Sie sind auf Seite 1von 13

Nederlands – Literatuur

Karel Ende Elegast (ME – ca. 1000 n.C.) – Karelromans

- kleur bekennen = stamboom voorleggen , tonen dat je van adel bent. (laten
merken hoe je erover denkt.)
- tjost = een tweegevecht te paard met een lans.
- mêlée = een groepsgevecht, gevangen moesten vrijheid kopen met losgeld,
indien men niet sterf...
- denigreren = minachten, neerkijken op iets/iemand
- hofdag = onderhoud van de koning met zijn vazallen , samenkomst.
- anachronisme = zaak die in een bep. tijd niet kan voorkomen, zoals een
vliegtuig in de Middeleeuwen.
- ironiseren = licht spottend spreken over

Verhaal: lees samenvatting p.22 WB en slot v/h verhaal p.21-23 HB


Personages:
- Karel de Grote: absolute vorst bijgestaan door god
- Elegast: verbannen leenman van KdG, die als roofridder aan de kost komt
maar wordt uiteindelijk loyaal en trouw aan de koning (round character:
evolueert doorheen het verhaal)
- Eggerick: zwager van KdG slechterik ( flat character : stereotype – blijft
hetzelfde doorheen het verhaal)
Kenmerken
- auteur spreekt over een historia (Lat.: wat echt gebeurd is) en niet over
een fabula (Lat.: wat niet echt gebeurd is) .
- Om de waarheid te bekrachtigen maakt auteur gebruik van auctoritas. (=
bekend figuur/menigte /god waarnaar hij verwijst als getuige voor wat hij
zegt.)
- Toch zijn Karelromans schijnbaar historische verhalen
- Gebruik van wonderen is niet ontkrachting van de waarheid,
wonderen waren geloofwaardig in de ME want het geloof in God was nog
zo sterk.
- Elegast helpt Eggerick terug op zijn paard uit standsbewustzijn, ze zijn
beiden van adel.
- Eggerick heeft arrogante hoogmoed tijdens de tjost.
- De MEse vrouw heeft geen mening, kan worden uitgehuwelijkt, maar ze
wordt wel verheerlijkt in de literatuur.
- MEse letterkunde = gesproken letterkunde -> geschreven in rijm want zo
is het gemakkelijker te onthouden ( mnemotechnischch middel )
- Er is een grote kloof tussen de buitenliteraire werkelijkheid en het
ridderideaal in de literatuur

1
Motieven
Karelromans: Ontrouw vs. Trouw:
Welvaart, rust vs. wanorde

- fantastisch: bv. engel , toverkruid ( het goddelijke in het alg.)


- materieel: bv. het zadel ( de rijkdom , weelde in het alg.)
- historisch: Karel de Grote
- auctoritas: de gemeenschap (de menigte) , god
- ridderlijk: *spreekt voor zich*

Vereffening/gerechtigheid na Eggerick zijn dood:


- ridderlijk: wordt hem ontdaan
- juridisch: dood wordt hij toch nog eens opgehangen want dit was
gebruikelijk bij misdadigers
- materieel: uitrusting werd in beslag genomen, enkel bij ridders wordt dit
niet gedaan.
- Elegast is niet langer verbannen en krijgt de vrouw van Eggerick ( de zus
van KdG.)

Walewein – Arthurromans ( ME – ca. midden 13e eeuw )

- Koning Arthur was een keltische legerleider


- Hij wordt gemythologiseerd , hij word een symbool.
- Arthurromans van Chrétien de Troyes , geschreven in opdracht.
- Arthur wordt opgepoetst tot de belichaming van nieuwe levensidealen.

Kenmerken parallel aan de Karelromans


- geloof
- trouw
- dapperheid
- strijdlust
Nieuwe kenmerken van Arthurromans
- eerbied voor de vrouw
- respect voor de medemens
- mate
- zelfbeheersing
- cultiveren van goede manieren
- mildheid
- vergevingsgezindheid
- hulpvaardigheid
Het ‘hoofs zijn’ in de Arthurromans was een beschavingsverschijnsel.
De buitenliteraire doelstelling van de Arthurromans :
-invloed uitoefenen op mens en maatschappij, nieuwe levensidealen doorvoeren.

