Beruflich Dokumente
Kultur Dokumente
vmbo reeks 11
AN 8.711.8524
Verantwoording
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen
in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige
wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier
zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.
1. Sectorwerkstuk 9
1.1 Inleiding 9
1.2 Doelgroep 9
1.3 Wat is het sectorwerkstuk? 10
1.4 Sectorwerkstuk in de praktijk 14
1.4.1 Vaardigheden 14
1.4.2 Reflectie 15
1.4.3 Oriëntatie op studie en beroep 15
1.5 Aandachtspunten 16
1.6 Stappenplan 18
1.6.1 Stap 1 Partner(s) en onderwerp 18
1.6.2 Stap 2 Hoofdvragen en deelvragen 21
1.6.3 Stap 3 Presentatievorm 25
1.6.4 Stap 4 Plan van aanpak 27
1.6.5 Stap 5 Informatie zoeken 29
1.6.6 Stap 6 Verwerken van deelvragen 32
1.6.7 Stap 7 De presentatie 33
1.6.8 Stap 8 Evaluatie 33
1.7 Kaartjes bij stap 1: Kiezen van een onderwerp 37
1.8 Voorbeeld van de eerste drie stappen in een logboek 41
1.9 Internetbronne 42
2. Vaardigheden 45
2.1 Het onderwijs en vaardigheden. 45
2.2 Vakoverstijgende vaardigheden en de preambule.
Een praktische uitwerking. 47
2.3 Waarom zou een school een goed vaardighedenbeleid
willen opzetten en ook willen uitvoeren? 50
2.4 ‘Beweging in de onderbouw, maar ook in de
Bovenbouw.’ 51
2.5 Scenario’s en Vaardigheden. Een uitwerking 52
2.5.1 Scenario 2: Samenhang via projecten. 52
2.5.2 Scenario 3: samenhang via integratie. 54
2.6 Vaardigheden en motivatie 56
2.7 De implementatie van Vaardigheden 56
2.7.1 Hoe kan een school dit organiseren? 57
2.7.2 Hoe kan dit verbeterd worden? 57
2.7.3 Resultaat 59
2.7.4 Implementatie van vaardigheden en de praktijk 59
2.8 Hoe vaardig zijn uw leerlingen? 61
2.9 Verbindende vaardigheden vmbo-tl – mbo 64
2.10 Rubrics en Vaardigheden 65
3. LOB 73
3.1 Inleiding 73
3.2 Oriëntatie op leren en werken/Loopbaanoriëntatie en -
begeleiding 74
3.3 Kenmerken van een loopbaangerichte leeromgeving 77
3.4 Loopbaancompetenties en arbeidsidentiteit 82
3.5 Suggestie voor een loopbaangerichte leeromgeving 86
4. Good Practices 95
4.1 Inleiding 95
4.2 Onderstaand lesmateriaal is afkomstig van het
Jac. P. Thijsse College te Castricum. 111
⏐5
Dit heeft geleid tot het initiatief om een netwerk theoretische
leerweg te starten. Hier hebben zich 60 scholen voor aangemeld.
vmbo-scholen met een theoretische leerweg ‘worstelen’ met
verschillende vragen onder andere hoe de vernieuwingen die
langzaam aan in de beroepsgerichte leerwegen gemeengoed zijn
geworden (werkplekkenstructuur, vakkenintegratie, aanzetten tot
competentiegericht leren enz.) vertaald kunnen worden naar de
theoretische leerweg. Daarnaast vragen deze scholen zich af hoe
leerlingen in de theoretische leerweg voorbereid kunnen worden op
een beroepsopleiding in het mbo, het merendeel van de leerlingen
stroomt door naar het mbo en ervaringscijfers wijzen uit dat juist
leerlingen vanuit de theoretische leerweg het mbo binnenkomen met
een onduidelijk toekomstperspectief.
Net als in andere leerwegen van het vmbo zouden de beroepscontext
en het vervolgonderwijs als betekenisvolle contexten gebruikt
kunnen worden, maar de koppeling met beroepsvoorbereiding is
minder makkelijk te maken als bij de andere beroepsvoorbereidende
leerwegen omdat de leerlingen in de theoretische leerweg alleen
algemeen vormende vakken volgen. De uitdaging is gelegen in het
feit juist binnen de algemeen vormende vakken en door de leerling
gekozen sector voldoende aanknopingspunten te vinden en deze uit
te werken, zonder dat er een nieuw (beroepsvoorbereidend) vak
geïntroduceerd wordt.
⏐6
De projectgroep heeft voor de volgende invalshoeken gekozen:
1. Het sectorwerkstuk.
In dit hoofdstuk wordt (nogmaals) het belang van het
sectorwerkstuk benadrukt. Niet alleen omdat het een goed
instrument is om de koppeling vmbo-tl – mbo te maken, maar
ook passen de leerlingen een aantal vaardigheden toe. Zoals:
een werkstuk maken, hoofdvraag/deelvragen maken,
onderzoek doen, reflecteren, samenwerken en presenteren.
2. Vaardigheden.
In dit hoofdstuk wordt mede aandacht besteed aan een aantal
verbindende vaardigheden. Dat wil zeggen: welke vaardigheden
moet een leerling uit vmbo-tl beheersen om succesvol zijn/haar
studie op het mbo te vervolgen?
Maar ook wordt ingegaan op vragen als:
• Wat is het belang van vaardigheden?
• Waarom moet een school een goed vaardighedenbeleid
opzetten en implementeren? Leerlingen die vanuit het
vmbo overstappen hebben handvatten nodig om zicht te
krijgen en houden op hun leerproces. Het aanleren en
meten van een aantal basisvaardigheden is van groot
belang.
3. LOB in het vmbo tl
Niet alleen de theorie vanuit de ‘LOB-methode’ of het verhaal
van de decaan of mentor. Maar gekozen is om de theorie te
koppelen aan de praktijk. De leerlingen onderzoeken in de
praktijk wat de inhoud is van een sector of een vak. Welke
eisen en vaardigheden aan dit vak of sector gesteld worden.
4. Good Practices.
Wat kunnen scholen van andere scholen leren? Een overzicht
succesvolle experimenten, samenwerkingsverbanden, afspraken
enz.
Tot slot
De projectgroep heeft geprobeerd zoveel mogelijk ‘naar de praktijk
toe te schrijven.’ Wij hopen dat het materiaal voldoende
mogelijkheden biedt om uw leerlingen (nog) beter voor te bereiden
op de overstap van vmbo-tl naar mbo.
Namens de projectgroep,
Gerard Rozing, John Hendriks, Wim Spek en Tineke Zeelenberg
⏐7
1. Sectorwerkstuk
1.1 Inleiding
Dit hoofdstuk is een handreiking voor docenten die leerlingen bij het
maken van het sectorwerkstuk begeleiden en bevat tips en
aanbevelingen die worden geïllustreerd met leerlingenmateriaal.
1.2 Doelgroep
⏐9
Op het moment dat leerlingen het sectorwerkstuk moeten maken,
moeten ze al over voldoende onderzoeks- en
presentatievaardigheden beschikken om dat te kunnen doen. Het
sectorwerkstuk is namelijk een meesterproef, waarin leerlingen
kunnen laten zien wat zij hebben opgedaan aan kennis en
vaardigheden. Deze handreiking biedt niet alleen inzicht in de
uitvoering van het sectorwerkstuk, maar ook in de begeleiding die
daarbij nodig is. Het document bevat concrete materialen voor zowel
de docent als voor de leerlingen, zoals een stappenplan met daarin
aanwijzingen voor reflectie en voortgang.
