Sie sind auf Seite 1von 56

Whose Public Space?

Syllabus Lectuur en analyse publieke ruimte LAPR docent en auteur: Paul Blondeel

Master Stedenbouw en ruimtelijke planning Vrije universiteit Brussel - Cosmopolis academiejaar 2013-2014

De student neemt er kennis van dat de inhoud van deze syllabus auteursrechtelijk beschermd is en onder geen beding gebruikt of geciteerd kan worden in contexten extern aan de opleiding. Deze syllabus is eigendom van de auteur en van de school. Tekst en afbeeldingen kunnen niet vermenigvuldigd, doorgemaild of gekopieerd worden, ook niet wat betreft de powerpoints. Dit geldt uiteraard ook voor teksten uit de LEESOEFENING. De student verklaart zich akkoord met deze afspraken.
Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014 2

Cursusopbouw
Van professionals en dus ook van stedenbouwkundigen mogen we verwachten dat ze het zich bewust zijn hoe ook hun beroepsveld het eigen object van studie en interventie construeert. In het vak lectuur en analyse van publieke ruimte bestuderen we niet de algemene opvattingen over openbare ruimte, noch de grote scholen in de (ontwerp)benadering van het stedelijk publiek domein. We gaan aan de slag met onze eigen constructies en met diegene die we in het beroepsveld tegenkomen. De cursus bestaat uit 1. Vier hoorcolleges (HC) waarin de syllabustekst wordt behandeld, naast een algemene PowerPoint over deelaspecten en benaderingen in de studie van de publieke ruimte 2. we besteden n of twee van die hoorcolleges integraal aan de bespreking en feedback op jullie LEESOEFENING van sleutelteksten over (aspecten) van de publieke ruimte. Daarnaast is een ruimere, aanvullende de leeslijst opgenomen achteraan deze syllabus (deels overlappend, wat niet opgenomen is in de leesoefening, is ter documentatie en geen examenstof). 3. anders dan vorige jaren is er geen observatie en verslagoefening. De tijd die de student zo vrijhoudt, investeert hij of zij in de leesoefening. 4. Dit jaar is het examen schriftelijk (GESLOTEN BOEK) met zowel gesloten vragen als enkele open vragen. In het examen toon je jouw persoonlijke verwerking van de hele cursus (syllabus, hoorcolleges en leesoefening). Je kunt - indien relevant - ook toepassingen maken richting Masterproef of de voorbije ontwerpstudios.

Het vak Lectuur en Analyse van de Publieke ruimte bedraagt 3 ECTS punten of omgerekend 90 studie-uren en bestaat uit zowel de syllabus als de leesoefening De cursus en de leesoefening wendt de student aan voor de volgende vraagstelling, tegelijk focus van de te verwerven competentie: Hoe worden in een gegeven gebied (stad, wijk, projectgebied) cruciale publieke ruimtes opgevat en geconstrueerd door de architect, door ontwerpers en beheerders. Wat doen gebruikers met die constructie?

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

Op niveau van een wijk of projectgebied kan de student zoeken naar opvattingen en constructies over publieke ruimte die door grote groepen in die lokale samenleving gedeeld worden. Hij of zij kan zoeken naar fricties en verschuivingen in die verschillende publieke-ruimte constructies. Wat betekenen die fricties en spanningen? Aan wie moeten ze geadresseerd worden? Welke opvattingen en constructies hangen de auteurs aan die in de LEESOERFENING aan bod komen. Wat zeggen ze over publieke ruimte en hoe construeren zij hun object.

Specifiek voor de LEESOEFENING gelden nog deze aanvullende instructies: Lees elk artikel omwille van zichzelf en de eigen inhoud pas het artikel toe op inhouden uit de syllabus indien relevant orden en structureer zelf de afzonderlijke artikelen maar inhoud en onderlinge samenhang: hoe vullen ze volgens jou de cursus aan; geven ze een andere kijk op aspecten van de publieke ruimte; welke nieuwe (sub)themas brengen ze te ber

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

Whose public Space?


Lectuur en analyse publiek ruimte - 2013-2014 docent en auteur: Paul Blondeel Cursusopbouw ...................................................................................................................... 3 Whose public Space? .................................................................................................................... 5 Inleiding..................................................................................................................................... 7 Twee houdingen oefenen ..................................................................................................... 8 1. Hoofdstuk 1 Publieke ruimte: wat het is en wat het doet ........................................... 12 1.1. Cultuurgebonden definities ......................................................................................... 14 a. Al wat je zegt ben je zelf ....................................................................................... 16 b. Eerste en tweede publieke ruimte.............................................................................. 17 c. Definities over publieke ruimte verhelderen praktijken en maskeren er andere....... 20 1.2. Zelfversterking en de verschuivende relatie tussen vorm, functie en betekenis ........ 22 a. Het verschilt tussen wat er gebeurt en wat mensen zien dat er gebeurt ................ 23 b. De enscenering van wat waardevol is en de promotie van het stedelijk wonen ....... 25 c. Zelfversterking en enscenering: programma raakt losgekoppeld van de plaats en van de typologische vormgeving ........................................................................................... 27 1.3. Drie schaalniveaus ....................................................................................................... 29 a. een specifieke plek of buurt ........................................................................................ 29 b. een hele stad ............................................................................................................... 30 c. een hele samenleving of cultuur ................................................................................. 31 2. Hoofdstuk 2 Impact op (de waarneming en de vormgeving van ) publieke ruimtes... 35 2.1. Maakbaarheid op de schaal van een specifieke plek: antecedenten en mogelijke factoren ............................................................................................................................... 35 a. b. Enkele zeer algemene factoren............................................................................... 35 enkele cases: valkuilen en succesfactoren.............................................................. 37

2.2. De vertelde en geleefde ruimte op niveau van een hele stad ..................................... 37 2.3. De stedelijke publieke ruimte in de ogen van heel de samenleving de verruimtelijking van de duale samenleving ........................................................................ 41 3. Hoofdstuk 3 - Enkele technieken voor de lectuur, de analyse en de weergave van publieke ruimte(s) ................................................................................................................... 47 3.1. 3.2. 3.3. 4. lectuur van publieke ruimte .................................................................................... 47 analyse van publieke ruimte ................................................................................... 47 notatie en weergave van geanalyseerde ruimte .................................................... 47

Becommentarieerde leeslijst .......................................................................................... 49

Low Setha & Lawrence-Zuninga Denise, ......................................................................... 49 Madanipur Ali (ed.), ........................................................................................................ 49 Ervin Goffman, ................................................................................................................ 49 Craigie Horsfield e.a. ....................................................................................................... 50 Heeling Jan, Meyer Han, Westrik John e.a.) ................................................................... 50 Boudry Linda et al ........................................................................................................... 51 Steffens Frans en Cuyvers Rob ........................................................................................ 52 Louckx Andre................................................................................................................... 52 Meurs Paul en Verheijen Marc ....................................................................................... 52 Madanipur Ali 2............................................................................................................... 52 Jane Jacobs ...................................................................................................................... 52 Van der Zwaard Joke en ter Laak Karin ........................................................................... 52 Pieter Hilhorst ................................................................................................................. 53 Harteveld Maurice .......................................................................................................... 53 De Bruyn Joeri en Van Acker Maarten ............................................................................ 54 Knippenberg Hans en Musterd Sako e.a. ........................................................................ 54 Hajer en Reijndorp .......................................................................................................... 54 Salet Willem .................................................................................................................... 54 Meert Henk (+)en Peleman Kathleen ............................................................................. 54 Reijndorp Arnold en Reinders Leeke .............................................................................. 55 Richard Sennett............................................................................................................... 55 Franke Simon en Hospers Gert-Jan (redactie) ................................................................ 55 Han Meyer et al............................................................................................................... 56

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

Inleiding
Wat is dat toch, publieke ruimte? Aanvankelijk wil de docent een reeks definities afdrukken van grote en minder grote goden uit de stadssociologie, de ontwerp- en architectuurwetenschappen of de sociale geografie. Maar hij vindt er geen; althans geen definities die op een beknopte manier aangeven wat publieke ruimte is. Wel voorradig zijn de beschrijvingen van (typologien van) publieke ruimtes; opsommingen van de kenmerken van publieke ruimte; functies van de publieke ruimte (economisch, maatschappelijk en politiek); uitweidingen vanuit antropologische, sociologische en sociaalgeografische hoek; feministische benaderingen; filosofische en cultuurfilosofische reflecties over ruimte en publieke ruimte; metabenaderingen over wat architectuur nu eigenlijk is; basisinzichten over de maatschappelijke productie van ruimte (o.a. Henri Lefvre); architectuurhistorische inzichten over tijdperken in het denken over en vormgeven aan publieke ruimte; In les 1 en 2 passeren een aantal van die inzichten de revue (slides van mezelf en van Maarten Loopmans)1. Het is merkwaardig dat een scherpe en eenduidige definitie ontbreekt. In elk stedenb2ouwkundig project van enige complexiteit, doen ruimtelijke planners en ontwerpers uitspraken over aspecten van de publieke ruimte. Zelfs wanneer ze opereren in een privaat gebied, hebben ze onrechtstreeks impact op het openbaar domein. Zelfs de aanduiding van hun beroep - stedenbouwer en stedenbouwkundig ontwerper - verwijst expliciet naar de stadsruimte als object van studie en ingrijpen: de urban designer ontwerpt stedelijke ruimte en die bestaat altijd uit publieke ruimtes en ruimtes met een publiek karakter. In veel Spaanse en Italiaanse opleidingsinstituten is publieke ruimte begin-, eindpunt en ruggengraat van heel het curriculum. Een definitieve definitie zou toch wel handig zijn. Dat zoiets niet schijnt te lukken, is natuurlijk op zich informatief voor ons onderwerp. Spreken en schrijven over publieke ruimte valt niet goed te beperken tot een louter technisch spreken; juist wanneer we waardevrij over

Op de website van KEI-centrum stedelijke vernieuwing is een dossier rond openbare ruimte. Daar is ndermeer een sociaalpsychologische defintie te vinden van Ivan Nio: publieke ruimte is de stedelijke ruimte die vrij toegankelijk is en waar mensen ongeacht hun sociale achtergrond op vrijblijvende wijze met elkaar contacten kunnen leggen en onderhouden. Deze definitie wordt in Nederland en Belgi erg vaak overgenomen. Dat geeft voornamelijk aan dat de KEI website goed gebruikt wordt en dat andere definties in hetzelfde dossier minder populair zijn (o.a. die van Lyn Lofland). http://www.kei-centrum.nl/view.cfm?page_id=5557
2

ons onderwerp proberen te benaderen, resoneert de hele maatschappelijke, culturele en economische werkelijkheid mee. Van zodra we de term publieke ruimte ter hand nemen, kijken we door een caleidoscoop: we zien opeens allerlei facetten van de (stedelijke) werkelijkheid omhoog poppen maar we weten niet goed meer wat er in de kijker zelf steekt, in de caleidoscoop en wat zich daar buiten bevindt. Is publieke ruimte datgene waar we naar aan het kijken zijn of zit het ook al in ons kijkinstrument? De laatste mogelijkheid speelt altijd mee: wie kijkt naar en spreekt over de publieke ruimte, heeft de publieke ruimte al veranderd. Dat is zeker zo voor de stedenbouwkundige, de architect en de ontwerper/ruimtelijke planner. Hoezeer we ook ons best doen om ons object van analyse en studie objectief te behandelen, het presenteert zich nooit maagdelijk aan ons en wij, professionals, kunnen publieke ruimte nooit als ding an sich kennen. Nog een stapje straffer geformuleerd en dus ook wat gechargeerd: publieke ruimte is nooit alleen maar fysiek.

Twee houdingen oefenen


Het idee dat de publieke ruimte een object buiten ons zou zijn, is net zo min vol te houden als de bewering dat geschiedenis een objectief geheel van feiten is dat historici objectief in kaart brengen en navertellen. Beide beroepsgroepen construeren hun studieobject. Om dit constructieproces zo transparant mogelijk te krijgen, kan de stedenbouwkundige fenomenologisch en reflexief leren kijken. (a) Fenomenologisch: De betekenis van (een) publieke ruimte valt nooit afdoende te achterhalen uit een selectie van de samenstellende onderdelen of kenmerken van die publieke ruimte. We kunnen van een plein de maten noteren; een schets maken van de marktkraampjes die er opgesteld staan; n of meerdere snedes maken; de vloer/wand verhouding analyseren; enz. In al die handelingen zijn we bezig met de onderdelen van het fenomeen maar niet met het fenomeen zelf. Ook van een parlementsgebouw kunnen we de maat optekenen, het aantal zitjes en hun plaatsing, de gevoerde gesprekken in het halfrond uitschrijven en die in de commissies, Die grote reeks waarnemingen laat ons niet toe te zeggen wat een parlement is, laat staan wat het betekent in deze of gene samenleving. Als fenomenologisch gegeven moeten we publieke ruimte meervoudig analyseren waarbij het fenomeen nooit herleidbaar is tot een van de lagen of onderdelen. Dat komt in alle verdere teksten en oefeningen voordurend terug. (b) Reflexief: De stedenbouwkundige en de arbeidscontext waarin hij opereert, construeren actief het studie- en analyseobject. Van zodra publieke ruimte in het vizier komt van de professional, is het object gevangen in de vervormende

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

caleidoscoop. Dat proces neemt juist toe naarmate er meer objectiverende en wetenschappelijke interventies en methoden worden op los gelaten. Een getelde en bemeten ruimte is definitief anders dan een ruimte die we nog niet zo behandeld hebben. Meten is weten, maar meten is altijd ook construeren. We maken een object rijp voor behandeling; het kan in een vervolgmoment toegeigend worden voor processen van interventie, verbetering en planning In de kadertekst geven we aan hoe het object van de stedelijke vernieuwing in Vlaanderen, de voorbije 15 jaar actief geconstrueerd werd. Daarbij speelde de mogelijkheid te kunnen meten en vergelijken, een belangrijke rol. We stellen deze processen hier vast, niet als een morele uitspraak (we hebben het niet over slechte of goede interventies) maar als een kentheoretisch basisinzicht: wie als professional iets beweert over de publieke ruimte of ze nog maar in kaart brengt, prepareert die publieke ruimte tot ze waarneembaar en behandelbaar is. In het vak lectuur en analyse van publieke ruimte leren we reflexief kijken naar onze eigen waarneming. We oefenen ons om bewust te worden van onze professionele positie, van de eigen waarnemingcategorien en die van onze werkomgeving (gemeentebesturen, jurys, opdrachtgevers). Als we ons object van onderzoek sowieso construeren, kunnen we dat beter op een bewuste manier doen. We oefenen manieren van kijken en analyseren ook ten aanzien van onze eigen professionele categorien en gewoontes, zodat we meer oog en oor kunnen hebben voor allerlei onbedoelde nevenprocessen en effecten, in ons vakgebied zelf en in de belendende regionen ervan. De constructie van vergelijkende achterstelling: monitoring tijdens het SIF, het SIF+ fonds en het Stedenfonds Vanaf 1996 maken de Vlaamse gemeenten kennis met het sociaal Impulsfonds, het zgn. SIF. Het beleidsinstrument is voor onze contreien erg nieuw en ook wel veeleisend. Lokale besturen moeten voor het eerst zelf een beleidsplan opmaken voor die wijken waar ze van de hogere overheid geld voor willen. Het soort projecten dat in aanmerking komt, betreft niet alleen de fysieke stadsvernieuwing maar ook culturele, sociale en economische initiatieven, uitdrukkelijk ook de voorstellen van partners en instanties die wat verder staan van de gemeentelijke administratie zelf. Het object van deze vernieuwing is al wie nu in de wijk woont of er werkt, dus niet alleen de kansarme bewoner. Het impulsfonds heet en is sociaal omdat de ontwikkelingsimpulsen juist de meer kwetsbare groepen ten goede moeten komen: tewerkstellingskansen verbeteren; vernieuwing van onderwijs en huisvesting; verbeteren van het publieke domein. Gemeenten

