Sie sind auf Seite 1von 3

Vraag 1

Je moet bij deze eerste vraag laten zien dat je kunt bepalen bij welke alinea een nieuw tekstdeel begint.
Dit doe je door iedere alinea n voor n rustig door te lezen en jezelf telkens de vraag te stellen of die
alinea nog hoort bij de in de vraag omschreven omschrijving.
Het juiste antwoord is: alinea 3.
De omschrijving van het eerste deel luidt: Recente ontwikkelingen op het gebied van de literatuur. We
gaan de tekst nu van begin af aan lezen en telkens de vraag stellen hoort deze alinea nog bij de
omschrijving van het eerste tekstdeel?
Nog belangrijker is om de omschrijving van het tweede tekstdeel, Achtergronden bij deze
ontwikkelingen, in je achterhoofd te houden, want zodra de tekst daarover gaat weet je waar het
volgende tekstdeel begint.
We gaan nu per alinea bepalen of daar het volgende tekstdeel begint:
Alinea 1:

De eerste alinea is logischerwijs altijd het begin van het eerste tekstdeel. Het tweede
tekstdeel kan hier nooit beginnen, want dan zou er geen eerste tekstdeel bestaan. Ook
inhoudelijk sluit de alinea aan bij de omschrijving van deel 1. Wemelt het al een tijd (r.
2) en Ook wordt er opnieuw gedebatteerd (r. 5) duiden op recente ontwikkelingen.

Alinea 2:

Het eerste tekstdeel gaat hier verder. lijkt langzaam maar zeker te vervagen (r. 12-13),
tegelijkertijd verschuift (r. 16) en toegenomen (r. 22) duiden allemaal op recente
ontwikkelingen.

Alinea 3:

De eerste zin van deze alinea is meteen opvallend: Waar komen deze verschuivingen
vandaan? (r. 23-24). Oftewel, Wat is de oorzaak van deze verschuivingen; wat ligt
erachter?. Er wordt hier gevraagd naar de achtergrond van de verschuivingen (de
ontwikkelingen). Aan deze eerste zin kunnen we al zien dat deel 2, Achtergronden bij
deze ontwikkelingen, bij deze alinea begint. Dit wordt nog duidelijker als we de rest van
de alinea gaan lezen. De volledige alinea gaat namelijk over de jaren 70. De jaren 70 zijn
niet recent, wat betekent dat het niet meer gaat over recente ontwikkelingen. Deel 1,
Recente ontwikkelingen op het gebied van de literatuur is dus ten einde gekomen.
Deel 2 begint bij deze alinea.

Vraag 2
Deze vraag is in feite het vervolg van vraag 1. We dienen verder te gaan waar we gebleven waren en
wederom de alineas n voor n te lezen om te bepalen waar het volgende tekstdeel begint.
Het juiste antwoord is: alinea 7.

We weten nu dat het tweede deel van de tekst, Achtergronden bij deze ontwikkelingen bij de derde
alinea begint. Nu moeten we erachter komen waar dit tekstdeel eindigt en waar deel 3, Huidige
literatuuropvattingen en bezwaren daartegen begint. We lezen verder vanaf alinea 4.
Alinea 4:

Deze alinea gaat over de achtergrond van een ander aspect, namelijk de grens tussen
fictie en non-fictie (r. 45-46). Er wordt gesproken over de situatie tot in de jaren
zeventig, de naoorlogse periode. Het gaat dus nog steeds over achtergronden.

Alinea 5:

De huidige situatie wordt in deze alinea vergeleken met de vroegere situatie die wordt
beschreven in de vierde alinea: Ook op dat punt zijn we nu in het andere uiterste
gevallen (r. 65-66). Het gevaar bestaat dat je denkt dat er hier al gesproken wordt over
de huidige literatuuropvattingen van het derde tekstdeel. Dit is echter niet waar. Het
gaat hier weliswaar over een huidige situatie, maar niet zozeer om een opvatting. Met
Om in () alle media (r. 66-71) wordt een huidig fenomeen omschreven. Het gaat dus
nog steeds om achtergronden van huidige ontwikkelingen.

Alinea 6:

Tot en met de jaren zeventig (r. 77) en inmiddels (r. 83) laten eenzelfde soort
vergelijking zien als de vergelijking die in alinea 4 en 5 aan bod kwam. Het gaat hier nog
steeds over achtergronden bij recente ontwikkelingen.

Alinea 7:

De eerste zin, Wat zijn die ideen en wat valt er tegenin te brengen luidt heel duidelijk
het nieuwe tekstdeel in. Het kan namelijk vertaald worden als Wat zijn die huidige
literatuuropvattingen en welke bezwaren zijn er daartegen?. Vervolgens wordt er in de
rest van de alinea gepraat over de opvatting van een hoogleraar. Het is duidelijk dat in
deze alinea het derde tekstdeel, Huidige literatuuropvattingen en bezwaren daartegen,
begint. Deel 3 begint bij deze alinea.

