Sie sind auf Seite 1von 62

Rapport 11

Ruimte voor professionalisering

Formele regelingen voor


professionalisering van
leraren en het gebruik ervan

Nico van Kessel


Carolien van Rens
Gerrit Vrieze

Ruud de Moor Centrum


Ruud de Moor Centrum Open Universiteit
Open Universiteit
rdmc.ou.nl rdmc.ou.nl
Rapport 11

Ruimte voor professionalisering

Formele regelingen voor


professionalisering van
leraren en het gebruik ervan

Nico van Kessel


Carolien van Rens
Gerrit Vrieze
Deze publicatie is mede mogelijk gemaakt door de financiële ondersteuning van het ministerie
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan het Ruud de Moor Centrum van de Open Universiteit.

© Ruud de Moor Centrum - Open Universiteit, 2010

Tenzij anders aangegeven mag het materiaal uit deze uitgave zonder voorafgaande toestemming
openbaar gemaakt en verveelvoudigd worden door instellingen die gefinancierd worden uit publieke
middelen, scholen, opleidingsinstituten en non-profitorganisaties ten behoeve van onderwijs- en
onderzoeksdoeleinden, mits de naam van de auteursrechthebbende daarbij wordt vermeld: © Ruud
de Moor Centrum - Open Universiteit.

Bij gebruik door andere instellingen / bedrijven of bij gebruik voor andere doeleinden dient eerst
toestemming te worden gevraagd aan het Ruud de Moor Centrum van de Open Universiteit.

ISBN: 978 90 358 1719 7

Printed in The Netherlands.

2
Inhoudsopgave

Woord vooraf 5

Samenvatting 7

1 Inleiding 9
1.1 Doel van het onderzoekproject 10
1.2 Formele regelingen voor professionalisering en het gebruik ervan 10
1.3 Leeswijzer 10
2 De cao's over deskundigheidsbevordering, professionalisering en
scholing 11
2.1 Inleiding 11
2.2 Cao Primair onderwijs 11
2.2.1 Algemene bepalingen 11
2.2.2 Arbeidsduur, normjaartaak, deskundigheidsbevordering,
taakbeleid en formatiebeleid 12
2.2.3 Scholing en professionele ontwikkeling 12
2.2.4 Budgetten voor deskundigheidsbevordering, professionalisering
en scholing 14
2.2.5 Welke budgetten hebben scholen daadwerkelijk voor
professionalisering? 16
2.2.6 Besteding van de budgetten 18
2.3 Cao in het voortgezet onderwijs 18
2.3.1 Algemene bepalingen 18
2.3.2 Scholing en persoonlijke ontwikkeling 18
2.3.3 Welke budgetten hebben scholen daadwerkelijk voor
professionalisering? 20
2.4 Conclusies 22
3 Tegemoetkoming Lerarenopleiding 23
3.1 De regeling Tegemoetkoming Lerarenopleiding 23
3.1.1 Gebruik van de regeling Tegemoetkoming Lerarenopleiding
door zij-instromers 24
3.2 Conclusie 27

Ruimte voor professionalisering 3


4 De lerarenbeurs 29
4.1 De regeling Lerarenbeurs 29
4.2 Aanvragers Lerarenbeurs 31
4.2.1 Totaal aantal aanvragen 31
4.2.2 Aangevraagde en toegekende subsidies in het basisonderwijs,
speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs 31
4.2.3 Aanvragen en toekenningen naar geslacht 32
4.2.4 Aanvragen en toekenningen naar leeftijd 33
4.2.5 Aanvragen naar provincie 34
4.3 Opleidingen 35
4.3.1 Korte en lange opleidingen 35
4.3.2 Aard van de subsidie 36
4.3.3 Aard van de opleidingen: bachelor en master 38
4.4 Conclusie 40
5 Lerarenbeurs Limburg 43
5.1 Regeling kennis leerkrachten voortgezet onderwijs in Limburg 43
5.1.1 Doelgroep 43
5.1.2 Doelstelling 43
5.1.3 Subsidieomvang 43

Literatuur 45
Bijlage 1: Gevolgde opleidingen met een Lerarenbeurs 47
Bijlage 2: Subsidieregeling kennis leerkrachten voortgezet onderwijs
in Limburg 51
Over de auteurs 54
Colofon 55
Eerder verschenen RdMC-publicaties 57

4
Woord vooraf

De Open Universiteit ontwikkelt en verzorgt open hoger afstandsonderwijs en is tevens een partner
voor lerarenopleidingen en scholen voor de professionalisering van leraren.
Binnen de Open Universiteit is de expertise met betrekking tot deze professionalisering
samengebracht in het Ruud de Moor Centrum (RdMC).
Dit centrum vervult taken in het kader van ontwikkeling, vernieuwing en verspreiding van digitale
professionaliseringsinstrumenten. Daarnaast wordt praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek
verricht en vindt evaluatie van de professionaliseringsactiviteiten ten behoeve van leraren plaats.
Deze taken worden uitgevoerd in nauwe samenwerking met scholen voor primair en voortgezet
onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs, lerarenopleidingen, sectororganisaties, en andere
afdelingen en organisatieonderdelen van de Open Universiteit.
De werkzaamheden van het RdMC leiden tot kennis, producten en diensten, die ondersteunend zijn
voor bijvoorbeeld flexibilisering of leren op de werkplek.
Naast bijdragen op het internet bestaan belangrijke producten uit publicaties en kennisdeling in de
vorm van RdMC-rapporten. In deze reeks van rapporten worden bijvoorbeeld resultaten - met een
geformaliseerd of afgerond karakter - van professionalisering op de werkplek schriftelijk vastgelegd.
Het kan daarbij gaan om dissertaties, oraties, achtergrondinformatie of tussenrapportages maar ook
om praktisch gerichte publicaties voor het gehele onderwijs.
De inhoud van de rapporten heeft betrekking op een breed scala van onderwerpen of activiteiten.
Gedacht kan worden aan: onderzoeksplannen en eerste ontwerpen van onderzoeksopzetten, eerste
ervaringen in pilots, interessante best practices, beschrijvingen van innovaties, ontwerpen en
schetsen van implementaties, kwantitatieve en kwalitatieve gegevens over evaluaties en
implementaties, bruikbare praktische instrumenten, exploitatiebevindingen, weergaven van discussies
en overwegingen, voorlopige stellingnames, rapportages van voorstudies, prototypen en voorlopige
ontwerpen, haalbaarheidsstudies, analyses en praktische documenten.
De RdMC-rapporten kunnen bruikbaar zijn voor (beginnende) leraren, opleiders en begeleiders in
lerarenopleidingen en in scholen maar ook voor beleidsmakers, media en alle anderen die op basis
van belangstelling en/of professionele activiteiten betrokken zijn bij de innovatie van trajecten die
bijdragen aan de professionalisering van leraren.

De voorliggende publicatie is RdMC-rapport 11. De studie is een onderdeel van een


vraagsturingsproject voor de PO-Raad. De nadruk daarbinnen ligt op professionele
arbeidsorganisaties. Doel van het project is het verzamelen van kennis over de stand van zaken op
het terrein van professionalisering en nascholing. Centraal staat daarbij de afstemming tussen
werkgevers en werknemers inzake de invulling van de regelingen en activiteiten op het niveau van de
instelling en de werknemer. Een van de onderdelen van het uitgevoerde project is het bekijken van
welke formele regelingen voor scholing van zittend onderwijspersoneel er zijn en wat het gebruik
ervan is.

Ruimte voor professionalisering 5


In dit rapport wordt verslag gedaan van deze verkenning door ITS, Radboud Universiteit Nijmegen.
Het gaat daarbij om drie regelingen te weten de afspraken in de cao's, de Tegemoetkoming
Lerarenopleidingen en de Lerarenbeurs. De verkenning is eind 2009 uitgevoerd op de toen geldende
regelingen.
Voor analyses van de Tegemoetkoming Lerarenopleidingen en de Lerarenbeurs heeft de DUO-IB-
groep bestanden geleverd.
Het onderzoek is uitgevoerd door Carolien van Rens, Gerrit Vrieze en Nico van Kessel (ITS-
projectleider). Meike van de Linden heeft als stagiaire bijdragen geleverd aan de analyses. Vanuit het
RdMC is het project begeleid door Jos Claessen, Marjan Vermeulen, Rob Martens, Andrea Klaeijsen
en Sjef Stijnen.

We hopen dat dit rapport in een kort bestek een overzicht geeft van de regelingen voor
professionalisering en de daarmee gemoeide bedragen. De opgenomen samenvatting verstrekt
daarover al beknopte informatie.

J.J.M. (Jos) Kusters Msm

Directeur Ruud de Moor Centrum


Open Universiteit

6
Samenvatting

In het kader van het RdMC-vraagsturingsproject ‘Professionele ontwikkeling vanuit de sector PO’ is
geïnventariseerd welke formele regelingen er zijn voor professionalisering voor onderwijspersoneel:
de CAO en de financiële consequenties daarvan, de Lerarenbeurs en de Tegemoetkoming
Lerarenopleidingen.

Primair onderwijs: lumpsum


In de CAO PO staan bepalingen over deskundigheidsbevordering, scholing en professionele
ontwikkeling van alle personeelsleden. De belangrijkste is dat elke werknemer 10 procent van zijn
normjaartaak beschikbaar heeft voor deskundigheidsbevordering, voor 50 procent in zelf invullen en
voor 50 procent in overleg tussen de werkgever en de werknemer ingezet voor persoonlijke scholing
en ontwikkeling. Afspraken vast te leggen in het persoonlijke ontwikkelingsplan, zowel wat betreft
inhoud, tijd als geld. De middelen komen vanuit de loonsom. Gemiddeld per werknemer is dat circa
5.100 euro en per fte circa 5.800 euro. Landelijk is dat een bedrag van circa 770 miljoen euro.
Er is extra geld in het kader van het personeels- en arbeidsmarktbeleid, een budget waarin de gelden
van het Convenant Professionalisering en begeleiding van onderwijspersoneel zijn opgenomen.
Gemiddeld per personeelslid: bao circa 4.546 euro (5.100 euro per fte), so ruim 2.600 euro per
personeelslid (2.900 euro per fte). Landelijk is het budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid
circa 677 miljoen euro, waarvan zo’n 59 miljoen op basis van het Convenant Professionalisering en
begeleiding.

Voortgezet onderwijs: lumpsum


In de CAO VO is geen bepaling op genomen over het aantal uren beschikbaar voor scholing,
professionalisering en deskundigheidsbevordering, met als uitzondering de CAO OMO1. In de praktijk
wordt toch vaak een norm gehanteerd van zo’n 10 procent, dan is binnen de loonsom circa 600
miljoen euro beschikbaar voor professionalisering, deskundigheidsbevordering en scholing. Per fte is
dat circa 6.900 euro per fte
De CAO VO kent in 2009/2010 een persoonlijk scholingsbudget van minimaal 500 euro. De CAO
OMO gaat uit van een bedrag van ten minste 750 euro. In totaal gaat het voor personeelsleden om
een bedrag van circa 43,5 miljoen euro minimaal.

Gelden rechtstreeks naar leraren


Er zijn ook gelden die buiten de scholen om rechtstreeks voor personeelsleden beschikbaar zijn: de
Tegemoetkoming lerarenopleiding (TLO) en de Lerarenbeurs.
De TLO, in 2001 ingevoerd, had tot doel de toestroom naar de lerarenopleidingen te vergroten van
degenen die niet in aanmerking komen voor studiefinanciering: zij-instromers.

1
OMO is het grootste schoolbestuur van Nederland met 34 vo-scholen en met in totaal tussen 15 en 20 van al het personeel in
het voortgezet onderwijs. Hierin is 140 uur beschikbaar is voor plaats- noch tijdgebonden individuele
deskundigheidsbevordering.

Ruimte voor professionalisering 7


Sinds 2001 hebben ruim 2.000 zij-instromers van deze regeling gebruikt gemaakt. Sinds 2007 wordt
nog weinig gebruik gemaakt van de TLO door daling van het aantal zij-instromers, maar ook door het
niet verlengen van de Regeling voor zij-instroom in het beroep per 1 augustus 2006. Op dat moment
zijn de beschikbare middelen toegevoegd aan de lumpsum en zijn de scholen rechtstreeks de
cursuskosten gaan betalen.
Met de inwerkingtreding van de Regeling lerarenbeurs voor scholing en zij-instroom 2009-2011, komt
de noodzaak om gebruik te maken van de Regeling TLO in ieder geval voor het voortgezet onderwijs
mogelijkerwijs helemaal te vervallen.
Sinds 2001 is gesommeerd over alle jaren bijna 2 miljoen euro in het kader van de TLO uitgekeerd,
gemiddeld per zij-instromer 977 euro.
De Lerarenbeurs, in 2008 ingevoerd, biedt leraren de mogelijkheid om één keer in hun loopbaan een
beurs te krijgen voor een opleiding gericht op het verkrijgen van een hogere of bredere kwalificatie of
op het verwerven van specifieke bekwaamheden (bachelor- of masteropleiding of een korte
opleiding). Naast geld voor collegegeld en overige kosten wordt ook betaald studieverlof vergoed bij
een bachelor of master. In totaal hebben bijna 16.500 leraren (stand voorjaar 2010) een aanvraag
ingediend waarvan 7.600 in het basisonderwijs, 1.325 in het speciaal onderwijs en 4.621 in het
voortgezet onderwijs. Al met al betekent het dat 7 procent van alle leraren tot en met 2009 een
aanvraag heeft ingediend en dat 5 procent daadwerkelijk een beurs heeft gekregen. In het
basisonderwijs kiest bijna de helft voor een korte opleiding, in het voortgezet onderwijs daarentegen
kiest 83 procent voor een lange opleiding.
Afgaande op de gegevens van DUO-IB-groep is in totaal 23 miljoen euro aan studiekosten toegekend
en 20 miljoen euro aan subsidie voor studieverlof. In uren uitgedrukt gaat het om 625.000 uur
(375 fte).

Tot slot een provinciaal initiatief in Limburg. De provincie stelt schoolbesturen in het voortgezet
onderwijs in de provincie in de gelegenheid voor 200 leraren een subsidie aan te vragen voor het
vergroten van de kennis. De subsidie bedraagt 2.000 euro per leraar voor wie een aanvraag wordt
ingediend. Hiermee wordt twee procent van de leraren in het Limburgse voortgezet onderwijs de
mogelijkheid van deze regeling gebruik te maken.

