Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Het loterijbriefje
Het loterijbriefje
Het loterijbriefje
Ebook234 pages3 hours

Het loterijbriefje

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Hulda Hansen wacht op de thuiskomst haar verloofde, Ole Kamp, die haar een fortuin had beloofd als hij met zijn vissersboot terug zou keren van zijn reis. Als Ole niet meer terugkomt vreest men dat zijn boot is vergaan. Dan vindt Hulda een fles met daarin een bericht gericht aan haar. Er zit ook een loterijbriefje in, waarvan de dag van trekking nabij is. -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateJan 21, 2019
ISBN9788726130140
Het loterijbriefje
Author

Jules Verne

Victor Marie Hugo (1802–1885) was a French poet, novelist, and dramatist of the Romantic movement and is considered one of the greatest French writers. Hugo’s best-known works are the novels Les Misérables, 1862, and The Hunchbak of Notre-Dame, 1831, both of which have had several adaptations for stage and screen.

Related to Het loterijbriefje

Titles in the series (100)

View More

Related ebooks

Related articles

Reviews for Het loterijbriefje

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Het loterijbriefje - Jules Verne

    Jules Verne

    Het loterijbriefje

    Saga

    Het loterijbriefje

    Original title

    Un Billet de loterie. Le numéro 9672

    Translated by Jan F. Feitsma

    Copyright © 1886, 2018 Jules Verne and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726130140

    1. e-book edition, 2018

    Format: EPUB 2.0

    All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    SAGA Egmont www.saga-books.com – a part of Egmont, www.egmont.com

    EERSTE HOOFDSTUK.

    Goede tijding.

    „Hoe laat is het, Hulda? Ik denk, dat het tegen acht uur loopt!"

    Deze vraag werd gedaan door moeder Hansen, terwijl zij de asch uit haar tabakspijp klopte en met welbehagen een dikke rookwolk naar de gekleurde balken van het plafond blies.

    „Ik zal eens even zien, moeder."

    Hulde liep naar de klok en antwoordde:

    „Het is precies zes minuten voor acht."

    Een oogenblik later hernam moeder Hansen:

    „Waarschijnlijk zullen we vannacht geen reizigers meer krijgen."

    „Waarom niet?"

    „Het weer is te slecht. Zie maar eens buiten, hoe de wolken door den stormwind worden voortgejaagd!"

    „Ja, dat is zoo. Maar in ieder geval zijn de vertrekken der vreemdelingen in orde en indien er buiten geroepen mocht worden, zal ik het wel hooren. U kunt dus onbezorgd zijn, lieve moeder."

    „Is je broer al terug?"

    „Neen, nog niet! Verwachtte u hem dan al?"

    Moeder Hansen antwoordde met een wedervraag:

    „Had hij niet gezegd, dat hij vandaag thuis zou komen, beste meid?"

    „Nee, moeder. Trouwens, dat zou ook onmogelijk kunnen, daar hij te ver weg is!"

    „Onmogelijk? Wat wil je daarmede zeggen? Is. hij soms ter jacht gegaan?"

    „Dat niet, maar Joël brengt juist een reiziger naar het Tinnermeer, en..."

    „Welnu?"

    „Welnu, daar hij tamelijk laat vertrokken is, geloof ik niet, dat hij vóór morgen te Dal terug zal kunnen zijn."

    „Daar heeft hij me niets van gezegd. Denk je, dat hij te Moel zal overnachten?"

    „Dat zal wel moeten, lieve moeder, tenzij..."

    „Tenzij?"

    „Tenzij hij naar Bambel gaat om een bezoek te brengen aan boer Helmboë..."

    „En voornamelijk aan diens dochter, nietwaar?"

    „Volkomen juist, lieve moeder. Aan diens dochter Siegfried, mijn beste vriendin."

    En glimlachend liet het jonge meisje er op volgen:

    „Of zoudt u iets tegen dat bezoek hebben?"

