Sie sind auf Seite 1von 3

Fundamentele Filosofie 1

Introductie
Hegel is invloedrijk geweest, hetzij positief hetzij negatief (tegen Hegel en het
Hegeliaanse denken afzetten). Hegel proberen te begrijpen geeft inzicht in
kopstukken van de continentale filosofie. Denk aan Karl Marx, die in zijn
filosofische werken tot 1848 heeft laten inspireren door Hegel en zijn meester-
slaaf dialectiek. In die meester-slaaf dialectiek speelt de arbeid een centrale rol,
die heeft Marx opgenomen en getransformeerd. Arbeid is centrale
antropologische categorie van zijn denken. Via Marx heeft Hegel dus veel invloed
gehad op het hele 20e eeuws denken en politiek handelen. De 20e eeuw kunnen
we beter begrijpen als we een minimale kennis hebben van Marx, Hegel en de
meester-slaaf dialectiek.

Dat Hegel nu onderdeel is van onze canon zegt meer over onze tijd nu en waar
we waarde aan hechten. Kiezen is uitsluiten en die keuzes voor onze canon
worden vanuit een bepaalde eurocentrische traditie gemaakt.

De fenomenologie van de geest


Beschrijft de geschiedenis van het weten als een geschiedenis die leid tot een
absoluut weten. M.a.w. het is een dik boek (620 p.) het beschrijft de tot
verschijning komen van dat absoluut weten als doel van de geschiedenis, hij
heeft een teleologische opvatting van de geschiedenis. In de loop van de
geschiedenis zit een doel, de geschiedenis is een progressieve realisatie van dat
doel, namelijk het absolute weten. Dit werk beschrijft hoe het absolute weten tot
verschijning komt, vandaar fenomenologie: verschijning van het weten. Het is
een hele andere geschiedenisopvatting die verschilt van Heidegger
(opeenvolging van manieren waarop het Zijn aan ons toont – niet begrepen als
progressieve realisatie van doel) en Foucault (de épistèmè die elkaar niet
teleologisch opvolgen). Hegel’s geschiedenis is een opeenvolging van
bewustzijnsfiguren die logisch uit elkaar voortkomen, de ene bewustzijnsfiguur
volgt logisch uit de ander en is tegelijk een stap richting de realisatie van het
absoluut weten. De meester-slaaf dialectiek is 1 van die bewustzijnsfiguren.

De uitdrukking: meester-slaaf dialectiek, is niet volledig juist. Er staat:


Herrschaft en Knechtschaft, de woorden meester en slaaf dwingen een bepaalde
blik waarmee gelezen wordt af die niet klopt met Hegels intentie. De meester-
slaaf dialectiek is enkel een bewustzijnsfiguur, je kunt het hele proces niet
begrijpen door 1 van de bewustzijnsfiguren te gebruiken, het proces wordt pas
duidelijk als het absoluut weten bereikt is en de geschiedenis voltooid. Je kan
niet alleen de meester-slaaf dialectiek pakken en daarmee pogen het hele proces
te verklaren. Russische academicus die dit wel heeft gedaan is toch erg
invloedrijk geweest in Frankrijk.
De geschiedenis van het verschijnen van het absolute weten komt met de
aanvang van het eerste bewustzijnsfiguur: bewustzijn. De meest elementaire
vorm van weten of waarin het weten zichzelf begrijpt. Het bewustzijn gaat ervan
uit dat de werkelijkheid gekend kan worden door passief registreren. Dat is een
houding (die passief receptieve houding noemt Hegel: bewustzijn) dit is afgeleid
van het brits-empirisme: weten = passief registreren. Bij nadere doordenken
blijkt die passieve houding volgens Hegel ondenkbaar, want bewustzijn is geen
onmiddellijke verhoudingsvorm maar is gebonden aan tal van
vooronderstellingen. De zintuigen zijn betrokken op een veelheid van
zintuigelijke indrukken maar als wij waarnemen nemen wij geen indrukken
waar, wij zien dingen (stoel, tafel, mensen etc. maar ik zie geen indrukken). Op
een of andere manier worden die indrukken op zo’n manier gesynthetiseerd dat
ik geen indrukken zie maar dingen zie. In de kennis is er dus een actieve pool
(namelijk het subject) die de zintuigelijke gegevens die passief binnenkomen
actief synthetiseren. Het subject is actief betrokken, een passieve
kennisvergaring zou namelijk leiden tot innerlijke inconsistenties. Het is ‘het ik’
dat de werkelijkheid structureert (Kant).

