Sie sind auf Seite 1von 14

Tankslag bij Flers-Courcellete (1916)

De tank als nieuw wapen tijdens de Slag aan de Somme in september 1916 door Menno Wielinga

In januari 1916 werd het prototype van de tank getoond aan de Britse legerleiding. Opperbevelhebber Douglas Haig
onderkende de mogelijkheden van de tanks als wapen. Hij wenste dan ook zo snel mogelijk over tanks te beschikken. Ze
werden op zijn aandringen op 15 september 1916 voor het eerst in de oorlog ingezet bij Flers-Courcelette. Uit het oogpunt
van technische ontwikkeling veel te vroeg en uit tactisch oogpunt verkeerd. Haig verspeelde daarmee voor eens en voor
altijd de kans op een totale verrassing en op de mogelijkheid op een beslissende doorbraak van het Duitse front.

Inhoudsopgave
Een korte voorgeschiedenis
De eigenschappen van de Mark I tank
Levering tanks vertraagd
Plannen voor een nieuw offensief aan de Somme – de Big Push
Voorbereidende Franse operaties
De inzet van de Britse tanks bij Flers - Courcelette
De opmars van de tanks naar de aanvalsposities
Doodsbange Duitsers volkomen overdonderd door tankaanval
Het Britse offensief begint
Succesvolle tanks in Flers
Eerste ervaringen met de tank na Flers - Courcelette
Never mind the heat.
Never mind the noise.
Never mind the dust.
Think of your pals in the infantry.
Thank God you are bullet-proof and can help the infantry, who are not.
Tips to tank crews, mid-1916

I managed to get astride one of the German trenches... and opened fire with the Hotchkiss machine-guns. There were
some Germans in the dug-outs and I shall never forget the look on their faces when they emerged.
Captain H. W Mortimore,
commander of the first tank to go into battle on 15 september 1916

Een korte voorgeschiedenis


Sir Ernest Dunlop Swinton (1868-1951) was één van de belangrijkste figuren achter de ontwikkeling van de tank in de
Eerste Wereldoorlog. In 1914 was hij al een
oudgediende die nog had gevochten in de tweede Boerenoorlog (1899-1902. In 1914 had Ernest Swinton de rang van
luitenant-kolonel bereikt.

Lord Kitchener, de Britse minister van Oorlog, benoemde Swinton tot officiële Britse oorlogscorrespondent aan het
Westelijk Front waar aan het begin van de oorlog geen journalisten werden toegelaten. Zijn verslagen, gepubliceerd onder
de schuilnaam ‘Eyewitness’, werden pas aan de pers uitgereikt nadat ze hoogstpersoonlijk door Kitchener waren
gecontroleerd en eventueel aangepast.

Tijdens zijn verblijf aan het front raakte Swinton diep onder de indruk toen hij zag hoe de Britse infanterie tijdens de
aanvallen telkens weer werd neergemaaid door het Duitse machinegeweervuur. Hij begon daarop te zoeken naar
mogelijkheden om dit soort bloedvergieten te voorkomen.

Tijdens een van zijn bezoeken aan het front zag hij hoe een Amerikaanse landbouwtractor van het Amerikaanse merk Holt
Caterpillar, die voorzien was van rupsbanden, een zwaar kanon wegsleepte.

Reeds eerder had hij kennisgemaakt met het gebruik van gepantserde auto’s die bewapend waren met een mitrailleur. De
Britse Marine had namelijk in het begin van de oorlog in de buurt van Duinkerken, een aantal gepantserde auto’s gebruikt
van het merk Rolls Royce; met een weidse naam werd deze kleine eenheid de ‘Dunkirk Armoured Car Force’ genoemd.
Een gepantserde auto gebruikt in Duinkerken

Deze primitieve pantserauto’s waren gebouwd om de in België gelegen landingsbanen van de Royal Naval Air Service
tegen oprukkende Duitse troepen te beschermen. Het nadeel van de gepantserde auto’s was dat ze niet in ruig terrein
gebruikt konden worden. Toen de bewegingsoorlog een loopgravenoorlog werd, waren de pantserauto’s niet langer
bruikbaar; ze verdwenen dan ook van het toneel.

