Sie sind auf Seite 1von 8

Onderzoeksverslag

1. Probleemanalyse
1.1 Aanleiding en relevantie
Sinds 1 augustus 2014 legt passend onderwijs een zorgplicht bij scholen. Dat
betekent dat zij er voor verantwoordelijk zijn om alle leerlingen die extra
ondersteuning nodig hebben een goede onderwijsplek te bieden. Bij passend
onderwijs zijn er dus meer zorgleerlingen die andere behoeften hebben. Het is
belangrijk voor leerkrachten dat zij een positieve relatie met alle leerlingen
opbouwen. Dit is belangrijk omdat leerlingen gebaat zijn bij een leerkracht die
positieve aandacht kan geven. Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat
leerkrachten die pedagogisch sensitief zijn, een positieve relatie met leerlingen op
kunnen bouwen. (Vuijk, van Veen, Voerman, Faber, Kapiteijn, & Jaspers, 2012). Een
pedagogische sensitieve leerkracht kan zorgen voor een positief pedagogisch
klimaat, waarin leerlingen zich optimaal kunnen ontwikkelen.
In het kader van beroepsethiek past dit bij het thema de leraar en de leerling.

1.2 Probleemstelling
Het is gericht op pedagogische sensitiviteit om inzicht te krijgen in de relatie is
tussen pedagogische sensitiviteit en het welbevinden van de leerling.

2. Theoretisch kader
Eerst het kind, dan de leerling (Stevens, 1941)
Alle kinderen in de klas hebben een natuurlijke behoeft aan relatie (anderen
waarderen mij en willen met mij omgaan), autonomie (ik kan het zelf) en
competentie (ik geloof en heb plezier in mijn eigen kunnen) (Stevens, 1941). Als de
leerkracht niet of onvoldoende in staat is om adequaat tegemoet te komen aan deze
drie basisbehoeften, ontstaan er taakhoudings- en motivatieproblemen op school.
Als leerkracht is het belangrijk om op deze basisbehoeften in te spelen. Omgaan
met leerlingen op school is een aaneenschakeling van verschillende pedagogische
gebeurtenissen. Een leerkracht moet daar direct op kunnen reageren. Het is daarbij
belangrijk om pedagogisch sensitief te kunnen reageren.
Pedagogische sensitiviteit is datgene doen wat op dat moment voor die leerling in
die situatie het juist is, ook in de ogen van de leerling (Van Manen, 2014). Het
betekent dat de leerkracht in staat is om het kind te zien in zijn uniciteit en het ook
zo te benaderen. Je kunt dus verschillen zien bij de behoeften van kinderen. Een
leerkracht kan op die behoeften van de kinderen inspelen en flexibel reageren op
veranderingen.
Er zijn vijf kenmerken bij pedagogische sensitiviteit (Ainsworth et al., 1978; Diemel,
2004):
1.
Een alerte waarneming van leerlingsignalen;
2.
Een empathische interpretatie van de signalen;
3.
Een adequate reactie op de signalen;
4.
Een tijdige reactie op de signalen;

5.

Aandacht voor evenwicht in de leraar-leerling relatie.

Het begrip pedagogische sensitiviteit komt voort uit de ontwikkelingspsychologie


waarbij het beschreven en onderzocht is door Mary Ainsworth e.a. (1978) als
onderdeel van vooreerst typisch moederlijk gedrag bij babys. Later is het ook
onderzocht als kenmerk van vaderlijk en andere opvoedersgedrag. In de vroege
periode van de kinderlijke ontwikkeling kenmerkt pedagogische sensitiviteit zich
door het weten wat dit kind nodig heeft in deze situatie, al voordat dit kind het goed
kan aangeven wat het nodig heeft, waarbij de opvoeder het pedagogisch doel in het
opvoeden in het oog houdt. Belangrijk hierbij is dat de ouder of opoeder het gedrag
van het kind precies en alert waarneemt en dit gedrag juist interpreteert, voordat hij
of zij op een geschikte of adequate wijze handelt.
Max van Manen (2014) heeft vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw het begrip
pedagogische sensitiviteit omschreven als ook een wezenlijk kenmerk van
leerkrachtgedrag. Het alerte waarnemen en interpreteren van leerlinggedrag en
vandaaruit handelen met tact en kijkend naar de pedagogische doelen is essentieel
voor onderwijzen. De doelen kunnen, al of niet bewuste, persoonlijke doelen van de
leerkracht zijn, maar ook onderwijsdoelen die zijn vastgesteld vanuit de school,
methode of wet.