    Moeder Hansen antwoordde niet rechtstreeks op deze vraag, maar zei:

    „Komaan, Hulda, doe de deur dicht: we gaan naar bed. Ik heb behoefte aan rust."

    „Aan rust, lieve moeder? U bent toch niet ziek? U maakt me bezorgd!"

    „In geen geval, Hulda. Maar vertel me eens; hoe kom je bij die vraag?"

    „Omdat u zoo vroeg naar bed wilt. Zooiets ben ik van U niet gewoon."

    „Dat is zoo, maar ik moet bijtijds naar bed, daar ik morgen reeds heel vroeg wil opstaan."

    „Waarom?"

    „Ik ben van plan naar Moel te gaan en zal me dus reeds voegtijdig op weg moeten begeven. "

    „Wat wilt u in Moel doen?"

    „Inkoopen doen voor het a.s. zomerseizoen."

    „Is de bode van Christiania met zijn lading wijn en levensmiddelen reeds te Moel aangekomen?"

    „Ja, Hulda. Lengling, de meesterknecht van den houtzaagmolen, heeft hem vanmorgen ontmoet en deze heeft het mij in het voorbijgaan verteld. Onze voorraad ham en gerookte zalm raakt langzamerhand uitgeput en ik zou niet graag op een gegeven oogenblik zonder het hoogst noodige in huis zitten. Zoodra het weer beter wordt zul je de touristen zien verschijnen, die hun uitstapjes in het Telemarksche gaan beginnen. Onze herberg moet dan goed voorzien zijn, teneinde deze menschen naar behooren te kunnen ontvangen. De reizigers moeten hier alles kunnen vinden, wat zij voor hun verblijf noodig hebben. Weet je wel, beste Hulda…"

    „Wat?"

    „Dat we reeds den 15en April schrijven? Nog een paar weken, en we hebben de zomer in het land."

    „De 15e April"; herhaalde het jonge meisje zachtjes en als in gedachten verzonken.

    Moeder Hansen vervolgde:

    „Ik zal me morgen met alles bezig houden. In twee uur tijds zal ik mijn inkoopen gedaan hebben en den bode opdracht geven, het gekochte hierheen te brengen. Vervolgens keer ik met Joël hier terug. Ik geloof, dat dit wel de beste regeling is, nietwaar?"

    „Ja zeker, moeder. En... en... nog iets..."

    „Wat?"

    „Indien u den postbode mocht ontmoeten, vraag hem dan, of hij geen brief voor ons heeft... Zult u het vooral niet vergeten?"

    „Een brief voor ons... of voor jou, nietwaar? Enfin, ik geloof, dat het niet onmogelijk is, want de laatste brief van Ole dagteekent reeds meer dan een maand geleden." En het jonge meisje zuchtte:

    „Ja... reeds langer dan een maand."

    „Maak je geen zorgen vóór den tijd, lieve Hulda! vervolgde moeder Hansen. „Het uitblijven van een brief mag nog geen verwondering baren. Bovendien, al zou de postbode ook niets van Moel meegebracht hebben, behoef je nog niet bevreesd te zijn: wat niet langs Christiania komt, kan ons van Bergen bereiken!

    „Dat wil ik niet tegenspreken, moeder. Maar deze verstandige redeneering neemt mijn zorgen nog niet weg. En hoe zou het ook anders kunnen? De vischwaters van New-Foundland zijn ver weg: de onmetelijke oceaan houdt ons er van gescheiden. Bovendien is het nu juist het slechtste jaargetijde. Weldra zal het een jaar geleden zijn, dat mijn brave Ole vertrokken is. En wie zal ons kunnen zeggen, wanneer hij ons weer te Dal een bezoek komt brengen? Niemand, nietwaar? O, moeder, visschers leiden wel het ellendigste bestaan ter wereld!"

    „En of wij er bij zijn terugkomst nog wel zullen zijn!" mompelde moeder Hansen, echter zoo zacht, dat haar dochter er niets van verstond.