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

krijgen pas geld naarmate hun wijkontwikkelingsplannen (WOPs) goed onderbouwd zijn, ook cijfermatig. Het beleids- en planningsmodel activeert de lokale administraties en hun eventuele partners. Die moeten immers zelf gaan bepalen waar en hoe ze aan de slag willen. Op basis van welke vaststellingen doen ze dat? Al snel wordt duidelijk dat de algehele armoede aan beleidsinformatie die Belgi zo eigen is, uiteraard niet opgelost wordt door ze te delegeren naar het kleinste bestuursniveau. Gemeentelijke administraties beschikken niet vanzelf over de gegevens die op een hoger niveau afwezig zijn. Gegevens verkrijg je pas indien je ze vooraf verzameld hebt. In een tweede beleidsperiode (vaak aangeduid als SIF+) en met de komst van het Stedenfonds, groeit in Vlaanderen de aandacht voor het bijhouden, verzamelen en vergelijkbaar maken van relevante beleidsinformatie. De repertorium aan ingezonden WOPs biedt de verantwoordelijke administratie een steeds groeiend overzicht van wat er lokaal gebeurt en in kaart is gebracht. Wie is er met tewerkstelling bezig? Hoeveel procent van de budgetten worden gereserveerd voor projecten in de sfeer van cultuur en van toerisme? Vlaanderen zet belangrijke stappen voorwaarts op het elementaire niveau van monitoring. Maar in een derde beleidsperiode krijgt het meten zelf een nieuwe functie of minstens een nieuwe toepassing. Er komen steeds vaker vergelijkende tabellen, niet alleen om beleidskeuzes af te wegen; sommige tabellen krijgen een plaatsvervangende macht en gaan als het ware zelf aan politiek doen. Het eerste is logisch; het tweede niet. Een voorbeeld van het eerste is wanneer een tabel bijv. toont dat gemeente G beduidend minder recreatieve voorzieningen heeft dan het gemiddelde van de 12 andere centrumsteden. De vaststelling kan een beleidsargument zijn om geplande investeringen zeker verder te zetten of te verhogen. Maar geldt het bijvoorbeeld ook voor het aantal ziekenhuisbedden of speelpleintjes per inwoner? Zijn dat relevant beleidsgegevens of worden ze relevant omdat we ze ter beschikking hebben? Indien het laatste het geval is, zijn we in het tweede scenario beland: vergelijkende beleidsgegevens hebben de reflectie over politieke keuzes overgenomen. Het illustreert hoe een sector haar eigen beleidsobject actief construeert. Vanaf 2003 merken we hoe sommige tabellen veel meer aandacht krijgen dan andere. De stad Antwerpen, een zwaargewicht onder de centrumsteden, geeft zelf veel aandacht aan functies die de goed verdienende middenklasse graag heeft. Dat strookt uiteraard met het hele thuis in de stad beleid en met de zoektocht naar de betere verdieners. Welke programmas en functies willen

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

10

tweeverdieners, jonge gezinnen, starters en nog andere groepen burgers die het goed hebben. Het object van de stedelijke vernieuwing is niet meer de sociale stijging van kwetsbare groepen maar het aantrekken van betere groepen. Bij de constructie van dat beleidsobject kunnen inter-stedelijke tabellen de rol overnemen die politici in feite zelf te spelen hebben. Een bepaalde stad zal gezien zijn industrieel verleden of laattijdige reconversiepolitiek bijvoorbeeld veel meer laaggeschoolden of allochtone groepen tellen dan andere steden. Het zou een vreemd beleid zijn indien op al deze vlakken naar gemiddelden zou worden gestreefd. We gaan ervan uit dat verkozen politici die keuze maken en niet de tabellen. Toch zien we op gevoelige dossiers dat steeds vaker de omgekeerde redenering wordt aangehouden: politici verantwoorden zich zozeer met vergelijkende tabellen dat hun eigen visie en stadsprogramma achterwege blijft. Eind 2011 schrappen de Stad Gent en het Gentse OCMW een groot aantal culturele en sociaalartistieke projecten die ze zelf hebben opgezet of mee beheren. De motivatie ten aanzien van de gedupeerde werknemers en clinten luidt dat die budgetten in vergelijking met andere steden veel te groot zijn. De redenering luidt: we hebben verhoudingsgewijs veel meer leefloners dan in Antwerpen, dus moeten we meer inzetten op activering en minder op cultuur. Hoewel de activeringsmeetlat in beide steden inderdaad heel anders ligt, is het punt hier dat het een tabel is die de beleidskeuze maakt, en niet de politicus. We hebben in Gent geen politicus gehoord die tegen die gelijkmakende tendens is ingegaan. Het enige wat te horen valt is: onze cijfers zijn slecht, dus we moeten wel. Het object van het stedelijke vernieuwingsbeleid is anno 2012 een stedelijk milieu met veel minder werklozen, hoewel de hefbomen waarmee mensen het beter kunnen krijgen, nauwelijks bij de stad zelf zitten en de voorbije 15 jaar niet wezenlijk zijn uitgebreid. Het stedenbeleid houdt zich minder dan vroeger bezig met sociale stijging; het beleidsobject is verschoven. In 1996 was het cijfermatig beschrijven van de eigen wijk en van wijkinitiatieven bedoeld om gemeenten sterker te maken en meer verantwoordelijkheid te geven. Anderhalf decennium later zijn de effecten van de monitoring juist antilokaal; het risico dat ze gemeentelijk initiatief uitvlakken, is reel geworden. Wat achterstelling lokaal betekent en hoe het best wordt aangepakt, wordt niet meer bekeken en aangepakt vanuit de lokale kennis en expertise maar vanuit wat we vergelijkenderwijs gemiddeld en normaal vinden. Het gemiddelde dreigt een normatieve functie te krijgen.

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

11

Bovenstaande kadertekst over vijftien jaar stedelijke vernieuwing zou eigenlijk nog moeten worden aangevuld, op zijn minst met het gelijklopende verhaal van toenemende beleidsarticulatie: steeds meer spelers (de komst e n het belang van de milieu- en de watersector bijvoorbeeld) , steeds meer plan- en ontwerpinstrumenten (de open oproepen en wedstrijden), steeds meer expliciete bepalingen van hoe we beslissingen nemen en motiveren. Maar meer beleidsdensiteit en -articulatie betekent onvermijdelijk een nog toenemende constructie van het eigen beleidsobject en dat leidt niet vanzelf tot meer transparantie.

1. Hoofdstuk 1 Publieke ruimte: wat het is en wat het doet


De titel van deze kleine syllabus gaat net zo goed over reflexiviteit. Whose public space is de titel van een recent boek van de publieke ruimte specialist Ali Madanipur (leeslijst #2 en #10). De drie woorden vormen samen een vraag waarvan de lezer het paradoxale gehalte niet meteen opmerkt. Als publieke ruimte publiek is, dan is ze toch van iedereen? Waarom dan de vraag van wie de publieke ruimte zou zijn? Het geniale van Madanipurs vraag is natuurlijk haar compactheid en de complexiteit die ze meteen in gang steekt. Wanneer we de drie woorden heroverwegen, zien we algauw dat de inzet van de publieke ruimte in het hedendaagse architectuurdebat niet over eigendom, beheer of toegankelijkheid gaat en zelfs niet over een combinatie van die drie. Wiens publieke ruimte stelt de vraag naar wat publieke ruimte vandaag betekent en waaruit publieke ruimte bestaat. Publieke ruimte kan van alles zijn, schreef de recent overleden Manuel De SolaMorales, maar zeker geen winkelcentrum (zie MT1 cursus). Is een publiek toegankelijke winkelstraat nog net wel openbare ruimte? Is een begraafplaats een publieke ruimte? Een universiteitscampus? Een luchthaven? Wat maakt een publiek toegankelijke ruimte tot een publieke ruimte? Uit wat bestaat zon ruimte en hoe werkt ze? Een manier om de vraag te benaderen bestaat erin gradaties aan te brengen in de publiekheid (of openbaarheid) van een gegeven type ruimte en vervolgens een soort kritische drempel te bepalen waaronder er geen sprake meer is van publiekheid. Een marktplaats is publieke ruimte; een overdekte marktplaats ook nog; een afsluitbare overdekte marktplaats is een publieke ruimte mits er geen entreegeld gevraagd wordt. Een overdekte en afsluitbare marktplaats die geen eigendom is van de gemeente en waar de beheerders zelf mensen de toegang kunnen ontzeggen, met een ordehandhavingdienst die ze zelf betalen, is geen

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

12

publieke ruimte meer. Of: een publiek toegankelijke marktplaats waar de prijzen zo hoog zijn dat alleen rijke mensen er nog iets kunnen kopen, is nog een publieke ruimte, mits sjofel geklede mensen er niet geweerd worden, maar wat zouden die er komen zoeken als ze bijv. niet mogen bedelen. Naarmate we onze eisen lager zetten, moeten we steeds meer randvoorwaarden noemen. Bij een stevig en ouderwets stadsplein is dat helemaal niet nodig: daar kan in principe alles, iedereen mag er komen en als het goed is, werkt zon plein ook. De architectuur en de aanleg van zon plein hoeven niet eens zo kwaliteitsvol te zijn: het feit dat zon plein bestaat, is doorgaans al de hoofdkwaliteit. Naarmate we de gradatieoefening maken, merken we dat zon benadering het probleem alleen maar verschuift. We kunnen in openbaarheid pas een gradatie aanbrengen nadat we die term geoperationaliseerd hebben. Hoe bepalen we wat een gegeven ruimte openbaar maakt: de eigenaar, de fysische toegankelijkheid, de sociaaleconomische drempels (die er niet mogen zijn?), de vereisten wat betreft toelaatbaar gedrag, het ontbreken van elke verplichting tot consumptie, ? De reeks is in principe nog veel langer. Misschien kunnen we de lijst inkorten door ons te beperken tot pakweg twee cruciale criteria. Neem bijvoorbeeld toegankelijkheid in de tijd (de openingsuren) en de demografische toegankelijkheid (wie mag er een gebied gebruiken naast de formele gebruikers van de gebouwen en de programmas in dat gebied). Eenvoudig geformuleerd: wanneer is een gebied of infrastructureel complex toegankelijk en voor wie. Maar ook die vereenvoudiging biedt geen antwoord op onze basisvraag. Denk aan een grote hogeschool- of universiteitscampus. Kun je op basis van fysieke toegankelijkheid in de tijd (welke dagen en uren) en in de breedte (voor wie) een minimumrooster bepalen waaronder de campus niet meer publiek heet? Drie dagen in nog publiek; minder dan drie dagen niet? Mensen met een leefloon moeten er kunnen komen, anders is de campus niet publiek? Of toch wel, leefloners zijn welkom maar voetbalspelende kinderen niet en ook geen asielzoekers, daklozen en zwervers. We weten nog steeds niet wat nu maakt dat die campus publiek is. Of waarom hij dat net niet is. De oefening toont ons wel dat concrete publieke ruimtes ons met telkens andere facetten confronteren van dat lastig te vatten ding publieke ruimte. Dat is meteen de illustratie van het inherent fenomenologisch karakter van publieke ruimte: de complexe verschijningsvorm van een specifieke publieke ruimte is altijd reler dan de abstracte categorien en inzichten over publieke ruimte. Denk aan het voorbeeld van dat ouderwetse stadsplein: dat het bestaat, dat de ruimte er niet volgebouwd is, is een kenmerk dat als het ware alle andere kenmerken voorafgaat. Dat basisinzicht motiveert ook deze cursus en zijn opbouw: we kijken
[Toepassing en zelfstudie: kritische en vergelijkende lectuur van studentenoefeningen academiejaar 20102011.]

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

13

naar concrete en weerbarstige plekken en houden zo het palet rijk en het vizier ruim. We leren wat publieke ruimte is door fenomenologisch te kijken naar feitelijke publieke ruimtes. Wat we telkens leren over een of enkele ruimtes, verrijkt onze begripsvorming hoewel we nooit een afgeronde lijst kenmerken en mechanismes zullen overhouden

1.1. Cultuurgebonden definities


In het woordenboek kijken naar een definitie van publieke ruimte, helpt niet echt. Woordenboeken geven definities van afzonderlijke termen; we moeten al te rade bij encyclopedien om ons tweeledige term iets te detailleren. Doe maar eens de oefening bij een aantal encyclopedien, online versies en andere. Kijk maar waar je uitkomt. Misschien is er een student die een definitie vindt die ons vooruithelpt. Ik hoor het graag. Behalve formele encyclopedien, hebben we ook de zelfbouw encyclopedie Wikipedia. Een zoektocht naar een definitie daar, leert ons iets bijzonders: naargelang de taalgroep die we aanklikken, krijgen we sterk uiteenlopende invullingen van de term publieke of openbare ruimte. Als lokale en culturele aspecten zo sterk meespelen in wat publieke ruimte is, bestaat er dan zoiets als een universele of generieke term publieke ruimte? Nee, er bestaan cultuurgebonden caleidoscopen waarin wezenskenmerken over publieke ruimte cultuurgebonden oplichten. Leest u eens mee. * De Nederlandse term publieke ruimte lijkt vooral te bestaan als een beleids- en planningsconcept: Openbare ruimte of publieke ruimte is de ruimte die voor iedereen toegankelijk is. Het is een fysieke plaats waar een groot deel van het publieke leven zich afspeelt. De meeste openbare ruimtes bevinden zich in de open lucht, maar ook vrij toegankelijke overheidsgebouwen en publieke instellingen kunnen tot de openbare ruimte worden gerekend. In de meeste landen houden overheden van verschillend niveau zich bezig met de inrichting, het beheer en het gebruik van de openbare ruimte. Vooral op het gemeentelijk niveau doen zich hierover veel discussies voor tussen gebruikers, burgers en bestuurders. Regelgeving waaronder ruimtelijke ordening vindt echter ook op het niveau van rijk en provincie plaats. (Wikipedia - december 2011) * Wie toevallig Engels spreekt, leeft op een planeet waar publieke ruimte toch weer iets anders betekent. Bemerk hoe voor Engelstaligen publieke ruimte verwant of verweven is met sociale ruimte, waarbij het laatste beschreven wordt

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

14

als een bredere aanduiding voor het eerste Deze Wiki auteurs willen kennelijk niet dat van publieke ruimte alleen de ontmoetingsfunctie genoemd wordt. A public space is a social space such as a town square that is generally open and accessible. One of the earliest examples of public spaces are commons. For example, no fees or paid tickets are required for entry. Non-government-owned malls are examples of 'private space' with the appearance of being 'public space'. Public space has also become something of a touchstone for critical theory in relation to philosophy, (urban) geography, visual art, cultural studies, social studies and urban design. The term 'public space' is also often misconstrued to mean other things such as 'gathering place', which is an element of the larger concept of social space. (Wikipedia - januari 2012) * In Frans sprekende landen is publieke ruimte toch weer iets anders. Het is ruimte die door iedereen gebruikt kan worden omdat ze ofwel niemand in het bijzonder toebehoort ofwel omdat het ruimte is die zelf tot het publieke domein behoort3. Wanneer we vervolgens op een andere pagina lezen wat publiek domein is, komen we in een juridische en politicologische definitie terecht: publiek domein bevat al die goederen die eigendom zijn van de staat en aanverwante publieke instellingen en die het algemeen belang vertegenwoordigen. Wie verder leest komt interessante zaken te weten over de opvatting van de Fransen omtrent hun eigen geschiedenis, over het Ancien Rgime en hoe public toen eigenlijk nog niet bestond en wat het woord tat toen feitelijk betekende en waarom er eigenlijk pas sprake is van intrt public sinds de Franse revolutie. Naarmate je verder leest in deze uitvoerige Wiki, kom je noodzakelijkerwijs bij steeds nieuwe lemmas terecht (bijvoorbeeld la rpublique en la nation en het grote verschil tussen beide). De uitweidingen en omwegen zijn noodzakelijk om ook maar enigszins te begrijpen wat in de Franse cultuur de betekenis is van het begrip espace public. We hebben kennelijk geen simpele en zeker geen definitieve definitie; de caleidoscoop die we vast houden kleurt wat we kunnen zien. Zou het dan zo zijn dat publieke ruimte alleen datgene is wat in een bepaalde gemeenschap publieke ruimte genoemd wordt?