[ Noot: Vanaf deze landingsbanen werden verkenningsvluchten ondernomen maar ook werden van hieruit de eerste
bombardementsvluchten uitgevoerd op Duitsland, waar fabrieken werden gebombardeerd waar zeppelins werden
gebouwd, die later Londen en andere steden in Engeland zouden bombarderen.]

Swinton poogde dan ook het gebruik van de rupsbanden van de Holt Caterpillar tractor en de bewapende gepantserde
auto tot een bruikbaar concept te ontwikkelen. Daarover schreef hij op 5 juni 1915 een rapport aan het Britse
hoofdkwartier met als titel ‘The necessity for machine gun destroyers’. Dit rapport werd in februari 1916 gevolgd door een
uitgebreide nota met de titel: ‘Notes on the employement of Tanks’. Het woord 'tank' (waterreservoir) werd hier voor de
eerste keer officieel gebruikt en was bedacht om geheimhouding te verzekeren.

Dit rapport werd voorgelegd aan luitenant-kolonel Maurice Hankey, die secretaris was van de Raad van de Oorlog in
Londen. Hankey, die zelf zeer enthousiast was over de ideeën van Swinton, bemerkte een volkomen gebrek aan
belangstelling bij de toenmalige opperbevelhebber Sir John French en lord Kitchener. Uiteindelijk overhandigde hij het
rapport aan First Lord van de Admiraliteit, Winston Churchill.

Deze zag direct de potentiële mogelijkheden van een dergelijk wapen. Hij legde de nota van Swinton voor aan Eerste
Minister Asquith, die opdracht gaf aan het War Office om tenminste de mogelijkheden van het gebruik van de ‘tank’ te
onderzoeken. De eerste proef met een Caterpillar tractor mislukte vanwege extreme weersomstandigheden die een goede
test onmogelijk maakten.

Drie belangrijke mannen voor de ontwikkeling van de tank, van links naar rechts: Ernest Dunlop Swinton, Maurice Hankey
en Winston Churchill
Churchill organiseerde vervolgens het Comité Landships om een testmodel te ontwerpen en te produceren. Zijn
betrokkenheid, als minister van Marine, bij de ontwikkeling van dit wapen was niet zo vreemd als het leek. De Marine had
immers in het begin van de oorlog gebruik gemaakt van gepantserde auto’s om in België gelegen landingsbanen van de
Marine luchtvaart tegen Duitse troepen te beschermen. De tank leek dan ook een logische voortzetting van het gebruik
van pantserwagens.

Prototype Little Willy getest in Lincoln in november 1915

Zodra de prototype van de eerste tank met succes aan Churchill was gedemonstreerd, kreeg hij van Lloyd George (die
Kitchener als minister van Oorlog was opgevolgd) de opdracht direct met de productie van dit veelbelovende wapen te
beginnen.
In januari 1916 werd het prototype van de tank getoond aan de Britse legerleiding waarbij ook koning George aanwezig
was. Lang niet iedereen was overtuigd van de voordelen van het nieuwe wapen. Lord Kitchener sprak bij één van de
eerdere demonstraties de befaamde woorden ‘It is a pretty mechanical toy, but without serious military value’.

Het goedgekeurde prototype Big Willy ook wel Mother genoemd.


De onderste foto toont de stuurwielen aan de achterzijde bij dit type
Nadat het prototype van de eerste tank met succes was gedemonstreerd, gaf David Lloyd George opdracht direct met de
productie van 100 stuks van dit veelbelovende wapen te beginnen.
Ook de opperbevelhebber van het Britse leger, Sir Douglas Haig, onderkende de mogelijkheden van de tanks als wapen. Hij
wilde zelfs op 1 juni 1916 een aantal tanks in Frankrijk hebben om de Britse troepen te ondersteunen bij het geplande
Somme-offensief. Dat bleek niet mogelijk, maar in september 1916 werd de tank ingezet bij de slag bij Flers-Courcelette.
De factor tijd van groot belang bij de ontwikkeling van de tank. Er moest voldoende tijd worden genomen de tank
uitgebreid te testen en technisch te verbeteren voordat deze werkelijk gebruikt kon worden in de strijd. Ook moesten
manschappen en officieren uitgebreid geoefend worden in het gebruik van het nieuwe wapen. Bovendien zou het te vroeg
inzetten van tanks het verrassingseffect van dit nieuwe wapen volledig te niet kunnen doen.
Ook adviseerde generaal-majoor Ernest Swinton, het Britse hoofdkwartier dat de beste mogelijkheden voor het gebruik
van de tank waren gelegen in een massale, geconcentreerde aanval op één punt. Ook dit was een aspect waar eerst
voldoende op geoefend moest worden zo waarschuwde hij.

