Beruflich Dokumente
Kultur Dokumente
2Uitwerking:
3Een goede uitwerking houdt onder andere het volgende in:
lDe mythe is een verhaal waarin de mythische mens zijn zicht uitdrukt op mens en wereld. De
mythe situeert en oriënteert de mens. Maar er is nog geen afstand: de mythische mens staat en leeft
helemaal binnen het verhaal. De mythe is het verhaal waarin en van waaruit de mens leeft.
lDe mythe is wel al een zekere vorm van reflectie, in de zin dat ze een terugbuigen is, om een zeker
zicht te krijgen op de wereld waarin wij leven, maar het is geen kritische reflectie: geen reflectie
met de rede alleen. In de mythe spelen nog alle bewustzijnsniveau's samen.
Filosofie daarentegen is wel kritisch. Ze wil een reflectie zijn die kritisch, radicaal en omvattend is.
Het essentiële is dus het kritische: nadenken met de ree, op zoek naar een redelijk antwoord, naar
een archè die voor de rede toegankelijk is en voor redelijke discussie (dialogos) vatbaar is.
Dit alles zou al een voldoende antwoord zijn. Maar je kan je antwoord nog veel rijken
maken (en dus ook meer punten krijgen) als je dat nog verder uitwerkt, door onder meer op
het volgende te wijzen:
aVandaar dat de filosofische archè zich niet meer situeert okp het vlak van het sacrale, maar van de
zakelijke principes. Omdat de filosofie uitgaat van de kritische rede is ze ook niet meer collectief,
maar streeft ze naar universaliteit. (Eventueel kan je hier ook de problematiek ter sprake brengen
omtrent de universaliteit en de individualiteit in de filosofie: de filosofie streeft wel naar
universaliteit maar omwille van het hermeneutisch karakter ervan blijft ze altijd sterk aan de
individualiteit van de filosoof gebonden. Ook de andere aspecten van de tegenstelling tussen
mythos en logos, zoals de mythe is van alle tijden, de logos is historisch etc. Zou je hier kunnen ter
sprake brengen. Ook die werpen een licht op de tegenstelling tussen filosofie en mythe).
Bovendien is uit de logos de epistèmè voortgekomen, en de filosofie deelt in dat ideaal: ze wil een
verantwoord en systematisch weten zijn.
lUit deze vraag blijkt dus hoe je antwoord steeds rijker kan worden. Dat bepaalt ook mee de
kwotering. Als je de elementen van a. Gegeven hebt, is dat ruim voldoende. Als al die elementen in
je antwoord zitten, dan kom je zeker aan het niveau van een 12. Heb je ze niet allemaal maar toch
voldoende om de essentie van het antwoord duidelijk te maken, dan krijg je toch al zeker een 10.
Heb je ook de elementen van b. dan ga je al vlug naar een 14.
En heb je tenslotte ook c dan heb je al een heel goed inzicht in het probleem dat de vraag aan de
orde stelt. Dan zit je al vlug op het niveau van een 16.
Maar alles hangt natuurlijk af van de manier waarop je dat feitelijk hebt uitgewerkt, want dat kan
op heel veel manieren en de ene is al beter en preciezer dan de andere. Bij de volgende vragen is
het niet altijd mogelijk zomaar te zeggen wanneer je welke kwotering zou krijgen, maar bij
gelegenheid zal dat nog wel komen bij de vragen die komen.
•Waarom spreekt Plato over een 'ideeënwereld'?
Plato spreekt over een ideeënwereld vanuit een nadenken over wat denken (logos), wetenschap
('epistème') of filosofie is.
Denken is bezig zijn met ideeën (cf. Van zien naar in-zien). Met die ideeën bereiken we het
wezenlijke in de dingen, wat ze eigenlijk zijn.
Die ideeën vormen een samenhangend geheel (een 'wereld'-”kosmos noètos”) en denken of aan
wetenschap doen is zich bewegen in die wereld van ideeën om daat de verbanden te zien. Die
verbanden zijn logische verbanden: daarom is voor dat zich bewegen in de ideeënwereld de logica
belangrijk: je moet logisch denken zodat je de verbanden die er zijn respecteert.
Plato zegt dat die ideeënwereld bestaat, want ideeën zijn niet niets: die begrippen bestaan op één of
andere manier. Voor Plato zijn ze zelfs het eigenlijke, het wezenlijke omtrent de dingen want zij
vormen juist de wat-heid van iets (cf. definiëren is begrippen geven).
De eerste twee elementen moeten alleszins in je antwoord zitten. Als je ook het derde element geeft
laat je zien dat je de stof al op een heel wat dieper niveau hebt begrepen. Het derde element geeft
aan waarom Bacon inductie en experimentele en instrumentele ervaring naar voren schuift.
