Sie sind auf Seite 1von 15

Project 4 onderzoeksmethoden

In dit project ga je aan de slag met ander onderzoeksmethoden dan


literatuuronderzoek om resultaten te krijgen. Je werkt met hetzelfde groepje als bij
het vorige project.

De hoofd – en deelvragen voor literatuuronderzoek heb je al geformuleerd in project


3 (literatuuronderzoek deel 2). Nu ga je deelvragen bedenken bij
onderzoeksmethoden die horen bij kwalitatief en kwantitatief onderzoek.

Kwalitatief onderzoek is subjectief. Het gaat niet om feiten en cijfers, maar om het
‘waarom’ en om de ‘hoe’-vraag. Kwantitatief onderzoek is daarentegen objectief en is
gericht op cijfers. Soms is een combinatie van beide vormen de meeste geschikte
onderzoeksmethode. De uitkomsten van kwalitatief onderzoek worden beschreven in
woorden; de uitkomsten van kwantitatief onderzoek worden beschreven in cijfers. De
uitkomsten van een interview beschrijf je in woorden: dat is dus een
kwalitatieve onderzoeksmethode. Antwoorden op vragenlijsten kun je bijvoorbeeld
weergeven in percentages. Enquêtes afnemen is een kwantitatieve
onderzoeksmethode. Bij kwantitatief onderzoek kom je erachter wat je doelgroep
vindt of doet en bij kwalitatief onderzoek wáárom de doelgroep iets vindt of doet.

Het nadeel van kwalitatief onderzoek is dat je nooit helemaal objectief kunt zijn. Je
hebt bijvoorbeeld als interviewer altijd al bepaalde ideeën en meningen die je
(onbewust) toch meeneemt in je onderzoek. Het voordeel van kwalitatief onderzoek
is dat je diepgaande informatie kunt verzamelen over bijvoorbeeld gedrag of emoties.
Bij onderzoeksmethoden staan enkele van de meest voorkomende kwalitatieve en
kwantitatieve onderzoeksmethoden beschreven.

Kwalitatieve onderzoeksmethoden Kwantitatieve onderzoekmethoden


De gegevens die je verzamelt, geef je De gegevens die je verzamelt, geef je
weer in woorden. Jij als onderzoeker weer in cijfers. Je kunt
hebt grote invloed, want de interpretatie softwareprogramma’s gebruiken voor het
van de data ligt bij jou. analyseren van de gegevens.
Interviews en groepsgesprekken Enquêtes
Literatuuronderzoek Experimenteel onderzoek
Casestudies Analyses
Observatie

Opdracht 1 Onderzoeksvraag

Bedenk twee aanvullende deelvragen bij de hoofdvraag uit literatuuronderzoek deel


2. Een deelvraag moet geschikt zijn voor een kwalitatief onderzoek en de andere
deelvraag moet geschikt zijn voor kwantitatief onderzoek.

Hoe groot is de kennis van jongeren over de ontwikkeling van de Engelse literatuur?
Waar komt de interesse van Engelse leraren op het gebied van literatuur vandaan?
Enquête

Een enquête is een juist middel om je onderzoek te onderbouwen met een


representatieve mening of andere statistische gegevens. Je gebruikt een enquête
wanneer je iets op kwantitatief (cijfermatig) niveau wilt onderzoeken.

Een enquête opstellen

Bij een enquête wordt gebruik gemaakt van een standaard vragenlijst, die aan
meerdere personen of bedrijven wordt voorgelegd. Hierbij kan de hele
onderzoeksdoelgroep (populatie) worden ondervraagd, bijvoorbeeld alle 150
studenten van de opleiding Medewerker Marketing en Communicatie in Eindhoven.
Als de onderzoeksdoelgroep groot is (bijvoorbeeld 18.000 studenten van ROC
Eindhoven) wordt slechts een deel hiervan ondervraagd (steekproef) om tijd en
kosten te besparen.

