Sie sind auf Seite 1von 4

FILO EINDTERMEN HOOFDSTUK 5

De kandidaten kunnen het verschil in de houding tegenover waarheid van


enerzijds het pyrronisme en anderzijds het wetenschappelijk en activistisch
scepticisme uitleggen en toepassen op een casus.
Pyrronist is nergens van overtuigd. Hij kan wel iets geloven, maar gelooft niet dat
datgene waar is. Een pyrronist zou adviseren zo veel mogelijk op de indrukken te
vertrouwen maar niet af te vragen wat de waarheid is.
Wetenschappelijk en activistisch sceptici zijn er van overtuigd dat wetenschap de
waarheid levert en dat we daar dus op moeten vertrouwen.

De kandidaten kunnen het onderscheid maken tussen de betekenis van waarheid


(bijvoorbeeld in termen van correspondentie) en criteria voor waarheid
(bijvoorbeeld in termen van coherentie).
Iets is waar als het overeenstemt met de feiten, dit wordt de
correspondentietheorie van de waarheid genoemd. De betekenis van waarheid is
dus iets wat overeenstemt met de feiten. Er zijn ook criteria voor waarheid, op
basis van coherentie kunnen we iets voor waar aannemen of niet. Uitspraken
moeten coherent aan elkaar zijn om waar te zijn. Deze uitspraken vergelijken we
met eerdere ervaringen.

De kandidaten kunnen verificatie en falsificatie als demarcatiecriteria uitleggen


en zijn in staat om deze criteria met elkaar te vergelijken, te bekritiseren en er
een beargumenteerd standpunt over in te nemen naar aanleiding van een casus.
Verificatie is een demarcatiecriterium voor wetenschap; als een hypothese
bevestigd kan worden is het een wetenschappelijke uitspraak. Falsificatie is ook
een demarcatiecriterium voor wetenschap; een hypothese is wetenschappelijk
wanneer hij weerlegd kan worden. Als dat niet kan, is het niet wetenschappelijk.
Verificatie leidt tot het inductieprobleem bij algemene uitspraken, bv alle zwanen
zijn wit. Je kunt nooit alle zwanen zien. Je kunt dus niet met zekerheid zeggen dat
alle zwanen wit zijn. Het valt niet te bewijzen, dus moet je je hypothese
verwerpen. Een kritiekpunt op falsificatie is dat hypotheses steeds in de
prullenbak belanden wanneer ze gefalsifieerd zijn, en je dus steeds opnieuw moet
beginnen. De aanpak is wat radicaal.

De kandidaten kunnen het verschil tussen de context van ontdekking en de


context van verantwoording uitleggen en toepassen.
Context van ontdekking is hoe een hypothese tot stand komt, context van
verantwoording is hoe deze hypothese wordt verantwoord. De Wiener kreis en
Popper hielden zich slechts bezig met het tweede. Of een hypothese
wetenschappelijk is hangt af van de verantwoording.

De kandidaten kunnen uitleggen wat de Duhem-Quinestelling inhoudt en vanuit


deze stelling kritiek leveren op verificatie en falsificatie als criteria voor
wetenschappelijkheid.
De Duhem-Quinestelling houdt in dat een hypothese deel uitmaakt van de gehele
theorie. Door de hypothese proberen te verantwoorden met een experiment
schiet je niet veel op. Het experiment wordt namelijk ook in een kader van allerlei
veronderstellingen uitgevoerd. De zogenaamd onafhankelijke hypothese is dus
niet onafhankelijk, maar deel van een theorie met allerlei veronderstellingen. Er
zijn geen cruciale experimenten die de waarheid of onwaarheid van een
hypothese aan kunnen tonen.

De kandidaten kunnen het paradigmabegrip van Thomas Kuhn uitleggen en aan


de hand daarvan kritiek leveren op het verificatiecriterium en het
falsificatiecriterium.
We leven steeds in een bepaald paradigma waarin wetenschappers het met
elkaar eens zijn over wat de juiste methode is om wetenschap uit te voeren of
wat de waarheid is (het is niet d waarheid, we zijn hier slechts van overtuigd).
Eens in de zoveel tijd komen er anomalien voor en brengt dit een
wetenschappelijke revolutie teweeg. Dit zorgt voor een paradigmawissel en dit
herhaalt zich steeds. We kunnen dus niet naar hypotheses los kijken, we moeten
naar het geheel kijken binnen een paradigma. Context van ontdekking, namelijk
binnen een paradigma, is erg belangrijk voor Kuhn. Er zijn geen universele
criteria voor wat wetenschap is en wat niet, dus dat is kritiek op verificatie en
falsificatie. Verificatie is niet handig omdat we afhankelijk zijn van het paradigma
waarin we leven. Het paradigma brengt theoriegeladenheid met zich mee. Van
wetenschap uit ons eigen paradigma zeggen we automatisch dat het waar is.
Falsificatie binnen een paradigma gebeurt niet. Weer theoriegeladenheid.

