Sie sind auf Seite 1von 25

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN


















TOMAS LOVENIERS









ONDERZOEKSPAPER IN DE COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN

PROMOTOR: (PROF.) DR. PIETER VERDEGEM
COMMISSARIS: (PROF.) (DR.) BASTIAAN BACCARNE

ACADEMIEJAAR 2013 - 2014


NEW DIGITAL METHODS:
UNIVERSELE KENNIS NAAR DE NOTIE VAN BESCHAVING OP
BASIS VAN CITIZEN-POWERED DATA RESEARCH MET BEHULP
VAN ONLINE PROFIELEN


2

Abstract
Tijdens mijn academische loopbaan stond ik vaak versteld van de vele inzichten die de
wetenschappelijke praxis rijk is. In de hedendaagse samenleving verbaasde het me dan ook stellig
dat slechts heel weinig van deze kennis lijkt door te sijpelen naar het merendeel van de
bevolking. Omdat ik de wetenschap heel erg genegen ben, vind ik het dan ook zonde dat zoveel
informatie genegeerd wordt door zo veel mensen. Om deze informatiekloof te dichten, gaan we
in deze paper op zoek naar een bewijs voor deze discrepantie tussen (sociaal-) wetenschappelijk
weten en het 'soortelijke' weten. We proberen vast te stellen hoe breed deze is en gaan aan de
hand van nieuwe media en user-generated questions na of we beide kennisdomeinen met elkaar
kunnen verzoenen. We gebruiken hiervoor concepten als isolatieparadox en
universaliteitsparadox om de verschillen en gelijkenissen in methoden op te lijsten. Na een
comparatieve studie proberen we een nieuwe methodologie uit te leggen die zowel academici als
niet-academici kunnen gebruiken in sociaalwetenschappelijk onderzoek. Het platform dat we
hiervoor aanreiken zal getest worden door een aantal proefpersonen. We gaan samen met hen op
een zoek naar een universele notie van beschaving en maken profielen op die deze notie
articuleren om deze dan toe te passen op de individuele microkosmos. Na dit onderzoek kunnen
besluiten dat deze werkwijze een heldere aanvulling kan zijn voor de academische praxis.
Keywords: comparatieve studie, citizen science, profielen, online platform, beschaving,
universeel, new digital methods, awareness study, smartphones, informatiekloof

3

Inhoud
Abstract ..................................................................................................................................................... 2
Inleiding .................................................................................................................................................... 4
Literatuurstudie ......................................................................................................................................... 5
Op zoek naar een instrument om de informatiekloof te overbruggen ................................................... 5
Het organiseren van een universele wereld ........................................................................................... 7
Van individuele naar universele kennis ............................................................................................... 10
De universele consensus en de universaliteitsparadox ........................................................................ 11
Onderzoek en Maatschappij: ............................................................................................................... 12
Conclusie ............................................................................................................................................. 13
Onderzoeksdesign ................................................................................................................................... 14
Define a civilization ............................................................................................................................ 15
Instructies online internetplatform tijdens een sessie .......................................................................... 20
Survey na afloop van de sessie ............................................................................................................ 21
Tijdsplanning ........................................................................................................................................... 22
Bibliografie .................................................................................................................................................. 23
Bijlage ..................................................................................................................................................... 25


4

Inleiding
Onderzoeksresultaten kunnen niet op zich zelf staan, maar staan steeds in relatie tot andere bewuste
resultaten/situaties. We kunnen daarom enkel een accurater beeld van de wereld scheppen als we onze
ervaringen met elkaar in relatie gaan brengen. Dit geldt zowel voor niet-academisch onderzoek als
academisch onderzoek. De informatiekloof tussen beide methoden gebeurt door de verwaarlozing van het
narratieve vermogen van de mens om diverse situaties/informatie aan elkaar te linken. Wanneer we
communiceren bijvoorbeeld over wetenschappelijke resultaten moeten we ons synchroon quasi-bewust
zijn dat elke uiting over menselijke ervaringen een veralgemening is (cf. infra). Dit is mogelijk door zo
veel mogelijk linken te leggen vooraleer je een (wetenschappelijke) uitspraak doet. Als we de eigen
microkosmos willen bevragen, hebben we nood aan een instrument om zo specifiek mogelijk te kunnen
veralgemenen.

De diversiteit in ervaringen moet worden uitgebreid om het vinden van onderlinge verbanden mogelijk te
maken. Indien we weten wat vooraf gaat aan bepaalde particuliere uitingen, moet het dus mogelijk zijn
deze informatiekloof te overbruggen. Door middel van recente technologische ontwikkelingen kunnen we
echter heel wat ervaringen gaan delen en gebruiken.

Het verhalend vermogen van de menselijke soort gebruikt steeds de ervaring als een absolute bouwsteen
van het interpreteren. Het is een bepaalde sequentie van ervaringen die leidt tot een bepaalde kennis.
Indien we een instrument vinden die deze sequentie zo dynamisch mogelijk maakt, verkrijgen we dus een
dynamische vorm van kennis. Door deze dynamisch kennis op te slaan als menselijke profielen, kunnen
we op historisch-aggregate basis het menselijke denken vast leggen en een vorm van universele kennis
verwerven. Het is namelijk sociaal-wetenschappelijk onderzoekbaar welke ervaringen tot welke profielen
zullen leiden. Deze paper gaat op zoek naar een instrument om deze doelstelling mogelijk te maken. We
poneren hierbij de probleemstelling van ons onderzoek als: Is er een discrepantie tussen (sociaal-)
wetenschappelijk weten en het 'soortelijke' weten? Zo ja, kunnen we een middel/praxis vinden dat zowel
door academici als niet-academici kan gebruikt worden om kennis te accumuleren?

We hopen de waarde van het onderzoek voor zichzelf spreekt: indien we een instrument vinden, betekent
dit een grote stap naar zelf-voorziening van (zelf) informatie. Een instrument vinden dat tot op een
ervaring nauwkeurig menselijke profielen kan opstellen, kan een nuttig hulpmiddel zijn in sociaal (-
wetenschappelijk) onderzoek. En door zowel niet-academici als academici in deze praxis te betrekken,
wordt het narratieve vermogen van de mens meer ten volle benut. Wat de gevolgen hiervan zijn, behoud ik
voor een volgend onderzoek.
5

Literatuurstudie
that time is composed of moments (or nows) and nothing else. Zeno of Elea
Objectiviteit eindigt daar waar particulariteit met elkaar verbonden wordt. Net zoals Zenos paradox over
de fantasie van beweging door een geschoten pijl, worden verschillende details aan elkaar gepraat tot
een betekenisvolle mening, intentie, theorie of kwaliteit (Huggett & Zalta, 2010; Lerner, 2002). De
schrijver gaat in deze paper er van uit dat de wetenschappelijke bevraging en onderzoek op net dezelfde
manier de wereld vorm geeft: door losstaande situaties en actoren te observeren kunnen we tot
interpretaties komen van hoe de wereld in elkaar zit. Objectiviteit van een situatie wordt verloren tijdens
het geven van - enige - verklaringen en wordt vervangen door een poging tot een neutraal, doch
persoonlijk, keuzeoordeel over hoe de wereld er voor de (non-) academicus er uit ziet.