    Intusschen was Hulda de voordeur gaan sluiten van de herberg, die aan den weg van het Vestfjorddal was gelegen. Laat ons hierbij direct opmerken, dat het jonge meisje er geen oogenblik aan dacht, de sleutel in het slot om te draaien. Zulk een voorzorgsmaatregel zou trouwens in dit gastvrije land volmaakt overbodig zijn geweest. In de landelijke streken van Noorwegen behoort het tot den goeden toon, dat de voordeur steeds openblijft, opdat vermoeide reizigers onmiddellijk en zonder wachten een onderdak kunnen vinden. Van inbrekers of andere misdadigers behoeft men er nooit iets te vreezen; dit slag lieden is in de landelijke streken van Noorwegen ten eenemale onbekend.

    Moeder Hansen en haar dochter Hulda bewoonden twee vertrekken, welke op de eerste verdieping van de herberg waren gelegen. Het waren twee frissche en zindelijke kamers, die weliswaar op bescheiden wijze waren ingericht, doch waarin men overal de zorgzame hand eener goede huisvrouw kon herkennen. Vlak boven de kamers van moeder en dochter bevond zich het voor Joël ingerichte vertrek. Van uit het venster dezer kamer had men een prachtig uitzicht op de nabij gelegen bergen en tevens in het diepe dal, waarin de rivier de Maan zijn onstuimige wateren voortstuwde. Langs een houten trap met fraai bewerkte leuning en gladde treden kwam men van uit de gelagkamer naar de bovenverdiepingen van de herberg. Kortom, de herberg van moeder Hansen was wijd en zijd in den omtrek bekend als een gelegenheid, waar men zoowel de inwendige mensch uitmuntend verzorgde. als ook op ongeëvenaarde van de natuur kon genieten.

    Langzaam liepen moeder en dochter de hierboven beschreven trap op om zich naar haar kamers te begeven en reeds had moeder Hansen het portaal van de eerste verdieping bereikt, toen ze plotseling luisterend bleef staan.

    Neen, ze had zich niet vergist.

    Aan de voordeur werd geklopt.

    En een oogenblik later riep een frissche jongensstem:

    „Hola, moeder Hansen! Moeder Hansen, hola!"

    Moeder Hansen maakte rechtsomkeert en daalde de houten trap af.

    „Wie zou er nog zoo laat in den avond toegang willen hebben?" vroeg Hulda.

    „Dat vraag ik me ook al af," antwoordde haar moeder op eenigzins bezorgden toon.

    „Ach, moeder; als er maar niets met Joël is gebeurd!" hernam het jonge meisje.

    En zonder eenige aarzeling liep ze naar de voordeur.

    Ze opende deze en zag een jongeman tegenover zich, een zoogenaamde Skydskarl, dat wil zeggen, een jongmensch, dat zich met de verzorging van postpaarden bezig hield. Toen de deur geopend werd, nam het jongmensch met een vriendelijk gebaar zijn pet af en wachtte, totdat men het woord tot hem zou richten.

    „Wat verlangt u?" vroeg Hulda.

    „In de allereerste plaats wil ik u goedenavond zeggen," antwoordde de jongeman.

    „Is dat alles? " vroeg Hulda, terwijl ze den groet glimlachend terug gaf .

    Neen!

    „Wat is er dan nog meer?"

    „Andere dingen. Maar ik moest toch beginnen, met u beleefd te groeten, nietwaar?"

    „Volkomen, juist. Maar vertel nu eens, wat u hier komt doen, beste vriend."

    Ik breng u een boodschap.

    „Een boodschap?"

    „Juist."

    „Van wien?"

    „Van uw broer."

    „Van Joël?"

    „Ja, juffrouw."

    Intusschen was ook moeder Hansen naderbij gekomen. Toen ze vernam, dat het jongmensch een boodschap bracht van Joël, teekende haar gelaat, evenals dat van haar dochter, een hevige onrust.

    En bijna onstuimig vroeg ze:

    „Er is hem toch geen ongeluk overkomen? ... Maar spreek dan toch, mijn jongen."

