Sie sind auf Seite 1von 6

Belangrijke begrippen politicologie

5.1.1 Wat is participatie


Politieke participatie: politieke participatie biedt burgers in een democratie een kans om
informatie aan overheidsfunctionarissen over hun bezorgdheid en voorkeuren te laten horen.
Een volwaardige vorm van politieke participatie heeft altijd twee componenten
- Informatie
Voorbeelden hiervan zijn slogans die worden meegedragen tijdens een betoging, of
aan argumenten die men aanvoert in een open brief aan de krant.
Deze informatie is niet vrijblijvend, vandaar het tweede component
- Politieke druk
De druk die burgers uitoefenen door aan te geven dat ze willen dat beleidmakers
rekening met hun houden kan als dwingend ervaren worden. Door stakingen
bijvoorbeeld, kan iemand zijn stemmen verliezen. Het regeringswerk kan hierdoor
onmogelijk worden (stakingen).
Conventionele actiemiddelen: worden door de overheid of door de elite zelf georganiseerd, en
het voorbeeld hiervan zijn de verkiezingen. Hierbij bepaalt de overheid zelf de regels van het
spel, wie, wanneer en hoe moge participeren
Niet-conventionele actiemiddelen: hierbij wordt de vorm zelf bepaalt door bijvoorbeeld
betogingen. De demonstranten kiezen zelf wanneer en hoe ze de straat op gaan.
5.2 Sociale bewegingen en pressiegroepen
Het collectief deelnemen aan de politiek kan via een politieke partij maar ook via een sociale
beweging of een pressiegroep. Sociale bewegingen functioneren ook vaak als pressiegroep.
5.2.1. De rol van pressiegroepen
Maatschappelijk middenveld: het geheel van organisaties dat een intermediaire functie vervult
tussen burger en politiek systeem. Hierbij kan het gaan om belangenorganisaties, die enkel
materile belangen van hun achterban verdedigen, tot zeer idele organisaties die opkomen
voor de derde wereld.
Consensusbesluitvorming: alle betrokken maatschappelijke groepen mogen niet alleen
meepraten bij de bepaling van het beleid, maar ook instemmen met het uiteindelijke resultaat.
Voorbeeld: poldermodel, in veel andere landen gaat men uit van de primaat van de politiek
(president kan op eigen houtje beslissingen nemen).
Pluralisme; hierbij is er sprake van een groot aantal onafhankelijke belangenorganisaties. Er
is dus geen sprake van een machtsconcentratie: de macht is verspreid over veel
verschillende groepen. Hun macht is bovendien domeinspecifiek. Het pluralisme kan gelden
als een beschrijving waarbij een groot aantal groepen rechtstreeks of onrechtstreeks
betrokken is bij het politiek gebeuren. Het gaat om een open systeem. Juist omdat er veel
pressiegroepen actief zijn, is er ook een sterke mate van concurrentie op het maatschappelijk
middenveld.
Tegenovergesteld = power elite het zijn dan steeds dezelfde mensen die op alle mogelijke
terreinen de dienst uitmaken.
Corporatisme= in Nederland en Belgi: hierbij wordt het aantal deelnemers aan het overleg
beperkt: de overheid onderhandelt slechts met enkele belangrijke en grote instellingen die elk
voor zich de mogelijkheid hebben macht op te bouwen. Het gaat dan om piekorganisaties, die
beschikken over veel middelen en die een bepaald domein beheersen.
Het corporatisme lijkt minder aantrekkelijk, het leidt tot een gesloten circuit van
besluitvorming, waarbij maar een beperkt aantal groepen wordt toegelaten, het is moeilijk om
hiertussen te komen.

5.2.2 Recente ontwikkelingen


Ontzuilingstrend: veel organisaties die vroeger aanleunden bij een van de grote
levensbeschouwelijke zuilen, hebben die zuil verlaten, ze zijn zelfstandig gaan fungeren.
9. Bestuur en beleid
9.1 De beleidscyclus
Politiek en beleid worden wel eens als synoniem gebruikt, dit is echter niet helemaal correct.
Het beleid is het aspect ervan dat zich aan de output-zijde van het politieke systeem situeert,
het product, resultaat van een hele reeks politieke processen, een aspect. Dit is het geheel
van regels waarmee een politieke overheid de samenleving in een richting probeert te sturen.
Het is een voortdurende stroom van kleine en grote beslissingen die betrekking kunnen
hebben op uiteenlopende domeinen.