8
1 Inleiding

In het jaarprogramma 2009 van het Ruud de Moor Centrum is een vraagsturingsproject voor de PO-
Raad opgenomen (“Professionele ontwikkeling vanuit de sector PO”). In dat project worden drie
deelprojecten onderscheiden: professionele arbeidsorganisaties; passend onderwijs en
rekenonderwijs in het PO. In samenspraak met de PO-Raad is besloten alle energie van het Ruud de
Moor Centrum (RdMC) richting PO-Raad te richten op het project ‘professionele arbeidsorganisaties’.
Passend onderwijs en rekenen PO blijven hiermee verder buiten beschouwing.

Het project is door het RdMC nader uitgewerkt onder de titel Scholing in het PO en VO. Bij scholing
gaat het om alle professionaliseringsactiviteiten die onderwijspersoneel kunnen verrichten om hun
kennis, kunde en vaardigheden te vergroten, dus ook scholing en deskundigheidsbevordering.

Professionalisering van onderwijspersoneel kan worden gezien als een vorm van leven lang leren,
nodig om tot een adequate beroepsuitoefening te komen in de voortdurend veranderende
maatschappij en de daardoor veranderende eisen aan de beroepsuitoefening. Daarbij kunnen drie
manier van leren onderscheiden worden2. De eerste is die van het formele leren. Daartoe behoren
opleidingen verzorgd door onderwijsinstellingen, sterk intentioneel met duidelijke leerdoelen en vaak
met toetsing en diplomering. De tweede manier is die van het non-formele leren. Daarbij gaat het nog
wel om doelgericht leren, maar niet verzorgd door de reguliere onderwijsinstellingen. Hieronder vallen
bijvoorbeeld studiedagen, een boek lezen. De derde manier is die van het informele leren, waarbij
geen expliciete leerdoelen gelden, en waarbij geen examens, geen diploma’s, en geen opleiders
betrokken zijn. Vaak gebeurt het terloops, niet bewust door dingen tegen te komen, te zien, te horen,
te ervaren of via bijvoorbeeld collega’s die ze in de lerarenkamer tegenkomen en ze op een idee
brengt. Dit informele leren is een belangrijk deel van de professionalisering van mensen en dus ook
van onderwijspersoneel (zie ook: Martens, 20093).
Zicht en greep krijgen op professionalisering is nog redelijk te doen als het gaat om het formele en het
non-formele leren, maar als het gaat om het informele leren is dat beduidend lastiger. Mensen zijn
zich vaak niet eens ten volle bewust dat ze iets leren.

Dat RdMC voor de PO-Raad dit vraaggestuurde project heeft opgepakt, sluit aan bij de doelstelling
van het RdMC om een bijdrage te leveren aan de professionalisering van leraren. Het RdMC kiest
ervoor zich te richten op professionalisering op de werkplek via informeel leren en de inzet van ict
voor leraren, in combinatie met het management, op onderwijskundig didactisch terrein. Daarbij is het
zich ervan bewust dat postinitiële scholing oftewel professionalisering niet alleen verloopt via het
informele leren. Dit wil zeggen dat het er oog voor heeft dat het formele en non-formele leren binnen
het scholings- en professionaliseringsbeleid van scholen ook een belangrijke rol spelen.

2
Zie ook: Leerlekkerland. Stijlen van leven lang leren in Nederland. Teleac, Motivaction, Open Universiteit Nederland. (z.j.)
3
Martens, Rob (2009). Succesvol leven lang leren op de werkplek. Onderzoek naar de praktijk van docentprofessionalisering.
Heerlen: Ruud de Moor Centrum

Ruimte voor professionalisering 9


1.1 Doel van het onderzoekproject

Het doel van het vraaggestuurde onderzoekproject was de stand van zaken op het terrein van
professionalisering in beeld te brengen.
In dat verband was het van belang oog te hebben voor de diverse aspecten die daarbij een rol spelen.
Het totale onderzoeksproject omvat de volgende deelstudies:
1. Formele regelingen voor professionaliseringen en het gebruik ervan
2. Scholingsbeleid op werkgevers/schoolniveau
3. Werknemers en scholing/professionalisering
4. Professionalisering in het buitenland.
De deelstudies zijn door RdMC bij verschillende onderzoeksbureaus uitgezet. In dit rapport wordt
alleen verslag gedaan van de eerste deelstudie: formele regelingen voor professionalisering.

1.2 Formele regelingen voor professionalisering en het gebruik ervan

Het doel van deze deelstudie is het in kaart brengen van formele regelingen voor professionalisering,
met een nadruk op de hoeveelheid geld die daarmee landelijk en per sector gemoeid is, en het
gebruik ervan.
Voor professionalisering zijn er voornamelijk twee financieringsbronnen: de werkgever/school en de
Lerarenbeurs. Daarnaast is er nog de Tegemoetkoming Lerarenopleiding.
Deze drie bronnen zijn in deze deelstudie bekeken.

De werknemer kan uiteraard ook zelf zijn professionalisering bekostigen maar deze ‘financieringsbron’
is buiten beschouwing gelaten. Opleiden in de school is ook niet meegenomen omdat het daarbij niet
gaat om postinitiële scholing.

1.3 Leeswijzer

In de volgende hoofdstukken worden de drie bronnen voor professionalisering meer in detail


beschreven. In hoofdstuk 2 wordt nader ingegaan op de bepalingen in de cao’s voor primair en
voortgezet onderwijs over professionalisering en scholing en de daarmee samenhangende gelden. In
hoofdstuk 3 wordt de Tegemoetkoming Lerarenopleiding besproken. In hoofdstuk 4 wordt uitvoerig
stilgestaan bij de Lerarenbeurs en wordt aan de hand van een bestand van DUO-IB-Groep gekeken
naar het gebruik van de regeling. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden kwam er nog een
speciale subsidieregeling tevoorschijn, bestemd voor leraren in het Limburgse voortgezet onderwijs.
Volledigheidshalve is die meegenomen en kort beschreven in hoofdstuk 5.

10
2 De cao's over deskundigheidsbevordering, professionalisering en
scholing

2.1 Inleiding

De cao’s voor het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs bevatten belangrijke bepalingen voor
deskundigheidsbevordering, professionalisering en scholing. Dat er middelen aan professionalisering
moeten worden besteed en welke rol de P(G)MR daarin heeft, is ook daarin vastgelegd.

Een probleem is de vraag in hoeverre de middelen die scholen ontvangen voor professionalisering
ook echte middelen zijn om te sturen op professionalisering van het personeel. Zo is in het primair
onderwijs 10 procent van de normjaartaak gereserveerd voor deskundigheidsbevordering. Dat is een
substantieel bedrag, maar de school kan er niet vrijelijk over beschikken. Dit bedrag zit in de reguliere
loonkosten.
In het kader van het personeels- en arbeidsmarktbeleid krijgen scholen een bepaald bedrag in de
lumpsum buiten de loonkosten. De hoogte van dit budget wordt aan het schoolbestuur meegedeeld,
maar het budget is niet geoormerkt. De vraag is in hoeverre scholen deze inkomsten ook in de
beoogde zin besteden. Evenals de overheidsbegroting maken scholen vaak een strikt onderscheid
tussen inkomsten en uitgaven, waarbij er geen directe relatie is tussen inkomensposten en
uitgavenposten.
Uit onderzoek4 blijkt dat het lastig is om precies te achterhalen wat er bij scholen binnenkomt en wat
daar wordt uitgegeven aan specifieke posten.
In de cao's wordt onderscheid gemaakt tussen deskundigheidsbevordering, professionalisering en
scholing. Hiermee wordt het geheel aan professionalisering, formeel en informeel, gedekt. We
beschrijven eerst de bepalingen zoals die in de cao's zijn opgenomen.

2.2 Cao Primair onderwijs

2.2.1 Algemene bepalingen

Voor het primair onderwijs is een CAO PO 2009 afgesloten die geldig is van 1 januari tot en met 31
december 20095. In deze cao zijn belangrijke afspraken gemaakt over arbeidsduur, normjaartaak,
taakbeleid, formatiebeleid (hoofdstuk 2 van de CAO PO) en scholing en professionele ontwikkeling
(hoofdstuk 9 van de CAO PO). Oudere cao’s wijken hier op de belangrijkste onderdelen niet wezenlijk
van af.

4
O.a.: Kuijk, Jos & Gerrit Vrieze (2008). Casestudies Convenant Professionalisering en begeleiding van leraren in het po en
vo, verbreding en verdieping van de resultaten uit de nulmeting. Nijmegen: ITS.
5
December 2009 is bekend gemaakt dat deze cao van kracht in 2010 tot het moment dat vakbonden en de
werkgeversorganisatie PO-raad met een nieuwe cao instemmen.

Ruimte voor professionalisering 11


2.2.2 Arbeidsduur, normjaartaak, deskundigheidsbevordering, taakbeleid en formatiebeleid

De algemene arbeidsduur van de werknemer die is benoemd of aangesteld in een voltijd


normbetrekking bedraagt 1.659 uur op jaarbasis (art 2.1, lid 1). De lesuren of lesgebonden en/of
behandeltaken bedragen op jaarbasis maximaal 930/940 (afhankelijk of de instelling verschillende
lestijden in de leerjaren hanteert of niet) uur bij een voltijdbetrekking (art 2.1, lid 2).
Binnen de jaartaak van de werknemers wordt, op basis van de normjaartaak van 1.659 uur, 10
procent aangemerkt als uren ten behoeve van deskundigheidsbevordering, waarmee de werknemer
zelf invulling geeft aan zijn professionaliteit en waarover die in het kader van
functioneringsgesprekken achteraf verantwoording aflegt (art 2.1, lid 3). Binnen de genoemde 10
procent voor deskundigheidsbevordering wordt in overleg tussen werkgever en werknemer maximaal
50 procent van deze tijd ingezet voor persoonlijke scholing en ontwikkeling (art. 2.1, lid 3).
De werkgever maakt jaarlijks vóór de zomervakantie met de individuele werknemer schriftelijk
afspraken over het aantal lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken, de gedeeltelijke invulling van
de deskundigheidsbevordering conform art 2.1 lid 3, individuele scholingsuren en de taken in het
kader van taakbeleid (art 2.1, lid 5). De tijd voor persoonlijke ontwikkeling kan worden ingevuld met
deelname aan congressen, landelijke netwerken, studie, tijdschriften/vakliteratuur bijhouden, dingen
uitzoeken, zelfstudie, overleg met collega’s en dergelijke.

In het taakbeleid wordt rekening gehouden met de belastbaarheid en ervaring van beginnende
werknemers, senioren en minder-arbeidsgeschikten. De werkgever stelt ten behoeve van de
introductie en begeleiding van beginnende werknemers een regeling vast (art. 2.6, lid 1).
De werkgever bevordert met zijn wervings-, selectie- en scholingsbeleid een zo evenwichtig mogelijke
samenstelling van het personeelsbestand. De werkgever zal daarbij bijzondere aandacht besteden
aan de arbeidsmarktpositie en het loopbaanperspectief van bepaalde groepen (potentiële)
werknemers, met name die van vrouwen, allochtonen en arbeidsgehandicapten (art 2.6, lid 6 en 7).

In het formatiebeleid is afgesproken dat de werkgever een meerjarenformatiebeleid formuleert, ten


minste op de komende vier jaar betrekking hebbend (art. 2.7, lid 1). In dit meerjarenformatiebeleid
kunnen wensen met betrekking tot deskundigheid een rol spelen. Zo kan op school worden
geconstateerd dat de deskundigheid met betrekking tot bijvoorbeeld taal, rekenen, muziek of passend
onderwijs ontbreekt en dat hiervoor middelen ter beschikking worden gesteld om zittend personeel te
scholen, respectievelijk bij het aantrekken van nieuw personeel hierop te letten.

2.2.3 Scholing en professionele ontwikkeling

In hoofdstuk 9 van de CAO PO zijn de afspraken over scholing en professionele ontwikkeling


vastgelegd. Die zijn gericht op:
 vergroting van de employability van werknemers

12
 wederzijdse afstemming tussen de wensen van de werknemer met betrekking tot zijn
professionele ontwikkeling en de ontwikkelingsdoelen van de organisatie
 het onderhouden van de vastgestelde bekwaamheidseisen.

De werkgever besteedt in het meerjarenbeleid aandacht aan (artikel 9.2, lid 3):
 de beoogde ontwikkelingsdoelen van de organisatie en het daarvoor bedoelde collectieve deel
van het budget
 de beoogde ontwikkelingsdoelen van de werknemers en het daarvoor bedoelde persoonlijk
ontwikkelingsbudget
 de beschikbaar te stellen faciliteiten in tijd en/of geld.

Het beschikbare budget voor professionalisering wordt verdeeld in een collectief deel en een
persoonlijk ontwikkelingsbudget (art 9.2, lid 2). Het budget voor professionalisering is opgenomen in
het budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid (art. 9.2). Het extra budget voor
professionalisering en begeleiding is per 1 augustus 2006 hieraan toegevoegd. We komen op de
hoogte van het budget personeels- en arbeidsmarkt in de volgende paragraaf terug. Met dit budget is
de mogelijkheid aanwezig de materiële kosten en eventuele vervangingsuren te vergoeden. We
volgen eerst de cao.
Het persoonlijk ontwikkelingsperspectief van de werknemer wordt vastgelegd in een persoonlijk
ontwikkelingsplan (art 9.5, lid 1). In het persoonlijk ontwikkelingsplan vindt wederzijds afstemming
plaats tussen de wensen van de werknemer met betrekking tot zijn professionele ontwikkeling en de
ontwikkelingsdoelen van de organisatie en worden afspraken gemaakt over zijn scholing, toekomstige
inzetbaarheid en doorstroming naar nader interne of externe functies. Werkgever en werknemer
maken ook afspraken over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan maximaal vijftig procent van
de uren voor deskundigheidsbevordering voor scholing en persoonlijke ontwikkeling (art 9.5, lid 2).
In het persoonlijk ontwikkelingsplan worden tevens de afspraken vastgelegd over de door de
werkgever beschikbaar te stellen faciliteiten in tijd en/of geld (art. 9.5, lid 3).
De werkgever biedt aan de werknemer die binnen de sector primair onderwijs een andere functie
ambieert, de gelegenheid de daarvoor noodzakelijk opleiding en scholing te volgen. Afspraken tussen
partijen over verlof, studiekostenvergoeding, begeleiding en stagemogelijkheden worden vastgelegd
in een schriftelijke overeenkomst (art. 9.5, lid 5).
De werkgever en werknemer maken in het kader van een gesprekkencyclus (zoals vastgelegd in art
9.4) afspraken over de professionele ontwikkeling van de werknemer. Deze afspraken hebben
betrekking op specifieke scholing en deskundigheidsbevordering in het kader van de voor werknemer
vastgelegde bekwaamheidseisen. De resultaten van de inspanningen worden opgenomen in een
bekwaamheidsdossier (art. 9.6, lid 1 en 2).