2
Roman van Walewein(Gold als de hoofse roman bij uitstek)

- orale traditie, het is een mythe die mondeling werd overgeleverd


- de u-persoon (r6) = lezerspubliek of de opdrachtgever
- de hogere klasse wordt aangesproken om zich te onderscheiden van de
lagere klassen door hoofse gewoontes aan te nemen zoals de handen
wassen.(want men dronk en at uit het zelfde servies )
- Soort van volksopvoeding
- Toch onhoofse elementen aanwezig: tot tweemaal toe is niemand moedig
genoeg om de wil van de koning te vervullen (r67-87).
- Walewein is hoofs maar zijn eigen belang is prioritair ( onhoofs ).
- Terug vinden we de kloof tussen de buitenliteraire werkelijkheid en het
ridderideaal.

Literaire verschillen tussen Arthurromans en Karelromans

- Karelromans leunen dichter aan bij de historische waarheid, Arthurromans


bevatten geen historische figuren maar fantastische figuren.
- Arthurromans bevatten symbolische objecten in tegenstelling tot
Karelromans.(vb. de ronde tafel=gelijkheid,zwaard met 2
ringen=onoverwinnelijkheid , het schaakbord)
- Karelromans i.h.a. rechtlijnig en compact , de Arthurromans wijden uit,
bevatten omzwervingen.
- Auteur Karelromans schreef mondelinge overleveringen op , auteur
Arthurromans stelt uit verschillende mondelinge overleveringen 1 verhaal
samen.

Structuur
1. proloog : twee regels , toelichting wat er zal volgen.
2. Situering van ruimte en tijd (waar en wanneer ): veelal in een
kasteel op de hofdag.
3. aanleiding tot avontuur : element van buitenaf die de rust en
harmonie verstoord en een ridder wordt aangespoort tot een
queeste.
4. queeste : de ridder krijgt hulp van een fantastisch figuur.
5. Barrière/onoverkomelijke hindernis
6. terugkeer naar het hof, de harmonie is hersteld.(‘eind goed al
goed’).

3
Perceval - Graalromans ( ME – einde 13e eeuw )
Uitloper/vergeestelijking van de Arthurromans

- nieuwe ridderideaal uit Perceval overstijgt het werelds-hoofse ridderideaal


uit de Arthurromans.

Kenmerken v/h nieuwe ridderideaal


- oprecht empathie voor de noodlijdenden
- grote nederigheid
- diepe godsvrucht, verbondenheid met god.
- opgaan in mysterie van dood en verlossing
- verlangen naar de eeuwigheid

De vergeestelijking begint bij Chrétien de Troyes’ Perceval maar door de dood


van Chétien de Troyes blijft het einde onafgewerkt. Dit nodigde uit tot de
zogenaamde Continuations ( 3 in totaal ). Hierin wordt de vergeestelijking van
het ridderideaal nog sterker in de verf gezet. De totale en expliciete
verchristelijking gebeurt echter in de trilogie Lancelot en prose.

- alle aloude Arthurmotieven worden direct en indirect verbonden met


Bijbelse thema’s en motieven.
- Uiteindelijk wordt de hele Arthurethiek (het ridderideaal uit de
Arthurromans) afgewezen, wegens alleen maar werelds-hoofs.
- Ridderlijke eer word ‘ijdele glorie’.
- Hoofse liefde wordt de doodszonde van de wellust
- Uitvoerige feestemalen maken plaats voor ascese (= het streven naar een
reine levenswandel door de eigen hartstochten en begeerten te beteugelen
en zelftucht toe te passen.)