Aandachtspunten

1. Een goede enquête houden kost veel tijd, zowel bij de voorbereiding, als bij de
uitvoering.
2. Om bruikbare antwoorden te krijgen, moet je de juiste vragen stellen. Daarom
zijn de voorbereiding, het opstellen van de vragen en het uittesten van de
enquête erg belangrijk.
3. Er zijn verschillende soorten vragen met bijbehorende vormen van het
antwoord:
A. Directe vraag (het antwoord is eenduidig, de vraag kan maar op één
manier worden geïnterpreteerd).
B. Indirecte vraag (het antwoord is niet eenduidig, want het kan op
verschillende manieren worden geïnterpreteerd, zodat er ook
verschillende antwoorden mogelijk zijn) Dergelijke vragen zijn
ongeschikt voor een enquête.
C. Gesloten vraag (het antwoord is ja of nee, juist of onjuist). Ze zijn
gemakkelijk te verwerken dus tijds- en kostenbesparend. Je krijgt
echter wel minder en oppervlakkiger informatie. De
antwoordmogelijkheden die bij gesloten vragen worden gegeven
moeten aan een aantal voorwaarden voldoen:
• voor iedere respondent moet er een passend antwoord tussen zitten
(eventueel ‘weet niet’ of ‘niet van toepassing’ toevoegen bij vragen die
een respondent niet kan beantwoorden);
• gebruik eventueel halfopen vragen: gesloten vragen met één open,
laatste alternatief, bijvoorbeeld ‘anders namelijk’;
• als het kan bij elke vraag dezelfde antwoordmogelijkheden gebruiken;
• de beschikbare antwoorden mogen elkaar niet overlappen, moeten
elkaar uitsluiten;
• gebruik evenveel positieve als negatieve antwoordmogelijkheden;
• de antwoorden moeten eenduidig zijn, maar op één manier uitgelegd
kunnen worden.
D. Open vraag (het antwoord is een zin, en is daarom moeilijk te
verwerken, niet geschikt als enquêtemiddel).
E. Aanvulzin (het antwoord is een vrij te kiezen woord - moeilijk te
verwerken, niet geschikt).
F. Meerkeuzevraag (het antwoord is één van de aangegeven
alternatieven. Dat kan een keuze zijn uit een aantal woorden. Het kan
ook een keuze zijn voor een getal op een schaal, zoals van 0 tot 10,
van ‘nooit’ tot ‘altijd’, van ‘zeker niet’ tot ‘zeker wel’, van ‘volledig mee
oneens’ tot volledig mee eens’).
G. Rangschikken (het antwoord bestaat uit een volgorde die moet worden
gegeven aan een aantal aangegeven alternatieven. Bijvoorbeeld: de
belangrijkste krijgt een 1, de minst belangrijke een 5).
H. Een lijstje met mogelijke antwoorden (het antwoord bestaat uit het
aankruisen van een of meer mogelijkheden).
4. Je vraagt aan anderen tijd en moeite om je vragen te beantwoorden. Maak je
enquête dus niet te lang en houd het eenvoudig.

Opdracht 2: Voorbereiding enquête


Beantwoord nummer 1 tot en met 4.

1. Bepaal de doelgroep en de grootte daarvan. Waarom kies je voor deze


(groep) mensen? Hoeveel personen kun je de enquête laten beantwoorden?
Kun je voldoende mensen vinden/ bereiken? Hoe bepaal je of zij tot je
doelgroep behoren? Jongeren, wij zijn geïnteresseerd over hoe onze
leeftijdsgenoten denken? Middelbare scholieren van klas 4 t/m 6.
2. Hoe ga je de uitvoering van de enquête organiseren? Schriftelijk of digitaal?
Op welke manier verspreid je de enquête onder de juiste doelgroep?
Schriftelijk. Langs klassen gaan, want effectiever.
3. Vraag je naar feiten, naar meningen of naar beide? Waar je naar vraagt, kan
erg bepalend zijn voor de manier waarop je de vraag moet stellen en waarop
je het antwoord laat geven.
Naar beide. Als ze weten waar ze het over hebben, zijn het feiten.
4. Bepaal of dat je de enquête anoniem afneemt of niet? Wat zijn hiervan de
voor- en/ of nadelen?
Anoniem, alleen leeftijd en klas noemen. Omdat het niet gaat om de
persoon zelf, maar meer om hoe de groep erover denkt. Collectief niet
individueel.

Opdracht 3: Opstellen van een enquête


Beantwoord nummer 1 tot en met 4.

1. Stel de thema’s bij je deelvraag voor kwantitatief onderzoek vast.

Schrijvers, literaire werken, ontwikkeling, genres, interesse.

