Beruflich Dokumente
Kultur Dokumente
De tank als nieuw wapen tijdens de Slag aan de Somme in september 1916 door Menno Wielinga
In januari 1916 werd het prototype van de tank getoond aan de Britse legerleiding. Opperbevelhebber Douglas Haig
onderkende de mogelijkheden van de tanks als wapen. Hij wenste dan ook zo snel mogelijk over tanks te beschikken. Ze
werden op zijn aandringen op 15 september 1916 voor het eerst in de oorlog ingezet bij Flers-Courcelette. Uit het oogpunt
van technische ontwikkeling veel te vroeg en uit tactisch oogpunt verkeerd. Haig verspeelde daarmee voor eens en voor
altijd de kans op een totale verrassing en op de mogelijkheid op een beslissende doorbraak van het Duitse front.
Inhoudsopgave
Een korte voorgeschiedenis
De eigenschappen van de Mark I tank
Levering tanks vertraagd
Plannen voor een nieuw offensief aan de Somme – de Big Push
Voorbereidende Franse operaties
De inzet van de Britse tanks bij Flers - Courcelette
De opmars van de tanks naar de aanvalsposities
Doodsbange Duitsers volkomen overdonderd door tankaanval
Het Britse offensief begint
Succesvolle tanks in Flers
Eerste ervaringen met de tank na Flers - Courcelette
Never mind the heat.
Never mind the noise.
Never mind the dust.
Think of your pals in the infantry.
Thank God you are bullet-proof and can help the infantry, who are not.
Tips to tank crews, mid-1916
I managed to get astride one of the German trenches... and opened fire with the Hotchkiss machine-guns. There were
some Germans in the dug-outs and I shall never forget the look on their faces when they emerged.
Captain H. W Mortimore,
commander of the first tank to go into battle on 15 september 1916
Lord Kitchener, de Britse minister van Oorlog, benoemde Swinton tot officiële Britse oorlogscorrespondent aan het
Westelijk Front waar aan het begin van de oorlog geen journalisten werden toegelaten. Zijn verslagen, gepubliceerd onder
de schuilnaam ‘Eyewitness’, werden pas aan de pers uitgereikt nadat ze hoogstpersoonlijk door Kitchener waren
gecontroleerd en eventueel aangepast.
Tijdens zijn verblijf aan het front raakte Swinton diep onder de indruk toen hij zag hoe de Britse infanterie tijdens de
aanvallen telkens weer werd neergemaaid door het Duitse machinegeweervuur. Hij begon daarop te zoeken naar
mogelijkheden om dit soort bloedvergieten te voorkomen.
Tijdens een van zijn bezoeken aan het front zag hij hoe een Amerikaanse landbouwtractor van het Amerikaanse merk Holt
Caterpillar, die voorzien was van rupsbanden, een zwaar kanon wegsleepte.
Reeds eerder had hij kennisgemaakt met het gebruik van gepantserde auto’s die bewapend waren met een mitrailleur. De
Britse Marine had namelijk in het begin van de oorlog in de buurt van Duinkerken, een aantal gepantserde auto’s gebruikt
van het merk Rolls Royce; met een weidse naam werd deze kleine eenheid de ‘Dunkirk Armoured Car Force’ genoemd.
Een gepantserde auto gebruikt in Duinkerken
Deze primitieve pantserauto’s waren gebouwd om de in België gelegen landingsbanen van de Royal Naval Air Service
tegen oprukkende Duitse troepen te beschermen. Het nadeel van de gepantserde auto’s was dat ze niet in ruig terrein
gebruikt konden worden. Toen de bewegingsoorlog een loopgravenoorlog werd, waren de pantserauto’s niet langer
bruikbaar; ze verdwenen dan ook van het toneel.
[ Noot: Vanaf deze landingsbanen werden verkenningsvluchten ondernomen maar ook werden van hieruit de eerste
bombardementsvluchten uitgevoerd op Duitsland, waar fabrieken werden gebombardeerd waar zeppelins werden
gebouwd, die later Londen en andere steden in Engeland zouden bombarderen.]