Jacob van Maerlant - Middeleeuwe letterkunde (de


auteurs – de opdrachtgevers)(ME – 13e eeuw )
(overkoepelend stuk)
J. van Maerlant : tussen middeleeuwen en Renaissance

- de steden groeien waardoor de burgerij opkomt => ze hebben de


financiële middelen (maar politieke slagkracht hebben ze pas vanaf de
Franse revolutie), ze hebben veel tijd en ze hebben een nood aan het
vergaren van kennis.
- Er wordt geschreven in opdracht waardoor de auteur op de achtergrond
verdwijnt.
- De opdrachtgever bepaalt wat er al dan niet geschreven wordt.
- Vaak propagandistische doeleinden van de opdrachtgever
- “Nutscap ende waer” , letterkunde moest nuttig en waar zijn, ze moest
kennis bijbrengen en moraliserend zijn. Fantasie was uit den boze.
- Auteur moest vaak verdietsen van werken ( in het Nederlands vertalen)

4
Volgens Van Hildegaersberch moet een schrijver altijd dichten/schrijven wat de
opdrachtgever wil horen , zonder maatschappelijke kritiek. Van Maerlant
daarentegen denkt hier anders over , hij oefent vaak kritiek uit in wat hij schrijft
en hij houdt geen blad voor de mond.

Vb :
- kritiek op zijn eigen opdrachtgever (HBp191 , voorlaatste grijze blok)
- hij klaagt de kloof tussen arm en rijk aan door de rijken te vergelijken met
prooidieren en de armen met prooien. (HBp191 , laatste grijze blok )

Motieven v/d opdrachtgevers


- verhoogde status : eer en macht
- historische legitimering ( bewijs )
- vrijetijdsbesteding
- moraal,zedenles voor de gemeenschap en het individu.
- (bindmiddel)

Motieven v/d schrijver


- materialen om te schrijven (perkament & inkt ) zijn te duur.
- De opdrachtgever onderhoudt hen financieel
- Ze moesten inspiratie halen uit boeken waarvoor enkel de opdrachtgever
het geld had.)
- Ter bescherming van henzelf ( ze zouden in conflict kunnen komen met de
personen over wie ze moeten schrijven.)

Rederijkers (einde ME : 15e eeuw )


Luidt de Renaissance in.

- burgers/dichters die zich verenigden in Rederijkerskamers om zich


cultureel te ontwikkelen.
- Vooral de financieel krachtigere burgers
- Gaat gepaard met de opkomst van de steden en de burgerij.
- Kunst staat centraal
- De kunst is moraliserend en didactisch
- Intellectuelen die streefden naar vrijheid van denken ; politiek ,
maatschappelijk en religieus.
- Ze winnen steeds meer macht en invloed en beginnen richtlijnen te geven
op politiek , maatschappelijk en religieus vlak.
- Beschavingsideologie : ze willen zich afscheiden van de niet-beschaafden.
- Gaat gepaard met de verlichting ( het humanisme )
- dichtvorm Sotte Amoureusheyt : het refrein.

vormexperimenten
- schaakbordgedicht = gedicht in de vorm v/e schaakbord, in ieder vakje
een vers , zowel horizontaal als verticaal te lezen.
- Ketengedicht = vers waarbij het laatste woord van elke vers rijmt met het
1e woord v/d volgende vers.
- Kreeftdicht = het gedicht kan zowel van voor naar achter gelezen worden
als omgekeerd.

5
- Het refrein

Vormelijke kenmerken
- Er is veel aandacht voor de vorm => renaissance
- Gedicht eindigt altijd met een aanspreking tot de prins (voorzitter) van de
rederijkerskamer want dit is verplicht binnen de rederijkerstraditie. Deze
slotstrofe noemen we de ‘Envoi’.(r40-44)
- 3 lange strofen , 1 korte ( slot)strofe : de envoi.
- De stok is een steeds wederkerende vers op het einde van elke strofe.
(r13,26,39,44)
- Relatief strak rijmschema

3 soorten poëzie :
- int vroede (ernst)
- int sotte (humor)
- int amoureuse (liefde)