De eigenschappen van de Mark I tank


De productie van de tanks type Mark I, met de ‘males’ (‘mannetjes’) met twee zesponder (terugslagloze) Hotchkiss
scheepskanonnen en twee Vickers (luchtgekoelde) mitrailleurs en de ‘females’ (‘vrouwtjes’) met vijf Vickers mitrailleurs,
duurde langer dan werd verwacht.
Het gewicht van de Mark I tank bedroeg 28 ton en de lengte was 8.06 m., de hoogte van 2.46 m. en en de breedte 4.11 m. 
De pantserplaten waren 6 tot 10 millimeter dik. Het motorvermogen was 105 pk. dat geleverd werd door een Daimler
motor, de topsnelheid was, afhankelijk van het oppervak ongeveer vijf kilometer per uur en de actieradius was 35 tot 40
kilometer afhankelijk van de omstandigheden.
Op het slagveld temidden van bomkraters, greppels en natte ondergrond was de snelheid in werkelijkheid niet meer dan
een kilometer per uur. De tanks konden onder die zware omstandigheden de infanterie vaak niet bijhouden.
De Mark I tank was een zeer moeilijk te manoeuvreren voertuig en het lawaai in de rijdende tank was oorverdovend. De
bemanningsleden konden elkaar dan ook nauwelijks verstaan. Orders werden dan ook gegeven door klopsignalen.
De bediening van de tank werd verricht door acht mannen. Naast de bestuurder zat de bevelvoerend officier. De twee
kanonniers bevonden zich in de zijkasten aan de linkerkant en rechterkant. In iedere kast zaten twee schutters. Er waren
twee mannen om de twee versnellingsbakken te bedienen; voor elke rupsband één. De motor bevond zich in het midden
van de tank en de bedieners van de versnellingsbakken zaten uiterst oncomfortabel en liepen daardoor vaak
brandwonden op.

Gezichtsmasker dat door de tankbemanning werd gedragen

Er viel maar weinig licht door de kijkspleten naar binnen. Ook droegen de manschappen een masker om zich te
beschermen tegen metaalsplinters die binnen in de tank in het rond vlogen als de tank aan de buitenkant werd geraakt.
Bovendien werd het binnen in de tank zeer heet (tot 40 graden Celsius) en benauwd en was de ventilatie onvoldoende
waardoor de (giftige) uitlaatgassen in de tank bleven hangen, wat kon leiden tot bewusteloosheid en vergiftiging door
koolmonoxide van de manschappen. 

Op de website van BBC History staat een fraaie interactieve animatie over de Mark I tank.
Levering van de tanks vertraagd
Het ‘Heavy Section Machine Gun Corps’ (de naam Tank Corps kwam pas in juni 1917 in gebruik) wat de naam was voor het
nieuwe onderdeel, bleek bij het begin van het Somme-offensief in juli, nog niet gereed was om naar Frankrijk te
vertrekken. Er waren teveel problemen bij de werving en de opleiding van officieren en manschappen voor dit nieuwe
wapen.
Volgens de schattingen zouden pas begin september 1916 ten hoogste 6 compagnieën (150 tanks) in het veld kunnen
worden gebracht. In januari 1917 zouden 14 compagnieën (350 tanks) gereed kunnen zijn.

Tank tijdens een test: er moest tenminste een greppel van 2 meter genomen kunnen worden

Volgens Lloyd George en de chef van de generale staf, sir William Robertson, zou het verstandig zijn hierop te wachten.
Maar de Britse opperbevelhebber Douglas Haig koesterde nog steeds de hoop dat de oorlog vóór het einde van 1916 kon
worden beslist als de Slag bij de Somme tenminste tot een goed einde kon worden gebracht.

