Sie sind auf Seite 1von 24

Hart Sutra

(vertaald op basis van de Sanskriet editie van Shiraishi Shindo 1988:469-488 in


combinatie met Conze 1967:150-153)1
vertaling Victor A. van Bijlert
(I)Hulde aan de Alwetende.
(II) Het edele Ontwakingswezen (bodhisattva) Avalokiteshvara (de Heer
die de wereld beschouwt) volgde zijn loopbaan in de diepe volmaaktheid
van het onderscheidend inzicht; hij beschouwde nauwkeurig de vijf
bundels (skandha), en zag dat ze leeg waren, zonder eigen wezen.
(III)Hier, Shariputra, is Leegte (shunyata) vorm (rupa) en vorm is Leegte.
Leegte verschilt niet van vorm, vorm verschilt niet van Leegte [of: Leegte is
niet zonder vorm, vorm is niet zonder Leegte]. Wat vorm is dat is Leegte,
wat Leegte is dat is vorm; evenzo gevoelen (vedana), waarneming (samjna),
neigingen (samskara) en bewustzijn (vijnana).
(IV)Hier, Shariputra, hebben alle dingen (dharmas) het kenmerk van de
Leegte: ze zijn niet ontstaan; ze worden niet vernietigd; ze zijn zonder
bevlekkingen en niet zonder bevlekkingen; ze zijn niet gebrekkig, en niet
volmaakt.
(V)Daarom, Shariputra, zijn er in de Leegte geen vorm, geen gevoelen, geen
waarneming, geen neigingen, geen bewustzijn; geen oog, oor, neus, tong,
lichaam en denkorgaan (manas); geen vormen, geluiden, geuren, smaken,
aanrakingen van de tastzin, beelden [in het denkorgaan en
voorstellingsvermogen, manas]; geen oogelement tot en met geen element
van het denkbewustzijn; geen onwetendheid, geen vernietiging van
onwetendheid tot en met geen ouderdom-en-dood, geen vernietiging van
ouderom-en-dood [de twaalf schakels van de keten van oorzakelijk
ontstaan]; geen lijden, geen oorzaak, geen opheffing, geen [achtledige] weg;
geen kennen, geen bereiken.

De vertaling volgt de teksteditie van Shiraishi in Shiraishi Shindo 1988:469-488.


Shiraishi heeft meer dan twintig verschillende Sanskriet versies van het Hart Sutra in
zijn editie benut en die van Max Mller 1884 en H.L.Feer 1866 (Shiraishi 1988:535538). Ik heb het artikel van Shiraishi te danken aan prof. Jonathan Silk in Leiden.
Verder maak ik in de vertaling ook gebruik van de editie van Conze in Conze
1967:150-153. De alinea-indeling met romeinse cijfers tussen haakjes is gebaseerd op
Conze 1967 en Conze 1988:99-124. Geen enkel handschrift van het Hart Sutra kent
zon indeling. Ook de Chinese vertalingen niet.
1

(versie 19f) Vertaling van Bijlert Hart Sutra, pag 1

(VI)Omdat er geen bereiken is, verblijft men zonder belemmeringen in het


bewustzijn, terwijl men steunt op de volmaaktheid van het onderscheidend
inzicht van een Ontwakingswezen. Vanwege de afwezigheid van
belemmeringen in het bewustzijn is men vrij van vrees, komt men
dwalingen (viparyasa) te boven, en heeft men de uitdoving (nirvana) als
onwankelbare toestand bereikt.
(VII)Steunend op de volmaaktheid van het onderscheidend inzicht, zijn
alle Ontwaakten (Boeddhas) in verleden, heden en toekomst ontwaakt tot
de allerhoogste volmaakte ontwaking (anuttara-samyak-sambodhi).
(VIII)Daarom moet men dit weten: de volmaaktheid van het
onderscheidend inzicht is een grote spreuk (mantra), een spreuk van groot
weten, de allerhoogste spreuk, de spreuk die gelijk is aan het
onvergelijkelijke, het tot rust komen van alle lijden; waarheid omdat er
geen bedrog in is; de spreuk die in de volmaaktheid van het
onderscheidend inzicht is uitgesproken, namelijk: gate gate paragate
parasamgate bodhi svaha (gegaan, gegaan, gegaan naar de overzijde, geheel
gegaan naar de overzijde, ontwaak!, wees geprezen!).
Einde van het Hart van de Volmaaktheid van het Onderscheidend Inzicht.

(versie 19f) Vertaling van Bijlert Hart Sutra, pag 2

Inleiding
mahayana of grote voertuig boeddhisme
Men neemt aan dat de Boeddha rond de vijfde eeuw voor Christus in
Noordoost India leefde en rondtrok om zijn leer (dharma) te prediken. Nadat
de Boeddha, de Ontwaakte, de ontwaking (bodhi) of uitdoving (nirvana)2
bereikt had, onderwees hij zijn nieuwgevonden geestelijke heilservaring aan
iedereen die er maar over horen wilde. Om anderen op hetzelfde pad snel
vooruit te helpen, stichtte hij een kloosterachtige gemeenschap van
bedelmonniken (bhikshu) en bedelnonnen (bhikhsuni). Deze gemeenschap
(Sangha) bestond uit mannen en vrouwen die het wereldse leven verzaakt
hadden en, celibatair levend in kloosters, zich toelegden op zowel meditatie
als het verspreiden van de leer.
Wie boeddhist wilde worden, nam zijn of haar toevlucht tot de drie
juwelen: de Ontwaakte (Boeddha), de leer (Dharma) en de gemeenschap van
monniken en nonnen (Sangha).3 De leken hielden zich aan enige algemene
morele regels zoals: niet stelen, niet doden, geen sterke drank of roesmiddelen
gebruiken, geen seksueel wangedrag, en niet liegen. Voor monniken en
nonnen golden veel meer specifieke leefregels (ook bijv. met betrekking tot
eten, bedelen van voedsel, en afzien van persoonlijk bezit en luxe goederen).
De leer van de Boeddha werd vastgelegd in grote verzamelingen van
teksten, zogenaamde leerredes, sutras. Het oude kloosterboeddhisme had
deze verzamelingen aangelegd onder de algemene titel Tripitaka of Drie (tri)
Manden (pitaka). De eerste mand bevatte de orderegels voor de Sangha en een
uitvoerig verslag van de begintijd van Boeddhas prediking na zijn
ontwaking. Een van die verslagen heet in het Pali Mahavagga.4 De tweede
mand bevatte de leerredes geordend in vijf verzamelingen. De derde mand
bevatte commentaren en scholastieke uitwerking van de leer. Deze
uitwerking heet Abhidharma. Alleen de verzameling die in het Pali is
geredigeerd is nog volledig over en wordt bestudeerd in landen waar het
Theravada boeddhisme verspreid is.5 Velen menen dat deze vorm van
boeddhisme de originele bedoelingen van de Boeddha het beste weergeeft.
Al voor de christelijke jaartelling kwam een nieuwe stroming in het
boeddhisme op. Een stroming die zich niet meer wilde beperken tot het
streven naar persoonlijke ontwaking binnen kloosterverband, maar
Volgens het Pali woordenboek moet nibbana of het Sanskriet equivalent nirvana
zoiets betekenen als vuur dat uitgaat. Het gaat vooral om de uitdoving van begeerte,
want begeerte leidt weer tot nieuwe gebondenheid in nieuwe wedergeboorten.
3 Deze traditie bestaat nog steeds.
4 Pali is een oude Indiase taal die dicht stond bij de taal die Boeddha zelf gesproken
zou kunnen hebben
5 Theravada betekent: leer (vada) van de Ouden (thera). De Drie Manden verzameling
heet in het Pali Tipitaka en wordt ook wel kortweg aangeduid als Pali canon.
2