    „Ik weet niet, of hem iets overkomen is, luidde het antwoord van den knaap. „Maar wel weet ik, dat hij iets gekregen heeft.

    „Joël heeft iets gekregen?"

    „Jawel, moeder Hansen."

    „Wat?"

    „Een brief."

    „Een brief?"

    „Ja, een brief, dien de postbode uit Drammen heeft meegebracht."

    „Was de brief in Drammen gepost?" vroeg moeder Hansen.

    „Dat weet ik niet! Joël heeft me slechts opgedragen u te zeggen, dat hij morgen niet kan terugkeeren en me daarbij verzocht, u dezen brief te overhandigen."

    „Was er dan zooveel haast bij?" vroeg Hulda.

    „Dat schijnt wel zoo."

    „Geef den brief dan maar hier," verzocht moeder Hansen, die met moeite haar onrust kon verbergen.

    „Hier is de brief, moeder Hansen. Maar..."

    „Wat is er nu weer!"

    „De brief is niet voor u bestemd."

    „Niet voor mij?"

    „Neen."

    „Voor wie dan?"

    „Voor mejuffrouw uw dochter."

    En terwijl moeder Hansen bij dit antwoord verruimd scheen adem te halen, liet de jongeman er op volgen:

    „Ziet u maar eens het adres:

    Aan Mejuffrouw Hulda Hansen.

    DAL.

    NOORWEGEN.

    Nauwelijks had Hulda deze woorden vernomen, of ze riep opgetogen:

    „Voor mij? O, dan is het stellig een brief van Ole. En Joël, die weet, hoe verlangend ik naar dezen brief heb uitgezien, heeft hem direct doorgezonden. Ach, die goede Joël. Ik vind het heerlijk!"

    Hulda had den brief uit de handen van den jongeman overgenomen. Ze nam een kandelaar van tafel, liet het licht op de enveloppe schijnen en las het adres:

    „Ja!" riep ze, „het is een brief van hem... Ik herken zijn handschrift. Ik hoop, dat de brief goede tijding bevat en dat de Viking op de terugreis is... Dat zou nog veel heerlijker zijn!"

    Glimlachend keek moeder Hansen een oogenblik naar het van vreugde stralend gelaat van haar dochter. Vervolgens wendde ze zich tot den brenger van den brief en vroeg op vriendelijken toon:

    „Wil je niet een oogenblik binnen komen en wat rusten, mijn jongen?"

    „Een oogenblik slechts, moeder Hansen," antwoordde de jeugdige skydskarl.

    „Heb je zooveel haast?"

    „Ik moet morgen vroeg weer aan het werk, moeder Hansen."

    „Welnu, zeg dan aan Joël, dat ik naar hem toe kom. Hij moet maar op mij blijven wachten."

    „Wanneer? Morgenavond?"

    „Neen, morgenochtend. Hij moet Moel niet verlaten, zonder mij gesproken te hebben. We zullen dan samen terugkeeren naar Dal."

    „Ik zal de boodschap overbrengen, moeder Hansen."

    „Dat is goed. Lust je een slok brandewijn? Dat zal je goed doen bij dit slechte weer!"

    „Heel graag, moeder Hansen."

    De vriendelijke vrouw gaf den knaap een beker vol brandewijn, dien hij tot den laatsten droppel ledigde. Eindelijk stond hij op en nam afscheid.

    „God aften, moeder Hansen."

    „God aften, mijn jongen!"

    Na deze even eenvoudige als hartelijke groeten, zette de skydskarl zijn pet weer op en verliet de gastvrije woning. Na enkele minuten was het geluid zijner voetstappen in de verte verdwenen.