De werkgever stelt een regeling vast met betrekking tot scholing van het personeel (art. 9.7, lid 1). In
de regeling is opgenomen dat de cursus-, examen-, materiaal- en reis- en verblijfkosten van scholing
door de werkgever worden vergoed indien scholing plaatsvindt in opdracht van de werkgever, of op

Ruimte voor professionalisering 13


basis van inzetbaarheid (zoals vastgelegd in bijlage III, zesde en zevende lid van de cao) of ten
behoeve van behoud van het werkgelegenheidsperspectief van de werknemer. Deze scholing vindt
plaats binnen de normjaartaak (art. 9.7, lid 2).
In de regeling zijn de aard en de omvang van de faciliteiten in tijd en geld opgenomen die de
werkgever ter beschikking stelt voor overige scholing (art. 9.7, lid 3). In de regeling kan zijn
opgenomen in welke gevallen verleende studiefaciliteiten door de werkgever kunnen worden
ingetrokken (art 9.7, lid 4). In de regeling kan verder zijn opgenomen dat de werknemer een aan hem
verleende vergoeding van de kosten van de scholing terugbetaalt (art 9.7, lid 5).
Werkgever en werknemer maken, alvorens met de scholing te beginnen, afspraken over aard, tijd,
duur, aanvang en kosten van de scholing (art 9.7, lid 6).

2.2.4 Budgetten voor deskundigheidsbevordering, professionalisering en scholing

Budgetten voor deskundigheidsbevordering, professionalisering en scholing krijgen de scholen binnen


de lumpsum voor de loonkosten. Daaraan is het budget personeels- en arbeidsmarktbeleid
toegevoegd.
Als we de tijd voor deskundigheidsbevordering en professionalisering in geld uitdrukken, gaat het om
een substantieel bedrag. In de begroting 2010 van het ministerie van OCW wordt in het primair
onderwijs de totale personele bekostiging op 7,7 miljard euro gezet (7.712.843 miljoen). Bij
personeelslasten van 7,7 miljard euro in 2010, gaat het bij de 10 procent voor
deskundigheidsbevordering dus om een bedrag van 770 miljoen euro op jaarbasis. Gemiddeld per
werknemer is dat ongeveer 5.100 euro (circa 5.800 euro per fte) ter dekking van de tijd die er binnen
de normjaartaak volgens de cao voor beschikbaar is. Let wel: dit bedrag is niet om vervanging of
cursuskosten en andere materiële kosten te betalen. Het gaat uitsluitend om dat deel van de
salariskosten dat voor die 10 procent van de werktijd nodig is.
Scholen kunnen hiermee studiedagen/middagen organiseren (bijv. 83 uur, de helft van de 10 procent
van normjaartaak van 1.659) en de uren van leraren zijn hiervoor dan in feite bekostigd. Daarnaast
heeft het personeelslid nog de vrij in te vullen uren met doorbetaling van salaris (eveneens 83 uur).
Het door de overheid beschikbaar gestelde budget voor professionalisering is opgenomen in het
budget personeels- en arbeidsmarktbeleid. In dit budget is het budget voor professionalisering sinds
augustus 2006 ondergebracht.
In figuur 2.1 is de financiering van professionalisering voor het primair onderwijs weergegeven.

14
Ministerie van OCW

Leraren:
Personele kosten (GPL) Budget voor Lerarenbeurs
1 10% voor
waarvan personeels- en
professionalisering arbeidsmarktbeleid
Zij-instromers:
Tegemoetkoming
Budget voor lerarenopleiding
professionalisering
Materiële kosten en begeleiding

scholingsbudget
10% tijd voor
professionalisering

FIGUUR 2.1 Financiering van professionalisering voor het primair onderwijs

Het budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid bestaat voor basisscholen uit een basisbedrag
dat wordt berekend volgens de formule 'basisbedrag + A + B'. Voor 2009-2010 staan de bedragen en
de resultaten ervan in tabel 2.1, apart voor het basisonderwijs en het speciaal basisonderwijs.

TABEL 2.1 Berekening budget personeels- en arbeidsmarktbeleid


basisonderwijs bedrag aantal totaal bedrag * 1 miljoen
basisbedrag per school 7.801,90 7.200 € 56,17
A=aantal leerlingen 322,99 1.664.000 € 537,46
B=schoolgewicht - 9% 253,70 241000 € 55,64
totaal € 649,27

gemiddeld per personeelslid 142.800 € 4.547

speciaal basisonderwijs bedrag aantal totaal bedrag * 1 miljoen


basisbedrag per school 10.989,36 314 € 3,45
A=aantal leerlingen 527,25 45.000 € 23,73
B=aantal cumileerlingen 153,98 8550 € 1,20
totaal € 28,37

gemiddeld per personeelslid 10.770 € 2.635

Ruimte voor professionalisering 15


We zien dat het in het basisonderwijs gemiddeld 4.500 euro per personeelslid en in het speciaal
basisonderwijs ruim 2.600 euro beschikbaar is op grond van het budget personeels- en
arbeidsmarktbeleid. Dat dit laatste bedrag lager is dan in het basisonderwijs komt doordat de scholen
in het speciaal onderwijs relatief meer personeelsleden hebben dan de basisscholen en minder
leerlingen.
Voor het primair onderwijs is dus in totaal 677 miljoen beschikbaar vanuit het budget personeels- en
arbeidsmarktbeleid. Hierin opgenomen is het geld dat scholen structureel ontvangen op grond van het
Convenant Professionalisering en begeleiding van onderwijspersoneel (voor po jaarlijks 59 miljoen)6.
Een gemiddelde basisschool (233 leerlingen) ontvangt op grond van het Convenant 7310 euro
(prijspeil 2006).
Schoolbesturen weten per school exact hoeveel ze krijgen voor personeels- en arbeidsmarktbeleid.
Het is echter geen geoormerkt geld. Het is ook niet zeker of het bestuur alle directeuren onder het
bestuur van dit budget exact op de hoogte stelt. Het kan ook zo zijn dat schoolbesturen een deel van
deze bedragen afromen voor andere bestemmingen.

2.2.5 Welke budgetten hebben scholen daadwerkelijk voor professionalisering?

Het is heel lastig precies zicht te krijgen op wat scholen aan budgetten (denken te) hebben of
daadwerkelijk uitgeven aan professionalisering. Laten we eerst kijken wat ze te besteden hebben op
basis van feitelijke voorbeelden.
Uit onderzoek van het ITS7 op zes basisscholen en een school voor speciaal onderwijs (school E)
blijkt dat scholen verschillende systematieken hanteren (zie tabel 2.2).

6
Dit convenant is in 2006 afgesloten met als belangrijkste doel leraren en ander onderwijspersoneel meer mogelijkheden te
geven om zich verder te kunnen ontwikkelen binnen de school. Concrete doelen zijn: het verminderen/voorkomen van de
vroegtijdige uitstroom van (jong) onderwijspersoneel, de scholing en begeleiding van zij-instromers, de vermindering van het
aantal onbevoegde leraren, het inrichten van een infrastructuur voor opleidingen van onderwijspersoneel in de school
(opleidingsschool), het inrichten van een infrastructuur voor de begeleiding van stagiairs en van leraren in opleiding, het
onderhouden van de bekwaamheid van het onderwijspersoneel, professionalisering in relatie tot innovatie, professionalisering
van management, opscholing van onderwijspersoneel.
7
Kuijk, Jos van & Gerrit Vrieze (2008). Casestudies Convenant Professionalisering en begeleiding van leraren in het po en vo,
verbreding en verdieping van de resultaten uit de nulmeting. Nijmegen: ITS.

16
TABEL 2.2 Voorbeelden van budgetten Personeel en Arbeidsmarktbeleid, Convenantsgelden en
Bestuur en Management 2007/2008, opgave DUO-Cfi en opgave scholen

basisschool A basisschool B basisschool C basisschool D Speciaal basisschool F


éénpitter onderwijs-
school E
éénpitter

Opgave Cfi

Personeels- & € 79.754 € 90.912 € 89.238 € 68.492 € 188.646 € 85.622


Arbeidsmarktbeleid
(P&A) (excl.
Convenant
professionalisering
en begeleiding)

Convenant € 7.301 € 8.429 € 8.260 € 5.328 € 14.123 € 5.920


professionalisering
en begeleiding

Opgave school

budget school voor diversen, w.o. P&A is schoolbudget € 20.000- Nascholings- P&A-budget
professionalisering professionali- beschikbaar € 35.000 voor 30.000 budget € 50- € 64.000
sering. voor professionalise- 60.000; (afroming
€ 17.000; professionali- ring, scholing, begeleiding en 40%)
onderwijs: sering ondersteuning ondersteuning
€ 38.000, èn vervanging € 20-30.000
P&A: € 21.000

School A heeft het P&A-budget opgedeeld in diverse budgetten, één voor professionalisering, één
voor onderwijs en een concreet budget voor personeel- en arbeidsmarktbeleid. School A heeft twintig
leraren. Per leraar is dus volgens de schoolleiding ongeveer duizend euro beschikbaar. Of dit ook
echt wordt besteed is weer een andere zaak.
School B is een éénpitter en de directeur beschikt over dezelfde informatie als het schoolbestuur. Het
P&A-budget is beschikbaar voor professionalisering. School C kan beschikken over één schoolbudget
voor professionalisering, scholing, ondersteuning én vervanging. Hieruit moeten alle kosten worden
betaald, dus ook vervanging. School D krijgt als budget zo’n 20.000 euro. Op school E is een
nascholingsbudget van 50.000 tot 60.000 euro beschikbaar. Op school F wordt door het bestuur 40
procent afgeroomd van het budget personeels- en arbeidsmarktbeleid.
Duidelijk is dat scholen niet altijd de middelen krijgen doorgeschoven zoals die door de overheid
bedoeld waren, niet altijd duidelijkheid hebben wat de budgetten voor scholing en professionalisering
zijn en dat deze ook niet altijd worden onderscheiden.
Uiteraard moet, buiten dit budget, ook nog 10 procent van de loonsom tot de gelden voor
professionalisering gerekend worden.

Ruimte voor professionalisering 17


2.2.6 Besteding van de budgetten

Het is niet bekend in hoeverre de 10 procent van de normjaartaak ook daadwerkelijk aan
deskundigheidsbevordering, scholing en professionalisering besteed wordt. In hoeverre de scholen de
specifieke begrotingsbudgetten voor dit doel ook daadwerkelijk besteden, is niet precies bekend.
Onderzoek van het ITS8 (2006) en IVA (2008)9 geeft daar wel een indicatie van. In het po wordt in
2008 1,4 procent van de loonsom aan scholing besteed (2006: 1,0 procent). Deze bedragen zijn
zonder eventuele vervangingskosten en loonverlet. Gemiddeld per personeelslid is dit 725 euro. Dat
is gemiddeld genomen in ieder geval minder dan het resultaat van de formule voor berekening van de
kosten voor personeels- en arbeidsmarktbeleid.

2.3 Cao in het voortgezet onderwijs

2.3.1 Algemene bepalingen

De CAO VO 2008-2010 in het voortgezet onderwijs heeft een werkingsperiode van 1 juli 2008 tot en
met 31 juli 2010. De cao is afgesloten met de VO-Raad. OMO kent een eigen cao die eveneens van
2008 t/m 2010 loopt, waarmee op een aantal punten meer ruimte wordt gecreëerd dan in de centraal
afgesloten cao.
Bij een normbetrekking in het voortgezet onderwijs hoort evenals in het primair onderwijs een
algemene arbeidsduur van 1.659 klokuren op jaarbasis. Hiervan zijn 750 uren bestemd voor lestaken
(art. 7.2, lid 3). In tegenstelling tot de CAO PO is er geen norm van 10 procent van de normjaartaak
voor deskundigheidsbevordering. Maar in de praktijk denken velen in het vo dat dat wel het geval is.
In de CAO OMO 2008-2010 is afgesproken dat 1.100 klokuren beschikbaar zijn voor les, voor- en
nawerk. Van de overige uren is minimaal 140 uur beschikbaar voor plaats- noch tijdgebonden
individuele deskundigheidsbevordering (art. E3)

2.3.2 Scholing en persoonlijke ontwikkeling

De afspraken rond scholing en persoonlijke ontwikkeling zijn vastgelegd in hoofdstuk 16 van de CAO
VO.
De werkgever formuleert het meerjarenbeleid met betrekking tot de professionele ontwikkeling van de
werknemers en evalueert dit jaarlijks (art. 16.1, lid 1).
In het meerjarenbeleid wordt aandacht besteed aan:
a. de ontwikkelingsdoelen van de organisatie en die van de werknemers in hun onderlinge
samenhang
b. de beschikbaar te stellen faciliteiten in tijd en/of geld (art. 16.1, lid 2).

8
Kessel, Nico van, e.a. (2007). Aandachtsgroepenmonitor 2006. Den Haag: Ministerie van OCW.
9
Het rapport van het IVA was op het moment van inventarisatie nog niet beschikbaar. We baseren ons hier op de Nota Werken
in het onderwijs 2010.