L'espace public reprsente dans les socits humaines, en particulier urbaines, l'ensemble des espaces de passage et de rassemblement qui est l'usage de tous, soit qui n'appartient personne (en droit par ex.), soit qui relve du domaine public ou, exceptionnellement, du domaine priv. (Wikipedia Franais, ferbuari 2012)

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

15

a. Al wat je zegt ben je zelf

Het cultuurgevoelige Wikipedia toont ons cultuurgevoelige definities. De zoektocht naar een generieke betekenis voor de term publieke ruimte brengt ons bij specifieke, tijd- en cultuurgebonden appreciaties over wat publieke ruimte is, zou moeten zijn of waar ze voor dient. Men kan zich voorstellen dat een kroeg in een doorsnee dorp in Vlaanderen, een publieke ruimte is. Het caf biljart in een streng protestants gehucht in de Nederlandse bijbelbelt mag wat betreft aankleding en inrichting weinig verschillen van een Vlaamse kroeg, het is een ruimte die op een heel andere manier publiek is en door een pak mensen niet eens zo ervaren zal worden. Een samenleving of een groep mensen die de publieke ruimte aanwijst, houdt doorgaans alleen de wijsvinger naar buiten gericht; de duim en de drie andere vingers wijzen naar de sprekers zelf, naar de samenleving. Spreken over publieke ruimte betekent onvermijdelijk dat de spreker iets vertelt over zijn diepere inzichten en opvattingen over de waarneembare, sociale en culturele werkelijkheid. Het is een beetje zoals dat verwijt dat kinderen elkaar op de speelplaats maken: al wat gij (over mij) zegt, zegt ge over uzelf. Wie, zelfs naar aanleiding van de meest fysieke werkelijkheid, iets vertelt over de eigen opvattingen, vertelt altijd iets over zichzelf. Dat beweringen over publieke ruimte zelf, altijd iets vertellen over de spreker, is filosofisch gezien geen schokkend inzicht. In het hedendaags wereldbeeld is het aannemelijk dat uitspraken over de buitenwereld gerelateerd zijn aan (1) het sprekend subject, aan(2) de talige werkelijkheid waarin dat spreken tot stand komt en aan (3) de ideologische systemen die in die werkelijkheid opereren. Hoewel we dit niet grondiger kunnen uitwerken, is het belangrijk dat we ons bewust worden hoe vertogen over publieke ruimte en over architectuur in het algemeen, altijd een ideologisch moment hebben. Ideologisch betekent niet links of rechts maar maskerend. Het ideologisch gehalte van verhalen (in de kunst, de architectuur, in het onderwijs) bestaat erin dat ze onder het mom van transparantie en verheldering, maatschappelijke tegenstellingen en de macht zelf onzichtbaar houden. Ideologische maskering kunnen we ons goed voorstellen bij erg stellige of politiek discutabele architectuurverhalen. Niemand zal bezwaar maken dat we het architectuurdiscours van Albert Speer verwerpelijk noemen want nationaalsocialistisch. Strikt genomen, bekeken vanuit onze actuele positie in de geschiedenis, is Speers architectuur niet meer ideologisch want ontmaskerd. Ideologisch zijn juist die legitimerende verhalen die het architecturaal spreken en

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

16

handelen aannemelijk maken, het verbloemen en de-problematiseren. Nemen we het onderstaand fragmentje uit het structuurplan Leuven. In de breedste betekenis van het begrip is publieke ruimte de ruimte die niet priv is. Het is de ruimte buiten de privsfeer waar confrontatie plaatsvindt met de ander of het andere. Voor zover het hier een definitie zou zijn die verder niet genuanceerd en gedeconstrueerd wordt, is het natuurlijk een joekel van een vooronderstelling die bijna niets zegt over publieke ruimte. Maar tegelijk is het een ideologiserende uitspraak. Er bestaat immers ontzettend veel ruimte waar geen enkele confrontatie plaatsvindt met de/het andere en die we juist moeiteloos aanduiden als openbare plaatsen. Uitgerekend in een stadje als Leuven, in deze gemeenschap van zeer hoog geschoolden mensen uitgerust met de meest hoogwaardige voorzieningen, levert de confrontatie met de andere doorgaans geen ongemakken op zoals dat in Brussel of Antwerpen het geval is. Wanneer we de bovenstaande definitie uit haar context halen en de twee zinnetjes zouden behandelen als een echte definitie (wat de tekst van het hele structuurplan uiteraard geweld aan doet), komen we volop terecht in de ideologie. Hoewel de bewering die gedaan wordt politiek zeer correct is, wijst de uitspraak met minstens drie vingers naar de auteurs ervan en met slechts n vinger naar de stad Leuven en de publieke ruimte. Leuven als stad voor confrontatie met de ander of het ander is dan een ideologische uitspraak die rele verhoudingen maskeert. Uitgerekend Leuven is de voorbije 20 jaar steeds duidelijker aan het evolueren naar een relatief homogene stadsgemeenschap, een uitzondering in het Vlaamse landschap van centrumsteden. In toenemende mate is de en het andere er alleen aanwezig in de vorm van hooggeschoolde ex-pats, studenten en postdocstudenten.
b. Eerste en tweede publieke ruimte

Nemen we als tweede illustratie een voorbeeld dat nog wat nauwer aansluit bij onze beroepspraktijk. De Antwerpse bouwmeester Kristiaan Borret maakt in zijn beleidsnota 2006-2011 onderscheid tussen eerste publieke ruimte en tweede publieke ruimte. Door dit onderscheid zegt hij iets belangrijks over de hedendaagse publieke ruimte in de stad en opnieuw merken we hoe de uitspraken erg veel vertellen over de auteur: de bouwmeester in kwestie en de gemeente waar hij werkzaam is. Eerst enkele tekstpassages uit de bewuste nota. Het onderscheid tussen publiek en priv is n van de grand dichotomies of Western thought. Sedert enkele decennia wordt deze

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

17

tweedeling bevraagd vanuit uiteenlopende disciplines zoals economie,sociale geschiedenis en feministische theorie. Ook in de gebouwde werkelijkheid is de opdeling tussen publiek en privaat domein in volle verandering. Het onderscheid tussen publiek en priv is niet meer enkelvoudig, maar veelvormig. Publiek betekent niet meer hetzelfde. Rond de veranderingen in de stedelijke publieke ruimte is een stroming gegroeid die niet alleen verschuivende vormen van het publiek/priv onderscheid analyseert maar er ook creert. Talrijk zijn de ontwerpvoorstellen voor publiek toegankelijke binnengebieden van bouwblokken, doorsteken, open interieurs of semi-publieke inkompartijen. Ze kunnen een verrijking betekenen van de stedelijke publieke ruimte, maar draaien helaas dikwijls op een verarming uit. De eerste publieke ruimte (de straten, pleinen en parken van Antwerpen) mag niet de dupe worden van de tweede publieke ruimte (doorsteken, insteken, binnengebieden, enz.). Alternatieve verbindingen in een stadsdeel, dat slechts doorsnee voetgangersdrukte kent, betekenen dat we levendigheid verliezen waar we ze willen concentreren: in de eigenlijke straten en pleinen van stad. Routings voor winkelpassages werken slechts in een zeer intensieve shoppingomgeving. Doorsteken en insteken in besloten binnenblokken verstoren de afzondering van het binnengebied en brengen zo de essentile balans van het bouwblok uit evenwicht: drukke buitenzijde tegenover rustige binnenzijde. Collectieve buitenruimten van wooncomplexen scheppen best geen verwarring door te pretenderen een normale straat te zijn. Teveel doorbraken en inhammen zetten de ordenende figuur van het gesloten bouwblok onder druk. En tenslotte, ook onderhoud en beheer zijn gebaat bij aanscherping van de publieke ruimte. Ik wil het belang van de eerste publieke ruimte in Antwerpen bevestigen. Stedelijke publieke ruimte vormt n van de wezenskenmerken van de stad, van het stedelijk leven, van de stadscultuur. Om die reden zijn hybride vormen van publieke ruimte pas interessant in zoverre ze geen ondermijning vormen van de eerste publieke ruimte. (beleidsnota Antwerps bouwmeester 2006 -2011, pp. 39-41). Het fragment vormt een actueel stuk stadsanalyse, gestoeld op Borrets ruime kennis van de architectuurtheorie en ontwerppraktijk. Zijn onderscheid eerste en tweede publieke ruimte is verfrissend en lijkt bruikbaar, ook voor mensen in de stedenbouwkundige praktijk. Of een binnengebied nu collectief, semipubliek of parochiaal genoemd wordt, is in veel beleids- en praktijkcontexten niet de meest urgente vraag; Borrets onderscheid biedt praktijkmensen kennelijk meer

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

18

relevante informatie. Bovendien trekt de beleidskeuze ten strijde tegen een gewoonte van ontwikkelaars om hun eigen straatjes aan te leggen, los van de meer weerbarstige en formeel publieke ruimte. Naar binnen gekeerde gebieden die mensen naar binnen zuigen, verschralen de stad. Tot zover de vinger die naar de publieke ruimte zelf wijst en er in deze case iets verhelderend over zegt. Kijken we nu ook naar de drie andere vingers. Wat vertelt deze beleidskeuze over de auteur we bedoelen uiteraard niet de persoon maar de functie - en over de opdrachtgever voor wie hij werkt, de zittend bestuur van de stad Antwerpen? Zeggen dat ruimtelijke projecten en ontwerpvoorstellen de eerste publieke ruimte moet versterken, is een uitspraak die in Antwerpen veel en verregaande implicaties heeft. Vooreerst gaat de uitspraak ervan uit dat in heel de stad dat onderscheid nog bestaat. In alle Antwerpse wijken zouden er behalve onduidelijke binnengebieden, nog steeds straten en pleinen zijn met een helder statuut van eerste publieke ruimte. Dat is natuurlijk niet zo. Op het Kiel, in de wijk Linkeroever, op Luchtbal en in alle buurten en buurtjes waar het open bouwblok de dominante vorm is, kunnen klassieke straten vaak niet meer die eerste vioolfunctie opnemen. Het publieke leven verloopt hier anders, minder volgens de ordentelijke samenleving en haar formele en onderscheiden programmas. Een garagebox doet dienst als een clubhuis (publiek) hoewel het zich op private grond bevindt. Verder zijn er in vrijwel alle negentiende en twintigste-eeuwse wijken situaties gegroeid waarbij binnengebieden voor de wijk belangrijke functies opnemen. het kan gaan van discutabele bedrijvigheid of stapelruimte, heel vaak echter gaat het over economische en micro-economische activiteit die juist erg belangrijk is in het bestaande weefsel. Die binnengebieden worden per definitie ontsloten door secundaire publieke ruimtes: onderdoorgangen; servituden; braakliggende percelen; In Deurne Noord nestelen zich al jaar en dag bedrijfjes die, zonder enige berisping van de stad, gebruik maken van al die secundaire toegangen en ontsluitingen. Het gaat er ons niet zozeer om dat Borrets beleidslijn niet toegesneden is op deze wijken; crucialer lijkt het ons dat ze belangrijke realiteiten in de stad niet meeneemt als elementen van de stedelijkheid zoals die in deze Antwerpse gebieden bestaat. In grote delen van de 19de en 20steeeuwse gordel is de secundaire publieke ruimte een dragend en wezenlijk onderdeel van de stad zoals die daar bestaat. In die wijken alleen maar voorrang geven aan klassieke straten en pleinen betekent dat specifieke kwaliteiten, kansen en gegevenheden over het hoofd worden gezien of verdonkeremaand. Wat speelt zich af in al die onduidelijke binnengebieden? Welke autosleutelaars, fitnesszaaltjes en hobbyclubs in Antwerpen Noord hebben

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

19

juist meer lucht en adem nodig? Kan de uitmuntende en in Antwerpen ontwikkelde methodiek van gentegreerde bouwblokanalyse niet juist worden ingezet als hefboom voor dergelijke binnengebieden? Het door de nota geconstrueerde object van onderzoek en ontwerp, zet die vragen niet in het daglicht, wel integendeel. De bouwmeester construeert een publiekruimte begrip dat betrekking heeft op slechts een deel van de Antwerpse stadsruimte. Vanuit een meer radicale positie zouden we dat begrip ideologisch kunnen noemen: het verdonkeremaant een aantal feitelijke toestanden en tegenstellingen in de stad; het draineert de aanacht voor architectuur en stedenbouw naar gebieden waar dergelijke secundaire publieke ruimte nog beheersbaar of te vermijden is.
c. Definities over publieke ruimte verhelderen praktijken en maskeren er andere

Wanneer we focussen op de wijk Europark, zien we bijna de omkering van Borrets tweedeling. De publieke ruimte met de grootste gebruiksintensiteit, is hier net al die ruimte die helemaal geen formele straat is. we hebben het dan over het geheel aan verharde en onverharde paden tussen de hoogbouwtorens en vooral de zgn. diagonaal, de doorsteek vanaf het bus- en metrostation (Frederik van Eeden) naar het noorden van de wijk. Daar, en daar alleen, passeren enkele duizenden mensen per dag, met een quasi constant volume van tientallen passanten per kwartier en dat gedurende zowat de hele dag. Geen enkele plek in de wijk en zeker niet de formele straten en voetpaden of andere vormen van eerste publieke ruimte halen die aanhoudende stroom levendigheid. Uiteraard gaan we er niet vanuit dat de bouwmeester deze binnenstraat samen met heel het daarop aantakkend netwerk van secundaire paadjes onbelangrijk vindt of wil onderschikken aan de overmaatse eerste publieke ruimte. Maar als hij dat niet wil, wat zou de toepassing van zijn beleidslijn in deze wijk dan wel kunnen betekenen? Het is bijna logisch dat we de vraag niet kunnen beantwoorden. Door de morfologie van deze wijk, de vorm en de maat van de bouwblokken zelf en de hele wijkgeschiedenis zit de feitelijke stedelijkheid hier helemaal niet op de officile straat. Waarom zou ze ook? De fenomenologische analyse van dit gebied, toont ons opnieuw hoe feitelijke ruimtelijkheid primeert op begripsvorming. De weerbarstige ruimte van Linkeroever en de weerbarstige vormen van ruimtegebruik passen niet bij de beleidstermen over publieke ruimte. De concrete verschijningsvorm van een specifieke ruimte, zet de begripsvorming onder spanning. Nemen we als laatste voorbeeld een hoogstedelijke omgeving: het De Coninckplein nabij het Centraal Station en de hoofdbibliotheek die de Stad er zelf

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

20

heeft laten bouwen. Tussen het De Coninckplein zelf en de naar achteren geschoven ingang van de bib, bevindt zich de zogenaamde Kubus. De Kubus is een in glas opgetrokken eetcaf en brengt onderscheid aan tussen het volslagen publieke plein (eerste publieke ruimte) en het kleine, besloten voorplein grenzend aan de fysieke ingang van de bib (tweede publieke ruimte). Dat voorplein mag er volgens de beleidsnota niet uitzien als een normaal plein of straat terwijl de ontwerpers van Stramien nu net alle moeite gedaan hebben om het grote plein juist wel te laten doorlopen: in materiaalgebruik in de vloer en de wanden, in de verdere architecturale middelen, in volume- en perspectiefwerking, De Kubus zelf was bedoeld als drempel en poortgebouw maar niet als enkelvoudige grens. Behalve onderscheid zou het gebouw juist ook onderscheiden werelden met elkaar in verband brengen. Misschien vindt de bouwmeester die hele Kubusomgeving erg slecht ontworpen of aangelegd vanuit zijn functie als bouwmeester is dat natuurlijk zijn goed recht en zelfs zijn opdracht. Maar hoe passen we hier zijn beleidsprincipe toe? Spreken over eerste en tweede publieke ruimte, is in de context van de Antwerpse bibliotheek en het De Coninckplein nogal gnant voor het stadsbestuur. De rijke stedelijkheid die hier bestond, is reeds aan het begin van dit millennium vakkundig de nek omgedraaid.4 Vandaag functioneert het voorpleintje voor de bibliotheek de facto als een plaats voor witte mensen en is het op die manier een bijna antistedelijke plek. De diversiteit op het De Coninckplein zelf is, mede door de grote investeringen van de Stad, sterk afgenomen. Volkse groepen hebben er nauwelijks nog uitgaansgelegenheden, de bloeiende Afrikaanse horeca is zo goed als helemaal verdwenen. Hoewel het plein strak is aangelegd en er allerlei door de Stad geplande evenementen doorgaan, is de stedelijke levendigheid er zeker niet toegenomen. De duurdere zaken en ordentelijke programmas die zich de voorbije zes, zeven jaar hebben genesteld, bereiden een modaal stadspleintje voor zonder verleden en karakter. Het witte voorpleintje neemt straks het hele De Coninckplein in. De codes van het veilige binnengebied worden opgelegd aan het ooit onvoorspelbare stadsplein.

Zware vormen van overlast liet de politie langdurig betijen; gedurende die cruciale jaren slaagde ze er maar niet in om krachtdadig op te treden tegen wat wel degelijk en door iedereen gezien werd als te belastend voor de wijk: heftig en herhaaldelijk nachtlawaai en sporadische geweldsdelicten. Het Afrikaanse culturele leven is in de cruciale jaren voor en na de opening van de bib, weinig tot niet betrokken geweest bij het project, toch niet met open vizier (verdere toelichting mondeling, in de hoorcolleges).

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

21

De betekenis van eerste en tweede publieke ruimte worden hier flink op de tocht en eigenlijk op hun kop gezet. We vatten samen en trekken een besluit. De tweedeling van de Antwerpse bouwmeester is uitermate geschikt om ongewenste ontwikkelingen in het kernstedelijk milieu te benoemen en tegen te gaan: ontwikkelaars moeten geen vrij spel krijgen om het gebruik en de kwaliteit van de eerste publieke ruimte uit te hollen. Tot zover de boodschap over de publieke ruimte zelf. Maar de tweedeling wijst ook naar de auteurs van de bewering en met name naar het politieke bestuur van Antwerpen. Dat bestuur investeert fors in architectuur en stadsvernieuwing maar nadrukkelijk met het oog op het duurdere segment. Wie kwetsbaar is moet op termijn de stad uit en in elk geval die buurten waar de markt een forse meerwaarde kan halen; de hoeveelheid aan sociale woningen wordt actief en drastisch afgebouwd; er komen topscholen in volkse wijken; zoekend naar de koopkrachtige woonconsument moet de stedelijke ruimte vrij zijn van overlast en ongemak. t Stad is er voor wie het kan betalen. De uitspraak dat de eerste publieke ruimte verstevigd moet worden, krijgt in die context een andere betekenis en een ideologiserende functie: de architecturale beleidslijn maskeert andere aspecten van het beleid. De eerste publieke ruimte is synoniem voor de ruimte die schoon en proper is, die goed onderhouden kan worden, waar modale mensen zich gedragen volgens het ordentelijke programma van de geordende stad die vandaag een consumptiestad is. Zeggen dat de tweede publieke ruimte niet de bovenhand mag krijgen, is een geconstrueerd publiekruimte-begrip. Die constructie zegt uiteraard iets over het zittend politiek bestuur en allicht veel minder over de rijk geschakeerde publieke ruimte van Antwerpen. Een bestuur dat op een stellige manier over publieke ruimte praat, praat altijd ook over zichzelf.

1.2. Zelfversterking en de verschuivende relatie tussen vorm, functie en betekenis


Niet alleen de overheid construeert (publieke) ruimte, we doen dat natuurlijk met zijn allen. Wat we met zijn allen zeggen over publieke ruimte, zal uiteindelijk structurerend werken voor wat we vervolgens nog waarnemen als publieke ruimte. Dat collectieve verhaal benvloedt de collectieve waarneming: als er voortdurend gezegd wordt dat een bepaalde buurt gevaarlijk is, zal die plek in de stad ook zo ervaren en gezien worden. De collectieve waarneming is op haar beurt sturend voor wat mensen nog doen of niet meer doen op een bepaalde plek. Wie vindt dat het s avonds in zijn omgeving erg guur of onveilig is, zal niet zo gauw meer buiten komen, of toch niet in zijn eentje. Wat verteld wordt of

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

22

voor waar wordt aangenomen, zet zich op een gegeven moment ook door in gedrag. Het verhaal versterkt de waarneming; de waarneming versterkt het gedrag; het gedrag versterkt op zijn beurt het (reeds bestaande) verhaal.