Vraag 3
We gaan op zoek naar mogelijke redenen waarom er steeds minder een duidelijk onderscheid te maken
is tussen hoge en lage literatuur. Deze redenen kunnen we vinden in alinea 1 tot en met 3 van de tekst.
Het juiste antwoord is:
-

De knieval van veel media voor jongeren en een lager opgeleid publiek
De verschuiving van (pure) fictie naar non-fictie
De democratisering/democratiseringsbeweging van de (vroege) jaren 70 / van de smaak in de
jaren 70

Alinea 1 kan in twee delen worden opgesplitst. Het eerste deel gaat over de huidige discussies over de
toekomst van de literatuur in een tijd van ontlezing: In literaire () van ontlezing (r. 1-4). Het tweede
deel gaat over datgene wat in de vraag wordt genoemd, namelijk de grensvervaging tussen hoge
(toneelstukken) en lage (smartlapteksten) literatuur: Ook wordt () kan worden (r. 5-9). Nadat dit aan
de orde is gesteld, houdt de alinea op. In alinea 1 is er dus nog geen sprake van een verklaring van de
zojuist genoemde ontwikkeling.

In de eerste zin van alinea 2 lezen we populaire amusementslectuur (r. 11-12). Aangezien dit tegenover
hogere literatuur (r. 10-11) wordt gezet, is het aannemelijk dat we populaire amusementslectuur
gelijk kunnen stellen aan lagere literatuur. In de eerste zin van alinea 2 staat dus, dat de grensvervaging
tussen hoge en lage literatuur vooral komt door de knieval die de meeste media maken voor jongeren
en een lager opgeleid publiek (r. 13-16). Dit is dus de eerste mogelijke verklaring. De zin hierna begint
met het woord Tegelijkertijd (r. 16), wat erop wijst dat er nog een verklaring volgt. Deze verklaring is,
zoals we kunnen lezen, dat de voorkeur van de gemiddelde boekenliefhebber van pure fictie naar nonfictie verschuift (zie r. 16-19). De laatste zin van de alinea gaat hier specifieker op in met voorbeelden,
maar is dus niet een op zichzelf staande verklaring.
De eerste zin van alinea 3 geeft duidelijk aan dat ons nog een verklaring te wachten staat. De vraag
wordt immers gesteld waar deze verschuivingen en grensvervagingen vandaan komen (zie r. 23-24). Er
wordt vervolgens gesproken over het democratiseringsproces van de jaren zeventig (zie r. 24-29). De
docenten probeerden nog elitaire onderwerpen aan de man te brengen (r. 30-31), maar de studenten
vroegen om colleges over populaire literatuur, kinderboeken, vrouwenboeken, strips en
doktersromans (r. 37-39). Het democratiseringsproces van de jaren zeventig is dus de derde mogelijke
verklaring voor de grensvervaging tussen hoge en lage literatuur.

Vraag 4
Bij deze vraag moeten twee alineas met elkaar worden vergeleken, namelijk alinea 2 en 5. Kennelijk is
er een overeenstemming tussen de in alinea 2 besproken recentelijk ontstane belangstelling voor
biografien en de in alinea 5 besproken veranderde visie in de literatuurwetenschap. We moeten nu
deze overeenstemming gaan vinden.
De kern van een goed antwoord is:
-

Bij beide staat grotere aandacht voor de persoon van de schrijver / voor nonfictionele/autobiografische aspecten van literatuur centraal
Een volledig goed antwoord, niet langer dan 15 woorden

In alinea 2 staat dat de voorkeur van de gemiddelde boekenliefhebber verschuift van pure fictie naar
non-fictie, zoals historische boeken, biografien en egodocumenten (zie r. 16-22). De vraagstelling
focust zich specifiek op de toegenomen belangstelling voor biografien.
We vergelijken deze toegenomen belangstelling voor biografien met de in alinea 5 genoemde
veranderde visie in de literatuurwetenschap. In alinea 5 kunnen we lezen dat een schrijver
tegenwoordig met zijn hele hebben en houden voor de dag moet komen (zie r. 68-70). De laatste zin van
deze alinea borduurt hierop voort: Biografien en dagboeken zijn in de boekhandel niet meer aan te
slepen en menig schrijver verwerkt zo veel mogelijk eigen ervaring in wat hij schrijft (r. 72-76).
De overeenstemming tussen de recentelijk ontstane belangstelling voor biografien en de veranderde
visie in de literatuurwetenschap is dus dat er bij beide een grotere aandacht voor de persoon van de
schrijver centraal staat. Ook mag je zeggen dat er bij beide een grotere aandacht voor non-fictionele
(of autobiografische) aspecten van literatuur centraal staat.

Das könnte Ihnen auch gefallen