1. Agendavorming
Aan het begin van het beleidsproces bevindt zich in de fase waarin problemen gesignaleerd
worden (issue). Dat probleem komt op de publieke agenda, er wordt over gepraat en het idee
rijpt dat het probleem op een politieke wijze opgelost kan worden. Toch komt maar een aantal
van deze problemen daadwerkelijk op de publieke agenda.
Er zijn drie grote categorien van selectiemechanismen. Die opereren niet los van elkaar
maar benvloeden elkaar voortdurend.
Politieke ideologien structureren het maatschappelijke debat. Ideologien(framing) zijn een
manier om de samenleving te lezen, ze helpen om sommige dingen te zien en andere te
negeren.
beleidsdomein milieu staat nu bijvoorbeeld vast op de agenda.
Framen betekent ook wel de discussie rondom een hoofddoek mogen dragen,
wordt geframed tot de gelijkheid tussen man en vrouw.
Agendavorming van bovenaf: dat wil zeggen door actoren die zelf actief zijn binnen de
politieke instellingen kunnen problemen op de publieke agenda geplaatst worden zoals
politieke partijen, regering en parlementsleden.
Agendavorming van onderaf: belangengroepen, academici en actiegroepen kunnen
pogingen ondernemen problemen te signaleren.
Een probleem dat door een groter aantal burgers wordt gesignaleerd maakt meer kans om op
de agenda te komen. Ook de media speelt hierin een grote rol, als er op tv veel aandacht
wordt besteed aan een bepaald onderwerp is de kans groot dat dit op de agenda komt.
Deze fase is heel belangrijk omdat vanaf het begin van de beleidscyclus ook wordt bepaald
hoe er over het probleem in kwestie gepraat kan worden.
De publieke agenda wordt ook bepaald door dingen die toevallig gebeuren, dit
noem je events.
2. Beleidsvoorbereiding
in deze fase wordt geformuleerd hoe de zaak aangepakt zou kunnen worden, wie verder
betrokken kan of moet worden, welke alternatieve oplossingen haalbaar en denkbaar zijn.
Deze fase valt een beetje samen met de eerste, er worden dingen met elkaar afgewogen.
Ook een fase van strijd en competitie om het probleem aan te pakken.
Twee centrale vragen om deze fase te analyseren zijn:
- hoe verloopt de afweging van de verschillende mogelijkheden?
- wie wordt hierbij betrokken?
In deze fase zijn met name de stakeholders betrokken, diegenen die rechtstreeks betrokken
zijn bij het beleid of erdoor geraakt zullen worden.

Beleidsgemeenschappen: in verschillende sectoren bestaan er groepen van mensen en


organisaties die heel vaak met elkaar discussiren en overleggen, die elkaars meningen en
grenzen goed kennen, end ie op den duur ook een soort gemeenschappelijke stijl en cultuur
ontwikkelen. Deze hebben hun belangstelling voor een bepaald domein gemeen. De EU
maakt daarom gebruik van een groot netwerk (policy of networks).
3. Besluitvorming
in deze fase worden knopen doorgehakt. Nadat er verschillende mogelijkheden op een rijtje
gezet zijn en afgewogen is wat de voor/nadelen zijn, wie de voor/tegenstanders zijn wordt er
een beslissing genomen.
Bij de besluitvorming zijn bij uitstek de actoren betrokken die actief zijn binnen de politieke
instellingen: regeringen en parlementen op nationaal, regionaal, internationaal of lokaal
niveau. Dit betekent echter niet dat zij alleen beslissen, deze moeten eerst aangedragen en
gevalueerd zijn.