18
Het persoonlijk ontwikkelingsperspectief van de werknemer wordt vastgelegd in een persoonlijk
ontwikkelingsplan (art 16.2, lid 1). In het persoonlijk ontwikkelingsplan vindt wederzijds afstemming
plaats tussen de wensen van de werknemer met betrekking tot zijn professionele ontwikkeling, de
noodzaak te voldoen aan de eisen van de wet BIO en de ontwikkelingsdoelen van de organisatie.
Daarbij worden afspraken gemaakt over de toekomstige inzetbaarheid van de werknemer, en over
diens scholing en doorstroming naar andere interne of externe functies (art 16.2, lid 2).
In het persoonlijk ontwikkelingsplan worden tevens afspraken vastgelegd over de aard en omvang
van de door de werkgever beschikbaar te stellen faciliteiten in tijd en/of geld (art 16.2, lid 3).
De werkgever stelt een regeling vast omtrent de voorwaarden waaronder en de wijze waarop
scholingsfaciliteiten door de werkgever beschikbaar worden gesteld, en in welke gevallen de
werknemer gehouden is de kosten van de scholing terug te betalen, waarbij onderscheid wordt
gemaakt tussen opgedragen en niet opgedragen scholing (art. 16.4, lid 1). Opgedragen scholing vindt
plaats binnen de jaartaak van de werknemer (art. 16.4, lid 2). De kosten van opgedragen scholing zijn
voor rekening van de werkgever (art. 16.4, lid 3).
De werknemer had in het schooljaar 2008/2009 recht op scholingsbudget ten bedrage van ten minste
250 euro. Vanaf het schooljaar 2009/2010 heeft de werknemer recht op een scholingbudget ten
bedrage van jaarlijks ten minste 500 euro (art. 16.5)10.
De werkgever en werknemer maken afspraken over specifieke scholing en
deskundigheidsbevordering in het kader van de vastgestelde bekwaamheidseisen (art. 16.6, lid 1). De
resultaten van de inspanningen worden opgenomen in een bekwaamheidsdossier (art. 16.6, lid 2). De
werkgever draagt zorg voor een adequate facilitering in tijd en geld (art. 16.6, lid 3).
De werkgever stelt het beschikbare budget hiervoor vast. Hierbij zullen ook de middelen uit het
convenant professionalisering worden ingezet (art. 16.6, lid 4).
Door of namens de werkgever worden periodiek met elke werknemer gesprekken gevoerd over het
(toekomstig) functioneren van de werknemer (art. 16.7).
In figuur 2.2 is de financiering van professionalisering voor het voortgezet onderwijs weergegeven.

10
In de CAO OMO 2008-2010 is voor 2008-2009 en 2009-2010 een bedrag van ten minste 750 euro afgesproken, Voor de
jaren erna is het ten minste 500 euro (art. F6).

Ruimte voor professionalisering 19


Ministerie van OCW

Leraren:
Personele kosten (GPL) Budget Convenant Lerarenbeurs
1 professionalisering
en begeleiding Zij-instromers:
Tegemoetkoming
lerarenopleiding

Materiële kosten

Persoonlijk scholingsbudget Instellingsscholingsbudget


X % tijd voor
professionalisering

FIGUUR 2.2 Financiering van professionalisering voor het voortgezet onderwijs

2.3.3 Welke budgetten hebben scholen daadwerkelijk voor professionalisering?

In het voortgezet onderwijs is minder specifiek afgesproken wat de te besteden middelen zijn. We
weten alleen dat een werknemer vanaf 2009/2010 recht heeft op een persoonlijk scholingsbudget van
minimaal 500 euro11. Of dit ook werkelijk aan scholing wordt uitgegeven, is op dit moment onbekend.

Welke budgetten hebben vo-scholen feitelijk voor professionalisering? Vo-scholen hebben in ieder
geval ook recht op gelden uit het Convenant Professionalisering en begeleiding van
onderwijspersoneel. Op jaarbasis is dat structureel 41 miljoen euro. Voor de gemiddelde school
(1.435 leerlingen) is dat 62.600 euro. In het voortgezet onderwijs is dit verrekend in de Gemiddelde
Personeelslasten (de lumpsum) en als zodanig niet herkenbaar voor de school. Ook hier een paar
voorbeelden uit het ITS-onderzoek (Van Kuijk en Vrieze, 2008) waaruit blijkt dat scholen niet altijd een
directe lijn leggen tussen die gelden en de gelden die ze naar eigen zeggen hebben voor
professionalisering.

11
In de CAO OMO 2008-2010 is, zoals eerder aangegeven, voor 2008-2010 het scholingsbudget jaarlijks minimaal 750 euro.

20
TABEL 2.3 Budget Convenant professionalisering (opgave DUO-Cfi) en
professionaliseringsbudget 2007/200 (opgave school)

School A School B School C School D School E


éénpitter éénpitter

Budget Convenant € 60.000 € 65.000 € 170.000 € 30.000 € 70.000


Professionalisering volgens Cfi

Budget Professionalisering nb € 100.000 € 130.000 * geen € 50.000**


volgens school

* exclusief € 50.000 voor ict-ontwikkeling leraren.


** exclusief scholing directie en onderwijsondersteunend personeel

Gezien de budgetten professionalisering zien we dat met aantallen leraren van 60-150 per school
ongeveer 1.000 tot 1.500 euro per persoon te besteden is.

Evenals in het primair onderwijs moet een deel van de loonsom toegerekend worden aan de
financiële ruimte voor scholing, deskundigheidsbevordering en professionalisering. Afgaande op de
CAO OMO zou dat tenminste 140/1659 deel zijn. Zoals hiervoor vermeld denken in de praktijk velen
dat in het vo net als in het po 10 procent van de normjaartaak beschikbaar is. Wellicht is het daarom
het meest voor de hand liggend voor het vo ook 10 procent te hanteren. Dat komt dan neer op circa
600 miljoen voor al het onderwijs personeel in het voortgezet onderwijs oftewel ruim 5.700 euro per
persoon.
De werknemer kreeg in 2008 minimaal 250 euro en in 2009-2010 500 euro als een persoonlijk budget
voor scholing. Voor 2009 betekent dat 87.000 x 500 = 43.5 miljoen euro minimaal. Door de hogere
afspraken bij OMO is het totale bedrag naar schatting vier miljoen hoger. Hoe deze budgetten in de
praktijk worden ingezet is onbekend.
Afgaande op de onderzoeken van het ITS12 (2006) en IVA13 (2008) wordt in het voortgezet onderwijs
1,0 procent van de loonsom aan scholing uitgegeven (2006: 0,7): ca 60 miljoen. Gemiddeld per
persoon is dat circa 570 euro. In dat bedrag zat toentertijd nog geen persoonlijk budget. Hierbij is
geen rekening gehouden met loonderving van leraren voor de uren dat ze zich formeel of informeel
professionaliseren. Het bedrag is gemiddeld genomen in ieder geval lager dan het bedrag dat op
grond van het budget voor professionalisering verwacht zou mogen worden.
Uit de onderzoeken van ITS en ResearchNed14 blijkt overigens dat medezeggenschapsraden de
hoogte van de budgetten weinig aan de orde stellen. Wel wordt de regeling scholing besproken en
wordt hierover geadviseerd.

12
Kessel, Nico van e.a. (2007) o.c.
13
Iva (2009). o.c.
14
Hogeling, Lette e.a. (2009). De zeggenschap van leraren. Nulmeting in het po, vo, mbo en hbo. Den Haag: Ministerie van
OCW.

Ruimte voor professionalisering 21


2.4 Conclusies

In het primair onderwijs is uitgaande van 10 procent van de normjaartaak en van de loonkosten voor
deskundigheidsbevordering is zo’n 770 miljoen euro beschikbaar voor professionalisering. Hieraan
moeten de budgetten voor personeels- en arbeidsmarktbeleid van in totaal zo’n 677 miljoen euro nog
worden toegevoegd. In hoeverre scholen sturen op het besteden van de 10 procent, wat leraren in die
tijd doen en in hoeverre scholen verder geld voor professionalisering, scholing en
deskundigheidsbevordering uitgeven, valt buiten het bestek van dit onderzoeksdeel. Als het goed is
leveren andere onderzoeksdelen binnen het onderzoeksprogramma van RdMC voor de PO-Raad
daar een antwoord op.

In de cao voortgezet onderwijs is geen 10 procent van de arbeidsduur vastgelegd voor


deskundigheidsbevordering zoals in de CAO PO. De CAO OMO 2008-2010 vormt hier een
uitzondering op omdat is aangeven dat er tenminste 140 uur voor professionalisering beschikbaar is.
Zouden we de tienprocentsnorm ook hier hanteren dan is ruim 460 miljoen euro voor
deskundigheidsbevordering beschikbaar. De budgetten voor personeels- en arbeidsmarktbeleid zijn
versleuteld in de Gemiddelde Personeelslasten en qua hoogte niet meer te achterhalen. Uiteraard
kunnen we ook niets over besteding van tijd en geld aan scholing, deskundigheidsbevordering en
professionalisering zeggen.

22
3 Tegemoetkoming Lerarenopleiding

3.1 De regeling Tegemoetkoming Lerarenopleiding

De regeling Tegemoetkoming Lerarenopleiding is bestemd voor degenen die een pabo-opleiding


volgen of een lerarenopleiding in het voortgezet onderwijs of beroepsonderwijs die opleidt tot een
eerste- of tweedegraads bevoegdheid. De opleiding moet gevolgd worden aan een door het ministerie
van OCW bekostigde of aangewezen instelling. Betrokkene mag geen recht hebben op
studiefinanciering en moet de Nederlandse nationaliteit hebben of daaraan gelijkgesteld. Betrokkene
moet ingeschreven zijn bij de onderwijsinstelling als student, zij-instromer of contractant. De
tegemoetkoming bestaat uit een vergoeding voor het cursus- of collegegeld en de schoolkosten. De
tegemoetkoming is afhankelijk van het verzamelinkomen/ belastbaar inkomen in jaar t-2.
De regeling is in augustus 2001 ingevoerd met het doel de toestroom van studenten naar de
lerarenopleiding te vergroten en financiële drempels te verlagen voor degenen die niet meer in
aanmerking komen voor studiefinanciering. De regeling is opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet
tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) van 26 april 2001. De regeling moet een
bijdrage leveren aan het oplossen van het lerarentekort. Een jaar eerder, op 6 juli 2000, was er een
Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs in werking getreden, waarmee de zij-
instroom wettelijk werd geregeld.
Bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming telde aanvankelijk ook het partnerinkomen
mee. In juni 2002 is de regeling (tijdelijk) verruimd zodat het partnerinkomen niet langer meetelde. Dat
is in ieder geval via tussentijdse beslissingen tot augustus 2010 het geval.
Bij een inkomen in 2007 lager dan 32.510 euro bedraagt voor 2009/2010 de maximale vergoeding
voor cursus- of collegegeld: 567,23 euro en voor de schoolkosten 657,62 euro.
Bij een inkomen hoger dan 32.510 euro neemt de tegemoetkoming geleidelijk af. Mocht blijken dat het
inkomen in de jaren 2008 of 2009 sterk is gedaald dan kan het peiljaar worden verlegd. De daling
moet wel structureel zijn en minimaal 15 procent bedragen. Uiteraard heeft de verlegging alleen zin
als het inkomen in 2007 hoger was dan 32.510 euro, omdat dan al de maximale tegemoetkoming
wordt ontvangen.
Het maximale bedrag voor cursus- of collegegeld is sinds 2001 gelijk gebleven. De maximale
vergoeding voor schoolkosten is licht gestegen, evenals het inkomen waarbij de maximale vergoeding
wordt gegeven. Zo waren de bedragen in 2002 voor schoolkosten maximaal 563,04 euro en het
maximale inkomen 25.749 euro.
Gedurende maximaal 24 maanden heeft betrokkene recht op een tegemoetkoming. Dit recht moet
binnen een periode van 48 maanden worden gebruikt, te rekenen vanaf de eerste maand van
toekenning. De tegemoetkoming is een gift en hoeft dus niet te worden terugbetaald.
In het kader van de voorliggende onderzoeksvraag rond financiële regelingen voor professionalisering
van onderwijspersoneel is alleen de zij-instromer interessant, omdat deze al werkzaam is in het
onderwijs.

Ruimte voor professionalisering 23


3.1.1 Gebruik van de regeling Tegemoetkoming Lerarenopleiding door zij-instromers

Om zicht te krijgen op het aantal aanvragen hebben we bij de IB-Groep een bestand opgevraagd van
alle zij-instromers die in de loop der jaren een Tegemoetkoming Lerarenopleiding (TLO) hebben
aangevraagd. Van belang daarbij is de informatie over leeftijd, postcode, het soort opleiding en
bedrag toegekende tegemoetkoming.
Met het geleverde bestand wordt het volgende beeld verkregen. Sinds 2001 hebben in totaal 2.031
zij-instromers gebruik gemaakt van de regeling TLO. Het hoogtepunt werd in 2003 bereikt met 675
aanvragers, in de jaren daarna is er sprake van een geleidelijke daling tot een bijna verwaarloosbaar
aantal van 12 in 2009.

FIGUUR 3.1 Aantal zij-instromers gebruikmakend van de TLO, per jaar

Ruim 70 procent van de aanvragers zijn vrouwen. Kijkend naar leeftijd zien we de verdeling zoals
weergegeven in figuur 3.2. Ruim een derde is jonger dan 30, ruim een derde is tussen 30 en 40 jaar
op het moment van aanvragen. De rest is ouder. Tussen de jaren is wat de gemiddelde leeftijd betreft
weinig verschil.

24
FIGUUR 3.2 Zij-instromers gebruikmakend van TLO 2001-2009, naar leeftijd

Opmerkelijk is de verdeling van de zij-instromers naar provincie. De regeling blijkt vooral gewerkt te
hebben voor zij-instromers in Flevoland, Zuid-Holland, en Noord-Brabant. In Groningen, Friesland,
Drenthe, Gelderland, Zeeland en Limburg is er vrijwel geen gebruik van gemaakt.

TABEL 3.1 Verdeling zij-instromers met TLO naar provincie


Provincie % van totaal
Groningen 0,2
Friesland 3,0
Drenthe 0,1
Overijssel 7,9
Gelderland 0,5
Utrecht 2,2
Noord-Holland 8,0
Zuid-Holland 29,9
Zeeland 2,5
Noord-Brabant 15,8
Limburg 2,0
Flevoland 27,9

Van de zij-instromers heeft 92 procent een TLO voor een hbo-studie, de rest voor een wo-studie.
Ruim de helft van de betrokkenen volgde een opleiding leraar basisonderwijs, 19 procent een
bacheloropleiding op het hbo en 15 procent een 2e graadsopleiding. Het aandeel 1e graadsopleiding
of een master beperkt zich tot 9 procent. Binnen de groep vrouwelijke instromers volgde bijna de helft
de opleiding voor leraar basisonderwijs.