Hoofse minne lyriek


-Opnieuw aanschouwen wij – Willen IX van Aquitanië
-Eens meien morgens – Hertog jan I van Brabant

- hoofse minne is een kwestie van wetten en conventies (regels,normen) die


je moet respecteren.
- liefde zijn spontane gevoelens maar die moeten in de hoofse minne
worden ingehouden.
- De vrouw staat centraal en nadrukkelijk het lichamelijke.
- Net als bij het ridderideaal is er ook in de hoofse minne een grote kloof
tussen de buitenliteraire werkelijkheid en het minne-ideaal.
- De strenge wetten en normen worden gereflecteerd in de minnepoëzie :
de hoofse minnepoëzie is ook een kwestie van conventies. Bv:
natureingang.
- Hoofse minne schenkt voor de man geen voldoening , de minne is quasi
onbereikbaar.

Regels om de minne te bedrijven


- respect voor de vrouw
- geduld
- nederigheid
- geen lichamelijk contact
Hoofse minne wordt altijd in gesloten, ommuurde ruimten bedreven, alles buiten
de muren staat voor ongecultiveerde lusten.

6
Natureingang = stereotyp natuurbeeld waarmee minneliederen aanvangen om
duidelijk te maken dat er een liefdestafereel zal volgen.

Volksballade
van 2 conincskinderen

- kort verhalend lied


- onmogelijke/verboden liefde
- veelal tragisch einde (vrouw pleegt zelfmoord uit liefdesverdriet)
- vertrouwensrelatie tussen de minnaar en de echtgenoot van de beminde
vrouw.

- afwisseling dialoog en actie


- vrijheid in zacht vers en rijm (rijkrijm en assonantie)
- motief : water

Mystica – Hadewijch ( ME: 13e eeuw)

Inhoudelijk
- in tegenstelling tot de minnelyriek staat hier God/Christus centraal en niet
de vrouw
- ht ‘ic’ figuur is een vrouw ( in dit geval is de ‘ic’ Hadewijch, een begijn)
- het ‘ic’ figuur wordt aangetrokken tot god.
- het ‘ic’ figuur is zwak en onderdanig aan god.
- Lichamelijk aspect is onuitgesproken.
Vormelijk
- natureingang
- rijmschema gelijk aan Hoofse minnelyriek
- melodie gelijk aan Hoofse minnelyriek

semantisch = over de betekenis van de woorden

Beatrijs, de Marialegende – Religieuze Epiek (ME: eind


14e eeuw)
Samenvatting Beatrijs: HBp. 180 – 182 + slot WBp. 162-163

- eerste letter : miniatuur


- eerste letters van elke vers staat los (bandversiering )
- ‘ende’ afgekort tot ‘en’.
- Geen vaste Nederlandse taal.

- auteur heeft niet veel aanzien


- kerk oefent censuur uit

7
- geschreven ter verering van Maria (vandaar Marialegende)
- exemplarisch moraliserend tewerk gaan: aan de hand v/e voorbeeld een
zedenles geven.
- Auctoritas : 1) broeder Gijsbrecht (hij is oud dus wijs), 2) het stond in een
boek.
- Wanneer Beatrijs in armoede verkeerd prostitueert ze zichzelf want
bedelen is erger voor een hoofse vrouw.

Vergelijking hoofse minnelyriek


- natureingang ter inleiding van een liefdestafereel
- man moet geduld hebben ( in alg. de regels van de hoofse minne )
- eerbiedige/hoofse formuleringen (r307-320-370)

wereldse trouw is waardeloos , de liefde is schijn.

Alhoewel de overeenkomsten met de hoofse minne is dit werk toch te situeren


binnen de (anti)hoofse traditie van de graalroman. Want alle hoofse waarden zijn
maar schijn , de trouwheid , de liefde , ... , zijn uiteindelijk bedrog.

Structuur ( vergelijkbaar met die van de Arthurromans )

- proloog
- situering ( klooster)
- element van buitenaf die de orde verstoord (de aardse liefde)
- queeste
- barrière
- terugkeer naar klooster & inkeer.