3. Onderzoeksvraag
In hoeverre draagt mijn pedagogisch sensitief handelen bij aan een toegenomen
gevoel van welbevinden van de leerlingen in de klas?

4. Methodesectie
4.1 Beschrijving en verantwoording van dataverzameling
Het onderzoek heeft gebruik gemaakt van een mixed-method desing, waarbij zowel
kwantitatieve als kwalitatieve onderzoeksmethodes zijn gebruikt (Kallenberg, Koster,
Onstenk, & Scheepsma, 2011). Door de combinatie van kwantitatieve en
kwalitatieve methodes kan een zo rijk mogelijk beeld verkregen worden.

4.2 Respondenten
In dit onderzoek participeerden 28 leerlingen uit groep 8. In totaal namen er 9
jongens en 19 meisjes deel van het onderzoek. De gemiddelde leeftijd van de
respondenten was 11 jaar. Alle leerlingen zaten in n klas op een kleine/grote
basisschool in het Zuiden van Nederland. De leerlingen participeerden in het
onderzoek als verplicht onderdeel van het paboplusprogramma de pedagogisch
sensitieve leraar. De ouders zijn over het onderzoek genformeerd en hadden de
mogelijkheid om hun zoon of dochter niet te laten deelnemen aan het onderzoek. In
totaal hebben 0 ouders hiervan gebruik gemaakt. Het totaal aantal respondenten
kwam hiermee op 28 leerlingen van de groep van 28 leerlingen.

4.3 Instrumenten
Er zijn 2 Onderzoeksinstrumenten gebruikt, die achtereenvolgens worden toegelicht.
4.3.1 Vragenlijst pedagogisch klimaat
Om zicht te krijgen op de beleving van het pedagogisch klimaat in de klas en van de
rol van de leraar-in-opleiding hierin is gebruik gemaakt van de Klimaatschaal

(Donkers & Vermulst, 2014). De Klimaatschaal bestaat uit twee delen: (1) algemeen
deel over klassenklimaat (16 stellingen) en (2) leerkrachtspecifiek deel (17
stellingen). Leerlingen vullen de stellingen in op een vier-puntsschaal varirend van
(1) komt nooit of bijna nooit voor tot (4) komt vaak voor. Voorbeelden van deel 1
zijn: In deze klas gaan leerlingen leuk met elkaar om., of In deze klas worden
leerlingen gepest. Voorbeelden van het leerkrachtspecifieke deel zijn: Ik vind de
lessen bij deze leraar rommelig verlopen of Deze leraar zegt regelmatig dat de
leerlingen goed gewerkt hebben.
De vragenlijst is voor aanvang van het paboplustraject afgenomen en is opnieuw
afgenomen na afloop van het paboplustraject de pedagogisch sensitieve leraar.

4.3.2 Interview
In dit onderzoek is er gebruik gemaakt van de onderzoeksmethode interview om na
te gaan hoe leerlingen de activiteiten in het kader van de pedagogisch sensitieve
leraar hebben ervaren. Hiervoor is gebruik gemaakt van een gestandaardiseerd
interviewprotocol, bestaande uit zeven open vragen. Drie vragen betroffen het
(positieve) pedagogische klimaat in de klas, twee vragen betroffen specifieke
activiteiten (GOEd-les en wwws) en de laatste twee vragen hadden betrekking op
het functioneren van de leraar in opleiding in de stageklas.

4.4 Wijze van data-analyse


De vragenlijstgegevens zijn op itemniveau verwerkt. Van elke vraag is de
gemiddelde score en standaarddeviatie van de klas berekend. Dit is zowel bij de
voor- als bij de nameting gedaan. Er zijn geen t-toetsen uitgevoerd om na te gaan of
eventuele verschillen significant zijn.
De interviewgegevens zijn per vraag geanalyseerd, door na te gaan wat de
leerlingen per vraag als antwoord hadden gegeven en welke verschillen en
overeenkomsten er in de leerlingantwoorden zaten.