Haig verordonneerde daarom dat onmiddellijk alle tanks en bemanningen die op dat moment gereed waren, zo spoedig
mogelijk naar Frankrijk moesten worden overgebracht. Hij wilde met een 'beslissende aanvalsstoot' bij de Somme de grote
doorbraak tot stand brengen. De tanks zouden daarbij naar zijn mening, van grote waarde kunnen zijn.

Plannen voor een nieuw offensief aan de Somme – de Big Push


Er waren al plannen ontwikkeld voor een gezamenlijk Frans-Brits offensief in september 1916. De bedoeling was om een
grootscheepse, alles beslissende aanval van het 4e Britse Leger te organiseren over een front van 11 km breed. In dit front
moest tussen Flers en Courcelette een grote bres van vier kilometer worden geslagen om vijf cavaleriedivisies door te
laten.

Die konden vervolgens doordringen in de Duitse achterhoede om ruimte te scheppen voor de infanterie die het karwei kon
afmaken en het offensief kon voortzetten om de ‘Big Push’, de grote sprong voorwaarts, te maken. De aanval moest
‘agressief, verpletterend en onstuitbaar’ zijn.

Overzichtkaart van het aanvalsgebied


Het plan was simpel en tot in detail voorbereid: de gebruikelijke infanterieaanval, voorafgegaan door een bombardement,
met de mogelijkheid om het bombardement te herhalen als de vijandelijke stellingen onvoldoende bleken aangetast. De
tanks moesten worden beschouwd als een extraatje 'totdat meer bekend was over hun mogelijkheden'.

Uitgebreide kaart van het aanvalsgebied met Troepenbewegingen


Swinton kon op dat moment niet meer dan drie tankcompagnieën naar Frankrijk sturen. Hiervoor was iedere tank uit
Engeland gehaald die in gereedheid kon worden gebracht, compleet met monteurs uit de fabriek waar de tanks werden
gebouwd. Officieren, manschappen en tanks werden overgebracht naar Frankrijk:
de C-compagnie kwam als eerste bij Abbeville aan.

De commandant hoopte dat zijn mannen nog enkele weken de tijd zouden krijgen om de voorbereiding en de training in
alle rust te voltooien. Hij kreeg echter als belangrijkste opdracht iedere ochtend en middag demonstraties op touw zou
zetten voor officieren en leden van de militaire staf. Uiteindelijk waren er 60 tanks beschikbaar voor het offensief.

■ Kapitein Philip Neame - Royal Engineers 15th field company


We waren een van de eerste brigades die ooit een tank te zien kregen, omdat we ingezet zouden worden bij de tweede of
derde aanval aan de Somme. Het was half september en we landden als een van de eersten in Frankrijk om er wat mee te
oefenen. Iedereen was verbijsterd toen hij dit buitengewone monster over de grond zag kruipen.
Je kon echter slechts beperkt oefenen met een tank. Het kwam er vooral op aan dat de infanterie een geschikte formatie
leerde vormen om erachter aan te lopen. We wisten dat de tank openingen moest maken in het vijandelijke prikkeldraad
en een kleine infanteriecolonne moest dan de tank door die opening volgen.
Iedereen vond hem fantastisch, tot de eerste slag waarbij we hem echt moesten gebruiken. Toen verloren we ons
vertrouwen erin, want hij raakte defect voordat hij de Duitse frontlijn bereikte. Tijdens de oefeningen ging alles goed, dat
was op goed terrein in het bos van Leuze (bij ons bekend als 'Lousy Wood', het luizige bos). Waarom hij precies stukging,
weet ik niet. Misschien was de rupsband toen al versleten.

Voorbereidende Franse operaties


De voorbereidende operaties van de Britten en de Fransen waren begin september ingezet. Het Franse 6e Leger, dat op de
rechterflank van Rawlinson opereerde, was op 3 september met het geplande offensief begonnen. Men hoopte daarvan
dat op 15 september, de begindatum van het Britse offensief, een groot deel van de Duitse verdedigingslinies zou zijn
ingenomen.

