PROMOTOR: (PROF.) DR. PIETER VERDEGEM COMMISSARIS: (PROF.) (DR.) BASTIAAN BACCARNE
ACADEMIEJAAR 2013 - 2014
NEW DIGITAL METHODS: UNIVERSELE KENNIS NAAR DE NOTIE VAN BESCHAVING OP BASIS VAN CITIZEN-POWERED DATA RESEARCH MET BEHULP VAN ONLINE PROFIELEN
2
Abstract Tijdens mijn academische loopbaan stond ik vaak versteld van de vele inzichten die de wetenschappelijke praxis rijk is. In de hedendaagse samenleving verbaasde het me dan ook stellig dat slechts heel weinig van deze kennis lijkt door te sijpelen naar het merendeel van de bevolking. Omdat ik de wetenschap heel erg genegen ben, vind ik het dan ook zonde dat zoveel informatie genegeerd wordt door zo veel mensen. Om deze informatiekloof te dichten, gaan we in deze paper op zoek naar een bewijs voor deze discrepantie tussen (sociaal-) wetenschappelijk weten en het 'soortelijke' weten. We proberen vast te stellen hoe breed deze is en gaan aan de hand van nieuwe media en user-generated questions na of we beide kennisdomeinen met elkaar kunnen verzoenen. We gebruiken hiervoor concepten als isolatieparadox en universaliteitsparadox om de verschillen en gelijkenissen in methoden op te lijsten. Na een comparatieve studie proberen we een nieuwe methodologie uit te leggen die zowel academici als niet-academici kunnen gebruiken in sociaalwetenschappelijk onderzoek. Het platform dat we hiervoor aanreiken zal getest worden door een aantal proefpersonen. We gaan samen met hen op een zoek naar een universele notie van beschaving en maken profielen op die deze notie articuleren om deze dan toe te passen op de individuele microkosmos. Na dit onderzoek kunnen besluiten dat deze werkwijze een heldere aanvulling kan zijn voor de academische praxis. Keywords: comparatieve studie, citizen science, profielen, online platform, beschaving, universeel, new digital methods, awareness study, smartphones, informatiekloof
3
Inhoud Abstract ..................................................................................................................................................... 2 Inleiding .................................................................................................................................................... 4 Literatuurstudie ......................................................................................................................................... 5 Op zoek naar een instrument om de informatiekloof te overbruggen ................................................... 5 Het organiseren van een universele wereld ........................................................................................... 7 Van individuele naar universele kennis ............................................................................................... 10 De universele consensus en de universaliteitsparadox ........................................................................ 11 Onderzoek en Maatschappij: ............................................................................................................... 12 Conclusie ............................................................................................................................................. 13 Onderzoeksdesign ................................................................................................................................... 14 Define a civilization ............................................................................................................................ 15 Instructies online internetplatform tijdens een sessie .......................................................................... 20 Survey na afloop van de sessie ............................................................................................................ 21 Tijdsplanning ........................................................................................................................................... 22 Bibliografie .................................................................................................................................................. 23 Bijlage ..................................................................................................................................................... 25
4
Inleiding Onderzoeksresultaten kunnen niet op zich zelf staan, maar staan steeds in relatie tot andere bewuste resultaten/situaties. We kunnen daarom enkel een accurater beeld van de wereld scheppen als we onze ervaringen met elkaar in relatie gaan brengen. Dit geldt zowel voor niet-academisch onderzoek als academisch onderzoek. De informatiekloof tussen beide methoden gebeurt door de verwaarlozing van het narratieve vermogen van de mens om diverse situaties/informatie aan elkaar te linken. Wanneer we communiceren bijvoorbeeld over wetenschappelijke resultaten moeten we ons synchroon quasi-bewust zijn dat elke uiting over menselijke ervaringen een veralgemening is (cf. infra). Dit is mogelijk door zo veel mogelijk linken te leggen vooraleer je een (wetenschappelijke) uitspraak doet. Als we de eigen microkosmos willen bevragen, hebben we nood aan een instrument om zo specifiek mogelijk te kunnen veralgemenen.
De diversiteit in ervaringen moet worden uitgebreid om het vinden van onderlinge verbanden mogelijk te maken. Indien we weten wat vooraf gaat aan bepaalde particuliere uitingen, moet het dus mogelijk zijn deze informatiekloof te overbruggen. Door middel van recente technologische ontwikkelingen kunnen we echter heel wat ervaringen gaan delen en gebruiken.
Het verhalend vermogen van de menselijke soort gebruikt steeds de ervaring als een absolute bouwsteen van het interpreteren. Het is een bepaalde sequentie van ervaringen die leidt tot een bepaalde kennis. Indien we een instrument vinden die deze sequentie zo dynamisch mogelijk maakt, verkrijgen we dus een dynamische vorm van kennis. Door deze dynamisch kennis op te slaan als menselijke profielen, kunnen we op historisch-aggregate basis het menselijke denken vast leggen en een vorm van universele kennis verwerven. Het is namelijk sociaal-wetenschappelijk onderzoekbaar welke ervaringen tot welke profielen zullen leiden. Deze paper gaat op zoek naar een instrument om deze doelstelling mogelijk te maken. We poneren hierbij de probleemstelling van ons onderzoek als: Is er een discrepantie tussen (sociaal-) wetenschappelijk weten en het 'soortelijke' weten? Zo ja, kunnen we een middel/praxis vinden dat zowel door academici als niet-academici kan gebruikt worden om kennis te accumuleren?
We hopen de waarde van het onderzoek voor zichzelf spreekt: indien we een instrument vinden, betekent dit een grote stap naar zelf-voorziening van (zelf) informatie. Een instrument vinden dat tot op een ervaring nauwkeurig menselijke profielen kan opstellen, kan een nuttig hulpmiddel zijn in sociaal (- wetenschappelijk) onderzoek. En door zowel niet-academici als academici in deze praxis te betrekken, wordt het narratieve vermogen van de mens meer ten volle benut. Wat de gevolgen hiervan zijn, behoud ik voor een volgend onderzoek. 5
Literatuurstudie that time is composed of moments (or nows) and nothing else. Zeno of Elea Objectiviteit eindigt daar waar particulariteit met elkaar verbonden wordt. Net zoals Zenos paradox over de fantasie van beweging door een geschoten pijl, worden verschillende details aan elkaar gepraat tot een betekenisvolle mening, intentie, theorie of kwaliteit (Huggett & Zalta, 2010; Lerner, 2002). De schrijver gaat in deze paper er van uit dat de wetenschappelijke bevraging en onderzoek op net dezelfde manier de wereld vorm geeft: door losstaande situaties en actoren te observeren kunnen we tot interpretaties komen van hoe de wereld in elkaar zit. Objectiviteit van een situatie wordt verloren tijdens het geven van - enige - verklaringen en wordt vervangen door een poging tot een neutraal, doch persoonlijk, keuzeoordeel over hoe de wereld er voor de (non-) academicus er uit ziet.