(herhaald) verhaal over een plek

specifieke waarneming & reputatie

specifiek gedrag en gebruik in stand gehouden

Specifieke plekken of gebieden kunnen ook echt besmet raken met een bepaalde reputatie, met een specifiek verhaal. De reeds aangehaalde wijk Linkeroever leed gedurende meer 20 jaar onder dit mechanisme. In 2007 en de jaren daaraan voorafgaand, bleven de criminaliteitscijfers er lager dan het Antwerps stadsgemiddelde en toch heette de wijk erg gevaarlijk. Er was begin jaren 80 wel iets fouts gebeurd maar het broodje - aap verhaal ging een eigen leven leiden en hield 20 jaar na de feiten, de wijk nog steeds in zijn greep. De reputatie verstekte kennelijk zichzelf, het verhaal werd voortdurend herhaald, op caf en op straat, in de pers. Het collectieve spreken en schrijven over een specifieke omgeving of een gebied, benvloedt de waarneming van die omgeving (dat gebied) en op die manier ook onze omgang ermee. Meer algemeen geldt dat ook voor publieke ruimte en het publieke leven in een stad. Berlijn slaagt er in de place to be te zijn voor een hele generatie Europeanen, zoals Barcelona dat was in de jaren 80 en vroege jaren 90. Er zijn culturele en artistieke redenen voor aan te duiden voor die positieve reputaties, maar het proces zal, eenmaal het een bepaald volume heeft bereikt, vooral zichzelf onderhouden. Uiteraard wordt massieve (city)marketing bewust ingezet om dat kritisch volume ook te halen.
a. Het verschilt tussen wat er gebeurt en wat mensen zien dat er gebeurt

Het zelfversterkende vermogen van het collectief spreken (schrijven; verbeelden; promoten) over publieke ruimte in het algemeen en over specifieke plaatsen in het bijzonder, neemt vele vormen aan. Zelfversterking is dus ruimer dan stadspromotie of de opbouw van een reputatie. Zelfversterking is een typische fenomenologische en relationele term. Wat versterkt wordt, gebeurt in de relatie tussen de ruimte, de personen of instanties die de ruimte produceren en de mensen die haar minder of meer bewust gebruiken. In die driehoeksrelatie ontstaan en vergaan er allerlei gebeurtenissen, activiteiten en kwaliteiten waarbij op voorhand nooit definitief bepaald kan worden wat de uitkomst is van de complexe interactie. Wanneer we fenomenologisch kijken, zien we telkens een

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

23

ruimte die formeel gesproken een bepaalde functie heeft, maar de situaties die zich er afspelen, zijn altijd vele keren complexer en ruimer dan wat de functie voorschrijft. Alleen al door het feit dat mensen voortdurend betekenis toewijzen aan wat ze zien gebeuren (attributie), heeft de driehoeksrelatie tussen de ruimteproducenten, de gebouwde ruimte en de gebruikers altijd een onzekere uitkomst. Geattribueerde betekenis gaat in concurrentie met formele betekenissen en kan die ook onderuit halen. Toegekende eigenschappen kunnen een groter impact hebben op situaties die zich in een specifieke omgeving voordoen dan feitelijke eigenschappen. We geven eerst een bizar voorbeeld (eigenlijk een reeks opeenvolgende gebeurtenissen waarin een fictieve causaliteit zichzelf gaat versterken), daarna bespreken we enkele cases die dichter bij ons onderwerp staan. :: Het bizarre voorbeeld :: De laatste week van augustus komt een man op bezoek in een kleine Franse landbouwgemeenschap. Niemand kent de man erg goed maar hij is best welkom. De laatste week van zijn verblijf is er een accident dat verder niet opgehelderd raakt, maar waarbij er een zware brand ontstaat. Er is een dode en enkele zwaargewonden. De dag na het accident, is vakantie van de bezoeker voorbij en vertrekt hij. Precies een jaar later bezoekt de man opnieuw het dorp. Daags voor zijn vertrek gebeurt er opnieuw een ongeluk, zij het zonder gewonden en zonder brand. Hoewel de bezoeker een alibi heeft, wordt er toch gefluisterd. Enkele dagen na het voorval vertrekt de man. De twee daaropvolgende jaren blijft hij weg. Wanneer hij in het derde jaar opnieuw een kamer huurt, is de sfeer zeer onaangenaam. Niemand gelooft dat de twee opeenvolgende accidenten toeval waren. En het feit dat er helemaal niets gebeurde toen de man het dorp niet bezocht, ziet bijna elke dorpeling als een bewijs. De man krijgt zijn kamer maar iedereen ontwijkt hem. De aan hem toegeschreven causaliteit is werkelijkheid geworden: als die man hier rondloopt, gebeurt er iets ergs. :: Tot zover het verhaal :: Terug naar ons onderwerp. Wanneer een maatschappij steeds maar zou herhalen dat wonen in het groen te verkiezen valt boven groepswonen of wonen in een dense omgeving, dan zal wonen in het groen versterkt worden. Dat is wat we kennen en wat er gebeurt. We vinden het niet bijzonder omdat de toegeschreven eigenschap samenvalt met wat we ervaren als de feitelijke eigenschap (wonen in het groen is ook aangenamer). Wanneer we ons het tegendeel voorstellen, merken we pas hoe attributie echt werkt. Een samenleving die collectief en voortdurend het suburbane wonen zou kapittelen als minderwaardig, ruimtebelastend en ecologisch oneerlijk, krijgt het inderdaad voor elkaar dat

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

24

mensen anders naar suburbaan wonen gaan kijken en zich allengs anders gedragen. In een postindustrile samenleving hebben steeds herhaalde narratieven de macht aan specifieke situaties eigenschappen toe te schrijven die de situaties zelf niet hoeven te hebben. Attributie wint het van meer feitelijke eigenschappen en kwaliteiten. Culturele betekenaars krijgen betekenissen die op hun beurt aangedreven worden door maatschappelijke processen van distinctie en elitevorming. De meest vertrouwde voorbeelden situeren zich allicht op het vlak van mode, interieur, design, maar mensen onderscheiden zich ook door de drank die ze drinken, het soort eten, het soort vakanties die ze nemen, Processen van zelfpresentatie en distinctie raken vermengd met en versneld door commercile belangen. Wat gedefinieerd wordt schaars, krijgt een [Uitweiding en zelfstudie: kwaliteitslabel die de situatie of het object zelf helemaal niet bezit. Dit is ondermeer het geval in de hele branche van woon- distinctiestrategien in de sport, de kunst en de eetgewoonte de veldtheorie van en leefstijlenonderzoek, in Nederland en in grote delen van de Pierre Bourdieu en toepassingen op het Angelsaksische wereld gekoppeld aan woonomgevingonderzoek vlak van architectuur (artikels Kim Dovey); evt. ook kennismaking met identiteit- en en het vermarkten van precies gensceneerde branding- strategien ] woonomgevingen. De film The True Man show onderzoekt wat er met de samenleving gebeurt indien deze vorm van stedenbouw alomtegenwoordig dominant zou worden, waarbij de suburbane levensstijl verabsoluteerd wordt.
b. De enscenering van wat waardevol is en de promotie van het stedelijk wonen

Uiteraard kunnen narratieven ook ingezet worden voor de promotie van stedelijke omgevingen en stedelijk wonen. De eigenschappen van de stad en van de publieke ruimte die daarmee samenhangt, is een geheel van kwaliteiten die we net zo goed met zijn allen zouden kunnen produceren. Denk hierbij aan plaatsen in de stad waar iedereen wil zijn, plekken waar specifieke groepen mensen met elkaar afspreken, buurten met een eigen kleur en een positieve reputatie. Ook deze positieve eigenschappoen worden in toenemende mate geregisseerd en toegeschreven. Het Vlaamse beleidsprogramma thuis in de stad heeft als hoofddoel net de promotie van het stedelijk wonen. In deze syllabus en in de opbouw van dit vak, leggen we sterk de nadruk op de mentale en idele keuzes die een samenleving maakt. Maar natuurlijk worden die keuzes en mentale beelden op een bepaalde manier geproduceerd. Dat laatste doen we juist niet met zijn allen. De productie van beelden over de stad en het publieke domein is onderdeel van de stedelijke cultuur zelf (bladen, mode, interieur, lifestyle, ) maar ook van groepen en instanties die bewust willen

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

25

wegen op die beelden. De stad Antwerpen heeft onder burgemeester Patrick Janssens een heel apparaat uitgebouwd dat de productie van stadsbeelden nauwgezet bewaakt. Er is de hele huisstijl van de stedelijke administratie, het logo en het motto (t Stad is van iedereen), de inzet van reclame en marketingtechnieken in alle geledingen van de stedelijke administratie, inclusief in het aanwervingbeleid van het stadspersoneel. Van zodra de stad Antwerpen naar buiten treedt, worden bepaalde waardes en kwaliteiten gecommuniceerd en dat op een manier die zowel grafisch als inhoudelijk consistent is. Dat integrale communicatiebeleid heeft ook economische en inhoudelijke implicaties. Bij de oplevering van het MAS heeft de Stad samen met het bureau Neutelings Riedijk een patent genomen op het exterieur van het museum. Wie op hoge resolutie en voor commercile doeleinden het beeld gebruikt, moet de beeldeigenaren telkens betalen. Antwerpen is een schoolvoorbeeld van de manier waarop een lokaal bestuur de regie en de enscenering van de beeldvorming ter hand neemt. De stad stelt zich op als een bedrijf met een eigen brand, een merknaam. [Toepassing / uitwerking / zelfstudie : wie Partners en bedrijven kunnen zich slechts onder heel specifieke produceert positieve beelden over wijken voorwaarden verbinden met het merk. De bedoeling is juist dat waar geen meerwaarde te halen is? Ken je technieken van stads- of wijkpromotie die het merk ervaren wordt als schaars en nastrevenswaardig. In minder gericht zijn op toerisme of modale deze processen is de gensceneerde realiteit steeds belangrijker aantrekkelijkheid? ] dan de fysieke realiteit; het voorgewende zelfbeeld is crucialer dan de feitelijke ervaringen van Antwerpse burgers. In een meer kritische vorm van stadsanalyse stellen mensen zich de vraag of dergelijke vermarkting van het lokale beleid geen risicos inhoudt voor de lokale besluitvorming en democratie. de noodzaak om als stad voortdurend geassocieerd te worden met plezier, consumptie en levendigheid, legt een zware hypotheek op wijken en groepen burgers die aan deze hoogstedelijke cultuur geen deel kunnen of willen hebben. We komen er straks nog op terug.

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

26

c. Zelfversterking en enscenering: programma raakt losgekoppeld van de plaats en van de typologische vormgeving

Publieke ruimtes mogen dan verschillen naargelang hun positie en hun stedelijke context, naargelang hun ruimtelijke verschijningsvorm, voorgeschiedenis, maat en morfologie gemeenschappelijk aan vrijwel alle publieke ruimtes van enig belang is dat herhaalde vormen van labeling (benoemen) zichzelf versterken en dat die labeling het voorwerp en de inzet is van enorme economische meerwaardes. Wanneer krachtige spelers voldoende vaak bepaalde eigenschappen van een plek of een gebied herhalen, wordt die eigenschap waar. Hij gebeurt omdat hij verteld en gensceneerd is. Met name in de kernstedelijke milieus worden op die Uitwerking / zelfstudie: manier enorme meerwaardes geboekt. Het stedelijk Stephen Graham en Simon Marvin, exterieur, het gebouwde landschap, wordt vermarkt als een Splintering Urbanism Splintering urbanism: plaats voor exclusieve consumptie (design, hoogwaardige networked infrastructures, technological mobilities and the urban condition, mode, ); voor massaconsumptie of voor de klassieke hoogstedelijke cultuur meestal in verschillende gradaties Routledge 2001. Richard Florida, The rise of the creative en combinaties. De synergie tussen cultuur, horeca, Class and how it is transforming work, kantoren en de hele business to business industrie is leisure and everyday life. New York Basic natuurlijk een typisch twintigste-eeuws fenomeen, maar de Books, 2002 c. vermarkting ervan en de implicaties ervan voor de definitie van wat stedelijk publieke ruimte is, zijn veel recenter (zie Richard Florida, referentie in tekstbox). Zelfversterking is natuurlijk nauw verwant met de verschoven relatie tussen vorm, functie (programma) en betekenis. De klassiek geworden architectuurtheoretische tekst van Robert Venturi en Denise Scott Brown over de strip in Las Vegas, heeft als eerste deze omslag aangeduid. Op de strip van Las Vegas bepalen niet het programma en niet de vorm hoe de gebouwde ruimte er uit ziet maar het opgeblazen teken. Het commercile teken (lichtreclame, promotiebord, ) overwoekert zowel het programma als de vorm. deze architectuur van stijlen en tekens is antiruimtelijk; het is een architectuur waar communicatie het wint van de ruimte (referentie in tekstbox). Door de toegenomen snelheid van de automobilist, is het teken toegenomen in schaal; de klassieke architecturale middelen zoals de helderheid van het grondplan en het gebruik van structuur, vorm en licht ten dienste van ruimte, boeten in aan relevantie. Die klassieke middelen mogen nog van toepassing zijn in bijv. de bazaar in een stad uit het Midden Oosten ( waar de communicatie verloopt via nabijheid), op de strip in Las Vegas zijn ze helemaal verdwenen. De

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

27

beschrijving die Venturi en Scott Brown vervolgens geven is erg relevant voor het begrip van publieke ruimte en haar hedendaagse verschijningsvorm: De etalages van de supermarkten op de commercile strook bevatten geen koopwaar. er kunnen borden zijn waarop de aanbiedingen van de dag worden aangeprezen, maar die zijn er om gelezen te worden door de voetgangers die naderen vanaf het parkeerterrein. Het gebouw zelf staat een stuk van de snelweg af en gaat gedeeltelijk schuil achter de geparkeerde autos, zoals het grootste deel van de stedelijke omgeving. Het uitgestrekte parkeerterrein ligt voor het gebouw, niet erachter, vanwege het gemak maar ook omdat het een symbool is. het gebouw is laag, omdat de airconditioning lage ruimten vereist en omdat het gebruik van een tweede verdieping in de marketingtheorie wordt ontraden. de architectuur is neutraal omdat die vanaf de weg bijna niet is te zien. Zowel koopwaar als architectuur zijn losgekoppeld van de weg. Het in het oog springende teken overbrugt de afstand en verbindt [ Zelfstudie fragment: de automobilist met de winkel, en verder langs de weg worden Learning from Las Vegas, vertaalde fragmenten in: Heynen Hilde et al, Dat is cakemix en wasmiddelen door de nationale fabrikanten architectuur, sleutelteksten uit de 20ste aangeprezen op enorme, naar de weg toegekeerde eeuw, uitgeverij 010, pp. 420-424 ] Het hier afgedrukt citaat staat op p. 422. reclameborden. Het grafisch teken in de ruimte is de architectuur van dit landschap geworden. Het teken is losgekoppeld van het gebruik en van het oude programma. Binnen (in de supermarkten langs de strip) heeft de architectuur en de planning zich bekeerd tot de bazaar, zij het dat de grafische verpakking de mondelinge overredingskracht van de koopman heeft vervangen. (onze cursivering) Het commercile teken verwijst alleen nog maar naar een te consumeren goed en koppelt het programma los van significance (relevantie) en van de architecturaal herkenbare vorm. Learning form las Vegas is een klassieke tekst geworden omdat hij als een van de eerste teksten signaleert hoe plaats, programma en betekenis van elkaar losgewrikt raken en hoe op die manier de globalisering van de ruimte mogelijk wordt. In een landschap waar op elke plaats (in elke door) in principe alles kan gebeuren, raken plaats zelf uitgehold en krijgt architectuur een heel nieuwe en allicht problematische context. Wanneer het programma, de betekenaars en de architecturale vorm nog meer losgekoppeld raken van het gebruik en de betekenis, komen we terecht in wat de literatuur plaatsloosheid noemt en in vormen van hyperrealiteit. Het gensceneerde is reler dan de niet gensceneerde realiteit.

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

28

Uiteraard spreken we dan niet meer over klassieke publieke ruimtes maar over collectieve ruimtes en over winkelruimtes, de ruimte waarin marketing en evasief gedrag alomtegenwoordig zijn. Het typologisch voorbeeld is zelfstudie / uitweiding: wat zijn kritische niet meer de historische stadskern van de Europese stad maar factoren en drempelwaardes om te spreken over hyperrealiteit? zitten die in bijv. de luchthaven, de Las Vegas strip zelf, (delen van ) Los toegankelijkheid? In toegelaten of Angeles, het pretpark, het themapark, het leisure georkestreerd gedrag? In de billboards en winkelcentrum, . de hele vormgeving van de wanden? Of in
een combinatie van dit alles?