(versie 19f) Vertaling van Bijlert Hart Sutra, pag 3

Boeddhas heilsleer verkondigde aan iedereen die haar maar volgen wilde.
Het nieuwe streven was niet meer monnik of non, maar Ontwakingswezen
(bodhisattva) worden. Het ideaal van het Ontwakingswezen betekende dat de
leer nu ook door leken kon worden verspreid en verkondigd. Het
Ontwakingswezen hoefde geen monnik of non te zijn, maar kon ook een leek
zijn; of zoals de teksten van deze nieuwe leer het aanduiden: een zoon of
dochter van goede familie.
In plaats van de gedachte dat de ontwaking alleen in kloosterverband
bereikt kon worden, hing men nu als nieuw ideaal aan om een redder van de
wereld, zelfs van de gehele kosmos te worden. Het praktiseren van zon
ideaal vereist oneindig lange oefening. Het tijdsperspectief en het
ruimteperspectief in deze nieuwe visie werden dan ook onmetelijk of
oneindig. Dit nieuwe streven noemde zichzelf uiteindelijk mahayana, grote
(maha) voertuig (yana), en degene die dit streven serieus nam, heette voortaan
bodhisattva, Ontwakings- (bodhi) wezen (sattva). Het einddoel was niet meer
om zichzelf te verlossen uit de eindeloze kringloop van dood en geboorte die
altijd gepaard ging met persoonlijk lijden. Het einddoel was de gehele kosmos
te verlossen, dat wil zeggen tot het volledige nirvana te brengen; met andere
woorden: alle levende wezens in de kosmos zouden Boeddha moeten
worden. Dit betekende dat het Ontwakingswezen zich voor moest nemen om
alle levende wezens gedurende een oneindig lange tijd tot het nirvana te
brengen.6 Vandaar dat dit streven werd gezien als een groot voertuig waarin
iedereen tot het hoogste heil kan komen.
Het grote voertuig boeddhisme begon evenals het monastieke
boeddhisme zoals de Theravada een geschreven canon te produceren. Er
werden teksten gemaakt die wat betreft opbouw en inhoud deden denken
aan de teksten uit de Drie Manden canons. Het grote voertuig boeddhisme
noemde deze teksten net als in de oude canons sutra of leerrede van de
Boeddha. Maar terwijl de traditionele Drie Manden canons verzamelingen
alleen in kloosters werden bewaard en bestudeerd, waren de grote voertuig
sutras of mahayanasutras leerboeken die vermoedelijk door ambulante
predikers van de nieuwe leer als hulpmiddel voor de prediking werden
overgeschreven. Ze namen deze teksten mee naar waar men maar naar de
inhoud wilde luisteren. Uiteindelijk overtreffen in omvang en hoeveelheid de
mahayanasutras de canons van de Drie Korven, hierbij inbegrepen de Pali
canon. En nog een belangrijk verschil: waar de Drie Korven canons soms in
Sanskriet, soms in oude spreektalen waren gesteld, zijn alle mahayanasutras

De klassieke formulering van dit voornemen treft men aan in Diamant Sutra 3 en
17a.
6

(versie 19f) Vertaling van Bijlert Hart Sutra, pag 4

in het Sanskriet geschreven, in sommige gevallen afgewisseld door passages


in dichtvorm die een taal laten zien die tussen spreektaal en Sanskriet inligt.7
Bronnen van de volmaaktheid van het onderscheidend inzicht
Tot de vroegste teksten van het mahayana boeddhisme behoren de sutras die
de volmaaktheid van het onderscheidend inzicht, Prajna-paramita,
behandelen. Een relatieve datering van deze teksten verkrijgt men via de
bekende dateringen van Chinese vertalingen van deze teksten. Het
boeddhisme, en met name het mahayana werd al rond het begin van de
christelijke jaartelling naar China gebracht door Centraal-Aziatische
monniken. De verspreiding vanuit India en Centraal-Azi gebeurde
voornamelijk via de karavaanroute waarlangs ook de zijde werd vervoerd, de
zogenaamde zijderoute.
De oudste vertaling in het Chinees van sutras over de volmaaktheid
van het onderscheidend inzicht dateert al van de tweede eeuw na Christus. In
elk geval moeten in India deze teksten al een zekere bekendheid hebben
verworven voordat ze de moeite waard werden geacht om te vertalen. Over
de precieze tijd van ontstaan van oude mahayanasutras, en dus ook van de
sutras die over de volmaaktheid van het onderscheidend inzicht gaan, weten
we niets met zekerheid. Wel neemt de boeddhologische wetenschap aan dat
ze in India al voor het begin van de christelijke jaartelling bestonden. Verder
weten we uit sommige teksten zelf dat het de bedoeling geweest moet zijn dat
ze in geschreven vorm werden verspreid en als uitgangspunt voor prediking
dienden.8
De sutras over de volmaaktheid van het onderscheidend inzicht
hebben titels die alleen een aanduiding van hun omvang geven. Het grootste
sutra is de Honderdduizend: de Shata-sahasrika.9 Deze zelfde tekst komt in
een verkorte vorm voor onder de titels Vijfentwintigduizend,
Panchavimshati-sahasrika; en Achttienduizend, Ashtadasha-sahasrika. Alle
drie sutras lijken grotendeels hetzelfde stramien te volgen. De boeddholoog
Edward Conze meende dat ze drie versies van een en dezelfde tekst kunnen
zijn. Dit houdt in dat de tekst in honderdduizend regels volledig alle
herhalingen en alle tabellen die in de leer voorkomen uitschrijft, terwijl de
Vijfentwintigduizend en de Achtienduizend veel herhalingen weglaten (zie
Conze 1978:10,31-46).

Veel mahayanasutras kennen stukken in verzen. Die verzen zijn in het


zogenaamde boeddhistisch hybride Sanskriet gesteld.
8 Zie over de mahayanacultussen van de sutras als opgeschreven boeken: Schopen
1975:147-181.
9 Versregel slaat niet werkelijk op verzen maar zijn een teleenheid van 32
lettergrepen. Dus de Shata-sahasrika bestaat uit 100,000 teleenheden van 32
lettergrepen. Maar al deze sutras zijn in Sanskriet proza opgesteld.
7

(versie 19f) Vertaling van Bijlert Hart Sutra, pag 5

De kortste onder de lange sutras is de zogenaamde Ashta-sahasrika, of


Achtduizend.10 Aangezien een groot aantal passages uit deze tekst ook weer
in de zeer lange sutras voorkomen, is het in elk geval duidelijk dat tussen alle
vier deze teksten onderling verband bestaat. Nog het meest aannemelijk lijkt
de stelling dat het sutra in achtduizend versregels de oudste tekst is over de
volmaaktheid van het onderscheidend inzicht en dat de sutras in
vijfentwintig duizend verzen en honderdduizend verzen feitelijk
uitbreidingen zijn van het sutra in achtduizend verzen.11
Naast deze lange sutras bestaan er beknopte meeneem-versies van de
volmaaktheid van onderscheidend inzicht. De leer werd ook in sutras van
geringe omvang verspreid. De meest bekende voorbeelden hiervan zijn: de
Vraag van Suvikrantavikramin, een sutra van twee-en-half duizend verzen;
en het sutra in zevenhonderd verzen, de Zevenhonderd of Sapta-shatika. Dan
volgt het Diamant Sutra, of Vajracchedika, dat driehonderd verzen telt. En de
allerkortste tekst is ons Prajna-paramita-hridaya, hart van de volmaaktheid
van het onderscheidend inzicht. Meestal wordt deze tekst kortweg Hart
Sutra genoemd. Het Hart Sutra bestaat in twee versies. Een korte versie en
een langere versie die inhoudelijk hetzelfde leert als de korte versie maar wel
een inleidingsverhaal bevat zoals alle mahayanasutras en het traditionele slot
van een mahayanasutra heeft. De korte versie van het Hart Sutra is ouder dan
de langere versie.12
Controverse rond het korte Hart Sutra
In het Verre Oosten zijn het Diamant Sutra en het korte Hart Sutra de meest
populaire en bestudeerde bronteksten geworden voor de Prajna-paramita.
Het Diamant Sutra is voor het eerst in het Chinees vertaald rond 400 AD door
de Centraal-Aziatische monnik Kumarajiva. Het Hart Sutra zou volgens de
Amerikaanse boeddhistische vertaler Red Pine voor het eerst vertaald zijn
rond 250 AD door de Centraal-Aziatische monnik Chih-chien. Deze vertaling
is verloren gegaan. De volgende vertaling is die van Kumarajiva rond 400 AD
en de meest gebruikte en bekende vertaling is die van de Chinese pelgrim en
boeddhistische geleerde Hsuan-tsang van na 645 AD.13
Maar Red Pine staat met zijn stellingname nogal apart. Hij gaat voorbij
aan de bevindingen die de Amerikaanse boeddhologe Jan Nattier al in 1992
Aangezien deze tekst al in de tweede eeuw na Christus in het Chinees werd
vertaald neemt Conze aan, en velen met hem, dat dit sutra de basistekst van de
Prajna-paramita is; zie Conze 1978:1-5.
11 Men raadplege de vergelijkende inhoudsopgave die Conze van de
Honderdduizend, Vijfentwintigduizend, Achttienduizend en de Achtduizend heeft
gemaakt in zijn Engelse vertaling van deze zeer grote sutras: Conze 1975:xiii-xvi.
12 Voor een overzicht van alle Prajna-paramita sutras, zie Conze 1978:31-91.
13 Zie: Red Pine 2004:17-22. Zie over de oudste overgeleverde Chinese vertaling van
het Hart Sutra ook Conze 1978:20, 67-73.
10