Kennisvergaring kan gevoelig uitgebreid worden als we dit idee niet enkel als het prerogatief van academici gaan beschouwen maar dit als een gezamenlijke opdracht opnemen t.b.v. de menselijke soort. Dit neemt dus ook de waardeoordelen van non-academic citizens op in haar methoden van kennisvergaring. Citizen science maakt al gebruik van het interpretatieve vermogen van niet-academici maar dit beperkt zich tot louter organiseren van reusachtige dataverzamelingen (Watson, Moore, Gay, Hogan, Lintott, & Impey, 2010). De schrijver gaat in deze paper op zoek naar een meer systematische manier van interpreteren en stelt hierbij vast dat er heel wat discrepanties zijn tussen wat wetenschappers weten en de attitude van het publiek dat al dan niet (actief) participeert aan dergelijk onderzoek. Het doel van deze paper is een voorstelling te geven van een nieuw framewerk dat het hiaat tussen de meest recente ontwikkelingen in menselijk onderzoek en het achterblijven van een populaire reactie moet weg werken. Het praktische onderzoek dat als toets moet dienen voor geleverde hypothesen volgt in het tweede deel van deze tekst. Om een zo groot mogelijke samenwerking/synthese te genereren en daardoor ook het snelst kennis te vergaren hebben we nood aan aangepaste instrumenten om deze nieuwe praxis te verwezenlijken. Op zoek naar een instrument om de informatiekloof te overbruggen Met behulp van het fenomenologisch perspectief, kunnen we stellen dat met het oog op kenniservaring, het de zintuigen zijn die het minste investering vragen en het ruimst verspreid zijn over de menselijke soort. Door middel van de zintuigen ervaren mensen particulariteiten die eigen zijn aan elke individuele microkosmos (Goffman, 1972, pp. 18-21). Dit is een eerste betrouwbare vorm van registreren. Als soort is een cumulatief gebruik van deze ervaringen een efficintere vorm van kennisvergaring. Dit wil zeggen dat niet elke situatie individueel meer moet worden ervaren, maar op een bepaalde manier de individualiteit 6
kan overstijgen. Het is dankzij taal dat indrukken en percepties kunnen worden gegeneraliseerd en worden gedeeld met anderen die tot eenzelfde soort behoren (Palmer, 2009). De generalisaties bij taalgebruik moeten volgens de fenomenologie echter met een korrel zout worden genomen: individuele ervaringen kennen immers een uniek karakter (Hardy, 1999; Hoijer, 1954). Net zoals bij het vertalen van teksten, wordt een origineel-ervaren situatie vervormd en gereduceerd: taal kan immers niet (1) elke zintuiglijke ervaring beschrijven en (2) deze ervaringen op zon manier overbrengen dat de originele ervaring exact hetzelfde wordt weergegeven (Fabian, 1990). Indien we dus taal in ons framewerk wensen te betrekken, moet dit tot een absoluut minimum worden herleid. Ons doel is zo open mogelijk de universaliteit te beschrijven door volzinnen aan te bieden die een individuele werkelijkheid beschrijven. Door stellingen te tonen en deze te laten interpreteren verkrijgen we met andere woorden een middel dat extern te vergelijken valt (Russell, 1956). We maken dus geen gebruik meer van open vragen maar gaan polsen naar de individuele beoordeling op een gesloten manier. Het is dankzij nieuwe media als internet en sociale platformen dat er een doorgedreven herbruikbaarheid van elke (vraag-)stelling bekomen wordt. Sociaal onderzoek wordt op deze manier dus open source, wat voor een nieuwe impuls in creativiteit in de opvragingsbeweging moet zorgen (Pan, 2013; Romer, 1994).
Net zoals we een doorgedreven externe vergelijkbaarheid wensen te verkrijgen in een wetenschappelijke onderzoekopzet, proberen we dit ook te verwezenlijken in de respons van het onderzoekssubject. Elke reactie bevat een diversiteit aan opvattingen en interpretaties en het is door middel van taal dat deze worden gearticuleerd en gedeeld (Lomax, 1978). Om hierin patronen te vinden en het vergelijken te vergemakkelijken is het noodzakelijk om de diversiteit in antwoorden te reduceren. Door het geven van binaire antwoordmogelijkheden (ja of neen) beperk je de heterogeniteit in antwoorden op eenzelfde stelling. Bovendien verkrijg je op korte tijd heel wat informatie aangezien de responstijden minimaal zijn. De articulatie van het eigen denken is op deze manier nagenoeg nihil, wat dankzij moderne opslagmethoden voor een overvloed aan data moet zorgen (Elbow, 1994).
Door user input tot een minimum te herleiden bekom je een methode die we onvervormd kunnen aggregeren. Op deze manier worden gedragspatronen gekwantificeerd en zijn interpretaties zonder vervorming van het origineel mogelijk (Loftus, 1975). Particuliere antwoorden worden immers louter gesommeerd en krijgen hierdoor geen enkele externe betekenis met zich mee tijdens het onderzoeksproces. Door aggregaten samen te stellen bekom je universele ervaringen die toe te passen zijn op de menselijke soort. Als laatste hulpmiddel bij het aannemen van interpretaties hebben we nog een organisatorisch instrument nodig. Als individueel bevrager van jouw microkosmos wil je zo specifiek mogelijk kunnen generaliseren. Dit kan met de hulp van aangepaste schalen. Aggregaten op wereldlijke 7
schaal kunnen een hulp zijn, maar interpretaties gaan veelal efficinter toe te passen zijn op je eigen microkosmos, als we een schaal gebruiken die hier het dichtst bij aanleunt. Idealiter kunnen we kiezen voor geografische schalen; echter wil dit sociaal onderzoek ook aantonen dat elke (vraag-) stelling een voldoende basis schaal kan zijn om je eigen microkosmos beter te begrijpen.