⏐ 10
presentatie. Het geschreven werkstuk is slechts één van de vormen.
Bij schriftelijke vormen kan gedacht worden aan een artikel of een
verslag. Een mondelinge presentatie heeft de vorm van een
spreekbeurt of toelichting bij een posterpresentatie. Een
computerpresentatie kan plaatsvinden in de vorm van het ontwerpen
van een website of een presentatie met behulp van PowerPoint.
Tastbare werkstukken zijn mogelijk in de vorm van een maquette of
prototype. Sommige scholen spreken liever over het sectoronderzoek
in plaats van het sectorwerkstuk omdat 'werkstuk' teveel zou
verwijzen naar de schriftelijke vorm.
1
De Citogroep onderscheidt in haar brochure vmbo in de praktijk. Het sectorwerkstuk
(Kleise, Erkens & Wesselink, 2001) drie fases, waarbij de keuze voor de presentatievorm in
de uitvoeringsfase betrokken wordt.
2
Gebaseerd op informatie uit het eindexamen, het formulier gedocumenteerd schrijven
en de brochure 'vmbo in de praktijk. Het sectorwerkstuk' (Citogroep, 2001) en aangevuld
met de niet-genoemde activiteiten presentatievorm kiezen en presentatie voorbereiden.
⏐ 11
Fase Activiteiten
de voorbereidingsfase • keuze samenwerkingspartner(s)
(5 uur) • onderwerp bepalen
• doel en publiek bepalen
• presentatievorm kiezen
• relevante vragen formuleren
• plan van aanpak maken
de uitvoeringsfase • informatie verzamelen uit
(13 uur) schriftelijke, mondelinge en
audiovisuele bronnen
• informatie verwerken en deelvragen
beantwoorden
• samenwerken met partner(s)
• presentatie voorbereiden
de presentatiefase • eindproduct op doel- en
(1 uur) publieksgerichte wijze presenteren
• samenwerken met partner(s)
de evaluatiefase • beoordeling van de presentatie en/of
(1 uur) het product
• beoordeling van het proces
• reflectie op beroep en leren
Onderzoeksfases en -activiteiten
Dit overzicht gaat uit van een onderzoek. Leerlingen kiezen een
onderwerp, bedenken er vragen bij en gaan vervolgens op zoek naar
het antwoord. Dit is een tamelijk abstracte en analytische manier van
onderzoeken. Leerlingen in het vmbo zullen over het algemeen niet
de voorkeur geven aan zo'n analytische werkwijze. Bovendien hoeft
dat in het kader van het sectorwerkstuk ook niet. Leerlingen maken
eerst en vooral een werkstuk. Dit werkstuk kan van alles zijn, en
hoeft niet vooraf te worden gegaan door een schriftelijk verslag (wat
op school vaak verstaan wordt onder een werkstuk). Een rollenspel,
videopresentatie, ontwerp of lied kunnen ook de werkstukken zijn
waarmee leerlingen laten zien wat ze te weten zijn gekomen.
Leerlingen die met hun handen willen werken zullen er sneller voor
kiezen om iets te bouwen, leerlingen die van beelden houden, zullen
sneller kiezen voor een video of PowerPoint-presentatie.
⏐ 12
De keuze voor de presentatievorm is dus erg belangrijk (fase 1) en
biedt leerlingen de mogelijkheid te presenteren op een manier die
past bij hun talenten.
⏐ 13
1.4 Sectorwerkstuk in de praktijk
1.4.1 Vaardigheden
De deelvaardigheden die de leerlingen nodig hebben zijn:
Voor het verwerven van informatie:
• het zoeken op internet
• het zoeken in een bibliotheek
• het houden van een telefoongesprek waarin om informatie
wordt gevraagd
• het schrijven van een briefje met het verzoek om informatie
• het houden van een interview
• het opstellen van een enquête
• enzovoort
⏐ 14
1.4.2 Reflectie
Leerlingen moeten aan het eind, in de evaluatiefase, kunnen
reflecteren op het proces en het product. Dit laatste biedt een
belangrijk aanknopingspunt om via het sectorwerkstuk de
vaardigheid 'reflecteren op het proces' aan de orde te stellen.
Reflectie geeft verdieping in het leren aan de hand van je eigen
ervaringen. Bij het reflecteren gaat het niet alleen om gedachten
maar ook om gevoelens. Het gaat om een bewustwordingsproces.
Reflectie is een vorm, van opnieuw denken, van 'nadenken'. Bewust
nadenken over het heden en toekomst zijn vormen van reflectie. En
juist het reflecteren op positieve ervaringen is minstens net zo
waardevol. Het gaat om het bewust nadenken over ervaring en
kennis. Bij leerlingen die na moeten gaan denken over
vervolgopleiding en beroepskeuze spelen de volgende vragen een rol:
Wie ben ik? Wat wil ik? Wat kan ik? en Wat past bij mij? Bij het
werken aan het sectorwerkstuk spelen de volgende vragen een rol:
Weet ik wat ik wilde weten? Wat heeft het mij precies opgeleverd?
Hoe kan ik nu verder? Verliep de samenwerking goed? Had ik
voldoende inbreng?
Deze vragen moeten niet alleen aan het eind gesteld worden, maar
ook tussentijds. Vandaar dat er bij iedere stap van het stappenplan
aandacht besteed wordt aan een reflectiemoment, dat begeleid
wordt door de docent. Het helpt leerlingen zich bewust te worden
van de eigen achtergrond, interesses, motivatie, sterke en zwakke
punten (kerndeel 1 examenprogramma), maar ook helpt het
leerlingen inzicht te geven in de voortgang van hun werk. Het gaat
hierbij om het vaststellen van de gang van zaken tot nu toe
(terugkijken), maar ook om vooruitkijken: Moet de planning
bijgesteld worden? Moeten één of meer deelvragen worden herzien
of toegevoegd?
In dit document staan voorbeelden van hoe gereflecteerd kan
worden. De begeleidende docent kan hieruit een keuze maken.
⏐ 15
Het sectorwerkstuk biedt een aanknopingspunt voor leerlingen om
ook tijdens het maken ervan zich te oriënteren op de opleidingen in
het mbo. De begeleidende docent speelt hierin een actieve rol.
Leerlingen zouden gestimuleerd kunnen worden af te wijken van de
gewoonte om het sectorwerkstuk voornamelijk op de eigen school te
laten uitwerken. Een goede mogelijkheid is om bij de opzet,
uitvoering en presentatie leerlingen van het mbo te betrekken. Een
mogelijke werkvorm kan zijn dat vmbo-leerlingen worden begeleid
bij het opzetten en maken van het sectorwerkstuk door een mbo-
leerling uit de gekozen sector. Zo maakt de vmbo-leerling kennis met
het reilen en zeilen op een mbo, zoals de manier van werken en de
omgang met elkaar.
Een andere mogelijkheid is dat vmbo-leerlingen een aantal middagen
deelnemen aan lessen die relevant zijn voor het sectorwerkstuk.