De Duitse stelling bij Omiécourt op de zuidelijke oever van de Somme werd veroverd. Ook werd Cléry op de noordelijke
Somme-oever bezet en het Franse koloniale korps veroverde de overblijfselen van het gehucht Leforest.

De Britten zagen kans op 6 september de puinhopen van boerderij Falfemont in te nemen waar een Duits mitrailleursnest
de opmars van de Fransen tegenhield. De Fransen rukten daarna op tot voorbij Combles.

Combles na de oorlog

Door zware regenval stagneerde vervolgens de Franse opmars. Pas nadat er aflossingen kwamen en er nieuwe munitie
voor de artillerie naar voren was gebracht, kon het offensief worden hervat op 12 september.

Duitse stellingen ten zuiden en oosten van Leforest vielen in Franse handen, waarna de noordelijk daarvan gelegen Duitse
linie bezweek. De Franse linkervleugel ten oosten van Combles kreeg daardoor gelegenheid op te rukken, waarbij de weg
tussen Bapaume en Péronne werd afgesneden.
Er was daardoor een gat geslagen in de derde linie van de Duitsers. De Franse commandant Fayolle moest daarna
vaststellen dat zijn infanterie uitgeput was geraakt en hij zette op 14 september de Franse aanval stop. Hij zegde de Britse
commandant Rawlinson toe zijn opmars met de Franse artillerie te ondersteunen.

De inzet van de Britse tanks bij Flers – Courcelette


Enige dagen voor de aanval bleken door technische problemen slechts 49 van de 60 tanks inzetbaar bij de aanval. De
beschikbare tanks moesten worden verdeeld over de Britse legereenheden die de lijn Flers – Courcelette zouden
aanvallen.

Men kwam tot de volgende toewijzing: aan het XIVe Legercorps werden 18 tanks (drie secties van zes) toegewezen van de
C-compagnie, genummerd C1 t/m C18.
Aan het XVe Legerkorps werden ook 18 tanks (drie secties van zes) toegewezen van de D-compagnie, genummerd D1 t/m
D18. Tanksectie C19 t/m C24 en tanksectie D19 t/m D25 werden aan het IIIe Legerkorps toegewezen. Tank D13 kwam bij
de reservetroepen.

Tanks worden voorzien van brandstof voor de slag

Het Britse bombardement op de Duitse stellingen was inmiddels op 12 september


om 6.00 uur begonnen en werd drie dagen lang onverminderd voortgezet; naar schatting werden 900.000 granaten
afgevuurd. Op 13 september viel er op verscheidene plaatsen enige regen, maar de volgende dag scheen de zon weer. Aan
de Britse zijde van het front droogde de grond grotendeels weer op.

In de nacht van 13 op 14 september begonnen de 49 beschikbare tanks onder de grootst mogelijke geheimhouding vanuit
hun standplaats Bray-sur-Somme naar de aangewezen aanvalsposities op te rijden. Eén tank had technische problemen en
was daardoor niet beschikbaar. Onderweg waren voorraden benzine, olie en munitie opgeslagen.

De opmars van de tanks naar de aanvalsposities


De opmars naar de aanvalsposities werd op diverse plaatsen een chaos. Het zicht vanuit de tanks was bij nacht zeer slecht
en door gebrek aan tijd en ervaring was slechts in een enkel geval gezorgd voor een verkenning van de te rijden route. Ook
het lawaai van de artilleriebeschieting en de toestand van de wegen en de karrensporen die naar het front leidden, waren
de commandanten en tankbestuurders volkomen vreemd.

Tank op weg naar de aanvalslinie


Om toch te kunnen rijden was hier en daar een aantal te rijden routes met witte linten aangegeven en op sommige
plaatsen waren gidsen beschikbaar. Bij andere eenheden beschikten de tankcommandanten slechts over kaarten en
moesten ze zich in het donker zelf maar zien te redden.

Tank op weg naar de aanvalslinie

In sommige gevallen moesten de tankcommandanten vanwege het slechte zicht en de slechte oriëntatie uitstappen om
hun tank hoogst persoonlijk met behulp van een afgeschermde zaklantaarn naar hun startpositie te dirigeren.

