Beruflich Dokumente
Kultur Dokumente
Inleiding
mahayana of grote voertuig boeddhisme
Men neemt aan dat de Boeddha rond de vijfde eeuw voor Christus in
Noordoost India leefde en rondtrok om zijn leer (dharma) te prediken. Nadat
de Boeddha, de Ontwaakte, de ontwaking (bodhi) of uitdoving (nirvana)2
bereikt had, onderwees hij zijn nieuwgevonden geestelijke heilservaring aan
iedereen die er maar over horen wilde. Om anderen op hetzelfde pad snel
vooruit te helpen, stichtte hij een kloosterachtige gemeenschap van
bedelmonniken (bhikshu) en bedelnonnen (bhikhsuni). Deze gemeenschap
(Sangha) bestond uit mannen en vrouwen die het wereldse leven verzaakt
hadden en, celibatair levend in kloosters, zich toelegden op zowel meditatie
als het verspreiden van de leer.
Wie boeddhist wilde worden, nam zijn of haar toevlucht tot de drie
juwelen: de Ontwaakte (Boeddha), de leer (Dharma) en de gemeenschap van
monniken en nonnen (Sangha).3 De leken hielden zich aan enige algemene
morele regels zoals: niet stelen, niet doden, geen sterke drank of roesmiddelen
gebruiken, geen seksueel wangedrag, en niet liegen. Voor monniken en
nonnen golden veel meer specifieke leefregels (ook bijv. met betrekking tot
eten, bedelen van voedsel, en afzien van persoonlijk bezit en luxe goederen).
De leer van de Boeddha werd vastgelegd in grote verzamelingen van
teksten, zogenaamde leerredes, sutras. Het oude kloosterboeddhisme had
deze verzamelingen aangelegd onder de algemene titel Tripitaka of Drie (tri)
Manden (pitaka). De eerste mand bevatte de orderegels voor de Sangha en een
uitvoerig verslag van de begintijd van Boeddhas prediking na zijn
ontwaking. Een van die verslagen heet in het Pali Mahavagga.4 De tweede
mand bevatte de leerredes geordend in vijf verzamelingen. De derde mand
bevatte commentaren en scholastieke uitwerking van de leer. Deze
uitwerking heet Abhidharma. Alleen de verzameling die in het Pali is
geredigeerd is nog volledig over en wordt bestudeerd in landen waar het
Theravada boeddhisme verspreid is.5 Velen menen dat deze vorm van
boeddhisme de originele bedoelingen van de Boeddha het beste weergeeft.
Al voor de christelijke jaartelling kwam een nieuwe stroming in het
boeddhisme op. Een stroming die zich niet meer wilde beperken tot het
streven naar persoonlijke ontwaking binnen kloosterverband, maar
Volgens het Pali woordenboek moet nibbana of het Sanskriet equivalent nirvana
zoiets betekenen als vuur dat uitgaat. Het gaat vooral om de uitdoving van begeerte,
want begeerte leidt weer tot nieuwe gebondenheid in nieuwe wedergeboorten.
3 Deze traditie bestaat nog steeds.
4 Pali is een oude Indiase taal die dicht stond bij de taal die Boeddha zelf gesproken
zou kunnen hebben
5 Theravada betekent: leer (vada) van de Ouden (thera). De Drie Manden verzameling
heet in het Pali Tipitaka en wordt ook wel kortweg aangeduid als Pali canon.
2
Boeddhas heilsleer verkondigde aan iedereen die haar maar volgen wilde.
Het nieuwe streven was niet meer monnik of non, maar Ontwakingswezen
(bodhisattva) worden. Het ideaal van het Ontwakingswezen betekende dat de
leer nu ook door leken kon worden verspreid en verkondigd. Het
Ontwakingswezen hoefde geen monnik of non te zijn, maar kon ook een leek
zijn; of zoals de teksten van deze nieuwe leer het aanduiden: een zoon of
dochter van goede familie.