Kennisvergaring kan gevoelig uitgebreid worden als we dit idee niet enkel als het prerogatief van
academici gaan beschouwen maar dit als een gezamenlijke opdracht opnemen t.b.v. de menselijke soort.
Dit neemt dus ook de waardeoordelen van non-academic citizens op in haar methoden van
kennisvergaring. Citizen science maakt al gebruik van het interpretatieve vermogen van niet-academici
maar dit beperkt zich tot louter organiseren van reusachtige dataverzamelingen (Watson, Moore, Gay,
Hogan, Lintott, & Impey, 2010). De schrijver gaat in deze paper op zoek naar een meer systematische
manier van interpreteren en stelt hierbij vast dat er heel wat discrepanties zijn tussen wat wetenschappers
weten en de attitude van het publiek dat al dan niet (actief) participeert aan dergelijk onderzoek. Het
doel van deze paper is een voorstelling te geven van een nieuw framewerk dat het hiaat tussen de meest
recente ontwikkelingen in menselijk onderzoek en het achterblijven van een populaire reactie moet weg
werken. Het praktische onderzoek dat als toets moet dienen voor geleverde hypothesen volgt in het tweede
deel van deze tekst. Om een zo groot mogelijke samenwerking/synthese te genereren en daardoor ook
het snelst kennis te vergaren hebben we nood aan aangepaste instrumenten om deze nieuwe praxis te
verwezenlijken.
Op zoek naar een instrument om de informatiekloof te overbruggen
Met behulp van het fenomenologisch perspectief, kunnen we stellen dat met het oog op kenniservaring,
het de zintuigen zijn die het minste investering vragen en het ruimst verspreid zijn over de menselijke
soort. Door middel van de zintuigen ervaren mensen particulariteiten die eigen zijn aan elke individuele
microkosmos (Goffman, 1972, pp. 18-21). Dit is een eerste betrouwbare vorm van registreren. Als soort is
een cumulatief gebruik van deze ervaringen een efficintere vorm van kennisvergaring. Dit wil zeggen dat
niet elke situatie individueel meer moet worden ervaren, maar op een bepaalde manier de individualiteit
6

kan overstijgen. Het is dankzij taal dat indrukken en percepties kunnen worden gegeneraliseerd en
worden gedeeld met anderen die tot eenzelfde soort behoren (Palmer, 2009). De generalisaties bij
taalgebruik moeten volgens de fenomenologie echter met een korrel zout worden genomen: individuele
ervaringen kennen immers een uniek karakter (Hardy, 1999; Hoijer, 1954). Net zoals bij het vertalen van
teksten, wordt een origineel-ervaren situatie vervormd en gereduceerd: taal kan immers niet (1) elke
zintuiglijke ervaring beschrijven en (2) deze ervaringen op zon manier overbrengen dat de originele
ervaring exact hetzelfde wordt weergegeven (Fabian, 1990). Indien we dus taal in ons framewerk wensen
te betrekken, moet dit tot een absoluut minimum worden herleid. Ons doel is zo open mogelijk de
universaliteit te beschrijven door volzinnen aan te bieden die een individuele werkelijkheid beschrijven.
Door stellingen te tonen en deze te laten interpreteren verkrijgen we met andere woorden een middel dat
extern te vergelijken valt (Russell, 1956). We maken dus geen gebruik meer van open vragen maar gaan
polsen naar de individuele beoordeling op een gesloten manier. Het is dankzij nieuwe media als internet
en sociale platformen dat er een doorgedreven herbruikbaarheid van elke (vraag-)stelling bekomen wordt.
Sociaal onderzoek wordt op deze manier dus open source, wat voor een nieuwe impuls in creativiteit in
de opvragingsbeweging moet zorgen (Pan, 2013; Romer, 1994).

Net zoals we een doorgedreven externe vergelijkbaarheid wensen te verkrijgen in een wetenschappelijke
onderzoekopzet, proberen we dit ook te verwezenlijken in de respons van het onderzoekssubject. Elke
reactie bevat een diversiteit aan opvattingen en interpretaties en het is door middel van taal dat deze
worden gearticuleerd en gedeeld (Lomax, 1978). Om hierin patronen te vinden en het vergelijken te
vergemakkelijken is het noodzakelijk om de diversiteit in antwoorden te reduceren. Door het geven van
binaire antwoordmogelijkheden (ja of neen) beperk je de heterogeniteit in antwoorden op eenzelfde
stelling. Bovendien verkrijg je op korte tijd heel wat informatie aangezien de responstijden minimaal zijn.
De articulatie van het eigen denken is op deze manier nagenoeg nihil, wat dankzij moderne
opslagmethoden voor een overvloed aan data moet zorgen (Elbow, 1994).

Door user input tot een minimum te herleiden bekom je een methode die we onvervormd kunnen
aggregeren. Op deze manier worden gedragspatronen gekwantificeerd en zijn interpretaties zonder
vervorming van het origineel mogelijk (Loftus, 1975). Particuliere antwoorden worden immers louter
gesommeerd en krijgen hierdoor geen enkele externe betekenis met zich mee tijdens het
onderzoeksproces. Door aggregaten samen te stellen bekom je universele ervaringen die toe te passen zijn
op de menselijke soort. Als laatste hulpmiddel bij het aannemen van interpretaties hebben we nog een
organisatorisch instrument nodig. Als individueel bevrager van jouw microkosmos wil je zo specifiek
mogelijk kunnen generaliseren. Dit kan met de hulp van aangepaste schalen. Aggregaten op wereldlijke
7

schaal kunnen een hulp zijn, maar interpretaties gaan veelal efficinter toe te passen zijn op je eigen
microkosmos, als we een schaal gebruiken die hier het dichtst bij aanleunt. Idealiter kunnen we kiezen
voor geografische schalen; echter wil dit sociaal onderzoek ook aantonen dat elke (vraag-) stelling een
voldoende basis schaal kan zijn om je eigen microkosmos beter te begrijpen.