Ruimte voor professionalisering 25


FIGUUR 3.3 Zij-instromers met TLO naar opleidingssoort

Binnen de groep die een 2e graadsopleiding/bachelor doet, volgt 31 procent een opleiding voor
taalleraar, 9 procent voor economie en 23 procent voor wiskunde, natuurkunde of scheikunde. Binnen
het 1e-graadsvlak is dat respectievelijk 26, 18 en 25 procent.
Om hoeveel geld gaat het nu eigenlijk allemaal? Het blijkt dat voor de totale periode in totaal bijna
2 miljoen euro in het kader van de TLO aan zij-instromers is uitgekeerd. Tussen de jaren verschillen
de bedragen begrijpelijkerwijs als gevolg van het aantal rechthebbenden.

FIGUUR 3.4 Totaal bedrag aan TLO voor zij-instromers per jaar in de periode 2001-2009
Gemiddeld genomen bedraagt de tegemoetkoming 977 euro per zij-instromer, met
een geringe variatie tussen de verschillende jaren.

26
3.2 Conclusie

De regeling Tegemoetkoming Lerarenopleiding15 is tot en met 2006 door een redelijk aantal zij-
instromers benut. Sindsdien is het gebruik ervan door deze groep vrijwel tot nul gedaald. De daling
kan slechts ten dele verklaard worden door de daling van het aantal zij-instromers. In 2005 daalde
namelijk het aantal nieuwe zij-instromers. Terwijl in 2004 nog bijna 600 geschiktheidsverklaringen
werden afgegeven, daalde dit aantal in 2005 naar 349. Daarvan zijn er 260 afgegeven in het
voortgezet onderwijs (in 2004 waren dit er 430) en 89 in het primair onderwijs (in 2004 waren dit er
159).
Een andere belangrijke reden voor de daling in het gebruik van de TLO kan zijn dat per 1 augustus
2006 de regeling voor zij-instroom in het beroep niet is verlengd. De beschikbare middelen zijn toen
als onderdeel van de middelen (100 miljoen euro) voor professionalisering toegevoegd aan de
lumpsum van scholen in het primair en voortgezet onderwijs. De scholen waren bereid cursuskosten
van de zij-instromers voor hun rekening te nemen. De invoering van de Lerarenbeurs lijkt ons een
onvoldoende verklaring voor de daling omdat de zij-instromers niet voldoen aan de criteria van de
Lerarenbeurs; bovendien is die beurs pas in 2008 ingevoerd.
Met de inwerkingtreding van de Regeling Lerarenbeurs voor scholing en zij-instroom 2009-2011,
waarvoor het ministerie in 2009 6 miljoen euro beschikbaar heeft gesteld voor het aantrekken van zij-
instromers in het vo en bve (12 miljoen in 2010), komt de noodzaak van de Regeling TLO in ieder
geval voor het voortgezet onderwijs mogelijkerwijs helemaal te vervallen. Per zij-instromer in het
voortgezet onderwijs is 19.000 euro beschikbaar voor het benodigde assessment, studieverlof en
studie- en vervangingskosten.

15
In het jaarverslag en Slotwet ministerie van OCW 2008 staat dat in 2008 is gestart met de evaluatie van de tegemoetkoming
lerarenopleiding (TLO). Deze evaluatie met beleidsreactie zal in de eerste helft van 2009 aan de Tweede Kamer worden
gezonden, aldus de tekst. Volgens informatie van het ministerie van OCW is het onderzoek inderdaad uitgevoerd door
ResearchNed, maar was ten tijde van de inventarisatie begin 2010 nog niet beschikbaar is. Het wordt pas openbaar gemaakt
als er ook een voorstel voor wijziging van de regeling naar de Kamer wordt gestuurd.

Ruimte voor professionalisering 27


28
4 De Lerarenbeurs

4.1 De regeling Lerarenbeurs

In 2008 is het convenant ‘Leerkracht van Nederland’ afgesloten. In dit convenant zijn afspraken
gemaakt over forse nieuwe investeringen in het onderwijs met als doel (aankomende) kwantitatieve
en kwalitatieve personeelstekorten het hoofd te bieden, met name die aan leraren. Eén van de
afspraken in het convenant is het opzetten van een Lerarenbeurs voor scholing (kortweg de
Lerarenbeurs). De regels en voorwaarden voor het gebruik van de Lerarenbeurs zijn in juli 2008
vastgelegd in de Tijdelijke regeling Lerarenbeurs voor scholing. Op 27 oktober 2008 is een wijziging
op de regeling van kracht geworden. Sinds 20 mei 2009 is de Tijdelijke regeling vervangen door de
Regeling Lerarenbeurs voor scholing en zij-instroom16.

De regeling Lerarenbeurs houdt in dat leraren een beurs krijgen voor een opleiding die gericht is op
het verkrijgen van een hogere of bredere kwalificatie of op het verwerven van specifieke
bekwaamheden. Het gaat nadrukkelijk niet om het onderhoud van de huidige bekwaamheid. Een
leraar kan éénmaal in zijn onderwijsloopbaan gebruik maken van de Lerarenbeurs voor het volgen
van één opleiding, bovendien moet hij minimaal één jaar in dienst zijn van een school en minimaal
voor 20 procent belast zijn met les(gebonden) taken.

De Lerarenbeurs kent twee varianten.


Voor een bachelor- of masteropleiding (inclusief premaster of schakeltraject) geldt een vergoeding
van les- en collegegeld tot een maximum van 3.500 euro per jaar gedurende maximaal drie jaar;
een tegemoetkoming van 10 procent van het bedrag voor collegegeld voor studiemiddelen, en
maximaal eenzelfde percentage van het bedrag voor collegegeld als tegemoetkoming in de
reiskosten; vergoeding voor studieverlof uit te betalen aan de werkgever tot een maximum van
160 klokuren per jaar naar rato van de aanstellingsomvang.
Voorwaarde voor het krijgen van een meerjarige subsidie is dat jaarlijks voldoende studiepunten
– minimaal 30 ECTS – moeten zijn behaald17 .
In totaal kan de subsidie op deze manier oplopen tot een bedrag van ruim 28.000 euro per leraar.
Voor korte opleidingen geldt hetzelfde, met uitzondering van de vergoeding voor studieverlof. Een
voorwaarde, ingevoerd bij de wijziging van de regeling, is dat de opleiding minimaal 200 studie-uren
vraagt en minimaal 40 contacturen kent. Tevens wordt vereist dat de opleiding wordt afgesloten met
een getuigschrift, certificaat of diploma.

16
In vergelijking met de eerdere tijdelijk regelingen is de toevoeging van een regeling voor zij-instromers nieuw. Er wordt voor
deze groep in 2009 zes miljoen euro als subsidie uitgetrokken. De subsidie is bestemd voor de werkgever die zich dient in te
spannen om de zij-instromer in staat te stellen zijn onderwijsbevoegdheid te halen. Aanvragen hiervoor dienen voor 31
december te worden ingediend.
17
In de nieuwste regeling is dat veranderd. Er zijn meer mogelijkheden om de opleiding flexibel in te delen. Er wordt niet meer
elk jaar gekeken of de vereiste studiepunten zijn gehaald. Een studie kan maximaal zes jaar duren. Na afloop van deze zes jaar
wordt getoetst of de leraar de opleiding heeft afgerond.

Ruimte voor professionalisering 29


Voor het studieverlof zijn subsidiebedragen per uur vastgesteld. Voor het basisonderwijs is dat 32,25
euro; voor het speciaal onderwijs 34,23 euro en voor het voortgezet onderwijs 34,83 euro. De
bedragen worden jaarlijks geïndexeerd op basis van de kabinetsbijdrage voor het betreffende jaar,
maar die in 2009 zijn gelijk aan die in 2008.
Inmiddels zijn er drie aanvraagrondes (tranches) geweest. De eerste was juni/juli 2008, de tweede
januari/februari 2009 en de derde mei/juni 2009. Met de meest recente Regeling komen er nog twee
bij te weten april/mei 2010 en april/mei 2011.

De Lerarenbeurs wordt centraal geregeld met een maximaal budget per ronde. De werkgever heeft er
geen zeggenschap in. Hij moet wel instemmen met het verkrijgen van subsidie voor studieverlof. De
minister bepaalt welk cursusaanbod in aanmerking komt voor financiële ondersteuning aan leraren die
van dit aanbod gebruik willen maken. De financiële middelen en de keuze van de scholing zijn niet
verbonden met de organisatieontwikkeling van de scholen.

In eerste instantie was er voor subsidie voor studiekosten en studieverlof 37 miljoen euro
beschikbaar. Voor de eerste tranche was dat 18 miljoen en voor de tweede ronde 19 miljoen,
verminderd met de in 2008 aangegane meerjarige verplichtingen die in 2009 tot vervolgbetalingen
leidden. Voor 2009 is daar 20 miljoen bijgekomen. Voor 2010 is inmiddels bepaald dat er 23 miljoen
beschikbaar is voor de Lerarenbeurs en 12 miljoen voor zij-instromers. Voor 2011 worden de
bedragen nog vastgesteld.
In de regeling is bepaald dat 50 procent van de toe te kennen aanvragen beschikbaar is voor leraren
in het primair onderwijs, 30 procent voor leraren in het voortgezet onderwijs, 13 procent voor leraren
in de bve en 7 procent voor leraren in het hbo. Blijft het aantal toe te kennen aanvragen voor een of
meer onderwijssectoren achter bij het aandeel dat hierboven is aangegeven, dan worden de
resterende toe te kennen aanvragen naar evenredigheid toegevoegd aan de andere
onderwijssectoren.

Hieronder beschrijven we de aanvragers en toekenningen van de Lerarenbeurs. Het onderzoek van


het IVA18 naar de Lerarenbeurs is nog niet beschikbaar en er valt dus nog niets over te zeggen. In het
onderzoek is onder meer ingegaan op de bekendheid van de regeling, hoe men er van op de hoogte
is geraakt, wie gestimuleerd heeft er een aan te vragen, reden/motieven om er een aan te vragen,
consequentie, verwachtingen, tevredenheid. Op basis van de nota Werken in het onderwijs 201019
weten we dat bijna alle schoolleiders (90 procent) overtuigd zijn van de meerwaarde van de
Lerarenbeurs voor de kwaliteit van het onderwijs en de loopbaan van leraren. Zij zijn ook niet bang
dat leraren die van de beurs gebruik hebben gemaakt, vertrekken naar andere arbeidsmarktsectoren.
Leraren zijn in het algemeen (zeer) tevreden over het scholingsaanbod dat voor de Lerarenbeurs in
aanmerking komt en het (verwachte) effect van de opleiding op hun taken en loopbaan.

18
IVA, Professionalisering van docenten; evaluatie Lerarenbeurs en nascholingsbeleid, (nog te verschijnen).
19
Ministerie van OCW (2009). Nota Werken in het onderwijs 2010. Den Haag: Ministerie van OCW

30
4.2 Aanvragers Lerarenbeurs

Voor het aanvragen van een Lerarenbeurs moet de leraar een formulier van de IB-groep invullen.
Hierin geeft hij aan wat voor soort cursus hij wil volgen. Als hij in aanmerking komt voor studieverlof
moet naast de aanvrager ook de werkgever tekenen.
Van de IB-groep hebben we het bestand gekregen van alle aanvragen die voor de drie tranches tot en
met 2009 zijn ingediend. Het bestand bevat informatie over geboortedatum, geslacht, postcode huis,
onderwijssector, betrekkingsomvang, studieverlof, uren studieverlof, toegekend subsidiebedrag,
cursus- of collegegeld, subsidiesoort (studiekosten al dan niet met studieverlof), naam opleiding en
status aanvraag. Op basis van de in het bestand aanwezige informatie kunnen we een beeld geven
van de aanvragers en van wat is aangevraagd en toegekend.

4.2.1 Totaal aantal aanvragen

Tot en met 2009 hebben 16.417 leraren een Lerarenbeurs aangevraagd, van wie er meer dan 2.300
in het middelbaar beroepsonderwijs of hoger onderwijs werkzaam zijn (zie tabel 4.1). Ruim
zeshonderd leraren hebben hun aanvraag tijdens de procedure ingetrokken. In de eerste tranche is
het aantal afwijzingen relatief groot als gevolg van budgetoverschrijding.
Van de toekenningen gaat 55 procent naar het primair onderwijs, 29 procent naar het voortgezet
onderwijs, 9 procent naar de bve-sector en 6 procent naar het hbo. In vergelijking met de
nagestreefde verdeling in de regeling blijven leraren in de bve en het hbo achter, en is het aandeel
van het primair onderwijs 5 procentpunt hoger dan het streefpercentage van 50 procent.

TABEL 4.1 Aantal aanvragen per onderwijssector en fase van behandeling

basis- speciaal voortgezet bve ho totaal


onderwijs basisonderwijs onderwijs

toegekend 6.217 1.057 3.852 1180 789 13.095


afgewezen 1.301 238 689 121 89 2.438
in behandeling 100 30 80 30 14 254
ingetrokken 258 83 186 70 33 630
totaal 7.876 1.408 4.807 1.401 925 16.417

4.2.2 Aangevraagde en toegekende subsidies in het basisonderwijs, speciaal onderwijs en


voortgezet onderwijs

We beperken ons nu verder tot de sectoren po en vo. In totaal zijn er na aftrek van de ingetrokken
aanvragen 13.564 aanvragen (tabel 4.2) voor een Lerarenbeurs ingediend door leraren uit het
basisonderwijs, speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs, waarvan er 11.126 zijn toegekend (82
procent) (tabel 4.3). In verhouding zijn de meeste aanvragen ingediend in de eerste tranche en zijn de
meeste aanvragen afkomstig van leraren uit het basisonderwijs.

Ruimte voor professionalisering 31


Afgezet tegen de populatie leraren is het totaalpercentage aanvragers in alle drie sectoren 7 procent.
Het aantal toekenningen betreft 5 procent van alle leraren.