In plaats van de gedachte dat de ontwaking alleen in kloosterverband
bereikt kon worden, hing men nu als nieuw ideaal aan om een redder van de
wereld, zelfs van de gehele kosmos te worden. Het praktiseren van zon
ideaal vereist oneindig lange oefening. Het tijdsperspectief en het
ruimteperspectief in deze nieuwe visie werden dan ook onmetelijk of
oneindig. Dit nieuwe streven noemde zichzelf uiteindelijk mahayana, grote
(maha) voertuig (yana), en degene die dit streven serieus nam, heette voortaan
bodhisattva, Ontwakings- (bodhi) wezen (sattva). Het einddoel was niet meer
om zichzelf te verlossen uit de eindeloze kringloop van dood en geboorte die
altijd gepaard ging met persoonlijk lijden. Het einddoel was de gehele kosmos
te verlossen, dat wil zeggen tot het volledige nirvana te brengen; met andere
woorden: alle levende wezens in de kosmos zouden Boeddha moeten
worden. Dit betekende dat het Ontwakingswezen zich voor moest nemen om
alle levende wezens gedurende een oneindig lange tijd tot het nirvana te
brengen.6 Vandaar dat dit streven werd gezien als een groot voertuig waarin
iedereen tot het hoogste heil kan komen.
Het grote voertuig boeddhisme begon evenals het monastieke
boeddhisme zoals de Theravada een geschreven canon te produceren. Er
werden teksten gemaakt die wat betreft opbouw en inhoud deden denken
aan de teksten uit de Drie Manden canons. Het grote voertuig boeddhisme
noemde deze teksten net als in de oude canons sutra of leerrede van de
Boeddha. Maar terwijl de traditionele Drie Manden canons verzamelingen
alleen in kloosters werden bewaard en bestudeerd, waren de grote voertuig
sutras of mahayanasutras leerboeken die vermoedelijk door ambulante
predikers van de nieuwe leer als hulpmiddel voor de prediking werden
overgeschreven. Ze namen deze teksten mee naar waar men maar naar de
inhoud wilde luisteren. Uiteindelijk overtreffen in omvang en hoeveelheid de
mahayanasutras de canons van de Drie Korven, hierbij inbegrepen de Pali
canon. En nog een belangrijk verschil: waar de Drie Korven canons soms in
Sanskriet, soms in oude spreektalen waren gesteld, zijn alle mahayanasutras
De klassieke formulering van dit voornemen treft men aan in Diamant Sutra 3 en
17a.
6
Over deze vijf volmaaktheden vinden we in de sutras veel minder dan over
de zesde. Toch zijn er voldoende passages in de Achtduizend die duidelijk
maken hoe deze vijf volmaaktheden te oefenen zijn.15 De volmaaktheid van
het geven wordt ook aan het begin van het Diamant Sutra (hoofdstuk 4) even
aangestipt. Diamant Sutra 14e verwijst ook naar de volmaaktheid van geduld.
De zesde, de volmaaktheid van het onderscheidend inzicht, is van
fundamenteel belang voor het mahayana boeddhisme. Zonder de
volmaaktheid van het onderscheidend inzicht hebben de andere
volmaaktheden slechts beperkte waarde. De volmaaktheid van het
onderscheidend inzicht verleent aan de andere volmaaktheden hun status van
volmaaktheid. In de Achtduizend vinden we de volgende dialoog tussen de
Boeddha en zijn leerling Ananda:
En Ananda zei tot de Heer het volgende: Heer, de [Ontwaakte] geeft
geen beschrijving van de volmaaktheid van het geven, en verkondigt
niet overal [deze volmaaktheid]. Noch doet de [Ontwaakte] dit met de
volmaaktheid van goed gedrag, noch met de volmaaktheid van
geduld, noch met de volmaaktheid van heldhaftigheid. De
[Ontwaakte] geeft geen beschrijving van de volmaaktheid van
mediteren, en verkondigt niet overal [deze volmaaktheid]. Maar de
Heer geeft alleen van de volmaaktheid van onderscheidend inzicht een
beschrijving, en verkondigt overal alleen haar. De Heer zei: Zo is het,
Ananda, zo is het. Alleen van de volmaaktheid van onderscheidend
inzicht geef ik een beschrijving en alleen haar verkondig ik overal,
maar niet de andere volmaaktheden. Waarom niet? Omdat, Ananda,
de volmaaktheid van onderscheidend inzicht de aanvoerster is van de
andere vijf volmaaktheden.