1.3. Drie schaalniveaus


Zelfversterking werkt anders naargelang het schaalniveau waarop we kijken. Een specifieke wijk of plek kan een specifieke reputatie hebben (de hoerenbuurt, de residentile wijk). De publieke ruimte in een hele stad is al veel minder verbonden met een specifieke kleur. Het publieke domein in een hele samenleving, opereert volgens zelfversterkende mechanismes die weer anders functioneren dan de mechanismes op stadsniveau. Bekijken we de drie niveaus van iets dichterbij.
a. een specifieke plek of buurt

Een specifieke plek, een plein of buurt kunnen erg scherpe reputaties hebben. De zelfversterking komt hier niet alleen voort vanuit het collectieve spreken maar altijd ook vanuit de geschiedenis die de plek heeft opgebouwd, praktijken die er vroeger doorgingen en/of nog steeds doorgaan; specifieke functies die er gevestigd zijn. Sommige uitgaansbuurten zijn eeuwenoud; een oude fabriek of historische markt kunnen bepalend zijn voor de wijk die er om heen gegroeid is; een groot braakliggend terrein in de stad blijft eeuwenlang onbebouwd, niet omdat stedenbouwkundigen of politici dat zo hebben beslist maar omdat het als het ware in de genen zit van die plek. De Glasgow Green is een type voorbeeld. Wanneer we kijken naar de lange duur (meerdere decennia of enkele eeuwen), merken we dat de zelfversterkende pijl ook de andere kant oploopt. Het is niet de reputatie die bepaalt hoe een plaats gebruikt wordt maar het aanhoudende gebruik dat reputaties installeert en ook bepaalt hoe de gebouwde ruimte er uit gaat zien. De plaats waar eeuwen vis verkocht wordt, heet de vismarkt; het plein waar de lokale gemeenschap vee en paarden verhandelt, wordt de paarden- of de veemarkt. Het eeuwenlange gebruik maakt dat die plekken onbebouwd blijven. het gebruik bepaalt de bebouwing en de vorm die het stedelijk landschap aanneemt.

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

29

(herhaald) verhaal over een plek

specifieke waarneming & reputatie

specifiek gedrag en gebruik in stand gehouden

Het specifieke gebruik van een plek kan zo ver in het verleden liggen dat het vandaag niet meer speelt: de functie die de plek toen had is intussen verdwenen, maar voor de ruimtelijke structuur van de stad is de plek nog steeds erg bepalend. Typevoorbeeld hier is het ideaaltypische veld in de stad Pisa: een leeg veld aan de rand van het stadslichaam, locatie voor het sacrale en voor toeristisch commercile praktijken waar de stad baat bij had [verdere toepassingen tijdens de veldwerkdag]. Dat laatste voorbeeld grenst al aan het volgende schaalniveau.
b. een hele stad

Op dit schaal niveau kijken we naar de wisselwerking tussen de manier waarop een hele stad over haar publieke domein spreekt en schrijft en de waarneming van en de omgang met dat publieke domein. Deze complexe relaties hebben op hun beurt implicaties voor stadscommunicatie, toerisme en promotie (Barcelona in de jaren 80 van de twintigste eeuw leeslijst #4). De zelfversterking definiren we hier als een relatiecomplex dat stedenbouwkundig, cultuur- en stadssociologisch beschreven en onderzocht kan worden. in de manier waarop steden zichzelf presenteren, speelt publieke ruimte een cruciale rol. Zo is de stad Lommel voor zijn hele grondgebied een beeldkwaliteitplan aan het opmaken (BKP), een zeer omvangrijk project daty als het goed is ook richtinggevend zou moeten zijn voor landschappelijke en stedenbouwkundige beslissingen in de toekomst. Zoals reeds aangehaald is publieke ruimte in grote steden big business geworden. Hoogstedelijke milieus worden verhandeld als podia voor winstgevende Leisure & Lifestyle, volgens de mechanismes van de globalisering en de internationale economie. In die heksenketel van winst en beroepsbelangen is niet altijd duidelijk wie er aan welke kant staat. Niet alleen politici maar ook (ster)architecten en delen van het professionele stedenbouwkundig milieu lenen zich tot projecten waarvan de voordelen voor de stad en de lokale samenleving vaak twijfelachtig zijn.

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

30

Het geloof in zogenaamde Flagship projecten en landmarks die kwakkelende wijken en steden weer op de kaart zetten, is uitgegroeid tot een eigen industrie waarbij niet duidelijk is wie de dans leidt: de ontwerper / ontwikkelaar; de politicus / financier; de bouwheer / architect / makelaar? Het steeds weer gerecycleerde Bilbao-Guggenheim verhaal, doet de tienduizenden andere Flagships vergeten die de plaatselijke samenleving vaak hebben belast of ernstig hebben geschaad. Nogal wat Flagships belasten de lokale besluitvorming en maken haar gedurende jaren minder transparant. Erg vaak duiken er malversaties op, samen met de quasi onmogelijkheid om de vragen uit de burgersamenleving naar tevredenheid te beantwoorden. Tom Coppens (VRP-voorzitter) pleit ervoor dat in die dossiers de overheid als het ware zelf het verzet Zie ondermeer Ruimte (tijdschrijkft VRP), organiseert en vroegtijdig in het proces aangeeft welke 2011, nr. 9, pp. 45 - 49 maatschappelijke keuzes er op tafel liggen. In de nabije andere toepassingen en uitwerking in de toekomst zullen dergelijke grootschalige stadsprojecten en/of hoorcolleges. Andere voorbeelden infrastructuurprojecten zich blijven aandienen; de hele kwestie mondeling en door de studenten zelf. blijft dus een belangrijk aandachtspunt voor onze discipline.
c. een hele samenleving of cultuur

De manier waarop een hele samenleving spreekt, schrijft over en omgaat met haar publieke domein, creert net zo goed een ondergrond die sturend is voor percepties van en praktijken in de publieke ruimte. Wat dat betreft kunnen we zeggen dat Nederland heel andere opvattingen huldigt over publieke ruimte en over het openbaar gebied dan Vlaanderen. De vergelijking geeft goed weer welke antecedenten er op dit schaalniveau een rol spelen. De Nederlandse geschiedenis is zelf een geschiedenis van strijd met het water; de bezetting van het grondgebied was er van meet af aan anders dan in onze streken. In Vlaanderen was er sinds de middeleeuwen een zeer verspreid nederzettingspatroon dat behalve de stedelijke concentraties een zeer verspreid patroon kende; in Nederland werd het gebied ingenomen via kades, dijken en zeer vroege inpolderingprojecten. Behalve deze historische antecedenten, speelt uiteraard ook de planningstraditie zelf een rol. Nederland is wereldwijd koploper wat betreft verkeersplanning en de aanleg van infrastructuur, maar ook wat betreft sterk doorgedreven, collectieve woningbouw. In Belgi daarentegen is de stedenbouw als het ware ondergeschikt aan de reeds bestaande vormen van particuliere eigendom, een situatie die in de 20ste eeuw ook beleidsmatig versterkt werd door de bevordering van dat particuliere woningbezit. Een samenleving die consequent zou kiezen voor een ecologische benadering in het spreken over haar publiek domein, zou in principe zelfversterkende processen

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

31

in gang kunnen zetten waarbij burgers meer oog krijgen voor duurzame kwaliteiten (Eric Corijn over Duurzaamheid op Leuvens festival, voorbeeld tijdens les 2 (2011-012). In de vorige zin schreven we in principe, want wie is die overheid eigenblijk? Op welk niveau opereert ze en wie is haar aanspreekpunt? Met andere woorden, de vraag is of op dit schaalniveau dezelfde zelfversterkende processen werkzaam zijn als op het niveau van wijken en steden. De manier waarop Antwerpen zijn merknaam verbindt aan de inrichting van de publieke ruimte en de promotie van het stedelijk wonen, kan niet zomaar getransponeerd worden naar heel Vlaanderen of naar elke gemeente in Vlaanderen. Een regionale en federale overheid die zich zo zou opstellen, zou ervaren worden als erg dirigistisch; de feitelijke subsidiariteit die zich intussen genstalleerd heeft, laat niet toe dat een overheid zo sturend optreedt. In de concrete organisatie van het stedelijk beleid en het grootstedenbeleid hebben lokale gemeenten een grote autonomie en verantwoordelijkheid (zie ook kadertekst aan het begin van de syllabus). Die verantwoordelijkheid wordt ook gebruikt om beleidsopties van hogere echelons te blokkeren. Het Vlaams grond- en pandendecreet is van dat laatste een voorbeeld. Volgens dat decreet moet er bij verkavelingen van een bepaalde omvang, verplicht een aantal sociale huur- en koopwoningen worden voorzien, een manier om de woningmarkt in balans te brengen maar ook een manier om meer huisvesting te voorzien voor minder kapitaalkrachtige groepen buiten de stedelijke agglomeraties. Maar het verzet tegen het decreet is niet gering en is nog maar de vraag of de vooropgestelde hoeveelheden sociale woningen in het suburbaan gebied ook echt gebouwd gaan worden (zie ook 2.3). De onderliggende vraag is natuurlijk wat de bedoeling is van de spreiding van minder gegoede groepen over heel het grondgebied. Welke visie op de stad steekt achter zon beleidskeuze en welke visie op stedelijk wonen? Is het vooral een financile operatie (de armen belasten de begroting van de grote steden en moeten ook door de gemeentes in de tweede en derde gordel worden opgevangen)? Worden de kansen voor het stedelijk wonen dan beter indien een stad weinig armen telt of is het dat eerder een zaak van concentratie (alle armen in een of enkele stadswijken)? Blijven grote groepen armen niet aangewezen op de grote stad, ook al wonen ze in gemeenten in de 2de of 3de gordel? Op een aantal van deze vragen komen we terug in het volgende hoofdstuk.

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

32

De term openbaarheid: wie produceert welke beelden en inhouden over de publieke ruimte en over het publieke domein? In het gesprek over de publieke ruimte in het algemeen, heeft uiteraard niet elke stem hetzelfde gewicht. Het soortelijk gewicht van de stem hangt niet alleen af van wie er spreekt maar ook van het format waarin gesproken wordt, het soort gesprek dat er feitelijk gevoerd wordt. Wat dat betreft zijn er zeer groot aantal gesprekken, elk met een verschillend bereik maar ook met een verschillende kans op woord en wederwoord. Er is het gewone, dagelijkse gebabbel op straat, in de tram, op de bus of op caf; er zijn de gesprekken op (publieke) bijeenkomsten, het gepraat in formele en informele besluitvormingscommissies (van achteraf kamertjes tot Kamer en Senaat); er is het permanente gebabbel van marketing en reclame (bewegend beeld en andere), de stroom van gesprekken en commentaren op internetfora en sociale media, de (opinie)stukken in de geschreven pers; er zijn lezingen, graffiti, open mike- en spokenword- manifestaties, betogingen, (11-11-11-)campagnes, culturele en recreatieve evenementen (denk bijv. ook aan locatietheater) en grote delen van de entertainment industrie. In elk van deze formats verloopt het gesprek volgens eigen codes, de mogelijkheid van de toehoorder om terug te praten is telkens anders. De kwaliteit waarbij zelfstandige en mondige burgers deelnemen aan het publieke leven en via publiek debat invloed kunnen hebben op het reilen en zeilen van de samenleving, is door Jrgen Habermas aangeduid als openbaarheid (ffentlichkeit, niet in de leeslijst). Deze kwaliteit heeft een specifieke, maatschappelijke vorm aangenomen in de late 19de eeuw en de vroege 20ste eeuw. De stedelijke openbaarheid waaraan vooral goed opgeleide burgers deelnamen, is in het denken over de (Europese) stad nog steeds een ijkpunt. Behalve Richard Sennet ( leeslijst #21) heeft ook Ren Boomkens beschreven hoe deze openbaarheid veranderde naarmate de scheiding tussen de publieke en de private sfeer veranderde. (Boomkens wordt kort aangehaald in Hajer et al. leeslijst #23). Vandaag is de 19deeeuwse openbaarheid in haar toenmalige vorm alleen nog aanwijsbaar in opiniepaginas en in het cultureel artistieke debat. Ook het wetenschappelijke debat tussen vakgenoten (peers) voldoet in hoge mate aan dat oude ideaal maar uiteraard is het gesprek minder publiek want alleen tussen leden van eenzelfde discipline. In de architectuurwetenschap, de politieke wetenschappen en de sociologie wordt veel nagedacht over nieuwe vormen van openbaarheid (denk bijv. ook aan het initiatief G1000) maar het openbare gesprek wordt vaak verward met participatie wat natuurlijk iets anders is. Mensen

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

33

nemen deel aan de stedelijke openbaarheid voor zover ze zelf kunnen aangeven wat er op het spel staat, wat politieke prioriteiten zijn, wat de betekenis is van wat er gebeurt. Participeren aan (ruimtelijke) besluitvorming is in bijna alle gevallen vele keren smaller. In enkele Antwerpse projecten en onder stimulans van Antwerpen aan het woord, is geprobeerd om die openbare reflectie toch binnen te smokkelen in ruimtelijke onderzoeks- en ontwerpprocessen (bijv. de zgn. Kaaitafels en andere evenementen bij de heraanleg van de Scheldekaaien). Wat in het algemeen opgaat voor deelname aan de parlementaire democratie, gaat ook op voor het tot stand komen van goed ruimtelijk beleid: lokale en betrokken spelers moeten meer kunnen doen dan hun voor- en afkeur laten blijken voor een plan of planintentie (zie ook de notie praktijkgemeenschap verder in deze tekst). Het Witboek stedenbeleid ( leeslijst #6) stelt nog een tamelijk optimistische visie voor waarin zowel het stedelijk beleid als stads(vernieuwings)projecten schakels zouden zijn voor dergelijke vormen van publiek burgerschap. Dat optimisme is intussen niet gerealiseerd, ook niet in de reeks stadsdebatten die er naar aanleiding van het witboek georganiseerd werd.

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

34

2. Hoofdstuk 2 Impact op (de waarneming en de vormgeving van ) publieke ruimtes


In dit tweede hoofdstuk passeren enkele themas opnieuw de revue maar nu kijken we niet alleen naar de werking van de publieke ruimte maar naar mogelijkheden om publieke ruimtes te benvloeden, zowel specifieke ruimte als publieke ruimte in het algemeen. Kan publieke ruimte naar de hand worden gezet? Wat zien we stadsbesturen in dit verband doen? Hoe en wanneer verwerven specifieke plekken een beslissende kracht in de opwaardering van een wijk? waarom waarderen sommige van die plekken op terwijl er nauwelijks een georganiseerd plan voor bestond? Hoe komt het dat andere plekken blijven kwakkelen, ook al is er enorm veel in genvesteerd? In dit hoofdstuk kijken we niet naar ontwerp en heraanleg maar naar de factoren die maken dat specifiek ruimtes succesvol vernieuwd worden en andere helemaal niet (2.1.); hoe publieke ruimte ingezet wordt als strategisch middel voor stedelijke vernieuwing (2.2.) en welke risicos daarbij komen kijken. In de slotparagraaf (2.3.) gaan we na hoe publieke ruimte de inzet vormt van een sociaalruimtelijke herschikking in de West-Europese stad en elders. De duale samenleving is nu al zichtbaar in de meeste Europese steden, ook ruimtelijk. Dat stelt specifieke opdrachten aan onze discipline.