TABEL 4.2 Aantal aanvragen naar onderwijssector

tranche 1 tranche 2 tranche 3 totaal

basisonderwijs 3.113 1.965 2.540 7.618


speciaal basisonderwijs589 309 427 1.325
voortgezet onderwijs 1.850 1.164 1.607 4.621
totaal 5.552 3.438 4.574 13.564

Tussen de verschillende onderwijssectoren is er weinig verschil tussen het percentage van aanvragen
dat wordt toegekend. Het percentage verschilt echter wel aanzienlijk tussen de verschillende
tranches. Van de eerste tranche is 70 procent toegekend, tegenover 92 procent van de aanvragen in
tranche 3.

TABEL 4.3 Percentage toegekende aanvragen naar onderwijssector

tranche 1 tranche 2 tranche 3 totaal totaal %

basisonderwijs 70% 88% 91% 6.217 82%


speciaal onderwijs 65% 91% 93% 1.057 80%
voortgezet onderwijs 71% 91% 92% 3.852 83%
totaal 70% 89% 92% 11.126 82%

Uitgaande van de 4-cijferige postcode van de scholen is een schatting te maken van het aantal
scholen waarvan leraren een beurs hebben toegekend gekregen. In het basisonderwijs blijken leraren
van circa 3.350 scholen er een toegekend te hebben gekregen, in het speciaal basisonderwijs van
ongeveer 420 scholen en in het voortgezet onderwijs van circa 1.250 vestigingen.

4.2.3 Aanvragen en toekenningen naar geslacht

In alle onderwijssectoren zijn de meeste aanvragers vrouwen (zie tabel 4.4). In het basisonderwijs is
het exact hetzelfde percentage vrouwen als in de populatie, in het speciaal onderwijs is het 5 procent
hoger en in het voortgezet onderwijs 10 procent.

32
TABEL 4.4 Aanvragen Lerarenbeurs naar onderwijssector en geslacht

man vrouw totaal

basisonderwijs 14% 86% 7.618


speciaal onderwijs 20% 80% 1.325
voortgezet onderwijs 43% 57% 4.621
totaal 25% 75% 13.564

Bij zowel de mannelijke als de vrouwelijke aanvragers wordt 82 procent toegekend.

TABEL 4.5 Percentage toegekende aanvragen naar onderwijssector en geslacht

man vrouw totaal totaal %

basisonderwijs 79% 82% 6.217 82%


speciaal onderwijs 77% 81% 1.057 80%
voortgezet onderwijs 84% 83% 3.852 83%
totaal po+vo 82% 82% 11.126 82%

4.2.4 Aanvragen en toekenningen naar leeftijd

De gemiddelde leeftijd van de aanvragers is 39 jaar. Er zijn twee aanvragers ouder dan 65. Mannen
zijn ten tijde van de aanvraag gemiddeld een half jaar ouder dan vrouwen. Tussen de verschillende
onderwijssectoren zijn er geen grote verschillen tussen de leeftijden van de aanvragers (zie tabel 4.6).

TABEL 4.6 Leeftijd van aanvragers per onderwijssector

< 25 25-35 35-45 45-55 >55 totaal


(=100%)

basisonderwijs 6% 35% 24% 29% 7% 7.597


speciaal onderwijs 6% 36% 23% 30% 6% 1.320
voortgezet onderwijs 5% 33% 26% 30% 7% 4.601
totaal 6% 34% 24% 29% 7% 13.518

In vergelijking met de populatie is met name de groep tussen 25 en 45 jaar oververtegenwoordigd, en


zijn vooral degenen van 55 jaar of ouder ondervertegenwoordigd (in de populatie: bao 14 procent, so:
15 procent en vo: 21 procent) .

Onder de aanvragers jonger dan 25 jaar wordt iets minder vaak toegekend (79 procent) dan onder de
aanvragers ouder dan 45 jaar (83 procent).

Ruimte voor professionalisering 33


TABEL 4.7 Percentage toegekende aanvragen naar onderwijssector en leeftijd

< 25 25-35 35-45 45-55 > 55 totaal totaal %


(=100%)

basisonderwijs 75% 81% 83% 83% 81% 6202 82%


speciaal onderwijs 82% 77% 83% 80% 80% 1053 80%
voortgezet onderwijs 84% 84% 84% 82% 85% 3838 83%
totaal 79% 81% 83% 83% 82% 11.093 82%

Met uitzondering van het speciaal onderwijs werkt de meerderheid van de aanvragers in deeltijd (zie
figuur 4.1). Het percentage van aanvragen dat wordt toegekend verschilt bijna niet tussen voltijders
(82 procent) en deeltijders (83 procent), behalve in het voortgezet onderwijs. In deze sector wordt 77
procent van de aanvragen van voltijders toegekend en 83 procent van de deeltijders. In vergelijking
met de populatie hebben voltijders hier iets vaker een beurs aangevraagd.

basisonderwijs 43% 57%

speciaal basisonderwijs 50% 50%

voortgezet onderwijs 47% 53%

totaal 45% 55%

0% 25% 50% 75% 100%

voltijd deeltijd

FIGUUR 4.1 Percentage aanvragers voltijd / deeltijd per onderwijssector

4.2.5 Aanvragen naar provincie

In Zuid-Holland wonen in verhouding de meeste aanvragers (19 procent). Als we kijken naar de
verhouding tussen het aantal aanvragers per provincie is er geen onderscheid tussen
onderwijssectoren. Zowel in het (speciaal) basisonderwijs als in het voortgezet onderwijs wonen in
verhouding de meeste aanvragers in Zuid-Holland (19 procent), gevolgd door Noord-Brabant (16
procent) en Noord-Holland (15 procent). De aanvraagpercentages komen vrijwel overeen met die in
de populatie.

34
(speciaal) basisonderwijs voortgezet onderwijs

Groningen
Friesland
Drenthe
Overijssel
Gelderland
Utrecht
Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland
Noord-Brabant
Limburg
Flevoland

30,00
30% 20,00
20% 10,00
10% 0,00
0% -10,00
10% -20,00
20% -30,00
30%

FIGUUR 4.2 Percentage aanvragers per provincie

4.3 Opleidingen

4.3.1 Korte en lange opleidingen

Tweederde van de aanvragen is voor een lange opleiding waarvoor collegegeld20 wordt gevraagd, een
derde voor korte opleidingen waarvoor cursusgeld wordt gevraagd. Er zijn verschillen tussen de
onderwijssectoren in de verhouding tussen het aantal aanvragen voor een lange en een korte
opleiding. In het basisonderwijs wil ongeveer de helft (55 procent) van de aanvragers een lange
opleiding gaan volgen, terwijl bij het voortgezet onderwijs vijf op de zes (83 procent) aanvragers dat
willen.
Het percentage van lange opleidingen verschilt ook per tranche bij onderwijssoorten. Zowel in het
basisonderwijs als in het voortgezet onderwijs geldt hoe hoger de tranche hoe hoger het percentage
lange opleidingen. In het basisonderwijs is in de eerste tranche 51 procent voor een lange opleiding
tegenover 61 procent in de derde tranche. In het voortgezet onderwijs groeit het percentage in
dezelfde tranches van 81 naar 84 procent.

20
We hebben de indruk dat hierbij is uitgegaan van wat de aanvrager zelf heeft ingevuld. We vinden namelijk gevallen waarbij
ook studieverlof is toegekend bij aanvragers die hebben aangeven cursusgeld bekostigd te willen hebben, terwijl studieverlof
alleen bij langer lopende opleidingen wordt toegekend.

Ruimte voor professionalisering 35


TABEL 4.8 Aanvragen soort opleiding naar onderwijssector

korte opleiding lange opleiding totaal*


(=100%)

basisonderwijs 45% 55% 7.602


speciaal onderwijs 23% 77% 1.319
voortgezet onderwijs 17% 83% 4.618
totaal 33% 67% 13.539
* bij 25 aanvragers is het soort opleiding onbekend

De aanvragen voor een lange opleiding worden vaker toegekend dan voor korte opleidingen (85
procent tegenover 77 procent).

TABEL 4.9 Percentage toegekende aanvragen naar soort opleiding en onderwijssector

korte opleiding lange opleiding totaal totaal %

basisonderwijs 79% 84% 6.217 82%


speciaal onderwijs 78% 81% 1.057 80%
voortgezet onderwijs 72% 86% 3.852 83%
totaal 77% 85% 11.126 82%

4.3.2 Aard van de subsidie

De leraar kan voor het volgen van de opleiding een vergoeding krijgen voor gemaakte studiekosten of
voor studiekosten én studieverlof. Dat laatste is alleen mogelijk bij een lange opleiding. In het
basisonderwijs krijgt meer dan de heft van de leraren (59 procent) alleen de vergoeding voor de
gemaakte kosten. In het voortgezet onderwijs krijgt juist meer dan de helft (58 procent) naast de
vergoeding voor kosten ook studieverlof (zie tabel 4.10). Hoe hoger de tranche, hoe meer leraren er in
verhouding ook vergoeding krijgen in de vorm van studieverlof, wat in lijn is met de toekenning van
lange versus korte opleidingen in de tranches.

36
TABEL 4.10 Vergoeding naar onderwijssector en tranche

tranche 1 tranche 2 tranche 3 totaal

kosten kosten + kosten kosten + kosten kosten + kosten kosten +


verlof verlof verlof verlof
basisonderwijs 65% 35% 57% 43% 52% 48% 59% 41%
speciaal 50% 50% 50% 50% 47% 53% 49% 51%
onderwijs
voortgezet 50% 50% 38% 62% 35% 65% 42% 58%
onderwijs
totaal 59% 41% 50% 50% 46% 54% 52% 48%

Omvang van de subsidie


De leraren hebben samen over de drie tranches 23,3 miljoen euro als studiekostensubsidie voor de te
volgen opleidingen toegekend gekregen, de helft daarvan is bestemd voor leraren uit het
basisonderwijs, 10 procent voor het speciaal onderwijs en de rest voor het voortgezet onderwijs. In
verhouding is de meeste subsidie toegekend in tranche 3 met meer dan 9 miljoen euro.

TABEL 4.11 Subsidiebedrag studiekosten toegekende aanvragen naar soort opleiding en


onderwijssector (* € 1.000)*

korte opleiding lange opleiding totaal

basisonderwijs tranche 1 € 3.126 € 1.855 € 4.981


tranche 2 € 2.287 € 1.211 € 3.498
tranche 3 € 2.737 € 2.673 € 5.410
Totaal bao € 8.150 € 5.738 € 13.889
speciaal onderwijs tranche 1 € 255 € 490 € 744
tranche 2 € 167 € 301 € 468
tranche 3 € 303 € 533 € 836
Totaal so € 725 € 1.323 € 2.048
voortgezet onderwijs tranche 1 € 614 € 1.895 € 2.510
tranche 2 € 450 € 1.301 € 1.751
tranche 3 € 761 € 2.362 € 3.124
Totaal vo € 1.826 € 5.559 € 7.385
totaal tranche 1 € 3.995 € 4.240 € 8.235
tranche 2 € 2.905 € 2.813 € 5.717
tranche 3 € 3.802 € 5.568 € 9.369
totaal € 10.702 € 12.620 € 23.322
* exclusief 544 aanvragen die zijn toegekend onder voorbehoud

Ruimte voor professionalisering 37


Naast de studiekosten bestaat de mogelijkheid bij lange opleidingen een subsidie te krijgen voor
studieverlof. De werkgever moet hiervoor tekenen21.
In totaal ontvangen scholen voor ruim 625.000 uur aan toegekend studieverlof. De kosten hiervoor
bedragen 20 miljoen euro.

TABEL 4.12 Subsidie voor studieverlof*


uren studieverlof subsidie studieverlof (x1000)
basisonderwijs tranche 1 74.934 € 2.249
tranche 2 61.985 € 1.971
tranche 3 119.499 € 3.794
Totaal bao 256.418 € 8.014
speciaal onderwijs tranche 1 23.520 € 741
tranche 2 16.232 € 555
tranche 3 28.685 € 960
Totaal so 68.437 € 2.257
voortgezet onderwijs tranche 1 92.874 € 3.002
tranche 2 71.934 € 2.463
tranche 3 135.735 € 4.652
Totaal vo 300.543 € 10.117
totaal tranche 1 191.328 € 5.992
tranche 2 150.151 € 4.989
tranche 3 283.919 € 9.406
totaal 625.398 € 20.387
* exclusief 544 aanvragen die zijn toegekend onder voorbehoud

Tellen we de subsidie voor studiekosten en die voor studieverlof bij elkaar, dan komen we op een
totaalbedrag van bijna 44 miljoen. Het is 14 miljoen voor tranche 1, 11 miljoen voor tranche 2 en 19
miljoen voor tranche 3.

4.3.3 Aard van de opleidingen: bachelor en master

Op basis van de opleidingsnaam hebben we de lange opleidingen ingedeeld naar bachelor of master.
Hiermee hebben we 87 procent van de aanvragen kunnen indelen. Binnen de lange opleidingen is de
mastervariant favoriet. Als leraren een beurs aanvragen voor een lange opleiding, dan is dat bij 71
procent voor een masteropleiding en bij 16 procent voor een bachelor.

21
Er zijn overigens signalen dat ondanks het feit dat werkgever akkoord gingen met de aanvraag van subsidie voor
studieverlof, deze vervolgens niet beschikbaar wordt gesteld aan de aanvrager van de Lerarenbeurs (ADEF/AOb). Zie:
http://www.nu.nl/economie/2127143/onderzoek-gebruik-Lerarenbeurs.html.

38
TABEL 4.13 Niveau aangevraagde lange opleidingen naar onderwijssector

bachelor master onbekend totaal

basisonderwijs
9% 74% 17% 4.186
speciaal onderwijs 6% 78% 16% 1.016
voortgezet onderwijs 20% 62% 18% 3.835
totaal 13% 70% 17% 9.037

Zoals eerder gezegd (tabel 4.9) wordt 85 procent van de aanvragen voor lange opleidingen
toegekend. Voor de toekenning maakt het bijna geen verschil of het om een bachelor- of een
masteropleiding gaat. In de categorie onbekend is het percentage toekenningen duidelijk lager (64
procent).

