstelling.
2.4.1 Algemeen
Algemeen hebben plaatwarmtewisselaars een grote weerstand tegen corrosie en een laag fouling-gehalte
ten opzichte van de buisvariant. Dit komt door de hogere turbulentie bij plaatwarmtewisselaars. Het is
mogelijk om een plaatwisselaar met dezelfde thermische capaciteit te ontwikkelen als een trommel-en-
pijp-warmtewisselaar die vijfmaal zo groot is [1]. Doordat plaatwarmtewisselaars veelal kleiner zijn dan
de buisvariant, is er minder materiaal nodig om ze te produceren. Dit is vaak een economisch voordeel.
Buiswarmtewisselaars hebben hogere kapitaalkosten, maar lagere operationele kosten. Een nadeel aan
de plaatwarmtewisselaar is het lekkagegevaar. Bij een groot temperatuurverschil tussen de twee uda
7
is de keuze voor een plaatwarmtewisselaar niet optimaal. Een grote drukval in de plaatwarmtewisselaar
is vaak te wijten aan een grote hoeveelheid turbulentie die gecreeerd wordt door de smalle kanalen
waardoor de uda stromen. Wanneer een lage drukval voorgeschreven wordt, is het beter te werken met
een trommel-en-pijp-warmtewisselaar. Ondanks deze beperkingen zijn plaatwarmtewisselaars de meest
eciente keuze voor een groot aantal toepassingen.
2.5 Geleiding en convectie
Bij warmteoverdracht wordt energie overgedragen onder invloed van een temperatuurgradient. De over-
dracht van deze energie kan gebeuren op drie manieren: straling, (thermische) geleiding en convectie.
Bij deze laatste twee is er een medium nodig, bij straling is dit niet het geval en kan een medium zelfs
tegenwerken. Onder deze media vallen onder andere lucht of (koel)vloeistof. Deze paragraaf handelt
over geleiding en convectie [2] vermits dit enkel van toepassing is bij de besproken warmtewisselaars.
Geleiding Geleiding kan voorkomen bij vaste stoen of stilstaande uda. Het udum moet stilstaan
zodat er geen sprake is van stroming, want in dat geval vindt de warmteoverdracht met convectie plaats.
Door het trillen van atomen wordt de warmteoverdracht teweeggebracht bij geleiding. Veronderstel
een volume materiaal waarin een temperatuurverschil heerst. In de gebieden van het materiaal waar
de temperatuur hoog is, hebben de atomen een hogere kinetische energie en zullen ze bijgevolg meer
trillen. De atomen van de gebieden met een lagere temperatuur zullen minder snel trillen. De snel
trillende atomen zullen botsen met de trager trillende atomen. Het resultaat hiervan is dat er geleidelijk
aan energie overgedragen wordt van de snel bewegende atomen naar de trager trillende atomen. Deze
energieoverdracht is nu juist de warmteoverdracht door geleiding. Dit proces zal doorgaan totdat de
temperatuur over het gehele volume homogeen is. Met andere woorden totdat de temperatuurgradient
nul is. Dit vertaald in formulevorm geeft:
q = k
dT
dn
(1)
waarin q [W/m
2
] staat voor de overgedragen warmte, k [W/K m] de thermische geleidbaarheid en
dT
dn
[K/m] de temperatuurgradient in richting

n .
Dit is de Wet van Fourier in een dimensie. De wet kan met behulp van de gradient omgezet wor-
den naar het driedimensionale geval. De thermische geleidbaarheid k geeft de warmteux per eenheid
drijvende kracht aan. Bij isotrope materialen is k enkel functie van het materiaal en de temperatuur.
De temperatuursafhankelijkheid kan echter verwaarloosd worden, aangezien het temperatuurverschil in
praktijk beperkt blijft. Bij anisotrope materialen wordt k complexer omdat de warmteux nu in een
preferentiele richting gaat. Een materiaal dat goed warmte geleidt zal een grote k hebben. Analoog, een
slechte thermische geleider heeft een lage k-waarde. Volgende opsomming geeft een dalend verloop van
de grootte van k: zuivere metalen, legeringen, niet metallische stoen, vloeistoen, isolatiemateriaal en
gassen.
Convectie Van convectie wordt gesproken als er geleiding is met stroming. Merk op dat er dus enkel
convectie mogelijk is bij gassen en vloeistoen, niet bij vaste stoen. Het mechanisme van energie-
overdracht is hetzelfde als bij geleiding, enkel gaat het nu sneller door de stroming. In formulevorm is
convectie dan ook erg gelijkend op geleiding:
q = h T (2)
waarin q [W/m
2
] staat voor de overgedragen warmte, h [W/K m
2
] de warmteoverdrachtscoecient en
T [K] de temperatuurgradient in richting

n .
De warmteoverdrachtscoecient h is veel moeilijker te bepalen dan de thermische geleidbaarheid k.
Dit komt doordat de warmteoverdracht bij convectie afhankelijk is van stroming, geometrie, wrijving, etc.
in tegenstelling tot k die een materiaalkarakteristiek is. Daarom wordt h vooral via empirische correlatie
bepaald. Net zoals bij k daalt de grootte van h van vloeistof tot gas. Faseovergangen worden gekenmerkt
door een zeer hoge h. Convectie wordt opgedeeld in twee groepen. Als eerste wordt er gedwongen
8
convectie beschouwd en als tweede vrije convectie. Bij gedwongen convectie wordt de warmtestroom
veroorzaakt door een externe kracht. Deze groep wordt verder opgedeeld in twee subgroepen: gedwongen
convectie in en gedwongen convectie over objecten. Hier wordt niet dieper op ingegaan. Bij vrije
convectie steunt de warmteoverdracht op verschillen in massadichtheid binnen een medium. Dit verschil in
massadichtheid kan veroorzaakt worden door een temperatuurverschil. Meestal is h groter bij gedwongen
convectie dan bij vrije convectie.
3 Mogelijke materialen voor warmtewisselaars
3.1 Algemeen
Bij het ontwerpen van warmtewisselaars is de materiaalkeuze een heel belangrijk facet. De belang-
rijkste parameters zijn de sterkte-eigenschappen, de corrosie- of oxidatiebestendigheid, de prijs en de
warmtegeleiding. Deze kunnen onderverdeeld worden in economische (kostprijs), fysische (sterkte en
warmtegeleiding), en chemische (corrosiebestendigheid) parameters.
Economische parameters Een warmtewisselaar moet zo goed mogelijk warmte geleiden. De
rendementsverbetering en levensduur van het gekozen materiaal moeten echter steeds economisch ver-
antwoord blijven.
Fysische parameters Qua sterkte-eigenschappen moet het materiaal grote temperatuurgradienten
aankunnen, alsook de spanning die hierbij komt kijken. Deze spanning kan bijvoorbeeld veroorzaakt
worden door thermische uitzettting of door grote drukverschillen. Het materiaal zelf mag niet bezwijken
onder de gebruikstemperatuur. Vibratie is een ander bijkomend probleem, vooral tijdens het opstarten.
Zo kan vibratie leiden tot microscheurvorming in het materiaal bij cyclische belasting. De E-modulus
van het materiaal is hierbij cruciaal. Slechte keuzes met betrekking tot sterkte-eigenschappen kunnen
scheuren induceren en bijgevolg lekkages, zowel op lange als op korte termijn. Een onderdeel van de
materiaalkeuze betreft ook de verwerkbaarheid van het materiaal, bijvoorbeeld lasbaarheid.
Chemische parameters Chemisch gezien zijn er onder andere volgende mogelijke problemen:
corrosie, erosie, pH, ionen, . . . De eerste twee fenomenen worden kort toegelicht. Corrosie kan elektroche-
misch van aard zijn. De aanwezigheid van ionen in het udum in combinatie met een potentiaalverschil
kan voor stroom zorgen en het metaal aantasten. Er zijn verschillende corrosietypes die kunnen optreden
in warmtewisselaars, waaronder verdunning van de wand door oplossing in het medium. Deze vorm is
normaal niet catastrofaal en biedt lichte weerstand tegen biofouling. Zo zijn bijvoorbeeld koperionen
toxisch voor micro-organismen. Een andere vorm bestaat uit pitting-corrosie. Hierbij vormt er zich een
klein putje in de wand, waar de vloeistof blijft stilstaan. Het grote nadeel hierbij is dat de schadelijke
stoen in het udum de tijd krijgen om in werking te treden en de wand aan te tasten.
Erosie komt door te hoge snelheden van het udum die de wand afschuren en de deeltjes meeslepen. De
doorstroomsnelheid is de resultante van een evenwichtsoefening. Een te lage snelheid houdt de buizen
namelijk niet proper en maakt de wand dus kwetsbaar voor onder andere corrosie. Een te hoge snelheid
daarentegen garandeert een groter debiet en dus meer erosie. Deze problemen vinden voornamelijk plaats
als het te koelen of het op te warmen udum schadelijke stoen bevat.
Aan de ene kant is corrosie te beperken en zou men best opteren voor extra anti-corrosielagen en een
dikkere wand. Dit brengt echter de thermische geleidbaarheid in het gedrang, het hoofddoel van een
warmtewisselaar. Ook de snelheid is een belangrijke factor, die zowel de gewisselde warmte bepaalt, als
bepaalde corrosie-eecten.
3.2 Speciek
Plaatwarmtewisselaars zijn beschikbaar in verschillende soorten materialen, afhankelijk van de specieke
toepassing. Enkele voorbeelden van materialen waaruit de platen zijn gemaakt, geselecteerd voor hun
duurzaamheid en goede warmtegeleiding, zijn roestvrij staal, titanium, titanium-palladium, nikkel, ha-
stelloy, inonel, tantalum, SMO-254 en incoloy 825. De buizen gebruikt in warmtewisselaars zijn vaak
9
gemaakt uit laag koolstofstaal, admiralty, koper, koper-nikkel, roestvrij staal, hastelloy, inconel of tita-
nium. Voor de afdichtingen worden vaak de volgende materialen gebruikt: Nitrile, EPDM, Viton en
Compressed Fiber, met Glued of Clip-on designs.
Een case studie van Granta Design, material intelligence in verband met Materials for Heat
Exchanger Tubes [3] wees uit dat Goed Geleidend Koper het meest optimale materiaal is waaruit een
buiswarmtewisselaar kan worden gemaakt. Tabel 1 bevat alle informatie.
Tabel 1: Resultaten van case studie door Granta Design
Materiaal warmtewisselaar Commentaar
Koper met hoge conductiviteit Heeft een hoge geleidbaarheid, maar is re-
latief zwak qua corrosie-resistentie.
Messing Ook hier relatief zwak qua corrosie-
resistentie.
Martensitisch roestvrij staal Een goede keuze, maar staal heeft een gro-
tere dichtheid dan koper.
Aluminium Brons Een economische en praktische keuze.
Bij dit project is de plaatwarmtewisselaar gemaakt uit koper, alsook de buiswarmtewisselaar die
zowel in gelijk- als tegenstroom kan werken. De andere buiswisselaars bestaan uit koper, roestvrij staal
of koper-zink-legering.
4 Bevuiling van warmtewisselaars - fouling
Wanneer een vloeistof doorheen een buis stroomt, kunnen er nadelige eecten optreden voor de wand
en de warmteoverdracht door het vormen van een extra laag op de buiswand. Dit proces heet fouling
of bevuiling. Er zijn verschillende vormen van fouling. In de eerste plaats is er de afzetting op de wand
van deeltjes die zich in de vloeistof bevinden, zoals kalk. Een tweede vorm is kristallisatie van zouten
en dergelijke indien de verzadigingsconcentratie wordt overschreden. Ten derde kan er zich een ijslaag
vormen aan de wand als het koelmiddel op een temperatuur werkt die zich onder de stoltemperatuur van
het te koelen medium bevindt. Een vierde vorm van fouling komt voor wanneer er micro-organismen
aanwezig zijn. Deze kunnen aan de wand blijven hangen en, indien de omstandigheden dit toelaten, zich
vermeerderen waardoor de laag verdikt [4].
Fouling heeft drie belangrijke eecten. In de eerste plaats zal de buisdiameter versmallen, wat voor
een vast debiet een snelheidsverhoging betekent ten opzichte van een schone buis. Dit vertaalt zich in
een hogere drukval wegens de vergelijking van Bernouilli voor onsamendrukbare vloeistoen. Als de
buisdiameter versmalt, zal ook het warmtewisselend oppervlak verkleinen. Het geheel van deze eecten
is nefast voor de warmtewisseling. Na fouling is de oppervlakte van de buis meestal ruwer dan ervoor.
Dit zorgt aan de ene kant voor extra wrijving, en dus drukval, maar aan de andere kant ook voor meer
turbulentie. Ten derde zal de fouling-laag zelf een extra barri`ere vormen voor de warmtewisseling die
overwonnen moet worden, met een eigen thermische weerstand.
5 Theoretische achtergrond van formules
De theorie achter warmtewisselaars berust op drie basisvergelijkingen:

Q
c
= m
c
c
p,c
(T
c,i
T
c,o
)
Q
h
= m
h
c
p,h
(T
h,i
T
h,o
)
Q = UAT
LN
= UA
T
2
T
1
ln
T
1
T
2
(3)
waarin m [kg/s] staat voor massadebiet, c
p
[J/kg K] voor specieeke warmtecapaciteit, T
i
en T
o
respec-
tievelijk voor in- en uitlaattemperatuur van de vloeistof en Q [W] voor de warmtelast. Index h slaat
op de warme stroom en c op de koude stroom. A [m
2
] stelt het warmtewisselend oppervlak voor en U
de globale warmteoverdrachtscoecient. Deze drie formules zijn afgeleid uit de eerste hoofdwet van de
10
thermodynamica. De eerste formule geeft de totale benodigde hoeveelheid energie (warmte) weer die
dient te worden overgedragen naar het koude udum om dit op te warmen van T
c,i
tot T
c,o
. De tweede
formule staat voor de totale benodigde hoeveelheid energie die aan het warme udum dient te worden
onttrokken om dit af te koelen van T
h,i
tot T
h,o
. De derde formule heeft een licht andere interpretatie.
De formule is afgeleid op basis van
d

Q
c
= (T
h
T
c
)dA
Hierin staat dQ voor de hoeveelheid warmte die is uitgewisseld tussen het warme en koude udum over
het innitesimale oppervlak dA. staat hierbij voor de warmteoverdrachtscoecient. Integreren over het
ganse oppervlak levert dan formule 3: de totale warmteoverdracht tussen het koude en warme udum.
U is afhankelijk van de warmteoverdrachtscoecient van het warme en koude udum en tevens van
de warmteweerstand van het scheidend oppervlak tussen beide. Vermits in de meeste warmtewisselaars
de temperatuur van de uda constant varieert over de ganse warmtewisselaar, zal het temperatuurver-
schil tussen beide ook constant varieren. Dit temperatuurverschil is echter de drijvende kracht achter
de warmtewisseling, dus deze variatie kan niet zomaar benaderd worden door het temperatuurverschil
aan de in- en uitgang. Om deze continue variatie te benaderen wordt gewerkt met het logaritmisch
temperatuurverschil T
LN
: een soort van gemiddeld temperatuurverschil over de ganse lengte van de
warmtewisselaar. Indien aangenomen wordt dat er perfecte isolatie heerst, met andere woorden geen
warmteverlies naar de omgeving, volgt hieruit dat
Q
c
= Q
h
= Q
Figuur 4: Verschillend temperatuurverloop tussen gelijk- en tegenstroom
In een gelijkstroomwarmtewisselaar wordt T
1
en T
2
als volgt gedenieerd:
T
1
= T
h,i
T
c,i
T
2
= T
h,o
T
c,o
Hierbij is het temperatuurverschil het grootst aan de ingang van de warmtewisselaar. Naarmate de
stromen verder bewegen, wordt dit verschil steeds kleiner. De warme stroom koelt af, terwijl de koude
stroom opwarmt. In de limiet wordt de temperatuur van beide stromen gelijk.
11
Bij een tegenstroomwarmtewisselaar worden T
1
en T
2
anders gedenieerd, namelijk:
T
1
= T
h,i
T
c,o
T
2
= T
h,o
T
c,i
In tegenstelling tot de gelijkstroomwarmtewisselaar is het nu wel mogelijk dat T
c,o
> T
h,o
. In guur 4
worden deze fenomenen gellustreerd [5]. T
LN
is voor tegenstroom groter dan voor gelijkstroom bij
dezelfde in- en uitlaattemperaturen. Om dezelfde hoeveelheid warmte over te dragen, is het benodigde
warmtewisselend oppervlak bij tegenstroom dus kleiner dan bij gelijkstroom. De warme stroom bevindt
zich in de tubes, terwijl de koude stroom door de mantel vloeit. Dit om de warmteverliezen aan de
omgeving zo veel mogelijk te beperken.
6 Experimenten
6.1 Opstelling
De opstelling bestaat uit een plaatwarmtewisselaar en vier buiswarmtewisselaars (zie guur 5(a)). Figuur
5(b) toont deze conguratie schematisch. Een van de vier buiswarmtewisselaar kan zowel in gelijkstroom
als in tegenstroom werken. Het warme circuit, dat water gebruikt als udum, is gesloten en het gewenste
debiet wordt geregeld via een pomp. Het koude circuit werkt met leidingwater, wat nadelig is door het
hoge kalkgehalte. Een bijkomend nadeel voor het milieu is dat het een open circuit is. Hierdoor wordt al
het water na gebruik geloosd in de riolering. Volgens een besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995
houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiene (VLAREM II) [6] mag de temperatuur
van geloosd bedrijfsafvalwater 30

C niet overschrijden.
(a) Opstelling in praktijk (b) Schema van de opstelling
Figuur 5: De gebruikte opstelling (a) in praktijk en (b) in schematische vorm.
De gehele opstelling wordt aangestuurd via het programma LabView. Bij het koude, open circuit
wordt handmatig de kraan opengedraaid tot er een waarde net onder het gewenste debiet wordt af-
gelezen via het besturingssysteem. Het exacte debiet wordt vervolgens geregeld via een bypass. De
temperatuur in de boiler daalt geleidelijk door het toevoegen van de kouder geworden warme stroom
(T
h,in
> T
h,out
). Om deze temperatuur constant te houden moet het vermogen van de ketel vaak bijge-
stuurd worden. De druk in de verwarmingsketel mag maximaal 4 `a 5 bar bedragen. Indien deze waarde
wordt overschreden, kan er water uit de boiler worden afgelaten waardoor de druk daalt.
Het debiet van de koelvloeistof wordt gevarieerd tussen 0 en 4 l/min. De warme stroom wordt
opgemeten bij een debiet van 4 tot 10 l/min. In totaal worden er zeven metingen uitgevoerd per warm-
tewisselaar. Deze metingen zijn in de volgende combinaties uitgevoerd (debiet koud water, debiet warm
12
water): (0,4) (2,4) (2,6) (2,10) (4,4) (4,6) (4,10). Telkens wordt zon combinatie van debieten ingesteld,
waarna de volgende gegevens worden genoteerd: Q
warm
, Q
koud
, T
h,i
, T
h,o
, T
c,i
en T
c,o
waarbij index h
staat voor hot, c voor cold, i voor in en o voor out.
6.2 Resultaten
Gebruikte afkortingen:
WW1 Plaatwarmtewisselaar
WW2gelijk 3-tubige buiswarmtewisselaar in gelijkstroom
WW2tegen 3-tubige buiswarmtewisselaar in tegenstroom
WW3 3-tubige buiswarmtewisselaar met een licht verschillende dimensie
dan WW2
WW4 Buiswarmtewisselaar met Kenics statische mixers (zie guur 6(a))
WW5 Buiswarmtewisselaar met gegolfde buizen (zie guur 6(b))
(a) Kenics statische mixers (b) Gegolfde buizen
Figuur 6: Foto ter verduidelijking van (a) WW4 en (b) WW5.
Figuur 7: Vergelijking warmtewisseling warm (10 l/min) en koud water (4 l/min).
In guur 7 worden de opgemeten waarden voor de warmtewisseling tussen de warme en de koude
stroom gegeven.
Invloed debiet warm water De gevonden metingen worden samengevat in guur 8, als waarde voor
de warmtewisseling wordt gewerkt met die van de warme stroom Q
warm
. Hierbij wordt het debiet van
de koelvloeistof constant gehouden, terwijl het debiet van de warme stroom gevarieerd wordt over 4, 6 en
10 l/min. Het eerste dat opvalt uit de graek is dat WW1 in het algemeen een grotere warmteoverdracht
heeft dan de buiswarmtewisselaars. Ook is WW1 het gevoeligst voor debietveranderingen van het warme
water. Uit WW2 blijkt dat het gebruik van tegen- of gelijkstroom eectief een groot verschil maakt.
Bij tegenstroom is de warmtewisselaar nagenoeg onafhankelijk van het debiet van het warme water. De
gewisselde warmte bij gelijkstroom daarentegen ligt een stuk hoger en is wel gevoelig aan het debiet van
het warme water. Merk op dat dit tegen-intutief is en niet strookt met de theorie. WW2gelijk, WW3,
13
Figuur 8: Invloed debiet warm water (40

C) waarbij koud water (17

C) een debiet heeft van 2 l/min.