5. Resultaten
5.1 Vragenlijst pedagogisch klimaat
De klimaatschaal is in het begin en aan het eind van het onderzoek afgenomen. In
deze tabel is te zien wat de drie hoogst en drie laagst scorende items zijn van de
eerste enqute en van de tweede enqute.
Bij de klimaatschaal worden de vragen positief en negatief geformuleerd. De
resultaten zijn omgezet naar positief. Hoe hoger de score, hoe positiever de
kinderen de vragenlijst hebben ingevuld.
Resultaten vragenlijst 1
Items uit de vragenlijst
A8_v In deze klas
worden leerlingen gepest.
A14_v Ik vind de

Gemiddelde meting 1
3,96

Spreiding meting 1
0,192

3,81

3,96

leerlingen in mijn klas


aardig.
A1_v Ik vind mijn klas
3,78
0,424
leuk.
Tabel 2: drie hoogst gescoorde vragen eerste enqute
Items uit de vragenlijst Gemiddelde meting 1
Spreiding meting 1
S13_v Bij deze stagiair 2,41
0,931
kan
ik
met
mijn
problemen terecht.
S2_v Ik heb graag les
2,63
0,839
van deze stagiair. De
lessen van deze stagiair
vind ik prettig.
S12_v Bij deze stagiair 2,74
0,813
is het rustig genoeg in de
klas om snel met de les te
kunnen beginnen.
Tabel 3: drie laagst gescoorde vragen eerste enqute

Resultaten vragenlijst 2
Items uit de vragenlijst Gemiddelde meting 2
Spreiding meting 2
A1_v Ik vind mijn klas 3,93
0,262
leuk.
A8_v In deze klas
worden leerlingen gepest.
A11_v Ik voel me in 3,89
0,315
deze
groep
op
mijn
gemak.
A14_v Ik vind de
leerlingen in mijn klas
aardig.
A6_v Er zijn leerlingen 3,86
0,448
uit onze klas die elkaar
0,356
buiten schooltijd lastig
vallen.
A10_v Er zijn leerlingen
in onze klas die elkaar wel
eens slaan of schoppen.
Tabel 4: drie hoogst gescoorde vragen tweede enqute
Items uit de vragenlijst
S13_v Bij deze stagiair
kan
ik
met
mijn
problemen terecht.
S11_v Deze stagiair

Gemiddelde meting 2
2,14

Spreiding meting 2
0,891

2,39

0,875

stelt de leerlingen op hun


gemak als ze een toets
moeten maken.
S2_v Ik heb graag les 2,82
0,548
van deze stagiair. De
0,772
lessen van deze stagiair
vind ik prettig.
S12_v Bij deze stagiair
is het rustig genoeg in de
klas om snel met de les te
kunnen beginnen.
Tabel 5: drie laagst gescoorde vragen tweede enqute

5.2 Interview
Naam paboplus-student: Marieke Verstegen
Naam leerling: P.
Groep van de leerling: 8
School: KC Theresia
Het doel van het interview is om erachter te komen wat de leerling vindt van de
sfeer in de klas en hoe de leerling zich voelt in de klas.
Het interview wordt opgenomen.
Interviewvragen:
1. Hoe voel je je in de groep?
P: Ik voel me prima, ik voel me op mijn gemak.
M: Prima? Leg dat eens verder uit?
P: Ik vind het geen stomme klas. Er gebeuren wel een paar dingen die niet
leuk zijn.
M: Zoals?
P: Je wordt dan bijv. uitgelachen als je een blunder maakt. Sommige kinderen
vinden dat minder. Daar ben ik er n van. Die fel reageren. Met prima bedoel
ik dan ook dat het een hele leuke klas is met veel humor en dat soort dingen.
M: Je voelt je dus gewoon goed in de groep?
P: Ja.
2. Hoe vind je de sfeer in de klas?
P: Die vind ik ook goed. Niemand is echt chagrijnig. De juf is altijd gezellig.
3. Krijg je wel eens te horen dat je je iets goed hebt gedaan?
P: Ja met tekenen vind ik het zelf echt niks en dan zeggen andere kinderen:
Nee hij is echt super mooi!. Dan denk ik: Ja, daar heb je wel een punt want
ik ben niet iemand die snel dingen van mezelf stom vind maar als dat gebeurt
bij mij zijn er wel gelijk kinderen die zeggen dat het mooi is.
M: Wat voor een gevoel geeft jou dat als kinderen dat tegen jou zeggen?
P: Ik voel me dan weer fijn want dan denk ik: Nu je het zegt vind ik de
tekening ook best mooi.
M: Doe jij dat ook wel eens bij anderen?