Je splitst het centrale probleem op in thema's, bijvoorbeeld:


Hoofdvraag: ‘In hoeverre zijn de primaire klanten van Philips (de winkeliers) tevreden
over de dienstverlening?’

Thema’s:
 de kwaliteit van de producten;
 het prijsniveau;
 de leveringsbetrouwbaarheid;
 de geleverde service.

2. Bepaal de indicatoren (meetbare onderwerpen).

Je zet de zojuist vastgestelde thema's om in een of meerdere indicatoren. Dit


zijn meetbare aanwijzingen, bijvoorbeeld:
 Het thema ‘kwaliteit’ kan worden gemeten via de levensduur van de producten
en het aantal reparaties.
 Het thema ‘service’ kan worden gemeten via de klachtenafhandeling en de
wachttijd.
 Het thema ‘leveringsbetrouwbaarheid’ kan worden gemeten via de levertijd en
het aantal foute leveringen.

Het thema ‘schrijvers’ kan worden gemeten via de kennis van mensen over
schrijvers.

Het thema ‘literaire werken’ kan worden gemeten via de kennis van mensen
over bepaalde boeken.

Het thema ‘mening’ kan worden gemeten via vragen over interesses.

Het thema ‘genres’ kan worden gemeten via de kennis naar genres.

3. Stel de enquêtevragen op. Je formuleert per indicator een of meerdere concrete


vragen. Let hierbij ook op welke vraagvorm(en) je voor elk onderwerp gaat
gebruiken (zie de extra informatie over vragen formuleren).

We kiezen ervoor om de enquete schriftelijk af te nemen en dit in de Engels lessen te


doen; dit zorgt ervoor dat we heel precies de goede doelgroep benaderen en dat de
leerlingen de lijst iets serieuzer invullen; de lerares zit er namelijk bij om te
observeren.

Ook kiezen wij ervoor om de enquete anomiem af te nemen, omdat de vragen ingaan
op de kennis van de leerlingen. Als de naam van de leerling beschikbaar was, zou dit
voor demotivatie zorgen om het niet eerlijk in te vullen.

Wat weten jongeren over de ontwikkeling van de Engelse literatuur?


Deze enquete is volledig anomiem; wees dus vrij om zeer eerlijk mogelijk te
antwoorden

 Wat zijn jouw favoriete Engelse schrijvers uit 500-1900?


Geoffrey Chaucer
William Shakespeare
William Wordsworth
Samuel Taylor Coleridge
Jane Austen
Charles Dickens
The Bronte Sisters
Ik heb er geen
Anders, namelijk…

Welke literaire werken ken je?

- Hamlet
- Romeo & Juliet
- Dracula
- Great expectations
- Jane Eyre
- Pride & Prejudice
- Wuthering Heights
- Ik ken er geen
- Anders, namelijk …

Literaire werken --> Welke literaire werken heb je gelezen? (meerdere antwoorden
mogelijk)

- Hamlet
- Romeo & Juliet
- Dracula
- Great expectations
- Jane Eyre
- Pride & Prejudice
- Wuthering Heights
- Ik heb er geen gelezen
- Anders, namelijk …

Hoevaak lees je gemiddeld?

- Niet
- 1-2 per week
- 3-4 per week
- 5 keer of meer per week
- 1-2 keer per maand

Genres Van welk van deze genres zou jij het meest geinteresseerd zijn om een
boek van te lezen? Meerdere antwoorden zijn mogelijk.

Gedichten

Romans

Tragedies
Geen enkele

Anders, namelijk…

Dankjewel voor het invullen van deze enquete. Het helpt ons zeer met ons
profielwerkstuk.

4. Bepaal hoe lang de vragenlijst, in minuten en aantal vragen, mag zijn. Stel niet
te veel vragen; een schriftelijke enquête van één pagina levert meer reacties op
dan een van twee pagina's, omdat dit minder tijd kost om in te vullen. Je maakt
vervolgens een ruwe opzet van de enquête en stelt tenslotte de definitieve
enquête op.

Extra informatie over vragen formuleren

Uiteraard moet elke vraag in begrijpelijk Nederlands zijn opgesteld. Als de


geënquêteerde (de respondent) de vraag namelijk niet snapt, zal hij ook geen
bruikbaar antwoord geven.