•Uitwerking:
1Het deïsme (dat vooral opkomt in de 18de eeuw, met als vertegenwoordigers de Encyclopedisten,
ook mensen als Robespierre, en vele wetenschappers uit die tijd – ook Newton gaat in die richting),
vertrekt van de rede en neemt in de godsdienst enkel aan wat zuiver en redelijk is. Alle
particulariteit, alle symbolen, verhalen, particuliere openbaringen worden verworpen. Die zijn
(zoals de mythe) collectief, groepsgebonden, maar niet universeel zoals de rede het vereist.
Niet dat de religie als zodanig verworpen wordt: “als God niet bestond, moesten we hem uitvinden,
want heel de natuur roept om God”: god als sluitstuk van de kosmologie (de grote Bouwmeester)
en van de moraal (Wetgever en Rechter).
2Dit zijn de basiselementen die aanwezig moeten zijn opdat uw antwoord voldoende zou zijn. Een
verdere en rijkere uitwerking is evenwel nog mogelijk:
3Op die manier aanvaarden de deïsten alleen datgene wat universeel is, wat voor iedere mens
aanvaardbaar is (als redelijk wezen). De bedoeling is ook om zo een einde te maken aan de
voortdurende godsdienstoorlogen. De particuliere godsdiensten leiden enkel tot conflict. De zuiver
redelijke godsdienst die de deïsten voorstaan, leidt daarentegen tot gelijkheid en broederlijkheid,
door redelijkheid, en dat is de droom van de Verlichting: “liberté, égalité, fraternité door
rationalité”.
4Om een echt volledig antwoord te hebben is ook het volgende nog belangrijk:
5Deïsme is geen godsdienst in de eigenlijke zin: godsdienst is niet descriptief maar eerder gericht
op een “disclosure” (disclosure-taal: Ramsey) en die is altijd particulier. Vandaar dat men zich kan
afvragen of bij het wegnemen van alle particulariteit, er eigenlijk nog veel van de godsdienst
overblijft. Godsdienst is niet een weten en zelfs niet op de eerste plaats 'geloven dat' (maar eerder
'geloven in'). In die zin is het deïsme eerder een filosofie dan een godsdienst, zelfs wanneer het gaat
over God.
6Ook hier kan, zeer algemeen, gezegd worden dat als je de samenvatting en punt 1 geeft, je op het
niveau zit van een 12, punt 2 een 14 en alle 3 de punten tenminste een 16.
•Waarom is voor Hegel de uil van Minerva het symbool van de filosofie?
Ook hier heb je antwoorden op verschillende niveau's.
Een eerste, essentieel, niveau is: omdat de uil 's avonds uitvliegt en de filosofie een reflectie is. (Dat
moet je dan wat uitwerken). Dat moet er zeker in.
Je kan er ook op wijzen dat de uil voor ons ook soms het symbool is van domheid, en de ware
wijsheid er op de eerste plaats in bestaat te weten dat je niet weet (tegenover de spontane
'evidenties'). Hier zou je goed Socrates kunnen uitwerken en zijn methode van ironie, als mooi
voorbeeld daarvan.
Je kan dat ook verder uitwerke door er op te wijzen dat, juist omdat de uil 's avonds uitvliegt, als de
dag voorbij is, dit ook wil laten zien dat de filosofie niet de dag (het leven) zelf is maar alleen een
reflectie daarop. De filosofie is niet het eerste antwoord (en misschien zelfs niet het laatste). Ook
dat zou je dan wat verder kunnen uitwerken.
•Multiple choice: Waarom noemt men de eerste Griekse filosofen ook de 'pre-socratici'?
•Enkel omdat ze voor Socrates komen
•Omdat hun filosofie ook grondig verschilt van die van Socrates
•Het juiste antwoord is de tweede mogelijkheid. Het denken van de eerste Griekse filosofen handelt
volledig over de natuur: het zijn 'natuurfilosofen' (of “kosmo-logen”), terwijl Socrates een breuk
betekent in de eerste Griekse filosofie doordat hij niet langer kosmologisch denkt maar begaan is
met ethiek.
eZo kan je best beginnen met uitleggen dat de filosofie een reflectie is: dat eerst uitleggen. Dan kan
je uitleggen hoe die reflectie een reflectie is op onze ervaring (niet op de werkelijkheid als zodanig:
de werkelijkheid is altijd de werkelijkheid zoals we ze ervaren). De ervaring is altijd al
geïnterpreteerd: spontane opvattingen en wereldbeschouwing. De filosofie is dus een reflectie op
onze ervaring van de werkelijkheid en meer bepaald op de spontane interpretaties die we van die
ervaring al hebben. De filosofie buigt daar kritisch (en radicaal kritisch op terug.