Individueel onderzoek door niet-academici kan dus door middel van nieuwe media over heel wat harde
feiten beschikken. Het is bijgevolg maatschappelijk relevant om dit soort onderzoek te toetsen aan
academische resultaten. Beide soorten onderzoek zijn onderhevig aan dezelfde principes. Individuele
beoordelingen moeten steeds afgewogen worden aan de isolatieparadox. Door zowel academische als niet-
academisch onderzoek te vergelijken komen deze gelijkenissen naar boven. De focus op de praxis van
individueel beoordelen dan op een individuele beoordeling per se, kan een belangrijk instrument zijn om
menselijke uitingen en attitudes in een alternatief daglicht te plaatsen. Onderzoek naar individuele
ervaringen op basis van dichotome vraagstellingen is niets nieuws. Integendeel, er is een hele
geschiedenis aan onderzoeken en resultaten voor handen (Ronald G. Cummings, 1995; Trudy Ann
Cameron, 1994; Goodman, 1972). Wat we nodig hebben is een instrument dat zowel de gebruikte data als
ondergane onderzoeken samenbrengt tot een geheel. Vandaag is immers nog te veel data gereserveerd
voor enkelingen. Deze paper stelt zich als doel de discrepantie tussen wetenschappelijke kennis en
publieke kennis bloot te leggen. Het is nogmaals door middel van nieuwe media dat deze hypothetische
kloof kan worden overbrugd.

Het organiseren van een universele wereld
Mensen hebben met deze methode dus de mogelijkheid om universele/intutieve data te verzamelen. Er is
echter nog steeds nood aan een instrument dat kan gebruikt worden om deze data te raadplegen. Dit
kunnen we verwezenlijken met behulp van de meest recente technologische ontwikkelingen, meer bepaald
het internet en andere nieuwe media. Gebruik van het internet maakt het mogelijk om op een
naturalistische wijze enorm veel mensen te bevragen en deze zelf ook aggregaten te laten samen stellen en
te interpreteren. Dankzij smartphones en andere dragers die steeds meer mobiel worden kan het
vergaren van universele data op elke plaats en op elk tijdstip gebeuren. Onze voorgestelde methode zal
enkel van dit soort metingen gebruik maken; er is namelijk evidentie dat wetenschappelijk onderzoek veel
meer mensen bereikt m.b.v. smartphones. Harde feiten/metingen behoren teveel tot de doos van Pandora
van academici. Hierdoor is het aantal mensen die deze metingen kunnen gebruiken sterk gereduceerd. Het
is aangewezen om deze informatiekloof te overbruggen zodat de menselijke capaciteit zo volledig
mogelijk wordt benut. Er zijn in absolute cijfers namelijk veel meer non-academici met een smartphone
8

dan academici. Hoe meer mensen helpen, hoe sneller nieuwe inzichten elkaar opvolgen (Bettencourt
LMA, 2010).

Onderzoek wordt onder technologische vooraarden gedaan. Dit hoeft echter geen beperking te zijn: er
wordt namelijk geen enkele assumptie gemaakt om ecologische uitspraken te doen. Door middel van
smartphones kan je naast een hoger aantal respondenten ook een hogere aantal stellingen verkrijgen
(Dufau S, 2011; Miller, 2012). Deze wildgroei maakt het mogelijk om als wetenschapper van een
overvloed van informatie uit te gaan. Dit zorgt voor belangrijke implicaties in het interpretatieproces van
de universele wereld. (1) Door een uitgebreide bevraging te bezitten, vervallen de materile grenzen
tussen academisch en non-academisch onderzoek als tussen academisch onderzoek onderling. Door een
materile universele lijst te bezitten verkrijg je op elk willekeurig moment een instrument om te reageren
op de isolatieparadox zoals hierboven beschreven. Kennis wordt dankzij deze methode slechts een kwestie
van (universeel) beschikbare aandacht. Zo evolueert de menselijk soort van bevragen naar louter
opvragen. Dit is belangrijk als we onvervormd willen gaan aggregeren. We willen namelijk enkel
interpretaties poneren over datgene wat perceptueel te vatten is/gevat is (Thomas, 1938). (2) Indien we
enkel uitspraken doen enkel over datgene waarover een aantal stellingen zijn gebruikt (en waar een
minimum van 1 antwoord is opgegeven), hebben we er bovendien alle belang aan een zo groot mogelijke
steekproef te trekken. Deze kritiek luidde in vroegere onderzoeken een belangrijk validiteitscriterium in
(Patton, 2005). Dit onderzoek probeert aan deze vereiste voorbij te gaan: door de overvloed aan
respondenten, stellingen en antwoorden die deze nieuwe media voortbrengen kunnen we in
vooropgestelde situatie dan ook spreken van meer ideale voorwaarden om de eigen microkosmos te
bevragen. Door het gebruik van schalen in functie van de potentile beoordelingen kunnen we niet meer
spreken over een steekproef op basis van een aantal mensen. Het lijkt ons gezien de dynamiek van het
onderzoek eerder dat elke voorwaarde in een selectie een menselijk equivalent bevat. Het begrip schaal
krijgt op deze manier naast een geografische connotatie ook een ideale functie die naast het indelen van de
wereld in materieel-menselijke aanwezigheid ook kan indelen in niet-materieel-menselijke aanwezigheid.

Omdat individuele selectie van stellingen gebeurt op een willekeurig basis en deze tegelijkertijd de
steekproef bepaalt, kunnen we met veel beperktere middelen onderzoek voeren. Deze bewust- contingente
selectie uit het universele continum van stellingen vormt een nieuwe uitdaging voor ons onderzoek. De
gebruikte concepten en definities kunnen namelijk variren van individu tot individu. Academici kunnen
complexe begrippen opdelen tot operationele deelconcepten, maar dit is niet zonder discussie (Lerner,
2002). We hebben dus nood aan een methode dat elk aggregaat van stellingen omarmt en tegelijkertijd
deze selectie kan vergelijken met andere aggregaten. In dit onderzoek maken we gebruik van
9

containerbegrippen zoals beschaving, liefde of voetbal etc. Deze concepten hebben een veelvoud van
definities en vragen dus om een systematische vergelijking met elkaar. De schrijver tracht met zijn
framewerk deze verschillende invalshoeken op eenzelfde manier te benaderen en te ontleden.