2.1. Maakbaarheid op de schaal van een specifieke plek: antecedenten en mogelijke factoren
a. Enkele zeer algemene factoren

Op het niveau van n plek of buurt werkt publieke ruimte doorgaans volgens mechanismes die nog goed aanwijsbaar en identificeerbaar zijn. We noemen slechts enkele elementen en verwijzen telkens naar de literatuurlijst: 1. Een aantal van die mechanismes zijn goed beschreven door de antropologie van de ruimte. De zgn. proxemics zijn ruimtelijke gedragscodes die op de microschaal bepalend zijn voor het houden van afstand (distantiestrategien) en voor specifieke lichamelijke gedragssequenties als antwoord op specifieke ruimtelijke condities (Hall in Setha Low, leeslijst #1). 2. Wanneer we op een gegeven plek erg vaak dezelfde mensen of activiteiten zien (drugs dealen of aangenamere zaken), gaan we die plek associren met die mensen of die activiteiten. Herhaalde exposure op het

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

35

schaalniveau van een plek, leidt tot spoorvorming en het opbouwen van specifieke reputaties (zie hoofdstuk 1). 3. Symbolisch Interactionisten en de zgn. agency sociologen ( zie MT1) bekijken interacties op de microschaal vanuit een dramaturgisch standpunt: voorgrond/achtergrond; schaamtereductie - strategien; attributie en ascriptie; enscenering (E. Goffman, leeslijst #3). Ook deze interactiestrategien werken terugkoppelend en potentieel zelfversterkend: wat mensen zichzelf en elkaar zien doen (omgang in de publieke ruimte), werkt door in de verschijningsvorm van de plek als fysiek en sociaal fenomeen; de herhaalde waarneming van en omgang met een plek, trekt niet alleen een waarnemings- en gedragsspoor voor de toekomstige waarneming en omgang maar benvloedt ook de plek zelf. 4. Een leeg station (bijv. om 03u s nachts) is een ander fenomeen dan een station met een gemiddeld gebruiksvolume en weer anders dan een station in de vrijdagavondspits. Richard Sennett heeft deze basismechaniek aangeduid met de term co-presence; in zijn werk the conscience of the eye verbindt hij de waarnemings- en gedragsdynamiek met het verschuivende karakter tussen de private en de publieke sfeer (leeslijst #21). Op dit schaalniveau hebben we het steeds over een plein, een straat of een hogeschoolcampus maar uiteraard zijn dat slechts typologische aanduidingen voor wat er in en rond die een gegeven ruimte telkens gebeurt of kan gebeuren. Die gebeurtenissen zijn altijd ruimer dan de functionele aanduiding zelf. Het term of het woord dekt nooit de gebeurtenissen, routines en praktijken die het woord aanduidt. Dat is voor de stedenbouw uiteraard een erg belangrijk gegeven en met name voor het begrijpen en ontwerpen van publieke ruimtes. Wat gebruikers doen in en met een publieke ruimte, zet de functionele termen meteen al onder druk. Een stadsplein kan ook start- of eindplek zijn van een betoging; het is dan nog steeds een stadsplein maar nu gebruikt voor specifieke activiteiten. Een straat wordt tijdelijk speelstraat; een stationshal is 15 minuten lang het podium voor een flash-mob. Jane Jacobs (leeslijst #11 en #22) was een van de eersten die gewezen heeft op de noodzaak voor stedenbouwkundige om de boer op te gaan: wie wil begrijpen wat de levendigheid is van een stedelijke plek of gebied, moet gaan kijken. Levendigheid wordt sterk bepaald door wat mensen kunnen

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

36

doen op en met een plek. Herbert Gans spreekt in dit verband over potentile ruimte.5
b. enkele cases: valkuilen en succesfactoren

Mondelinge toelichting tijdens de hoorcolleges geslaagde publieke ruimtes enkele voorbeelden wiens publieke ruimte wordt er heraangelegd het verlangen naar strategische stadsruimtes: acupunctuur; drukpuntmassage en waterbedden Een Antwerpse case

2.2. De vertelde en geleefde ruimte op niveau van een hele stad


Op dit schaalniveau hebben we het over heel het gebouwde landschap van een stad als podium en decor voor het publieke leven in die stad. De publieke stadsruimte bevat dus het geheel van publieke ruimtes en publieke plaatsen, inclusief de publieke interieurs en exterieurs; de wanden van pleinen en straten; parken en recreatie gebieden; parkings, weg- en OV-infrastructuur; begraafplaatsen; het publiek toegankelijke deel van (hoge)scholen, universiteitsen ziekenhuiscampussen; de voor het publiek toegankelijke bedrijventerreinen voor zover die goed aansluiten bij het kernstedelijk weefsel; cafs, hotels en restaurants; De typevoorbeelden zijn talrijk of beperkt naargelang we de basiscriteria breed of smal maken. Die criteria hebben we kort aangeduid in les 1 en in hoofdstuk 1: toegankelijkheid, beheer (wie bepaalt wat er waar mag) en het criterium dat het publieke in veel publieke ruimte potentieel ondergraaft: expliciete of impliciete consumptiedwang We gaven in les 1 het voorbeeld van een winkelcentrum in de VS waar de projectontwikkelaar tegelijk ook burgemeester is en gaandeweg de politieverordeningen schrijft die behalve in zijn shoppingmall, ook in de rest van het stadscentrum van kracht zijn. Denk ook aan de film The Trueman Show van Peter Weir met Jim Carry in de hoofdrol ( les 1).

Herbert Gans, The potential and the effective environment. In: Gans H. People, plans and po0litics. Essays on poverty, racism and other national urgban problems. Columbia university Press 1993

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

37

Dat specifieke ruimtes voor sommige burgers niet toegankelijk zijn, wordt maatschappelijk gezien pas zichtbaar wanneer die buitengesloten groepen in verzet gaan. Het is pas wanneer de zwarte activiste Rosa Parks geen gevolg heeft aan het bevel van de buschauffeur om op te staan voor een blanke passagier, dat de rassen segregatie in Alabama (VSA) zichtbaar wordt. Naarmate we voorbeelden nemen die in de tijd of geografisch dichter bij ons liggen, worden de illustraties als vanzelf scherper. In de herinnering staan de dagenlange rellen in Vorst en Molenbeek (begin jaren 90) geboekstaafd als blind geweld van allochtone jongeren, verdoezelend dat de aanleiding ook hier de toegankelijkheid van een dancing betrof. Weliswaar is een dancing formeel gezien geen publieke ruimte maar het is wel een ruimte waar mensen op basis van afkomst niet kunnen worden geweerd. In West-Europa heeft de publieke ruimte (alsnog) minder last van extreme privatisering op de schaal van een hele binnenstad. Toch zijn er ook hier kernstedelijke gebieden waar de openbaarheid niet meer 100% gegarandeerd is, bijv. door politieverordeningen of andere reglementen die specifieke deelgroepen de toegang tot of het gebruik van dat gebied ontzeggen. Het kan gaan over mensen met gedrag dat als storend wordt ervaren: mensen met een verslavingsproblematiek, dak- en/of thuisloze mensen, mensen die bedelen, straat- en/of vensterprostitutie, . Ook deze omgang is zelfversterkend: ze creert condities waardoor we verwachten dat we in het kernstedelijk gebied geen mensen meer zien die zich storend gedragen. We zien op specifieke plaatsen steeds minder bedelaars waardoor we het steeds meer normaal gaan vinden dat die mensen daar worden weggejaagd. De stad verliest er belangrijke aspecten van zijn publieke functie. We kunnen zelfversterking op dit schaalniveau ook zien als een positieve kracht. Denk aan de Antwerpse stadsslogan t Stad is van iedereen. Het korte zinnetje zegt hoe Antwerpen is of wil zijn (voor iedereen toegankelijk) en die uitspraak is ondermeer een bewering over het geheel van de publieke ruimte, de manier waarop Antwerpen publiek zichtbaar is voor bezoekers, stadsgebruikers en bewoners. Ook al denken we nu even niet aan citymarketing of toerisme, in de manier waarop een stad spreekt over zichzelf, construeert ze een verhaal over haar verschijningsvorm en dus over het geheel van haar Uitwerking - zelfstudie: publieke ruimte. Ook al zijn die beweringen in heel wat steden zet van een aantal steden de stadsslogans op papier of zoek ze op. Verdiep je in de onsamenhangend of niet goed gepland ze vertellen wel iets slogans of beelden van een stad die je over hoe die stad in elkaar zit of wenst te zitten. Op het niveau van een hele stad is de publieke ruimte en de verhalen erover, een belangrijke vindplaats om die stad te

enigszins kent. Klopt die slogan met wat jij of collegas weten over die stad? Op welke domeinen klopt het beeld waarschijnlijk niet? Is het een krachtig beeld of zin? Nodigt hij uit tot een consistent beleid? Waarom (niet)?

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

38

begrijpen, zijn zelfbeelden, zijn trots en taboes, zijn stedelijke basisroutines. Denk in dit verband bijvoorbeeld aan de Gentse feesten als een manier waarop Gent zichzelf toont aan zijn burgers en stadsbezoekers. Hoewel het oude volksfeest steeds professioneler (en deels ook commerciler) georganiseerd wordt, vormt elke editie een bouwsteen voor de manier waarop Gentenaars en Gentse bezoekers kijken naar en omgaan met de stad. Stedenbouwkundigen en stadsonderzoekers kunnen de Gentse Feesten analyseren als podium voor actieve zelfbeelden en praktijken van deze stad, een vindplaats ook voor beelden en praktijken die zelfversterkend kunnen werken. Dat dergelijk feest wel degelijk stadsspecifiek is, zou bijv. kunnen blijken in een vergelijking met zomerfestivals in andere steden. (De interactie tussen erfgoed(industrie) en stadsbeleid komt aan bod in de reader van Setha Low leeslijst #1). Op dit schaalniveau zetten we de scoop dus breder dan de aaneenschakeling van aanwijsbare publieke plekken en wel op twee manieren. * De publieke ruimte van een hele stad is meer dan de verzameling van aanwijsbare pleinen en straten, het gaat ook over allerlei collectieve en semitoegankelijke ruimtes waar het publieke leven zich periodiek of zelfs eenmalig afspeelt: theater- en concertgebouwen, busstations, metrohallen, infrastructuur voor evenementen en zelfs festivalweides (Hajer en Reijndorp over publiek domein leeslijst #17). * Een tweede verbreding bestaat erin dat op het niveau van een stad, de vertelde publieke ruimte een eigen leven is gaan leiden. Meer dan vroeger slagen steden erin te zijn wat ze vertellen dat ze zijn, ook al wijkt het waarneembare landschap en de politieke situatie behoorlijk af van het geventileerde beeld (La ciutat de la Gent/The city of people leeslijst #4). Die voorgewende stedelijkheid bestaat natuurlijk slechts voor een deel van de burgers en de stadsgebruikers en op een deel van het grondgebied. Wie niet past in het beeld van succes en geen deel heeft aan de hoogstedelijke milieus van vertier en consumptie, bewoont ook letterlijk een andere stadsruimte. We komen daar in 2.3. nog op terug. . We hebben het fenomeen al kort aangehaald in hoofdstuk 1. Sterarchitecten spelen graag mee in die rondedans; stadsbesturen willen graag uitpakken met de mijnheer Bono van de architectuur. Op een bepaalde niveau werkt die werkelijkheid ook: Barcelona, Bilbao, Milaan en Berlijn genere(e)r(d)en hoge bezoekersstromen, wat tot hogere vastgoedprijzen leidt, wat op zijn beurt goed is voor het aantrekken van culturele topacts, orkest- en museumdirecteurs. Uiteraard brengt al die hoogstedelijke welvaart niet vanzelf welzijn en zeker niet voor iedereen; het leidt niet vanzelf tot een betere stadspolitiek en tot een betere woon- en leefsituatie van bewoners en stadsgebruikers; het leidt zelfs niet vanzelf

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

39

tot een beter publiek domein vaak zijn de risicos van dergelijk opgepompte (en potentieel eenzijdige) ontwikkelingen nefast voor de kwaliteit van het publieke domein in een stad. Het beslissend criterium is of stadsbesturen die in deze heksenketel een sterke visie hebben en kunnen aanhouden. Daar zonder worden ze makkelijk het slachtoffer van regionale en mondiale concurrentieslagen of wilde vastgoedprojecten waar ze geen enkele vat op krijgen (zo het zittend bestuur dat al wil). Gemeenten moeten duidelijk zijn waar ze naartoe willen en hoe. In Vlaanderen hebben de stadsvernieuwingsprojecten die nood ongetwijfeld voor het voetlicht gebracht. In de beroepspraktijk volstaat het doorgaans niet dat het gemeentelijk apparaat een eigen visie heeft, al dan niet neergelegd in een (goed) structuurplan; gemeenten moeten ook om kunnen gaan met het hele veld van advies- en expertbureaus. Bij die hybride competenties moet stedenbouwkundige expertise gekoppeld worden aan kennis over vastgoed en complex procesmanagement. Op de schaal van de relatief kleine steden waar we in Vlaanderen over spreken (zelfs Antwerpen en Gent zijn small towns), komt het erop aan dat steden voldoende capaciteit in huis krijgen om met deze harde processen te leren omgaan (zgn. capacitybuilding). De VRP en het team publiek private In onze eigen tekst over Hoog Kortrijk (zie samenwerking van de Vlaamse gemeenschap, richten samen LEESOEFENING ) schetsen we hoe de stad met het team Vlaams Bouwmeester jaarlijks de Masterclass Kortrijk gedurende twee decennia Stadsprojecten in, een traject om zowel gemeentebesturen als voorbeeldig aan de slag is gegaan met dergelijke PPS- en projectgestuurde private partijen vertrouwd te maken met basiscompetenties planning. Die aanpak en de communicatie nodig voor een dynamische planningspraktijk zonder dat het erover had een zelfversterkende impact op bestuur haar doelstellingen uit handen geeft (detailprogramma Kortrijkse bewoners en stadsgebruikers, op hun beeld over en omgang met hun stad. op VRP website). Een laatste opmerking. Op het niveau van een de publieke ruimte in een hele stad, speelt er altijd zelfversterking, juist ook wanneer die communicatie niet doordacht is en niet goed gepland wordt. Daarbij gaat het uiteraard niet alleen om communicatie en marketing. De manier waarop een stad omgaat met haar publieke ruimtes of die verwaarloost of exclusief maakt, vertelt net zo goed wie of wat de stad is en wil zijn. De publieke ruimte niet verzorgen, is uiteraard ook een bewering; daarmee zegt het zittend bestuur ook iets tegen haar burgers en stadsgebruikers. Mondelinge voorbeelden.

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

40

2.3. De stedelijke publieke ruimte in de ogen van heel de samenleving de verruimtelijking van de duale samenleving
Hoewel er in Vlaanderen en Brussel geen eenduidig vertoog6 over het publieke domein bestaat, zijn er wel terugkerende elementen. Allicht zijn die anders voor Brussel dan voor Vlaanderen. Brusselaars zullen over het openbaar domein in het algemeen en over publieke ruimte in hun stad een ander verhaal vertellen dan bewoners van de doorsnee Vlaamse verkaveling. Deze laatsten hebben, wonend in de Vlaamse nevelstad, over het publieke domein in Brussel doorgaans andere beelden dan de zgn. gemiddelde Brusselaar. Waarschijnlijk hebben beide groepen verschillende beelden over wat het publieke domein zou moeten zijn7. Die beelden en verhalen zijn vrijwel zeker anders dan wat ze 30, 40 jaar terug waren. Nog maar enkele decennia geleden gold de stad als een oord van verderf dat was eigenlijk de dominante definitie. Mensen verbonden die kwaliteit zeker met stationsbuurten en zgn. faubourgs (de werkmanswijken aan buitenzijde van de grote stadspoorten) maar bij uitbreiding met heel het kernstedelijke gebied van de metropool. Op deze macrolaag vermengt het spreken over en omgaan met de openbare ruimte in de stad zich met culturele beelden die zeer cultuur- en tijdsgebonden zijn (zie hoofdstuk 1). Die beelden zijn op hun beurt onderhevig aan de dominante (woon)cultuur en de geschiedenis van een gegeven samenleving. We schetsen hoger reeds hoe anders die wooncultuur is in Nederland en Belgi. Er zijn regios die vanouds een sterke stedelijke orintatie hebben, waar bijv. het economische en bestuurlijke weefsel al eeuwenlang is opgebouwd vanuit de steden. Van Vlaanderen wordt gezegd dat haar cultuur antistedelijk is, een gegeven dat in de 20ste eeuw versterkt werd door de massieve politiek van eigendomsverwerving. Dat leidde in de naoorlogse periode tot een
6

De term vertoog of discours (Eng.: discourse) verwijst naar het min of meer samenhangende geheel van woorden, talige verbanden en redeneringen waarmee die de omgang met de werkelijkheid structureert voor een specifieke professionele groep of binnen een sociaal of cultureel milieu, gedurende een specifiek tijdvak. Het Angelsaksische vertoog van de literatuur in het Interbellum. Het vertoog van de duivenmelkersbonden in het Meetjesland sinds het ontstaan van de Katholieke Unie van Duivenliefhebbers. Het dominante discours over stadsvernieuwing sinds 2003. 7 Men zou kunnen nagaan hoe de communautaire hervormingsperikelen van de voorbije drie jaar verwant zijn met verschillende (zelfversterkende) beelden over de publiekle ruimte en het publieke domein bij bijv. het N-VA electoraat en bij andere partijen. Men zou specifieke visies op en uitspraken over het publieke domein kunnen voorleggen aan een staal van partijmilitanten of partijstemmers en zo kunnen nagaan of partijpolitieke voorkeuren zich ook veralen in beelden over (verwachtingen omtrent) het publieke domeijn. Dergelijk onderzoek is onzelf niet bekend. Behalve tamelijk voorspelbare verdelingen in het subthema asiel en migratie, kan men de respondenten ook heel andere subthemas voorleggen.