(Ashta-sahasrika, Vaidya:40.13-19)
Onderscheidend inzicht, prajna
Het hoofdbegrip prajna, onderscheidend inzicht, is niet nieuw, al geeft het
mahayana er een diepere betekenis aan. Het begrip onderscheidend inzicht
komt al voor in de Pali canon. In de eerste leerrede vlak na zijn ontwaking
beschijft de Boeddha zijn leer van de vier edele waarheden. Hij verkondigt de
vier edele waarheden aan de vijf asceten met wie hij vroeger samen ascese
beoefend had. Maar hij had ze verlaten omdat de strenge ascese geen
ontwaking voortbracht. De vijf asceten werden de eerste vijf leerlingen van de
Boeddha. Deze eerste preek over de vier edele waarheden is het beginpunt
Hier volgen enige definities van deze vijf bundels zoals ze in de Pali canon op
meerdere plaatsen voorkomen.
Vorm, rupa, slaat op het eigen lichaam. Dit is duidelijk in de hierboven
geciteerde passage uit de Mahavagga.
Gevoelen, vedana, is drievoudig: aangenaam, onaangenaam (dukkha, hetzelfde
woord als voor lijden) en noch aangenaam, noch onaangenaam. Majjhima
Nikaya I.302:
Drie zijn deze gevoelens: aangenaam gevoelen, onaangenaam
gevoelen, en gevoelen dat noch aangenaam noch onaangenaam is.
En verder, wat is aangenaam gevoelen? Wat is onaangenaam
gevoelen? Wat is gevoelen dat noch aangenaam noch onaangenaam is?
Aangenaam gevoelen is lichamelijk of mentaal gevoelen dat
aangenaam of plezierig is. Onaangenaam gevoelen is lichamelijk of
mentaal gevoelen dat pijnlijk (dukkha) en onplezierig is. Gevoelen dat
noch aangenaam noch onaangenaam is, is lichamelijk of mentaal
gevoelen dat noch plezierig noch onplezierig is. Een geneigdheid tot
verlangen naar aangenaam gevoelen moet opgegeven worden; een
geneigdheid tot afkeer van onaangenaam gevoelen moet opgegeven
worden; een geneigdheid tot onwetendheid met betrekking tot
gevoelen dat noch pijnlijk noch aangenaam is moet opgegeven
worden.
(bron: Johansson 1981:38)
Waarneming, samjna, is zesvoudig. Volgens de Anguttara Nikaya III, 413:
waarneming van vormen (ook rupa genoemd), waarneming van geluiden,
waarneming van geuren, waarneming van smaken, waarneming van
aanrakingen van de tastzin, waarneming van beelden in het
voorstellingsvermogen (zie Johansson 1981:40). In Majjhima Nikaya I, 293
staat het volgende:
Men neemt waar, men neemt waar, daarom, vriend, heet het
gewaarwording, men wordt het een of ander ding gewaar. Men wordt
iets blauws gewaar, of men wordt iets geels gewaar, of men wordt iets
roods gewaar, of men wordt iets wits gewaar.
(Johansson 1981:40)
Waarneming betekent dus ook zoiets als gewaarwording van de zintuigelijke
indrukken. Men neme er notie van dat ook het denkorgaan en
voorstellingsvermogen (manas) en de beelden (dharma) in het
voorstellingsvermogen als voorwerp van waarneming worden beschouwd.