Verschillende mechanismen die bij besluitvorming een rol kunnen spelen:


- rationele-actor-theorie stelt dat in een proces van besluitvorming een afgewogen
keuze gemaakt wordt voor die oplossing die het beste middel is om het vastgestelde
doel te bereiken.
- Bounded rationality is een realistischere variant; besluitvormers streven naar wat
aanvaardbaar is, dit is nodig doordat ze hun eigen belangen en idealen meenemen in
een beslissing.
Politiek is een voortdurend proces van muddling through, dat wil zeggen
tegenstijdige beslissingen, veel overleggen en de zaken zo goed mogelijk
proberen te regelen. Dit kan leiden tot veranderingen in de samenleving, het
proces noem je het incrementele proces.
Niveaus van overtuigingen:
Deep core beliefs = diepe overtuigingen
Policy preferences = beleidsvoorkeuren
Modaliteiten = uitvoering van het beleid
Veto player = een actor van de 1e of 2e kamer die de mogelijkheid heeft om nee te zeggen en
daarmee het proces te beindigen. Iedereen heeft hetzelfde stemmingsrecht.
4. Beleidsuitvoering
De uitvoering van het beleid, concretiseren en praktisch realiseren van de regels waarover
een beslissing genomen werd, is een essentieel ingredint van de cyclus. Deze
beleidsuitvoering is niet vanzelfsprekend.
Bij de uitvoering gaat de strijd tussen beleidsvisies en alternatieve oplossingen verder.
Voorbeeld: wanneer een nationale regering beslist dat de verkeersveiligheid vergroot kan
worden door hogere boetes op te leggen, hangt de uitvoering van dat beleid af van de wil van
politiediensten om inderdaad meer en beter op verkeersovertredingen te controleren. Ook de
politie heeft visies en voorkeuren.
5. Beleidsevaluatie
De evaluatie van het beleid is een aparte fase. Deze loopt dwars door de andere fasen heen.
De evaluatie is een permanent fenomeen. De politieke outputs beinvloeden voortdurend de
andere aspecten van het politieke proces, dat gebeurt door en met alle actoren die bij de
beleidscyclus betrokken zijn. Een terugkoppeling.
De beleidscyclus is een permanente reeks van in elkaar hakende kringlopen.
Stijlen van bestuur:
- Meerderheidsdemocratie = wie wint heeft de macht

Consensusdemocratie = zoeken naar steun van zoveel mogelijk leden van


gemeenschap
Kenmerken:
meerderheidsdemocratie:
- een partij heeft de macht
- dominantie van regering over het parlement
- pluralisme van belangengroepen
- meerderheidskiessysteem
- flexibele grondwet
- centrale bank onder controle van de regering

consensusdemocratie:
- machtsdeling in brede regeringscoalities
- evenwicht tussen regering en parlement
- onafhankelijke centrale bank
- proportioneel kiessysteem
- rigide grondwet
- meerpartijensysteem
12. Internationale betrekkingen en globalisering
12.1 Het idealisme
De theorie van de internationale betrekkingen wordt beheerst door een fundamentele
tegenstelling tussen idealistische en realistische benaderingen.
De idealistische benadering verwacht dat de betrekkingen tussen staten zullen verlopen
volgens vastgelegde morele principes en juridische normen. (Voorbeeld: Thomas van Aquino,
die een aantal criteria opstelt om te kunnen spreken van een rechtvaardige oorlog. Thomas
stelt dat, in een aantal omstandigheden, een oorlog toch als rechtvaardig en dus geoorloofd
kan worden beschouwd. )
De leer van Aquino heeft eeuwenlang het christelijk denken over oorlog en vrede benvloed,
en geleidelijk is het lijstje voorwaarden nog aangevuld met bijkomende eisen die moeten
vervuld zijn om van een rechtvaardige oorlog te spreken.
1. Rechtvaardig doel
2. Een rechtvaardige oorlog kan alleen worden uitgeroepen door een legitieme autoriteit
3. De oorlog moet gevoerd worden met moreel juiste intenties
4. Er moet kans zijn op succes
5. Partijen moeten handelen in dezelfde maten van agressie
6. Eerst kijken naar andere oplossingen, dan pas oorlog
Immanuel Kant gaat nog een stuk verder. Hij gaat uit van de stelling dat een rechtvaardige
oorlog in de praktijk bijna alleen zal voorkomen in geval van zelfverdediging, als een land
wordt aangevallen door een ander land. Dit betekent dat als alle landen dit in principe zouden
toepassen, er nooit meer oorlog zou mogen voorkomen.
Kants theorie van de democratische vrede komt er dus op neer dat democratische landen
niet geneigd zullen zijn militaire conflicten met elkaar uit te vechten.
De idealistische stroming heeft wel een belangrijke invloed gehad op de uitbouw van de
internationale organisaties in de twintigste eeuw. De VN zijn niet in alle omstandigheden
gekant tegen het gebruik van geweld.