Individueel onderzoek door niet-academici kan dus door middel van nieuwe media over heel wat harde feiten beschikken. Het is bijgevolg maatschappelijk relevant om dit soort onderzoek te toetsen aan academische resultaten. Beide soorten onderzoek zijn onderhevig aan dezelfde principes. Individuele beoordelingen moeten steeds afgewogen worden aan de isolatieparadox. Door zowel academische als niet- academisch onderzoek te vergelijken komen deze gelijkenissen naar boven. De focus op de praxis van individueel beoordelen dan op een individuele beoordeling per se, kan een belangrijk instrument zijn om menselijke uitingen en attitudes in een alternatief daglicht te plaatsen. Onderzoek naar individuele ervaringen op basis van dichotome vraagstellingen is niets nieuws. Integendeel, er is een hele geschiedenis aan onderzoeken en resultaten voor handen (Ronald G. Cummings, 1995; Trudy Ann Cameron, 1994; Goodman, 1972). Wat we nodig hebben is een instrument dat zowel de gebruikte data als ondergane onderzoeken samenbrengt tot een geheel. Vandaag is immers nog te veel data gereserveerd voor enkelingen. Deze paper stelt zich als doel de discrepantie tussen wetenschappelijke kennis en publieke kennis bloot te leggen. Het is nogmaals door middel van nieuwe media dat deze hypothetische kloof kan worden overbrugd.
Het organiseren van een universele wereld Mensen hebben met deze methode dus de mogelijkheid om universele/intutieve data te verzamelen. Er is echter nog steeds nood aan een instrument dat kan gebruikt worden om deze data te raadplegen. Dit kunnen we verwezenlijken met behulp van de meest recente technologische ontwikkelingen, meer bepaald het internet en andere nieuwe media. Gebruik van het internet maakt het mogelijk om op een naturalistische wijze enorm veel mensen te bevragen en deze zelf ook aggregaten te laten samen stellen en te interpreteren. Dankzij smartphones en andere dragers die steeds meer mobiel worden kan het vergaren van universele data op elke plaats en op elk tijdstip gebeuren. Onze voorgestelde methode zal enkel van dit soort metingen gebruik maken; er is namelijk evidentie dat wetenschappelijk onderzoek veel meer mensen bereikt m.b.v. smartphones. Harde feiten/metingen behoren teveel tot de doos van Pandora van academici. Hierdoor is het aantal mensen die deze metingen kunnen gebruiken sterk gereduceerd. Het is aangewezen om deze informatiekloof te overbruggen zodat de menselijke capaciteit zo volledig mogelijk wordt benut. Er zijn in absolute cijfers namelijk veel meer non-academici met een smartphone 8
dan academici. Hoe meer mensen helpen, hoe sneller nieuwe inzichten elkaar opvolgen (Bettencourt LMA, 2010).
Onderzoek wordt onder technologische vooraarden gedaan. Dit hoeft echter geen beperking te zijn: er wordt namelijk geen enkele assumptie gemaakt om ecologische uitspraken te doen. Door middel van smartphones kan je naast een hoger aantal respondenten ook een hogere aantal stellingen verkrijgen (Dufau S, 2011; Miller, 2012). Deze wildgroei maakt het mogelijk om als wetenschapper van een overvloed van informatie uit te gaan. Dit zorgt voor belangrijke implicaties in het interpretatieproces van de universele wereld. (1) Door een uitgebreide bevraging te bezitten, vervallen de materile grenzen tussen academisch en non-academisch onderzoek als tussen academisch onderzoek onderling. Door een materile universele lijst te bezitten verkrijg je op elk willekeurig moment een instrument om te reageren op de isolatieparadox zoals hierboven beschreven. Kennis wordt dankzij deze methode slechts een kwestie van (universeel) beschikbare aandacht. Zo evolueert de menselijk soort van bevragen naar louter opvragen. Dit is belangrijk als we onvervormd willen gaan aggregeren. We willen namelijk enkel interpretaties poneren over datgene wat perceptueel te vatten is/gevat is (Thomas, 1938). (2) Indien we enkel uitspraken doen enkel over datgene waarover een aantal stellingen zijn gebruikt (en waar een minimum van 1 antwoord is opgegeven), hebben we er bovendien alle belang aan een zo groot mogelijke steekproef te trekken. Deze kritiek luidde in vroegere onderzoeken een belangrijk validiteitscriterium in (Patton, 2005). Dit onderzoek probeert aan deze vereiste voorbij te gaan: door de overvloed aan respondenten, stellingen en antwoorden die deze nieuwe media voortbrengen kunnen we in vooropgestelde situatie dan ook spreken van meer ideale voorwaarden om de eigen microkosmos te bevragen. Door het gebruik van schalen in functie van de potentile beoordelingen kunnen we niet meer spreken over een steekproef op basis van een aantal mensen. Het lijkt ons gezien de dynamiek van het onderzoek eerder dat elke voorwaarde in een selectie een menselijk equivalent bevat. Het begrip schaal krijgt op deze manier naast een geografische connotatie ook een ideale functie die naast het indelen van de wereld in materieel-menselijke aanwezigheid ook kan indelen in niet-materieel-menselijke aanwezigheid.
Omdat individuele selectie van stellingen gebeurt op een willekeurig basis en deze tegelijkertijd de steekproef bepaalt, kunnen we met veel beperktere middelen onderzoek voeren. Deze bewust- contingente selectie uit het universele continum van stellingen vormt een nieuwe uitdaging voor ons onderzoek. De gebruikte concepten en definities kunnen namelijk variren van individu tot individu. Academici kunnen complexe begrippen opdelen tot operationele deelconcepten, maar dit is niet zonder discussie (Lerner, 2002). We hebben dus nood aan een methode dat elk aggregaat van stellingen omarmt en tegelijkertijd deze selectie kan vergelijken met andere aggregaten. In dit onderzoek maken we gebruik van 9
containerbegrippen zoals beschaving, liefde of voetbal etc. Deze concepten hebben een veelvoud van definities en vragen dus om een systematische vergelijking met elkaar. De schrijver tracht met zijn framewerk deze verschillende invalshoeken op eenzelfde manier te benaderen en te ontleden.