Let bij het opstellen van de vragen(lijst) op de volgende zaken:

 vraag maar één ding tegelijk (dus niet: ‘gaat u vaak naar bioscoop of
theater’?);
 maak de vragen niet te lang (hoe korter, hoe duidelijker!);
 stel concrete vragen (geen vage, subjectieve termen erin zoals ‘vaak’,
‘regelmatig’, ‘soms’);
 pas het taalgebruik aan de doelgroep aan (moeilijke termen kunnen wel bij
advocaten maar niet bij basisschoolkinderen);
 wil je de enquête eenvoudig houden, kies dan voor gesloten vragen (vragen,
waarop maar één antwoord mogelijk is, zoals: ja/nee; goed/matig/slecht;
 leg de ander geen antwoorden in de mond (dus niet: ‘vindt u ook niet dat….’?);
 formuleer vragen niet te persoonlijk en bedreigend (op de vraag ‘steelt u wel
eens wat uit een supermarkt?’ krijg je toch geen eerlijk antwoord);
 bedenk bij iedere vraag: wat kan ik met de antwoorden? (houd je doel in de
gaten!);
 maak de vragenlijst kort, aantrekkelijk en overzichtelijk;
 zet de vragen in een voor de respondent logische volgorde (maak een
logische indeling in blokken van vragen en bevraag in ieder blok een ander
onderwerp);
 rapportcijfers geven (van 1 t/m 10) vinden respondenten vaak prettig;
 werk bij de antwoordmogelijkheden zoveel mogelijk met een uniforme
schaalverdeling; je laat de respondenten dan bij alle vragen steeds kiezen uit
dezelfde antwoorden, bijvoorbeeld: goed/voldoende/matig/slecht.
Opdracht 4: Afronding
Beantwoord nummer 1 tot en met 3.

1. Schrijf een instructie/ inleiding/uitnodiging waarin je de volgende punten


bespreekt:
- voor wie de vragenlijst is bedoeld;
- over welk onderwerp de vragenlijst gaat;
- waar de resultaten voor worden gebruikt;
- hoe lang het duurt om de vragenlijst in te vullen;
- of deelname aan de enquête anoniem is.
2. Zorg voor een overzichtelijke lay-out en een dankwoordje op het eind.
3. Controleer ook op spelfouten!

Hoe neem je een enquête af?


Bij dit project wordt de enquête niet afgenomen, maar hieronder nog wat tips die je
kunt gebruiken als je een enquête gaat afnemen en verwerken.

Er zijn verschillende manier om een enquête te houden

- Internet: De makkelijkste manier om een aanzienlijke doelgroep op een


makkelijke manier te bereiken is via het internet. Wanneer heb je een
representatief aantal? Dat bepaal je zelf. Het internet staat vol met
programma’s om een enquête te maken. Bij de een moet je een
softwareprogramma downloaden, maar bij anderen hoef je alleen maar in te
loggen. Bekende voorbeelden van sites waar je enquête maakt zijn:
www.enquetemaken.be en surveymonkey.com. Het handige van het houden
van een internetenquête is dat het ook automatisch wordt verwerkt. Dit scheelt
een hoop tijd. Weet wel goed dat het internet erg onpersoonlijk is, dus dat het
aantal respondenten lager ligt dan bij andere enquêtevormen. Als je geen
reactie ontvangt, kan het geen kwaad diegenen na een week nog een
herinnering te sturen.
- Brief/e-mail: tevens een veel gebruikte manier om een enquête te houden is
via een brief of e-mail. Leg in de brief/e-mail goed uit wat de strekking is van je
enquête en waarom het voor die persoon relevant is om die in te vullen. Ook
hier geldt dat niet iedereen de enquête zal terugsturen.

Verwerking resultaten

Is het onderzoek afgesloten en heb je voldoende respons gekregen? Dan kun je de


gegevens gaan verwerken. Heb je een enquête met meerkeuze/gesloten vragen,
dan kun je de antwoorden verwerken in Excel of de uitkomsten online bekijken als je
een online tool hebt gebruikt.

Verwerking Excel:
De eerste stap is het verwerken van de gegevens in het programma Microsoft Excel.
Voordat je kunt beginnen met het invoeren van je gegevens moet je de vragen die je
gesteld hebt tijdens het maken van je enquête aanpassen. Je moet voor ieder type
antwoord een numerieke waarde bedenken. Hiermee bedoelen we dat je in plaats
van de bolletjes die de invullers inkleuren, je nummers voor de antwoorden zet. De
volgende vraag wordt aangepast met numerieke waarden.