Het was daarom geen wonder dat 17 van de 49 tanks die vanuit Bray-sur-Somme waren vertrokken, hun startpositie niet
wisten te bereiken als gevolg van mechanische mankementen, ongelukken onderweg en, in één geval, door de
hardnekkige weigering van een tankbestuurder om over een weg te rijden die bezaaid lag met lijken.

Doodsbange Duitsers volkomen overdonderd door tankaanval


Op de linkervleugel van de aanval hadden de Britse divisies een geschikte uitgangspositie veroverd die uit het zicht en
buiten het bereik van het Duitse mitrailleurvuur lag. Het Haute Forêt was in handen gebleven van de Duitsers. Het Bois de
Delville (Devil’s Wood) werd bezet door de Britse infanterie, afgezien van een hardnekkig tegenstand biedend gedeelte in
de zuidoostelijke hoek, dat nog op 15 september veroverd moest worden.

■ Luitenant Montague Cleeve - Royal Garrison Artillery


Het was een complete en grote verrassing voor de Duitsers dat we zoiets hadden ontworpen als een tank. Ze waren zo
ontredderd toen die voor het eerst aan de Somme verschenen dat alle Duitse verzet, in de sector waar ze werden ingezet,
in elkaar zakte.
De fout die we maakten, was dat we niet voorbereid waren op het wegvallen van het verzet. Onze cavalerie had klaar
moeten staan om het van de tanks over te nemen en alles op te ruimen. We hadden de Duitsers in een mum van tijd
kunnen omsingelen. Maar het succes van de tanks verraste ons zelf dus ook en we waren er zo slecht op voorbereid dat
niemand klaarstond om ze te volgen.
De tanks ondervonden hier en daar wel weerstand. Ik herinner me dat ik er een in actie zag in Pozières: hij kroop op en
neer, viel in granaatkraters en klom eruit, dook in weer een andere en dan weer naar boven, maar dat lukte niet helemaal.
Dat bood de Duitsers de kans die ze nodig hadden om hun mitrailleurs erop te richten, zodat de tank algauw een compleet
wrak werd doordat iedereen hem beschoot. Ik weet niet wat er met de bemanning gebeurde, maar de tanks waren een
gemiste kans.
Hadden we ze gevolgd met cavalerie of andere mobiele troepen, dan hadden we onder bescherming van de tanks meer
dan 20 kilometer voorbij de Duitse linies kunnen komen, het Duitse hoofdkwartier kunnen veroveren en de hele afloop
van de Somme kunnen veranderen.

Inmiddels was ook Ginchy gevallen, evenals Guillemont, maar ten oosten daarvan waren de Duitsers nog in het bezit van
de beruchte verdedigingswerken die bekend stonden als de Quadrilateral (Vierhoek).

Bij het opruimingswerk in het Bois de Delville werden drie tanks van de D-compagnie ingezet. Een ervan kreeg al pech bij
het vertrekpunt, de tweede kwam in het donker in een greppel terecht. Op 15 september om 5.15 uur voegde tank Dl
(nummer 1 van de D-compagnie), de eerste tank die ooit in de oorlog werd gebruikt, zich bij de twee voorste Britse
infanteriecompagnieën.
Tank op weg naar de voorste linie
Met donderend geweld rolde de tank over de weg van Ginchy naar Longueval, waarbij met de kanonnen en mitrailleurs
werd geschoten op de plaatsen waar de vijand werd vermoed. Al spoedig zat de tank bovenop de eerste Duitse loopgraaf
waaruit vele doodsbange Duitsers, volkomen overdonderd door de verschijning van de tanks, te voorschijn kwamen om
zich over te geven.

De Britse infanterie stootte door naar de achterste Duitse linie. Hier werden ze zwaar onder vuur genomen vanuit
versterkte mitrailleursnesten. De tankbemanning vuurde zo goed en zo kwaad als dat ging terug op de flitsen in het
donker. Uiteindelijk werd de linie schoongeveegd. Ook tank D3 was onderweg, maar werd verschillende keren getroffen
door zware granaten, waarbij twee bemanningsleden werden gedood. De overigen, van wie sommigen gewond waren,
slaagden erin zich in veiligheid te brengen.