Swinton poogde dan ook het gebruik van de rupsbanden van de Holt Caterpillar tractor en de bewapende gepantserde
auto tot een bruikbaar concept te ontwikkelen. Daarover schreef hij op 5 juni 1915 een rapport aan het Britse
hoofdkwartier met als titel ‘The necessity for machine gun destroyers’. Dit rapport werd in februari 1916 gevolgd door een
uitgebreide nota met de titel: ‘Notes on the employement of Tanks’. Het woord 'tank' (waterreservoir) werd hier voor de
eerste keer officieel gebruikt en was bedacht om geheimhouding te verzekeren.
Dit rapport werd voorgelegd aan luitenant-kolonel Maurice Hankey, die secretaris was van de Raad van de Oorlog in
Londen. Hankey, die zelf zeer enthousiast was over de ideeën van Swinton, bemerkte een volkomen gebrek aan
belangstelling bij de toenmalige opperbevelhebber Sir John French en lord Kitchener. Uiteindelijk overhandigde hij het
rapport aan First Lord van de Admiraliteit, Winston Churchill.
Deze zag direct de potentiële mogelijkheden van een dergelijk wapen. Hij legde de nota van Swinton voor aan Eerste
Minister Asquith, die opdracht gaf aan het War Office om tenminste de mogelijkheden van het gebruik van de ‘tank’ te
onderzoeken. De eerste proef met een Caterpillar tractor mislukte vanwege extreme weersomstandigheden die een goede
test onmogelijk maakten.
Drie belangrijke mannen voor de ontwikkeling van de tank, van links naar rechts: Ernest Dunlop Swinton, Maurice Hankey
en Winston Churchill
Churchill organiseerde vervolgens het Comité Landships om een testmodel te ontwerpen en te produceren. Zijn
betrokkenheid, als minister van Marine, bij de ontwikkeling van dit wapen was niet zo vreemd als het leek. De Marine had
immers in het begin van de oorlog gebruik gemaakt van gepantserde auto’s om in België gelegen landingsbanen van de
Marine luchtvaart tegen Duitse troepen te beschermen. De tank leek dan ook een logische voortzetting van het gebruik
van pantserwagens.
Zodra de prototype van de eerste tank met succes aan Churchill was gedemonstreerd, kreeg hij van Lloyd George (die
Kitchener als minister van Oorlog was opgevolgd) de opdracht direct met de productie van dit veelbelovende wapen te
beginnen.
In januari 1916 werd het prototype van de tank getoond aan de Britse legerleiding waarbij ook koning George aanwezig
was. Lang niet iedereen was overtuigd van de voordelen van het nieuwe wapen. Lord Kitchener sprak bij één van de
eerdere demonstraties de befaamde woorden ‘It is a pretty mechanical toy, but without serious military value’.
Er viel maar weinig licht door de kijkspleten naar binnen. Ook droegen de manschappen een masker om zich te
beschermen tegen metaalsplinters die binnen in de tank in het rond vlogen als de tank aan de buitenkant werd geraakt.
Bovendien werd het binnen in de tank zeer heet (tot 40 graden Celsius) en benauwd en was de ventilatie onvoldoende
waardoor de (giftige) uitlaatgassen in de tank bleven hangen, wat kon leiden tot bewusteloosheid en vergiftiging door
koolmonoxide van de manschappen.
Op de website van BBC History staat een fraaie interactieve animatie over de Mark I tank.
Levering van de tanks vertraagd
Het ‘Heavy Section Machine Gun Corps’ (de naam Tank Corps kwam pas in juni 1917 in gebruik) wat de naam was voor het
nieuwe onderdeel, bleek bij het begin van het Somme-offensief in juli, nog niet gereed was om naar Frankrijk te
vertrekken. Er waren teveel problemen bij de werving en de opleiding van officieren en manschappen voor dit nieuwe
wapen.
Volgens de schattingen zouden pas begin september 1916 ten hoogste 6 compagnieën (150 tanks) in het veld kunnen
worden gebracht. In januari 1917 zouden 14 compagnieën (350 tanks) gereed kunnen zijn.