Voorbeeld: "Hoe ver woont u van het Mondial College af?"


0 minder dan 2 kilometer
0 tussen de 2 en 4 kilometer
0 tussen de 4 en 6 kilometer
0 tussen de 6 en 8 kilometer
0 meer dan 8 kilometer

Wordt dan:

"Hoe ver woont u van het Mondial College af?"


1 minder dan 2 kilometer
2 tussen de 2 en 4 kilometer
3 tussen de 4 en 6 kilometer
4 tussen de 6 en 8 kilometer
5 meer dan 8 kilometer

Resultaten analyseren

Cijfers en gegevens kun je tot in den treuren analyseren. Om te voorkomen dat je


verzandt in de berg gegevens, bepaal je vooraf welke informatie je nodig hebt. Aan
de hand hiervan ga je met de gegevens aan de slag. Welke vragen had je uitstaan,
wat was de centrale vraag en wat is er uiteindelijk uitgekomen? Zeker als je
kruisingen gaat maken tussen uitkomsten, is het aan te raden om een extra check in
te stellen, waarbij iemand controleert of je de correcte conclusies hebt gemaakt.

Onderzoeksrapport

Als je tijdens het maken van je profielwerkstuk bijvoorbeeld een enquête afneemt,
dan is het belangrijk dat je een goed verslag schrijft over je enquête, oftewel een
onderzoeksrapport. Dit bevat de volgende onderdelen:

- samenvatting;
- beschrijving van de onderzoeksopzet;
- resultaten van het onderzoek (maak hiervoor gebruik van grafieken, tabellen
en diagrammen);
- conclusies en aanbevelingen;
- bijlagen (gebruikte bronnen, literatuur en eventueel de originele vragenlijst).
Interview
Het interview kun je inzetten om kwalitatief of kwantitatief onderzoek te doen te doen.
Een kwantitatief interview gebruik je om gestandaardiseerde of systematische
vergelijkingen te maken. Bij een kwalitatief interview gebruik je om een verschijnsel
tot in detail te bestuderen. Kwantitatief onderzoek probeert feiten te achterhalen,
waarbij de resultaten vaak worden uitgedrukt in cijfers. Kwalitatief onderzoek is meer
beschrijvend van aard en richt zich op interpretaties, ervaringen en betekenis.
Kwalitatieve resultaten worden meestal weergegeven in woorden.
In dit geval kiezen we voor kwalitatief onderzoek. Het wordt vooral ingezet bij de
talen, geschiedenis en maatschappijleer. Maar in het kader van LOB
(Loopbaanoriëntatie en -begeleiding) is er ook een onderdeel in het PWS waarbij je
een beroepsoriëntatieactiviteit onderneemt. Deze activiteit moet uiteraard aansluiten
bij het onderwerp van je PWS (bijvoorbeeld bij je hoofdvraag of één van de
deelvragen). De belangrijkste eis daarbij is dat er een beroep ‘in beeld’ komt. Dus
ook als je niet voor één van bovenstaande vakken hebt gekozen is het interview een
goed middel om in te zetten.

Veel informatie voor het beantwoorden van hoofd- en deelvragen vind je al in de


bronnen die je hebt verzameld. Een interview gebruik je omdat je op zoek bent naar:

1. Een mening. Mocht je een onderzoek doen naar de vraag of sprookjes wel
kindvriendelijk zijn, dan hoef je geen toelichting van een specialist te hebben.
Je kunt namelijk mensen in je omgeving naar hun mening vragen en van deze
gesprekken bijvoorbeeld een onderscheid tussen jong en oud maken.

2. Een persoonlijke ervaring. Een interview voegt een diepere laag toe aan je
onderzoek. Dit is zeker het geval als het om persoonlijke verhalen gaat. Als je
bijvoorbeeld een onderzoek doet naar de bouw van de Berlijnse muur, dan
kan praten met ooggetuigen een interessante toevoeging zijn. Persoonlijke
ervaringen maken je profielwerkstuk levendig.

3. Nieuwe inzichten of feiten boven tafel krijgen. Stel: je doet een onderzoek naar
dyslexie en hoe dat wordt gediagnosticeerd, dan kan je bijvoorbeeld een
remedial teacher van een scholengroep interviewen over zijn of haar ervaring
vanuit de praktijk.