(versie 19f) Vertaling van Bijlert Hart Sutra, pag 6

publiceerde. Volgens haar is de Hart Sutra vertaling van Kumarajiva (a)


vermoedelijk van iemand anders en werd de vertaling slechts toegeschreven
aan Kumarajiva, en (b) zou het misschien niet gaan om een vertaling van een
Sanskriet origineel (Nattier 1992:184-9). We moeten hier enige aandacht
besteden aan Nattiers artikel omdat haar visie door veel boeddhologen
gedeeld wordt. Nattier merkt op dat de tekst van de Kumarajiva vertaling
anders is dan de tekst van de vertaling die aan Hsuan-tsang wordt
toegeschreven. Ook van deze vertaling vraagt Nattier zich af of die niet van
latere datum zou kunnen zijn (op.cit:189-191). Ze wijst er bovendien op dat de
Hsuan-tsang-tekst de standaardtekst is die door bijna alle Chinese
commentatoren altijd is gebruikt, en dat alleen deze tekst wijd verspreid is.
Dit in tegenstelling tot wat gebruikelijk was in boeddhistisch China, namelijk
om altijd de voorkeur te geven aan Kumarajivas vertalingen die als eleganter
werden beschouwd dan de preciezere maar minder elegante vertalingen van
Hsuan-tsang (op.cit:193-4).14
De belangrijkste noviteit in Nattiers spraakmakende artikel is echter
haar stelling dat het Hart Sutra een oorspronkelijk Chinese productie is, een
apocrief sutra, dat later terug is vertaald in het Sanskriet om het op een tekst
van Indiase oorsprong te laten lijken (op.cit:171-9). De Sanskriet tekst van de
langere versie werd in India pas populair rond de 8ste eeuw AD (op.cit:173).
De voornaamste reden die Nattier geeft voor haar bewering is dat de tekst
van de Hsuan-tsang vertaling in het midden gedeelte (Hart Sutra III-V) bijna
woordelijk overeen lijkt te komen met een passage uit de Kumarajiva
vertaling van de Vijfentwintigduizend (Panchavimshati-sahasrika) (op.cit:159161). De corresponderende Sanskriet tekst hiervan is echter veel
woordenrijker dan de Sanskriet tekst van het Hart Sutra (op.cit:161-7). Maar
de Chinese vertaling van Kumarajiva zou de Sanskriet tekst in ingekorte vorm
hebben vertaald en deze inkorting komt wel bijna woordelijk overeen met de
Hsuan-tsang versie van het Hart Sutra. Nattier wijst erop dat er in China wel
meer apocriefe boeddhistische sutras werden geproduceerd.
Nattiers visie wordt niet door alle boeddhologen zonder meer
aangenomen. Voorlopig zouden we kunnen volstaan met het volgende vast te
stellen: (a) de Sanskriet tekst van het korte Hart Sutra maakt een zeer
samenhangende en consistente indruk (dit sluit niet uit dat het om een
vertaling uit het Chinees zou kunnen gaan). (b) De Sanskriet tekst van het
korte Hart Sutra is geen sutra maar een samenvatting ten behoeve van de
meditatie over de volmaaktheid van het onderscheidend inzicht. Het woord
Hsuan-tsang was de meest productieve vertaler vanuit het Sanskriet naar het
Chinees. Hij vertaalde als enige alle grote en kleine Prajna-paramita sutras,
waaronder de volumineuze Honderdduizend. Deze laatste tekst is overigens nooit
populair geworden in China. De Vijfentwintigduizend was populairder en is dan
ook vier keer in het Chinees vertaald, waaronder door Kumarajiva.
14

(versie 19f) Vertaling van Bijlert Hart Sutra, pag 7

hart (hridaya) in de titel betekent essentie of kern van de zaak. (c) De


Sanskriet tekst fungeerde eerder als een soort mantra, een dharani. Die moest
in het Sanskriet of hybride Sanskriet worden gereciteerd. In de Chinese canon
komt een transcriptie in Chinese tekens van het Sanskriet van het Hart Sutra
voor. (d) De korte tekst stamt vermoedelijk ergens uit de zesde eeuw AD. (e)
De tekst is later aangevuld met een traditioneel begin en einde dat bij
reguliere mahayanasutras hoort. (f) De tekst bestaat voor een belangrijk deel
uit een ingekorte passage uit de Vijfentwintigduizend. Nattier haalt deze
passage in het Sanskriet ook in haar artikel aan en vergelijkt hem met het Hart
Sutra (op.cit:161-3). Het is onmiskenbaar dat het Hart Sutra een passage uit de
Vijfentwintigduizend lijkt samen te vatten. Overigens was Conze dit al
opgevallen (Conze 1967:158). Het Hart Sutra kan dus heel goed als een
verwijzing naar het grote Sutra bedoeld zijn geweest, maar dit sluit niet uit
dat het Hart Sutra in het Sanskriet is geconcipierd en niet een vertaling uit
het Chinees is.
Wat verder nog eventueel tegen Nattiers stelling pleit is het feit dat er
van het korte Hart Sutra een Sanskriet-manuscript bestaat, het zogenaamde
Horyu-ji palmblad manuscript waarop Mller zijn editie van het korte Hart
Sutra heeft gebaseerd (Mller 1884:48-50). Het Horyu-ji manuscript wordt
bewaard in de gelijknamige boeddhistische tempel in Japan. Dit manuscript is
het oudste bewaard gebleven afschrift van het Hart Sutra en zou dateren uit
609 AD. Nattier geeft echter redelijke argumenten om aan deze datering te
twijfelen, zodat het manuscript eerder in de 8ste eeuw te plaatsen is (Nattier
1992:208-9). Overigens versterkt het Horyu-ji manuscript de indruk dat de
korte versie van het Hart Sutra eigenlijk als meditatietekst of dharani bedoeld
was, aangezien op hetzelfde palmblad ook een andere korte dharani staat: de
Ushnishavijaya dharani. Voor een vertaling van acht oude Indiase
commentaren op het langere Hart Sutra en een studie over het gebruik van de
tekst zie Lopez 1996.
Zes volmaaktheden, paramitas
Prajna of onderscheidend inzicht is de zesde van zes deugden die in het
vroege mahayana geleerd werden. Tezamen vormen ze de heilsweg en het
oefenschema voor wie de weg van de Ontwakingswezens wil gaan, de weg
van de bodhisattvas. Alle zes heten volmaaktheden omdat ze op dezelfde
wijze moeten worden beoefend als de zesde:
dana-paramita
shila-paramita
kshanti-paramita
virya-paramita
dhyana-paramita

volmaaktheid van het geven


volmaaktheid van goed gedrag
volmaaktheid van geduld
volmaaktheid van heldhaftigheid
volmaaktheid van mediteren

(versie 19f) Vertaling van Bijlert Hart Sutra, pag 8

Over deze vijf volmaaktheden vinden we in de sutras veel minder dan over
de zesde. Toch zijn er voldoende passages in de Achtduizend die duidelijk
maken hoe deze vijf volmaaktheden te oefenen zijn.15 De volmaaktheid van
het geven wordt ook aan het begin van het Diamant Sutra (hoofdstuk 4) even
aangestipt. Diamant Sutra 14e verwijst ook naar de volmaaktheid van geduld.
De zesde, de volmaaktheid van het onderscheidend inzicht, is van
fundamenteel belang voor het mahayana boeddhisme. Zonder de
volmaaktheid van het onderscheidend inzicht hebben de andere
volmaaktheden slechts beperkte waarde. De volmaaktheid van het
onderscheidend inzicht verleent aan de andere volmaaktheden hun status van
volmaaktheid. In de Achtduizend vinden we de volgende dialoog tussen de
Boeddha en zijn leerling Ananda:
En Ananda zei tot de Heer het volgende: Heer, de [Ontwaakte] geeft
geen beschrijving van de volmaaktheid van het geven, en verkondigt
niet overal [deze volmaaktheid]. Noch doet de [Ontwaakte] dit met de
volmaaktheid van goed gedrag, noch met de volmaaktheid van
geduld, noch met de volmaaktheid van heldhaftigheid. De
[Ontwaakte] geeft geen beschrijving van de volmaaktheid van
mediteren, en verkondigt niet overal [deze volmaaktheid]. Maar de
Heer geeft alleen van de volmaaktheid van onderscheidend inzicht een
beschrijving, en verkondigt overal alleen haar. De Heer zei: Zo is het,
Ananda, zo is het. Alleen van de volmaaktheid van onderscheidend
inzicht geef ik een beschrijving en alleen haar verkondig ik overal,
maar niet de andere volmaaktheden. Waarom niet? Omdat, Ananda,
de volmaaktheid van onderscheidend inzicht de aanvoerster is van de
andere vijf volmaaktheden.
(Ashta-sahasrika, Vaidya:40.13-19)
Onderscheidend inzicht, prajna
Het hoofdbegrip prajna, onderscheidend inzicht, is niet nieuw, al geeft het
mahayana er een diepere betekenis aan. Het begrip onderscheidend inzicht
komt al voor in de Pali canon. In de eerste leerrede vlak na zijn ontwaking
beschijft de Boeddha zijn leer van de vier edele waarheden. Hij verkondigt de
vier edele waarheden aan de vijf asceten met wie hij vroeger samen ascese
beoefend had. Maar hij had ze verlaten omdat de strenge ascese geen
ontwaking voortbracht. De vijf asceten werden de eerste vijf leerlingen van de
Boeddha. Deze eerste preek over de vier edele waarheden is het beginpunt