Aanhangers van het realisme zullen hun eigen nationale belangen willen verdedigen of
veiligstellen
Soevereiniteit dat naties op een volstrekte en absolute manier autonoom zijn, en daarom
aan niemand verantwoording schuldig zijn.
Carl von Clauswitz gaat ervan uit dat staten zich niet zullen laten leiden door hooggestemde
idealen; oorlog zal er altijd zijn.
Hij is vooral bekommerd om de vraag hoe je erin slaagt een oorlog te winnen. Hierin verzet hij
zich tegen de proportionaliteitsleer die stelt dat er een juiste verhouding moet zijn tussen de
oorzaak van de oorlog en het gebruikte geweld.
Carl Schmitt is oorlog zo goed als onvermijdelijk. Volgens hem: is dat politiek altijd neerkomt
op strijd; omdat er onenigheid bestaat over de regels die worden opgesteld zullen
verschillende partijen altijd met elkaar oneens zijn. Wie de strijd onmogelijk maakt, maakt in
zekere zin ook een einde aan de politiek.
Unilaterale opvatting (VS) hiermee wordt bedoeld dat landen zich het recht voorbehouden
om eenzijdig, op eigen houtje, allerlei initiatieven nemen in buitenlandse betrekkingen. (bijv. In
de handel, of militair ingrijpen).
Multilateralisme (EU)dit betekent dat landen eerst met elkaar gaan overleggen en evt.
gezamenlijk zullen onderhandelen.
12.3 De Verenigde Naties
Elk land doet precies wat hij wil, dus blijft soevereiniteit een rechtsorde. Toch is te zien dat dit
principe de afgelopen eeuw sterk is begrensd; voor een groot aantal domeinen gaat men
ervan uit dat de soevereiniteit niet onbeperkt is, maar dat ook staten zich dienen te houden
aan de internationale rechtsregels.
Volkenbond: Na de Eerste WO is er een poging gedaan tot het oprichten van een
Volkenbond, maar dit is mislukt. Deze bleef machteloos, onder meer omdat de VS nooit lid
wensten te worden. Na de Tweede WO werden ook de VN opgericht, en de bedoeling was
daarbij om een tweede mislukking te voorkomen. Om dit te vermijden werd een tweedelige
structuur opgesteld. Binnen de Algemene Vergadering van de VN hebben alle lidstaten n
stem. Dit is een ontmoetingsplaats voor diverse wereldleiders.
De Veiligheidsraad van de VN heeft directe impact. Deze bestaat uit vijftien leden, waarvan er
tien gekozen worden door de algemene vergadering. Elk lid heeft een vetorecht; in hun eentje
kunnen ze elk voorstel blokkeren, ongeacht wat de andere veertien leden beslissen.
De bevoegdheden van de Veiligheidsraad zijn ingrijpend; de Raad kan een
handelingsembargo opleggen, kan verregaande beslissingen nemen inzake oorlog en
veiligheid en kan zelfs een eigen troepenmacht op de been brengen. Ook kan het
toestemming geven om geweld te gebruiken.
Het Internationaal Strafhof is gevestigd in Den Haag. Het is bevoegd misdaden tegen de
menselijkheid te vervolgen die na 1 juli 2002 gepleegd zijn.
.
Globalisering dat territorialiteit en afstand een minder belangrijke rol spelen in het politiek
en maatschappelijk gebeuren. Kan ook nationaal of traditioneel een betekenis hebben; men
vreest dat culturen het veld zullen moeten ruimen voor een gestandaardiseerde
eenheidscultuur.
Dit is bijvoorbeeld met McDondalds, globaliseringsprocessen zullen leiden tot verarming
van de diverse cultuur in de wereld.

12.6 Globalisering en multiculturalisme


De trend tot globalisering uit zich ook op een andere manier; over de hele wereld is er een
toename van migratiestromen. Dit betekent dat de natiestaten in een snel tempo hun etnische
of culturele homogeniteit verliezen. De meeste landen worden geconfronteerd met een trend
naar multiculturalisme diverse culturen leven samen en hiervoor moet een compromis
gevonden worden. Je ziet vaak dat een oorspronkelijke bevolking heftig reageert door zich af
te zetten tegen nieuwkomers.

Das könnte Ihnen auch gefallen