P: Ja bij J. bijvoorbeeld. Ze zat schuin achter mij en toen was haar tekening
super mooi maar ze vond het zelf heel stom. Toen zei ik: J. je moet een keer
trots zijn op je werk, dat is echt super mooi!
M: Hoe voel jij je als je anderen een compliment geeft?
P: Ik heb daar niet echt gevoelens mee maar je geeft wel iemand weer het
idee dat het niet lelijk is.
4. Wat vond je van de lessen die ik heb gegeven over optimisme en
pessimisme?
P: Leerzaam. Ik vond het ook leuk. Ik vond het verhaal schrijven ook leuk. De
strip maken vond ik ook leuk.
M: Zijn er ook dingen die je echt hebt geleerd?
P: Ja ik had wel ooit van optimisme gehoord maar ik wist niet wat het was.
Pessimistisch had ik nog nooit van gehoord. Nu weet ik wel wat dat is.
M: Pas je het wel eens toe op de dingen die je doet?
P: Ik gebruik de woorden in andere woorden. Ik zeg dan niet optimistisch en
pessimistisch maar ik gebruik er andere woorden voor.
M: Stel er gebeurt iets, wat minder leuk is, ga je dan ook denken: Nu moet ik
optimistisch blijven?
P: Niet met die gedachte maar wel
M: Je denkt er wel eens over na?
P: Ja dat wel.
5. Wat vond je van het werken met het www-schriftje?
P: Dat vond ik ook wel leuk want je moest allemaal dingen opschrijven die
optimistisch waren en dat heb ik ook gedaan in een schema en dat ging heel
goed.
M: Wat heb je daarvan geleerd?
P: Dat als je een stomme dag hebt en je kijkt terug naar dat schriftje dat je
dan ziet dat je tekenen en dat soort dingen gedaan. Dat is dan toch leuk.
M: Zou je het goed vinden als we vaker dat schriftje zouden gebruiken?
P: Ja dat zou ik eigenlijk wel leuk vinden.
M: Wat ga je daar dan van leren?
P: Dat je niet alleen stomme dingen op een dag hebt maar ook leuke dingen.
Bijvoorbeeld sport of na school dat je weet dat je gaat afspreken of naar de
bioscoop gaat.
6. Wat doet de stagiair (/ik) goed?
P: Je legde het duidelijk uit. Als iemand het niet snapte dan legde je het nog
een keer uit.
7.

Wat kan de stagiair (/ik) nog beter doen?


P: Nee niet dat ik zo weet.

8. Wil je nog iets kwijt?


P: Nee ik wil niks kwijt.

6. Conclusie
Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag: In hoeverre draagt mijn
pedagogisch sensitief handelen bij aan een toegenomen gevoel van welbevinden
van leerlingen in de klas. zijn de resultaten geanalyseerd waardoor de volgende
interpretaties tot stand zijn gekomen:

6.1 Interview
Uit de interviews is gebleken dat de leerlingen zich meestal wel goed voelen in de
groep. Er zijn een aantal kleine factoren waardoor sommige leerlingen zich af en toe
minder goed in de groep voelen. De sfeer in de groep vinden de leerlingen erg
goed. De leerlingen denken dat dat komt door de samenwerking. De leerlingen
betrekken elkaar erbij en dat zorgt voor een goede sfeer. Zij geven elkaar ook
complimentjes over bijv. werk dat de leerlingen hebben gemaakt.
Uit de interviews is ook gebleken dat de leerlingen het verschil hebben geleerd
tussen optimistisch en pessimistisch. Ook kunnen zij aangeven hoe je dit kunt
toepassen tijdens het dagelijkse leven. Echter wordt het toepassen nog niet bij ze
gebruikt.
Het www-schriftje vonden de leerlingen fijn en zou dus vaker ingezet kunnen
worden.