Onder meer in de Achtduizend, hoofdstuk 19, Ashta-sahasrika, Vaidya:178-180. Dit


komt overeen met Conzes vertaling in 1975a:217-219.
15

(versie 19f) Vertaling van Bijlert Hart Sutra, pag 9

van Boeddhas prediking.16 Meteen na deze uiteenzetting van de vier edele


waarheden volgt de zogenaamde tweede leerrede van Boeddha waarin hij
uitlegt dat de persoon niets anders is dan een verzameling van vijf
bouwstenen, bundels of skandhas geheten. De vijf bundels zijn respectievelijk:
vorm (namelijk het eigen lichaam), gevoelen, waarneming, neigingen, en
bewustzijn. De analyse van deze vijf bundels speelt een grote rol in de leer
van de volmaaktheid van het onderscheidend inzicht. Daarom is het
noodzakelijk om een duidelijk begrip te hebben van wat de oude leer onder
deze vijf verstond, en wat de rol van onderscheidend inzicht is in de analyse
van de vijf bundels, een analyse die tevens een meditatie-oefening is. In de
tweede leerrede zegt de Boeddha onder meer het volgende:
Wat denken jullie, monniken,17 is vorm eeuwig of niet-eeuwig? Nieteeuwig, Heer. Wat niet-eeuwig is, is dat lijdend of gelukkig?
Lijdend, Heer. En wat niet-eeuwig is, lijdend, en verval tot
eigenschap heeft, is het daarvan passend om het volgende te denken:
dit is van mij, dit ben ik, dit is mijn zelf? Nee, Heer...
Daarom, monniken, wat dit betreft: iedere vorm, of het nu [een vorm]
uit het verleden, het heden, of de toekomst is, de eigen [vorm], een
uiterlijke, of een grove, of een subtiele, of een lage, of een verheven, een
verweg, of een dichtbij, iedere vorm moet men met juist onderscheidend
inzicht (paa, prajna), zoals het is, aldus beschouwen: dit is niet van
mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf.
(Mahavagga I.6.21-22)18
Deze oefening met onderscheidend inzicht beveelt de Boeddha ook aan voor
de overige vier bundels van de persoonlijkheid: gevoelen, waarneming,
neigingen, en bewustzijn. De bedoeling van deze oefening is dat men zich
steeds realiseert dat geen van de bundels van mij is, en dat ze niet mijn
zelf zijn. De latere boeddhistische scholastiek vatte deze oefening samen in
de stelling dat er geen eeuwig zelf is in de bouwstenen van de
persoonlijkheid, namelijk in geen van de vijf bundels die tezamen de persoon
uitmaken.
De vijf bundels of skandhas volgens de oude leer
De tekst van de preek over de vier edele waarheden wordt verderop geciteerd in
de commentaar op Hart Sutra V.
17 Boeddha spreekt hier nog steeds de vijf asceten toe aan wie hij ook de eerste
leerrede over de vier edele waarheden verkondigde.
18 Deze telling is van de online versie van de Pali canon. De teksteditie van de Pali
Text Society nummert deze passages als I.6.42-44.
16

(versie 19f) Vertaling van Bijlert Hart Sutra, pag 10

Hier volgen enige definities van deze vijf bundels zoals ze in de Pali canon op
meerdere plaatsen voorkomen.
Vorm, rupa, slaat op het eigen lichaam. Dit is duidelijk in de hierboven
geciteerde passage uit de Mahavagga.
Gevoelen, vedana, is drievoudig: aangenaam, onaangenaam (dukkha, hetzelfde
woord als voor lijden) en noch aangenaam, noch onaangenaam. Majjhima
Nikaya I.302:
Drie zijn deze gevoelens: aangenaam gevoelen, onaangenaam
gevoelen, en gevoelen dat noch aangenaam noch onaangenaam is.
En verder, wat is aangenaam gevoelen? Wat is onaangenaam
gevoelen? Wat is gevoelen dat noch aangenaam noch onaangenaam is?
Aangenaam gevoelen is lichamelijk of mentaal gevoelen dat
aangenaam of plezierig is. Onaangenaam gevoelen is lichamelijk of
mentaal gevoelen dat pijnlijk (dukkha) en onplezierig is. Gevoelen dat
noch aangenaam noch onaangenaam is, is lichamelijk of mentaal
gevoelen dat noch plezierig noch onplezierig is. Een geneigdheid tot
verlangen naar aangenaam gevoelen moet opgegeven worden; een
geneigdheid tot afkeer van onaangenaam gevoelen moet opgegeven
worden; een geneigdheid tot onwetendheid met betrekking tot
gevoelen dat noch pijnlijk noch aangenaam is moet opgegeven
worden.
(bron: Johansson 1981:38)
Waarneming, samjna, is zesvoudig. Volgens de Anguttara Nikaya III, 413:
waarneming van vormen (ook rupa genoemd), waarneming van geluiden,
waarneming van geuren, waarneming van smaken, waarneming van
aanrakingen van de tastzin, waarneming van beelden in het
voorstellingsvermogen (zie Johansson 1981:40). In Majjhima Nikaya I, 293
staat het volgende:
Men neemt waar, men neemt waar, daarom, vriend, heet het
gewaarwording, men wordt het een of ander ding gewaar. Men wordt
iets blauws gewaar, of men wordt iets geels gewaar, of men wordt iets
roods gewaar, of men wordt iets wits gewaar.
(Johansson 1981:40)
Waarneming betekent dus ook zoiets als gewaarwording van de zintuigelijke
indrukken. Men neme er notie van dat ook het denkorgaan en
voorstellingsvermogen (manas) en de beelden (dharma) in het
voorstellingsvermogen als voorwerp van waarneming worden beschouwd.
(versie 19f) Vertaling van Bijlert Hart Sutra, pag 11

Neigingen, samskaras, is een term die veel betekenissen kan hebben. In de


context van de vijf bundels betekent samskaras zoiets als diep ingesleten
geesteshoudingen. In de Pali canon worden ze onder meer opgevat als
handelingen: lichamelijke handelingen zoals inademing en uitademing. Dan
volgen spraakhandelingen: redeneren en overwegingen (Johansson 1981:42).
Waarneming en gevoelen zijn mentale handelingen. Daarnaast worden
samskaras ook gezien als handelingen van de wil: namelijk het streven naar
vormen, naar geluiden, naar geuren, naar smaken, naar aanrakingen van de
tastzin, naar beelden in het voostellingsvermogen (Johansson 1981:44).
Over bewustzijn, vijnana, zegt de Pali canon dat het oprijst afhankelijk van
uiterlijke oorzaken: bewustzijn dat afhangt van het oog en vormen,
bewustzijn dat afhangt van het oor en geluiden, bewustzijn dat afhangt van
de neus en geuren, bewustzijn dat afhangt van de tong en smaken, bewustzijn
dat afhangt van het lichaam en aanrakingen van de tastzin, bewustzijn dat
afhangt van het denkorgaan en voorstellingsvermogen (manas) en beelden in
het voorstellingsvermogen. In de Majjhima Nikaya I, 259 wordt gezegd:
Monniken, wanneer bewustzijn ontstaat op grond van een bepaalde
oorzaak, dan heet het bewustzijn naar die oorzaak: Wanneer
bewustzijn ontstaat op grond van oog en vormen, dan heet dit
bewustzijn oogbewustzijn. Wanneer bewustzijn ontstaat op grond van
oor en geluiden, dan heet dit bewustzijn oorbewustzijn. Wanneer
bewustzijn ontstaat op grond van reukzin en geuren, dan heet dit
bewustzijn reukbewustzijn. Wanneer bewustzijn ontstaat ontstaat op
grond de tong en smaken, dan heet dit bewustzijn tongbewustzijn.
Wanneer bewustzijn ontstaat op grond lichaam en aanrakingen van de
tastzin, dan heet dit bewustzijn lichaamsbewustzijn. Wanneer
bewustzijn ontstaat op grond van denkorgaan en
voorstellingsvermogen en beelden (dhamma, dharma) [in het
voorstellingsvermogen], dan heet dit bewustzijn denkbewustzijn.
(Johansson 1981:45)
Deze schemas komen in zeer verkorte vorm terug in de tekst van het Hart
Sutra.
Commentaar op het Hart Sutra
(I)Hulde aan de Alwetende.
Deze hulde komt in veel handschriften van het korte Hart Sutra voor. De
lange versie geeft een inleiding zoals bij mahayanasutras gebruikelijk is. Voor
(versie 19f) Vertaling van Bijlert Hart Sutra, pag 12