Tank tijdens een test: er moest tenminste een greppel van 2 meter genomen kunnen worden
Volgens Lloyd George en de chef van de generale staf, sir William Robertson, zou het verstandig zijn hierop te wachten.
Maar de Britse opperbevelhebber Douglas Haig koesterde nog steeds de hoop dat de oorlog vóór het einde van 1916 kon
worden beslist als de Slag bij de Somme tenminste tot een goed einde kon worden gebracht.
Haig verordonneerde daarom dat onmiddellijk alle tanks en bemanningen die op dat moment gereed waren, zo spoedig
mogelijk naar Frankrijk moesten worden overgebracht. Hij wilde met een 'beslissende aanvalsstoot' bij de Somme de grote
doorbraak tot stand brengen. De tanks zouden daarbij naar zijn mening, van grote waarde kunnen zijn.
Die konden vervolgens doordringen in de Duitse achterhoede om ruimte te scheppen voor de infanterie die het karwei kon
afmaken en het offensief kon voortzetten om de ‘Big Push’, de grote sprong voorwaarts, te maken. De aanval moest
‘agressief, verpletterend en onstuitbaar’ zijn.
De commandant hoopte dat zijn mannen nog enkele weken de tijd zouden krijgen om de voorbereiding en de training in
alle rust te voltooien. Hij kreeg echter als belangrijkste opdracht iedere ochtend en middag demonstraties op touw zou
zetten voor officieren en leden van de militaire staf. Uiteindelijk waren er 60 tanks beschikbaar voor het offensief.
De Duitse stelling bij Omiécourt op de zuidelijke oever van de Somme werd veroverd. Ook werd Cléry op de noordelijke
Somme-oever bezet en het Franse koloniale korps veroverde de overblijfselen van het gehucht Leforest.
De Britten zagen kans op 6 september de puinhopen van boerderij Falfemont in te nemen waar een Duits mitrailleursnest
de opmars van de Fransen tegenhield. De Fransen rukten daarna op tot voorbij Combles.
Combles na de oorlog
Door zware regenval stagneerde vervolgens de Franse opmars. Pas nadat er aflossingen kwamen en er nieuwe munitie
voor de artillerie naar voren was gebracht, kon het offensief worden hervat op 12 september.
Duitse stellingen ten zuiden en oosten van Leforest vielen in Franse handen, waarna de noordelijk daarvan gelegen Duitse
linie bezweek. De Franse linkervleugel ten oosten van Combles kreeg daardoor gelegenheid op te rukken, waarbij de weg
tussen Bapaume en Péronne werd afgesneden.
Er was daardoor een gat geslagen in de derde linie van de Duitsers. De Franse commandant Fayolle moest daarna
vaststellen dat zijn infanterie uitgeput was geraakt en hij zette op 14 september de Franse aanval stop. Hij zegde de Britse
commandant Rawlinson toe zijn opmars met de Franse artillerie te ondersteunen.
Men kwam tot de volgende toewijzing: aan het XIVe Legercorps werden 18 tanks (drie secties van zes) toegewezen van de
C-compagnie, genummerd C1 t/m C18.
Aan het XVe Legerkorps werden ook 18 tanks (drie secties van zes) toegewezen van de D-compagnie, genummerd D1 t/m
D18. Tanksectie C19 t/m C24 en tanksectie D19 t/m D25 werden aan het IIIe Legerkorps toegewezen. Tank D13 kwam bij
de reservetroepen.
In de nacht van 13 op 14 september begonnen de 49 beschikbare tanks onder de grootst mogelijke geheimhouding vanuit
hun standplaats Bray-sur-Somme naar de aangewezen aanvalsposities op te rijden. Eén tank had technische problemen en
was daardoor niet beschikbaar. Onderweg waren voorraden benzine, olie en munitie opgeslagen.
In sommige gevallen moesten de tankcommandanten vanwege het slechte zicht en de slechte oriëntatie uitstappen om
hun tank hoogst persoonlijk met behulp van een afgeschermde zaklantaarn naar hun startpositie te dirigeren.
