Sie sind auf Seite 1von 5

Regelmatige werkwoorden

o.t.t. en o.v.t. van zwakke werkwoorden:


Standaard Stam op s Stam op d/-t

Ich Du Er Wir Ihr Sie

Wohne Wohnst Wohnt Wohnen Wohnt Wohnen

Wohnte Wohntest Wohnte Wohnten Wohntet Wohnten

Reise Reist Reist Reisen Reist Reisen

Reiste Reistest Reiste Reisten Reistet Reisten

Rede Redest Redet Reden Redet Reden

Redete Redetest Redete Redeten Redetet Redeten

Tegenwoordige tijd: afwijkingen bij sterke werkwoorden A in stam Met korte e Met lange e Fahren Sprechen Lesen Ich Fahre Spreche Lese Du Fhrst Sprichst Liest Er Fhrt Spricht Liest Wir Fahren Sprechen Lesen Ihr Fahrt Sprecht Lest Sie Fahren Sprechen Lesen Verleden tijd van sterke werkwoorden Standaard Kommen Ich Kam Du Kamst Er Kam Wir Kamen Ihr Kamt Sie Kamen

Stam op s Lesen Las Lasest Las Lasen Last Lasen

Stam op d/-t Finden Fand Fandst Fand Fanden Fandet Fanden

Voltooid deelwoord: - Zwak werkwoord? Ge + er/sie/es-vorm: ge-wohnt gewohnt - Sterk werkwoord? Uit je hoofd leren of opzoeken.

Onregelmatige werkwoorden
Ich Du Er Wir Ihr Sie Volt. Dw. Sein Bin Bist Ist Sind Seid Sind War Warst War Waren Wart Waren Gewesen Haben Habe Hast Hat Haben Habt Haben Hatte Hattest Hatte Hatten Hattet Hatten Gehabt Werden Werde Wirst Wird Werden Werdet Werden Wurde Wurdest Wurde Wurden Wurdet Wurden Geworden

Ich Du Er Wir Ihr Sie Volt. Dw.

Knnen Kann Kannst Kann Knnen Knnt Knnen

Mgen Konnte Mag Konntest Magst Konnte Mag Konnten Mgen Konntet Mgt Konnten Mgen Wollen Will Willst Willt Wollen Wollt Wollen

Mssen Mochte Muss Mochtest Musst Mochte Muss Mochten Mssen Mochtet Msst Mochten Mssen Gemocht Wissen Wei Weit Wei Wissen Wisst Wissen

Musste Musstest Musste Mussten Musstet Mussten Gemusst

Ich Du Er Wir Ihr Sie Volt. Dw.

Sollen Soll Sollst Sollt Sollen Sollt Sollen

Sollte Solltest Solltet Sollten Solltet Sollten

Wollte Wolltest Wolltet Wollten Wolltet Wollten Gewollt

Wusste Wusstest Wusstet Wussten Wusstet Wussten Gewusst

Ich Du Er Wir Ihr Sie

Drfen Darf Darfst Darf Drfen Drft Drfen

Durfte Durftest Durfte Durfen Durftet Durfen

Naamvallen en de sleutel
Naamval/Geslacht 1e naamval (onderwerp) 2e naamval (bezit) 3e naamval (meewerkend voorwerp) 4e naamval (lijdend voorwerp) Mannelijk Der Mann Des Mannes Dem Mann Vrouwelijk Die Frau Der Frau Der Frau Onzijdig Das Kind Des Kindes Dem Kind Meervoud Die Leute Der Leute Den Leuten

Den Mann

Die Frau

Das Kind

Die Leute

In de der-groep horen ook de volgende woorden: dies- (deze), jen- (gene), jed- (iedere), manch- (sommige), solch- (zulke), welch- (welke), all- (alle). Mannelijk Ein_ Mann Eines Mannes Einem Mann Einen Mann Vrouwelijk Eine Frau Einer Frau Einer Frau Eine Frau Onzijdig Ein_ Kind Eines Kindes Einem Kind Ein_ Kind Meervoud Keine Leute Keiner Leute Keinen Leuten Keine Leute

1 naamval 2e naamval 3e naamval 4e naamval

Let op dat je bij de eerste naamval mannelijk, maar ook de eerste en vierde naamval onzijdig gn uitgang krijgt achter ein. In de ein-groep horen ook de volgende woorden: mein- (mijn), dein- (jouw), sein- (zijn), ihr- (haar/hun), unser- (onze), euer- (jullie), Ihr- (uw). Bijv. nw. na een woord uit de der-groep. Mannelijk Vrouwelijk e 1 naamval Der nette Die nette Mann Frau e 2 naamval Des netten Der netten Mannes Frau e 3 naamval Dem netten Der netten Mann Frau e 4 naamval Den netten Die nette Mann Frau

Onzijdig Das nette Kind Des netten Kindes Dem netten Kind Das nette Kind

Meervoud Die Netten Kinder Der netten Kinder Den netten Kindern Die netten Kinder

Voorbeeld zinnen: - Diese nette Frau hat mir geholfen. - Ich habe mit dieser netten Frau gesprochen. Mannelijk Ein netter Mann Eines netten Mann Eines netten Mann Einen netten Mann Vrouwelijk Eine nette Frau Einer netten Frau Einer netten Frau Eine nette Frau Onzijdig Ein nettes Kind Eines netten Kindes Meervoud Keine netten Kinder Keiner netten Kinder Einem netten Keinen Kind netten Kindern Ein nettes Keine netten Kind Kinder

1 naamval 2e naamval 3e naamval 4e naamval

Voorbeeld zinnen: - Eine nette Frau hat mir geholfen. - Ich habe mit einer netten Frau gesprochen. Als je geen woord van de der- of ein-groep hebt staan, krijgt het bijv. nw. de uitgangen van de bepalende woorden van de der-groep, maar met twee uitzonderingen: mannelijk en onzijdig tweede naamval. Mannelijk Guter Wein Guten Weines Gutem Wein Guten Wein Vergelijk met der-groep Vergelijk: der Wein Des Weines Vergelijk: dem Wein Vergelijk: den Wein

1 naamval 2e naamval 3e naamval 4e naamval

Voorzetsels
Tweede naamval Anhand: aan de hand van Auerhalb: buiten Einschlielich: inclusief Innerhalb: binnen Statt: in plaats van Whrend: gedurende, tijdens Wegen: wegens Trotz: ondanks Derde naamval Mit: met Nach: naar Bei: bij Seit: sinds Von: van/door Zu: naar Entgegen: tegemoet Auer: behalve Aus: uit Gegenber: tegenover An vorbei: langs Vierde naamval Durch: door Fr: (bestemd) voor, ergens voor zijn Gegen: tegen Ohne: zonder Um: om, omheen Bis: tot Entlang: langs (evenwijdig)

Keuzevoorzetsels: An: aan, naar Neben: naast Unter: onder

Auf: op In: in, naar Vor: voor, geleden

Hinter: achter ber: over, via, boven Zwischen: tussen

A: Als je kunt vragen: waar? Of wanneer? Dan krijg je de 3e naamval. B: Als je kunt vragen waar naartoe? Of is er een beweging in een richting? 4e naamval. C: Als de vragen niet werken, krijg je bij auf en ber de 4e naamval en bij de andere voorzetsels de 3e naamval. Samentrekkingen van voorzetsel + lidwoord: An + das = ans An + dem = am Bei + dem = beim In + dem = im In + das = ins Von + dem = vom Zu + der = zur Zu + dem = zum. Als de klemtoon op het lidwoord ligt, kun je niet samenvoegen!

Das könnte Ihnen auch gefallen