Sie sind auf Seite 1von 5

Samenvatting Kievit

Professionele hulp onderscheidt zich van alledaagse hulp door:


- de specifieke relatie tussen hulpverlener en hulpvrager;
- de specifieke vaardigheden van de hulpverlener op methodisch, diagnostisch en
therapeutisch gebied;
- de aard van de kennis die daarbij gebruikt wordt.

Disciplinering: de hulpverlener reflecteert op persoonlijk, methodisch en theoretisch


gebied.

Explicitering: de professionele dient zich op bovenstaande punten te verantwoorden en


op welke manier hij in staat is een bijdrage te leveren aan de oplossing van de
moeilijkheden.

Assessment: is het vaststellen of meten van de onderscheidende kenmerken van het


individu en zijn situatie. D.m.v.:
- taken en opdrachten
- observeren in natuurlijke situaties
- vragen stellen aan individu
- objectieve en vrije testen

Screening: het eerste brede, maar betrekkelijk oppervlakkige verkennen van de


problematiek.

Classificatie: het onderbrengen van unieke, individuele kenmerken onder een bepaald,
binnen het vakgebied bekent type probleem.

Diagnostiek: is het verkrijgen van een unieke, gedetailleerd en voldoende compleet


klinisch beeld, teneinde de problematiek van de individuele hulpvrager en zijn situatie te
begrijpen met het oog op advisering en probleemoplossing.

Voor een effectieve hulpverlening is het van belang dat de hulpverlener de motivatie van
de hulpvrager goed onderzoekt en daarbij aansluit.

Implementation fidelity: wordt de behandeling ook zo in de praktijk gebracht als bedoeld


was?

De regulatieve cyclus:
1. Probleemherkenning; onderkennen probleem, onderzoeken onderdelen probleem,
de gevolgen.
2. Probleem definiëring; formuleren wat de samenhang tussen de onderdelen van het
probleem is: een ontstaanstheorie d.m.v. diagnostisch onderzoek. (met cliënt
probleemdefinitie en doelstelling afstemmen)
3. Bedenken en afwegen van handelingsmogelijkheden: toepassen theoretische
kennis en brainstormen.
4. Maken van een plan: vraagt afstemming op de mogelijkheden van hulpvrager en
hulpverlener. Lange en korte termijn doelen. Inzet middelen en methodieken.
Beslissen wat haalbaar, betaalbaar en effectief is en wie wat gaat doen.
5. Uitvoeren van het plan, inclusief monitoring: bewaken effectiviteit van de
interventie. (implementation fidelity)
6. Evalueren van de effecten van de uitvoering van het plan.

De empirische cyclus:
1. Observatie, gegevens verzamelen
2. Inductie, formuleren hypothesen
3. Deductie, afleiden van toetsbare voorspellingen uit de hypothesen
4. Toetsing, nagaan of voorspellingen uitkomen door nieuwe gegevens te
verzamelen
5. Evaluatie, verbinden van de uitkomsten van het onderzoek aan de hypothesen

Op het terrein van kinderstudie kunnen we 2 stromingen erkennen;


- de empirische studie van de kinderlijke ontwikkeling (child development, Piaget)
- klinische georiënteerde stroming (child guidance, leertheorien en
attachmenttheorie)

Child Behavior Checklist (CBCL); een vragenlijst over het gedrag van het kind wat door
de ouders wordt ingevuld. Deze checklist geeft schaalscore; meer of minder depressief.

Methodische valkuil;
Als je op zoek bent naar een type probleem kan het zijn dat je het effect van een ander
probleem over het hoofd ziet.

Het kennisbestand van een diagnosticus heeft de volgende inhoud!


1. kennis van ontwikkelingspsychologie
2. kennis van psychopathologie (afwijkend gedrag)
3. kennis van de invloed van het milieu en de cultuur
4. kennis van opvoedingsnormen
5. kennis van effecten van indicaties en doelstellingen

Theorien;
- psychodynamisch model:
• blijven steken in een bepaalde ontwikkeling (fixatie)
• of tot een terugval (regressie)
- gedragstherapeutisch model
• reinforcement probleemgedrag
• cognities, interpretaties en emoties bepalen het probleem
- biopsychosociaal model
• somatisch functioneren (ziekte, handicap)
• psychisch functioneren (intelligentie, ontwikkeling)
• sociaal functioneren (thuis, school, vrije tijd)
Het hulpverleningsproces:
1. aanmelding, intake, screening
2. teamoverleg, voorlopige indicatiestelling
3. gericht onderzoek
4. integratiefase: samenhangende theorie, interventies en doel bepalen
5. planning (sterkte/zwakte hulpvrager en verlener)
6. behandelen
7. evalueren

Empirische cyclus = voorspellende cyclus, toetsing van de juistheid


Regulatieve cyclus = evaluatie van de effectiviteit, gericht op effect van de ingreep

De empirische cyclus vormt een steeds terugkerend element in de regulatieve cyclus.