Bewustzijnsfiguur ‘1’ is: bewustzijn - het subject dat zichzelf leest als
louter passief tegenover het object en dacht daarmee kennis te vergaren. Dit
bewustzijn komt tot het besef dat die passiviteit onvoldoende is om kennen, en
dus her-bepaalt het bewustzijn zichzelf. Bewustzijnsfiguur ‘2’: zelfbewustzijn –
het subject en het object worden her-bepaald. Subject gaat van passief naar
actief, het object gaat van actief indrukken uitzenden naar passief dingen zijn.
Elke bewustzijnsfiguur is een antwoord op de inconsistentie van de vorige
bewustzijnsfiguur. Omdat dit het geval is zit er een ontwikkeling in waardoor die
bewustzijnsfiguren logisch op elkaar volgen en ze onderling innerlijk met elkaar
verbonden. Dit is nodig om een teleologisch proces te hebben. Elke
bewustzijnsfiguur is een noodzakelijke stap richting het einddoel.

Het zelfbewustzijn is niet het Cartesiaanse cogito omdat het, het resultaat
is van een doordenking van de empirische positie. Hegel zegt: op het moment dat
het bewustzijn een zelfbewustzijn wordt dan ziet de zelfbewustzijn zich niet meer
als passief maar als een absolute substantie. Het denkt dus dat het met zichzelf
samenvalt en dat het slechts als negatie van de objectwereld bestaat. Ik ben
zelfbewust, en ik ben geen object. Er is een overgang van bewustzijn naar
zelfbewustzijn, het begrijpt vervolgens zichzelf niet meer als louter bewustzijn
maar valt met zichzelf (ik = ik) in die act van zelf-vatten onderscheid ik me van
het object. Het zelfbewustzijn zegt: ik ben niks meer van het object. En vergeet
dat het een ontwikkeling is uit het bewustzijn. Het zelfbewustzijn vergeet dat het
ook bewustzijn is en dus nog steeds betrekking heeft op het object. Het
zelfbewustzijn moet ervaren dat het alleen kan bestaan als zelfbewustzijn als hij
ook betrokken is op het object.
Het zelfbewustzijn moet tot het besef komen dat het de logische voortzetting is
van wat daaraan vooraf ging. Het heeft een plaats in een teleologisch proces.
Maar als het als zelfbewustzijn wezenlijk ook betrokkenheid op het object is,
maar dat kan een zelfbewustzijn alleen als hij ook lichamelijk is. Het
zelfbewustzijn moet in de loop van het proces: zijn voorgeschiedenis van
bewustzijn herinneren en beseffen dat het als zelfbewustzijn ook wezenlijk
lichamelijk is omdat het ook altijd betrokken op het object is. Een zelfbewustzijn
is ook wezenlijk sociaal omdat het lichamelijk zijn en het altijd betrokken op
objecten zijn impliceert dat het dus ook samenvalt met alle andere lichamelijke
zelfbewustzijnen. Je krijgt een proces waarin het bewustzijn continue op de
limieten van zijn zelfbegrip stuit. De vorige articulaties van bewustzijnsfiguren
Bewustzijnsfiguur ‘3’: Rede, Bewustzijnsfiguur ‘4’: Geest. De geest is het
proces waarin het denken

Das könnte Ihnen auch gefallen