WW4 en WW5 volgen, zo ver er kan geconcludeerd worden uit deze gegevens, quasi hetzelfde patroon.
Deze vier warmtewisselaars zijn licht afhankelijk van het warme debiet.
Figuur 9: Invloed debiet koud water (15

C) waarbij warm water (40

C) een debiet heeft van 4 l/min.


Invloed debiet koud water In guur 9 wordt het warme debiet constant gehouden op 4 l/min terwijl
het koude debiet gevarieerd wordt. Opnieuw wordt er gewerkt met Q
warm
als waarde op de y-as. Ook
hier is WW1 gevoeliger voor debietvariaties. WW2tegen, WW2gelijk, WW3, WW4 en WW5 volgen
een gelijkaardig patroon. Ze zijn licht afhankelijk van het debiet van de koelvloeistof, hoewel WW5 een
grotere warmteoverdracht heeft bij hogere debieten. Bij variaties van het koude debiet is er nauwelijks
onderscheid tussen gelijk- en tegenstroom bij WW2.
6.3 Bespreking
6.3.1 Figuren
In theorie zou Q
warm
gelijk moeten zijn aan Q
koud
. Uit het staafdiagram in guur 7 blijkt dat er echter
een signicant verschil is. Een verklaring hiervoor is een gebrekkige isolatie: de koude stroom houdt niet
alle aan de warme stroom onttrokken warmte vast met een verlies aan de omgeving als gevolg.
WW5 presteert beter dan de andere buiswarmtewiselaars doordat de stroming turbulenter is omwille
van de geschroefde golving in de buis. Hoe hoger de turbulentie, hoe beter de menging en hoe groter de
warmteoverdracht. Uit de vergelijking van WW3 en WW4 volgt dat de Kenics statische mixers een klein
positief eect geven. Een afweging van dit positief eect is echter nodig, want deze buis is complexer te
produceren, verslijt sneller en is moeilijker te herstellen.
14
Als laatste blijkt dat de plaatwarmtewisselaar het ecientst is, omdat het een groter warmtewisselend
oppervlak heeft dan de buiswarmtewisselaars. WW1 heeft een oppervlak A = 0.2 m
2
terwijl het oppervlak
van de buiswarmtewisselaars in dit onderzoek gemiddeld A = 0.13 m
2
bedraagt. De formule uit paragraaf
5 Theoretische achtergrond van formules illustreert deze relatie: Q = UAT
LN
. Als het warmtewisselend
oppervlak A stijgt, stijgt eveneens de gewisselde warmte Q.
6.3.2 Verschil gelijk- en tegenstroom
Hoewel de theorie voorschrijft dat de overgedragen warmte bij tegenstroomwerking groter is dan die bij
gelijkstroom is dit niet altijd het geval bij de gevonden experimentele waarden. Een mogelijke verklaring
is dat de ingangstemperatuur van de warme en koude stroom niet dezelfde is bij eenzelfde debietencombi-
natie voor gelijk- en tegenstroom. Dit heeft rechtstreeks gevolgen bij de berekening van het logaritmisch
temperatuurverschil T
LN
en dus de overgedragen warmte. Aangezien de temperatuurverschillen T
1
en T
2
niet zeer groot zijn bij zowel gelijk- als tegenstroom, kunnen meetfouten van de thermometer
een afwijking tonen in de berekening van de overgedragen warmte. Een mogelijke oorzaak hiervan kan
het aankalken van het meettoestel zelf zijn. Software- en opstellingsfouten zouden ook voor afwijkingen
kunnen zorgen op het verwachte resultaat.
7 Theoretische berekeningen
In het theoretische aspect zijn we op zoek naar drie onbekenden namelijk Q, T
h,o
en T
c,o
. Dit verloopt in
een tweetal stappen: het vinden van de onbekende globale warmteoverdrachtscoecient en het oplossen
van een stelsel van drie vergelijkingen. De globale warmteoverdrachtscoecient U wordt bepaald via
1
UA
=
1
h
i
A
i
+G
geleiding
+
1
h
u
A
u
(4)
met U de globale warmteoverdrachtscoecient, A [m
2
] het warmtewisselend oppervlak, h
i
[W/m
2
K]
de warmteoverdrachtscoecient van het udum dat door de tubes stroomt, A
i
[m
2
] het inwendige
warmtewisselend oppervlak, G
geleiding
de weerstand van het materiaal dat de twee uda scheidt, h
u
[W/m
2
K] de warmteoverdrachtscoecient van het udum dat rond de tubes stroomt en A
u
[m
2
]
het uitwendig warmtewisselendoppervlak. Deze formule volgt uit het feit dat de warmteux analoog
bepaald wordt als in de elektriciteitsleer [2]. Hierin dragen drie termen bij tot de totale weerstand: twee
weerstandstermen van convectie en een van geleiding. De weerstandsterm van het materiaal bij geleiding
is afhankelijk van de geometrie van de warmtewisselaar en conductiviteit k van het gebruikte materiaal.
Hiervoor zijn alle parameters gekend. Voor de twee concrete warmtewisselaars:
Buis: G
geleiding
=
ln(
R
r
)
2Lk
met R [m] de uitwendige straal en r [m] de inwendige straal van de buis, L [m] de lengte van de buis en
k de thermische geleidbaarheid [W/m K]
Plaat: G
geleiding
=
L
kA
met L [m] de dikte van de plaat en A [m
2
] het oppervlak van een plaat.
Bij de buiswarmtewisselaar dient er bij de convectietermen een onderscheid gemaakt te worden tus-
sen inwendige en uitwendige convectie. De weerstandsterm hierbij is afhankelijk van de geometrie van
de warmtewisselaar en de warmteoverdrachtscoecient h. Doordat de stroming in de tubes zich in de
overgangszone tussen laminair en turbulent bevindt, is de formule van Gnielinski van toepassing. Bij de
uitwendige stroming is gebruik gemaakt van de methode van Beek, gezien er rekening moet gehouden
worden met de complexere doorsnede en onderlinge invloed van de inwendige tubes.
Bij de plaatwarmtewisselaar moet er een onderscheid gemaakt worden tussen de convectietermen
van de warme en koude stroom. Voor de warme en koude stroom wordt gebruik gemaakt van empi-
rische correlaties ter bepaling van de warmteoverdrachtscoecient. Omdat deze warmtewisselaar geen
cirkelvormige doorsnede heeft, moet er gebruik gemaakt worden van de eectieve doormeter, gegeven
door:
D
h
= 4
doorstroomoppervlak
natte omtrek
15
Met deze resultaten kan de globale warmteoverdrachtscoecient berekend worden. Vervolgens kan
het stelsel (zie formule 3 in paragraaf 5 Theoretische achtergrond van formules) opgelost worden naar Q
[W], T
h,o
en T
c,o
. Voor een volledige uitwerking zie bijlage B. Een vergelijking tussen de theoretische
resultaten en experimentele waarnemingen is beschikbaar in bijlage C.
De invloed van fouling komt in formule 4 tot uiting in twee extra termen, namelijk
1
h
fi
A
i
en
1
h
fu
A
u
met h
f
de warmteoverdrachtscoecient van de bevuiling. Hierin wordt h
fi
berekend via de correcte
empirische correlatie en h
fu
via de Methode van Beek, zoals in paragraaf 7.2 wordt behandeld.
7.1 Stroming in buizen: Gnielinski correlatie
De warmteoverdrachtscoecient h wordt afgeleid uit het Nusseltgetal Nu. Algemeen geldt:
Nu =
h L
k
h =
Nu k
L
(5)
waarin L [m] de lengte van de buis of plaat is en k de geleidbaarheid van het udum.
Gnielinski voorziet een empirische correlatie voor het Nusseltgetal voor een Reynoldsgetal Re gelegen
tussen 2100 en 510
6
en een Prandtlgetal Pr gelegen tussen 0.5 en 2000. Via het Reynoldsgetal, berekend
door
Re =
V D

(6)
waarin [kg/m
3
] de dichtheid, V [m/s] de gemiddelde snelheid, D [m] de karakteristieke lengte en
[kg/m s] de dynamische viscositeit is, kan de frictiefactor f bepaald worden door
f = (0.79 ln(Re) 1.64)
2
. (7)
Hiermee kan dan het Nusseltgetal berekend worden via
Nu =
f
8
(Re 1000)Pr
1 + 12.7(
f
8
)
1
2
(Pr
2
3
1)
. (8)
Met deze gegevens kan dan de warmteoverdrachtscoecient h [W/m
2
K] berekend worden.
7.2 Stroming aan de buitenkant: Methode van Beek
Wederom wordt de warmteoverdrachtscoecient gevonden via het Nusseltgetal. De methode van Beek
brengt de pitch, i.e. de afstand tussen de inwendige tubes, in rekening alsook de afstand tussen de
keerplaten (baes). Het Reynoldsgetal, dat gelegen dient te zijn tussen 3 en 20 000, wordt berekend via
Re =
D
u