Een interview is een vraaggesprek. Wanneer je goede vragen stelt aan de juiste
persoon, krijg je informatie die je kunt gebruiken bij je opdracht of onderzoek. Er zijn
verschillende vormen van vragen:
A. een directe vraag (is eenduidig, want de vraag kan maar op één manier
worden geïnterpreteerd);
B. een indirecte vraag (is niet eenduidig, want deze kan op verschillende
manieren worden geïnterpreteerd, zodat er ook verschillende antwoorden
mogelijk zijn);
C. een gesloten vraag (die begint bijv. met ‘wanneer’ of ‘waar’ of het antwoord is
bijvoorbeeld een getal, ja of nee, juist of onjuist);
D. een open vraag (die start begint bijv. met hoe, waarom, het antwoord is vaak
uitvoeriger, bijvoorbeeld een beschrijving).
Opdracht 5 Voorbereiding interview
Werk nummer 1 tot en met 5 uit.

1. Wat is de doelstelling van het interview?


Hoe groot is de kennis van Engelse leraren op het gebied van literatuur?
2. Bepaal wie je wil interviewen en waarom je deze persoon kiest. Bedenk
welke andere personen ook geschikt zijn voor je interview.
Alle Engels leraren die les geven op deze school. Deze kiezen wij omdat
dit de andere kant van het lesgeven op scholen laat zien; als we alleen
de leerlingen ondervragen, zou je een onvolledige conclusie krijgen.
Als een andere keus zou een student Engelse literatuur mogelijk zijn.
3. Maak een lijst van de hoofdonderwerpen waarover je vragen wilt stellen.
 Waarom heeft u ervoor gekozen om Engelse literatuur te gaan
studeren?
 Hoe is uw keuzenproces verlopen?
 Wat vindt u het lastigste aan je vak?
 Wanneer wist u dat u dit als baan wilde?
4. Bepaal van elk hoofdonderwerp wat je wilt weten voor je onderzoek. Schrijf
die vragen op. (zie voor een voorbeeld bij 3 en 4 bijlage 1)
1. Wat is de reden dat u voor dit vak heeft gekozen?
2. Sprak literatuur u op jonge leeftijd al aan?
3. Kent u veel mensen die deze studie hebben gedaan?
4. Wat verstaat u allemaal onder literatuur?
5. De boeken van welke klassieke schrijvers vindt u leuk om te lezen?
6. Wat is uw favoriete klassieke boek?
7. Was het lastig voor u om een keuze te maken?
8. Hoe bent u geholpen in het keuzeproces?
9. Is er echt een struikelpunt voor u in het vak?
10. Wilde u van jongs af aan al literatuur gaan studeren of is deze interesse
later pas gekomen?
11. Heeft u ook voor andere studies/ banen gekeken?
12. Op welke leeftijd/ in welk schooljaar was u zeker van uw keuze voor een
literaire studie?
5. Bedenk van tevoren hoe je elke vraag gaat stellen. Gebruik zoveel mogelijk
directe vragen en maak een mix van gesloten en open vragen. Voor het
achterhalen van feiten zijn gesloten vragen handig, voor het achterhalen van
meningen kun je meer open vragen stellen.

Uitvoeren interview
De uitvoering hoef je niet te doen, maar om een indruk te krijgen van wat daarbij
komt kijken vind je hieronder ook informatie daarover.

1. Neem de vragenlijst goed in je op, zodat je uit je hoofd weet welke vragen je
per onderwerp kunt gaan stellen. Tijdens het gesprek gebruik je die lijst niet
als een papieren leidraad, maar je stelt je vragen zoals het uitkomt. Daardoor
kan je beter inhaken op de eerder gegeven antwoorden en blijft het gesprek
levendig.
2. Reserveer op tijd een opnameapparaat, en zorg voor een kleine attentie als
dank.
3. Leg aan de geïnterviewde uit wat je bedoeling is van je onderzoek en van je
interview. Geef aan, dat je later iets van de presentatie laat zien waarin dat
interview is verwerkt (in het werkstuk en/of op de profielwerkstukavond).
4. Maak een afspraak voor het interview.
5. Vraag of er geen bezwaar bestaat tegen het gebruik van een
opnameapparaat.
6. Gebruik bij het interview je lijstje met de hoofdonderwerpen en laat die
eventueel zien voordat je met de vragen per onderwerp begint. Daardoor
krijgt de geïnterviewde meteen een beeld van jouw serieuze aanpak en
houdt hij/zij zelf ook een beetje de structuur in de gaten.
7. Vraag om uitleg wanneer iets niet duidelijk is. Vraag door om dieper op het
onderwerp in te kunnen gaan. Vraag om argumenten als het om een mening
gaat. Geef eventueel tegenargumenten. Hierdoor stuur je de geïnterviewde
naar een zo goed mogelijke omschreven mening of uitleg.
8. Wanneer je aantekeningen maakt, probeer die dan zo kort mogelijk op te
schrijven.
9. Bedank voor het interview.