(zie figuur 2.2. blz 60).

Microniveau: toetsing van juistheid op iedere stap in de regulatieve cyclus


Macroniveau: toetsing van juistheid op het gehele hulpverleningsproces

Multicausaliteit: verschillende factoren zijn van invloed op een probleemelement.

Transactionele ontwikkelingsmodel of interactiemodel;


Wisselwerking tussen kenmerken van het kind (genetisch) en van de omgeving.

Circulaire causaliteit: oorzaak en gevolg zijn nauwelijks meer te scheiden.

Werkwijze waarbij wordt gekeken naar noodzakelijke voorwaarden voor het optreden
van probleemgedrag;
- primaire factoren: interne of externe stimuli die altijd voorafgaan aan
probleemgedrag.
- Secundaire factoren: stoornissen of gebeurtenissen die het denken of waarnemen
en de stemming beïnvloeden.
- Tertiaire factoren: in hoeverre is een persoon vatbaar voor secundaire factoren.
Volgens Gardner en Groves (bedenkers) niet hiërarchisch, wel volgorde in werkwijze.
Bij de analyse dient tevens aandacht te zijn voor motivatie van de persoon met
gedragsproblemen; wat is de functie, de betekenis van het gedrag, welke mogelijke
positieve gevolgen zijn eraan verbonden?

Om inzicht te krijgen in het probleem van de hulpvrager doet met onderzoek om;
- een situatie betrouwbaar en valide te beschrijven (empirisch-descriptieve
moment)
- na te gaan of zij veranderd zou moeten en kunnen worden, en op welke wijze
(regulatieve moment)

Bredeband onderzoek: Onderzoek gericht op een aantal uiteenlopende aspecten van het
functioneren.
Smalleband onderzoek: gericht onderzoek waarmee verdere informatie over een bepaald
probleem wordt verworven.

Norm-referenced tests: genormeerde testen als onderzoeksmiddel, die een vergelijking


mogelijk maken tussen de onderzochte persoon en een bepaalde groep.
Criterion-referenced tests: In hoeverre beheerst een kind bepaalde vaardigheden of
kennis.
Communication-referenced: primair gericht op de vraag naar het individueel beleven en
functioneren van de hulpvrager. Criteria 1 en 4 van Normen (hieronder). Bijv.

Normen:
1. normaal als afwezigheid van pathologie
2. normaal als statistisch gegeven
3. normaal als het voldoen aan het ideaal
4. normaal als succesvolle adaptatie

Samengevat:
Aard van het onderzoek (smalle band vs brede band)
Soorten informatie (norm, criterion en communication referenced)
Wijze van informatieverwerving en verwerking (meer versus minder gestandaardiseerd)

Screeningsfase; Soorten info;


1. bredebandinformatie
2. dossierstudie
3. informele consultatie (bijv. leraar)
4. beschrijvingen zijn in hoofdzaak norm-referenced

Fase van gericht onderzoek; soorten info;


1. smalle band informatie
2. hulpverlener observeert problematisch gedrag zelf
3. gebruik meer of minder gestandaardiseerde onderzoeksmethoden
4. beschijvingen zijn veelal een combinatie van alle soorten informatie (norm,
criterion, communication)

Fase van monitoring; soorten info;


1. smalle band informatie
2. gerichte onderzoeksmethoden, criteriumtoetsen
3. informatieverwerving in natuurlijke situatie van het kind
4. beschrijvingen meestal een combinatie van criterion en communication referenced
zie tabel 3.1 vanaf blz 93 voor beschrijving van fase en bijhorende
onderzoeksinstrumenten.

Sensitieve (discriminerende) en specifieke (selecterende) onderzoeksintrumenten.

Uitslag screening:
- Geen probleem in negatief
- Wel probleem is positief
- Ten onrecht probleem is vals positief. (hoe sensitiever hoe meer)
- Ten onrechte geen probleem is vals negatief (hoe specifieker hoe meer)

Diagnostisch interview met ouders:


Benodigd:
- gesprekstechnische vaardigheden
- inhoudelijke vakkennis
- kennis over mogelijkheden en beperkingen van het diagnostisch middel

Das könnte Ihnen auch gefallen