De kandidaten kunnen uitleggen hoe Kuhn de structuur van wetenschappelijke


revoluties analyseert.
We leven binnen een paradigma. Alle wetenschappers zijn het met elkaar eens.
Dan komen er anomalien, gekke uitslagen. Het brengt een wetenschappelijke
revolutie teweeg, met een paradigmawissel.

De kandidaten kunnen (a) aan de hand van het verhaal van Martin Guerre de
opvatting van Pierre Bayle over (religieuze) tolerantie uitleggen en (b) het
verschil aangeven tussen Bayles opvattingen en die van Aurelius Augustinus.
Martin Guerre moest vechten en liet zijn gezin achter. Een dubbelganger neemt
zijn plaats in, en zijn vrouw leeft verder met de dubbelganger. Van buitenaf
pleegt ze overspel, maar van binnenuit vervult ze haar morele plicht. Ze handelt
volgens haar geweten. Volgens Bayle moeten we het onafhankelijke geweten
respecteren en opvattingen van anderen tolereren, omdat alleen zij van binnenuit
kunnen oordelen of iets goed of slecht is. We moeten respect hebben voor de
autonomie van een individueel bewustzijn. Bayle meent dat er geen n waar
godsdienst is, want dat is in tegenspraak (elk geloof zegt dit). We hebben geen

manier om erachter te komen welk geloof het ware is. Alleen jijzelf kunt van
binnenuit beoordelen of het een goed geloof is. Augustinus was van mening dat
mensen gedwongen konden worden om iets te geloven.

De kandidaten kunnen uitleggen wat een wereldbeeld inhoudt en kunnen


beargumenteren dat bij de praktische houding die een persoon aanneemt ten
opzichte van zijn of haar wereldbeeld, een onderscheid gemaakt kan worden
tussen rationaliteit en integriteit.
Een wereldbeeld is het geheel van opvattingen van een persoon, het beoordeelt
nieuwe informatie. Wereldbeelden zijn altijd rationeel, omdat de opvattingen per
persoon verschillen en van binnenuit zijn beoordeeld. Er is echter een verschil
tussen rationaliteit en integriteit. De vrouw van Guerre kan niet doorhebben dat
het een dubbelganger is, haar wereldbeeld blijft rationeel maar ook integer, want
ze denkt echt dat het haar echtgenoot is. Ze handelt naar haar wereldbeeld, dus
haar handelen is ook integer. Zou ze echter tegen zichzelf liegen en wist ze
stiekem toch dat het een dubbelganger was, dan was haar wereldbeeld rationeel,
maar handelt ze niet integer.

De kandidaten kunnen aan de hand van voorbeelden beargumenteren in welke


zin en tot op welke hoogte, sceptische twijfel redelijk en productief kan zijn bij het
filosofisch doordenken en oplossen van praktische en theoretische problemen.
Met het overwegen van artificile sceptische alternatieven schieten we weinig op.
Sceptische twijfel is productief wanneer relevante alternatieven worden
afgewogen, zo komen we namelijk dichter bij de waarheid. Een arts moet in
stappen en met vragen bij de juiste diagnose komen. Om te weten wat voor
ziekte het is, moet hij bepaalde dingen uitsluiten. Een sceptische houding maakt
zelfkritisch, en een kritische blik helpt bij de zoektocht naar de waarheid.

De kandidaten kunnen aangeven om welke redenen het volgens Bayle onmogelijk


is om te weten dat de religieuze overtuigingen die we hebben absoluut waar zijn
en kunnen beargumenteren hoe hij op grond hiervan pleit voor religieuze
tolerantie en het recht op een dwalend geweten.
Het is onmogelijk te weten dat religieuze overtuigingen absoluut waar zijn, we
hebben er geen maatstaf voor. Mensen geloven niet uit bewijs voor een religie,
maar om de religie zelf. Elke gelovige bij ieder geloof gelooft even hard. We
weten niet wat waar is en wat niet, dus moeten we voor alles open staan en elke
religie tolereren. Iedereen moet zelf bepalen wat waar is en wat niet, en om dat
te kunnen doen moet iedereen tolerant tegenover elkaar zijn.

De kandidaten kunnen weergeven waarin Kuhns Aristoteles-ervaring bestaat en


kunnen uitleggen wat de betekenis ervan is voor zijn opvattingen over de
ontwikkeling van wetenschap.
Kuhn vond Aristoteles een slechte fysicus, omdat hij oordeelde vanuit het
perspectief van Newton. Hij besefte zich dat Aristoteles echter wel een goed

fysicus was in een ander paradigma, maar het voor ons simpelweg onbegrijpelijk
was. Hij kwam hierdoor op de visie van ontwikkeling van wetenschap via
paradigmawisselingen.

Das könnte Ihnen auch gefallen