Onderwerp en lessen moeten dan wel op elkaar afgestemd kunnen
worden. Om dit te realiseren zou de mbo-school een inhoudelijk
overzicht kunnen maken van lessen die kunnen worden bijgewoond.
Deze lijst zou gematcht kunnen worden met een lijst van
onderwerpen die de vmbo-school gemaakt heeft. De vmbo-
leerlingen kunnen dan bij het maken van het plan van aanpak
daarmee rekening houden. Het voordeel van deze manier is dat
leerlingen ervaren hoe de lessen op een mbo verlopen en een indruk
krijgen van welke vaardigheden en welke attitude daarvoor nodig
zijn.
1.5 Aandachtspunten
⏐ 16
taalvaardigheden is het van belang dat bij (de voorbereiding
op) het sectorwerkstuk overleg gevoerd wordt met de docent
Nederlands en docenten die al veel onderzoek hebben laten
uitvoeren door hun leerlingen. Niet alleen moet er een leerlijn
vastgesteld worden (wat wordt wanneer geleerd), bovendien
moet duidelijk zijn wie wat heeft onderwezen. Op die manier
weten docenten van elkaar wie primair verantwoordelijk is voor
het aanleren van een bepaalde vaardigheid. Bovendien hebben
docenten inzicht in welke kennis, begrippen en vaardigheden
leerlingen inmiddels opgebouwd hebben. Van belang is dat
bijvoorbeeld in de vorm van teamteaching alle betrokken
docenten elkaar op de hoogte brengen van (vak)vaardigheden
die de leerlingen moeten kennen. Zie bijlage Sectorwerkstuk
voor een voorbeelduitwerking van een leerlijn
informatieverwerving en -verwerking.
• Begeleiding en structuur. De stappen in het onderzoek moeten
stevig begeleid en voorgestructureerd worden door docenten.
Leerlingen moeten de stappen zelf kunnen zetten, maar
zodanig dat vastlopen onmiddellijk wordt opgemerkt en
ondersteund door de begeleider. Het is dus noodzakelijk om
reflectiemomenten een hoge prioriteit te geven. Dit geldt ook
voor de go en no-go-momenten. Intensieve vorm van
begeleiden neemt veel tijd in beslag. In de richting van de
schoolleiding wordt aangedrongen op facilitering van de
begeleiding. Nu is het vaak nog vrijetijdswerk voor de
begeleidende docent/mentor.
• Keuze van presentatievormen. Sommige presentatievormen
kosten veel voorbereidingstijd, bijvoorbeeld omdat ze onbekend
zijn voor leerlingen (rollenspel) of omdat er veel materiaal
nodig is voor een paar minuten (video, hoorspel, dia's). De
school moet vaststellen hoe zij hiermee omgaat: zijn er
begeleiders aanwezig die leerlingen efficiënt naar zo'n soort
presentatie kunnen begeleiden? Moeten bepaalde
presentatievormen verboden worden? Is het mogelijk tijd te
winnen voor dit soort presentaties, door andere fases in het
onderzoek meer voor te structureren? Kunnen 'nieuwe'
presentatievormen soepeler beoordeeld worden?
• Samenwerking van leerlingen. Om de leerlingen in de beperkte
tijd de kans te geven iets neer te zetten dat betekenisvol en de
moeite waard is, en waar ze met een zekere voldoening op
⏐ 17
kunnen terugkijken, is een samenwerking van leerlingen
noodzakelijk. Een tweede argument om groepen leerlingen te
laten samenwerken is dat daarmee het aantal te begeleiden en
beoordelen werkstukken beheersbaar blijft.
1.6 Stappenplan
⏐ 18
Hulp bij het kiezen van een onderwerp
Bij de instrument kunt u gebruik maken van de kaartjes in de bijlage.
• Geef per groepje het kaartje dat bij de gekozen sector hoort en
laat ze daarover brainstormen.
• Geef ook een aantal lege kaartjes waarop zij zelf onderwerpen
kunnen schrijven.
• Als de leerlingen een onderwerp hebben gekozen, maken zij in
tweetallen een woordweb, waarin zij associatief allerlei
onderdelen opschrijven rond het gekozen onderwerp. Stel dat
een groepje kiest voor het onderwerp "Fiets", dan zou het
woordweb er zo uit kunnen zien:
Productie
Fabriek (assemblage)
(van onderdelen) Remmen
Tandwielen
Ontwerp Onderhoud en reparatie
Versnelling
Sport FIETS Verkoop (winkel)
Verlichting
Fietsverhuur
Groothandel
Frame
Luchtbanden
Recreatie
Gezondheid
⏐ 19
Vanuit een woordweb kunnen leerlingen komen tot een voorlopig
onderwerp. Na reflectie kunnen zij besluiten of de keuze definitief is.
Reflectieve vragen
Leerlingen kijken bij elke stap terug en vooruit. Daarvoor stellen zij
zichzelf een aantal reflectieve vragen. De begeleider heeft hierbij een
actieve rol: op basis van reflectie en beoordeling geeft hij het sein
doorgaan of niet doorgaan.
⏐ 20
Voorbeeld van stap 1 in het logboek
Stap 1: Partner(s) en onderwerp
Onderwerp: ...................................................................................................
...................................................................................................
Partners: ...................................................................................................
...................................................................................................
Datum: ...................................................................................................
Paraaf docent: ...................................................................................................
Opmerkingen docent:
...................................................................................................................................
...................................................................................................................................
...................................................................................................................................
GO / NO GO
3
Siemonsma. J. "Een structuur voor het doen van open onderzoek" (www.aps.nl)
⏐ 21
Met de deelvragen diepen de leerlingen het onderwerp verder uit.
Adviseer dat zij minimaal drie deelvragen bedenken. De uitwerking
van de deelvragen moet automatisch leiden tot het vinden van het
antwoord op de hoofdvraag. Als de deelvragen geen directe relatie
met de hoofdvraag hebben, dan hebben zij geen functie. De
begeleider kan daar sturing aan geven door leerlingen op het goede
spoor te zetten. Dat kan door het geven van voorbeelden.
Voorbeelden
Beschrijvende
Hoe is de Johan Cruyff Foundation georganiseerd?
⏐ 22
Deelvragen:
• Wat is de Johan Cruyff Foundation?
• Waarom is deze Foundation opgericht?
• Uit welk onderdelen bestaat de Foundation?
Vergelijkende
Wat is het verschil tussen het werk van een directiesecretaresse en
een administratieve secretaresse?
Deelvragen:
• Welke opleiding, vaardigheden heb je nodig als je
directiesecretaresse wilt worden?
• Welke opleiding, vaardigheden heb je nodig als je
administratieve secretaresse wilt worden.
• Welke werkzaamheden verricht een directiesecretaresse?
• Welke werkzaamheden verricht een administratieve
secretaresse?
Verklarende
Hoe komt het dat er op dit moment zoveel verschillende
internetproviders zijn?
Deelvragen:
• Wat is een internetprovider?
• Welke verschillen zijn er tussen de verschillende providers?
• Is er een verband tussen een internetprovider en een bepaalde
leeftijdsgroep?
Voorspellende
Hoe zal het verkeersprobleem in 2015 worden aangepakt?
Deelvragen:
• Wat is in Nederland op dit moment het verkeersprobleem?