6.2 Vragenlijsten
Kijkend naar het resultaat van de vragenlijsten is de uitkomst heel positief. Bij de
eerste meting gaven de leerlingen aan dat ze de leerlingen in de klas leuk/aardig
vinden en dat er niemand wordt gepest. Bij de tweede meting stonden deze items
uit de vragenlijst wederom bovenaan. In dat opzicht is er dus niks verandert
gedurende het onderzoek.
De vragen die te maken hadden met mijn eigen handelen hadden in meting 1 en in
meting 2 het laagst gescoord. Item S13: Bij deze stagiair kan ik met mijn problemen
terecht, stond bij beide metingen bovenaan in de tabel van laagst gescoord. De
stagiair is n dag in de week aanwezig op het stageadres. Het is dan lastig om een
goed vertrouwen met de leerlingen op te bouwen.
De items S2: Ik heb graag les van deze stagiair. De lessen van deze stagiair vind ik
prettig, en S12: Bij deze stagiair is het rustig genoeg in de klas om snel met de les te
kunnen beginnen, zijn beide omhoog gegaan in de tweede meting. Dat is een
positief resultaat.
De leerlingen waren dus al erg tevreden over de sfeer en de omgang met andere
leerlingen voordat het onderzoek startte. Het welbevinden van de kinderen is
minimaal toegenomen.

6.3 Algemene conclusie


Er kan geconcludeerd worden dat pedagogisch sensitief handelen al zichtbaar
aanwezig was. Aan de hand van de resultaten zie je dat de leerlingen er zich bewust
van zijn dat optimistisch denken helpt bij een positief klimaat. Echter wordt dit nog
niet zelfstandig toegepast door de leerlingen.

7. Discussie en aanbeveling
7.1 Sterke punten
Door het onderzoek is er sprake geweest van een ontwikkeling wat betreft mijn
eigen pedagogisch sensitief handelen. Door het uitvoeren van het onderzoek over
pedagogische sensitiviteit heeft er verdieping plaats gevonden in het belang van
pedagogisch sensitief handelen van een leraar. Deze verdieping is er geweest door
het volgen van de lessen en het bestuderen van de theorie. Ik ben beter in staat om
signalen van leerlingen op te vangen en hierop te handelen.

7.2 Zwakke punten


Tijdens dit onderzoek werd er n keer per week aandacht besteed aan pedagogisch
sensitiviteit. Om een goed resultaat te krijgen bij dit onderzoek, zal er vaker en meer
aandacht aan moeten worden besteed. De essentie is bij de kinderen overkomen.
De kinderen hebben er nog wel moeite mee om positief te denken in het dagelijkse
leven. Als er meer aandacht wordt besteed, zullen de kinderen optimistisch denken
kunnen toepassen in het dagelijkse leven. Bewustwording, gevolgd door actie zijn
volgens Van den Belt (2015) namelijk de stappen bij het veranderen van gedrag. Dit
onderzoek zou beter uitgevoerd kunnen worden als een leerkracht vaker voor de
klas zou staan.

8. Literatuurlijst
Bakx, A. W.E.A. (2010). Opbrengstgericht werken in het basisonderwijs: implicaties
voor de kwaliteit van de leraar. Lectorale rede. Eindhoven: Fontys Hogeschool Kind
en Educatie.
Bakx, A.W.E.A. (2015). De pedagogische sensitieve leraar: werken aan brede
onderwijsopbrengsten. Bussum: Coutinho.
Kallenberg, T., Koster, B., Onstenk, J., & Scheepsma (2011). Ontwikkeling door
onderzoek: Een handreiking voor leraren. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff.
Mark, S. & Mulderij, K.J. (2008). Pedagogische sensitiviteit: aanleg of aan te leren?
Tijdschrift voor orthopedagogiek, 47, 181-189
Schuman, A. (2007). Passend onderwijs pas op de plaats of stap vooruit?
Tijdschrift voor orthopedagogiek, 46, 267-280

Das könnte Ihnen auch gefallen