Als je de notie van beschaving wenst te meten kan je voor jezelf allerlei begrippen vinden die (1) binair
te bevragen zijn en (2) naast elkaar aggregeren om zo tot een individueel aanvaarde definitie te komen.
Deze methode heeft enkele aspecten die universele kennis onmogelijk maakt: de beoordeling van een
individuele selectie wordt immers arbitrair- complex: andere individuen die ook beschaving wensen te
meten kunnen andere deelconcepten gebruiken in hun aggregaat. Er wordt naar een cognitieve
verantwoording gezocht om de gedane selectie te beindigen of dynamisch vast te stellen (Gottlieb J.,
2010). Dit proces valt buiten de zintuiglijke waarnemingen en daarom ook buiten de scope van dit
onderzoek. Bepalen wat wel en wat niet tot een definitie hoort of toepasbaar is op een bepaalde schaal
houdt dus steeds een individuele keuze in. Het louter maken van deze keuze zorgt er voor dat elke
bevinding, uitgesproken over een bepaalde situatie, individuele kennis zal opleveren. Hierbij komen we
tot de kern van ons framewerk / ontledingswijze. Dat (universele) kennis uit aggregaten belangrijke
inzichten kan leveren voor het individu wordt in deze paper niet gecontesteerd. De kritiek die hier wordt
beoogt, is gericht op de praxis van het interpreteren dat steeds gebeurt op individuele basis die inherent
afwijkt van de universele notie over een bepaald onderwerp. Aggregate resultaten bevatten namelijk
inherent een oneindig aantal andere bestaansvoorwaarden. Deze paper gaat er van uit dat wat niet in een
selectie wordt opgenomen, van even groot belang is tijdens interpretaties van individuele selecties. Het is
immers in wat niet individueel wordt geselecteerd dat de universaliteit van een situatie kan worden terug
gewonnen. Wittgenstein benadrukte dat het menselijk intellect in dit opzicht kan pogen tot universele
kennis door middel van zo exhaustief mogelijk de microkosmos te bevragen. Deze poging is te
verwaarlozen in vergelijking met wat het individu op hetzelfde moment niet bevraagt (Wittgenstein, 1961;
Wescott, 2000). Door dat we in deze paper van een overvloed in bevraging uitgaan, verkrijgen we op deze
manier een lijst met alle vragen die het individu genegeerd heeft. Deze lijst vormt volgens het principe
van de instrumentaliteit de link tot verdere bevraging en de daardoor ook een uitbreiding van de
individuele selectie. Hier komen we tot de hypothese dat door opnieuw te gaan selecteren je als individu
een steeds grotere overlap van individuele met universele kennis kan verkrijgen.
Praktisch betekent dit dat we een selectie gaan afmeten op alle andere vragen en stellingen die op dat
moment op het platform beschikbaar zijn. Door naast de oorspronkelijk selectie ook de restvragen raad te
plegen, komen we terecht in een perpetuum mobile van selectie en interpretatie. Het lijkt mogelijk dat
deze praxis verspreid kan worden over de gehele menselijke soort, over verschillende generaties,
onafhankelijk van tijd en ruimte. We kunnen hierbij de hypothese maken dat een universele kwaliteit van
10

de mens niet ligt in een bepaalde niveau van vergaarde (gecumuleerde) kennis, maar in de gedeelde
praxis van kennisvergaring. Het is m.a.w. niet het resultaat van de zoektocht naar kennis, maar de
gebruiken, die universeel te vatten zijn.

Ons onderzoek bestaat op dit moment uit twee verschillende fasen: (1) het samen stellen van aggregaten
en (2) actief op zoek gaan naar datgene wat we over het hoofd gezien hebben. Deze methode volgt een
cyclisch verloop dat arbitrair moet stopgezet worden om tot enige vorm van dynamisch resultaat te
komen. De wijze waarop we een gedeeld besef van deze menselijke capaciteit kunnen bekomen, bevindt
zich buiten de scope van deze paper. Deze tekst wenst enkel de geschetste cyclische beweging voor te
stellen en de hypothesen die deze beweging oproepen kracht bij te stellen aan de hand van diverse
stellingen.
Van individuele naar universele kennis
Indien we een te uitgebreide definitie wensen te aggregeren (met een groot aantal particuliere stellingen of
deelconcepten) riskeren we onze zintuiglijke basis te verliezen: een hypothese stelt dat de steekproef lege
schalen zal bevatten alvorens een bruikbare definitie van je vooropgesteld containerbegrip bereikt te
hebben. Hoe minder particuliere stellingen een selectie telt, hoe vollediger elke schaal opgevuld zal zijn.
Omgekeerd kunnen we voor elke nieuwe selectie een nieuw begrip vinden. Dit idee ontleent zich aan de
inzichten geleverd door de Grounded Theory (Glaser, 1965). Deze methode van interpreteren is echter een
langdurig werkje waar we dus nood hebben aan enige vorm van systematiek. Nieuwe begrippen verkrijgen
een particuliere consistentie als er een keuze wordt gemaakt welke stellingen of antwoorden wl en welke
niet in een selectie passen.

De validiteit van de interne consistentie kunnen we meten aan de hand van twee ratios: (1) het aantal
mensen dat ja heeft beantwoord over het aantal mensen dat neen heeft geantwoord en (2) het aantal
mensen dat deze vraag heeft beantwoord over het totaal aantal mensen in de gebruikte schaal. Merk hierbij
op dat doordat we van een overvloed in stellingen uit gaan. Het dynamische resultaat m.n. de restvragen
inherent weergegeven wordt tijdens het samenstellen van een selectie. Dankzij een online platform wordt
het mogelijk om dus in se te blijven opvragen en te definiren.

Door een geaggregeerde definitie te gebruiken, kunnen we weten wat de universele attitude is over een
bepaald concept. Materile uitspraken doe je dan op basis van het aantal personen in een bepaalde schaal
die antwoorden hebben gegeven, te vergelijken over alle mensen in dezelfde schaal (de som van het aantal
personen die wel en niet hebben geantwoord). Op deze manier vermijd je type I en type II fouten
(Rothman, 2010). Deze werkwijze wordt in detail uitgelegd in de Methoden sectie van deze paper.
11

Ondanks het gebruik van eenzelfde aantal en keuze van stellingen, kunnen er verschillen in beoordeling
plaats vinden. Er bestaat met andere woorden een inherente discrepantie tussen universele kennis en
particuliere kennis. Je zou individueel de resultaten kunnen beoordelen, maar dan riskeer je elke
systematiek te verliezen omdat er zoveel beoordelingen zijn als er mensen zijn. Om van geldige universele
kennis te kunnen spreken, hebben we nood aan een vorm van universele consensus over elk aggregaat.
Deze paper gaat er van uit dat er minimum 50%+1 van de antwoorden in het voordeel van een van de twee
binaire keuzes nodig zijn, om te kunnen worden opgenomen in een universele definitie. Op deze manier
verkrijgen we een instrument om aggregaten te beoordelen en kunnen we de individuele beoordeling
uitbreiden naar een universele beoordeling van elke aggregaat. Verder onderzoek kan echter particuliere
parameters gebruiken die aan enkele voorafgaande vereisten van de verschillende deelconcepten moeten
voldoen. Op deze manier kunnen we betrouwbaarheidsintervallen opstellen voor elke vraag of aggregaat.
Een vraag die 90% 10% resulteert in de antwoorden, zal een grotere universele consensus inhouden ten
opzichte van een vraag die een verhouding van 55% 45% genereert in de antwoorden.