de volledigheid geef ik hieronder de vertaling van de inleiding van de langere


versie van het Hart Sutra:
Aldus heb ik gehoord. Op een keer verbleef de Heer in Rajagriha, op
de Gridhrakuta (gierenpiek) berg. Hij was daar met een grote groep
monniken en een grote groep Ontwakingswezens (bodhisattva). En bij
die gelegenheid had de Heer de uiteenzetting van de leer uitgesproken
genaamd Diepe Suggestie / Diep Lichtschijnsel.19 En hij was
vervolgens in diepe concentratie (samadhi). Bij die gelegenheid volgde
het edele Ontwakingswezen Avalokiteshvara, het grote wezen, zijn
loopbaan in de diepe volmaaktheid van het onderscheidend inzicht, en
hij beschouwde nauwkeurig: de vijf bundels, en hij beschouwde
nauwkeurig dat ze leeg waren, zonder eigen wezen. Toen sprak door
de invloed van de Ontwaakte de eerwaarde Shariputra tot het edele
Ontwakingswezen Avalokiteshvara, het grote wezen, als volgt: Hoe
moet een zoon van goede familie of dochter van goede familie die
ernaar verlangt om de loopbaan in deze diepe volmaaktheid van het
onderscheidend inzicht te volgen, zich oefenen?. Hierop sprak het
edele Ontwakingswezen Avalokiteshvara, het grote wezen, tot de
eerwaarde Shariputra als volgt: Shariputra, een zoon van goede
familie of dochter van goede familie die ernaar verlangt om de
loopbaan in deze diepe volmaaktheid van het onderscheidend inzicht
te volgen, die moet als volgt nauwkeurig beschouwen:
(editie Conze 1967:149-150)
Uit het vervolg van de langere versie blijkt dat Avalokiteshvara de spreker
van het Hart Sutra is. We komen hierop terug bij tekst III van het korte Hart
Sutra. Het korte Hart Sutra valt als het ware meteen met de deur in huis:
Avalokiteshvara
(II)Het edele Ontwakingswezen (bodhisattva) Avalokiteshvara (de Heer die
de wereld beschouwt) volgde zijn loopbaan in de diepe volmaaktheid van
het onderscheidend inzicht; hij beschouwde nauwkeurig de vijf bundels
(skandha), en zag dat ze leeg waren, zonder eigen wezen.
Devotie en onderscheidend inzicht
Wie is Avalokiteshvara en wat doet hij hier in deze tekst? Een uitgebreide
beschrijving van Avalokiteshvara treffen we aan in het Lotus Sutra, hoofdstuk

Het Sanskriet avabhasa kan beiden betekenen. Vermoedelijk is dat ook de bedoeling
van de tekst.
19

(versie 19f) Vertaling van Bijlert Hart Sutra, pag 13

24.20 De Boeddha zelf legt daar uit dat al wie in nood verkeert en de naam van
Avalokiteshvara aanroept, uit de nood gered zal worden. Als iemand
bijvoorbeeld in het vuur valt dan wordt hij gered door de naam van
Avalokiteshvara aan te roepen. Iemand die schipbreuk lijdt en
Avalokiteshvara aanroept wordt ook gered. Wie in ijzeren boeien geslagen is
en Avalokiteshvara aanroept wordt verlost van die boeien. De religieuze
verdienste die men verwerft door het hulde brengen aan de naam van
Avalokiteshvara is net zo groot als wanneer iemand zoveel Boeddhas eert als
er zandkorrels in de Ganges zijn. Dus Avalokiteshvaras naam en de devotie
voor Avalokiteshvara zijn voldoende om redding uit iedere vorm van lijden
te bewerkstelligen. De bodhisattva Avalokiteshvara is een soort verlossende
godheid. Hij is een bodhisattva, en heeft dus formeel dezelfde status als
iedere zoon van goede familie of dochter van goede familie die de gelofte
van een Ontwakingswezen heeft afgelegd.21 Maar de Boeddha prijst
Avalokiteshvaras reddende kracht in termen die alleen voor goddelijke
wezens gebruikt kunnen worden. Lotus Sutra hoofdstuk 24 vers 29 plaatst
Avalokiteshvara in het gezelschap van Boeddha Amitabha ( Oneindig Licht),
de Boeddha wiens naam voldoende is om in de paradijselijke wereld
Sukhavati wedergeboren te worden.22 Hoofdstuk 24 van het Lotus Sutra
vertelt verder dat Avalokiteshvara allerlei gedaanten aanneemt om de
boeddhistische heilsleer te prediken aan allerlei soorten van wezens. Daarom
moet men Avalokiteshvara vereren, aldus het Lotus Sutra.
Dat Avalokiteshvara ook aan het begin van het Hart Sutra verschijnt
hoeft geen verbazing te wekken. Ten eerste symboliseert hij het reddende en
helpende aspect van een Ontwakingswezen, een aspect dat ieder
Ontwakingswezen zich eigen zou moeten maken. Het bieden van hulp en
redding dienen als voorbereiding en fundament voor het bereiken van de
allerhoogste volmaakte ontwaking. Ze zijn een uiting van de kardinale deugd
van mededogen, karuna. Dit is algemene mahayanaleer. Maar
Avalokiteshvara is meer dan een reddende (goddelijke) bodhisattva. Hij is
ook een leraar van de dharma. In zijn verschijning aan het begin van dit sutra
komen dus drie zaken tezamen: de devotie van de gelovige mahayanaaanhanger voor de Ontwakingswezens in het algemeen; de nadruk op het
belang van onzelfzuchtig hulp bieden aan alle lijdende wezens; het
onderwijzen van de heilsleer van het mahayana.
De dingen zijn leeg
Voor een volledige vertaling van dit hoofdstuk, zie Ensink en Hoogcarspel
2005:129-136.
21 Zie Diamant Sutra 3 en 17a voor de formulering van de gelofte.
22 Voor een beschrijving van dit paradijs, zie Ensink en Hoogcarspel 2005:123-128.
Voor meer details, zie de noot bij Diamant Sutra 10b over paradijselijke werelden.
20

(versie 19f) Vertaling van Bijlert Hart Sutra, pag 14

Voordat Avalokiteshvara kan onderwijzen, moet hij ook zelf oefenen. Daarom
vertelt het sutra dat Avalokiteshvara zelf de diepe volmaaktheid van het
onderscheidend inzicht beoefent.23 Deze oefening bestaat er in dat hij de vijf
bundels van de persoonlijkheid nauwkeurig beschouwt, dus zorgvuldig
analyseert in overeenstemming met de oude leer en vervolgens het inzicht
van het mahayana verwerft dat de vijf bundels niet alleen niet het zelf zijn
maar dat ze geen eigen wezen hebben. Ze zijn leeg van een eigen wezen.
Hiermee introduceert het Hart Sutra het belangrijke begrip Leegte, shunyata.
Een eigen wezen hebben betekent in boeddhistisch spraakgebruik een
onveranderlijke eigen natuur hebben. Maar de oude boeddhistische analyse
van de werkelijkheid ging er al van uit dat niets in de kosmos
eeuwigheidswaarde heeft, niets in de kosmos is eeuwigdurend en
onveranderlijk. Dus alles verandert, alles ontstaat uit een aantal
ontstaansvoorwaarden, bestaat enige tijd en verdwijnt vervolgens weer. Dit
betekent dat niets een duurzaam en blijvend eigen wezen heeft.
Leegte en de vijf bundels
(III)Hier, Shariputra, is Leegte (shunyata) vorm (rupa) en vorm is Leegte.
Leegte verschilt niet van vorm, vorm verschilt niet van Leegte [of: Leegte is
niet zonder vorm, vorm is niet zonder Leegte]. Wat vorm is dat is Leegte,
wat Leegte is dat is vorm; evenzo gevoelen (vedana), waarneming (samjna),
neigingen (samskara) en bewustzijn (vijnana).
Het Hart Sutra past het inzicht van Avalokiteshvara toe op de vijf bundels
afzonderlijk en zet het begrip Leegte uiteen. Wie spreekt Shariputra hier toe?
Het lijkt erop dat Avalokiteshvara opeens Shariputra direct toespreekt, de
discipel van Boeddha die vooral bedreven was in de Abhidharma, de
scholastieke analyse van Boeddhas leer. Shariputra is in elk geval een zeer
geschikte leerling voor het ontvangen van de nieuwe leer van de
volmaaktheid van het onderscheidend inzicht, die verder gaat waar de
Abhidharma ophoudt. Maar als we kijken naar de eventuele bron van deze
passage, namelijk een veel langer stuk uit de Vijfentwintigduizend, dan zien
we dat het de Boeddha zelf is die deze woorden tot Shariputra richt. 24 De

In het sutra in Achtduizend verzen wordt de volmaaktheid van het


onderscheidend inzicht bijna overal aangeduid als diep. De kwalificatie diep voor
het onderscheidend inzicht heeft dus oude papieren.
24 Dit is duidelijk in de tekst van de Pancavimshati-sahasrika, zoals geciteerd in
Nattier 1992:161-3; Conze 1967:158. De hele passage is ook te vinden in de digitale
versie van de editie van Nalinaksha Dutt van de Pancavimshati-sahasrika:0460104703. Volgens Conze is dit gedeelte van de Vijfentwintigduizend een
herformulering van de eerste preek van Boeddha, namelijk de preek over de vier
edele waarheden, maar dan in het licht van de leer van de Leegte (shunyata). Dit
23