Het Britse offensief begint


Het tijdstip van de aanval was vastgesteld op 6.20 uur, veertig minuten voor zonsopgang. Van de zeven tanks die de aanval
ondersteunden, waren een half uur na het begin van de aanval nog twee beschikbaar. De andere vijf waren door
machinestoring uitgeschakeld.
Dit overgebleven tweetal tanks had moeite de Canadese infanterie bij te houden, nadat deze het eerste doel, de
suikerfabriek op de weg door Courcelette naar Bapaume, had veroverd, maar speelde een nuttige rol bij het vernietigen
van overgebleven verdedigingsposten en bunkers. Een Duits officier die gevangen werd genomen, klaagde dat het gebruik
van dergelijke machines geen oorlog meer was, maar een slachtpartij.
                                
De Canadezen braken na een grimmige strijd door tot Courcelette. Onmiddellijk rechts van hen, bij het 4e Leger,
veroverden vier bataljons van de (Schotse) 15e Divisie Martinpuich, waarbij ze geholpen werden door één enkele tank.

Nog verder naar rechts waren door de eigenwijsheid van de commandant de vier aan hem toegewezen tanks ingezet in
het dichte, door omgevallen boomstammen vrijwel ontoegankelijke Haute Forêt. Hun optreden werd door deze
omstandigheden een fiasco.

Ten zuidoosten van het Haute Forêt was het 15e Britse Legerkorps ingezet om een doorbraak te forceren in het gebied
waar dit waarschijnlijk het gemakkelijkst zou zijn: Flers-Gueudecourt-le Transloy.

De Nieuw-Zeelanders kregen opdracht het dorp Gueudecourt te veroveren. In totaal waren er 18 tanks bij het Legerkorps
ingedeeld. Van de tien tanks die de aanval van de 41e divisie moesten ondersteunen, bereikten zeven hun uitgangspositie
en deze zetten zich onmiddellijk in beweging langs de weg van Longueval naar Flers.

Succesvolle tanks in Flers


De tanks hadden moeite de infanterie bij te houden, die oprukte vlak achter de artilleriebarrage. De drie divisies namen de
loopgraven en versterkte punten van de tussenliggende Duitse stellingen de een na de ander in bezit. Tussen de
vijandelijke verdedigingswerken slaagden de tanks er uiteindelijk in de infanterie in te halen.

In de buurt van Flers werd de Britse infanterie die zware verliezen had geleden, hevig onder vuur genomen, waardoor de
aanval stagneerde. Vanuit de achterhoede kwam toen tank D17 al dreunend en schietend naar voren en rolde de
hoofdstraat van het verwoeste Flers binnen, waar hij welbewust vaart minderde en 'vuur spuwde uit zijn kanonnen'.

Drie andere tanks, de D6, de D9 en de D16, waren evenwijdig hieraan aan de oostzijde het Flers binnengedrongen en
bestookten de Duitse stellingen. Door deze gedurfde opmars van de tanks realiseerden de Britten zich plotseling wat de
tanks hadden klaargespeeld waarop, naar wordt gezegd, de manschappen juichend tevoorschijn kwamen uit hun dekking
om achter de Dl7 aan, het opruimingswerk te voltooien.
In het zuiden maakte het 14e Legerkorps op de rechterflank van het Britse 4e Leger een slechte ochtend door. Door
mechanische gebreken konden slechts een paar van de zestien tanks die hier waren ingedeeld, op gang worden gebracht
en van dat aantal waren er maar twee tot bruikbare hulp bij de opmars in staat. De rest kwam in greppels of kuilen naast
de weg terecht, raakte op het slagveld de weg kwijt of werd door vijandelijke vuur uitgeschakeld.

Britten schuilen in de nabijheid van een Mark I tank nabij Flers

Het voornaamste obstakel in deze sector was de Quadrilateral (Vierhoek), die met zijn prikkeldraadversperringen en zijn
gewapend beton het Britse bombardement en de daaropvolgende infanteriebestorming met succes wist te doorstaan.

Doordat deze versterking in het centrum in Duitse handen bleef, slaagden de Britse divisies op de flanken er niet in een
omsingeling tot stand te brengen en de opmars voort te zetten. De Britse bataljons in de voorste gelederen raakten
geïsoleerd in granaattrechters.