De keuze van beoordeling is relevant aangezien het aantal en soort van de restvragen zal bepalen. Er is
namelijk een grote kans dat er een discrepantie bestaat tussen de individuele en universele beoordeling.

De keuze om de opvragingsbeweging effectief verder te zetten houdt een derde vereiste in voor elk
dynamisch resultaat. Stoppen we met onze aggregaat uit te breiden of brengen we extra restvragen in
rekening? Deze praxis kan omwille van de overvloed aan restvragen in se steeds worden verder gezet.
Deze paper is echter tijdsgebonden en zal dus slechts een bepaalde periode van beoordelen kennen.
De universele consensus en de universaliteitsparadox
Een universele consensus blijft, net zoals een individuele beoordeling, echter schaalafhankelijk.
Uitspraken op basis van eenzelfde selectie zullen voor elke schaal verschillend zijn. Zo bepaalt niet alleen
de individuele keuze van beoordeling, maar ook de individuele keuze van schaal het aantal en soort
restvragen van een onderzoek. De paper geeft hierbij de hypothese dat door het aantal hoog-consensuele
particuliere definities in aggregaten uit te breiden, onderlinge verschillen tussen schalen kleiner zullen
zijn. Dit besef zou het makkelijker moeten maken om beoordelingen op een willekeurige microkosmos
accuraat toe te kunnen passen.

Indien we opnieuw gaan selecteren uit de restvragen, riskeren we met de opgestelde universele definitie
dat er heel wat minder respondenten zijn die de volledige definitie zullen aandragen. Dit fenomeen
benoemen we als de universaliteitsparadox (zie figuur 2 in bijlage). Het is namelijk zo dat elke universele
definitie een synthetische definitie is, een wiskundig construct. Om de link met de eigen microkosmos niet
12

te verliezen, gaan we daarom op zoek naar het aantal mensen die deze universele definitie articuleren. Er
mag dan een universele consensus zijn; deze wordt steeds gearticuleerd door een minderheid van de
respondenten. Onze hypothese stelt dat hoe uitgebreider een aggregaat, hoe groter het verschil zal zijn
tussen het aantal respondenten die deze notie articuleren en het totaal aantal mensen in dezelfde schaal.
We kunnen deze twee waarden in een ratio vatten. Indien deze 1 bedraagt voor een bepaalde schaal,
betekent dit dus dat elk individu in de schaal exact deze definitie articuleert.
Deze kwaliteit, inherent aan menselijk onderzoek, is materieel aan te tonen vanaf het moment dat media
gebruikt worden om de wereld te vatten. Het is namelijk door automatisering van vragenlijsten, het
opslaan van individuele profielen, raadpleegbaarheid van stellingen en aggregaten en het bereik van ons
online platform, dat we de universaliteitsparadox systematisch kunnen toepassen op elk dynamisch
resultaat dat we samenstellen. Niet zo zeer de resultaten van een onderzoek worden universeel geacht,
maar wel een bepaalde praxis van kennisvergaring. In Methoden gaan we verder in op deze
opvragingsbeweging die mensen kunnen maken en focussen we op de twee cycli die de universaliteit van
het menselijk handelen markeren.
Onderzoek en Maatschappij:
We kunnen na onze literatuurstudie enkele begrippen oplijsten:
Het is het principe van instrumentaliteit dat individuele beoordelingen ethisch-vrij maakt.
Het is de isolatieparadox dat individuele beoordelingen linkt aan alternatieve beoordelingen.
Het is de universaliteitsparadox dat individuele beoordelingen toetst aan de eigen microkosmos.

Hoe groter het aggregaat,
hoe geavanceerder het narratieve vermogen zal moeten zijn om een beoordeling te kunnen maken.
Hoe meer stellingen in het aggregaat,
hoe minder deze onderling variren bij de uitbreiding met 1 restvraag.
Hoe uitgebreider het aggregaat,
hoe verder de universele beoordeling zal afwijken van de individuele beoordeling.

De stellingen die dit onderzoek poneert, hebben een brede maatschappelijk basis. Door een selectie op te
stellen, verkrijgen we aan de hand van de overgebleven vragen inherent ook de levensstijl die deze
selectie mogelijk maakt. Merk hier bij op dat het steeds een minderheid zal zijn die de universele
beoordelingsvermogen van de menselijke soort articuleert. Zowel academici als non-academici kunnen
aan de hand hiervan onderzoeken of een bepaalde groep mensen als spreekbuis kunnen dienen voor
13

maatschappelijke verandering / bewustwording voor bepaalde onderwerpen. Over de implicaties van deze
inzichten gaan we ook verder op in samen met de personen die deze hypothesen zullen testen
Conclusie:
Doorheen de literatuurstudie hebben we geprobeerd de menselijk ervaring uit te breiden door op
zoek te gaan naar een instrument dat een overvloed aan binaire stellingen aanlevert die door
academici als non-academici kan worden geraadpleegd. Van uit communicatiewetenschappelijk
oogpunt is deze manier van bevragen enkel mogelijk geworden door de meest recente
communicatietechnologien als smartphone- technologie en online database software. De
universele kennis dat we verkrijgen door het uitbouwen (en onderhouden) van profielen, kan een
antwoord bieden op de heersende informatiekloof tussen academici en non-academici. Concepten
als universaliteitsparadox en isolatieparadox wijzen ons er op dat individueel onderzoek slechts
dynamisch kan worden beoordeeld. Maatschappelijk kunnen we concluderen dat de
communicatieve vaardigheden enorm beperkt zijn om onvervormd informatie door te geven. Het
is door een nieuwe praxis te hanteren dat we meer zekerheid kunnen verwerven in ons oordeel
over de microkosmos. Naast de praxis van objectief onderzoek, lijkt universeel onderzoek (wat
denkt de menselijke soort hier over?) een welkome aanvulling om de informatiekloof te dichten.

