Sie sind auf Seite 1von 4

presens

Regelmatig
maken stoppen reizen geven weten rijden zien
Jij/Je/U maakt stopt reist geeft weet rijdt ziet
Hij/Zij/Ze/Het maakt stopt reist geeft weet rijdt ziet
Wij/We maken stoppen reizen geven weten rijden zien
Jullie/Je maken stoppen reizen geven weten rijden zien
Zij/Ze maken stoppen reizen geven weten rijden zien

Hebben en zijn
hebben zijn
Ik heb ben
Jij/Je/U hebt bent
Hij/Zij/Ze/Het heeft is
Wij/We hebben zijn
Jullie/Je hebben zijn
Zij/Ze hebben zijn

met het presens


aanpassen
nadenken
uitleggen

plaats direct object

direct object moet tussen de twee delen van het separabel verbum

De taximan past zijn snelheid aan. OK


De taximan past aan zijn snelheid. NIET OK

plaats indirect object

indirect object eventueel tussen de twee delen van het separabel verbum

Ik denk over het probleem na. OK


Ik denk na over het probleem. OK

met te + infinitief

te moet tussen de twee delen van het separabel verbum

Hij gebruikt een schema om de theorie uit te leggen


Het perfectum

met hebben + participium


een verbum dat een direct object kan hebben (=transitief verbum) -> hebben + participium
Ik heb de krant gelezen.

een reflexief verbum -> hebben + participium


Ik heb me vergist.

werkwoord van beweging zonder richting-> hebben + participium


Ik heb de hele dag gefietst.

met zijn + participium


werkwoorden die geen direct object kunnen hebben (intransitief verbum) -> met zijn +
participium
Ik ben de hele dag thuis gebleven.

werkwoorden die beweging beschrijven mét richting -> met zijn + participium
Ik ben naar het werk gestapt.
imperfectum

Regelmatig

werken horen
Ik werkte hoorde
Jij/Je/U werkte hoorde
Hij/Zij/Ze/Het werkte hoorde
Wij/We werkten hoorden
Jullie/Je werkten hoorden
Zij/Ze werkten hoorden

stam + -te als stam eindigt op t,k,f,s,ch,p


werken -> werk -> werkte

stam + -de als stam eindigt op andere letter


horen -> hoor-> hoorde

infinitief met -z -> stam eindigt op -s -> toch +de


reizen -> reis -> reisde

infinitief met -z en -v -> stam eindigt op -s en -f -> toch +de


durven -> durf-> durfde

Onregelmatig

zijn hebben kunnen zoeken vinden ...


Ik was had kon zocht vond ...
Jij/Je/U was had kon zocht vond ...
Hij/Zij/Ze/Het was had kon zocht vond ...
Wij/We waren hadden konden zochten vonden ...
Jullie/Je waren hadden konden zochten vonden ...
Zij/Ze waren hadden konden zochten vonden ...
Hoofdzin + ....
Hoofdzin + conjunctie + hoofdzin : met EN, OF, WANT, MAAR

Hoofdzin + conjunctie + bijzin : met OMDAT, ALS, HOEWEL, TOEN, TERWIJL

Hoofdzin + dat + bijzin : met zeggen dat, geloven dat, weten dat

Hoofdzin + of + bijzin : met niet weten of, vragen of, zich afvragen of, doen alsof

Das könnte Ihnen auch gefallen