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

41

zeer specifieke inname van heel het grondgebied door allerlei woon(omgevings)typologien8 die Bruno De Meulder probeert te identificeren9. Sinds het einde van de SIF periode en de start van het Vlaams stedenbeleid, kunnen we spreken van een georganiseerde overheidsinspanning om de antistedelijke beelden bij de bevolking te counteren ( leeslijst # 6 en #7 en ons commentaar bij nr. 7). Het thuis in de stad -programma probeert de stad te promoten als een aangenaam en aantrekkelijk woonmilieu, met name ook bij jonge en meer koopkrachtige gezinnen, juist ook diegene met opgroeiende kinderen. Het beleidsprogramma wil deze groepen opnieuw voor de stad winnen en/of hun verdere stadsvlucht tegengaan. Dat beleid is natuurlijk zelfversterkend en dat is nu net de bedoeling: naarmate er op meer fora en in steeds meer (ook populaire) media op een positieve toon over de stad gesproken wordt en de aantrekkelijkheid van stedelijke woonmilieus worden aangekaart, gaan burgers en stadsgebruikers anders aankijken tegen en denken over de stad waardoor mogelijkerwijs ook hun woonkeuzes kunnen verschuiven. Een andere beeld over het (groot)stedelijk publiek domein is de perceptie dat er teveel kansarme groepen wonen, een waarneming die uiteraard verbonden is met het net genoemde beleidsprogramma. Wie bij gelijk blijvend aantal woningen meer middengroepen naar de stad wil, zal fysiek ruimte moeten maken voor die groepen een proces dat nog versneld wordt door gezinsverdunning en het feit dat we de voorbije decennia groter i.p.v. kleiner zijn gaan wonen. De opwaardering van volksbuurten soms georganiseerd maar vaak ook ongepland, door mechanismes van de vrije markt leidt tot processen van gentrificatie die in Belgi zeer slecht kunnen worden opgevangen wegens een quasi ontbrekend beleid rond sociale huisvesting. Om die situatie te counteren is het Grond- en Pandendecreet op stapel gezet, reeds kort aangehaald in 1.3. Het decreet legt ook kleine gemeenten een sociaal bindend objectief op (een verplicht percentage te bouwen sociale woningen), samen met de verplichting om bij grotere (nieuw)bouwprojecten een percentage sociaal koop- en/of huurwoningen te voorzien. Het decreet is nu zijn eerste kinderziektes ontgroeid, maar mensen uit de sector zelf geven aan dat op

Voor een erg rudimentair en zeer vereenvoudigd beeld van woonomgevingen en de zgn. succesfactoren (wat er verder ook met deze term ook bedoeld moge worden) bij het ontwerp ervan, verwijzen we naar leeslijst #7 9 De Meulder Bruno, De Belgische stedenbouw en de belofte van welvaart, 1945-1975. Tien punten over de veranderende productie van het wonen. In: Van Herck Karina en Avermaete Tom, Wonen in welvaart. Woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen. 010 - VAi/VCAa, 2006, pp. 128-145

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

42

middellange termijn de uitstoot van lage inkomens uit de grote steden nooit zal kunnen worden opgevangen door het volume aan goedkope woningen dat er in de eerste, tweede en derde gordel gebouwd wordt10. Concreet betekent dit dat kwetsbare groepen die massaal verdrongen worden uit gentrificerende wijken in Antwerpen, niet naar Wilrijk, Hemiksem of Aartselaar gaan (toch het opzet van het G&P-beleid) maar terecht komen in de slechtere woningen in kleinere steden verderop (bijv. Boom, Rionse, ). Daar zijn ze meestal slechter af dan in hun eerdere woonomgeving: de centrumfuncties die deze kleine steden opnemen, bieden kwetsbare gezinnen doorgaans minder mogelijkheden dan de relatief grote stad; er zijn doorgaans minder mogelijkheden voor sociale stijging; er is nauwelijks een informele of grijze sector waarmee men het te kleine inkomen kan aanvullen en vaak moet men voor de kleinste formaliteit toch weer naar de grote stad. Vooral dat laatste komt de levenskwaliteit niet ten goede, zeker niet die van de kinderen. Wanneer de ouders erg ingewikkelde tijdruimte arrangementen moeten oppakken, zijn kinderen vaak het eerste slachtoffer [detail referenties uit recente jaarboeken armoede - worden nog toegevoegd]. We zien hier een erg negatieve vorm van zelfversterking. Voor zover we met zijn allen aannemen dat arme en kwetsbare groepen de grootstedelijke samenleving belasten, zet die aanname potentieel kwalijke beleidsprocessen in gang. De sociale verdringing wordt nog steeds niet opgevangen maar toch wordt het aantal sociale wooneenheden in bijv. de Antwerpse binnenstad drastisch naar beneden gebracht. Het is natuurlijk erg cynisch dat die kwestie nergens in het publieke debat wordt aangekaart. Maar ja, zo gaat dat met zelfversterkende beelden over de publieke ruimte en het publieke domein: indien we met zijn allen vinden dat arme groepen een last zijn voor de stad, zullen we een beleid dat hardvochtig tegen deze groepen optreedt, probleemloos laten passeren. We zullen het niet opmerken, tenzij rond Kerst en bij het verschijnen van het jaarlijks armoederapport. Dan horen we weer dat de gezondheidsrisicos van kwetsbare groepen verergerd zijn en dat het hebben van een woning deze groepen nauwelijks beschermt tegen bestaansonzekerheid en harde armoede [nog aan te vullen met recenter gegevens over armoede in de periferie].

10

Intern studiebezoek Aedes Forum voor zingeving (Aedes is de Nederlandse koepel vqan sociale huisvestingsmaatschapppijen) aan het Antwerps sociale verhuurkantoor en aan een huisvestingsmaatschappij in Antwerpen (de Ideale Woning), 24 maart 2011.

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

43

De dramaturgische stad: sociale klassen komen elkaar nog tegen, kwetsbare en betere beter groepen gebruiken dezelfde stadsruimte Meer algemeen kunnen we zeggen dat, hoewel het hoogstedelijke centrummilieu er steeds De topologische steden beter gaat uitzien, het in de West-Europese Parijs en L.A.: stadssamenleving niet zo goed gaat met de kwetsbare groepen oude, negentiende-eeuwse openbaarheid. komen modale groepen Grote groepen mensen ervaren niet dat ze deel niet meer tegen. uitmaken van de stedelijke samenleving en/of dat ze invloed hebben op de prioriteiten van het Los Angeles bestuur. Ruimtelijke wonen deze groepen soms ver van de stad (denk aan de banlieus in Parijs en Marseille of de buitenwijken in Amsterdam en Utrecht); in de Belgische steden wonen kwetsbare groepen veel dichter bij het hoogstedelijke milieu waar de vrijetijdseconomie en consumptie haar grootste omzet draait (leeslijst # 16, bijdrage van Kris Kesteloot en diens onderscheid Bron van de tussen topologische en dramaturgische steden). Het risico op definitieve schemas: segregatie tussen arm en rijk is niet denkbeeldig, ook niet in de West Europese leeslijst #16 stad (het bovenste variant in de kader hiernaast). Voor de West-Europese stad geldt alsnog het dramaturgisch model, maar ook dat is niet geheel zonder risico (de stippellijn in de onderste illustratie hiernaast stelt de stadsgrens voor). Omdat de zwakke stadsbewoners in de binnensteden (1 op de tekening) weinig kunnen wegen op de politieke agenda, wordt het publieke domein vooral ingericht vanuit de percepties en praktijken van de sterkere stadsbewoner (2 in het schema) en de stadsgebruikers (3). Dat leidt tot een hoogwaardig binnenstedelijk milieu met een publiek domein dat op deze sterke groepen is De dramaturgische variant nader bekeken afgestemd en waar zwakke groepen weinig te zoeken hebben (consumeren is er vaak te duur). Uiteraard spelen ook hier volop processen van zelfversterking. Grote groepen in de samenleving gaan steeds vaker spreken over en omgaan met deze geleding in de publieke ruimte op een manier die ze zelf vanzelfsprekend vinden. Naar de stad gaan, betekent gaan shoppen, verwijlen in het hoogstedelijke milieu van de stedelijke cultuur en consumptie, in een publieke ruimte waar men uiteraard

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

44

dezelfde koopkrachtige mensen aantreft. alleen onderweg naar de hoogstedelijke kern komt men, bijv. op de bus en de tram, massas ander volk tegen, de mensen die de kantoren schoon houden, de jongeren uit de zgn. zwakker milieus, de kinderen van ouders die bezig zijn met een stijgingscarrire en in de stedelijke economie een wezenlijke rol spelen. Men ziet die mensen wel maar in de geleding zelf hebben ze geen echte plaats. De door professionals aangeduide geleding is niet alleen herkenbaar als mechanisme in de stedelijke realiteit, het wordt ook werkelijk en werkzaam in het leven van stedelingen11. Wie economisch en politiek onvoldoende rechten heeft, zal opgesloten blijven in de stad van aankomst (Dough Saunders). De spanning tussen hoogstedelijke milieus waar veel planningsenergie naartoe gaat en de volkse en kwetsbare wijken zonder veel ontwerpinitiatief, blijft zeker op de stedenbouwkundige agenda van het komende decennium. Eigenlijk kunnen we dat nog preciezer formuleren. De grote strategische stadsprojecten en (de betere) stadsvernieuwingsprojecten proberen ruimtelijke breuken te helen, vaak breuken die zich aan de rafelrand van specifieke deelgebieden bevinden: oude havengebieden, oude spoorweginfrastructuren, dichtgeslibde recreatiezones, randstedelijke gebieden waar nog voldoende ontwikkelingspotentieel zit. De ambitie dat er op die manier ook sociale en maatschappelijke breuken geheeld worden, laten we hier voorlopig onbesproken. Op een groter schaalniveau introduceert Kesteloots analyse een meer urgente en algemene vraag. Is de publieke ruimte van de hoogstedelijke kerngebieden vandaag en morgen nog een plek waar volkse en kwetsbare groepen kunnen komen? Ze komen er natuurlijk om te werken maar daarin blijven ze vaak erg onzichtbaar, zowel fysiek als wat betreft hun maatschappelijke positie12. Kunnen andere groepen, milieus en culturen deze mensen waarnemen als deel uitmakend van datzelfde publiek domein of is de ruimte in haar inrichting, aanleg of beheer zo georganiseerd dat de co-presence van Richard Sennett bij voorbaat onmogelijk is? Is het centrale stadsgebied van Jobs en Diensten nog een publiek domein waar er openbaarheid is of kan komen: kunnen mensen er via de stedelijke cultuur en
11

Op die manier worden sommige nieuwe woorden ook werkzaam, andere blijven een tijdelijk neologisme en verdwijnen weer. De term achtergestelde buurt heeft een tijdlang zelfversterkende processen in gang gezet. De stad Antwerpen en AG Stan porberen met de term Groene Singel op een positieve manier zelfversterkendie in gang te zetten: naarmate meer mensen het Antwerpse ringgebied gaan weaarnemen als een potentile rivier van groen, vergroot het maatschappelijk en politiek draagvlak om de ringsructuur in die zin ook her aan te leggen. leeslijst #15 12 We denken aan alle precaire jobs in de schooinmaakindustrie op uren en tijdstippen waardoor mensen geen gewoon sociaal leven meer hebben. maatschappelijk blijven steeds grotere groepen zeer kwetsbaar ondanks het feit dat ze werk hebben (de zgn. working poor en de 1 euro jobs in Duitsland).

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

45

het publieke debat aangeven wat er in hun stad nodig is? Telt de diversiteit van stedelijke culturele praktijken zich bij elkaar op tot iets dat groter is dan de som van de delen of proberen we de standaarddeviatie van uiteenlopende culturele routines en milieus vooral klein genoeg te houden? Wat is in dit verband de betekenis van allerlei culturele en artistieke initiatieven, campagnes en festivals die de publieke ruimte als decor en/of podium nemen? Wat is bijv. de zelfversterkende kracht van de zomer van Antwerpen en de volgehouden keuze om steeds specifieke en minder vertrouwde plekken op te zoeken? Is het zinvol om het rode gebied in Kesteloots schema (de dramaturgische variant) via culturele interventies tijdelijk om te dopen tot een hoogstedelijk milieu of tot een plek waar ook stadsgebruikers en sterkere groepen komen en weer weggaan? Bovenstaande vragen naar voegen zich natuurlijk bij andere dossiers waarmee de ontwerper van publieke ruimte(s) in toenemende mate te maken krijgt. We noemen er een drietal. (1) Hoe kunnen de burgers van de laagstad en van de negentiende-eeuwse wijken kansen krijgen voor sociale stijging (of in de terminologie van Dough Saunders13: hoe ondersteunen we de stad van aankomst). (2) Hoe zorgen we ervoor dat groepen met een krimpend en een uitdeinend stadsgebruik (bejaarden resp. jongere groepen en mensen met een intens of breed stadsgebruik) elkaar blijven ontmoeten (zie leeslijst #20, #21, #18 en #17). Welke publieke programmas zijn daarbij het meest geschikt? Wat is hun precieze stedelijke maat en waar moeten ze zich bevinden? Wat betekent dat voor de kwaliteit van distributie- en infrastructurele locaties ( leeslijst #9 en #15). (zie illustraties metrogebruik pechakucha lezing) (3) Wat betekent het voor regionale planning en voor de planning en het ontwerp van de stedelijke rafelrand? (Het doctoraat van Elke van Empten raakt aan dit thema). Zijn vormen van stadslandbouw geschikt om de aan de stedenbouwkundige taakstelling die we uit Kesteloots model kunnen afleiden, tegemoet te komen? Moeten we U-Place en andere winkelcentra aan de Brusselse ring zien als een trend richting topologische stad (het L.A. model in het schema) of is dat te voorbarig?

13

Dough Saunders, De trek naar de stad, De bezige bij 2011. Oorspr.: Arrival City. How the Largest Migration in History Is Reshaping Our World. Pantheon 2010)

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

46

3. Hoofdstuk 3 - Enkele technieken voor de lectuur, de analyse en de weergave van publieke ruimte(s)
Wordt gegeven in de vorm van PowerPoint, aangevuld met teksten

3.1. 3.2. 3.3.

lectuur van publieke ruimte analyse van publieke ruimte notatie en weergave van geanalyseerde ruimte

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

47

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

48

4. Becommentarieerde leeslijst
Deze lijst is ter informatie en geen examenstof; de documenten van de eigenlijke en verplichte LEESOEFENING staan op POINTCARR.
Low Setha & Lawrence-Zuninga Denise, The antropology of space and place. Locating culture. Blackwell publishing 2003

Een reader op het raakvlak van architectuurwetenschappen, antropologie en etnografie. Low is een van de grote dames op dit multidisciplinair gebied. De reader brengt een aantal klassieke teksten uit het domein samen, o.a. Proxemics van Stuart Hall (pp. 51 72); the Berber House (Pierre Bourdieu pp. 131-140); In de laatste drie hoofdstukken (10 papers) worden meer actuele spanningen aangesneden: maatschappelijke en culturele conflicten in en over de ruimte (meestal bekeken vanuit ras en etnische minderheden), transnationale dynamieken bij mensen / culturen die in twee culturele ruimtes tegelijk leven (allochtonen, expats, ) en een slothoofdstuk over ruimtelijke tactieken met o.a. papers over erfgoed en erfgoedindustrie als vorm van ruimtelijke representatie. De grote inleiding van de twee editors geeft een goed overzicht van de stand van het wetenschappelijke onderzoek in dit vakgebied. Heldere uiteenzetting over de gender dynamiek van publieke ruimte en de wisselwerking tussen culturen (culturele praktijken) en de betekenis van publieke ruimte zelf.
Madanipur Ali (ed.), Whose public space? International studies in urban design and development. culturele. Routledge 2010

Madanipur is prof stedenbouw in Newcastle (UK) en zowel didactisch als academisch een van de wereldautoriteiten binnen de ruimere architectuurwetenschappen. In de lessen behandelen we een basistekst van hem. Deze reader bekijkt zowel de verschuivende kwaliteiten van publieke ruimte in een geglobaliseerde wereld als de wisselwerking tussen publieke ruimte en het dagelijks leven, telkens aan de hand van cases in Europa en wereldwijd. Lees ook het slothoofdstuk van de editors.
Ervin Goffman, De dramaturgie van het dagelijks leven. Schijn en werkelijkheid in sociale 3 relaties. Bijleveld. 2011 . (oorspr. The presentation of self in everyday life, Anchor Books Doubleday & co, New York 1959).

Aanbevolen: inleiding, hoofdstukken 3 en 7. Een dramaturgisch perspectief op sociale interacties op de microschaal door een van de grondleggers van het symbolisch interactionisme. Goffman heeft ook de sociologie tout court benvloed, omdat hij in zijn latere werk erg veel analyses heeft uitgevoerd over gedrag in de publieke ruimte. (onder meer: Behavior in public places. Notes on the social organization of gatherings. New York the Free Press, 1963). In het Nederlands taalgebied heeft [3.B] Ruth Soenen dit perspectief goed ontsloten in haar toegankelijk en succesvol boekje Het kleine ontmoeten, over het sociale karakter van de stad (Garant 20082).

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

49

Craigie Horsfield e.a. La ciutat de la gent (The city of the people), tentoonstellingscataloog bij een fotografisch, politiek en etnografische studie van drie volkswijken in Barcelona, gepatroneerd door de prestigieuze en kritische fundaci Antoni Tpies. Isbn 84-88786-15-8, Fundacion Antoni Tpies, 1997

De bekende fotograaf probeert samen met antropologen, architecten en basiswerkers grote delen van de vergeten geschiedenis vast te leggen niet in historische beelden maar aan de hand van portretten van interacties en van volksmensen. De dialogen tussen Horsfield en de mensen van de Fundacio, zijn erg verhelderend, niet alleen omtrent de benadering die de kunstenaar volgt maar ook omtrent de dynamiek van de publieke ruimte in onze hele cultuur en in de stad in het algemeen. Als slothoofdstuk is er een kritische reflectie opgenomen over de stadspolitiek en de stedenbouw van Barcelona sinds de invoering van de democratie begin jaren 80. De kritische analyse over de verpret-parking van de publieke ruimte (B. moest nog bekomen van de zware ingrepen die de Olympische spelen hadden achtergelaten), hebben nog maar weinig van hun actualiteit ingeboet. Uit de folder: Through his photographs of the people and places of Barcelona, C. Horsfield attempts to describe human relations in the city, revealing their basic structure to the viewer. For Horsfield, photography is partly responsible for shaping our perceptions and our awareness of the real world and the changes it is undergoing. Horsfields work is part of a project that involved not only close collaboration between the artist and the two curators, but also included a number of other groups working in and for Barcelona. Economists, anthropologists and architects have contributed their particular visions of the city, enriching the process that went into creating these photographs. The anonymous inhabitants photographed by Horsfield also played an active part in this process, explaining their personal life experiences and identifying what they feel to be the most significant features of their surroundings. Special attention is paid to three of Barcelonas outlying neighborhoods: Ciutat Meridiana, Vallbona and Torre Bar. Nevertheless, the exhibition as a whole provides an unusual and broad view of the people and places that make up the city. Horsfield works painstakingly on every print until he achieves the desired effect, using large formats that cause an impact from which the viewer cannot easily escape.