(versie 19f) Vertaling van Bijlert Hart Sutra, pag 15

langere versie van het Hart Sutra legt de rest van de tekst in de mond van
Avalokiteshvara. Maar de korte tekst lijkt dit niet te doen. Het is dus mogelijk
dat de korte tekst alleen suggereert dat de rest van de tekst Avalokiteshvaras
woorden zijn. De verwijzing naar Shariputra blijft zinvol, ook als het gaat om
een voor latere lezers en toehoorders niet meer duidelijke verwijzing naar
de Vijfentwintigduizend. Shariputra was de toehoorder in de
Vijfentwintigduizend, maar hij is ook de expert op het gebied van de
boeddhistische scholastiek. De korte versie van het Hart Sutra kan ook
bedoelen dat Avalokiteshvara de woorden van de Boeddha uitgesproken in
de Vijfentwintigduizend nog eens bij Shariputra in herinnering roept.
Het inzicht dat Avalokiteshvara hier in herinnering roept, houdt in dat
de vijf bundels van de persoon niet verschillen van de Leegte en dat de Leegte
niet verschilt van de vijf bundels van de persoon. Dit is geen rationele
uitspraak, eerder een meditatiespreuk, een raadselachtige uitspraak die men
steeds kan herhalen tot het inzicht doorbreekt. Volgens de Amerikaanse
vertaler Red Pine is het eerste woord van dit deel van het Sutra, namelijk
hier van groot belang. Red Pine vergelijkt het hier met de schreeuw van een
Zen meester, of een stoot in de ribben. Avalokiteshvara opent met het woord
hier de deur tot het grote pad van het mahayana (Red Pine 2004:71). Edward
Conze meent dat hier slaat op het niveau van transcendente wijsheid die vol
mededogen is (Conze 1988:103). Hier verwijst in ieder geval binnen de
context van het Hart Sutra zelf naar de toestand waarin een
Ontwakingswezen verkeert wanneer hij of zij de diepe volmaaktheid van het
onderscheidend inzicht beoefent en inziet dat alle dingen leeg zijn.
Alle dingen zijn de Leegte
(IV)Hier, Shariputra, hebben alle dingen (dharmas) het kenmerk van de
Leegte: ze zijn niet ontstaan; ze worden niet vernietigd; ze zijn zonder
bevlekkingen en niet zonder bevlekkingen; ze zijn niet gebrekkig, en niet
volmaakt.
Het Sutra trekt de Leegte van de persoon door naar alle dingen. Alle dingen
staat voor de totaliteit van de kosmos. Deze passage geeft ook een definitie
van de Leegte: niet ontstaan,25 niet vergaan, niet bevlekt, niet onbevlekt, niet
gebrekkig, niet volmaakt. Deze ontkenningen lijken de dingen die de Leegte
zijn, ook los te maken van gewone dagelijkse waarneming. In werkelijkheid is
er niets ontstaan en niets vergaan. De dingen zijn in werkelijkheid niet vuil of
schoon, niet rein of onrein (voor het alledaagse gepraktiseerde hindoesme
betekent dat ook het corresponderende deel van het Hart Sutra een herformulering
van de vier edele waarheden zou betekenen.
25 Hierbij moet men ook denken aan de ontkenning van ontstaan in Gaudapada 4.323, 57, 71.

(versie 19f) Vertaling van Bijlert Hart Sutra, pag 16

belangrijke categorien). In werkelijkheid hebben de dingen of de naar


ontwaking strevende personen geen gebreken die verholpen moeten worden.
Noch hebben ze een bepaalde volmaaktheid bereikt. Gebrek impliceert
immers een mogelijke verbetering en volmaaktheid is de eindfase van het
proces van verbetering. Maar deze noties zijn gebaseerd op beweging van
niet-goed naar wel-goed, van onvolmaaktheid naar volmaaktheid. Echter, in
de werkelijkheid van de Leegte verliezen deze bewegingen iedere betekenis.
De definitie impliceert verder dat er tussen de dagelijkse wereld van
voortdurend sterven en wedergeboren worden, en de sfeer van het Absolute,
de Leegte, geen verschil is. Immers alle dingen zijn gekenmerkt door Leegte,
dus door het Absolute. Het Absolute is direct beschikbaar voor ons: want
onze lichamelijke vorm is de leegte en de leegte is onze lichamelijke vorm. En
zo verder met de overige vier bundels van de persoon.
Al in de Achtduizend heeft het begrip Leegte een transcendente lading.
Leegte lijkt daar al synoniem het het Absolute, met de uitdoving, met nirvana:
De Heer zei: Wat denk je, Subhuti? Ik heb toch verkondigd dat alle
dingen leeg zijn? Subhuti zei: Heer, de Zo-gegane26 heeft verkondigd
dat alle dingen leeg zijn. De Heer zei: En Subhuti, dezelfde [dingen]
die leeg zijn, zijn ook onvergankelijk. En wat Leegte is, dat is ook
onmetelijkheid. Daarom, Subhuti, vindt men in werkelijkheid in de
dingen geen onderscheidingen of variaties. Subhuti, de Zo-gegane
heeft deze uitdrukkingen gebruikt en in de mond genomen:
onmetelijk, of ontelbaar, of onvergankelijk, of leeg, of
oorzaakloos, of zonder specifiek doel, of niet-gemaakt, of zonder
ontstaan, of zonder geboorte, of zonder zijn, of zonder hartstocht,
of onderdrukken [van lijden], of uitdoving (nirvana).
(Ashta-sahasrika, Vaidya:173.3-9)
Leegte, persoon, oorzakelijkheid, en de vier edele waarheden
(V)Daarom, Shariputra, zijn er in de Leegte geen vorm, geen gevoelen, geen
waarneming, geen neigingen, geen bewustzijn; geen oog, oor, neus, tong,
lichaam en denkorgaan (manas); geen vormen, geluiden, geuren, smaken,
aanrakingen van de tastzin, beelden [in het denkorgaan en
voorstellingsvermogen, manas]; geen oogelement tot en met geen element
van het denkbewustzijn; geen onwetendheid, geen vernietiging van
onwetendheid tot en met geen ouderdom-en-dood, geen vernietiging van
ouderom-en-dood [de twaalf schakels van de keten van oorzakelijk
ontstaan]; geen lijden, geen oorzaak, geen opheffing, geen [achtledige] weg;
geen kennen, geen bereiken.
Voor de betekenis van Zo-gegane zie de noot over Boeddhas eretitels bij Diamant
Sutra 2.
26

(versie 19f) Vertaling van Bijlert Hart Sutra, pag 17

Het sutra past de definitie van de Leegte toe op de vijf bundels en alles wat
ermee samenhangt. De eerste serie ontkenningen slaat op de vijf bundels. In
de leegte zijn de vijf er niet.
De volgende twee series ontkenningen slaan op de eerder aangestipte
uiteenzettingen uit de Pali canon over waarneming, samjna en de voorwerpen
van samjna. De ontkenning geen oogelement tot en met geen element van het
denkbewustzijn moet men als volgt opvatten. Zes elementen (dhatu)27 van de
zintuigen (gezicht, gehoor, reuk, smaak, tast en denken), zes elementen van
de zintuigobjecten (hieronder valt ook het denken als zesde zintuig), en de zes
elementen van het bewustzijn dat ontstaat uit de vereniging van de zintuigen
met de zintuigobjecten. Met andere woorden: de zes zintuigen, de objecten
van deze zintuigen, en de zes vormen van bewustzijn die ontstaan uit het
contact van een zintuig met een daarbij horend object. Dus het passende
object voor het gezicht zijn vormen, voor de oren geluiden, voor de reukzin
geuren, voor de smaakzin diverse smaken, voor de tastzin aanrakingen, voor
het denkorgaan denkbeelden. Bij ieder zintuig en contact met een passend
zinsobject ontstaat er dus een overeenkomstige gewaarwording of bewustzijn.
We zagen dit schema al in de beschrijving van de vijfde bundel, namelijk
bewustzijn, vijnana.28 In feite betekenen deze series ontkenningen een
herformulering van de tweede leerrede van de Boeddha (de eerder geciteerde
Mahavagga I.6.21-22) vanuit het perspectief van de Leegte.
Dan komt de serie ontkenningen geen onwetendheid, geen
vernietiging van onwetendheid tot en met geen ouderdom-en-dood, geen
vernietiging van ouderdom-en-dood. Dit vat de twaalf schakels van de keten
van oorzakelijk bestaan samen. Deze reeks geeft volgens de oude leer aan hoe
(1) onwetendheid de ontstaansvoorwaarde is voor (2) neigingen; deze leiden
weer tot (3) waarneming; deze leidt tot (4) naam en vorm; deze leiden tot (5)
de zes zintuigen (gezicht, gehoor, reuk, smaak, tast en denkorgaan); deze
leiden tot (6) contact; dit leidt tot (7) gevoelen; dit leidt tot (8) dorst; deze leidt
tot (9) grijpen; dit leidt tot (10) bestaan (of worden); dit leidt tot (11) geboren
worden; dit leidt tot (12) lijden bestaande in ouderdom, ziekte en dood.
Geheel in overeenstemming met de leer van de volmaaktheid van het
onderscheidend inzicht wordt deze oude oorzakelijkheidsleer overstegen in
de Leegte. De oorzakelijkheid geldt niet meer in de Leegte en toch staan we
voor de paradox dat de oorzakelijkheid en alles wat met de vijf bundels van
de persoon samenhangt zelf de Leegte is. Afhankelijke oorzakelijkheid is niet
Het Pali en Sanskriet dhatu heeft meerdere betekenissen; onder meer kan het
verwijzen naar de vier elementen: aarde, water, vuur, wind. De grondbetekenis moet
in elk geval iets uitdrukken van onherleidbaarheid, natuurlijke eigenschap, fysieke
grondslag van iets. Het kan ook wereldsysteem betekenen.
28 De beschrijving voorafgaande aan de vertaling en uitleg van het Hart Sutra.
27

(versie 19f) Vertaling van Bijlert Hart Sutra, pag 18

iets op zichzelf staands en kan niet buiten de Leegte om gevonden worden.