Uitwerken interview
1. Werk het interview zo snel mogelijk uit, want het zit dan nog goed in je
hoofd.
2. De uitwerking kan bestaan uit een doorlopend verhaal in de hij- of zij-vorm
of uit een opzet met vragen en antwoorden.
3. Het kan aardig zijn om een uitspraak van de geïnterviewde als titel te
gebruiken.
4. Vertel in je uitwerking ook iets over de achtergrond van de geïnterviewde en
waarom je hem/haar gekozen hebt.
5. Controleer of je het onderzoeksdoel hebt bereikt.
6. Laat de geïnterviewde het eindresultaat zien.
7. Het uitgewerkte interview wordt als bijlage bij je profielwerkstuk gevoegd.

Resultaten interview

Je kunt vervolgens per deelvraag ingaan op de resultaten die relevant zijn voor die
specifieke deelvraag. Dit kun je ondersteunen en verduidelijken met quotes uit de
interviews. Hierbij is het wel belangrijk dat de gebruikte quotes relevant zijn voor het
betreffende onderwerp.
Geef hierna een korte uitleg (van een of twee zinnen) om aan te duiden wat de
resultaten precies betekenen voor de deelvraag. In feite trek je hiermee een korte
conclusie. Je gaat echter nog niet verder in op de betekenis van die conclusie voor je
hoofdvraagvraag.
Bijlage 1 Voorbeeldvragen enquête
Bijlage 2 Voorbeeld van een lijst met onderwerpen en bijbehorende vragen over een
onderwerp uit de gezondheidszorg

Onderwerpen Voorbeeldvragen (optioneel)


 Kun je vertellen wat jij verstaat onder de autonomie van
de cliënt?
Het begrip
 Kun je een voorbeeld geven van autonomie van de
autonomie
cliënt?

 Kun je vertellen welke rol een zorgverlener kan hebben in


de autonomie van een cliënt?
Rol zorgverlener  Welke interventies pas jij zelf toe om de autonomie van
de cliënt te handhaven?

 Kun je vertellen wat jij onder zelfzorg van een cliënt


verstaat?
 Kun je vertellen wat jouw ervaring is met zelfzorg van een
Zelfzorg cliënt cliënt?
 Kun je vertellen waar jij tegenaan loopt bij zelfzorg van
een cliënt?

 Kun je een voorbeeld geven van hoe jij overlegt met


cliënten?
 Wat is jouw ervaring met samen met de cliënt
beslissingen nemen?
‘Shared decision
 Wat is jouw ervaring met het delen van de
making’
verantwoordelijkheid met de cliënt?
 Kun jij een voorbeeld geven van hoe jij de
verantwoordelijkheid bij de cliënt legt?

 Kun jij voorbeelden noemen van hoe jij een cliënt eigen
Eigen regie regie ‘geeft’ gedurende de zorg?

Communicatie  Welke ervaring heb jij met de zorg voor cliënten met
afasie?
 Kun je vertellen hoe je de communicatie bij deze cliënten
ervaart?
 Waar loop jij tegenaan in de communicatie met cliënten
met afasie?
 Kun je vertellen over welke onderwerpen je
communiceert met deze cliënten?
 Kun je vertellen wat alternatieve manieren van
communiceren met cliënten met afasie kunnen zijn?
 Gebruik je bij deze cliënten alternatieve manieren van
Tijd communiceren?
Onderwerpen Voorbeeldvragen (optioneel)
 Hoe ervaar je de factor tijd bij deze cliënten met afasie?

Das könnte Ihnen auch gefallen