Tegenwoordige tijd: afwijkingen bij sterke werkwoorden A in stam Met korte e Met lange e Fahren Sprechen Lesen Ich Fahre Spreche Lese Du Fhrst Sprichst Liest Er Fhrt Spricht Liest Wir Fahren Sprechen Lesen Ihr Fahrt Sprecht Lest Sie Fahren Sprechen Lesen Verleden tijd van sterke werkwoorden Standaard Kommen Ich Kam Du Kamst Er Kam Wir Kamen Ihr Kamt Sie Kamen
Voltooid deelwoord: - Zwak werkwoord? Ge + er/sie/es-vorm: ge-wohnt gewohnt - Sterk werkwoord? Uit je hoofd leren of opzoeken.
Onregelmatige werkwoorden
Ich Du Er Wir Ihr Sie Volt. Dw. Sein Bin Bist Ist Sind Seid Sind War Warst War Waren Wart Waren Gewesen Haben Habe Hast Hat Haben Habt Haben Hatte Hattest Hatte Hatten Hattet Hatten Gehabt Werden Werde Wirst Wird Werden Werdet Werden Wurde Wurdest Wurde Wurden Wurdet Wurden Geworden
Mgen Konnte Mag Konntest Magst Konnte Mag Konnten Mgen Konntet Mgt Konnten Mgen Wollen Will Willst Willt Wollen Wollt Wollen
Mssen Mochte Muss Mochtest Musst Mochte Muss Mochten Mssen Mochtet Msst Mochten Mssen Gemocht Wissen Wei Weit Wei Wissen Wisst Wissen
Naamvallen en de sleutel
Naamval/Geslacht 1e naamval (onderwerp) 2e naamval (bezit) 3e naamval (meewerkend voorwerp) 4e naamval (lijdend voorwerp) Mannelijk Der Mann Des Mannes Dem Mann Vrouwelijk Die Frau Der Frau Der Frau Onzijdig Das Kind Des Kindes Dem Kind Meervoud Die Leute Der Leute Den Leuten
Den Mann
Die Frau
Das Kind
Die Leute
In de der-groep horen ook de volgende woorden: dies- (deze), jen- (gene), jed- (iedere), manch- (sommige), solch- (zulke), welch- (welke), all- (alle). Mannelijk Ein_ Mann Eines Mannes Einem Mann Einen Mann Vrouwelijk Eine Frau Einer Frau Einer Frau Eine Frau Onzijdig Ein_ Kind Eines Kindes Einem Kind Ein_ Kind Meervoud Keine Leute Keiner Leute Keinen Leuten Keine Leute
Let op dat je bij de eerste naamval mannelijk, maar ook de eerste en vierde naamval onzijdig gn uitgang krijgt achter ein. In de ein-groep horen ook de volgende woorden: mein- (mijn), dein- (jouw), sein- (zijn), ihr- (haar/hun), unser- (onze), euer- (jullie), Ihr- (uw). Bijv. nw. na een woord uit de der-groep. Mannelijk Vrouwelijk e 1 naamval Der nette Die nette Mann Frau e 2 naamval Des netten Der netten Mannes Frau e 3 naamval Dem netten Der netten Mann Frau e 4 naamval Den netten Die nette Mann Frau
Onzijdig Das nette Kind Des netten Kindes Dem netten Kind Das nette Kind
Meervoud Die Netten Kinder Der netten Kinder Den netten Kindern Die netten Kinder
Voorbeeld zinnen: - Diese nette Frau hat mir geholfen. - Ich habe mit dieser netten Frau gesprochen. Mannelijk Ein netter Mann Eines netten Mann Eines netten Mann Einen netten Mann Vrouwelijk Eine nette Frau Einer netten Frau Einer netten Frau Eine nette Frau Onzijdig Ein nettes Kind Eines netten Kindes Meervoud Keine netten Kinder Keiner netten Kinder Einem netten Keinen Kind netten Kindern Ein nettes Keine netten Kind Kinder
Voorbeeld zinnen: - Eine nette Frau hat mir geholfen. - Ich habe mit einer netten Frau gesprochen. Als je geen woord van de der- of ein-groep hebt staan, krijgt het bijv. nw. de uitgangen van de bepalende woorden van de der-groep, maar met twee uitzonderingen: mannelijk en onzijdig tweede naamval. Mannelijk Guter Wein Guten Weines Gutem Wein Guten Wein Vergelijk met der-groep Vergelijk: der Wein Des Weines Vergelijk: dem Wein Vergelijk: den Wein
Voorzetsels
Tweede naamval Anhand: aan de hand van Auerhalb: buiten Einschlielich: inclusief Innerhalb: binnen Statt: in plaats van Whrend: gedurende, tijdens Wegen: wegens Trotz: ondanks Derde naamval Mit: met Nach: naar Bei: bij Seit: sinds Von: van/door Zu: naar Entgegen: tegemoet Auer: behalve Aus: uit Gegenber: tegenover An vorbei: langs Vierde naamval Durch: door Fr: (bestemd) voor, ergens voor zijn Gegen: tegen Ohne: zonder Um: om, omheen Bis: tot Entlang: langs (evenwijdig)
A: Als je kunt vragen: waar? Of wanneer? Dan krijg je de 3e naamval. B: Als je kunt vragen waar naartoe? Of is er een beweging in een richting? 4e naamval. C: Als de vragen niet werken, krijg je bij auf en ber de 4e naamval en bij de andere voorzetsels de 3e naamval. Samentrekkingen van voorzetsel + lidwoord: An + das = ans An + dem = am Bei + dem = beim In + dem = im In + das = ins Von + dem = vom Zu + der = zur Zu + dem = zum. Als de klemtoon op het lidwoord ligt, kun je niet samenvoegen!