• Hoe wordt dit probleem veroorzaakt?
• Welke oplossingen worden op Europees niveau bedacht?
• Zijn deze oplossingen ook toepasbaar voor Nederland?
Probleemoplossende
Hoe kun je het aantal arbeidsongeschikten terug dringen?
⏐ 23
Deelvragen:
• Waardoor raken mensen arbeidsongeschikt?
• Welke gevolgen heeft het als mensen arbeidsongeschikt raken?
• Welke maatregelen heeft de overheid genomen om het aantal
arbeidsongeschikten terug te dringen?
Beoordelende
Welke aanbieder van mobiele telefoons is de beste?
Deelvragen:
• Welke merken zijn vooral bij jongeren populair en waarom?
• Op welke manier zorgen aanbieders van mobiele telefoons er
voor dat zij voldoende afzet hebben?
• Wat zijn de belangrijkste aanbieders van mobiele telefoons?
• Wat zijn de verschillen tussen deze aanbieders?
Reflectieve vragen:
• Past onze onderzoeksvraag bij één van de typen?
• Is de vraagstelling duidelijk: weten wij nu precies wat we willen
onderzoeken?
• Geven de deelvragen antwoord op de hoofdvraag?
• Was het moeilijk om een hoofdvraag te bedenken?
Was het moeilijk om deelvragen te maken?
⏐ 24
Leerlingen vullen samen stap 2 in van het logboek. Een voorbeeld
hiervan vindt u hieronder.
Schrijf een aantal vragen op die je bij jouw onderwerp kunt gaan
uitzoeken en beantwoorden. Denk hierbij aan: Wie, wat, waarom,
waar, welke, wanneer, hoelang, hoeveel. Het is de bedoeling dat je
deze vragen in je onderzoek gaat beantwoorden. Begin met het
stellen van een hoofdvraag, en verdeel je hoofdvraag in deelvragen.
Hoofdvraag: ...................................................................................................
...................................................................................................
Deelvraag: ...................................................................................................
...................................................................................................
...................................................................................................
Datum: ...................................................................................................
Paraaf docent: ...................................................................................................
Opmerkingen docent:
...................................................................................................................................
...................................................................................................................................
...................................................................................................................................
GO / NO GO
⏐ 25
zij hiermee omgaat: zijn er begeleiders aanwezig die leerlingen
efficiënt naar zo'n soort presentatie kunnen begeleiden? Moeten
bepaalde presentatievormen verboden worden? Is het mogelijk tijd te
winnen voor dit soort presentaties, door andere fases in het
onderzoek meer voor te structureren? Kunnen 'nieuwe'
presentatievormen soepeler beoordeeld worden?
Reflectieve vragen
• Past de presentatievorm bij het onderwerp?
• Is de gekozen presentatievorm haalbaar in de tijd?
• Is de gekozen presentatievorm uitvoerbaar?
• Wat moeten wij daarvoor regelen?
• Past de gekozen presentatievorm bij ons niveau van
presentatievaardigheden?
• Wat is onze doelgroep (publiek)?
Voorbeeld: Als door iemand in het groepje nog nooit een website is
gemaakt, dan kost het aanleren van deze vaardigheid relatief te veel
tijd.
⏐ 26
1.6.4 Stap 4 Plan van aanpak
Als de onderzoeksvraag en deelvragen zijn geformuleerd gaan de
leerlingen nadenken over een plan van aanpak om die vragen te
gaan beantwoorden. In het plan moet iets staan over activiteiten
om:
• relevante gegevens te verzamelen
• gegevens te ordenen en te verwerken (van gegevens naar
informatie)
• de presentatie voor te bereiden
• het sectorwerkstuk te maken
• de presentatie uit te voeren
Reflectieve vragen
Leerlingen stellen zich ondermeer de volgende vragen:
• Hoe gaan we het doen?
• Waar gaan we werken aan onze opdracht?
• Wat voor spullen hebben we nodig?
• Waar zijn die te krijgen en wat gaat het kosten?
• Wanneer gaat wie aan welk onderdeel werken?
• Hoe gaan we een verslag van onze werkzaamheden maken?
• Blijven we binnen de 20 klokuren die we eraan moeten
besteden?
⏐ 27
Voorbeeld plan van aanpak (onderdeel van het logboek):
Datum Uit te voeren Geschatte Plaats Wie Eventuele
werkzaamheden tijd opmerkingen
Stap 4
Totaal …………
uur
Datum: ...................................................................................................
Paraaf docent: ...................................................................................................
Opmerkingen docent:
...................................................................................................................................
...................................................................................................................................
...................................................................................................................................
GO / NO GO
Reflectieve vragen
• Is de volgorde van werkzaamheden goed?
• Is het plan uitvoerbaar?
• Is er een evenwichtige verdeling van taken?
• Is de tijdsindeling haalbaar?
• Zijn er goede afspraken gemaakt?
Leerlingen vullen samen stap 4 in van het logboek. Voordat met stap
4 kan worden verder gegaan moet er een beoordelingsgesprek met
de begeleider plaats gehad hebben. Hij moet het plan van aanpak
beoordelen en moet toestemming geven om verder te gaan.
⏐ 28
1.6.5 Stap 5 Informatie zoeken
Als leerlingen gegevens gaan verzamelen, kunnen zij verschillende
bronnen raadplegen:
• familieleden en kennissen die door hun baan of opleiding
nuttige informatie hebben over het onderwerp
• de telefoongids of de Gouden Gids, om adres- en
telefoongegevens te verkrijgen
• kranten, boeken of tijdschriften
• de bibliotheek
• het internet
• musea
• het ROC (docenten, leerlingen, mediatheek)
4
Bron: Rein Tromp e.a. Nieuw Nederlands, ster-editie 3 vmbo-gt
⏐ 29
Voorbeeld van een bronnenlijst:
2.
Toelichting
• Bij soort bron kun je bijvoorbeeld invullen: boek, artikel,
interview, enquête, website.
• Het is belangrijk dat je de bronnenlijst zo volledig mogelijk
invult.
Bijvoorbeeld:
− bij een interview vermeld je de naam en het beroep van
de geïnterviewde
− bij een enquête vermeld je de hoeveelheid afgenomen
enquêtes en de doelgroep
− bij een boek vermeld je de auteur en de titel
− bij een artikel vermeld je de auteur, de titel van het
artikel en de naam van het tijdschrift waaruit je het
artikel hebt gehaald
⏐ 30
mooier om met behulp van het interview een eigen tekst te maken.
Bij het vak Nederlands wordt ruimschoots aandacht besteed aan het
houden en verwerken van een interview.
Totaal ……...uur
Bijlage: Bronnenlijst
Datum: ...................................................................................................
Paraaf docent: ...................................................................................................
Opmerkingen docent:
...................................................................................................................................
...................................................................................................................................
GO / NO GO
1.
2.
3.
4.
5.
6.
⏐ 31
Welke informatie ga je hiervan gebruiken?
Reflectieve vragen:
• Is de volgorde van de deelvragen in orde?
• Zijn de deelvragen voldoende beantwoord en kan de
hoofdvraag beantwoord worden?
• Kan de verwerkte informatie gebruikt en geschikt worden
gemaakt voor de gekozen presentatievorm?