Het was daarom geen wonder dat 17 van de 49 tanks die vanuit Bray-sur-Somme waren vertrokken, hun startpositie niet
wisten te bereiken als gevolg van mechanische mankementen, ongelukken onderweg en, in één geval, door de
hardnekkige weigering van een tankbestuurder om over een weg te rijden die bezaaid lag met lijken.
Inmiddels was ook Ginchy gevallen, evenals Guillemont, maar ten oosten daarvan waren de Duitsers nog in het bezit van
de beruchte verdedigingswerken die bekend stonden als de Quadrilateral (Vierhoek).
Bij het opruimingswerk in het Bois de Delville werden drie tanks van de D-compagnie ingezet. Een ervan kreeg al pech bij
het vertrekpunt, de tweede kwam in het donker in een greppel terecht. Op 15 september om 5.15 uur voegde tank Dl
(nummer 1 van de D-compagnie), de eerste tank die ooit in de oorlog werd gebruikt, zich bij de twee voorste Britse
infanteriecompagnieën.
Tank op weg naar de voorste linie
Met donderend geweld rolde de tank over de weg van Ginchy naar Longueval, waarbij met de kanonnen en mitrailleurs
werd geschoten op de plaatsen waar de vijand werd vermoed. Al spoedig zat de tank bovenop de eerste Duitse loopgraaf
waaruit vele doodsbange Duitsers, volkomen overdonderd door de verschijning van de tanks, te voorschijn kwamen om
zich over te geven.
De Britse infanterie stootte door naar de achterste Duitse linie. Hier werden ze zwaar onder vuur genomen vanuit
versterkte mitrailleursnesten. De tankbemanning vuurde zo goed en zo kwaad als dat ging terug op de flitsen in het
donker. Uiteindelijk werd de linie schoongeveegd. Ook tank D3 was onderweg, maar werd verschillende keren getroffen
door zware granaten, waarbij twee bemanningsleden werden gedood. De overigen, van wie sommigen gewond waren,
slaagden erin zich in veiligheid te brengen.
Nog verder naar rechts waren door de eigenwijsheid van de commandant de vier aan hem toegewezen tanks ingezet in
het dichte, door omgevallen boomstammen vrijwel ontoegankelijke Haute Forêt. Hun optreden werd door deze
omstandigheden een fiasco.
Ten zuidoosten van het Haute Forêt was het 15e Britse Legerkorps ingezet om een doorbraak te forceren in het gebied
waar dit waarschijnlijk het gemakkelijkst zou zijn: Flers-Gueudecourt-le Transloy.
De Nieuw-Zeelanders kregen opdracht het dorp Gueudecourt te veroveren. In totaal waren er 18 tanks bij het Legerkorps
ingedeeld. Van de tien tanks die de aanval van de 41e divisie moesten ondersteunen, bereikten zeven hun uitgangspositie
en deze zetten zich onmiddellijk in beweging langs de weg van Longueval naar Flers.
In de buurt van Flers werd de Britse infanterie die zware verliezen had geleden, hevig onder vuur genomen, waardoor de
aanval stagneerde. Vanuit de achterhoede kwam toen tank D17 al dreunend en schietend naar voren en rolde de
hoofdstraat van het verwoeste Flers binnen, waar hij welbewust vaart minderde en 'vuur spuwde uit zijn kanonnen'.
Drie andere tanks, de D6, de D9 en de D16, waren evenwijdig hieraan aan de oostzijde het Flers binnengedrongen en
bestookten de Duitse stellingen. Door deze gedurfde opmars van de tanks realiseerden de Britten zich plotseling wat de
tanks hadden klaargespeeld waarop, naar wordt gezegd, de manschappen juichend tevoorschijn kwamen uit hun dekking
om achter de Dl7 aan, het opruimingswerk te voltooien.
In het zuiden maakte het 14e Legerkorps op de rechterflank van het Britse 4e Leger een slechte ochtend door. Door
mechanische gebreken konden slechts een paar van de zestien tanks die hier waren ingedeeld, op gang worden gebracht
en van dat aantal waren er maar twee tot bruikbare hulp bij de opmars in staat. De rest kwam in greppels of kuilen naast
de weg terecht, raakte op het slagveld de weg kwijt of werd door vijandelijke vuur uitgeschakeld.