(versie 19f) Vertaling van Bijlert Hart Sutra, pag 11
Het Sanskriet avabhasa kan beiden betekenen. Vermoedelijk is dat ook de bedoeling
van de tekst.
19
24.20 De Boeddha zelf legt daar uit dat al wie in nood verkeert en de naam van
Avalokiteshvara aanroept, uit de nood gered zal worden. Als iemand
bijvoorbeeld in het vuur valt dan wordt hij gered door de naam van
Avalokiteshvara aan te roepen. Iemand die schipbreuk lijdt en
Avalokiteshvara aanroept wordt ook gered. Wie in ijzeren boeien geslagen is
en Avalokiteshvara aanroept wordt verlost van die boeien. De religieuze
verdienste die men verwerft door het hulde brengen aan de naam van
Avalokiteshvara is net zo groot als wanneer iemand zoveel Boeddhas eert als
er zandkorrels in de Ganges zijn. Dus Avalokiteshvaras naam en de devotie
voor Avalokiteshvara zijn voldoende om redding uit iedere vorm van lijden
te bewerkstelligen. De bodhisattva Avalokiteshvara is een soort verlossende
godheid. Hij is een bodhisattva, en heeft dus formeel dezelfde status als
iedere zoon van goede familie of dochter van goede familie die de gelofte
van een Ontwakingswezen heeft afgelegd.21 Maar de Boeddha prijst
Avalokiteshvaras reddende kracht in termen die alleen voor goddelijke
wezens gebruikt kunnen worden. Lotus Sutra hoofdstuk 24 vers 29 plaatst
Avalokiteshvara in het gezelschap van Boeddha Amitabha ( Oneindig Licht),
de Boeddha wiens naam voldoende is om in de paradijselijke wereld
Sukhavati wedergeboren te worden.22 Hoofdstuk 24 van het Lotus Sutra
vertelt verder dat Avalokiteshvara allerlei gedaanten aanneemt om de
boeddhistische heilsleer te prediken aan allerlei soorten van wezens. Daarom
moet men Avalokiteshvara vereren, aldus het Lotus Sutra.
Dat Avalokiteshvara ook aan het begin van het Hart Sutra verschijnt
hoeft geen verbazing te wekken. Ten eerste symboliseert hij het reddende en
helpende aspect van een Ontwakingswezen, een aspect dat ieder
Ontwakingswezen zich eigen zou moeten maken. Het bieden van hulp en
redding dienen als voorbereiding en fundament voor het bereiken van de
allerhoogste volmaakte ontwaking. Ze zijn een uiting van de kardinale deugd
van mededogen, karuna. Dit is algemene mahayanaleer. Maar
Avalokiteshvara is meer dan een reddende (goddelijke) bodhisattva. Hij is
ook een leraar van de dharma. In zijn verschijning aan het begin van dit sutra
komen dus drie zaken tezamen: de devotie van de gelovige mahayanaaanhanger voor de Ontwakingswezens in het algemeen; de nadruk op het
belang van onzelfzuchtig hulp bieden aan alle lijdende wezens; het
onderwijzen van de heilsleer van het mahayana.
De dingen zijn leeg
Voor een volledige vertaling van dit hoofdstuk, zie Ensink en Hoogcarspel
2005:129-136.
21 Zie Diamant Sutra 3 en 17a voor de formulering van de gelofte.
22 Voor een beschrijving van dit paradijs, zie Ensink en Hoogcarspel 2005:123-128.
Voor meer details, zie de noot bij Diamant Sutra 10b over paradijselijke werelden.
20
Voordat Avalokiteshvara kan onderwijzen, moet hij ook zelf oefenen. Daarom
vertelt het sutra dat Avalokiteshvara zelf de diepe volmaaktheid van het
onderscheidend inzicht beoefent.23 Deze oefening bestaat er in dat hij de vijf
bundels van de persoonlijkheid nauwkeurig beschouwt, dus zorgvuldig
analyseert in overeenstemming met de oude leer en vervolgens het inzicht
van het mahayana verwerft dat de vijf bundels niet alleen niet het zelf zijn
maar dat ze geen eigen wezen hebben. Ze zijn leeg van een eigen wezen.