A
e

(9)
waarin [m
3
/s] het volumetrisch debiet is, D
u
[m] de buitendiameter van de tubes en A
e
[m
2
] het
eectief oppervlak, gegeven door
A
e
=

ptch D
u
ptch
(D
shell
D
u
)
D
keerplaat
4
(D
shell
ND
2
u
)0.25

0.5
. (10)
Hierin is D
shell
[m] de buitendiameter van de warmtewisselaar (shell), D
keerplaat
[m] de afstand tussen
de keerplaten en ptch [m] de pitch. Het Nusseltgetal kan dan gevonden worden via de empirische correlatie
Nu = 0.22Re
0.62
Pr
1
3

w
1
7
(11)
waarin het Prandtlgetal ligt tussen 0.5 en 500 en staat voor de dynamische viscositeit [kg/m s]. Ter
vereenvoudiging wordt de viscositeit aan de wand
w
gelijkgesteld aan bij de theoretische berekeningen.
Met deze gegevens kan dan de warmteoverdrachtscoecient h berekend worden.
16
7.3 Performantieverbeteringen op de normale buisvorm
Om een grotere turbulentie te bewerkstelligen maakt de vierde warmtewisselaar gebruik van een Ke-
nics static mixer. Dit is een schroefachtige structuur, aangebracht in de tubes, die naast turbulentie-
ontwikkeling er ook voor een grotere verblijftijd van het warme udum in de warmtewisselaar zorgt. Er
moet bijgevolg een empirische correlatie gebruikt worden voor het Nusseltgetal:
Nu = 1.44(Re Pr)
0.33
Aan de hand van dit Nusseltgetal kan dan via formule 5 de warmteoverdrachtscoecient h in de tubes
berekend worden.
Het gebruik van corrugated tubes of gegroefde buizen in warmtewisselaar 5 zorgt eveneens voor meer
turbulentie in het warme udum. De groeven reduceren het totaal ingenomen volume van de tubes in
de warmtewisselaar wat tot een compactere opstelling leidt. Ook hier dient een empirische correlatie
gebruikt te worden voor het Nusseltgetal [7]:
Nu = 44.96

e
d
i

0.89

p
d
i

0.96
(Re 1500)
0.27
Pr
0.26
waarin e [m] de diepte van de groeven, d
i
[m] de binnendiameter van de tube en p [m] de afstand tussen de
groeven van de tubes voorstelt. Gebruikmakend van formule 5 kan dan de warmteoverdrachtscoecient
h gevonden worden.
7.4 Plaatwarmtewisselaar
De platen van de plaatwarmtewisselaar zijn gegolfd in een Chevronpatroon. Hierdoor wordt extra wrij-
ving en warmteoverdracht bekomen. Om het Nusseltgetal correct te kunnen berekenen wordt gebruikt
gemaakt van de semi-empirische correlatie van Heavner [8], gebaseerd op de theorie van Leveque:
Nu = 0.122Pr
1
3

w
1
6

4 f Re
2
sin(2)

0.374
met (

) de hoek van het Chevronpatroon. Ter vereenvoudiging wordt in de berekeningen de dynamische


viscositeit gelijkgesteld aan de dynamische viscositeit van het uidum aan de wand
w
.
8 Simulatie in COMSOL
Warmtewisselaar 2 wordt zowel voor tegen- als gelijkstroom gemodelleerd in COMSOL Multiphysics 4.3.
De 3D-simulatie wordt uitgevoerd in stationair regime, dus onafhankelijk van de tijd. Een aantal ver-
eenvoudigingen worden doorgevoerd in de geometrie van de gemodelleerde warmtewisselaar ten opzichte
van de echte warmtewisselaar. Zo heeft de gesimuleerde reactor bijvoorbeeld geen keerschotten. Het
warme water stroomt doorheen de kleine buizen, terwijl het koude water doorheen de omhullende buis
stroomt. Aan de ingangen is de temperatuur gegeven, met respectievelijk 313.65 K voor het warme water
en 285.15 K voor het koude water. De uitgangen zijn gedenieerd als outowdomeinen. De wand wordt
als thermisch gesoleerd beschouwd. Voor de beginvoorwaarde is er uitgegaan van een stilstaand udum
en een homogene temperatuurverdeling met T = 293.15 K, dus kamertemperatuur. Aan de wanden geldt
de slip-conditie. De ingangssnelheid bedraagt 0.280 m/s voor het warme water en 0.142 m/s voor het
koude water.
Bij de mesh moet er een afweging gemaakt worden. Aan de ene kant is de wanddikte klein, aan de
andere kant is de lengte van de buis relatief groot ten opzichte van de diameter. Als de mesh te ruw is,
zijn de resultaten niet speciek genoeg in COMSOL. Bij een te jne mesh daarentegen zal COMSOL com-
putationele moeilijkheden ondervinden en zal de geheugencapaciteit overschreden worden. De oplossing
bestaat erin om met twee verschillende meshes te werken.
Voor deze simulatie wordt warmteoverdracht in vloeistoen (het udum is water) en vaste stoen
(de buizen zijn van koper) gecombineerd met zowel laminaire als turbulente stroming. Hierdoor is het
17
(a) Laminair tegenstroom, ingang
warme stroom en uitgang koude
stroom
(b) Laminair tegenstroom, ingang
koude stroom en uitgang warme
stroom
(c) Laminair gelijkstroom, ingang
warme en koude stroom
(d) Laminair gelijkstroom, uitgang
warme en koude stroom
Figuur 10: Warmtewisseling met laminaire stroming, in- en uitgang van reactor in (a) en (b) tegenstroom,
(c) en (d) gelijkstroom.
mogelijk om snel de invloed van turbulentie op de warmteoverdracht te bestuderen, zoals te zien is in
guur 10 en 11. In guur 10 wordt de warmtewisseling met laminaire stroming weergegeven. Wat opvalt
zijn de temperatuurgradienten die blijven bestaan aan de uitgang van de reactor bij gelijkstroom. Bij
een vergelijking met guur 11, waarin de warmtewisseling met turbulente stroming wordt weergegeven,
valt het vlakke temperatuurproel aan de uitgang op. Er zijn nog temperatuurgradienten aanwezig
bij gelijkstroom, maar deze zijn minder uitgesproken en lopen minder ver door in radiale zin dan bij
laminaire stroming. Dit wijst op een betere warmtewisseling.
In bijlage D bevinden zich nog twee guren die de doorsnede van de gemodelleerde reactor weergeven.
9 Vergelijking tussen theorie, praktijk en COMSOL-simulatie
Uit de resultaten (zie bijlage C) is te concluderen dat er naast geometrische ook sterke verschillen zijn
in performantie tussen de warmtewisselaars. In wat volgt een korte bespreking voor plaat- en buiswarm-
tewisselaars. Voor de plaatwarmtewisselaar valt op dat er sterke verschillen zijn tussen de theorie en
de experimenten, zowel op gebied van uitkomende temperatuur als uitgewisselde warmte. Een eerste
mogelijke verklaring is het gebruik van de hydraulische diameter bij laminaire stroming. Het gebruik
hiervan is namelijk enkel een goede benadering bij turbulente stroming. Ten tweede kan de eventuele
foutieve berekening van de frictiefactor een rol spelen, aangezien deze gebaseerd is op de hydraulische
18
(a) Turbulent tegenstroom, ingang
warme stroom en uitgang koude
stroom
(b) Turbulent tegenstroom, ingang
koude stroom en uitgang warme
stroom
(c) Turbulent gelijkstroom, ingang
warme en koude stroom
(d) Turbulent gelijkstroom, uitgang
warme en koude stroom
Figuur 11: Warmtewisseling met turbulente stroming, in- en uitgang van reactor in (a) en (b) tegen-
stroom, (c) en (d) gelijkstroom.
diameter. Ten derde is het mogelijke optreden van fouling aan beide kanten van elke plaat, waardoor
dit relatief gezien een grotere factor in de warmteoverdracht speelt, een denkbare verklaring voor de
bekomen resultaten.
Bij alle buiswarmtewisselaars is de energie-uitwisseling groter in de experimenten dan deze berekend
in de theorie bij gelijke ingangstemperaturen. De uitgangstemperaturen van de warmtewisselaars ver-
schillen echter niet erg signicant van de theorie. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn een imperfecte
isolatie alsook het meespelen van fouling in de warmteoverdracht, die de benodigde warmte doet stijgen
om eenzelfde temperatuursverandering te realiseren.
Hoewel de temperatuursveranderingen bij gelijk- en tegenstroom steeds quasi dezelfde zijn voor een
gelijke debietencombinatie, is de warmtewisseling in het eerste geval groter. Dit is volledig in lijn met
de theorie (T
LN
verschilt namelijk voor tegen- en gelijkstroom), waar de drijvende kracht bij tegen-
stroomwerking groter is. Warmtewisselaars 2 en 3 vertonen slechts kleine verschillen tussen de theorie
en realiteit, bij warmtewisselaars 4 en 5 is dit verschil groter. Dit zou weer te wijten kunnen zijn aan
fouling, die naast een extra weerstand in de warmteoverdracht ook de ecientie van de groeven en mixers
zou kunnen belemmeren. De fouling-laag kan bijvoorbeeld de groeven opvullen, die in principe als doel
hebben om extra turbulentie te veroorzaken.
In COMSOL bestaat er een functie die de gemiddelde temperatuur over een oppervlak kan uitrekenen.
Door deze te gebruiken kunnen de uitkomsten vergeleken worden met de experimenteel opgemeten tem-
peraturen (zie tabel 2).
19
Tabel 2: Temperatuur aan de uitgang bij WW2 met gelijkstroom in turbulent regime
(debiet warm en koud water: 4l/min)
T
h,o
(

C) T
c,o
(

C)
Experimenteel 32.53 20.49
COMSOL 20.35 19.27
Voor de koude stroom komen deze temperaturen vrij goed overeen, maar voor de warme stroom ver-
schillen deze met ongeveer 12

C. Deze simulatie benadert eerder het ideale geval dan de experimenten,


aangezien T
h,o
en T
c,o
dicht tegen elkaar liggen en er dus minder rekening gehouden wordt met verliezen
in warmteoverdracht.
Tabel 3: Temperatuur bij WW2 met tegenstroom in turbulent regime
(debiet warm en koud water: 4l/min)
T
h,o
(