TABEL 4.14 Percentage toekende aanvragen naar niveau voor lange opleidingen, naar
onderwijssector

bachelor master onbekend totaal totaal %

basisonderwijs 88% 89% 61% 3.529 84%


speciaal onderwijs 83% 85% 61% 821 81%
voortgezet onderwijs 92% 89% 67% 3.292 86%
totaal 90% 89% 64% 7.642 85%

Inhoud van de opleiding


De aanvrager moest op zijn aanvraagformulier aan geven welke cursus hij van plan was te gaan
volgen. Voor de overzichtelijkheid hebben we de cursussen teruggebracht tot een beperkt aantal
categorieën, weergegeven in tabel 4.15. In bijlage 1 staat een overzicht van wat onder de
verschillende categorieën valt.
In het basisonderwijs heeft bijna tweederde van de cursussen betrekking op leerlingbegeleiding, in het
speciaal onderwijs driekwart, terwijl dat in het voortgezet onderwijs nog geen kwart is. In het
basisonderwijs en speciaal onderwijs zijn het verder voornamelijk managementcursussen die gevolgd
worden en in mindere mate cursussen die we onder de noemer pedagogiek hebben samengevat. In
het voortgezet onderwijs worden naast managementopleidingen vooral allerlei vakgerichte
opleidingen gevolgd, zoals opleiding voor de exacte vakken, mens en maatschappijvakken en talen.

Ruimte voor professionalisering 39


TABEL 4.15 Inhoud van de opleidingen waarvoor subsidie is toegekend.

basisonderwijs speciaal voortgezet totaal totaal %


basisonderwijs onderwijs

leerlingbegeleiding 3.974 802 872 5.648 51%


management 1.387 109 958 2.454 22%
pedagogiek 483 83 308 874 8%
exacte vakken 22 6 460 488 4%
mens en maatschappij 47 4 423 474 4%
moderne vreemde talen 17 2 349 368 3%
Nederlandse taal 29 6 194 229 2%
beweging 13 4 24 41 0%
kunstvakken 41 6 89 136 1%
overige onderwerpen 204 35 175 414 4%
totaal 6.217 1.057 3.852 11.126 100%

4.4 Conclusie

De Lerarenbeurs biedt sinds 2008 een professionaliseringsmogelijkheid die tot dan toe ongekend
was. Met de beurs heeft elke leraar die voldoet van de criteria de mogelijkheid om één keer in zijn
carrière op eigen initiatief op kosten van de overheid zich verder te bekwamen. Hierin is hij niet
afhankelijk van zijn werkgever als het gaat om subsidiemogelijkheden. In het maximale geval is er een
subsidie van 28.000 euro bij een driejarige opleiding.
Gelet op het aantal aanvragen die in eerste drie tranches zijn gedaan, mag geconcludeerd worden dat
de Lerarenbeurs wat betreft de belangstelling een succes genoemd mag worden. Van alle leraren in
het primair en voortgezet onderwijs heeft inmiddels 5 procent een toekenning gekregen. De
toekenningen zijn in gelijke mate over mannen en vrouwen verdeeld als in de populatie. Met name de
groep tussen 25 en 45 jaar maakt er gebruik van, de groep ouder dan 55 jaar relatief het minst.
De verdeling over het land is eveneens conform die van de populatie.
Van alle toekenningen is 55 procent naar het primair onderwijs gegaan en 29 procent naar leraren in
het voortgezet onderwijs.
In het basisonderwijs wordt in vergelijking met het speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs
relatief vaak voor korte opleidingen gekozen (45 procent tegen 23 procent en 17 procent). Van de
mogelijkheid studieverlof gesubsidieerd te krijgen maakt in het voortgezet onderwijs 58 procent
gebruik, in het speciaal onderwijs 51 procent en in het basisonderwijs 41 procent.
Over de drie tranches is voor het primair en voortgezet onderwijs aan subsidie voor studiekosten ruim
23 miljoen euro toegekend. Dit is exclusief toekenningen voor meerdere jaren. Voor studieverlof komt
er nog ruim 20 miljoen euro bij. In totaal gaat het om een bedrag bijna 44 miljoen.
Binnen de lange opleidingen is de mastervariant favoriet (71 procent). Naar de inhoud gekeken staan
in het primair onderwijs vooral cursussen gericht op leerlingbegeleiding in de belangstelling. In het

40
voortgezet onderwijs zijn het met name vakgerichte opleidingen. Het gaat daarbij om de exacte
vakken, mens en maatschappij en (moderne vreemde) talen.

Ruimte voor professionalisering 41


42
5 Lerarenbeurs Limburg

5.1 Regeling kennis leerkrachten voortgezet onderwijs in Limburg

Naast de landelijke Lerarenbeurs hebben we ook nog een provinciale regeling aangetroffen: Kennis
leerkrachten voortgezet onderwijs in Limburg. De regeling is duidelijk verschillend van de landelijke
regeling door de doelgroep en door het beschikbare bedrag.

5.1.1 Doelgroep

De doelgroep van deze regeling wordt gevormd door de colleges van bestuur van de stichtingen
voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en
voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) in Limburg. Zij kunnen aanvragen indienen.

5.1.2 Doelstelling

De doelstelling van de regeling is:


 Voorkomen van kwalitatieve tekorten onder leerkrachten in het voortgezet onderwijs in Limburg in
2015 als gevolg van de demografische ontwikkelingen.
 Jongere leerkrachten optimaal inzetbaar maken, zodat zij worden behouden voor de Limburgse
arbeidsmarkt.
 Kennis van de leerkrachten verhogen en daarmee bijdragen aan de kwaliteit van het Limburgse
onderwijs.
De regeling biedt schoolbesturen de mogelijkheid een leerkracht in de gelegenheid te stellen een
postinitiële masteropleiding te volgen. Voorwaarde is wel dat de leerkracht ná 1 januari 2007 met de
opleiding is begonnen en het diploma vóór 1 januari 2012 behaalt.

5.2.3 Subsidieomvang

De subsidie bedraagt 2.000 euro per leraar. Het subsidieplafond voor de looptijd van de regeling
bedraagt 200.000 euro. In totaal kunnen dus 100 leraren van deze regeling gebruik maken van de in
totaal ruim 4.500 ) (=2 procent) die in het Limburgse voortgezet onderwijs werkzaam zijn. Per
schoolbestuur zijn subsidieplafonds vastgesteld en daarmee het aantal leraren binnen een bestuur
dat van de regeling gebruik kan maken.

Ruimte voor professionalisering 43


TABEL 5.1 Subsidieplafonds per bestuur en het maximaal aantal leraren dat er gebruik van kan
maken

Bestuur subsidieplafond maximaal aantal leraren


LVO € 102.000 51
SVOPL € 34.000 17
SOML € 24.000 12
Trevianum € 14.000 7
OGVO € 14.000 7
Da Capo € 8.000 4
Citaverde € 4.000 2
Totaal € 200.000,00 100
De integrale tekst van de regeling is opgenomen in bijlage 2.

44
Literatuur

Teleac, Motivaction, Open Universiteit Nederland (z.j.). Leerlekkerland. Stijlen van leven lang leren in
Nederland.

Martens, Rob (2009). Succesvol leven lang leren op de werkplek. Onderzoek naar de praktijk van
docentprofessionalisering. Heerlen: Ruud de Moor Centrum

Kuijk, Jos van & Gerrit Vrieze (2008). Casestudies Convenant Professionalisering en begeleiding van
leraren in het po en vo, verbreding en verdieping van de resultaten uit de nulmeting. Nijmegen: ITS

Kessel, Nico van, e.a. (2007). Aandachtsgroepenmonitor 2006. Den Haag: Ministerie van OCW.

Hogeling, Lette e.a. (2009). De zeggenschap van leraren Nulmeting in het po, vo, mbo en hbo. Den
Haag: Ministerie van OCW.

VA, Professionalisering van docenten; evaluatie Lerarenbeurs en nascholingsbeleid, (nog te


verschijnen).

Ministerie van OCW (2009). Nota Werken in het onderwijs 2010. Den Haag: Ministerie van OCW

Ruimte voor professionalisering 45


46
Bijlage 1

Gevolgde opleidingen met een Lerarenbeurs

TABEL B1.1 Toegekende opleidingen naar onderwijssector

basis- speciaal voortgezet totaal totaal %


onderwijs onderwijs onderwijs

moderne vreemde talen 35 5 481 521 5%


Nederlands 75 8 337 420 4%
klassieke talen 0 0 33 33 <1%
exacte vakken 52 17 728 797 7%
alfavakken 90 13 654 757 7%
kunstvakken 123 8 157 288 3%
management 1.418 106 303 1.827 16%
leerlingbegeleiding 3.778 802 770 5.350 48%
pedagogiek 555 86 305 946 9%
beweging 13 2 24 39 0%
overig 78 10 60 148 1%
totaal 6.217 1.057 3.852 11.126 100%

TABEL B1.2 Toegekende opleidingen moderne vreemde talen naar onderwijssector

basis- speciaal voortgezet totaal


onderwijs onderwijs onderwijs

Engels 23 2 243 268


Frans 6 2 100 108
Duits 5 1 110 116
Spaans/Italiaans 1 0 28 29
totaal 35 5 481 521

TABEL B1.3 Toegekende opleidingen Nederlands & klassieke talen naar onderwijssector

basis- speciaal voortgezet


totaal
onderwijs onderwijs onderwijs

Nederlands 61 6 333 400


Nederlands als tweede taal 14 2 4 20
Klassieke talen 0 0 33 33
totaal 75 8 370 453

Ruimte voor professionalisering 47


TABEL B1.4 Toegekende opleidingen exacte vakken naar onderwijssector

basis- speciaal voortgezet


totaal
onderwijs onderwijs onderwijs

wiskunde 28 8 373 409


natuurkunde 5 4 138 147
scheikunde 4 1 56 61
biologie 6 1 129 136
techniek/informatica 9 3 32 44
totaal 52 17 728 797

TABEL B1.5 Toegekende alfa-opleidingen naar onderwijssector

basis- speciaal voortgezet


totaal
onderwijs onderwijs onderwijs

maatschappij & cultuur 15 4 61 80


geschiedenis 25 1 167 193
aardrijkskunde 12 1 127 140
godsdienst & filosofie 18 0 92 110
economie 9 5 166 180
rechten 3 1 7 11
zorg&welzijn 8 1 34 43
totaal 90 13 654 757

TABEL B1.6 Toegekende opleidingen kunst naar onderwijssector

basis- speciaal voortgezet


totaal
onderwijs onderwijs onderwijs

kunstgeschiedenis 5 1 12 18
beeldende vorming/kunst 43 4 114 161
muziek 46 1 21 68
drama 29 2 10 41
totaal 123 8 157 288

48
TABEL B1.7 Toegekende opleidingen management naar onderwijssector

basis- speciaal voortgezet


totaal
onderwijs onderwijs onderwijs

directie/schoolleiding 513 23 63 599


middenmanagement 267 22 41 330
coördinatie/supervisie 237 10 27 274
coaching/human dynamics 279 38 101 418
innovatie 31 4 4 39
communicatie 14 4 12 30
overig 77 5 55 137
totaal 1.418 106 303 1.827

TABEL B1.8 Toegekende opleidingen leerlingbegeleiding naar onderwijssector

basis- speciaal voortgezet


totaal
onderwijs onderwijs onderwijs

intern begeleider /remedial teacher 813 55 99 967


sen / gedragsspecialist 2.358 620 507 3.485
dyslexie/rekenproblemen 91 13 8 112
fysiotherapie/orthopedagogiek 55 17 17 89
autisme 7 14 1 22
video interactie begeleiding 157 40 43 240
nlp-practitioner 253 25 78 356
gebarentaal 25 16 12 53
overig 19 2 5 26
totaal 3.778 802 770 5.350

Ruimte voor professionalisering 49


50
Bijlage 2

Subsidieregeling kennis leerkrachten voortgezet onderwijs in Limburg

Bron: Provinciaal blad van Limburg 2009/40

Officiële naam regeling: Nadere subsidieregels kennis leerkrachten voortgezet onderwijs in Limburg
Citeertitel: zie officiële naam
Besloten door: Gedeputeerde Staten
Onderwerp: Investeren in postinitiële masteropleidingen voor leraren in het voortgezet onderwijs
Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd: Algemene
subsidieverordening 2004
Datum inwerkingtreding: met ingang van de dag na publicatie in het Provinciaal Blad
Looptijd regeling: vanaf de dag na publicatie in het Provinciaal Blad tot 1 augustus 2012
Verantwoordelijke afdeling: Economische Zaken

Gedeputeerde Staten van Limburg,


maken ter voldoening aan het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht en het bepaalde in de
Algemene Subsidieverordening 2004, bekend dat Gedeputeerde Staten in hun vergadering van
30 juni 2009 hebben vastgesteld:

NADERE SUBSIDIEREGELS KENNIS LEERKRACHTEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN LIMBURG

Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Schoolbestuur: het college van bestuur van een van de volgende stichtingen: Limburgs Voortgezet
Onderwijs (LVO), Voortgezet Onderwijs Parkstad Limburg (SVO PL), Onderwijs Midden Limburg
(SOML), OnderwijsGemeenschap Venlo & Omstreken (OGVO), Trevianum scholengroep, DaCapo en
CITAVERDE College.
Opleiding: ‘postinitiële masteropleiding’; een beroepsgerichte opleiding voor personen die reeds een
(HBO- en/of WO-) bacheloropleiding hebben afgerond en/of door opgedane werkervaring een
gelijkwaardig niveau hebben bereikt.
Voortgezet Onderwijs (VO): het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), het hoger algemeen
voortgezet onderwijs (havo) en het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo).

Artikel 2 Doelstellingen
Het voorkomen van kwalitatieve tekorten onder leerkrachten in het voortgezet onderwijs in Limburg in
2015 als gevolg van de demografische ontwikkelingen.
Jongere leerkrachten optimaal inzetbaar maken, zodat zij worden behouden voor de Limburgse
arbeidsmarkt.

Ruimte voor professionalisering 51


De kennis van de leerkrachten verhogen en daarmee bijdragen aan de kwaliteit van het Limburgse
onderwijs.

Artikel 3 Subsidiecriteria
Om voor een subsidie in aanmerking te komen, gelden de volgende criteria:
De opleiding moet voldoen aan het predicaat ‘postinitiële masteropleiding’;
De docent is ná 1 januari 2007 met de opleiding begonnen en het diploma wordt vóór
1 augustus 2012 behaald.