Als je de notie van beschaving wenst te meten kan je voor jezelf allerlei begrippen vinden die (1) binair te bevragen zijn en (2) naast elkaar aggregeren om zo tot een individueel aanvaarde definitie te komen. Deze methode heeft enkele aspecten die universele kennis onmogelijk maakt: de beoordeling van een individuele selectie wordt immers arbitrair- complex: andere individuen die ook beschaving wensen te meten kunnen andere deelconcepten gebruiken in hun aggregaat. Er wordt naar een cognitieve verantwoording gezocht om de gedane selectie te beindigen of dynamisch vast te stellen (Gottlieb J., 2010). Dit proces valt buiten de zintuiglijke waarnemingen en daarom ook buiten de scope van dit onderzoek. Bepalen wat wel en wat niet tot een definitie hoort of toepasbaar is op een bepaalde schaal houdt dus steeds een individuele keuze in. Het louter maken van deze keuze zorgt er voor dat elke bevinding, uitgesproken over een bepaalde situatie, individuele kennis zal opleveren. Hierbij komen we tot de kern van ons framewerk / ontledingswijze. Dat (universele) kennis uit aggregaten belangrijke inzichten kan leveren voor het individu wordt in deze paper niet gecontesteerd. De kritiek die hier wordt beoogt, is gericht op de praxis van het interpreteren dat steeds gebeurt op individuele basis die inherent afwijkt van de universele notie over een bepaald onderwerp. Aggregate resultaten bevatten namelijk inherent een oneindig aantal andere bestaansvoorwaarden. Deze paper gaat er van uit dat wat niet in een selectie wordt opgenomen, van even groot belang is tijdens interpretaties van individuele selecties. Het is immers in wat niet individueel wordt geselecteerd dat de universaliteit van een situatie kan worden terug gewonnen. Wittgenstein benadrukte dat het menselijk intellect in dit opzicht kan pogen tot universele kennis door middel van zo exhaustief mogelijk de microkosmos te bevragen. Deze poging is te verwaarlozen in vergelijking met wat het individu op hetzelfde moment niet bevraagt (Wittgenstein, 1961; Wescott, 2000). Door dat we in deze paper van een overvloed in bevraging uitgaan, verkrijgen we op deze manier een lijst met alle vragen die het individu genegeerd heeft. Deze lijst vormt volgens het principe van de instrumentaliteit de link tot verdere bevraging en de daardoor ook een uitbreiding van de individuele selectie. Hier komen we tot de hypothese dat door opnieuw te gaan selecteren je als individu een steeds grotere overlap van individuele met universele kennis kan verkrijgen. Praktisch betekent dit dat we een selectie gaan afmeten op alle andere vragen en stellingen die op dat moment op het platform beschikbaar zijn. Door naast de oorspronkelijk selectie ook de restvragen raad te plegen, komen we terecht in een perpetuum mobile van selectie en interpretatie. Het lijkt mogelijk dat deze praxis verspreid kan worden over de gehele menselijke soort, over verschillende generaties, onafhankelijk van tijd en ruimte. We kunnen hierbij de hypothese maken dat een universele kwaliteit van 10
de mens niet ligt in een bepaalde niveau van vergaarde (gecumuleerde) kennis, maar in de gedeelde praxis van kennisvergaring. Het is m.a.w. niet het resultaat van de zoektocht naar kennis, maar de gebruiken, die universeel te vatten zijn.
Ons onderzoek bestaat op dit moment uit twee verschillende fasen: (1) het samen stellen van aggregaten en (2) actief op zoek gaan naar datgene wat we over het hoofd gezien hebben. Deze methode volgt een cyclisch verloop dat arbitrair moet stopgezet worden om tot enige vorm van dynamisch resultaat te komen. De wijze waarop we een gedeeld besef van deze menselijke capaciteit kunnen bekomen, bevindt zich buiten de scope van deze paper. Deze tekst wenst enkel de geschetste cyclische beweging voor te stellen en de hypothesen die deze beweging oproepen kracht bij te stellen aan de hand van diverse stellingen. Van individuele naar universele kennis Indien we een te uitgebreide definitie wensen te aggregeren (met een groot aantal particuliere stellingen of deelconcepten) riskeren we onze zintuiglijke basis te verliezen: een hypothese stelt dat de steekproef lege schalen zal bevatten alvorens een bruikbare definitie van je vooropgesteld containerbegrip bereikt te hebben. Hoe minder particuliere stellingen een selectie telt, hoe vollediger elke schaal opgevuld zal zijn. Omgekeerd kunnen we voor elke nieuwe selectie een nieuw begrip vinden. Dit idee ontleent zich aan de inzichten geleverd door de Grounded Theory (Glaser, 1965). Deze methode van interpreteren is echter een langdurig werkje waar we dus nood hebben aan enige vorm van systematiek. Nieuwe begrippen verkrijgen een particuliere consistentie als er een keuze wordt gemaakt welke stellingen of antwoorden wl en welke niet in een selectie passen.
De validiteit van de interne consistentie kunnen we meten aan de hand van twee ratios: (1) het aantal mensen dat ja heeft beantwoord over het aantal mensen dat neen heeft geantwoord en (2) het aantal mensen dat deze vraag heeft beantwoord over het totaal aantal mensen in de gebruikte schaal. Merk hierbij op dat doordat we van een overvloed in stellingen uit gaan. Het dynamische resultaat m.n. de restvragen inherent weergegeven wordt tijdens het samenstellen van een selectie. Dankzij een online platform wordt het mogelijk om dus in se te blijven opvragen en te definiren.
Door een geaggregeerde definitie te gebruiken, kunnen we weten wat de universele attitude is over een bepaald concept. Materile uitspraken doe je dan op basis van het aantal personen in een bepaalde schaal die antwoorden hebben gegeven, te vergelijken over alle mensen in dezelfde schaal (de som van het aantal personen die wel en niet hebben geantwoord). Op deze manier vermijd je type I en type II fouten (Rothman, 2010). Deze werkwijze wordt in detail uitgelegd in de Methoden sectie van deze paper. 11
Ondanks het gebruik van eenzelfde aantal en keuze van stellingen, kunnen er verschillen in beoordeling plaats vinden. Er bestaat met andere woorden een inherente discrepantie tussen universele kennis en particuliere kennis. Je zou individueel de resultaten kunnen beoordelen, maar dan riskeer je elke systematiek te verliezen omdat er zoveel beoordelingen zijn als er mensen zijn. Om van geldige universele kennis te kunnen spreken, hebben we nood aan een vorm van universele consensus over elk aggregaat. Deze paper gaat er van uit dat er minimum 50%+1 van de antwoorden in het voordeel van een van de twee binaire keuzes nodig zijn, om te kunnen worden opgenomen in een universele definitie. Op deze manier verkrijgen we een instrument om aggregaten te beoordelen en kunnen we de individuele beoordeling uitbreiden naar een universele beoordeling van elke aggregaat. Verder onderzoek kan echter particuliere parameters gebruiken die aan enkele voorafgaande vereisten van de verschillende deelconcepten moeten voldoen. Op deze manier kunnen we betrouwbaarheidsintervallen opstellen voor elke vraag of aggregaat. Een vraag die 90% 10% resulteert in de antwoorden, zal een grotere universele consensus inhouden ten opzichte van een vraag die een verhouding van 55% 45% genereert in de antwoorden.