Flers was het enige punt waar in de ochtend van 15 september van enige vooruitgang sprake was. Daar stootten de vier
tanks van het D-eskadron door in de richting van Gueudecourt en de naburige Duitse loopgraven, maar de Britse infanterie
had het toen al laten afweten.

De Britse soldaten, die door zware verliezen onder de officieren nagenoeg zonder leiding in Flers waren achtergebleven,
konden nog net op tijd de verdediging gereedmaken voor een Duitse tegenaanval.
Nieuw Zeelanders in de loopgraven bij Flers in september 1916

Intussen waren twee van de doorgestoten tanks van het D-eskadron vlak bij Gueudecourt getroffen door Duitse
veldartillerie en uitgeschakeld. Eén slaagde er nog in het dorp binnen te dringen voor hij definitief tot staan werd gebracht.
De vierde tank keerde daarop terug naar Flers.

Om 15.00 uur gaf de Britse commandant Rawlinson bevel de operaties stop te zetten en een reorganisatie tot stand te
brengen. Na het invallen van de duisternis begon het te regenen. De Duitse tegenaanvallen ebden weg; ook zij hadden
zware verliezen geleden en ook zij waren uitgeput.

Duitsers bij een defecte Britse tank na de strijd

De aanvallen gingen nog een paar dagen door maar liepen uiteindelijk op 18 september vast. Op 22 september werd er
nog eens een offensief uitgevoerd waarbij een Britse tank verantwoordelijk was voor het vernietigen van een Duitse
veldbatterij, vervolgens binnen een uur twee kilometer loopgraaf veroverde en 400 Duitsers krijgsgevangen maakte ten
koste van vijf man eigen verliezen. Vanaf 25 september werden geen nieuwe aanvallen meer ingezet en groeven de legers
zich opnieuw in. Op sommige plaatsen was zeven kilometer terreinwinst geboekt.

Eerste ervaringen met de tank na Flers-Courcelette


Bij sommige deskundigen bestaat de vaste overtuiging dat een doorbraak had kunnen worden geforceerd als
opperbevelhebber Douglas Haig het advies van Ernest Swinton had opgevolgd en had gewacht tot de tanks technisch beter
voor hun taak berekend waren en de tankaanval zich massaal op één punt had geconcentreerd.
 

Mark I tank op het slagveld na de oorlog

Haig had uiteindelijk de verleiding niet kunnen weerstaan en op 15 september 1916 de tanks bij Flers-Courcelette ingezet –
uit oogpunt van technische ontwikkeling veel te vroeg en uit tactisch oogpunt verkeerd. Hij verspeelde daarmee niet alleen
voor eens en voor altijd de kans op een totale verrassing, maar bovendien de mogelijkheid op een beslissende doorbraak
van het Duitse front.

Weliswaar had het nieuwe tankwapen hier en daar laten zien wat de mogelijkheden waren maar meer dan tweederde van
het ingezette aantal tanks had door mechanische problemen nauwelijks een bijdrage kunnen leveren aan de strijd.

Een ding was duidelijk: het tankwapen stond nog in de kinderschoenen en er moest nog veel ervaring worden opgedaan
met dit nieuwe wapen. Opleiding en training van de manschappen moest worden verbeterd en er moesten veel meer
tanks worden geproduceerd om een massale aanval mogelijk te maken.

Daarnaast moesten technische verbeteringen worden aangebracht om de gebruikswaarde en mechanische


betrouwbaarheid van de tank te verbeteren. Wel was duidelijk geworden dat op langere termijn de manier van
oorlogvoeren door de uitvinding van de tank nooit meer dezelfde zou zijn.

Literatuur
▬ Trevor Pidgeon - The Tanks at Flers
▬ Bryan Cooper - Tank battles of World War 1
▬ A. Smithers - The First Great Tank Battle 1917
▬ Max Arthur - Forgotten Voices
▬ Peter Barton - De Somme - Slagveld van Wereldoorlog I
▬ 14 -18 De Eerste Wereldoorlog - diverse artikelen
▬ David Fletcher - British Tanks 1915-1919
▬ David Fletcher - Tanks and Trenches
▬ John Glanfield - The Devil's Chariots

Das könnte Ihnen auch gefallen