⏐ 32
1.6.7 Stap 7 De presentatie
Voorbereiden van de presentatie: je hebt alles onderzocht en alle
informatie verwerkt. Je kunt nu je sectorwerkstuk gaan presenteren.
Bereid dit goed voor door alles goed uit te schrijven en door je
presentatie te oefenen in het bijzijn van anderen, zodat die kunnen
aangeven wat wel of niet goed is. Als het gaat om een schriftelijke
vorm laat dan je werkstuk door anderen lezen en becommentariëren
voordat je het inlevert.
Onderwerp/onderzoeksvraag
1. Wat is het onderwerp van je sectorwerkstuk?
Als je nu terugkijkt, vind je dat je een goed onderwerp hebt
gekozen voor het sectorwerkstuk? Leg je antwoord uit.
2. Wat is je onderzoeksvraag?
3. Wat zijn je deelvragen?
Welke deelvraag vond je het best? Leg uit.
Antwoorden/conclusies
4. Welke antwoorden heeft je onderzoeksvraag opgeleverd?
⏐ 33
Bronnen
5. Welke bronnen heb je gebruikt? Vermeld al je bronnen op
bijgevoegde bronnenlijst.
Weet je een van de gegevens niet, zet dan een vraagteken.
Bekijk je bronnenlijst. Aan welke informatiebron heb je het
meest gehad?
Samenwerking
6. Leg uit waarom je wel of niet met iemand hebt samengewerkt.
Wat is je goed bevallen aan het samenwerken of aan het alleen
werken?
Wat is je niet goed bevallen aan het samenwerken of aan het
alleen werken?
Logboek
8. Vertel hoe jij je logboek hebt gebruikt en in hoeverre het
logboek je heeft geholpen bij de planning.
Presentatie
9. Welke presentatievorm heb je gekozen? (tentoonstelling,
mondeling verslag, videopresentatie, digitale presentatie,
posterpresentatie).
Vertel wat goed ging bij de voorbereiding en de uitvoering van
je presentatie.
Vertel wat niet goed ging bij de voorbereiding en de uitvoering
van je presentatie.
Wat voor reacties heb je (van leerlingen, van docenten, van
anderen) op je presentatie gekregen?
⏐ 34
Oriëntatie op leren en werken
10. Welk belang heeft je sectorwerkstuk voor je toekomstige studie
en beroep?
D Was je verslag of
presentatie goed
verzorgd?
E Hoe verliep de
samenwerking?
F Hoe verliep de
begeleiding?
⏐ 35
Samenwerking met (leerlingen van het) mbo
De vmbo-leerlingen maken onder begeleiding van een mbo-student
of docent het sectorwerkstuk. Zo maakt de vmbo-leerling kennis met
het reilen en zeilen op een mbo, zoals de manier van werken en de
omgang met elkaar. Op het mbo vindt ook de presentatie van het
sectorwerkstuk plaats. Daarna volgt een stage bij een bedrijf
gekoppeld aan de gekozen sector en aan de inhoud van het
sectorwerkstuk. De stage wordt verzorgd en begeleid door het mbo.
Begeleiding kan gegeven worden door een student of docent van het
mbo. Als het haalbaar is, zou het goed zijn wanneer vmbo-leerlingen
één op één worden begeleid door mbo-ers.
Voordat de vmbo-leerlingen met hun stage beginnen, moeten zij
eerst een sollicitatiebrief schrijven, tijdens de stage nemen zij een
aantal interviews af en maken zij een eindverslag.
Voor het format hiervan: zie het hoofdstuk LOB in de praktijk.
Een andere mogelijkheid is dat vmbo-leerlingen een aantal middagen
deelnemen aan lessen die relevant zijn voor het sectorwerkstuk.
Onderwerp en lessen moeten dan wel op elkaar afgestemd kunnen
worden. Om dit te realiseren zou de mbo-school een inhoudelijk
overzicht kunnen maken van lessen die kunnen worden bijgewoond.
De vmbo-leerlingen kunnen dan bij het maken van het plan van
aanpak daarmee rekening houden. Het voordeel van deze manier is
dat leerlingen ervaren hoe de lessen op een mbo verlopen en een
indruk krijgen van welke vaardigheden en welke attitude daarvoor
nodig zijn. Leerlingen krijgen tegelijkertijd meer zicht op de
doorstroommogelijkheden na het vmbo en op de eigen
(on)mogelijkheden.
⏐ 36
1.7 Kaartjes bij stap 1: Kiezen van een onderwerp
Studierichtingen
Onderwerpen
Zorg & Welzijn
Make-
Uiterlijke verzorging Haren Kleding
up/huidverzorging
Gezondheidszorg &
Sport Ziekenhuis Gezond eten
welzijn
⏐ 37
Studierichtingen
Onderwerpen
Economie
Transport en
Treinen/vliegtuigen Goederenvervoer Vrachtauto's
logistiek
Groot- en China/oosterse
Ondernemen Auto's
detailhandel dingen
Werken met
Economie/financieel Geld Verzekeringen
getallen
⏐ 38
Studierichtingen
Onderwerpen
Landbouw
Verzorgen van
Groene sector Tuincentrum Bloemen
planten
Verzorgen van
Dieren Dierenarts Kinderboerderij
dieren
⏐ 39
Studierichtingen
Onderwerpen
Techniek
Afbouw en
Huizen/architectuur Metselen Kerken/boerderijen
onderhoud
⏐ 40
1.8 Voorbeeld van de eerste drie stappen in een
logboek
Datum: ...................................................................................................
Paraaf docent: ...................................................................................................
Opmerkingen docent:
...................................................................................................................................
...................................................................................................................................
...................................................................................................................................
GO / NO GO
Hoofdvraag: ...................................................................................................
...................................................................................................
Deelvraag: ...................................................................................................
...................................................................................................
...................................................................................................
⏐ 41
Datum: ...................................................................................................
Paraaf docent: ...................................................................................................
Opmerkingen docent:
...................................................................................................................................
...................................................................................................................................
...................................................................................................................................
GO / NO GO
1.9 Internetbronne
Bron Beschrijving
http://www.cmo.nl/vmbo/index.html CMO en KPC
of Centrum voor Mondiaal Onderwijs
http://www.vmbo-sectorwerkstuk.nl “Wat is een sectorwerkstuk”
http://oudexamengids.slo.nl/SloCito/upload/20 Tien uitgebreide stappen voor het maken van
14_Mijn%20Sectorwerkstuk%20Leerlingenha het sectorwerkstuk. Mooi compleet overzicht,
ndleiding2.pdf vooral bedoeld voor vmbo-t leerlingen. Pdf-
bestand.
http://www.novaplein.nl/vavo/sector.doc Handleiding voor het maken van het
http://www.novaplein.nl/vavo/sector.doc sectorwerkstuk gemaakt door het ROC Nova
http://www.novaplein.nl/vavo/logboek.doc College in Haarlem en omstreken.