14

Onderzoeksdesign
We gaan uit van het verhalend vermogen van de mens om losse stellingen te interpreteren en op
elke manier met elkaar te verbinden. Om een ethische discussie uit de weg te gaan, maken we
gebruik van het principe van instrumentaliteit. Dit houdt in dat elke van de materile objecten die
deel uit maken van een individuele kosmos, door het individu gebruikt kunnen worden. Op deze
manier schuilt er in elke materie een functie. Onderzoek doen naar elke afzonderlijke functie of
elk instrument, bevindt zich buiten de scope van deze paper. Om systematische uitspraken te
doen gaan we echter uit van de universele stelling dat voor elke functie die behoort aan een
instrument er inherent een oneindig aantal alternatieve functies mogelijk is en omgekeerd.

Dit is een technologische opvatting van menselijk
denken. We bedoelen hiermee dat er voor sociaal-
wetenschappelijk onderzoek op het zelfde
ogenblik alternatieve instrumenten bestaan om tot
eenzelfde dynamische conclusie te komen. We
beschouwen dit fenomeen als de twee dimensies
van menselijke interactie met de microkosmos.
De twee assen duiden op een continum
(mogelijk gemaakt door het narratieve vermogen)
tussen zowel het geven van een functie voor een instrument; als een instrument vinden voor een
functie. Het principe van instrumentaliteit kunnen we schetsen aan de hand van het voorbeeld van
de perskaart. Dit is een instrument met als functie te weten te komen dat een rechter wordt
omgekocht. Voor dezelfde functie kan je echter een ander instrument vinden: een toegangskaart
van de concirge kan een instrument zijn om de rechter op heterdaad te betrappen. Anderzijds
kan voor de perskaart ook een andere functie worden gevonden: je kan er bijvoorbeeld gratis het
openbaar vervoer mee nemen. Op deze manier is er een continum tussen functie en instrument
denkbaar, beiden zijn alternatieven voor elkaar.

Het narratieve vermogen is op deze manier steeds onderhevig aan een isolatieparadox. Louter dan
te spreken over concurrentie van alternatieve, spreekt de isolatieparadox eerder van een
vervorming van elke waarde die aan een instrument of functie wordt gehecht. Deze vervorming
Functie
Instrument
15

kunnen we bijstellen als we het narratieve vermogen over meerdere particuliere stellingen
spreiden. We gaan in deze paper op zoek naar een beschrijving van het aantal stellingen in een
selectie die in een bepaalde mate de oorspronkelijke waarden bijstellen (cf. infra).

In deze paper komen twee soorten uitgangspunten naar boven die als instrument kunnen dienen.
Dit is het gebruiken van ofwel een individuele of wel een universele definitie. In ons onderzoek
trachten we een vergelijking te maken van het soort kennis die deze methoden inleiden. Dit is
nodig als we ook wetenschappelijke kennis die in dit framewerk behoort tot een individuele
keuze willen betrekken. Op basis hiervan kunnen we een grote en een kleine
opvragingsbeweging opmaken. We gebruiken een flowchart om deze voorstelling verder uit te
diepen.
Define a civilization (Frank, 2007)
Elke bevraging van de microkosmos gebeurt op basis van individuele selectie. In deze paper wordt er
geselecteerd uit stellingen die de individuele microkosmos beschrijven. Door een online platform aan te
bieden, kunnen we tijdens dit onderzoek gebruik maken van UGC. Gebruikers kunnen hierbij zelf
stellingen poneren en vragenlijsten samen stellen ( ad random of aan de hand van zelf in te vullen
topics).Door enkel stellingen te gebruiken die met ja of nee beantwoord kunnen worden, is het mogelijk
heel veel antwoorden te geven op korte tijd. Om de geloofwaardigheid van de antwoorden te verhogen
wordt er nog een derde optie aangeboden: gebruikers zullen ook kunnen kiezen om niet te antwoorden op
een gegeven stelling. Omdat er zo snel antwoord gegeven kan worden, hopen we door middel van
doorschakelingen gebruikers een veelvoud van vragen kunnen laten invullen dan bij klassieke
vragenlijsten. Het online platform slaat al deze
informatie op en biedt deze aan op een intutieve
manier zodat al deze informatie kan gebruikt worden
in zowel academisch als non-academisch
onderzoek.

Indien een individuele selectie meer dan 1 stelling
telt, spreken we over een aggregaat. In principe is
het mogelijk een zo groot aggregaat samen te stellen
als er stellingen zijn beantwoord. Het menselijk
intellect zal echter op een gegeven moment het
aggregaat voldoende groot achten om een
16

beoordeling te maken. Het beoordelen van een stelling gebeurt door te kiezen tussen de verschillende
antwoordvoorwaarden van de stellingen. Het is vanzelfsprekend dat een stelling met verschilde
beoordelingen een andere schaal zal opleveren. Dankzij de opslagfunctie van het platform krijg je een
verdeling van de antwoord mogelijkheden voor elke stelling. We kiezen hierbij om het onbeantwoorde
deel voor elke stelling te negeren aangezien we nood hebben aan een uitgesproken mening om van een
universele definitie te kunnen spreken (cf. infra).

Tijdens het beoordelen kunnen we niet anders dan dynamische conclusies maken met het idee dat onze
selectie nooit af is. We hebben in dit opzicht tijdens onze literatuurstudie een concept uitgewerkt om de
individuele beoordeling relatief te benaderen. Het is de isolatieparadox die stelt dat elke dynamische
beoordeling moet worden herbekeken indien we aan verdere selectie wensen te doen. De isolatieparadox
gaat er van uit dat indien een selectie wordt uitgebreid, elke waarde voor de oorspronkelijke stellingen in
de selectie, zullen wijzigen (illustratie in bijlage). Statische conclusies maken is in dit opzicht dus niet
alleen onnodig maar ook niet nuttig. Uitbreiden van je selectie doe je door wederom een individuele
selectie te maken uit alle vragen die nog niet in het aggregaat zijn opgenomen.

We gaan bij dit onderzoek er van uit dat zowel vraag als antwoord gegeven zijn. Dit bekomen we door
middel van de overvloed aan informatie dat aanwezig is op het online platform. Hierdoor is de
problematiek rond het maken van een keuze in onderzoeksobject ook opengebroken. Op het online
platform kunnen we intutief en cumulatief aggregaten samen stellen en beoordelen. We gaan in deze
paper daarom verschillen in selectieproces met elkaar vergelijken.

We maken onderscheid tussen 5 categorien:
(1) Academisch geselecteerd & individueel beoordeeld
(2) Academisch geselecteerd & academisch beoordeeld
(3) Non-academisch & intutief geselecteerd
(4) Academisch geselecteerd & universeel beoordeeld
(5) Non-academisch geselecteerd & universeel beoordeeld.

Als wetenschappelijk uitgangspunt richten ons in deze paper op de notie van beschaving. Om een
individuele selectie te maken, operationaliseren we verschillende definities waaruit kunnen we aggregaten
kunnen samen te stellen.