De keuze van beoordeling is relevant aangezien het aantal en soort van de restvragen zal bepalen. Er is namelijk een grote kans dat er een discrepantie bestaat tussen de individuele en universele beoordeling.
De keuze om de opvragingsbeweging effectief verder te zetten houdt een derde vereiste in voor elk dynamisch resultaat. Stoppen we met onze aggregaat uit te breiden of brengen we extra restvragen in rekening? Deze praxis kan omwille van de overvloed aan restvragen in se steeds worden verder gezet. Deze paper is echter tijdsgebonden en zal dus slechts een bepaalde periode van beoordelen kennen. De universele consensus en de universaliteitsparadox Een universele consensus blijft, net zoals een individuele beoordeling, echter schaalafhankelijk. Uitspraken op basis van eenzelfde selectie zullen voor elke schaal verschillend zijn. Zo bepaalt niet alleen de individuele keuze van beoordeling, maar ook de individuele keuze van schaal het aantal en soort restvragen van een onderzoek. De paper geeft hierbij de hypothese dat door het aantal hoog-consensuele particuliere definities in aggregaten uit te breiden, onderlinge verschillen tussen schalen kleiner zullen zijn. Dit besef zou het makkelijker moeten maken om beoordelingen op een willekeurige microkosmos accuraat toe te kunnen passen.
Indien we opnieuw gaan selecteren uit de restvragen, riskeren we met de opgestelde universele definitie dat er heel wat minder respondenten zijn die de volledige definitie zullen aandragen. Dit fenomeen benoemen we als de universaliteitsparadox (zie figuur 2 in bijlage). Het is namelijk zo dat elke universele definitie een synthetische definitie is, een wiskundig construct. Om de link met de eigen microkosmos niet 12
te verliezen, gaan we daarom op zoek naar het aantal mensen die deze universele definitie articuleren. Er mag dan een universele consensus zijn; deze wordt steeds gearticuleerd door een minderheid van de respondenten. Onze hypothese stelt dat hoe uitgebreider een aggregaat, hoe groter het verschil zal zijn tussen het aantal respondenten die deze notie articuleren en het totaal aantal mensen in dezelfde schaal. We kunnen deze twee waarden in een ratio vatten. Indien deze 1 bedraagt voor een bepaalde schaal, betekent dit dus dat elk individu in de schaal exact deze definitie articuleert. Deze kwaliteit, inherent aan menselijk onderzoek, is materieel aan te tonen vanaf het moment dat media gebruikt worden om de wereld te vatten. Het is namelijk door automatisering van vragenlijsten, het opslaan van individuele profielen, raadpleegbaarheid van stellingen en aggregaten en het bereik van ons online platform, dat we de universaliteitsparadox systematisch kunnen toepassen op elk dynamisch resultaat dat we samenstellen. Niet zo zeer de resultaten van een onderzoek worden universeel geacht, maar wel een bepaalde praxis van kennisvergaring. In Methoden gaan we verder in op deze opvragingsbeweging die mensen kunnen maken en focussen we op de twee cycli die de universaliteit van het menselijk handelen markeren. Onderzoek en Maatschappij: We kunnen na onze literatuurstudie enkele begrippen oplijsten: Het is het principe van instrumentaliteit dat individuele beoordelingen ethisch-vrij maakt. Het is de isolatieparadox dat individuele beoordelingen linkt aan alternatieve beoordelingen. Het is de universaliteitsparadox dat individuele beoordelingen toetst aan de eigen microkosmos.
Hoe groter het aggregaat, hoe geavanceerder het narratieve vermogen zal moeten zijn om een beoordeling te kunnen maken. Hoe meer stellingen in het aggregaat, hoe minder deze onderling variren bij de uitbreiding met 1 restvraag. Hoe uitgebreider het aggregaat, hoe verder de universele beoordeling zal afwijken van de individuele beoordeling.
De stellingen die dit onderzoek poneert, hebben een brede maatschappelijk basis. Door een selectie op te stellen, verkrijgen we aan de hand van de overgebleven vragen inherent ook de levensstijl die deze selectie mogelijk maakt. Merk hier bij op dat het steeds een minderheid zal zijn die de universele beoordelingsvermogen van de menselijke soort articuleert. Zowel academici als non-academici kunnen aan de hand hiervan onderzoeken of een bepaalde groep mensen als spreekbuis kunnen dienen voor 13
maatschappelijke verandering / bewustwording voor bepaalde onderwerpen. Over de implicaties van deze inzichten gaan we ook verder op in samen met de personen die deze hypothesen zullen testen Conclusie: Doorheen de literatuurstudie hebben we geprobeerd de menselijk ervaring uit te breiden door op zoek te gaan naar een instrument dat een overvloed aan binaire stellingen aanlevert die door academici als non-academici kan worden geraadpleegd. Van uit communicatiewetenschappelijk oogpunt is deze manier van bevragen enkel mogelijk geworden door de meest recente communicatietechnologien als smartphone- technologie en online database software. De universele kennis dat we verkrijgen door het uitbouwen (en onderhouden) van profielen, kan een antwoord bieden op de heersende informatiekloof tussen academici en non-academici. Concepten als universaliteitsparadox en isolatieparadox wijzen ons er op dat individueel onderzoek slechts dynamisch kan worden beoordeeld. Maatschappelijk kunnen we concluderen dat de communicatieve vaardigheden enorm beperkt zijn om onvervormd informatie door te geven. Het is door een nieuwe praxis te hanteren dat we meer zekerheid kunnen verwerven in ons oordeel over de microkosmos. Naast de praxis van objectief onderzoek, lijkt universeel onderzoek (wat denkt de menselijke soort hier over?) een welkome aanvulling om de informatiekloof te dichten.
