Sie sind auf Seite 1von 3

Mogelijke tentamenvragen voor ‘Wetenschapsleer & methodologie/filosofie van de

economie’ – premaster 2010 – 2011.

Popper en het standaardbeeld van wetenschap


a. Beschrijf in enkele korte steekwoorden het standaardbeeld van wetenschap.
Wetenschap is een rationele onderneming waarin elke stap in theorievorming verantwoord
moet worden door. De wijze waarop een wetenschapper tot nieuwe inzichten komt maakt niet
uit, maar deze moeten dan onderbouwd worden door:
• Waarneming of experiment verzamelde feiten: (verificatie)
• Logische argumentatie: Geen contradictie (logisch consistent).

b. Wat waren de twee belangrijkste kritiekpunten van Karl Popper op het standaardbeeld
van wetenschap? Licht toe met een voorbeeld.
Wetenschap begint niet met feiten, maar met theorie (theoriegeladenheid). Je hebt een theorie
die je wilt toetsten aan de hand van hypotheses en gaandeweg beginnen de feiten zich op te
stapelen. Aan de hand van deze feiten ga je kijken of je theorie klopt, verificatie. Popper zegt
dat je eigenlijk nooit kan weten of je theorie klopt, het is daarom interessanter om te kijken
waar het mis gaat, wanneer komt een verwachting niet uit. Dat is wat wetenschap eigenlijk is,
het is niet zozeer kan ik bewijzen dat, maar het is speuren naar dat wat eigenlijk mijn
hypothese onderuit haalt en dit noemen we falsificatie.

Adam Smith
a. Leg uit waarom volgens sommigen Adam Smith de vader is van de ‘greed is good’-
gedachte en de vrije markt als basis van de economische wetenschap.
Kernelementen bij Adam Smith zijn; arbeid, iedereen kan een bijdrage leveren in de vorm
van arbeid, mensen worden gedreven door eigen belang en als ze dat goed/actief nastreven
dan wordt dat evenwicht daadwerkelijk bereikt (competitie). Loon en prijs mechanisme wordt
hierdoor in evenwicht gebracht door vraag en aanbod, en als overheid moet je hier niet mee
bemoeien (geen overheidinmenging). Laat de markt zijn werk doen, het idee van de vrije
markt.

b. Leg uit waarom volgens anderen Adam Smith niet de vader is van de ‘greed is good’-
gedachte en de vrije markt als basis van de economische wetenschap.
-Adam Smith stelt dat de overheid moet garanderen dat iedereen onderwijs kan
krijgen om later bij te dragen op de arbeidsmarkt (overheidsinmenging).
-Adam Smith veronderstelt een cultuur die hij beschrijft als een moreel gemotiveerde cultuur
dit in tegenstelling tot zijn uitspraak dat mensen in eigen belang handelen.

Karl Marx
a. Wat is Marx’ definitie van kapitalisme en in welke zin is geld hierin geen ruilmiddel?
Geld weerspiegelde vroeger een ruilwaarde, (Van een schaap ruilen voor geld, waar je
vervolgens brood voor koopt,: je investeert geld in goederen in de hoop er meer geld weer aan
te onttrekken). Geld verwijst nu naar haar eigen groei als ultieme doel. Geldschieters, banken,
de beurs, en centrale banken worden grote machten, zij beheren de geldstromen  hypotheek
vind plaats als voorschot op toekomstige waardecreatie. Nu weerspiegelt geld het in hoge
mate de populariteitswaarde. Waarde is niet gebaseerd op iets reëels, maar op waarde die de
markt het toekent.
b. Wat verstaat Marx onder historisch materialisme en wat is de rol van de bourgeoisie
daarin? Het historisch materialisme houdt in dat de ontwikkelingsgeschiedenis van
menselijke samenlevingen in grote mate wordt bepaald door materiële, economische,
omstandigheden; deze worden beschouwd als de oorzaak voor de sociale verhoudingen en de
verdeling van maatschappijen in klassen, die voortdurend strijd met elkaar leveren. De
bourgeoisie waren degenen die beschikte over kapitaal en over productiemiddelen, deze
behoorden ook tot de bovenbouw van de samenleving. In een kapitalistisch systeem krijgt de
werknemer (arbeider) een bepaald loon hetgeen Marx de marktwaarde noemt. Het punt is
echter dat het werk van de werknemer meer oplevert dan hij in werkelijkheid als loon
terugkrijgt. Het verschil hiertussen noemt Marx de meerwaarde die gezien kan worden als een
soort van winst. Deze meerwaarde steekt de kapitalist in eigen zak om zijn eigen kapitaal te
vergroten. Dit in eigen zak steken ziet Marx als uitbuiting van het proletariaat.

c. Wat verstaat Marx onder ‘onderbouw’ en ‘bovenbouw’ en hoe is de verhouding tussen


deze beide? Marx stelde dat er veel meer moest worden gekeken naar verscheidende klassen
binnen de maatschappij. Tussen deze klassen zaten zoveel economische, sociale en politieke
ongelijkheden dat men niet kon spreken van gelijke behandeling aldus Marx. Marx verdeelde
de maatschappij waarbij er sprake was van een kapitalistisch systeem in twee klassen. De ene
klasse had wel productiemiddelen (kapitaal) en bestond uit landeigenaren, industriëlen etc., de
zogenaamde kapitalisten of bourgeoisie (bovenbouw). De andere klasse had geen
productiemiddelen tot zijn beschikking en bestond uit arbeiders, het zogenaamde proletariaat
(onderbouw). De eerste klasse buitte de andere klasse uit.

Wat is een paradigma?


volgens Kuhn kan er pas over feiten of problemen worden gesproken als wetenschappers over
een gemeenschappelijk denkkader beschikken. Zo’n conceptueel raamwerk noemt hij een
paradigma. Een paradigma gaat aan het bedrijven van wetenschap vooraf. Pas in een
paradigma kun je van feiten spreken.

Wat is het verschil tussen Marx en Smith?


Adam Smith stelt dat iedereen moet kunnen profiteren van de welvaart in een samenleving en
niet alleen een bepaald toplaag. Juist door arbeidsindeling kan iedereen een bijdrage leveren
in de vorm van arbeid en hierdoor ook daadwerkelijk deelt in de opbrengsten. Dit zorgt voor
een morele motivatie en de gedachte hierachter is dat een ieder in eigen belang handelt. Bij
Marx gaat het om de vraag waarom delen bepaalde structurele groepen in de samenleving
nooit in de welvaart en daarvoor is er eigenlijk revolutie nodig. Hierdoor is er een
paradigmawisseling ontstaan tussen beide heren die elke over een gemeenschappelijk
denkkader beschikken met een fundamentele tegenstelling. (de wereld van het vertrouwen in
de markt vs het vertrouwen in de staat).

Wat Smith en Marx delen:


 Mechanistisch opvatting van de economische orde: wetten
 Instrumentele opvatting van arbeid: arbeid als meetbaar productiemiddel
 Idee van de markt als exclusief gericht op kostenefficiency
 Mens gericht op materieel belang

Das könnte Ihnen auch gefallen