17

Civilization is
Living in cities (Standage, 2005)
A majority of its inhabitants are not engaged in producing food
A culture in which cities are found (Bagby, 1963)
A grouping of at least several thousand people...
With a common culture,
Usually a common language,
Usually a geographic locale,
Some significant buildings and architecture
And a political structure that is not necessarily unified (Blaha, 2002)
A reference to achievements...
In such aesthetic and intellectual pursuits as architecture, painting, literature, sculpture, music,
philosophy and science
And to the success which a people has in establishing control over its human and physical
environment (Clough, 1957)
The highest cultural grouping of people
and the broadest cultural identity people have short of that which distinguishes humans from other
species
defined by common objective elements, such as language, history, religion customs, institutions
and by the subjective self-identification of people (Huntington, 1996)
Division of labor
City life
Some knowledge of how to make metal tools
Knowledge of writing (Krejc, 2)
Greater control of environment
Including the practice of agriculture on a large scale
And the domestication of animals (Melko, 1969)

Als niet-academische selectie vertrekken we ofwel intutief, ofwel vanuit 1 basisstelling
1
en gaan
vervolgens het aggregaat uitbreiden met restvragen. Op deze manier krijgen we materieel bewijs voor de
isolatieparadox. Merk op dat bij de wetenschappelijke praxis we de IP er bij moeten denken omwille
van het statische karakter van een wetenschappelijke definitie. Bij een open samenstelling van het

1
Ik ben beschaafd.
18

aggregaat zullen de waarden van de selectie steeds wijzigen en wordt de werking van de isolatieparadox
op deze manier visueel aangetoond.

Indien we voor beide gevallen een dynamische selectie hebben bepaald, komen we voor een nieuwe keuze
te staan. Ofwel kunnen we deze definitie individueel beoordelen (de kleine opvragingsbeweging), ofwel
kunnen we de universele definitie gaan bepalen (de grote opvragingsbeweging). Om tot een universele
definitie van een selectie te komen, gaan we de individuele selectie aan de hand van de bijhorende
aggregate resultaten opnieuw gaan beoordelen. De individuele selectie verandert op deze manier niet in
aantal en soorten stellingen, maar in beoordeling en zal hierdoor een andere populatie aan restvragen
opleveren. We gebruiken hierbij een 50%+1 -regel om een universele beoordeling vast te stellen voor
elke stelling
2
.

We hebben in de literatuurstudie het idee van de universaliteitsparadox uitgewerkt om de synthetische
kwaliteit van deze definitie te benadrukken. Ondanks de universaliteit van deze definitie, moeten we nog
steeds controleren hoeveel mensen deze articuleren in de vorm van materile uitingen op ons platform. Dit
is schaalafhankelijk, dus voor elke schaal zullen we een andere waarde verkrijgen. Proefpersonen kunnen
ook hier intutief de schaal kiezen. Door een ratio op te stellen van het aantal mensen die de universele
definitie articuleren over het totale aantal mensen in de desbetreffende schaal, kunnen we als onderzoeker
meer inzicht verkrijgen in de communicatieve vaardigheden en algemene attitude van mensen.


2
Volledig universele consensus behalen zou een 100% in de aggregate resultaten moeten opleveren.
19

Als laatste valkuil moeten we echter steeds de isolatieparadox benadrukken. Elke dynamische
beoordeling van een bepaald aggregaat moeten we afmeten op de overblijvende vragen, aanwezig in de
schaal. Zo stellen we steeds vast dat zowel individuele als universele beoordelingen zullen wijzigen
indien extra vragen aan het aggregaat worden toegevoegd.

20

Instructies online internetplatform tijdens een sessie
Zouden jullie de kans willen hebben om meer te weten te komen over wat de laatste wetenschappelijke
bevindingen zijn? Of wat je medemens denkt? Of misschien beiden?

Niet-academisch onderzoek en academisch hebben beiden hun kwaliteiten; we hebben daarom in dit
onderzoek een synthese proberen te maken van deze twee methoden en onderling met elkaar vergeleken.
Hierdoor zijn twee gemene delers naar boven gekomen: de universaliteitsparadox en de isolatieparadox
(uitleg aan de hand van illustratie; zie bijlage). We hebben een platform gebouwd dat we kunnen
gebruiken om meer te weten te komen over wat er allemaal bevraagd en geantwoord wordt in onze
maatschappij. Op dit platform vinden jullie een overvloed van vragen (en antwoorden) waar jullie straks
profielen en levensstijlen mogen uit opstellen.

Jullie zijn echter niet vrij in jullie keuze want we hadden graag de verschillende methoden getest om dit
platform te gebruiken. We vragen daarom aan jullie om op zoek te gaan naar een notie van beschaving,
verspreid over een bepaalde schaal. Graag hadden we gewild dat elk van jullie een kaartje neemt op tafel
om een methode te kiezen en toe te passen. Wij blijven gedurende de hele sessie aanwezig om vragen te
beantwoorden en jullie verder te helpen in deze oefening. We gaan op deze manier een uurtje bezig zijn en
na afloop is er nog een korte lijst waarop jullie opmerkingen en suggesties bij dit onderzoek kunnen
plaatsen.

21

Survey na afloop van de sessie

1. Praktische implicaties van het meten van de draagwijdte van een idee:
Als democratisch instrument:
HOE?
Als hulpmiddel om de mening van de andere te weten te komen:
HOE?
Als hulpmiddel om de levensstijl die hoort bij een stelling te weten te komen:
HOE?

2. Zou je dit platform op vrijwillige basis bezoeken (als bijvoorbeeld een online encyclopedie)?
Omcirkel: JA / NEE
Mogelijke reden:

3. Zou universele kennis (weten wat de menselijke soort denkt) de objectieve kennis (weten wat empirisch
is vastgesteld) ooit kunnen vervangen?
Omcirkel: JA / NEE / ANDERE
Mogelijke reden:

22

Tijdsplanning
Deze opvragingsbeweging werkt niet alleen met idee en concepten, maar ook met gehele
persoonlijkheden. We kunnen met name typeprofielen opstellen via het aggregaat, en dan op zoek gaan in
de restvragen naar de levensstijl die dit profiel veroorzaakt. Op deze manier kunnen we op beperkte tijd op
zoek gaan naar het prototype van de universele notie over beschaving. Omdat we uit gaan van een
overvloed aan informatie die aanwezig is op het online platform, kunnen we onderzoek voeren en
tegelijkertijd onze dynamische resultaten formuleren. Om deze standpunten kracht bij te zetten, gaan we
personen zoeken die de verschillende methoden dienen te gebruiken.