(formulieren)
http://vmbo.kennisnet.nl/werkstukken Algemeen stappenplan voor een werkstuk +
http://vmbo.kennisnet.nl/opdrachtvormen tips en hints
(presentatievormen: audio, video, podcast,
gaming, website)
http://www.scholieren.com/werkstukken/trefw Voorbeelden van onderwerpen en
oord?zoek=&vak=&type=Sectorwerkstuk uitwerkingen
http://www.grassroots.nl/cgi- Het vernieuwende van dit project is dat
oic/grassroots.exe/show?no=3395 leerlingen in een digitale omgeving gaan
samenwerken.
https://livelink.groenkennisnet.nl/livelink/llisap
i.dll?func=UniteAtlas.ToggleTreeDisplay&TreeN
ame=LL (LIVELINK)
http://www.digischool.nl/gs/werkstukken.htm
⏐ 42
http://www.taalgerichtvakonderwijs.nl/bestan Taalsteun bij het maken van een
den/00046 sectorwerkstuk
http://www.cps.nl/engine.php?Cmd=see&P_sit CPS
e=589&P_self=6464&PMax=&PSkip= Nederlands en Sectorwerkstuk
http://sector-werkstuk.tripod.com/id13.html Voorbeeld werkstuk over sportblessures
http://www.sjm.nl/lln/Logboek%20SWS.pdf Voorbeeld van een logboek
http://www.natuurkunde.nl/artikelen/list.jsp?t Voorbeelden van onderwerpen
ype=pw
⏐ 43
2. Vaardigheden
⏐ 45
leert hij onder andere een aantal strategieën die het leer- en
werkproces kunnen verbeteren.
Bijvoorbeeld:
− informatie beoordelen op betrouwbaarheid,
representativiteit en bruikbaarheid, informatie verwerken
en benutten
− strategieën gebruiken voor het aanleren van nieuwe
kennis en vaardigheden zoals memoriseren,
aantekeningen maken, schematiseren, verbanden leggen
met aanwezige kennis
− strategieën gebruiken voor het begrijpen van mondelinge
en schriftelijke informatie
4. Leren communiceren.
De leerling leert, mede via een proces van interactief leren, een
aantal sociale en communicatieve vaardigheden verder te
ontwikkelen.
Bijvoorbeeld:
− overleggen en samenwerken in teamverband
− verschillen in meningen en opvattingen benoemen en
hanteren
− zichzelf en eigen werk presenteren
5. Leren reflecteren op het leer- en werkproces.
De leerling leert, door te reflecteren op het eigen cognitief en
emotioneel functioneren, zicht te krijgen op en sturing te
geven aan het eigen leer-en werkproces.
Bijvoorbeeld:
− een leer-en/of werkplanning maken
− een leer- en/of werkproces bewaken
− een eenvoudig producten procesevaluatie maken en
hieruit conclusies trekken
6. Leren reflecteren op de toekomst.
De leerling leert, door te reflecteren op het eigen cognitief en
emotioneel functioneren, zicht te krijgen op de eigen
toekomstmogelijkheden en interesses.
Bijvoorbeeld:
− het inventariseren van de eigen mogelijkheden en
interesses
− het onderzoeken van de mogelijkheden voor verdere
studies
⏐ 46
− de rol en het belang van op school geleerde kennis,
inzicht en vaardigheden voor het maatschappelijk leven,
dagelijks leven, vrije tijd en vrijwilligerswerk
− het kunnen maken van een verantwoorde keuze voor een
vervolgopleiding
A. Leren plannen
“De leerling leert, door te reflecteren op het eigen cognitief en
emotioneel functioneren, zicht te krijgen op en sturing te geven aan
het eigen leer- en werkproces.”
• een leer- en/of werkplanning te maken
• het leer- en/of werkproces bewaken
⏐ 47
Klas 1 Klas 2 Klas 3
Vaardigheid: Agenda Vaardigheid: Een Vaardigheid: Een
invullen planning maken voor planning maken voor
Vaardigheid: Huiswerk de langere termijn de langere termijn
maken (aanpak) Plannen voor de Plannen voor de
Vaardigheid: Een toets langere termijn: langere termijn:
voorbereiden presentatie presentatie
Voor de toets: op welke voorbereiden, voorbereiden,
manieren kun je een werkstuk maken. werkstuk maken.
toets voorbereiden? Taken en deeltaken. Taken en deeltaken.
Tijdens de toets: open Tijdsplanning Tijdsplanning
vragen maken,
meerkeuzevragen maken.
B. Leren reflecteren
“De leerling leert, door te reflecteren op het eigen cognitief en
emotioneel functioneren, zicht te krijgen op en sturing te geven aan
het eigen leer- en werkproces.”
⏐ 48
begrijpvragen? motivatie
Vaardigheid: Hoe sta ik Waardoor kan ik mij
ervoor? wel/niet
welke vakken gaan concentreren?
minder goed? Waardoor raak ik
Welke vakken gaan wel afgeleid?
goed? Hoe kan ik mij beter
Tips. concentreren?
Afspraken maken.
C. Leren leren
“De leerling leert, mede met gebruikmaking van ICT, zoveel mogelijk
eigen kennis en vaardigheden op te bouwen. Daartoe leert hij onder
andere een aantal strategieën die het leer- en werkproces
verbeteren.”
⏐ 49
2.3 Waarom zou een school een goed
vaardighedenbeleid willen opzetten en ook willen
uitvoeren?
⏐ 50
2.4 ‘Beweging in de onderbouw, maar ook in de
Bovenbouw.’
⏐ 51
2.5 Scenario’s en Vaardigheden. Een uitwerking
Samenwerken
Binnen een project van bijvoorbeeld geschiedenis en aardrijkskunde
“Landschapsexcursie” vormt samenwerking een belangrijk onderdeel.
Hiervoor kunnen de volgende vaardigheden ingezet worden:
• een boodschap overbrengen
• naar elkaar luisteren
• nee-zeggen
• commentaar geven en ontvangen
• samen een taak uitvoeren
⏐ 52
Project: “Pestgedrag”/Omgaan met elkaar/Een nieuwe klas.
Vaardigheden
• omgaan met boosheid en ruzie uitpraten
• stoppen met pesten
• vertrouwen hebben in jezelf
Reflectie
Binnen het project LOB ( wie ben ik, wat kan ik en wat wil ik?) is een
vaardigheid als reflectie goed bruikbaar.
Onderzoeksvaardigheden
Bij een project van geschiedenis, Economie en maatschappijleer
“Verkiezingen” kunnen onderstaande onderzoeksvaardigheden
ingezet worden.
• informatie vinden
• een interview houden
Presentatievaardigheden
Inzetten voor een presentatie naar aanleiding van een onderzoek.
⏐ 53
Afhankelijk van de inhoud en de opdrachten binnen de projecten
kunnen de onderzoeksvaardigheden en presentatievaardigheden aan
de projecten gekoppeld worden.
Onderzoeksvaardigheden:
• informatie vinden
• een interview houden
Presentatievaardigheid:
• een presentatie houden
⏐ 54
Het leergebied is eigendom van een groep leraren die vanuit diverse
disciplines bijdragen leveren aan een stuk onderwijs dat de som der
delen overstijgt.
Vakoverstijgende vaardigheden:
• een planning maken; leren plannen in verband met de opzet
van het leergebied en de opdrachten
• teksten leren: leesstrategie ontwikkelen in verband met
zelfstandig werken met teksten en dergelijke
• samenvatting maken: overzicht krijgen uit welke informatie
teksten bestaan
• schema’s maken: idem
⏐ 55
Onderzoeksvaardigheden:
• informatie vinden
• een interview houden
• een werkstuk maken
Presentatievaardigheden:
• een spreekbeurt houden
Vaardigheden zijn zeker van belang als een school de motivatie van
leerlingen als speerpunt heeft. Een van de belangrijkste pijlers onder
de motivatie voor leren is het gevoel competent te zijn. Een leerling
zal het gevoel krijgen dat hij competent is als hij de taak aankan.
