Doelen van de zender: 1. Informatief: a. informeren
b. uiteenzetten 2. Persuasief: a. beschouwen b. betogen c. activeren 3. Expressief 4. Diverterend
A4.1:
De inleiding: 1. Aandacht trekken: a. mogelijkheid tot
inleving b. actualiteit c. anekdote 2. Onderwerp aankondigen
C2:
Manier van lezen: 1. Globaal lezen: a. kijk naar auteur en bron
b. aanleiding, gelegenheid of situatie c. titel, ondertitel en tussenkoppen d. lees inleiding e. lees slot 2. Intensief lezen: a. lees middenstuk b. welke relaties/tekstverbanden c. belangrijke mededeling per alinea 3. Kritisch lezen: a. feiten + bronnen b. betrouwbare argumentatie 11. Tekst 2: diverterend, leuk en niet serieus Tekst 3: informatief, informeren, informatie over een wedstrijd Tekst 4: expressief, mening + argumenten Tekst 5: persuasief, beschouwen, lezer aan het denken zetten Tekst 6: informatief, uiteenzetten, extra gegevens toegevoegd Tekst 7: informatief, informeren, alleen basisinformatie
13. 1. Dat je urenlang gevangen zit
2. Het gaat over je lichaam en je geest 3. Oefeningen voor in de stoel 4. Dat het speciaal voor in het vliegtuig is 5. Informatief: uiteenzetten 6. Ik zou alleen de tips lezen, die lijken me het belangrijkste.
14. 1. Cabinepersoneel 2. Het woord 3. Geweld 4. Informeren
15 = bestuderen
16. 1. Aandachttrekkende: 2 & 3
Onderwerpsgetuigende: 4, 5 ,6 & 7 2. B 3. A 4. C
17. 1. Hoofddoel: informatief
Subdoel: uiteenzetten 2. Wat jongeren hun toekomstplan is 3. Wat is je toekomst plan, dat weten veel jongeren weten het nog niet, maar andere wel. Hier volgt een interview met jongeren over hun toekomst.
18 = bestuderen
19. 1. Tekst scannen
2. Auteur, aanleiding situatie, informatie 3. De hoofdgedachte voorlopig vaststellen 4. Middenstuk lezen, Welke relaties/tekstverbanden, Belangrijkste mededeling per alinea, uitkomsten van globaal lezen bevestigen.
20. 1. Ewoud Sanders, NRC, Aangifte omdat Turken worden gediscrimineerd,
Van Dale woordenboek discrimineert wel degelijk. 2. Van Dale discrimineert, discriminatie, Van Dale heeft discriminerende woorden in het woordenboek staan, klopt. 3. Er zijn bronnen, ja.