De grondstelling dat de dingen zonder eigen onveranderlijk wezen zijn,
wordt hier tot in de uiterste consequenties doorgetrokken. Ook de
oorzakelijkheid die het lijden moet verklaren en helpen vermijden, is pas
relevant als oorzakelijkheid wanneer ze bezien wordt in het perspectief van
de transcendente en absolute Leegte. De Leegte zelf verschilt niet van
oorzakelijkheid en dus niet van de dagelijkse wereld van sterven en geboren
worden, een wereld die volledig onderworpen is aan oorzakelijkheid. De
Leegte is het lijden en de opheffing van het lijden.
De stelling dat de gewone werkelijkheid en het Absolute niet van
elkaar verschillen komen we ook tegen in het denken van de beroemde
boeddhistische filosoof Nagarjuna (vermoedelijk tweede eeuw AD). In zijn
Basis-verzen van de leer van het Midden (Mula Madhyamaka Karika), zegt
Nagarjuna in hoofdstuk 25.19-20 dat over het nirvana gaat:
Er is geen enkel verschil tussen het nirvana en de kringloop van dood
en geboorte (samsara). Wat de uiterste grens van het nirvana is, is ook
de uiterste grens van de kringloop van dood en geboorte; er is zelfs
niet het allerkleinste verschil tussen nirvana en de kringloop
Met de ontkenning van lijden, oorzaak, opheffing en achtledige weg wordt de
eerste preek van Boeddha als het ware opnieuw geformuleerd vanuit het
perspectief van de Leegte.29 De Boeddha leerde in de eerste preek het
volgende:
Dit, monniken, is de edele waarheid over het lijden: geboren worden is
lijden; ouderom is lijden; ziekte is lijden; sterven is lijden; verbonden
zijn met onplezierige dingen is lijden; gescheiden worden van
plezierige dingen is lijden; wanneer men niet bereikt wat men verlangt,
is dat lijden. In het kort gezegd: de vijf bundels van het grijpen zijn
lijden. ...
En dit, monniken, is de edele waarheid over de oorzaak van het lijden:
namelijk dorst die verbonden is met wedergeboren worden, [dorst] die
gepaard gaat met genot en hartstocht, [dorst] die dan eens hierin en
dan eens daarin genoegen schept, namelijk de dorst naar genot, de
dorst naar geboorte, de dorst naar macht.
Conze 1988:114 suggereert dat het hele Hart Sutra is planned out as a restatement
of the four holy Truths. En idem:122 stelt hij: The Prajnaparamita doctrine
represents the second turning of the Wheel of the Dharma. It brings out the deeper
meaning of the original doctrine, which is re-interpreted in the light of the dominant
idea of Emptiness. This must involve also the four holy Truths, and the Heart Sutra is
designed as the dharmacakrapravartana-sutra of the new dispensation.
29

(versie 19f) Vertaling van Bijlert Hart Sutra, pag 19

En dit, monniken, is de edele waarheid over het onderdrukken [of


tegenhouden] van het lijden, namelijk de volledige afkeer van en
onderdrukking van diezelfde dorst, het verzaken ervan, het opgeven
ervan, de bevrijding ervan, het niet eraan blijven vasthouden.
Dit nu, monniken, is de edele waarheid betreffende het pad dat leidt
tot de onderdrukking van het lijden, namelijk deze edele achtledige
weg, dat wil zeggen: juiste zienswijze, juiste aspiratie, juiste manier
van spreken, juist gedrag, juiste manier van levensonderhoud, juiste
inspanning, juiste meditatie, juiste concentratie.
(Mahavagga I.6.14; Pali Text Society editie I.6.19-22)
Wat houdt de achtledige weg precies in? Er zijn in de Pali canon diverse
beknopte en uitgebreide beschrijvingen van te vinden. Het Mahasatipatthana
Sutta uit de Digha Nikaya legt het als volgt uit: juiste zienswijze is het weten
omtrent de vier edele waarheden; juiste aspiratie betekent: opgeven van
begeerte, opgeven van kwaadwilligheid, en het streven naar geweldloosheid.
Juiste manier van spreken betekent: zich onthouden van leugens, achterklap,
grove taal, en kletspraat. Juist gedrag betekent: niet doden van levende
wezens, niet iets nemen wat men niet gekregen heeft, geen seksueel
wangedrag. Juist levensonderhoud betekent: uitoefenen van een juist beroep.
Juiste inspanning betekent: tegengaan bij zichzelf van onheilzame mentale
factoren en het bevorderen van heilzame factoren. Juiste meditatie impliceert
onder meer een grondige analyse van de vijf bundels van de persoon, terwijl
juiste concentratie onder meer betekent het bereiken van de vier
meditatietoestanden, (dhyanas): (1) een toestand van nadenken gepaard
gaande met vreugde en geluk; (2) een toestand vrij van nadenken maar
gepaard gaande met vreugde en geluk; (3) een toestand waarin vreugde
ophoudt maar men nog verwijlt in gelijkmoedigheid, aandacht en lichamelijk
geluk; (4) een toestand waarin geluk en lijden zijn opgehouden en men
verwijlt in zuivere gelijkmoedigheid en aandacht.30
Met de laatste twee ontkenningen in het Hart Sutra, namelijk geen kennen,
geen bereiken, zijn we bij een van de fundamentele leerstellingen van het
mahayana aangeland. Er is geen hoger kennen dat verschilt van het
alledaagse bewustzijn en het alledaagse kennen van de wereld van
voortdurend sterven en wedergeboren worden. Derhalve is er geen bereiken
van iets, omdat het streven van een Ontwakingswezen niet een proces
inhoudt van onvolmaaktheid naar volmaaktheid. Bereiken slaat hier op de
beginnende loopbaan van een Ontwakingswezen (bodhisattva).

Zie: de Breet en Janssen 2007:213-215. De uitgebreidere beschrijvingen van de


elementen van de achtledige weg treft men aan in hetzelfde boek:223-269.
30

(versie 19f) Vertaling van Bijlert Hart Sutra, pag 20

Oefening van de volmaaktheid van het onderscheidend inzicht


(VI)Omdat er geen bereiken is, verblijft men zonder belemmeringen in het
bewustzijn, terwijl men steunt op de volmaaktheid van het onderscheidend
inzicht van een Ontwakingswezen. Vanwege de afwezigheid van
belemmeringen in het bewustzijn is men vrij van vrees, komt men
dwalingen (viparyasa) te boven, en heeft men de uitdoving (nirvana) als
onwankelbare toestand bereikt.
Deze passage trekt de uiterste consequentie uit de leer van het niet-bereiken
van iets. In de sutras over de volmaaktheid van het onderscheidend inzicht
wordt vaak benadrukt dat de Ontwakingswezens de weg van de
volmaaktheid van het onderscheidend inzicht pas waarlijk bewandelen als ze
zich niet in iets oefenen. In de Achtduizend vinden we onder meer:
Een Ontwakingswezen, een groot wezen, dat bezig is zich te oefenen
[in de volmaaktheid van het onderscheidend inzicht], oefent zich in
geen enkel ding (dharma).
(Ashta-sahasrika, Vaidya:8.5)
Evenzo is het bereiken van iets, bijvoorbeeld van een transcendente toestand,
niet het doel van een Ontwakingswezen. Een Ontwakingswezen dat de
volmaaktheid van het onderscheidend inzicht beoefent, moet die beoefenen
alsof hij haar niet beoefent. Bereiken is het gevolg van een proces, een gaan
van een punt naar een ander punt. In de beoefening van de volmaaktheid van
het onderscheidend inzicht is er geen beweging van n punt naar het andere.
Want al het grijpen naar iets, of het bereiken van een doel, is het grijpen naar
een ding of naar de negatie van een ding.
De beoefening van de volmaaktheid van het onderscheidend inzicht
probeert het Ontwakingswezen uit deze dualiteiten te halen. Non-dualiteit,
advaya, is een oude aanduiding van het Absolute die al in de Achtduizend
voorkomt:
De waarheid van de Zo-gegane en de waarheid van alle dingen is n
en dezelfde waarheid, zonder dualiteit en zonder tweedelingen, ze is
de waarheid van de non-dualiteit (advaya). Ze is een waarheid die
nergens is, nergens vandaan komt, en nergens toe behoort. Omdat
deze waarheid nergens toe behoort, daarom is deze waarheid zonder
dualiteit en zonder tweedelingen, ze is de waarheid van de nondualiteit.
(Ashta-sahasrika, Vaidya:153.26-29)
Volgens het Hart Sutra moet men zich baseren op de volmaaktheid van het
onderscheidend inzicht die nu juist niet streeft naar iets. Vandaar dat er geen
(versie 19f) Vertaling van Bijlert Hart Sutra, pag 21