Hiermee introduceert het Hart Sutra het belangrijke begrip Leegte, shunyata.
Een eigen wezen hebben betekent in boeddhistisch spraakgebruik een
onveranderlijke eigen natuur hebben. Maar de oude boeddhistische analyse
van de werkelijkheid ging er al van uit dat niets in de kosmos
eeuwigheidswaarde heeft, niets in de kosmos is eeuwigdurend en
onveranderlijk. Dus alles verandert, alles ontstaat uit een aantal
ontstaansvoorwaarden, bestaat enige tijd en verdwijnt vervolgens weer. Dit
betekent dat niets een duurzaam en blijvend eigen wezen heeft.
Leegte en de vijf bundels
(III)Hier, Shariputra, is Leegte (shunyata) vorm (rupa) en vorm is Leegte.
Leegte verschilt niet van vorm, vorm verschilt niet van Leegte [of: Leegte is
niet zonder vorm, vorm is niet zonder Leegte]. Wat vorm is dat is Leegte,
wat Leegte is dat is vorm; evenzo gevoelen (vedana), waarneming (samjna),
neigingen (samskara) en bewustzijn (vijnana).
Het Hart Sutra past het inzicht van Avalokiteshvara toe op de vijf bundels
afzonderlijk en zet het begrip Leegte uiteen. Wie spreekt Shariputra hier toe?
Het lijkt erop dat Avalokiteshvara opeens Shariputra direct toespreekt, de
discipel van Boeddha die vooral bedreven was in de Abhidharma, de
scholastieke analyse van Boeddhas leer. Shariputra is in elk geval een zeer
geschikte leerling voor het ontvangen van de nieuwe leer van de
volmaaktheid van het onderscheidend inzicht, die verder gaat waar de
Abhidharma ophoudt. Maar als we kijken naar de eventuele bron van deze
passage, namelijk een veel langer stuk uit de Vijfentwintigduizend, dan zien
we dat het de Boeddha zelf is die deze woorden tot Shariputra richt. 24 De
langere versie van het Hart Sutra legt de rest van de tekst in de mond van
Avalokiteshvara. Maar de korte tekst lijkt dit niet te doen. Het is dus mogelijk
dat de korte tekst alleen suggereert dat de rest van de tekst Avalokiteshvaras
woorden zijn. De verwijzing naar Shariputra blijft zinvol, ook als het gaat om
een voor latere lezers en toehoorders niet meer duidelijke verwijzing naar
de Vijfentwintigduizend. Shariputra was de toehoorder in de
Vijfentwintigduizend, maar hij is ook de expert op het gebied van de
boeddhistische scholastiek. De korte versie van het Hart Sutra kan ook
bedoelen dat Avalokiteshvara de woorden van de Boeddha uitgesproken in
de Vijfentwintigduizend nog eens bij Shariputra in herinnering roept.
Het inzicht dat Avalokiteshvara hier in herinnering roept, houdt in dat
de vijf bundels van de persoon niet verschillen van de Leegte en dat de Leegte
niet verschilt van de vijf bundels van de persoon. Dit is geen rationele
uitspraak, eerder een meditatiespreuk, een raadselachtige uitspraak die men
steeds kan herhalen tot het inzicht doorbreekt. Volgens de Amerikaanse
vertaler Red Pine is het eerste woord van dit deel van het Sutra, namelijk
hier van groot belang. Red Pine vergelijkt het hier met de schreeuw van een
Zen meester, of een stoot in de ribben. Avalokiteshvara opent met het woord
hier de deur tot het grote pad van het mahayana (Red Pine 2004:71). Edward
Conze meent dat hier slaat op het niveau van transcendente wijsheid die vol
mededogen is (Conze 1988:103). Hier verwijst in ieder geval binnen de
context van het Hart Sutra zelf naar de toestand waarin een
Ontwakingswezen verkeert wanneer hij of zij de diepe volmaaktheid van het
onderscheidend inzicht beoefent en inziet dat alle dingen leeg zijn.