De liefdesqueeste

- vertrekpunt: liefde voor God


- stadia a: liefde voor de man
- stadia b: liefde voor haar kinderen
- eindpunt=vertrekpunt: liefde voor God

Het Sonnet – Petrarkisme (ME: 14e-16e eeuw)


Francesco Petrarca (Italië)

- petrarkisme = liefdespoëzie geïnspireerd door F. Petrarca


- opvolger v/d hoofse minnelyriek.
- inhoudelijk: verering v/d onbereikbare ideale vrouw
- de liefde is zowel vreugde als verdriet: dualiteit
- stilistisch: veel stijlfiguren, hyperbolen (overdrijvingen).
- -mythologische elementen ( want petrarkisme is beinvloed door de
Renaissance die in Italie , waar ook het Petrarkisme ontstond , al in
opmars was.
- Verhouding tussen dichter/minnaar en geliefde zoals bij de hoofse
minnelyriek.

8
Sonnet
- 14 verzen: 2 kwatrijnen en 2 terzinen
- Volta ( hierna vaak overgang in ‘ic’-persoon)
- Omarmend rijm

Maar de vorm evolueert, zo zien we bij Sonnet CXXX van Shakespeare :


- 3 kwatrijnen
- Distichon op het einde
- Geen volta
- Gekruist rijm

Pierre Ronsard – Sonnet Pour Hélène. (1524 -1585)

Typische renaissancistische kenmerken


- zelfbewustzijn, ijdelheid van de auteur.(r4)( In tegenstelling met de ME
staat de auteur niet langer in de schaduw van zijn werk maar op de
voorgrond.)
- het carpe diem – motief. (r13-14)( in tegenstelling met het middeleeuwse
momento mori – motief. )

Van der Noot - De Nederlanden (1535 – 1595)

- oxymoron: levende dood (r9)


- chiasme (r13-14)
- retorische vraag (r5-6)
- personificatie (r9-11)
- parallellisme: wederkerende zinsbouw ( r1-2)
- volta: na r8
- octaaf inhoudelijk: de liefde i/h algemeen
- sextet inhoudelijk: de liefde toegepast op zichzelf
- paradox = stijlfiguur die een innerlijke tegenstelling bevat (r9,3,7)

G.A. Bredero – Vroegh in den dageraedt ( 1585-1618 )

Beschrijft tafereel van meisje dat vroeg opstaat en buitenkomt , de wind die met
haar haar speelt.

- Dubbelzinnigheid : r1: ( schone = meisje+zon ), r2: (het kleur = haar+


zon), r3: ( gezeten in de zon = meisje+zon) , r8: ( ‘haer’ = meisje+zon)
- Bredero prefereert het schone v/d natuur boven de kunst (r13-14)

P.C. Hooft – Sonnet ( 1581 – 1647)

- epitheton ornans = adjectief ter versiering (r5)


- enjambement = zin gaat door op de volgende regel (r5-6)
- octaaf inhoudelijk : de tijd gaat te snel
- sextet inhoudelijk : hij mist zijn geliefde , de tijd gaat traag
- verlangen : 1) naar iemand , iemand missen. 2) de tijd verlangen , langer
maken).

9
Politiek & Religieus conflict op het einde v/d ME .
1550 – 1600 , Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden
Maatschappij
- reformatie: kritiek op de wantoestanden binnen de kerk -> ontstaan
protestantisme ( Lutheranisme & Calvinisme )
- opstandigheid tegen het Spaanse bewind door de sociale en economische
omstandigheden die te wijden zijn aan dit bewind.