14
Onderzoeksdesign We gaan uit van het verhalend vermogen van de mens om losse stellingen te interpreteren en op elke manier met elkaar te verbinden. Om een ethische discussie uit de weg te gaan, maken we gebruik van het principe van instrumentaliteit. Dit houdt in dat elke van de materile objecten die deel uit maken van een individuele kosmos, door het individu gebruikt kunnen worden. Op deze manier schuilt er in elke materie een functie. Onderzoek doen naar elke afzonderlijke functie of elk instrument, bevindt zich buiten de scope van deze paper. Om systematische uitspraken te doen gaan we echter uit van de universele stelling dat voor elke functie die behoort aan een instrument er inherent een oneindig aantal alternatieve functies mogelijk is en omgekeerd.
Dit is een technologische opvatting van menselijk denken. We bedoelen hiermee dat er voor sociaal- wetenschappelijk onderzoek op het zelfde ogenblik alternatieve instrumenten bestaan om tot eenzelfde dynamische conclusie te komen. We beschouwen dit fenomeen als de twee dimensies van menselijke interactie met de microkosmos. De twee assen duiden op een continum (mogelijk gemaakt door het narratieve vermogen) tussen zowel het geven van een functie voor een instrument; als een instrument vinden voor een functie. Het principe van instrumentaliteit kunnen we schetsen aan de hand van het voorbeeld van de perskaart. Dit is een instrument met als functie te weten te komen dat een rechter wordt omgekocht. Voor dezelfde functie kan je echter een ander instrument vinden: een toegangskaart van de concirge kan een instrument zijn om de rechter op heterdaad te betrappen. Anderzijds kan voor de perskaart ook een andere functie worden gevonden: je kan er bijvoorbeeld gratis het openbaar vervoer mee nemen. Op deze manier is er een continum tussen functie en instrument denkbaar, beiden zijn alternatieven voor elkaar.
Het narratieve vermogen is op deze manier steeds onderhevig aan een isolatieparadox. Louter dan te spreken over concurrentie van alternatieve, spreekt de isolatieparadox eerder van een vervorming van elke waarde die aan een instrument of functie wordt gehecht. Deze vervorming Functie Instrument 15
kunnen we bijstellen als we het narratieve vermogen over meerdere particuliere stellingen spreiden. We gaan in deze paper op zoek naar een beschrijving van het aantal stellingen in een selectie die in een bepaalde mate de oorspronkelijke waarden bijstellen (cf. infra).
In deze paper komen twee soorten uitgangspunten naar boven die als instrument kunnen dienen. Dit is het gebruiken van ofwel een individuele of wel een universele definitie. In ons onderzoek trachten we een vergelijking te maken van het soort kennis die deze methoden inleiden. Dit is nodig als we ook wetenschappelijke kennis die in dit framewerk behoort tot een individuele keuze willen betrekken. Op basis hiervan kunnen we een grote en een kleine opvragingsbeweging opmaken. We gebruiken een flowchart om deze voorstelling verder uit te diepen. Define a civilization (Frank, 2007) Elke bevraging van de microkosmos gebeurt op basis van individuele selectie. In deze paper wordt er geselecteerd uit stellingen die de individuele microkosmos beschrijven. Door een online platform aan te bieden, kunnen we tijdens dit onderzoek gebruik maken van UGC. Gebruikers kunnen hierbij zelf stellingen poneren en vragenlijsten samen stellen ( ad random of aan de hand van zelf in te vullen topics).Door enkel stellingen te gebruiken die met ja of nee beantwoord kunnen worden, is het mogelijk heel veel antwoorden te geven op korte tijd. Om de geloofwaardigheid van de antwoorden te verhogen wordt er nog een derde optie aangeboden: gebruikers zullen ook kunnen kiezen om niet te antwoorden op een gegeven stelling. Omdat er zo snel antwoord gegeven kan worden, hopen we door middel van doorschakelingen gebruikers een veelvoud van vragen kunnen laten invullen dan bij klassieke vragenlijsten. Het online platform slaat al deze informatie op en biedt deze aan op een intutieve manier zodat al deze informatie kan gebruikt worden in zowel academisch als non-academisch onderzoek.
Indien een individuele selectie meer dan 1 stelling telt, spreken we over een aggregaat. In principe is het mogelijk een zo groot aggregaat samen te stellen als er stellingen zijn beantwoord. Het menselijk intellect zal echter op een gegeven moment het aggregaat voldoende groot achten om een 16
beoordeling te maken. Het beoordelen van een stelling gebeurt door te kiezen tussen de verschillende antwoordvoorwaarden van de stellingen. Het is vanzelfsprekend dat een stelling met verschilde beoordelingen een andere schaal zal opleveren. Dankzij de opslagfunctie van het platform krijg je een verdeling van de antwoord mogelijkheden voor elke stelling. We kiezen hierbij om het onbeantwoorde deel voor elke stelling te negeren aangezien we nood hebben aan een uitgesproken mening om van een universele definitie te kunnen spreken (cf. infra).
Tijdens het beoordelen kunnen we niet anders dan dynamische conclusies maken met het idee dat onze selectie nooit af is. We hebben in dit opzicht tijdens onze literatuurstudie een concept uitgewerkt om de individuele beoordeling relatief te benaderen. Het is de isolatieparadox die stelt dat elke dynamische beoordeling moet worden herbekeken indien we aan verdere selectie wensen te doen. De isolatieparadox gaat er van uit dat indien een selectie wordt uitgebreid, elke waarde voor de oorspronkelijke stellingen in de selectie, zullen wijzigen (illustratie in bijlage). Statische conclusies maken is in dit opzicht dus niet alleen onnodig maar ook niet nuttig. Uitbreiden van je selectie doe je door wederom een individuele selectie te maken uit alle vragen die nog niet in het aggregaat zijn opgenomen.
We gaan bij dit onderzoek er van uit dat zowel vraag als antwoord gegeven zijn. Dit bekomen we door middel van de overvloed aan informatie dat aanwezig is op het online platform. Hierdoor is de problematiek rond het maken van een keuze in onderzoeksobject ook opengebroken. Op het online platform kunnen we intutief en cumulatief aggregaten samen stellen en beoordelen. We gaan in deze paper daarom verschillen in selectieproces met elkaar vergelijken.