    Hulda staarde nog steeds op den brief, welke Ole haar had geschreven. Dit zwakke, maar toch zooveel zeggende papier had den onmetelijken weg van den Atlantischen Oceaan afgelegd, alvorens de plaats zijner bestemming te kunnen bereiken. Op 15 Maart te Sint Johns in New-Foundland gepost, had de brief eerst een maand later — den 15en April — het dorpje Dal in Noorwegen bereikt. Hoeveel had er in dien tusschentijd niet kunnen gebeuren. De vischwateren van New-Foundland staan, wegens de vele stormen die er heerschen, bekend als de meest onherbergzame ter wereld. Ole was er heen getrokken, teneinde zoo gauw mogelijk het benoodigde geld te verdienen, om met Hulda in het huwelijk te kunnen treden. En het jonge meisje wist reeds bij voorbaat, wat haar. verloofde had geschreven: dat hij haar steeds liefhad, dat hij naar haar verlangde en dat zijn gedachten voortdurend bij haar verwijlden. Ach, ja,de brieven welke twee geliefden elkaar schrijven, zijn in den regel even eenvoudig als ontroerend.

    Maar misschien had Ole nog wel andere dingen te vertellen. Misschien deelde hij zijn geliefde Hulda wel mede, dat de Viking zijn lading binnen had en dat het schip zeilree lag, om den steven huiswaarts te richten. Misschien wist hij wel met zekerheid den dag aan te geven, dat de predikant van Moel hen in het bescheiden houten kerkje in den echt zou verbinden.

    Dit waren ongeveer de gedachten welke het jonge meisje bestormden, terwijl ze den brief nog ongeopend in de hand hield.

    Plotseling werd ze uit haar mijmeringen opgeschrikt door haar moeder.

    „Hulda, vroeg moeder Hansen belangstellend, „deze brief is toch wel van Ole, nietwaar?

    „Ja, zeker, lieve moeder; deze brief is van Ole: ik heb zijn schrift herkend."

    „Je schijnt niet nieuwsgierig, den inhoud van den brief te leeren kennen. Wil je het lezen misschien uitstellen tot morgen?"

    Een oogenblik aarzelde het jonge meisje; het scheen, alsof ze vreesde, de enveloppe open te scheuren. Eindelijk nam ze een besluit. Ze opende den brief en las het volgende;

    Saint-Pierre Miquelon, 17 Maart 1882.

    Lieve Hulda.

    Waarschijnlijk zul je met veel genoegen vernemen, dat we een gelukkige vischvangst hebben gehad en dat we er binnen eenige dagen mee kunnen uitscheiden. Het einde van den tocht is nabij. Ik gevoel me buitengewoon gelukkig, na een bijna eindeloos jaar van afwezigheid weer naar Dal te kunnen terugkeeren en mijn familie, die tevens jouw familie is, te kunnen begroeten. Dit geluk schijnt me zoo groot, dat ik er nauwelijks aan durf denken.

    Wat mijn aandeel in de gemeenschappelijke winst aangaat, kan ik je mededeelen, dat deze schitterend is. Dit geld zal ons uitmuntend van pas komen, om ons aanstaande huishoudentje in te richten, nietwaar? Aan de firma Help te Bergen is medegedeeld, dat de Viking hoogstwaarschijnlijk tusschen den 15en en 20en Mei a.s. het anker zal laten vallen in de haven van Bergen. Je kunt me dus tegen dien tijd thuis verwachten. Met ongeduld zie ik ons weerzien tegemoet!

    Liefste Hulda. Ik hoop je nog mooier aan te treffen dan je bij mijn vertrek reeds waart. Ik hoop tevens, je moeder en je broer Joël, mijn trouwe makker, in goede gezondheid aan te treffen.

    Bij ontvangst van dit schrijven verzoek ik je vriendelijk, mijn beste groeten over te brengen aan moeder Hansen. In gedachten zie ik haar in haar houten leunstoel zitten en ons allen met liefdevollen blik gadeslaan.

    Ik zou je eveneens willen verzoeken, mij niet naar Bergen tegemoet te reizen. Het is n.l. mogelijk, dat ons schip eenige dagen vroeger of later in de haven is en dan zou je de kans loopen, mij te missen. Je kunt er in ieder geval van verzekerd zijn, dat ik, vier en twintig uur na onze ontscheping, te Dal zal wezen. Je zult wel

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1