->Religieus: 1566, de Beeldenstorm: alle katholieke beelden worden vernield


als protest. ( in het protestantisme vereerde men geen beelden )
->Politiek: 1584, de val van Antwerpen: splitsing v/d noordelijke Nederlanden
(word staatkundig en religieus vrij) en zuidelijke Nederlanden ( blijft onder
Spaans bewind) met als gevolg een braindrain vanuit de zuidelijke
Nederlanden naar de noordelijke Nederlanden.( alle intellectuelen bv.
schrijvers, schilders en zakenlui vluchten naar de vrije, niet onderdrukte
noordelijke Nederlanden ) Hierdoor kennen de Noordelijke Nederlanden een
Gouden Eeuw. ( 17e eeuw)

Geuzen
- Geuzenliederen : verzetsliederen tegen het Spaanse bewind , inhoudelijk
over de gebeurtenissen uit de opstanden, ze dienden als motivatie voor
het volk om in opstand te komen, en om de spot te drijven met het
Spaanse bewind. ( bekendste geuzenlied is het Wilhelmus)
- Geuzen waren dus verzetsstrijders
- Het Wilhelmus is een acrostichon/naamgedicht (alle eerste letters van
elke strofe vormen samen een naam)

Onderscheid tussen geuzen en calvinisten (Louis Paul Boon HBp27-28)


- geuzen waren uit de 3de stand , in het algemeen arm , die zich verzetten
tegen het Spaanse bewind.
- Calvinisten zijn eerder rijk en verzetten zich ook tegen het Spaanse
bewind, maar op een ingehouden en vredevolle manier want ze zetelden
vaak in stadsbesturen of waren stadhouder. ( en ze waren dus
rechtstreekser onderworpen aan de Spaanse koning dan de geuzen)
-
Dubbele golfbewegingen in de geuzenactiviteiten:
1e: inname van steden
2e: de Beeldenstorm

Predikanten spoorden het volk aan tot het vormen van een volksleger en tot de
Beeldenstorm.

Joost van den Vondel (1587-1679) en het Stockske (1657):

Johan van Oldenbarnevelt (1547 – 1619, gematigd protestant ) wordt ter dood
veroordeeld wegens landverraad door Maurits van Nassau ( streng Calvinistische

10
stadhouder), Joost van den Vondel is hierom woedend en schrijft een
hekelgedicht (Het Stockske, HBp.30) maar is bang om het uit te geven. In 1657
wordt het dan uiteindelijk toch uitgegeven, 40 jaar na de dood van
Oldenbarnevelt.
Vondel is de belangrijkste vertegenwoordiger van de barok in onze streken.
De (Noordelijke) Nederlandse Gouden eeuw (17e eeuw)
P.C. Hooft & G.A. Bredero

G.A. Bredero – Het boerengezelschap


- overgangsperiode ME & Ren.
- ’t kan verkeren’

Bredero
- is een landloper , en ronddolend stadsfiguur uit Amsterdam.
- eerbiedig voor en fier op zijn stad.
- Schrijft in volkse taal.
- onrustig

’t Zijn de beste schilders die ’t leven naast komen’


= hiermee bedoeld Bredero dat hoe dichter (figuurlijk) een schilder bij het
tafereel staat die hij zal schilderen, hoe een beter beeld hij zich kan vormen en
hoe beter hij dus zal kunnen schilderen. Dit geldt volgens Bredero ook in de
literatuur, m.a.w. : Bredero vertoefde zelf lagere klassen waardoor hij het dus
beter dan wie ook kon beschrijven in zijn gedicht Het Boerengezelschap. Dit
merken we door:
- levendige beschrijvingen v/d taferelen
- realistische beschrijving v/d boeren(kledij)
- gedetailleerde beschrijving v/d vechtpartij

Bredero heef veel sympathie en eerbied voor het gepeupel ( de boeren, de lagere
klassen ) maar toch neemt hij afstand (distantiëring) en verheft hij zich boven
alles rondom zich adhv een moralisering (r50-55) , dit was gebruikelijk/verplicht
in de rederijkers traditie.

MEse kenmerken
- volkslied
- gepaard rijm
- de moralisering (restant uit de rederijkerstraditie )

REN ontbrekende kenmerken


- het mythologische
- Directe taal
- Directe inhoud
REN kenmerken
- metrum: afwisseling beklemtoonde en onbeklemtoonde klanken.