Om dat nog dieper uit te werken kan je dat ook laten zien aan de hand van voorbeelden: de
natuurfilosofen (t.a.v. De mythe), Socrates t.a.v. De opkomende Descartes (opkomst van de
wetenschappen) etc. Aan de hand van één (of een paar) ervaring (en de spontane interpretaties
daarrond) die haar voorafgaan en die haar reflectie bepalen.
fIn zekere zin wel, maar de mythe is een spontane reflectie op wat de mens feitelijk ervaart en dan
nog een reflectie die neergelegd is in verhalen, maar niet in een kritisch-radicaal rationeel denken.
gIn zekere zin ook. Ook de positieve wetenschappen zijn een terugbuigen op onze spontane
ervaringen (bijv. dat de zon draait rond de aarde). Die reflectie neemt echter de vorm aan van een
poging tot 'verklaren', d.i. zoeken naar efficiënte oorzaken. In die zin wil die reflectie ook kritisch
zijn (met de rede) maar niet radicaal kritisch in de zin dat de wetenschap uitgaat van een bepaalde
methode en een bepaalde opvatting van verklaren (postulaat van objectiviteit, van het
determinisme) die ze zelf niet meer in vraag stelt.
•Zou men het onderscheid tussen 'probleem' en 'mysterie' kunnen toepassen op het
onderscheid tussen filosofie en godsdienst?
Het antwoord is neen, want zowel filosofie als godsdienst hebben betrekking op het mysterie,
terwijl problemen te vinden zijn in de positieve wetenschap.
1Probleem en mysterie is een onderscheid van Gabriel Marcel. 'Probleem' komt van “pro-ballein”
(voorwerpen). In het probleem bekijk ik de dingen objectief en ben ik een buitenstaander.
In de filosofie en in de godsdienst gaat het daarentegen om 'problemen' waar ik deel van uitmaak,
problemen die mij raken. Het gaat dus in beide gevallen om 'mysteries', maar niet mysteries in de
zin dat je er niet kan over nadenken, maar om dingen waar wijzelf in betrokken zijn, die we niet
zomaar als buitenstaander kunnen benaderen, maar die we alleen van binnenuit kunnen begrijpen
(Verstehen). Dat heeft uiteraard ook te maken met het feit dat zowel filosofie als godsdienst
geïnteresseerd zijn in de betekenis en niet zozeer in de feiten. De feiten kan ik op een afstandelijke
manier bekijken en met elkaar verbinden (zoals de positieve wetenschapper doet), maar als het gaat
over de betekenis, die kan ik alleen van binnen uit verstaan.
Bijv. nadenken over de werkelijkheid, over het leven, is ook nadenken over mijzelf: ik maak er deel
van uit en ik kan ze uiteindelijk maar van binnenuit begrijpen.
Problemen heb je wel in de positieve wetenschappen: zij zien af van iedere betekenis en willen zich
houden aan de feiten en hun (wetmatige) relaties. Zij willen alles expliciet benaderen als buiten-
staander, op een objectieve, afstandelijke manier. (Eventueel kan je hier ook het onderscheid tussen
Erklären en Verstehen wat verder uitwerken).
2Het onderscheid tussen probleem en mysterie is dus niet toepasselijk op het onderscheid tussen
filosofie en godsdienst, omdat zowel filosofie als godsdienst bezig zijn met mysteries.
3Toch is er ook een wezenlijk verschil tussen filosofie en godsdienst in die manier waarop zij die
'mysteries' benaderen. De filosofie wil die benaderen via de rede (en het redelijk inzicht) terwijl de
godsdienst die ter sprake brengt via verhalen en symbolen. (Hier zou je eventueel kunnen verwijzen
naar wat Hegel zegt over de Vorstellung, die nog niet aan het echte begrijpen toe is, terwijl voor
Ricoeur die symbolen de rede over zichzelf heenvoert.
4Wanneer men echter 'het mysterie' niet opvat zoals Gabriel Marcel dat doet maar in de betekenis
zoals die vaak wordt verstaan, nl. Iets dat we niet kunnen begrijpen, dan is de filosofie niet bezig
met mysteries: iets wat je niet kan begrijpen, daar kan de filosofie ook niets over zeggen. Maar, dat
is niet de eigenlijke betekenis van 'mysterie' (je zou dan kunnen refereren naar het citaat dat in de
cursus staat: “le mystère ce n'est pas un mur où l'intelligence ce brise, c'est un océan où
l'intelligence se perd”).
5Om je enig idee te geven van de kwotering: iemand die punt 1 voldoende duidelijk geeft en
uitwerkt, zit al vlug op het niveau van 12, wie ook punt 2 geeft zit al vlug op het niveau van 14, en
wie ook punt 3 geeft zit al vlug op het niveau van een 16. Maar nogmaals: veel hangt af van de
concrete manier van uitwerken!