C) T
c,o
(

C)
Experimenteel 32.32 20.39
COMSOL 30.57 16.71
In tabel 3 wordt de vergelijking opnieuw gemaakt voor warmtewisselaar 2, maar nu bewegen de uda
in tegenstroom. De gesimuleerde warme uitgangstemperatuur vertoont sterke gelijkenissen met de reele
waarde. De koude temperaturen wijken meer af van elkaar.
Hierbij dient opgemerkt te worden dat COMSOL problemen ondervindt bij het uitrekenen van de warm-
teoverdracht bij tegenstroom. Hoewel de begintemperaturen gedenieerd zijn als 40.5

C voor de warme
stroom en 12

C voor de koude stroom, berekent COMSOL de gemiddelde temperatuur over het ingangsop-
pervlak als 34.35

C en 14.4

C. Dit wijst erop dat de berekende waarden via COMSOL niet zo nauwkeurig
zijn.
10 Optimalisatie van de warmteoverdracht
De warmteoverdracht van een warmtewisselaar verhogen is een van de voornaamste doelen. Er zijn 3
parameters die een doorslaggevende invloed hebben op het rendement bij buiswarmtewisselaars: het ge-
bruikte udum, het materiaal waaruit de warmtewisselaar is opgebouwd en de dimensies van de warmte-
wisselaar. Naargelang het gekozen doorstromend udum wordt een andere soortelijke warmtecapaciteit
bekomen. Als deze hoger is, is er meer energie-overdracht nodig om een temperatuursverandering te
bekomen en kan de drijvende kracht voor warmtewisseling dus langer hoog worden gehouden. Vanwege
de warmteoverdracht door convectie, dient de warmte-overdrachtscoecient zo hoog mogelijk te zijn en
dit kan via de eigenschappen van het udum. Een hogere thermische geleidbaarheid k en een lagere dy-
namische viscositeit verbeteren eveneens het rendement. Vanwege de sterke temperatuurafhankelijkheid
van de viscositeit kan een hoger rendement ook bereikt worden door te werken in een temperatuurinterval
dat hoger ligt.
Een rendementsverhoging door de dimensies te veranderen kan niet eenduidig bekomen worden.
Enerzijds is er de invloed van de doorstroomdiameter. Naarmate deze diameter toeneemt, wordt het
inwendige warmtewisselend oppervlak en het Reynoldsgetal groter, wat voordelig is. Het nadeel is dat
de waarde van de warmteoverdrachtscoecient afneemt. Er is ook nog de invloed van de dikte van
de tube: hoe dikker de tube, hoe minder warmte er gewisseld wordt door de geleidingsweerstand die
toeneemt. Dikkere tubes laten echter een groter uitwendig warmtewisselend oppervlak toe van de tubes
zonder de doorstroomdiameter of het inwendig warmtewisselend oppervlak te benvloeden. Een optima-
lisatieprobleem doet zich dus voor. Bijkomend moet er rekening gehouden worden met de technische
haalbaarheid van de wiskundig meest optimale plaatdikte. Er mag ook niet vergeten worden dat een
dunne plaat sneller zal verslijten en moeilijker is om te herstellen. Elementen die leiden tot een meer
turbulente stroming verhogen het rendement. Denk maar aan de Kenics statische mixers in WW4 en de
gegolfde buizen in WW5. Dit vanwege de hogere waarde voor het Reynoldsgetal wat leidt tot een hogere
warmteoverdrachtscoecient voor het udum. Het materiaal van de warmtewisselaar is eenvoudig aan
te passen. Tubes uit koper, zilver of diamant zijn performanter dan tubes uit roestvast staal vanwege
20
de hogere thermische geleidbaarheid van de eerstgenoemden. Vanuit economisch standpunt wordt echter
koper verkozen boven zilver, goud en diamant. Een goede isolatie is ook cruciaal: de drijvende kracht
voor warmtewisseling tussen de twee uda wordt zo maximaal gehouden.
11 Conclusie
Uit deze studie blijkt dat de plaatwarmtewisselaar met beide uda in tegenstroom de meest aangewezen
keuze is. Naast het grootste rendement is dit het meest compacte toestel doordat de hoeveelheid warm-
tewisselend oppervlak per ingenomen volume beduidend kleiner is dan voor een buiswarmtewisselaar.
Ook heeft de plaatwarmtewisselaar het minst last van fouling. De mogelijkheid tot het toevoegen van
extra platen maakt dit model eveneens interessant. Een nadeel van de plaatwarmtewisselaar is dat deze
moeilijker te herstellen is wegens eventueel gelaste platen en complexiteit van het systeem.
Voor plaatwarmtewisselaars stroken de gebruikte theoretische formules echter niet met de experimen-
tele resultaten. Verder onderzoek naar geschikte empirische correlaties voor het Nusseltgetal en frictie-
factor zou tot betere uitkomsten kunnen leiden. Daarentegen stemt de theorie bij buiswarmtewisselaars
meer overeen met de praktijk, hoewel betere correlaties ook hier de verschillen zouden kunnen elimineren.
Als economisch verantwoord udum en materiaal waaruit de warmtewisselaar vervaardigd is, kan er
respectievelijk voor water en koper gekozen worden. Water is met het oog op prestatie zeer kostenecient
en koper is een relatief beschikbaar materiaal met goede thermische geleidbaarheid. Een degelijke isolatie
is uiteraard aangewezen om warmteverliezen te beperken.
Referenties
[1] Classicatie van warmtewisselaars. Technical report.
[2] Aurelie Carlier Giovanni Vleminckx. Transportverschijnselen - Studentencursus. VTK Cursusdienst,
2009.
[3] Materials for heat exchanger tubes.
[4] Georey Frederick Hewitt, George L Shires, and Theodore Reginald Bott. Process heat transfer,
volume 113. CRC press London, 1994.
[5] Frank Incropera and David DeWitt. Introduction to heat transfer. 1985.
[6] Artikel 5bis.15.5.4.3.4. lozing bedrijfsafvalwater in oppervlaktewater.
[7] Paisarn Naphon, Manachai Nuchjapo, and Jutarat Kurujareon. Tube side heat transfer coecient and
friction factor characteristics of horizontal tubes with helical rib. Energy conversion and management,
47(18):30313044, 2006.
[8] Holger Martin. A theoretical approach to predict the performance of chevron-type plate heat ex-
changers. Chemical Engineering and Processing: Process Intensication, 35(4):301310, 1996.
[9] UGent. Hoofdstuk 2: Algemene ontwerpmethodes voor warmtewisselaars. 2008.
21
12 Bijlagen
A Dwarsstroomwarmtewisselaars en warmtewisselaars met meer-
dere doorgangen
Tot nu toe is enkel gelijk- en tegenstroom besproken. Kan dwarsstroom ecienter zijn? Voor warmte-
wisselaars die werken met dwarsstroom moet er een correctiefactor F toegevoegd worden bij formule 3.
Dit geeft:
Q = FUAT
LN
Voor T
LN
wordt er uitgegaan van een tegenstroomwarmtewisselaar met dezelfde ingangs- en uit-
gangstemperaturen als de dwarstroomwarmtewisselaar. De correctiefactor F is dimensieloos en is afhan-
kelijk van de stromingsschikking, temperatuureectiviteit P en de capactiteitsverhouding R. Uit de bron
wordt letterlijk overgenomen hoe P en R berekend kunnen worden [9]: P is een maat voor verhouding
van de warmte die werkelijk wordt overgedragen tot de warmteoverdracht die zou plaatshebben als het
koude udum zou worden opgewarmd tot inlaattemperatuur van het warme udum. P wordt ook de