Dit zal gebeuren in verschillende sessies van die bestaan uit een minimum van 5 verschillende mensen.
Dit aantal is nodig om de 5 verschillende soorten particuliere definities over individuele aggregaten te
kunnen beschrijven. We laten deze mensen de verschillende fasen van de opvragingsbeweging doorlopen
onder begeleiding. Op deze manier kunnen we ook kort inleiden tot de leidende concepten
instrumentaliteit, de isolatieparadox en de universaliteitsparadox. De respondenten kunnen nadien een hele
resem prototypes gaan onderscheiden. Er zal dan worden aangestuurd op een verdere uitdieping van hun
dynamische conclusies op basis van de restvragen. Dit betekent in de eerst fases van het onderzoek een
focus op vooral demografische & maatschappelijke functies van de gesampled group. Ook wordt er
gefocust op de impact van schaalkeuze om een dynamische beoordeling te maken.

Er wordt een screenshot gemaakt van de gebruikte aggregaten. Dynamische conclusies worden
neergeschreven en een reactie op de verschillende methoden wordt bevraagd via een korte survey (zie
bijlage). Deze sessies zouden 1 uur duren en worden auditief opgenomen. Indien dit soort onderzoek
positief wordt onthaald, hopen we het aantal onderwerpen van de sessies ook uit te breiden.

Analyse van de sessies gebeurt de volgende dag en conclusies hierover worden door de onderzoeker
neergeschreven. Indien nodig worden er aanpassingen doorgevoerd die worden bijgehouden in een
logboek.

23

Bibliografie
Bagby, P. (1963). Culture and history: prolegomena to the comparative study of civilizations. Berkeley:
University of California Press.
Bettencourt LMA, L. J. (2010). Urban Scaling and Its Deviations: Revealing the Structure of Wealth,
Innovation and Crime across Cities. PLoS ONE 5(11) .
Blaha, S. (2002). The life cycle of civilizations. Auburn, NH: Pingree-Hill Pub.
Clough, S. B. (1957). The rise and fall of civilization; an inquiry into the relationship between economic
development and civilization. New York: Columbia University Press.
Dufau S, D. J.-T. (2011). Smart Phone, Smart Science: How the Use of Smartphones Can Revolutionize
Research in Cognitive Science. PLoS ONE .
Elbow, P. (1994). The Uses of Binary Thinking. Journal of Advanced Composition , 51-78.
Fabian, J. (1990). Power and performance: Ethnographic explorations through proverbial wisdom and
theater in Shaba, Zaire. Madison, Wisconsin: University of Wisconsin Press.
Frank, A. G. (2007). No Civilization/s: Unity and Continuity in Diversity; or, Multilateral and Entropic
Paradigms for the World Today and Tomorrow. positions: east asia cultures critique Volume 15, Number
2 , 225-249.
Glaser, B. G. (1965). Awareness of dying:. Chicago: Aldine.
Goffman, E. (1972). Relations in Public. New York: Basic Books.
Goodman, L. A. (1972). A Modified Multiple Regression Approach to the Analysis of Dichotomous
Variables. American Sociological Review , 28-46.
Gottlieb J., P. B. (2010). Attention as a decision in information space. Trends in Cognitive Sciences ,
Volume 14 , Issue 6 , 240-248.
Hardy, M. &. (1999). Beginning psychology. Oxford: Oxford University Press.
Hoijer, H. (1954). Language in culture: conference on the interrelations of language and other aspects of
culture. Chicago: University of Chicago Press.
Huggett, N., & Zalta, E. N. (2010). Zeno's Paradoxes. Opgeroepen op 03 14, 2014, van The Stanford
Encyclopedia of Philosophy (Winter 2010 Edition):
http://plato.stanford.edu/archives/win2010/entries/paradox-zeno/
Huntington, S. P. (1996). The clash of civilizations and the remaking of world order. New York: Simon &
Schuster.
Krejc, J. (2). The paths of civilization: understanding the currents of history. Houndmills,
Basingstoke, Hampshire: Palgrave Macmillan.
Lerner, R. M. (2002). Concepts and theories of human development. Mahwah, N.J: Lawrence Erlbaum.
24

Loftus, E. F. (1975). Leading questions and the eyewitness report. Cognitive Psychology, Volume 7, Issue
4 , 560-572.
Lomax, A. G. (1978). Cantometrics: An approach to the anthropology of music : audiocassettes and a
handbook. Berkeley, California: University of California Extension Media Center.
Melko, M. (1969). The nature of civilizations. Boston: Porter Sargent Publisher.
Miller, G. (2012). The Smartphone Psychology Manifesto. Perspectives on Psychological Science , 221-
237.
Palmer, K. (2009). "Understanding Human Language: An In-Depth Exploration of the Human Facility for
Language.". Student Pulse , 12.
Pan, W. (2013). Urban characteristics attributable to density-driven tie formation. Nature Communications
.
Patton, M. Q. (2005). Qualitative Research. Encyclopedia of Statistics in Behavioral Science. John Wiley
& Sons, Ltd.
Romer, P. M. (1994). The Origins of Endogenous Growth. The Journal of Economic Perspectives Vol. 8,
No. 1 , 3-22.
Ronald G. Cummings, G. W. (1995). Homegrown Values and Hypothetical Surveys: Is the Dichotomous
Choice Approach Incentive-Compatible? The American Economic Review , 260-266.
Rothman, K. J. (2010, 03 16). Curbing type I and type II errors. Opgeroepen op 08 22, 2014, van National
Center for Biotechnology Information:
http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC2850991/pdf/10654_2010_Article_9437.pdf
Russell, B. (1956). Logic and knowledge: Essays, 1901-1950. London: G. Allen & Unwin.
Standage, T. (2005). A history of the world in 6 glasses. New York: Walker & Co.
Thomas, W. I. (1938). The child in America: Behavior problems and programs. New York: A.A. Knopf.
Trudy Ann Cameron, J. Q. (1994). Estimation Using Contingent Valuation Data from a "Dichotomous
Choice with Follow-Up" Questionnaire. Journal of Environmental Economics and Management , 218-
234.
Watson, C., Moore, J., Gay, P., Hogan, K., Lintott, C., & Impey, C. (2010). Facebooking Citizen Science
with the Zooniverse.
Wescott, R. W. (2000). Comparing civilizations : un unconsensual view of culture-history. Atherton,
California: Atherton.
Wittgenstein, L. (1961). Tractatus logico-philosophicus. New York: Humanities Press.



25

Bijlage
Figuur 1:

Figuur 2:
UNIVERSALITEITSPARADOX:

Das könnte Ihnen auch gefallen