Als wetenschappelijk uitgangspunt richten ons in deze paper op de notie van beschaving. Om een individuele selectie te maken, operationaliseren we verschillende definities waaruit kunnen we aggregaten kunnen samen te stellen.
17
Civilization is Living in cities (Standage, 2005) A majority of its inhabitants are not engaged in producing food A culture in which cities are found (Bagby, 1963) A grouping of at least several thousand people... With a common culture, Usually a common language, Usually a geographic locale, Some significant buildings and architecture And a political structure that is not necessarily unified (Blaha, 2002) A reference to achievements... In such aesthetic and intellectual pursuits as architecture, painting, literature, sculpture, music, philosophy and science And to the success which a people has in establishing control over its human and physical environment (Clough, 1957) The highest cultural grouping of people and the broadest cultural identity people have short of that which distinguishes humans from other species defined by common objective elements, such as language, history, religion customs, institutions and by the subjective self-identification of people (Huntington, 1996) Division of labor City life Some knowledge of how to make metal tools Knowledge of writing (Krejc, 2) Greater control of environment Including the practice of agriculture on a large scale And the domestication of animals (Melko, 1969)
Als niet-academische selectie vertrekken we ofwel intutief, ofwel vanuit 1 basisstelling 1 en gaan vervolgens het aggregaat uitbreiden met restvragen. Op deze manier krijgen we materieel bewijs voor de isolatieparadox. Merk op dat bij de wetenschappelijke praxis we de IP er bij moeten denken omwille van het statische karakter van een wetenschappelijke definitie. Bij een open samenstelling van het
1 Ik ben beschaafd. 18
aggregaat zullen de waarden van de selectie steeds wijzigen en wordt de werking van de isolatieparadox op deze manier visueel aangetoond.
Indien we voor beide gevallen een dynamische selectie hebben bepaald, komen we voor een nieuwe keuze te staan. Ofwel kunnen we deze definitie individueel beoordelen (de kleine opvragingsbeweging), ofwel kunnen we de universele definitie gaan bepalen (de grote opvragingsbeweging). Om tot een universele definitie van een selectie te komen, gaan we de individuele selectie aan de hand van de bijhorende aggregate resultaten opnieuw gaan beoordelen. De individuele selectie verandert op deze manier niet in aantal en soorten stellingen, maar in beoordeling en zal hierdoor een andere populatie aan restvragen opleveren. We gebruiken hierbij een 50%+1 -regel om een universele beoordeling vast te stellen voor elke stelling 2 .
We hebben in de literatuurstudie het idee van de universaliteitsparadox uitgewerkt om de synthetische kwaliteit van deze definitie te benadrukken. Ondanks de universaliteit van deze definitie, moeten we nog steeds controleren hoeveel mensen deze articuleren in de vorm van materile uitingen op ons platform. Dit is schaalafhankelijk, dus voor elke schaal zullen we een andere waarde verkrijgen. Proefpersonen kunnen ook hier intutief de schaal kiezen. Door een ratio op te stellen van het aantal mensen die de universele definitie articuleren over het totale aantal mensen in de desbetreffende schaal, kunnen we als onderzoeker meer inzicht verkrijgen in de communicatieve vaardigheden en algemene attitude van mensen.
2 Volledig universele consensus behalen zou een 100% in de aggregate resultaten moeten opleveren. 19
Als laatste valkuil moeten we echter steeds de isolatieparadox benadrukken. Elke dynamische beoordeling van een bepaald aggregaat moeten we afmeten op de overblijvende vragen, aanwezig in de schaal. Zo stellen we steeds vast dat zowel individuele als universele beoordelingen zullen wijzigen indien extra vragen aan het aggregaat worden toegevoegd.
20
Instructies online internetplatform tijdens een sessie Zouden jullie de kans willen hebben om meer te weten te komen over wat de laatste wetenschappelijke bevindingen zijn? Of wat je medemens denkt? Of misschien beiden?
Niet-academisch onderzoek en academisch hebben beiden hun kwaliteiten; we hebben daarom in dit onderzoek een synthese proberen te maken van deze twee methoden en onderling met elkaar vergeleken. Hierdoor zijn twee gemene delers naar boven gekomen: de universaliteitsparadox en de isolatieparadox (uitleg aan de hand van illustratie; zie bijlage). We hebben een platform gebouwd dat we kunnen gebruiken om meer te weten te komen over wat er allemaal bevraagd en geantwoord wordt in onze maatschappij. Op dit platform vinden jullie een overvloed van vragen (en antwoorden) waar jullie straks profielen en levensstijlen mogen uit opstellen.
Jullie zijn echter niet vrij in jullie keuze want we hadden graag de verschillende methoden getest om dit platform te gebruiken. We vragen daarom aan jullie om op zoek te gaan naar een notie van beschaving, verspreid over een bepaalde schaal. Graag hadden we gewild dat elk van jullie een kaartje neemt op tafel om een methode te kiezen en toe te passen. Wij blijven gedurende de hele sessie aanwezig om vragen te beantwoorden en jullie verder te helpen in deze oefening. We gaan op deze manier een uurtje bezig zijn en na afloop is er nog een korte lijst waarop jullie opmerkingen en suggesties bij dit onderzoek kunnen plaatsen.
21
Survey na afloop van de sessie
1. Praktische implicaties van het meten van de draagwijdte van een idee: Als democratisch instrument: HOE? Als hulpmiddel om de mening van de andere te weten te komen: HOE? Als hulpmiddel om de levensstijl die hoort bij een stelling te weten te komen: HOE?
2. Zou je dit platform op vrijwillige basis bezoeken (als bijvoorbeeld een online encyclopedie)? Omcirkel: JA / NEE Mogelijke reden:
3. Zou universele kennis (weten wat de menselijke soort denkt) de objectieve kennis (weten wat empirisch is vastgesteld) ooit kunnen vervangen? Omcirkel: JA / NEE / ANDERE Mogelijke reden:
22
Tijdsplanning Deze opvragingsbeweging werkt niet alleen met idee en concepten, maar ook met gehele persoonlijkheden. We kunnen met name typeprofielen opstellen via het aggregaat, en dan op zoek gaan in de restvragen naar de levensstijl die dit profiel veroorzaakt. Op deze manier kunnen we op beperkte tijd op zoek gaan naar het prototype van de universele notie over beschaving. Omdat we uit gaan van een overvloed aan informatie die aanwezig is op het online platform, kunnen we onderzoek voeren en tegelijkertijd onze dynamische resultaten formuleren. Om deze standpunten kracht bij te zetten, gaan we personen zoeken die de verschillende methoden dienen te gebruiken.