Leesvaardigheden zijn bijvoorbeeld hulpmiddelen om bij het leren
van een tekst de hoofdzaken van de bijzaken te scheiden. Zonder
leesvaardigheden zal een deel van de leerlingen zich tamelijk
hulpeloos voelen bij het leren uit grotere hoeveelheden tekst.
⏐ 56
• vaardigheden zijn een voortdurend aandachtspunt van de
vakdocent, vaardigheden zijn terug te vinden in zijn
werkvormen en in zijn klassikale bespreking;
• de school heeft een duidelijke vaardighedenlijn;
• de leerling reflecteert regelmatig op zijn beheersing van de
vaardigheden.
⏐ 57
• Keuzevaardigheden:
Hoe de juiste keuze te maken, niet alleen in het onderwijs, maar in
het hele leven.
Bijvoorbeeld: Hoe maak ik keuzes? Wat kan ik? Wat wil ik?
⏐ 58
Op basis van de verkregen informatie wordt per leerjaar en per
doelgroep een vaardighedenprogramma geschreven, uitgevoerd,
geëvalueerd en waar nodig bijgesteld.
2.7.3 Resultaat
Aan het eind van het traject beschikt de school over een
vaardighedenprogramma op maat van de school en de doelgroep,
gebaseerd op de visie van de school en de wijze waarop het
onderwijs wordt aangeboden.
Dit alles is opgenomen in het lesprogramma van een jaarlaag. Hierin
is het volgende opgenomen:
• welke methode voor de te leren vaardigheden wordt gebruikt,
of welk eigen materiaal wordt ingezet
• wanneer welke vaardigheid door wie en aan wie wordt geleerd
• wat daarna van de betrokken vakdocent of het kernteam wordt
verwacht; op welke wijze de geleerde vaardigheden worden
ingepast in het programma van de vaklessen, de clusters of de
projecten
• op welke wijze de leerlingen die problemen hebben met het
toepassen van de vaardigheden extra worden begeleid, hoe
deze begeleiding past in de zorgstructuur;
• op welke wijze de projectgroep, het kernteam het programma
evalueert en, indien nodig, bijstelt.
⏐ 59
Zie bijvoorbeeld het hoofdstuk “Teksten leren”.
De studielesgever/mentor begeleidt de leerlingen bij de opdrachten
en uiteindelijk stellen de leerlingen hun vaardighedenkaart samen.
Op deze kaart staan de stappen die de leerlingen moeten uitvoeren
als zij met de tekst aan het werk gaan. De leerlingen hebben nu een
instrument (de kaart “Teksten leren”) in handen om op de juiste
manier een tekst aan te pakken. Dat wil nog niet zeggen dat dit ook
werkelijk gebeurt. De transfer studieles – vakles moet nog
“bekrachtigd” worden door de vakdocent.
De vaardigheid “Teksten leren” kan gebruikt worden voor de vakken
geschiedenis, aardrijkskunde en biologie. Dit betekent dan ook dat de
vakdocenten in de vaklessen terugkomen op datgene wat in de
studieles/mentoruur in aangeleerd. Dit betekent ook dat de
vakdocent weet uit welke stappen de vaardighedenkaart bestaat. Dit
betekent ook dat de vakdocent deze stappen gebruikt in de vakles
door “hardop denkend voor te doen” hoe hij/zij een tekst aanpakt.
De docent denkt hardop alsof hij/zij een leerling is die de taak moet
uitvoeren. De docent voert de stappen uit zoals die eerder door de
leerlingen zijn ontdekt. De docent benoemt ook de stappen die
eerder door de leerlingen op de vaardighedenkaart zijn genoteerd.
Voor de leerlingen wordt op deze manier de koppeling studieles –
vakles duidelijk.
Samenvattend: in de studieles /het mentoruur stelt de leerling onder
leiding van de mentor zijn/haar vaardighedenkaart samen. In de
vakles komt de vakdocent op die vaardigheden terug die van belang
zijn voor het vak. Door “hardop denkend voor te doen” volgt de
vakdocent de stappen van de vaardigheid. Voor de leerling wordt de
koppeling studieles –vakles duidelijk.
Voorbeeld
Week: 37 – 38 -39
In de studieles /het mentoruur wordt de vaardigheid “Teksten leren”
behandeld. Hiervoor zijn 2 tot 3 lessen gereserveerd. De vakdocenten
voor geschiedenis, aardrijkskunde en biologie zijn geïnformeerd. Zij
weten in welke weken de vaardigheid wordt aangeleerd en zij
kennen de inhoud van het hoofdstuk en de stappen van de
vaardighedenkaart.
⏐ 60
Week: 40
De docenten geschiedenis, aardrijkskunde en biologie reserveren een
deel van de les om de vaardigheid aan de orde te stellen. De
vakdocenten zullen hierna nog regelmatig op de vaardigheid
terugkomen.
Leesvaardigheid
Zet achter elke bewering een kruisje in de juiste kolom.
Leesvaardigheid wil niet alleen zeggen dat je goed kunt lezen. Het
houdt ook in dat je een verhaal in een paar zinnen kunt
samenvatten. Dat je als je een boek gelezen hebt, de kern of de
boodschap uit dat boek kunt halen. En dat je hoofdzaken van
bijzaken kunt onderscheiden.
⏐ 61
Schrijfvaardigheid
Zet achter elke bewering een kruisje in de juiste kolom.
Schrijfvaardig ben je als je goed kunt schrijven. Het betekent niet dat
je een mooi handschrift hebt, maar dat je met een goede
zinsopbouw een logisch verhaal kunt schrijven. Volgend jaar moet je
tijdens de lessen zelfstandig aantekeningen maken. Thuis moet je die
uitwerken om de lesstof goed te bestuderen. Of je moet van
bijvoorbeeld een bezoek aan een bedrijf een verslag maken.
Studieplanning
Zet achter elke bewering een kruisje in de juiste kolom.
⏐ 62
Zelfstandig werken
Zet achter elke bewering een kruisje in de juiste kolom.
Spreekvaardigheid
Zet achter elke bewering een kruisje in de juiste kolom.
Sociale vaardigheden
Zet achter elke bewering een kruisje in de juiste kolom.
Sociaal vaardig ben als je goed met anderen kunt omgaan. Je vindt
het leuk om met anderen samen te werken, te overleggen en te
discussiëren. Je komt voor je eigen mening uit, maar je houdt
rekening met wat ander ervan vindt.
⏐ 63
Ja, ik Soms Ik kan
kan dat wel, dat niet
goed soms zo goed
niet
Ik kan mij goed verplaatsen in wat
anderen denken.
Ik kan goed met mensen omgaan.
Ik werk graag samen met anderen,
ik hou van teamwork.
Kernvaardigheid: Samenwerken
De leerling kan bij de uitvoering van groepsopdrachten in wisselende
rollen een bijdrage leveren aan het groepsproces (met mede
leerlingen, docenten en mensen van buiten de school). Hij maakt
⏐ 64
gebruik van communicatietechnieken, de eigen talenten en houdt
rekening met de aanwezige normen, waarden en afspraken.