temperatuur eectiviteit betrokken op de koude zijde van de warmtewisselaar genoemd. R is de verhou-
ding van m C
p
van het koude en het warme udum en wordt bijgevolg de capaciteitsverhouding (E:
heat capacity ratio) genoemd.
P =
T
c2
T
c1
T
h1
T
c1
=
T
c
T
max
R =
C
c
C
h
=
T
h1
T
h2
T
c2
T
c1
De waarden van F zijn experimenteel bepaald. Ze zijn terug te vinden in een Bowman diagramma voor
elke stromingsschikking. Voor de stromingsschikking in guur 12 is het diagramma bepaald in guur 13.
Figuur 12: Een voorbeeld van een stromingsschikking
Uit het diagramma blijkt dat F voor geen enkel geval groter kan zijn dan 1. Dit betekent dat Q
dwars
nooit groter kan zijn dan Q
tegen
want voor tegenstoorm is F gelijk aan 1. Tegenstroom blijkt dus altijd
ecienter te zijn dan dwarsstroom.
22
Figuur 13: Bowman diagramma voor de stromingsschikking in guur 12
B Berekeningen algoritmes via Maple
23
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
Warmtewisselaars - theorie
restart:
De debieten aan doorstromend water bedragen 0.033*10^(-3), 0.066*10^(-3), 0.1*10^(-3) en 0.167*
10^(-3) (m^3)/s voor respectievelijk 2,4,6 en 10 l/min.
Platenwarmtewisselaar 1
restart:
Algemene gegevens:
dimensies en parameters (bij 1 atm):
'Adoorstroom' is gedefinieerd als het doorstroomde oppervlak, 'P'staat voor de natte omtrek, 'L' is
de lengte van n plaat en 'Aplaat' het plaatoppervlak van n plaat.
Adoorstroom:=200*10^(-6):P:=20.4*10^(-2):L:=0.2:Aplaat:=0.02:
D_h:=4*Adoorstroom/P;
'Twi' is de temperatuur van het instromende warme water en 'Tci' de temperatuur van het
instromende koude water.
Twi:=40:Tci:=15:
'k' is de thermische geleidbaarheid van koper, 'Cpc' is de soortelijke warmtecapaciteit van water bij
10C en 'Cpw' bij 40C , 'kc' is de thermische geleidbaarheid van water bij 10C en 'kw' bij 40C ,
'nuc' is de kinematische viscositeit van water bij 10C en 'nuw' bij 40C, 'muc' is de dynamische
viscositeit van water bij 10C en 'muw' bij 40C, 'ro' is de dichtheid van water, 'Prc' is het Prandtl-
getal van water bij 10C en 'Prw' bij 40C.
k:=401:
Cpc:=4192:Cpw:=4178:
kc:=0.58:kw:=0.63:
nuc:=0.01304*(10^(-4)):nuw:=0.00659*(10^(-4)):
muc:=0.01304*(10^(-1)):muw:=0.00654*(10^(-1)):
Prc:=9.45:Prw:=4.34:
De snelheid van het doorstromend warme (index w) en koude (index c) water. De snelheden zijn
afhankelijk van het debiet: snelheid 1: debiet 2l/s, snelheid 2: 4l/s, snelheid 3: 6l/s en snelheid 4:
10l/s.
v1w:=0.04125:v2w:=0.0825:v3w:=0.125:v4w:=0.20875:
v1c:=0.033:v2c:=0.066:v3c:=0.0.1:v4c:=0.167:
Berekening van de weerstandstermen ter bepaling van de globale warmte-overdrachtscofficint:
Geleiding voor 1 plaat
G:=0.4*10^(-3)/(k*Aplaat):
Convectie-warm
Berekening van het Reynolds-getal 'Rew' voor de warme stroming:
Rew:=(v4w*D_h)/nuw;
Berekening van het Nusselt-getal 'Nuw' voor een Chevronplaat met 'fw' de friction factor:
fw:=(0.79*ln(Rew)-1.64)^(-2):
Nuw:=0.122*Prw^(1/3)*1*(4*fw*(Rew^2)*0.866)^(0.374);
De warmte-overdrachtscofficint 'hw' is dan:
hw:=(Nuw*kw)/D_h;
Convectie-koud
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
Berekening van het Reynolds-getal 'Rec' voor de koude stroming:
Rec:=(v1c*D_h)/nuc;
Berekening van het Nusselt-getal met 'fc' de friction factor:
fc:=(0.79*ln(Rec)-1.64)^(-2):
Nuc:=0.122*Prc^(1/3)*1*(4*fc*(Rec^2)*0.866)^(0.374);
De warmte-overdrachtscofficint 'hc' is dan:
hc:=(Nuc*kc)/D_h;
De totale warmte-overdrachtscofficint wordt dan:
UA:=1/((1/(8*hw*Aplaat))+G/8+(1/(8*hc*Aplaat))):
De warmtelast Q:
Q1:=Twu,Tcu,Q->UA*(((Twi-Tcu)-(Twu-Tci))/(ln((Twi-Tcu)/(Twu-
Tci))))=Q;
Berekening Q - methode 2: 'mw' staat voor het massadebiet van het warme water:
mw:=0.167:
Q2:=Twu,Tcu,Q->mw*Cpw*(Twi-Twu)=Q;
Berekening Q - methode 3: 'mc' staat voor het massadebiet van het koude water:
mc:=0.033:
Q3:=Twu,Tcu,Q->mc*Cpc*(Tcu-Tci)=Q;
Oplossen van het stelsel van 3 vergelijkingen naar de 3 onbekenden: de uitgewisselde warmte 'Q',
de temperatuur van het uitstromende warme water 'Twu' en het uitstromende koude water 'Tku':
solve({UA*(((Twi-Tcu)-(Twu-Tci))/(ln((Twi-Tcu)/(Twu-Tci))))=Q,
mw*Cpw*(Twi-Twu)=Q,mc*Cpc*(Tcu-Tci)=Q},[Twu,Tcu,Q]);
Buizenwarmtewisselaar 2: gelijk- of tegenstroom
restart:
Berekening Q - methode 1:
Algemene gegevens:
dimensies en parameters (bij 1 atm):
'L' is de lengte van de warmtewisselaar , 'di' de inwendige diameter van de tube en 'du' de
uitwendige, 'Di' de inwendige diameter van de shell en 'Du' de uitwendige, 'Ai' het
binnenoppervlak van de mantel van de tube en 'Au' het buitenoppervlak, 'ru' de uitwendige straal
van de tube en 'ri' de inwendige en 'D_h' is de hydraulische diameter van de shell.
L:=1.060:di:=10*10^(-3):du:=12*10^(-3):Di:=32*10^(-3):Du:=34*
10^(-3):
Ai:=0.0333:Au:=0.0400:ru:=du/2:ri:=di/2: D_h:=0.0087:
'Twi' is de temperatuur van het instromende warme water en 'Tki' de temperatuur van het
instromende koude water.
Twi:=40:Tki:=15:
'k' is de thermische geleidbaarheid van koper, 'Cpu' is de soortelijke warmtecapaciteit van water bij
10C en 'Cpi' bij 40C , 'ku' is de thermische geleidbaarheid van water bij 10C en 'ki' bij 40C ,
'nuu' is de kinematische viscositeit van water bij 10C en 'nui' bij 40C, 'muu' is de dynamische
viscositeit van water bij 10C en 'mui' bij 40C, 'ro' is de dichtheid van water, 'Pru' is het Prandtl-
getal van water bij 10C en 'Pri' bij 40C.
k:=401:
Cpu:=4192:Cpi:=4178:
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
ku:=0.58:ki:=0.63:
nuu:=0.01304*(10^(-4)):nui:=0.00659*(10^(-4)):
muu:=0.01304*(10^(-1)):mui:=0.00654*(10^(-1)):
ro:=1000:
Pru:=9.45:Pri:=4.34:
De snelheid van het doorstromend warme (index i) en koude (index u) water. De snelheden zijn
afhankelijk van het debiet: snelheid 1: debiet 2l/s, snelheid 2: 4l/s, snelheid 3: 6l/s en snelheid 4:
10l/s.
vu1:=0.071:vu2:=0.142:vu3:=0.215:vu4:=0.359:
vi1:=0.140:vi2:=0.280:vi3:=0.424:vi4:=0.709:
Berekening van de weerstandstermen ter bepaling van de globale warmte-overdrachtscofficint:
Geleidingsterm
G:=ln(ru/ri)/(2*Pi*k*L):
Convectie-inwendig (Gnielinski correlatie)
Berekening van het Reynolds-getal 'Rei' voor de stroming in de tubes:
Rei:=(vi1*di)/nui;
Vermits 2100<Re < 5*(10^6) geldt volgende formule voor het Nusselt-getal 'Nui' met 'f' de
friction factor volgens Fanning:
f:=(0.79*ln(Rei)-1.64)^(-2):
Nui:=((f/8)*(Rei-1000)*Pri)/(1+12.7*sqrt(f/8)*((Pri^(2/3))-1))
;
De warmte-overdrachtscofficint 'hi' is dan:
hi:=(Nui*ki)/di;
Convectie-uitwendig (methode van Beek)
'ptch' staat voor de pitch tussen de tubes, 'Dkeerplaat' is de afstand tussen de keerplaten, 'debiet' is
het debiet van het koude doorstromende water in de shell.
ptch:=abs(2*(8*10^(-3))*0.866);
Dkeerplaat:=0.170:debiet:=0.066*10^
(-3):
Berekening van het effectief oppervlak 'Ae':
Ae:=sqrt(((ptch-du)/ptch)*(Du-du)*((3.14*Dkeerplaat)/4)*(
(Du-3*(du^2))*0.25));
Het Reynolds-getal 'Reu' voor de stroming in de shell:
Reu:=1000*debiet*du/(muu*Ae);
Berekening van het Nusselt-getal 'Nuu':
Nuu:=0.22*(Reu^(0.62))*(Pru^(1/3)):
De warmte-overdrachtscofficint 'hu' is dan:
hu:=(Nuu*ku)/(D_h);
De globale warmte-overdrachtscofficint wordt dan:
UA:=1/((1/(hi*Ai*3))+(G/3)+(1/(hu*Au*3)));
evalf[5]( ?? );
De warmtelast Q is:
Q1:=Twu,Tku,Q->UA*(((Twi-Tku)-(Twu-Tki))/(ln((Twi-Tku)/(Twu-
Tki))))=Q;
Berekening Q - methode 2: 'mw' staat voor het massadebiet van het warme water:
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
mw:=0.167:
Q2:=Twu,Tku,Q->mw*Cpi*(Twi-Twu)=Q;
Berekening Q - methode 3: 'mk' staat voor het massadebiet van het koude water:
mk:=0.066:
Q3:=Twu,Tku,Q->mk*Cpu*(Tku-Tki)=Q;
Oplossen van het stelsel van 3 vergelijkingen naar de 3 onbekenden: de uitgewisselde warmte 'Q',
de temperatuur van het uitstromende warme water 'Twu' en het uitstromende koude water 'Tku':
solve({UA*(((Twi-Tku)-(Twu-Tki))/(ln((Twi-Tku)/(Twu-Tki))))=Q,
mw*Cpi*(Twi-Twu)=Q,mk*Cpu*(Tku-Tki)=Q},[Twu,Tku,Q]);
Dit algoritme kan ook gebruikt worden bij gelijkstroom mits aanpassing van Tku in Twi en Tki en
Tku in Q1 en de eerste vergelijking in het solve-commando.
Buizenwarmtewisselaar 3
restart:
Algemene gegevens:
dimensies en parameters (bij 1 atm): voor betekenis symbolen: zie 'Buizenwarmtewisselaar 1':
L:=0.820:di:=13*10^(-3):du:=15*10^(-3):Di:=40*10^(-3):Du:=42*
10^(-3):
Ai:=0.0408:Au:=0.0471:ru:=du/2:ri:=di/2:D_h:=0.01088:
Twi:=40:Tki:=15:
k:=401:
Cpu:=4192:Cpi:=4178:
ku:=0.58:ki:=0.63:
nuu:=0.01304*(10^(-4)):nui:=0.00659*(10^(-4)):
muu:=0.01304*(10^(-1)):mui:=0.00654*(10^(-1)):
Pru:=9.45:Pri:=4.34:
vu1:=0.0454:vu2:=0.0908:vu3:=0.1376:vu4:=0.2299:
vi1:=0.0829:vi2:=0.1658:vi3:=0.2511:vi4:=0.4194:
Berekening van de weerstandstermen ter bepaling van de globale warmte-overdrachtscofficint:
Geleiding
G:=ln(ru/ri)/(2*Pi*k*L):
Convectie-inwendig (Gnielinski correlatie)
Berekening van het Reynolds-getal 'Rei' voor de stroming in de tubes:
Rei:=(vi4*di)/nui;
Vermits 2100<Re < 5*(10^6) geldt volgende formule voor het Nusselt getal:
f:=(0.79*ln(Rei)-1.64)^(-2):
Nui:=((f/8)*(Rei-1000)*Pri)/(1+12.7*sqrt(f/8)*((Pri^(2/3))-1))
;
De warmte-overdrachtscofficint 'hi' is dan:
hi:=(Nui*ki)/di;
Convectie-uitwendig (methode van Beek)
ptch:=2*0.010*0.866:Dkeerplaat:=
0.130:debiet:=0.066*10^(-3):
Berekening van het effectief oppervlak 'Ae':
Ae:=sqrt(((ptch-du)/ptch)*(Du-du)*((3.14*Dkeerplaat)/4)*(
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
(Du-3*(du^2))*0.25));
Het Reynolds-getal 'Reu' voor de stroming in de shell:
Reu:=1000*debiet*du/(muu*Ae);
Berekening van het Nusselt-getal 'Nuu':
Nuu:=0.22*(Reu^0.62)*(Pru^(1/3)):
De warmte-overdrachtscofficint 'hu' is dan:
hu:=(Nuu*ku)/D_h;
De globale warmte-overdrachtscofficint wordt dan:
UA:=1/((1/(3*hi*Ai))+G/3+(1/(hu*Au*3))):
De warmtelast Q is:
Q1:=Twu,Tku,Q->UA*(((Twi-Tku)-(Twu-Tki))/(ln((Twi-Tku)/(Twu-
Tki))))=Q;
Berekening Q - methode 2: 'mw' staat voor het massadebiet van het warme water:
mw:=0.167:
Q2:=Twu,Tku,Q->mw*Cpi*(Twi-Twu)=Q;
Berekening Q - methode 3: 'mk' staat voor het massadebiet van het koude water:
mk:=0.066:
Q3:=Twu,Tku,Q->mk*Cpu*(Tku-Tki)=Q;
Oplossen van het stelsel van 3 vergelijkingen naar de 3 onbekenden: de uitgewisselde warmte 'Q',
de temperatuur van het uitstromende warme water 'Twu' en het uitstromende koude water 'Tku':
solve({UA*(((Twi-Tku)-(Twu-Tki))/(ln((Twi-Tku)/(Twu-Tki))))=Q,
mw*Cpi*(Twi-Twu)=Q,mk*Cpu*(Tku-Tki)=Q},[Twu,Tku,Q]);
Buizenwarmtewisselaar 4
restart:
Algemene gegevens:
dimensies en parameters (bij 1 atm): voor betekenis symbolen: zie 'Buizenwarmtewisselaar 1':
L:=1:di:=15.75*10^(-3):du:=19*10^(-3):Di:=53*10^(-3):Du:=57*
10^(-3):
Ai:=0.0495:Au:=0.0597:ru:=du/2:ri:=di/2:D_h:=0.0157:
Twi:=40:Tki:=15:
Deze keer is de k-waarde voor roestvast staal gebruikt.
k:=14.4:
Cpu:=4192:Cpi:=4178:
ku:=0.58:ki:=0.63:
nuu:=0.01304*(10^(-4)):nui:=0.00659*(10^(-4)):
muu:=0.01304*(10^(-1)):mui:=0.00654*(10^(-1)):
Pru:=9.45:Pri:=4.34:
vu1:=0.0243:vu2:=0.0487:vu3:=0.0749:vu4:=0.1250:
vi1:=0.0564:vi2:=0.1129:vi3:=0.1711:vi4:=0.2857:
Berekening van de weerstandstermen ter bepaling van de globale warmte-overdrachtscofficint:
Geleiding
G:=ln(ru/ri)/(2*Pi*k*L):
Convectie-inwendig (Gnielinski correlatie)
Berekening van het Reynolds-getal 'Rei' voor de stroming in de tubes:
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
Rei:=(vi3*di)/nui;
Berekening van het Nusselt-getal via een aangepaste correlatie voor Kenics-statische mengers:
Nui_kenics:=1.44*(Rei*Pri)^0.33;
De warmte-overdrachtscofficint 'hi' is dan:
hi:=(Nui_kenics*ki)/di;
Convectie-uitwendig (methode van Beek)
ptch:=2*0.013*0.866:Dkeerplaat:=
0.2:debiet:=0.033*10^(-3):
Berekening van het effectief oppervlak 'Ae':
Ae:=sqrt(((ptch-du)/ptch)*(Du-du)*((3.14*Dkeerplaat)/4)*(
(Du-3*(du^2))*0.25));
Het Reynolds-getal 'Reu' voor de stroming in de shell:
Reu:=debiet*du/(nuu*Ae);
Berekening van het Nusselt-getal 'Nuu':
Nuu:=0.22*(Reu^0.62)*(Pru^(1/3));
De warmte-overdrachtscofficint 'hu' is dan:
hu:=(Nuu*ku)/D_h;
De globale warmte-overdrachtscofficint wordt dan:
UA:=1/((1/(hi*Ai*3))+(G/3)+(1/(hu*Au*3))):
De warmtelast Q:
Q1:=Twu,Tku,Q->UA*(((Twi-Tku)-(Twu-Tki))/(ln((Twi-Tku)/(Twu-
Tki))))=Q;
Berekening Q - methode 2: 'mw' staat voor het massadebiet van het warme water:
mw:=0.1:
Q2:=Twu,Tku,Q->mw*Cpi*(Twi-Twu)=Q;
Berekening Q - methode 3: 'mk' staat voor het massadebiet van het koude water:
mk:=0.033:
Q3:=Twu,Tku,Q->mk*Cpu*(Tku-Tki)=Q;
Oplossen van het stelsel van 3 vergelijkingen naar de 3 onbekenden: de uitgewisselde warmte 'Q',
de temperatuur van het uitstromende warme water 'Twu' en het uitstromende koude water 'Tku':
solve({UA*(((Twi-Tku)-(Twu-Tki))/(ln((Twi-Tku)/(Twu-Tki))))=Q,
mw*Cpi*(Twi-Twu)=Q,mk*Cpu*(Tku-Tki)=Q},[Twu,Tku,Q]);
Buizenwarmtewisselaar 5
restart:
Algemene gegevens:
dimensies en parameters (bij 1 atm):
'e' is de diepte van de groeven van de tubes en 'p' de afstand tussen de groeven.
Voor betekenis andere symbolen: zie 'Buizenwarmtewisselaar 1':
L:=1:di:=16*10^(-3):du:=18*10^(-3):Di:=48*10^(-3):Du:=50*10^
(-3):e:=2*10^(-3):p:=20*10^(-3):
Ai:=0.0503:Au:=0.0565:ru:=du/2:ri:=di/2:D_h:=0.0131:
Twi:=40:Tki:=15:
Deze keer is de k-waarde voor een koper-zink-legering gebruikt.
k:=111:
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
> >
Cpu:=4192:Cpi:=4178:
ku:=0.58:ki:=0.63:
nuu:=0.01304*(10^(-4)):nui:=0.00659*(10^(-4)):
muu:=0.01304*(10^(-1)):mui:=0.00654*(10^(-1)):
Pru:=9.45:Pri:=4.34:
vu1:=0.0315:vu2:=0.0630:vu3:=0.0956:vu4:=0.1596:
vi1:=0.0547:vi2:=0.1054:vi3:=0.1658:vi4:=0.2769:
Berekening van de weerstandstermen ter bepaling van de globale warmte-overdrachtscofficint:
Geleiding
G:=ln(ru/ri)/(2*3.14*k*L);
evalf[5]( ?? );
Convectie-inwendig (Gnielinski correlatie)
Berekening van het Reynolds-getal 'Rei' voor de stroming in de tubes:
Rei:=(vi4*di)/nui;
Berekening van het Nusselt-getal via een empirische correlatie opgesteld voor gegolfde tubes:
Nui:=44.26*((e/di)^0.89)*((p/di)^(-0.96))*((Rei-1500)^0.27)*
(Pri^(-0.26));
De warmte-overdrachtscofficint 'hi' is dan:
hi:=(Nui*ki)/di;
Convectie-uitwendig (methode van Beek)
ptch:=20*10^(-3):Dkeerplaat:=
0.2:debiet:=0.033*10^(-3):
Berekening van het effectief oppervlak 'Ae':
Ae:=sqrt(((ptch-du)/ptch)*(Du-du)*((3.14*Dkeerplaat)/4)*(
(Du-3*(du^2))*0.25));
Het Reynolds-getal 'Reu' voor de stroming in de shell:
Reu:=debiet*du/(nuu*Ae);
Berekening van het Nusselt-getal 'Nuu':
Nuu:=0.22*(Reu^0.62)*(Pru^(1/3));
De warmte-overdrachtscofficint 'hu' is dan:
hu:=(Nuu*ku)/D_h;
De globale warmte-overdrachtscofficint wordt dan:
UA:=1/((1/(hi*Ai*3))+(G/3)+(1/(hu*Au*3))):
De warmtelast Q:
Q1:=Twu,Tku,Q->UA*(((Twi-Tku)-(Twu-Tki))/(ln((Twi-Tku)/(Twu-
Tki))))=Q;
Berekening Q - methode 2: 'mw' staat voor het massadebiet van het warme water:
mw:=0.167:
Q2:=Twu,Tku,Q->mw*Cpi*(Twi-Twu)=Q;
Berekening Q - methode 3: 'mk' staat voor het massadebiet van het koude water:
mk:=0.033:
Q3:=Twu,Tku,Q->mk*Cpu*(Tku-Tki)=Q;
Oplossen van het stelsel van 3 vergelijkingen naar de 3 onbekenden: de uitgewisselde warmte 'Q',
de temperatuur van het uitstromende warme water 'Twu' en het uitstromende koude water 'Tku':
solve({UA*(((Twi-Tku)-(Twu-Tki))/(ln((Twi-Tku)/(Twu-Tki))))=Q,
mw*Cpi*(Twi-Twu)=Q,mk*Cpu*(Tku-Tki)=Q},[Twu,Tku,Q]);
C Tabellen
28
!"#$%&'&"( *%'&"(+',-&"+.##"%'', /0
debleL (l/mln) 1_lngang (C) 1_ulLgang,exp (C) C_exp (W) 1_ulLgang,Lheorle (C) C_Lheorle (W)
4 1_w,ln: 38.26 1w,ulL: 28.39 2730 1w,ulL: 33.00 1807.14
2 1_k,ln: 13.82 1k,ulL: 34.36 2330 1k,ulL: 27.33 1807.14
6 1_w,ln: 39.42 1w,ulL: 31.63 3230 1w,ulL: 34.63 2003.34
2 1_k,ln: 13.64 1k,ulL: 36.38 3200 1k,ulL: 28.12 2003.34
10 1_w,ln: 39.88 1w,ulL: 34.96 3430 1w,ulL: 36.80 2130.03
2 1_k,ln: 14.23 1k,ulL: 37.93 3300 1k,ulL: 29.77 2130.03
4 1_w,ln: 38.61 1w,ulL: 22.60 4410 1w,ulL: 30.33 2282.88
4 1_k,ln: 14.73 1k,ulL: 28.74 3910 1k,ulL: 22.98 2282.89
6 1_w,ln: 39.30 1w,ulL: 26.90 3180 1w,ulL: 32.93 2738.04
4 1_k,ln: 14.17 1k,ulL: 32.19 4980 1k,ulL: 24.07 2738.04
10 1_w,ln: 39.37 1w,ulL: 30.82 6130 1w,ulL: 33.13 3094.68
4 1_k,ln: 14.11 1k,ulL: 34.16 3610 1k,ulL: 23.30 3094.68
!"#$%&'&"( 1$.2"(+',-&"+.##"%'', 30 &"4"(#&,55-
debleL (l/mln) 1_lngang (C) 1_ulLgang,exp (C) C_exp (W) 1_ulLgang,Lheorle (C) C_Lheorle (W)
4 1_w,ln: 38.37 1w,ulL: 34.24 1090 1w,ulL: 34.78 1046.03
2 1_k,ln: 13.23 1k,ulL: 24.33 970 1k,ulL: 22.79 1046.03
6 1_w,ln: 38.63 1w,ulL: 33.40 1140 1w,ulL: 33.80 1182.81
2 1_k,ln: 13.16 1k,ulL: 24.33 1010 1k,ulL: 23.71 1182.81
10 1_w,ln: 39.01 1w,ulL: 36.77 1230 1w,ulL: 37.11 1324.40
2 1_k,ln: 13.10 1k,ulL: 20.39 980 1k,ulL: 24.67 1324.40
4 1_w,ln: 38.73 1w,ulL: 32.32 1660 1w,ulL: 33.29 1300.67
4 1_k,ln: 13.93 1k,ulL: 20.39 1460 1k,ulL: 19.37 1300.67
6 1_w,ln: 38.76 1w,ulL: 33.63 1830 1w,ulL: 34.31 1773.71
4 1_k,ln: 13.93 1k,ulL: 21.33 1720 1k,ulL: 20.36 1773.71
10 1_w,ln: 39.32 1w,ulL: 33.46 2260 1w,ulL: 36.28 2113.60
4 1_k,ln: 13.61 1k,ulL: 22.31 1910 1k,ulL: 21.26 2113.60
!"#$%&'&"( 1$.2"(+',-&"+.##"%'', 30 4"%.67#&,55-
debleL (l/mln) 1_lngang (C) 1_ulLgang,exp (C) C_exp (W) 1_ulLgang,Lheorle (C) C_Lheorle (W)
4 1_w,ln: 38.98 1w,ulL: 33.87 1390 1w,ulL: 33.09 1076.31
2 1_k,ln: 14.42 1k,ulL: 24.47 1410 1k,ulL: 22.20 1076.31
6 1_w,ln: 39.19 1w,ulL: 33.33 1620 1w,ulL: 36.24 1231.07
2 1_k,ln: 14.29 1k,ulL: 23.73 1620 1k,ulL: 23.18 1231.07
10 1_w,ln: 39.47 1w,ulL: 36.74 1920 1w,ulL: 37.49 1377.11
2 1_k,ln: 14.26 1k,ulL: 26.90 1760 1k,ulL: 24.21 1377.11
4 1_w,ln: 39.29 1w,ulL: 32.33 1840 1w,ulL: 33.83 1300.91
4 1_k,ln: 14.00 1k,ulL: 20.49 1860 1k,ulL: 19.42 1300.91
6 1_w,ln: 39.29 1w,ulL: 33.82 2160 1w,ulL: 33.23 1693.44
4 1_k,ln: 13.16 1k,ulL: 21.61 2230 1k,ulL: 21.28 1693.44
10 1_w,ln: 39.37 1w,ulL: 33.46 2830 1w,ulL: 36.36 2102.71
4 1_k,ln: 13.64 1k,ulL: 22.98 2600 1k,ulL: 21.24 2102.71
!"#$%&'&"( *$+,"(-'./&"-+##"%''. 01 &"2"(#&.33/
debleL (l/mln) 1_lngang (C) 1_ulLgang,exp (C) C_exp (W) 1_ulLgang,Lheorle (C) C_Lheorle (W)
4 1_w,ln: 39.23 1w,ulL: 34.87 1200 1w,ulL: 33.38 1004.62
2 1_k,ln: 14.79 1k,ulL: 23.30 1230 1k,ulL: 22.03 1004.62
6 1_w,ln: 39.32 1w,ulL: 33.89 1470 1w,ulL: 36.49 1181.32
2 1_k,ln: 14.70 1k,ulL: 24.47 1320 1k,ulL: 23.24 1181.32
10 1_w,ln: 39.66 1w,ulL: 37.14 1830 1w,ulL: 37.71 1333.89
2 1_k,ln: 14.66 1k,ulL: 23.93 1300 1k,ulL: 24.44 1333.89
4 1_w,ln: 39.34 1w,ulL: 34.06 1470 1w,ulL: 34.66 1343.93
4 1_k,ln: 14.42 1k,ulL: 19.16 1430 1k,ulL: 19.28 1343.93
6 1_w,ln: 39.47 1w,ulL: 34.87 1940 1w,ulL: 33.47 1671.03
4 1_k,ln: 14.20 1k,ulL: 20.38 1720 1k,ulL: 20.23 1671.03
10 1_w,ln: 39.73 1w,ulL: 36.21 2470 1w,ulL: 36.83 2022.49
4 1_k,ln: 14.07 1k,ulL: 21.93 2230 1k,ulL: 21.38 2022.49
!"#$%&'&"( *$+,"(-'./&"-+##"%''. 41 &"2"(#&.33/ /"& 5&'&+6 7"(+6# 8+9".
debleL (l/mln) 1_lngang (C) 1_ulLgang,exp (C) C_exp (W) 1_ulLgang,Lheorle (C) C_Lheorle (W)
4 1_w,ln: 39.26 1w,ulL: 34.18 1390 1w,ulL: 33.97 907.81
2 1_k,ln: 14.63 1k,ulL: 24.68 1470 1k,ulL: 21.19 907.81
6 1_w,ln: 39.47 1w,ulL: 33.36 1620 1w,ulL: 37.17 961.09
2 1_k,ln: 14.60 1k,ulL: 23.47 1480 1k,ulL: 21.33 961.09
10 1_w,ln: 39.83 1w,ulL: 37.17 1880 1w,ulL: 38.39 1018.37
2 1_k,ln: 14.67 1k,ulL: 26.77 1680 1k,ulL: 22.03 1018.37
4 1_w,ln: 39.37 1w,ulL: 32.63 1880 1w,ulL: 34.99 1262.20
4 1_k,ln: 14.37 1k,ulL: 21.02 1790 1k,ulL: 19.13 1262.20
6 1_w,ln: 39.34 1w,ulL: 34.00 2320 1w,ulL: 36.30 1333.33
4 1_k,ln: 14.48 1k,ulL: 22.07 2110 1k,ulL: 19.37 1333.33
10 1_w,ln: 39.78 1w,ulL: 33.71 2890 1w,ulL: 37.67 1468.69
4 1_k,ln: 14.32 1k,ulL: 23.26 2430 1k,ulL: 19.63 1468.69
!"#$%&'&"( *$+,"(-'./&"-+##"%''. :1 &"2"(#&.33/ /"& 63..$2'&"; &$*"#
debleL (l/mln) 1_lngang (C) 1_ulLgang,exp (C) C_exp (W) 1_ulLgang,Lheorle (C) C_Lheorle (W)
4 1_w,ln: 39.33 1w,ulL: 33.19 1700 1w,ulL: 33.66 1072.46
2 1_k,ln: 14.29 1k,ulL: 26.34 1390 1k,ulL: 22.04 1072.46
6 1_w,ln: 39.60 1w,ulL: 33.24 1800 1w,ulL: 36.83 1130.84
2 1_k,ln: 14.73 1k,ulL: 27.27 1720 1k,ulL: 23.07 1130.84
10 1_w,ln: 39.88 1w,ulL: 36.92 2100 1w,ulL: 38.10 1243.19
2 1_k,ln: 14.73 1k,ulL: 27.80 1840 1k,ulL: 23.72 1243.19
4 1_w,ln: 39.31 1w,ulL: 30.66 2220 1w,ulL: 34.39 1413.06
4 1_k,ln: 14.43 1k,ulL: 22.26 2420 1k,ulL: 19.36 1413.06
6 1_w,ln: 39.37 1w,ulL: 33.06 2700 1w,ulL: 33.70 1618.87
4 1_k,ln: 14.11 1k,ulL: 23.13 2300 1k,ulL: 19.96 1618.87
10 1_w,ln: 39.93 1w,ulL: 33.40 3170 1w,ulL: 37.39 1814.72
4 1_k,ln: 13.93 1k,ulL: 24.04 2810 1k,ulL: 20.31 1814.72
D Extra guren COMSOL
(a) Doorsnede reactor met turbulente stroming in gelijkstroom
(b) Doorsnede reactor met turbulente stroming in tegenstroom
Figuur 14: Doorsnede gesimuleerde reactor in COMSOL met turbulente stroming (a) in gelijkstroom en
(b) in tegenstroom.
31

Das könnte Ihnen auch gefallen