Alle dingen zijn de Leegte
(IV)Hier, Shariputra, hebben alle dingen (dharmas) het kenmerk van de
Leegte: ze zijn niet ontstaan; ze worden niet vernietigd; ze zijn zonder
bevlekkingen en niet zonder bevlekkingen; ze zijn niet gebrekkig, en niet
volmaakt.
Het Sutra trekt de Leegte van de persoon door naar alle dingen. Alle dingen
staat voor de totaliteit van de kosmos. Deze passage geeft ook een definitie
van de Leegte: niet ontstaan,25 niet vergaan, niet bevlekt, niet onbevlekt, niet
gebrekkig, niet volmaakt. Deze ontkenningen lijken de dingen die de Leegte
zijn, ook los te maken van gewone dagelijkse waarneming. In werkelijkheid is
er niets ontstaan en niets vergaan. De dingen zijn in werkelijkheid niet vuil of
schoon, niet rein of onrein (voor het alledaagse gepraktiseerde hindoesme
betekent dat ook het corresponderende deel van het Hart Sutra een herformulering
van de vier edele waarheden zou betekenen.
25 Hierbij moet men ook denken aan de ontkenning van ontstaan in Gaudapada 4.323, 57, 71.
Het sutra past de definitie van de Leegte toe op de vijf bundels en alles wat
ermee samenhangt. De eerste serie ontkenningen slaat op de vijf bundels. In
de leegte zijn de vijf er niet.
De volgende twee series ontkenningen slaan op de eerder aangestipte
uiteenzettingen uit de Pali canon over waarneming, samjna en de voorwerpen
van samjna. De ontkenning geen oogelement tot en met geen element van het
denkbewustzijn moet men als volgt opvatten. Zes elementen (dhatu)27 van de
zintuigen (gezicht, gehoor, reuk, smaak, tast en denken), zes elementen van
de zintuigobjecten (hieronder valt ook het denken als zesde zintuig), en de zes
elementen van het bewustzijn dat ontstaat uit de vereniging van de zintuigen
met de zintuigobjecten. Met andere woorden: de zes zintuigen, de objecten
van deze zintuigen, en de zes vormen van bewustzijn die ontstaan uit het
contact van een zintuig met een daarbij horend object. Dus het passende
object voor het gezicht zijn vormen, voor de oren geluiden, voor de reukzin
geuren, voor de smaakzin diverse smaken, voor de tastzin aanrakingen, voor
het denkorgaan denkbeelden. Bij ieder zintuig en contact met een passend
zinsobject ontstaat er dus een overeenkomstige gewaarwording of bewustzijn.
We zagen dit schema al in de beschrijving van de vijfde bundel, namelijk
bewustzijn, vijnana.28 In feite betekenen deze series ontkenningen een
herformulering van de tweede leerrede van de Boeddha (de eerder geciteerde
Mahavagga I.6.21-22) vanuit het perspectief van de Leegte.
Dan komt de serie ontkenningen geen onwetendheid, geen
vernietiging van onwetendheid tot en met geen ouderdom-en-dood, geen
vernietiging van ouderdom-en-dood. Dit vat de twaalf schakels van de keten
van oorzakelijk bestaan samen. Deze reeks geeft volgens de oude leer aan hoe
(1) onwetendheid de ontstaansvoorwaarde is voor (2) neigingen; deze leiden
weer tot (3) waarneming; deze leidt tot (4) naam en vorm; deze leiden tot (5)
de zes zintuigen (gezicht, gehoor, reuk, smaak, tast en denkorgaan); deze
leiden tot (6) contact; dit leidt tot (7) gevoelen; dit leidt tot (8) dorst; deze leidt
tot (9) grijpen; dit leidt tot (10) bestaan (of worden); dit leidt tot (11) geboren
worden; dit leidt tot (12) lijden bestaande in ouderdom, ziekte en dood.