Het voornaamste obstakel in deze sector was de Quadrilateral (Vierhoek), die met zijn prikkeldraadversperringen en zijn
gewapend beton het Britse bombardement en de daaropvolgende infanteriebestorming met succes wist te doorstaan.
Doordat deze versterking in het centrum in Duitse handen bleef, slaagden de Britse divisies op de flanken er niet in een
omsingeling tot stand te brengen en de opmars voort te zetten. De Britse bataljons in de voorste gelederen raakten
geïsoleerd in granaattrechters.
Flers was het enige punt waar in de ochtend van 15 september van enige vooruitgang sprake was. Daar stootten de vier
tanks van het D-eskadron door in de richting van Gueudecourt en de naburige Duitse loopgraven, maar de Britse infanterie
had het toen al laten afweten.
De Britse soldaten, die door zware verliezen onder de officieren nagenoeg zonder leiding in Flers waren achtergebleven,
konden nog net op tijd de verdediging gereedmaken voor een Duitse tegenaanval.
Nieuw Zeelanders in de loopgraven bij Flers in september 1916
Intussen waren twee van de doorgestoten tanks van het D-eskadron vlak bij Gueudecourt getroffen door Duitse
veldartillerie en uitgeschakeld. Eén slaagde er nog in het dorp binnen te dringen voor hij definitief tot staan werd gebracht.
De vierde tank keerde daarop terug naar Flers.
Om 15.00 uur gaf de Britse commandant Rawlinson bevel de operaties stop te zetten en een reorganisatie tot stand te
brengen. Na het invallen van de duisternis begon het te regenen. De Duitse tegenaanvallen ebden weg; ook zij hadden
zware verliezen geleden en ook zij waren uitgeput.
De aanvallen gingen nog een paar dagen door maar liepen uiteindelijk op 18 september vast. Op 22 september werd er
nog eens een offensief uitgevoerd waarbij een Britse tank verantwoordelijk was voor het vernietigen van een Duitse
veldbatterij, vervolgens binnen een uur twee kilometer loopgraaf veroverde en 400 Duitsers krijgsgevangen maakte ten
koste van vijf man eigen verliezen. Vanaf 25 september werden geen nieuwe aanvallen meer ingezet en groeven de legers
zich opnieuw in. Op sommige plaatsen was zeven kilometer terreinwinst geboekt.
Haig had uiteindelijk de verleiding niet kunnen weerstaan en op 15 september 1916 de tanks bij Flers-Courcelette ingezet –
uit oogpunt van technische ontwikkeling veel te vroeg en uit tactisch oogpunt verkeerd. Hij verspeelde daarmee niet alleen
voor eens en voor altijd de kans op een totale verrassing, maar bovendien de mogelijkheid op een beslissende doorbraak
van het Duitse front.
Weliswaar had het nieuwe tankwapen hier en daar laten zien wat de mogelijkheden waren maar meer dan tweederde van
het ingezette aantal tanks had door mechanische problemen nauwelijks een bijdrage kunnen leveren aan de strijd.
Een ding was duidelijk: het tankwapen stond nog in de kinderschoenen en er moest nog veel ervaring worden opgedaan
met dit nieuwe wapen. Opleiding en training van de manschappen moest worden verbeterd en er moesten veel meer
tanks worden geproduceerd om een massale aanval mogelijk te maken.
Literatuur
▬ Trevor Pidgeon - The Tanks at Flers
▬ Bryan Cooper - Tank battles of World War 1
▬ A. Smithers - The First Great Tank Battle 1917
▬ Max Arthur - Forgotten Voices
▬ Peter Barton - De Somme - Slagveld van Wereldoorlog I
▬ 14 -18 De Eerste Wereldoorlog - diverse artikelen
▬ David Fletcher - British Tanks 1915-1919
▬ David Fletcher - Tanks and Trenches
▬ John Glanfield - The Devil's Chariots