bereiken is. Door het niet-bereiken van iets wordt het bewustzijn (citta) vrij
van belemmeringen of omhullingen (avarana). Volgens Dharmasangraha 115,
een oud Sanskriet compendium van boeddhistische terminologie, zijn er twee
soorten belemmeringen: belemmeringen bestaande in morele fouten, en
belemmeringen bestaande in intellectuele fouten of denkfouten (mahayana
Sutra-Samgraha Part I:338.14).
Door vrij te zijn van deze belemmeringen, door hun afwezigheid,
wordt men vrij van angsten. Dat men niet bang moet zijn voor de
volmaaktheid van het onderscheidend inzicht, verwijst naar de grote sutras
waarin vaak gezegd wordt dat Ontwakingswezens geen angst moeten hebben
voor deze inzichten.31 Zonder angst moet het Ontwakingswezen de
volmaaktheid van het onderscheidend inzicht beoefenen. In de
Zevenhonderd (de Sapta-shatika) roept het Ontwakingswezen Manjushri het
volgende uit:
Heer, die Ontwakingswezens die naar deze uitleg van de
volmaaktheid van het onderscheidend inzicht luisteren, moet men als
Ontwaakten (Boeddhas) beschouwen, omdat zij zich ijverig op [de
volmaaktheid van het onderscheidend inzicht] zullen toeleggen, niet
bang ervoor zullen worden, geen angst ervoor zullen hebben, niet in
vrees ervoor zullen geraken. Waarom? Ontwaakte is de aanduiding
van het niet-ontstaan, maar dan gezien vanuit het standpunt van
hoogste waarheid.
(Sapta-shatika, Vaidya, Mahayana-Sutra-Samgraha Part I:345.21-23)
In deze passage wordt het Ontwakingswezen dat de volmaaktheid van het
onderscheidend inzicht beoefent, zelfs gelijkgesteld aan het Absolute, de
Boeddha zelf. De Boeddha is het Absolute, het niet-ontstaan.32 Als het
Ontwakingswezen zonder angst dit hoogste inzicht beoefent is hij de
Boeddha zelf vanwege zijn oefenen van het niet-ontstaan.
In de Pali canon verstaat men onder dwalingen (viparyasa) verkeerde
waarnemingen, verkeerde gedachten, en verkeerde zienswijzen.33
Volledige ontwaking door inzicht
(VII)Steunend op de volmaaktheid van het onderscheidend inzicht, zijn
alle Ontwaakten (Boeddhas) in verleden, heden en toekomst ontwaakt tot
de allerhoogste volmaakte ontwaking (anuttara-samyak-sambodhi).

Zie ook Diamant Sutra 14d en de noot daarbij.


Vergelijk ook Gaudapada 4.3-23, 57, 71.
33 Zie het Pali woordenboek van Rhys Davids onder het lemma vipallasa.
31
32

(versie 19f) Vertaling van Bijlert Hart Sutra, pag 22

Deze passage verduidelijkt het belang van de volmaaktheid van het


onderscheidend inzicht. Niet alleen is ze de heilzame oefening voor
Ontwakingswezens die ernaar streven volledig Ontwaakten te worden. Ze is
de oorsprong van de Ontwaking, het Boeddhaschap, zelf. Dit is altijd zo
geweest en zal altijd zo zijn. De beoefening van de volmaaktheid van het
onderscheidend inzicht leidt tot het einddoel van elk boeddhistisch streven:
de allerhoogste volmaakte ontwaking. Maar deze is geen ding dat men kan
bereiken. In de eerder geciteerde Zevenhonderd zegt de Boeddha:
Ontwaking (bodhi) kan door niemand [of: door niets] bewust gemaakt
worden, noch kan men ertoe ontwaken, noch is de ontwaking gezien,
noch gehoord, noch is er door iemand de aandacht op gericht, de
[ontwaking] is niet voortgebracht, is niet vernietigd, niet aangeduid,
niet onderwezen. ... En die ontwaking is geen ding en geen niet-ding.
Waarom? Door die ontwaking is men tot geen enkel iets ontwaakt,
noch is de ontwaking ontwaakt tot ontwaking.
(Sapta-shatika, Vaidya, Mahayana-Sutra-Samgraha Part I:347.17-20)
Ook in Diamant Sutra 22 vinden we iets dergelijks:
Wat denk je, Subhuti?; het is toch zo dat er een ding (dharma) is
waartoe de Zo-gegane ontwaakt is als de allerhoogste (anuttara)
volmaakte (samyak) ontwaking (sambodhi)? Hij zei: Heer, er bestaat
geen ding (dharma) waartoe de Zo-gegane ontwaakt is als de
allerhoogste volmaakte ontwaking. De Heer zei: Zo is het, Subhuti. Zo
is het. Zelfs het allerkleinste (anu) ding (dharma) wordt daarin niet
gevonden, noch waargenomen. Daarom wordt het de allerhoogste
volmaakte ontwaking genoemd.
Men herkent in deze raadselachtige en tegenstrijdige uitspraken de
onmogelijkheid om het Absolute onder woorden te brengen. Vandaar dat de
Boeddha nooit ontwaakt is tot enig ding dat men allerhoogste volmaakte
ontwaking zou kunnen noemen.
Het Hart Sutra brengt dit niet in taal uit te drukken heil van de
ontwaking ook binnen de sfeer van devotionele praktijk. En beveelt daarom
het gebruik van een meditatiespreuk aan.
Volmaaktheid van het onderscheidend inzicht als meditatiespreuk
(VIII)Daarom moet men dit weten: de volmaaktheid van het
onderscheidend inzicht is een grote spreuk (mantra), een spreuk van groot
weten, de allerhoogste spreuk, de spreuk die gelijk is aan het
onvergelijkelijke, het tot rust komen van alle lijden; waarheid omdat er
geen bedrog in is; de spreuk die in de volmaaktheid van het
(versie 19f) Vertaling van Bijlert Hart Sutra, pag 23

onderscheidend inzicht is uitgesproken, namelijk: gate gate paragate


parasamgate bodhi svaha (gegaan, gegaan, gegaan naar de overzijde, geheel
gegaan naar de overzijde, ontwaak!34, wees geprezen!).
Einde van het Hart van de Volmaaktheid van het Onderscheidend Inzicht.
De volmaaktheid van het onderscheidend inzicht heet nu een spreuk, mantra.
Het lijkt of de spreuk de buitengewone eigenschappen van een Boeddha
belichaamt en in sommige opzichten dezelfde is als nirvana. Het tot rust
komen van alle lijden zegt men van het nirvana. Het hebben van grote kennis
is een epitheton van de Boeddha. De spreuk zelf lijkt in aanroepende wijs
vrouwelijk enkelvoud de volmaaktheid van het onderscheidend inzicht als
een Godin toe te spreken. Het laatste woord wees geprezen (svaha) kent men
ook uit de hindoe rituelen waarbij in het offervuur iets gegoten wordt voor
een bepaalde Godheid. Men zegt dan: aan die en die Godheid, svaha!.
Het langere Hart Sutra voegt hier nog het volgende aan toe:
Aldus, Shariputra, moet een Ontwakingswezen zich oefenen in de
loopbaan in de diepe volmaaktheid van het onderscheidend inzicht.
En vervolgens kwam de Heer uit de concentratie en gaf zijn
goedkeuring aan de edele Avalokiteshvara, het Ontwakingswezen, het
grote wezen: Goed zo, goed zo, zoon van goede familie! Zo is het,
zoon van goede familie! Zo moet de loopbaan in de diepe
volmaaktheid van het onderscheidend inzicht gevolgd worden. Zoals
jij het hebt uitgelegd, zijn de Zo-geganen, de Waardigen, het ermee
eens.
Zo sprak de Heer. Vol vreugde prezen de eerwaarde Shariputra, de
edele Avalokiteshvara, het Ontwakingswezen, het grote wezen; en de
monniken; en de Ontwakingswezens, de grote wezens; en die gehele
gemeenschap; en de wereld van goden, mensen, demonen, Garudas,
en Gandharvas hetgeen de Heer gezegd had.

Ik dank de vertaling van bodhi als gebiedende wijs van het Sanskriet werkwoord
budh, ontwaken of begrijpen, aan de oplettendheid van de heer Herman Koemans.
34

(versie 19f) Vertaling van Bijlert Hart Sutra, pag 24

Das könnte Ihnen auch gefallen