Geheel in overeenstemming met de leer van de volmaaktheid van het
onderscheidend inzicht wordt deze oude oorzakelijkheidsleer overstegen in
de Leegte. De oorzakelijkheid geldt niet meer in de Leegte en toch staan we
voor de paradox dat de oorzakelijkheid en alles wat met de vijf bundels van
de persoon samenhangt zelf de Leegte is. Afhankelijke oorzakelijkheid is niet
Het Pali en Sanskriet dhatu heeft meerdere betekenissen; onder meer kan het
verwijzen naar de vier elementen: aarde, water, vuur, wind. De grondbetekenis moet
in elk geval iets uitdrukken van onherleidbaarheid, natuurlijke eigenschap, fysieke
grondslag van iets. Het kan ook wereldsysteem betekenen.
28 De beschrijving voorafgaande aan de vertaling en uitleg van het Hart Sutra.
27
bereiken is. Door het niet-bereiken van iets wordt het bewustzijn (citta) vrij
van belemmeringen of omhullingen (avarana). Volgens Dharmasangraha 115,
een oud Sanskriet compendium van boeddhistische terminologie, zijn er twee
soorten belemmeringen: belemmeringen bestaande in morele fouten, en
belemmeringen bestaande in intellectuele fouten of denkfouten (mahayana
Sutra-Samgraha Part I:338.14).
Door vrij te zijn van deze belemmeringen, door hun afwezigheid,
wordt men vrij van angsten. Dat men niet bang moet zijn voor de
volmaaktheid van het onderscheidend inzicht, verwijst naar de grote sutras
waarin vaak gezegd wordt dat Ontwakingswezens geen angst moeten hebben
voor deze inzichten.31 Zonder angst moet het Ontwakingswezen de
volmaaktheid van het onderscheidend inzicht beoefenen. In de
Zevenhonderd (de Sapta-shatika) roept het Ontwakingswezen Manjushri het
volgende uit:
Heer, die Ontwakingswezens die naar deze uitleg van de
volmaaktheid van het onderscheidend inzicht luisteren, moet men als
Ontwaakten (Boeddhas) beschouwen, omdat zij zich ijverig op [de
volmaaktheid van het onderscheidend inzicht] zullen toeleggen, niet
bang ervoor zullen worden, geen angst ervoor zullen hebben, niet in
vrees ervoor zullen geraken. Waarom? Ontwaakte is de aanduiding
van het niet-ontstaan, maar dan gezien vanuit het standpunt van
hoogste waarheid.
(Sapta-shatika, Vaidya, Mahayana-Sutra-Samgraha Part I:345.21-23)
In deze passage wordt het Ontwakingswezen dat de volmaaktheid van het
onderscheidend inzicht beoefent, zelfs gelijkgesteld aan het Absolute, de
Boeddha zelf. De Boeddha is het Absolute, het niet-ontstaan.32 Als het
Ontwakingswezen zonder angst dit hoogste inzicht beoefent is hij de
Boeddha zelf vanwege zijn oefenen van het niet-ontstaan.
In de Pali canon verstaat men onder dwalingen (viparyasa) verkeerde
waarnemingen, verkeerde gedachten, en verkeerde zienswijzen.33
Volledige ontwaking door inzicht
(VII)Steunend op de volmaaktheid van het onderscheidend inzicht, zijn
alle Ontwaakten (Boeddhas) in verleden, heden en toekomst ontwaakt tot
de allerhoogste volmaakte ontwaking (anuttara-samyak-sambodhi).
Ik dank de vertaling van bodhi als gebiedende wijs van het Sanskriet werkwoord
budh, ontwaken of begrijpen, aan de oplettendheid van de heer Herman Koemans.
34