Dit zal gebeuren in verschillende sessies van die bestaan uit een minimum van 5 verschillende mensen. Dit aantal is nodig om de 5 verschillende soorten particuliere definities over individuele aggregaten te kunnen beschrijven. We laten deze mensen de verschillende fasen van de opvragingsbeweging doorlopen onder begeleiding. Op deze manier kunnen we ook kort inleiden tot de leidende concepten instrumentaliteit, de isolatieparadox en de universaliteitsparadox. De respondenten kunnen nadien een hele resem prototypes gaan onderscheiden. Er zal dan worden aangestuurd op een verdere uitdieping van hun dynamische conclusies op basis van de restvragen. Dit betekent in de eerst fases van het onderzoek een focus op vooral demografische & maatschappelijke functies van de gesampled group. Ook wordt er gefocust op de impact van schaalkeuze om een dynamische beoordeling te maken.
Er wordt een screenshot gemaakt van de gebruikte aggregaten. Dynamische conclusies worden neergeschreven en een reactie op de verschillende methoden wordt bevraagd via een korte survey (zie bijlage). Deze sessies zouden 1 uur duren en worden auditief opgenomen. Indien dit soort onderzoek positief wordt onthaald, hopen we het aantal onderwerpen van de sessies ook uit te breiden.
Analyse van de sessies gebeurt de volgende dag en conclusies hierover worden door de onderzoeker neergeschreven. Indien nodig worden er aanpassingen doorgevoerd die worden bijgehouden in een logboek.
23
Bibliografie Bagby, P. (1963). Culture and history: prolegomena to the comparative study of civilizations. Berkeley: University of California Press. Bettencourt LMA, L. J. (2010). Urban Scaling and Its Deviations: Revealing the Structure of Wealth, Innovation and Crime across Cities. PLoS ONE 5(11) . Blaha, S. (2002). The life cycle of civilizations. Auburn, NH: Pingree-Hill Pub. Clough, S. B. (1957). The rise and fall of civilization; an inquiry into the relationship between economic development and civilization. New York: Columbia University Press. Dufau S, D. J.-T. (2011). Smart Phone, Smart Science: How the Use of Smartphones Can Revolutionize Research in Cognitive Science. PLoS ONE . Elbow, P. (1994). The Uses of Binary Thinking. Journal of Advanced Composition , 51-78. Fabian, J. (1990). Power and performance: Ethnographic explorations through proverbial wisdom and theater in Shaba, Zaire. Madison, Wisconsin: University of Wisconsin Press. Frank, A. G. (2007). No Civilization/s: Unity and Continuity in Diversity; or, Multilateral and Entropic Paradigms for the World Today and Tomorrow. positions: east asia cultures critique Volume 15, Number 2 , 225-249. Glaser, B. G. (1965). Awareness of dying:. Chicago: Aldine. Goffman, E. (1972). Relations in Public. New York: Basic Books. Goodman, L. A. (1972). A Modified Multiple Regression Approach to the Analysis of Dichotomous Variables. American Sociological Review , 28-46. Gottlieb J., P. B. (2010). Attention as a decision in information space. Trends in Cognitive Sciences , Volume 14 , Issue 6 , 240-248. Hardy, M. &. (1999). Beginning psychology. Oxford: Oxford University Press. Hoijer, H. (1954). Language in culture: conference on the interrelations of language and other aspects of culture. Chicago: University of Chicago Press. Huggett, N., & Zalta, E. N. (2010). Zeno's Paradoxes. Opgeroepen op 03 14, 2014, van The Stanford Encyclopedia of Philosophy (Winter 2010 Edition): http://plato.stanford.edu/archives/win2010/entries/paradox-zeno/ Huntington, S. P. (1996). The clash of civilizations and the remaking of world order. New York: Simon & Schuster. Krejc, J. (2). The paths of civilization: understanding the currents of history. Houndmills, Basingstoke, Hampshire: Palgrave Macmillan. Lerner, R. M. (2002). Concepts and theories of human development. Mahwah, N.J: Lawrence Erlbaum. 24
Loftus, E. F. (1975). Leading questions and the eyewitness report. Cognitive Psychology, Volume 7, Issue 4 , 560-572. Lomax, A. G. (1978). Cantometrics: An approach to the anthropology of music : audiocassettes and a handbook. Berkeley, California: University of California Extension Media Center. Melko, M. (1969). The nature of civilizations. Boston: Porter Sargent Publisher. Miller, G. (2012). The Smartphone Psychology Manifesto. Perspectives on Psychological Science , 221- 237. Palmer, K. (2009). "Understanding Human Language: An In-Depth Exploration of the Human Facility for Language.". Student Pulse , 12. Pan, W. (2013). Urban characteristics attributable to density-driven tie formation. Nature Communications . Patton, M. Q. (2005). Qualitative Research. Encyclopedia of Statistics in Behavioral Science. John Wiley & Sons, Ltd. Romer, P. M. (1994). The Origins of Endogenous Growth. The Journal of Economic Perspectives Vol. 8, No. 1 , 3-22. Ronald G. Cummings, G. W. (1995). Homegrown Values and Hypothetical Surveys: Is the Dichotomous Choice Approach Incentive-Compatible? The American Economic Review , 260-266. Rothman, K. J. (2010, 03 16). Curbing type I and type II errors. Opgeroepen op 08 22, 2014, van National Center for Biotechnology Information: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC2850991/pdf/10654_2010_Article_9437.pdf Russell, B. (1956). Logic and knowledge: Essays, 1901-1950. London: G. Allen & Unwin. Standage, T. (2005). A history of the world in 6 glasses. New York: Walker & Co. Thomas, W. I. (1938). The child in America: Behavior problems and programs. New York: A.A. Knopf. Trudy Ann Cameron, J. Q. (1994). Estimation Using Contingent Valuation Data from a "Dichotomous Choice with Follow-Up" Questionnaire. Journal of Environmental Economics and Management , 218- 234. Watson, C., Moore, J., Gay, P., Hogan, K., Lintott, C., & Impey, C. (2010). Facebooking Citizen Science with the Zooniverse. Wescott, R. W. (2000). Comparing civilizations : un unconsensual view of culture-history. Atherton, California: Atherton. Wittgenstein, L. (1961). Tractatus logico-philosophicus. New York: Humanities Press.