Heeling Jan, Meyer Han, Westrik John e.a.) Het ontwerp van de stadsplattegrond. Sun s.d.. Aanbevolen: hoofdstuk 1, 2 en 6

Dit eerste deel uit de langlopende studie de kern van de stedenbouw in het perspectief van de 21ste eeuw reflecteert op de kerntaak van wat stedenbouwkundigen moeten doen: hun positie en precieze opdracht, bekeken vanuit hun technische competentie. De auteurs nemen de stadsplattegrond als vertrekpunt voor die taakstelling. Wat is een plattegrond, hoe inter-ageert hij met stadsgebruik, stadsontwerp en
Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014 50

stedenbouwkundige planning (hfst.1). Hoe is het plattegrond een emanatie/stolling van maatschappelijke verhoudingen (hfst 2). Hoe en waarom (op welke manieren) is het plattegrond de kern van de stedenbouw (alle hoofdstukken en vooral 6)? Deze fundamentele reflectie gaat voortdurend over de publieke ruimte in haar verhouding tot straat, kavel, perceel, bouwblok en de nog steeds veranderende relaties tussen die elementaire stadsbouwstenen. Een wetenschappelijk en technisch goed onderbouwd en zeer gedocumenteerd (rijk gellustreerd) basiswerk.

Boudry Linda et al, Stedelijkheid als politiek project. In: Witboek stedenbeleid. Uitg. adm. Binnenlandse aangelegenheden, 2003, pp. 40-41; 90-97; (lees ook pp. 111-116)

Het witboek stedenbeleid wordt in Vlaanderen meestal aangeduid als het beleidsmatig en vakmatig begin van (een nieuwe etappe in) het geprofessionaliseerd stads- en stedenbeleid. Het Witboek en de bijhorende voorstudies behandelen erg brede beleidsvelden die gentegreerd zouden moeten worden aangepakt. Het optimisme van de redactie moet gesitueerd worden in het einde van de daar aan voorafgaande periode toen stadsontwikkelingsbeleid nauwer verknoopt werd met sociale en emancipatoire doelen , de zgn. SIF periode. Het Sociaal Impulsfonds werkte behalve aan ruimtelijke doelen ook aan sociale processen, wat de zichtbare uitkomsten van veel beleids- en planningsprojecten inderdaad kleiner maakte wat op zijn beurt uiteraard afhankelijk is van de aangewende criteria en maatschappijvisie. Zeer kenmerkend voor het witboek is de governance idee: private en particuliere stakeholders bepalen samen met de overheid wat de maatschappelijke breuken en uitdagingen zijn en hoe ze die willen aanpakken. Dat waardevolle idee was ook al aanwezig in de wijk(ontwikkelings)contracten van de SIF-periode maar wordt gaandeweg ontdaan van zijn politieke, procesmatige en sociale context: wie meedoet is steeds vaker stakeholder omdat hij materile belangen heeft in het gebied. Zwakkere activiteiten en groepen (recreatie, voetgangers, kinderen, ) komen daardoor vanzelf in de verdrukking. Het Witboek zegt helemaal niets over die risicos, integendeel: het zoekt naar een ruimtelijke visie en taakstelling voor het stedenbeleid (de rasterstad? de stadsrepubliek? ) die meer geschikt zou zijn voor de samenleving van de 21ste eeuw. Het witboek is zeer bepalend geweest voor een aantal nieuwe ruimtelijke planningspraktijken van het voorbije decennium (stadsprojecten, stadsvernieuwingsprojecten, open oproepen); voor de invulling van het sociale luik van het stadsbeleid is het saldo minder rooskleurig. De aanbevolen basistekst in het Witboek behandelen (o.a.) de centrale term rasterstad. Het neologisme probeert een ruimtelijke pendant te formuleren voor de vernetwerkte samenleving waarin actieve en mondige burgers veel sterker betrokken worden bij het (ruimtelijke) beleid. Negen jaar na het Witboek blijkt dat die term niet echt stand houdt. Probeer zelf de zwaktes te noemen in de ontworpen terminologie. Achteraan in het
Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014 51

boek vind je ook een trefwoordregister met de relevante lemmas (o.a. rasterstad; burgerschap; stadsrepubliek).
Steffens Frans en Cuyvers Rob, Woonomgeving en publiek domein. Een zoektocht naar succesfactoren voor het ontwerpen van woonomgevingen en publieke ruimten voor vitale en leefbare steden. In: Boudry Linda et al., Witboek stedenbeleid (deel voorstudies). Uitg. adm. Binnenlandse aangelegenheden, 2003. Pp. 305-320.

Een erg elementaire tekst over de verhouding tussen wonen, woonomgeving en (het beleid over) de inrichting van het pu8blieke domein, vooral gericht naar mensen in de beleidsuitvoering.

Louckx Andre, Signalen uit de ruimte. Twintig bedenkingen rond stad en architectuur in het algemeen en rond Brussel in het bijzonder. Drie jaar architectuurverkenningen in de Brusselse kanaalzone. In: Een stad in beweging/une ville en mouvement/ a moving city. Studio open stad 1998. Pp. 23-29

Een gebald essay over de positie van de (publieke ruimte) in Brussel, met zowel cultuurfilosofische als architectuurwetenschappelijke uitstapjes. Nog steeds herkenbaar ern actueel.
Meurs Paul en Verheijen Marc, In Transit. Mobiliteit, stadscultuur en stedelijke ontwikkeling in Rotterdam. NAi uigevers Rotterdam 3003.

Aanbevolen: pp. 39-47 (Luuk Boerlens pleit voor een fenomenologie van de space of flows) en pp. 84-91. Arnold Reijndorp zoekt uit hoe de verkeersruimte ook het decor en de omgeving is waarin dagelijkse tactieken en praktijken plaatsvinden.

Madanipur Ali 2, Social exclusion and space. In: The city Reader (4the edition), Routlegdge2007, pp. 158-165. Met een goede situerende inleiding van de editor.

Een basistekst van een grote auteurs over publieke ruimte. Verheldert enkele basisdimensies in het spreken over/werken/omgaan met publieke ruimte(n).
Jane Jacobs, The use of sidewalks: safety. In: The city Reader (4the edition), Routlegdge2007, pp. 98-102.

Dit korte fragment uit het beroemde / beruchte boek The death and life of great American cities is behalve een tijdsdocument ook een voorbeeld van een andere manier van spreken en schrijven over de (aanleg van) de publieke ruimte. Jacobs standaardwerk is recent ook vertaald en uitgegeven door SUN/trancity. Simon Franke schreef een toegankelijk boekje over de betekenis van J.Jacobs vandaag (ook bij SUN/trancity) # 22.
Van der Zwaard Joke en ter Laak Karin, Het cultureel kapitaal van een afgeschreven straat: Sint Mariasrtraat 106-146.

De vijftien portretten van bewoners en ondernemers aan de SintMariastraat in het Oude Westen in Rotterdam centrum bieden stof tot nadenken. Het boekje Het cultureel kapitaal van een afgeschreven
Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014 52

straat laat zien dat ook de aller goedkoopste woningen en bedrijfsruimten nodig zijn om een bredere sociaal-culturele mix in wijken te realiseren. De bewoners van de goedkope, verwaarloosde en slooprijpe huizen aan de Sint-Mariastaat zijn diploma stapelaars die vaak van ver en van onderop komen. Veel bewoners hebben geen vast inkomen, maar zij beschikken wel over een hoog gehalte aan zelfoplossend vermogen, praktische behulpzaamheid en ondernemingszin. Deze kwaliteiten en dynamiek zijn in geen enkele monitor terug te vinden. Het boek is dan ook een discussiestuk voor corporaties en gemeente. [ KEI kenniscentrum stedelijke vernieuwing website ] Hoewel dit boekje helemaal gaat over het private wonen en over de interieurs van de vijftien geportretteerde mensen, verandert het ons nadenken over een probleemstraat in een probleemwijk en in Rotterdam het denken van de sociale huisvestingsmaatschappijen over dergelijke probleemstraten met kleine probleempanden. Een beetje het omgekeerde van de klassieke citymarketing of Knack-weekend interieurreportages. Schrijven en spreken over interieurs heeft rechtstreeks en ver strekkende gevolgen over het exterieur, over onze stedelijke publieke cultuur en de vorm die hij aanneemt.

Pieter Hilhorst, Dikke Ayse, tante Hennie en de Ayatollah. Far West 2006

Een bundel fictieve verhalen over een stad die toen (2006) nog moest ver/gebouwd worden: de Westelijke tuinsteden in Amsterdam, kortweg Nieuw West genoemd. De fictieve verhalen gaan aan de haal met de vertrouwde / vanzelfsprekende beelden die Amsterdammers en de huidige bewoners van Nieuw West hebben; ze tonen mogelijk nieuwe relaties en praktijken in een zeer nabije toekomst in een stad die erg goed lijkt op wat de lezer al kent maar die toch ook anders is. De aanpak is zeer dankbaar omdat het over verhalen gaat en dus niet over analyses of dingen die moeten worden uitgelegd. Eigenlijk worden er ook nieuwe mogelijkheden getoond, ook ruimtelijke en sociale mogelijkheden.

Denk hierbij ook aan artistieke en cultuurstedelijke projecten zoals de zomer van Antwerpen waarbij mensen verleid worden o.a. via locatietheater om kennis te maken met nog zeer onbekende plekken in de stad.
Harteveld Maurice, Bigness zit tussen de oren. Het grote beredeneerd vanuit de openbare ruimte. In Oase 71 / stedelijke formatie en collectieve ruimte. Pp. 115-133.

Een kritische tekst over de revival van monumentaliteit in de publieke en collectieve ruimte. Het idee dat grootschalige ruimtes of gebouwen uit zichzelf nieuwe ruimtelijke en stedenbouwkundige kwaliteiten kunnen generen (denk aan de grote Solids van Sampa in Sao Paolo), wordt hier kritisch onderzocht, o.a. aan de hand van grote publieke netwerkruimtes in twee Amerikaanse steden. Voor de liefhebbers van het zwaardere werk.

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

53

De Bruyn Joeri en Van Acker Maarten, Groene Singel 1906-2009. Geschiedenis van de Antwerpse ringruimte. Ludion 2009

Een voor Vlaanderen heel nieuwe en verbeeldende manier om over een strategische grootschalig stadsproject te schrijven en te communicere3n. met prachtige fotos over het huidige gebruik,. Met een essay van Tom Naegels en uiteraard ook met veel stedenbouwkundig en historische documentatie. Hoewel de Groene Singel door het Oosterweel - besluit van de Vlaamse regering deels geamputeerd is, blijft een grensverleggende poging om anders om te gaan met groter ruimtelijke en maatschappelijke breuken en er vooral anders over te communiceren (recurrente [ terugkoppelende] eigenschap van het verbeelden van de publieke ruimte). ]
Knippenberg Hans en Musterd Sako e.a., Strijd om ruimte. Conflicten over water, grondgebied en stad. Aksant 2003.

Korte opstellen. Aanbevolen: bijdrage van Kristian Kestloot (pp. 9-89 e.v.) en van Sako Musterd (103- e.v.) ..l Ook de bijdrage van de Amsterdamse ex-burgemeester Schelto Patijn is lezenswaardig. Tien jaar terug was het massaal verdringen van kleine inkomens nog helemaal geen vanzelfsprekendheid. Kesteloot introduceert twee types steden (topologisch en dramaturgisch) die mondiaal zeer herkenbaar zijn. het idee heeft hij bij mijn weten nog niet verder uitgewerkt in ander publicaties. Hoe zal de publieke ruimte in die twee types stad er anders uit zien of anders worden ingericht? Begrijp je wat Kesteloot bedoelt? Kun je positie innemen t.o.v. zijn slotparagraaf? Motiveer je standpunt
Hajer en Reijndorp, Op zoek naar nieuw publiek domein. NAi uitgevers, Rotterdam 2001

Nog steeds een van de beste werken over het veranderende karakter van de publieke ruimte in de hedendaagse stad. Bekijk ook de fotos. het sloothoofdstuk is geeft ook indicaties voor de taakstelling van de stedenbouwkundige.
Salet Willem, De conditie van stedelijkheid en het vraagstuk van maatschappelijke integratie (oratierede), Vuga 1996

Goede definitie van stedelijkheid en eerste operationalisering daarvan Wat kan planning doen ter bevordering van die stedelijkheid met voorbeelden uit VS en Nederland Ook een zoektocht om uit vaste concepten en beroepsroutines te breken

Meert Henk (+) en Peleman Kathleen, Omtrent ruimte, migranten en sociale relaties. In : Cultuur en Migratie, jrg. 19. Nr.2

In dit themanummer ook een uitgebreid artikel van Maarten Loopmans over sociaal kapitaal, territorialiteit en ontmoetingsplaatsen Hoe gebruiken allochtonen de stad en hoe benvloeden die gebruikspatronen evt. de stedelijke conditie (van de publieke ruimte)?
54

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

Reijndorp Arnold en Reinders Leeke, De alledaagse en de geplande stad. Over identiteit, plek en thuis. Trancity, 2011

Aanbevolen: pp. 9-25. Reijndorp zet alle lagen en krachten die in het publieke domein werkzaam zijn, nog eens in perspectief deels een synthese en compacte samenvatting van heel zijn eerder werk. Lees ook zijn conclusies (slothoofdstuk).

RESERVE LIJST
Richard Sennett, The Conscience of the Eye. The design and social life of cities. Faber & 1. Faber, 1990 Ik gebruik pagina aanduiding uit de paperbackversie van 1993.

Samen met The Fall of Public Man (dat de stedelijke openbaarheid en het stedelijke burgerschap behandelt) vormt The conscience Sennetts meest fundamentele werk, althans in de sfeer van de ruimte architectuurwetenschappen. The conscience is deels een fundamenteel sociologisch project. Sennett analyseert op een quasi filosofische manier hoe de dynamiek van kijken en bekeken worden zich doorheen de geschiedenis van de stad en de stedenbouw gearticuleerd heeft en telkens nieuwe vormen uitvond. Het is een erg taaie maar onverwoestbare tekst die niets van zijn actualiteit heeft ingeboet. Aanbevolen : - De korte inleiding ((pp. XI e.v.) - Hoofdstuk 1 paragrafen 1 tot 3 (pp. 5 e.v.) - Hoofdstuk 5 en 6 ((pp. 12 e.v.)

Franke Simon en Hospers Gert-Jan (redactie), De levende stad. Over de hedendaagse (2) betekenis van Jane Jacobs. Sun Trancity 2010

Nederlandse auteurs (o.a. Lia Kartsen, Talja Blokland, Arnold Reijndorp, Kees Christiaanse) vergelijken Jacobs inspiratie met een aantal hot items uit de hedendaagse actualiteit van het stedelijke beleid (met tamelijk veel aandacht voor de Nederlandse issues). Die inspiratie wordt in de inleiding opgehangen aan de vier hoofdadviezen waarmee men Jacobs boek ( # 11) steeds weer verbindt: menging; kleine bouwblokken; mix van oude en nieuwe gebouwen en volkdoende concentratie. Maar het boek wil juist verder reiken. - Herkennen van vitaliteit door letterlijk naar buiten te gaan: stedelijk leven is altijd anders en meer dan het mooie uiterlijk van mooie straten en pleinen. - Wat is er waar van het economische potentie die wijken volgens J.J. zouden hebben? Over roepen? Mis begrepen? - De plaats van / voor kinderen in de stad - Veiligheid in het publieke domein ( de ogen van de straat) - Een zeer toegankelijk werk dat in feite reflecteert over de (Belgische) definitie van stedelijkheid een term die in Nederland zeker niet
Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014 55

dezelfde lading dekt als in Belgi. In Nederland staat de term vaak voor levendigheid, soms ook voor diversiteit van bewoning en/of gebruik . De tweede invulling (diversiteit) verwijst vaak naar een voldoende groot gebruiksvolume waardoor het in de praktijk eigenlijk niet meer over mensen van verschillende komaf gaat maar gewoon over plekken die een voldoende groot gebruiksvolume kennen. In het centraal stedelijk gebied van Rotterdam betekent een groot gebruiksvolume automatisch dat de pu8blieke ruimte gebruikt wordt door mensen met een erg uiteenlopende afkomst of met erg uiteenlopende culturele praktijken. De hele stad is immers divers geworden. Bij het lezen zeker rekening houden met die verschillen tussen Be. en Nl. In de bijdrages van Nio, Ouwehand en Reijndorp wordt ook gekeken naar de lading die het publieke domein krijgt in typische suburbs of small towns zoals Almere.
Han Meyer et al., Het ontwerp van de openbare ruimte. Sun, 2006. (deel 2 in de reeks de ste kern van de stedenbouw in het perspectief van de 21 eeuw nr. 5 in deze leeslijst in deel 1)

Aanbevolen: het inleidend hoofdstuk van prof. Maarten Hajer pp. 10-30. De andere hoofdstukken zijn tamelijk technische van opzet en behandelen ondermeer typologien en profielen, inrichting en aankleding ( de materialisering van de openbare ruimte)

Basistekst - Lectuur en analyse publiek ruimte | academiejaar 2013-2014

56

Das könnte Ihnen auch gefallen