Artikel 4 Aanvraag subsidie


Gedeputeerde Staten kunnen subsidie vaststellen ten behoeve van het schoolbestuur dat een
leerkracht in de gelegenheid stelt om een postinitiële masteropleiding te volgen.
De subsidie wordt direct, zonder voorafgaande verleningsbeschikking, vastgesteld als een
waarderingssubsidie.
Een subsidieaanvraag kan uitsluitend door een schoolbestuur worden ingediend bij Gedeputeerde
Staten met een standaard aanvraagformulier dat geplaatst is op de website van de Provincie Limburg:
www.limburg.nl/subsidies > actuele subsidieregelingen.
De aanvraag dient het volgende te bevatten:
Een volledig ingevuld en rechtsgeldig ondertekend standaard aanvraagformulier.
Een kopie van het diploma ter bewijs van succesvolle afronding van de gevolgde opleiding.
De subsidieaanvraag moet binnen drie maanden na het behalen van een diploma worden ingediend.
De subsidieaanvraag moet vóór 1 augustus 2012 worden ingediend op het op het formulier
aangegeven adres.

Artikel 5 Subsidieplafond en subsidiebedrag


Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor de looptijd van deze nadere subsidieregels vast
op € 200.000,00.
De vast te stellen subsidie voor een opleiding voor een docent van een VO schoolbestuur bedraagt
€ 2.000,00.
Per schoolbestuur kan slechts subsidie worden toegekend tot maximaal het bedrag van de voor deze
regeling vastgestelde subsidieplafonds per schoolbestuur (zie toelichting).
Aanvragen die worden ingediend nadat het subsidieplafond is bereikt worden door Gedeputeerde
Staten afgewezen.

Artikel 6 Verplichting subsidie-ontvanger


De subsidie wordt alleen gebruikt ter financiering van kosten die voortkomen uit een opleidingstraject
zoals omschreven in deze nadere subsidieregels.

52
Artikel 7 Subsidie van rechtswege
Indien Gedeputeerde Staten niet binnen de in artikel 22 van de Algemene Subsidieverordening 2004
gestelde termijn op een aanvraag hebben beslist, is de subsidie van rechtswege vastgesteld
overeenkomstig de aanvraag.
In afwijking van het eerste lid bedraagt het bedrag van de van rechtswege vastgestelde subsidie nooit
meer dan het in deze nadere subsidieregels genoemde maximaal voor een opleiding voor een docent
van een VO schoolbestuur vast te stellen subsidiebedrag.
Subsidieverlening ingevolge het eerste lid wordt aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3
Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 8 Hardheidsclausule
In alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslissen Gedeputeerde Staten.
Indien toepassing van het bepaalde in deze nadere regels naar het oordeel van Gedeputeerde Staten
tot kennelijke onbillijkheden leidt, dan kunnen Gedeputeerde Staten van enige bepaling afwijken.

Artikel 9 Inwerkingtreding, beëindiging en citeertitel


Deze nadere regels treden in werking met ingang van de dag na publicatie in het Provinciaal Blad.
Deze nadere regels eindigen op 1 augustus 2012, met dien verstande dat ze van toepassing blijven
op aanvragen die voor die datum zijn ingediend.
Deze regeling kan worden aangehaald als “Nadere subsidieregels kennis leerkrachten voortgezet
onderwijs”.

Ruimte voor professionalisering 53


Over de auteurs

Drs. Nico van Kessel studeerde sociale psychologie en is binnen het ITS, Radboud Universiteit
Nijmegen hoofd van de afdeling Onderwijs & Organisatie. Hij heeft ruime ervaring met onderzoek op
het terrein van de onderwijsarbeidsmarkt, professionalisering van schoolleiders, vergrijzing van het
onderwijspersoneel, re-integratie van wachtgelders en invoering van ict in het onderwijs. Ook is hij als
projectleider betrokken geweest bij de achtereenvolgende Aandachtsgroepenmonitoren, het
loopbaanperspectief van onderwijsassistenten en het Onderwijsarbeidsmarktjaarboek van SBO.

Drs. Carolien van Rens, sociaal psycholoog, is onderzoeker bij het ITS, Radboud Universiteit
Nijmegen. Zij doet beleidsgericht onderzoek naar organisatie en beleidsevaluatie binnen het
onderwijs. Recente onderwerpen liggen op het terrein van implementatie van ICT in het onderwijs, de
inzet van Persoonlijke Assistenten Leraren (PAL) en wachtlijsten kinderopvang.

Drs. Gerrit Vrieze is onderzoeker bij het ITS, Radboud Universiteit Nijmegen. Hij doet onderzoek naar
professionalisering van leraren, aantrekkelijk beroepsonderwijs en schoolontwikkeling. Eerder schreef
hij ‘De leraar als poortwachter’ en ‘De ruimte van de leraar’.

54
Colofon

Uitgave
Ruud de Moor Centrum
Open Universiteit
oktober 2010

Bezoekadres
Valkenburgerweg 177
6419 AT Heerlen
telefoon 045- 576 22 22

Postadres
Postbus 2960
6401 DL Heerlen

Tekst
Drs. N.T.J.M. van Kessel, ITS, Radboud Universiteit Nijmegen
Drs. C.P.F. van Rens, ITS
Drs. G.J. Vrieze, ITS

Bureauredactie
Drs. J.L.C. Arkenbout

Oplage
50 exemplaren

Lay-out
Evelin Karsten-Meessen

Omslag
Jules Verschaeren

De RdMC-rapporten staan onder redactie van


prof. dr. R.L. Martens en prof. dr. P.J.J. Stijnen

U kunt deze publicatie downloaden via www.rdmc.ou.nl. Dat geldt ook voor eerder verschenen RdMC-
publicaties. Een overzicht daarvan vindt u achterin deze publicatie.

Ruimte voor professionalisering 55


56
Eerder verschenen RdMC-rapporten

Goes-Daniëls, M., Vermeulen, M., Jansen, D. (2010), Competentiegericht Opleiden in de


Uiterlijke Verzorging. Onderzoek naar het handelen van leraren in CGO bij ROC Eindhoven.
Rapport 10. Heerlen: Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum.
Brand-Gruwel, S., Walhout, J. (2010), Informatievaardigheden voor leraren. Rapport 9. Heerlen:
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum.
Hovius, M., Kessel, N. van (2010), Professionalisering van leraren in het buitenland. Een
inventarisatie van de stand van zaken in twaalf Europese landen. Rapport 8. Heerlen: Open
Universiteit, Ruud de Moor Centrum.
Kuijk, J. van, Gennip, H. van, Wester, M., Smit, F., Claassen, A. (2010), Samen
professionaliseren, samen uitvoeren. Evaluatie vraaggestuurde projecten 2009 Ruud de Moor
Centrum. Rapport 7. Heerlen: Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum.
Frietman, J., Kennis, R., Hövels, B. (2010), Managen van informeel leren: hoe ver kun je gaan?
Een verkennende studie naar kwaliteitsmanagement van het informeel leren van leraren.
Rapport 6. Heerlen: Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum.
Dungen, M. van den, Smit, W. (2010), Meerdere wegen naar professionalisering. Rapport 5.
Heerlen: Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum.
Zwaneveld, B., Rigter, H. (2010), Over drempels naar meer ict-gebruik in het voortgezet
onderwijs. Rapport 4. Heerlen: Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum.
Someren, K. van, Doornebos-Klarenbeek, D., Walhout, J. (2010), Een pakkend begin!
Vakdidactiek en economie. Ruim 30 concrete voorbeelden voor het economieonderwijs om
goed van start te gaan. Rapport 3. Heerlen: Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum.
Goes, M., Beeksma, M., Delea, P., Hooijer, J. (2010), Verbreding en verdieping
competentiegericht opleiden van docenten binnen de NHLHogeschool Leeuwarden.
Eindverslag van de samenwerking tussen de NHLHogeschool Leeuwarden en het Ruud de
Moor Centrum, de activiteiten en de resultaten in de periode 2005-2009. Rapport 2. Heerlen:
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum.
Goes, M., Delea, P., Laat, M. de (2010), Onderzoek naar de succes- en faalfactoren bij het
leernetwerk Consortium VMBO-MBO. Rapport 1. Heerlen: Open Universiteit, Ruud de Moor
Centrum.

Eerder verschenen RdMC-publicaties

Stevens, L.M. (2010), Zin in onderwijs, inaugurale rede. Heerlen: Open Universiteit, Ruud de
Moor Centrum.
Martens, R.L. (2010), Zin in onderzoek. Docentprofessionalisering, inaugurale rede. Heerlen:
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum.

Ruimte voor professionalisering 57


Martens, R.L. (2009), RdMC onderzoeksprogramma 2009-2011, Succesvol leven lang leren op de
werkplek: onderzoek naar de praktijk van docentprofessionalisering. Heerlen: Open
Universiteit, Ruud de Moor Centrum.
Dekeyser, H.M., Nielissen, G., Kallenberg, A. & van der Veen, D.J. (2009), Kennis van
kennisbanken, Maatwerk in de professionalisering van beginnende leraren. Heerlen: Open
Universiteit, Ruud de Moor Centrum.
Evers, A., Reynders, L. & Janssen, S. (2008), Het karakter en de ambities van de Academische
School Limburg. Professionaliseren van binnenuit. Heerlen: Open Universiteit, Ruud de Moor
Centrum.
Potters, H. & Poelmans, P. (2008), Virtuele Communities of Practice in het Onderwijs.
Bevindingen van 7 pilots. Heerlen: Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum.
Bastiaens, Th.J. (2007), Onderwijskundige innovatie: Down to earth, inaugurele rede. Heerlen:
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum.
Gerrichhauzen, J.T.G. (2007), De lerende en onderzoekende docent, inaugurele rede. Heerlen:
Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum.
Brouwer, N. (2007), Verbeelden van onderwijsbekwaamheid. Heerlen: Open Universiteit, Ruud de
Moor Centrum.
Schulte, F. (2007), E-coaching van docenten-in-opleiding in de opleidings- en schoolpraktijk.
Bevindingen uit de E-coaching pilots van het project E-didactiek van het Ruud de Moor
Centrum van de Open Universiteit Nederland. Heerlen: Open Universiteit, Ruud de Moor
Centrum.
Kallenberg, A.J. (2007), Opleiden van leraren bij institutionele samenwerking: Een vierluik.
Heerlen: Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum.
Van Ingen, S., Joosten-ten Brinke, D., Schildwacht, R. & Knarren, J. (2007), Formatieve
Assessments voor Docenten. Een evaluatierapport. Heerlen: Open Universiteit, Ruud de
Moor Centrum.
Evers, A., Vermeulen, M. & van der Klink, M. (2007), The need to invest in teachers and teacher
education. How to manage costs and achieve quality in teacher education? Heerlen: Open
Universiteit, Ruud de Moor Centrum.
Van der Klink, M., Evers, A. & Walhout, J. (2006), De kwaliteit van EVC in de lerarenopleidingen.
Heerlen: Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum.
Luchtman, L. (red.) (2006), E-coachen voor lerarenopleiders. Heerlen: Open Universiteit, Ruud de
Moor Centrum.
Van der Klink, M. & Schlusmans, K. (red.) (2006), EVC voor Velen. Heerlen: Open Universiteit,
Ruud de Moor Centrum.
Hanraets, I., Potters, H. & Jansen, D. (2006), Communities in het Onderwijs. Adviezen en tips,
een handreiking voor moderatoren. Heerlen: Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum.
Staal, H. (2006), De Kennisbank Wiskunde en competentiegericht opleiden van leraren. Verslag
van een samenwerking tussen de Educatieve Hogeschool van Amsterdam en het Ruud de
Moor Centrum. Heerlen: Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum.

58
Firssova, O., Jeninga, J., Lockhorst, D. & Stalmeier, M. (2006), Begeleiden van zij-instromers met
een digitaal portfolio. Verslag van een pilot. Heerlen: Open Universiteit, Ruud de Moor
Centrum.
Xu, W. (2005), Preliminary requirements of social navigation in a virtual community of practice.
Heerlen: Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum.
Van Veen, M.J.P. (red.) (2005), Door de bomen het bos: Informatievaardigheden in het onderwijs.
Heerlen: Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum.
Zwaneveld, G. (2005), Wiskunde en informatica: innovatie en consolidatie, inaugurele rede.
Heerlen: Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum.
Coonen, H.W.A.M. (2005), De leraar in de kennissamenleving, inaugurele rede. Heerlen: Open
Universiteit, Ruud de Moor Centrum.
Kolos-Mazuryk, L. (2005), META: Enhancing Presence by means of the social affordances.
Heerlen: Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum.
Kluijtmans, F., Becker, B., Crijns, M. & Sewandono, I. (2005), Anders leren, anders organiseren!?
Eindrapport van het project Leraar anders: herontwerp van schoolorganisaties. Heerlen: Open
Universiteit, Ruud de Moor Centrum.
Goes, M., Dresen, M. & van der Klink, M. (2005), Zonder leraren geen meesterlijke ontwikkeling.
Het uitwerken van kenmerkende beroepssituaties. Heerlen: Open Universiteit, Ruud de Moor
Centrum.
Jansen, D., Schuwer, R. & Dekeyser, H.M. (2005), RdMC-applicatieprofie. Een poldermodel voor
omgaan met metadata. Heerlen: Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum.
Dekeyser, H.M. & Schuwer, R. (2005), Ontwikkelen van kennisbanken en digitale leermaterialen.
Enkele Handreikingen. Heerlen: Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum.
Poelmans, P. (2005), Community of practice ‘Nieuwe leraren’, Evaluatie pilot met VO docenten.
Heerlen: Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum.
Klap-van Strien, E. (2005), Recente trends in opleiden en leren in arbeidsorganisaties met
aandacht voor zingeving en bezieling. Heerlen: Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum.
Broeksma, H.C.E. (2004), E-nabling E-learning, onderzoeksrapport. Heerlen: Open Universiteit,
Ruud de Moor Centrum.
Vermeulen, M. (2003), Een meer dan toevallige casus, inaugurele rede. Heerlen: Open
Universiteit, Ruud de Moor Centrum.
Stijnen, P.J.J. (2003), Leraar worden: ‘under construction’?, inaugurele rede. Heerlen: Open
Universiteit, Ruud de Moor Centrum.

Ruimte voor professionalisering 59


Rapport 11

Ruimte voor professionalisering

Formele regelingen voor


professionalisering van
leraren en het gebruik ervan

Nico van Kessel


Carolien van Rens
Gerrit Vrieze

Ruud de Moor Centrum


Ruud de Moor Centrum Open Universiteit
Open Universiteit
rdmc.ou.nl rdmc.ou.nl

Das könnte Ihnen auch gefallen