11
- binnenrijm
- klankenspel
- alliteraties

P.C. Hooft – Sal nemmermeer gebeuren ( 1605)


Inhoud
- strofe 1-4: 2e persoon ( Hooft ) neemt afscheid van zijn geliefde en is
hierdoor droevig.
- -strofe 5-6: zijn geliefde begint te wenen en dit is een troost voor hem.
- strofe 7 en verder: het goddelijke (Venus) vangt de tranen en veranderd
ze in parels (symb. voor het tijdloze )
Kenmerken
- metamorfose gedicht ( de tranen die parels worden is de metamorfose )
- Renaissancistisch gedicht: het goddelijke aspect ( Venus )

Leeuw v. Vlaanderen – H. Conscience (1838)(Romantiek)

Vertelt over de Guldensporenslag te Kortrijk in het jaar 1302 waarin de Vlaamse


Leeuw als Deus ex machina (de oplossing voor het onoplosbaar probleem, stamt
uit Grieks theater) optreedt.

- apocalyptisch einde, alsof het einde van de wereld is aangebroken.


( Apocalyps= stuk uit de bijbel waarin de ondergang v/d aarde wordt
beschreven )

Romantiek: stilistische kenmerken


- radicale tegenstelling tussen Vlamingen en Fransen, goed en slecht.
- fantasie, mysterie ( wie is de leeuw van Vlaanderen)
- vlucht naar het verleden (Guldensporenslag, 1302)
- overvloedige, weelderige beschrijvingen
- heroïsch, centrale held
- nationalistisch (‘Vlaamse volk is superieur!’ )
- mening v/d auteur door de regels heen te lezen

De literatuur en H. Conscience

Vlaamse schrijvers hadden amper lezers want merendeels v/d Vlamingen was:
- analfabeet
- te arm om een boek te kopen
De middenklasse en hogere klassen waren verfranst. De thema’s sloten aan bij
wat de Vlaamse lezer wou lezen: Vlaamse ontvoogding (het Vlaams-nationalisme
strookt met de verlangens van het volk en daarom spreken boeken die Vlaams-
nationalistisch getint zijn ook aan). Schrijvers als Hendrik Conscience, Albrecht
Rodenbach en Frans Willems willen met de literatuur het Vlaamse volk verheffen.

Conscience: ‘de man die zijn volk leerde lezen’.


Hiermee bedoeld men dat hij verhalen schreef dat het Vlaamse volk kon lezen:
- Rechtlijnig plot

12
- Eenvoudige psychologie
- Doorzichtige intrige

Tegelijk ging hij op zoek naar modellen waar het volk zich kon aan spiegelen:
- teruggrijpen naar het (glorieuze) verleden, om de sociaal en politiek
machteloze Vlaming terug hoop te geven en trots te maken.
- Bewust geïdealiseerd beeld van het Vlaamse land.

Dit doet hij om te tonen hoe verheven, superieur, groots en trots het Vlaamse
volk ooit was -> hij wil nationalistische gevoelens opwekken onder de
Vlamingen. Conscience gaat op zoek naar Vlaamse trots zoals toen in de
Guldensporenslag.
Waarom Conscience dit doet is gebonden aan de sociale en politieke
omstandigheden voor de Vlaming in die tijd ( dit lees je hieronder bij situering ).

Situering Leeuw van Vlaanderen:


1838 Leeuw van Vlaanderen
1830 Belgische onafhankelijkheid

- Frans was de officiële voertaal, de taal van de hogere klasse en de


middenklasse en de taal van de literatuur.
- De Nederlandstalige intellectuele laag (v/d bevolking) van Vlaanderen was
gevlucht naar de noordelijke Nederlanden na de val van Antwerpen in
1584.
- Vlaanderen was politiek machteloos

Gesproken taal

- herhalingen
- tussenwerpsels (vb: ‘éh’)
- grammaticale fouten
- dialect
- onvolledige zinnen

13

Das könnte Ihnen auch gefallen