⏐ 65
de belangrijkste vaardigheden en het aanleren daarvan maar met het
formuleren van universele vaardigheden. Los van het vak. Zo
ontstaan formuleringen die op tal van leergebieden bruikbaar zijn.
Wat uitmondt in niet langer vanuit je vak denken maar vanuit een
team dat iets met vaardigheden wil.
Ook voor zelfevaluatie is Rubrics een geschikt instrument. De
verschillende stappen in de tabel zijn zo concreet omschreven dat
leerlingen ook zelf heel goed kunnen zien waarin zij goed zijn en
waaraan zij nog moeten werken of zich ontwikkelen. Zij kunnen er
zelfstandig mee controleren in hoeverre zij voldoen aan de
verwachtingen en eisen van de docent. Op die manier biedt Rubrics
duidelijkheid en structuur, wat leidt tot verbetering van de kwaliteit
van het leerling-werk en tot meer zelfstandigheid!
⏐ 66
criteria Samenwerken Score
Actief luisteren Ik luister aandachtig naar de inbreng van Ik luister vaak naar de inbreng van de Ik luister soms naar de inbreng van de Ik hoor zelden waar de groep het over
de groepsgenoten en vat op een juiste groepsgenoten en vat samen wat gezegd groepsgenoten en vat onvoldoende heeft en kan dat niet samenvatten.
manier samen wat gezegd is. is. samen wat gezegd is.
Omgaan met kritiek Ik pas mijn gedrag of werk aan als kritiek Ik pas regelmatig mijn gedrag of werk Ik pas mijn gedrag of werk soms aan als Ik pas zelden mijn gedrag of werk aan als
terecht is. Ik voel me niet als persoon aan als kritiek hierop terecht is. Ik voel me vaak kritiek hierop terecht is. Ik word boos of
aangevallen. kritiek hierop terecht is. Ik voel me zo nu als persoon aangevallen. onverschillig.
en dan als persoon aangevallen.
Verschillende rollen en ik kan alle rollen en taken die bij Ik kan een beperkt aantal rollen en taken Ik kan een beperkt aantal rollen en taken Ik kan maar één taak of rol die bij
taken uitvoeren groepswerk horen goed uitvoeren. van groepswerk goed uitvoeren. die bij groepswerk horen uitvoeren. Dit groepswerk hoort uitvoeren. Dit lukt
lukt soms wel en soms niet. soms wel en soms niet..
Afspraken nakomen Ik kom alle gemaakte afspraken na. Ik kom meestal de gemaakte afspraken Ik noteer de gemaakte afspraken maar Ik noteer zelden een afspraak.
na. kom ze niet altijd na.
Voor jezelf opkomen Ik durf te zeggen wat ik vind en laat Ik durf regelmatig te zeggen wat ik vind. Ik kom soms op voor mijn eigen mening, Ik laat me sterk bepalen door wat
weten wat ik wil. maar pas me meestal aan de anderen zeggen.
groepsgenoten aan.
Teamwork Ik heb plezier in het werken met elkaar Ik heb regelmatig plezier in het werken Ik heb lang niet altijd plezier in het Ik vind groepswerk lastig en kan moeilijk
en stimuleer dat er goed wordt met elkaar en pas me aan aan de sfeer in werken met elkaar en pas me met moeite meedoen in de groep.
samengewerkt. de groep. aan aan de sfeer in de groep.
Verantwoordelijkheid Ik voel me zeer verantwoordelijk voor het Ik voel me vaak verantwoordelijk voor Ik voel me pas verantwoordelijk voor het Ik voel me zelden verantwoordelijk voor
nemen resultaat van de groep en lever daaraan het resultaat van de groep. Ik lever resultaat van de groep als ik daarop word het resultaat van de groep. Ik reageer
mijn bijdrage. hieraan mijn bijdrage. aangesproken. negatief als ik op mijn
verantwoordelijkheid word
aangesproken.
⏐ 67
Criteria Plannen en organiseren Score
Werk plannen Ik begrijp de opdracht en weet wat Ik begrijp de opdracht en weet wat Ik heb intensieve hulp nodig bij het Ik ga gewoon aan de slag en zie wel waar ik
ongeveer het resultaat moet zijn. Ik kan ongeveer het resultaat moet zijn. Ik kan met begrijpen van de opdracht en bij het indelen uitkom.
zelfstandig mijn werk indelen. hulp mijn werk indelen. van mijn werk.
Initiatief tonen Ik toon duidelijk initiatief. Zie werk liggen Ik zie wat er moet gebeuren maar ik ga niet Ik zie vaak niet wat er moet gebeuren en ik Ik zie zelden wat er moet gebeuren en heb
en voer het uit zonder opdracht van een altijd over tot handelen. Ik heb wat heb veel aansturing nodig. bijna altijd aansturing nodig.
ander. aansturing nodig.
Organiseren van Ik weet welke gereedschappen en Ik weet meestal welke gereedschappen en Ik heb geen goed zicht op de Ik zoek mijn gereedschappen en materialen
benodigdheden materialen ik nodig heb om de opdracht uit materialen ik nodig heb om de opdracht uit gereedschappen en materialen die ik nodig bij elkaar op het moment dat het me
te voeren en zorg ervoor dat ik deze tijdig te voeren, maar ik heb moeite om deze heb om de opdracht uit te voeren en kan uitkomt. Ik grijp daardoor vaak mis.
tot mijn beschikking heb. tijdig te verzamelen. deze alleen met intensieve hulp tijdig
verzamelen.
Planning bewaken en Ik controleer of ik op schema lig en los een Ik controleer regelmatig of ik op schema lig Ik heb intensieve hulp nodig bij het Ik werk chaotisch en houd geen rekening
bijstellen eventueel planningsprobleem op. en heb moeite met het vinden van een controleren van de planning en bij het met de planning.
oplossing voor een planningsprobleem. vinden van een oplossing bij een plannings-
probleem.
Planning evalueren Ik kijk zelfstandig terug op de werkplanning Ik kijk terug op de werkplanning en kan Ik kijk terug op de werkplanning en kan Ik heb heel veel moeite om terug te kijken
en kan vaststellen of het resultaat voldoet vaststellen of het resultaat voldoet aan de vaststellen of het resultaat voldoet aan de op de werkplanning en om vast te stellen of
aan de planning. planning, als ik daar een beetje hulp bij planning, als ik daarbij intensief word het resultaat voldoet aan de planning, ook
krijg. begeleid. als ik daarbij intensief word begeleid.
⏐ 68
Criteria Informatie verwerven, verwerken en verstrekken Score
Gericht zoeken Ik weet mijn vraag duidelijk te formuleren Ik heb een idee van de vraag, waarvoor ik Ik heb veel hulp nodig bij het formuleren Ik zoek op goed geluk en hoop dat ik iets
zodat ik gericht naar informatie kan zoeken. naar informatie wil zoeken. van een vraag voor de informatie die ik wil vind waar ik wat aan heb
zoeken
Bronnen raadplegen Ik weet goed waar ik informatie kan vinden Ik weet meestal aan de juiste informatie te Meestal heb ik hulp nodig om op een goede Wanneer ik informatie zoek heb ik altijd
en weet de juiste methode te gebruiken om komen. De manier van zoeken kan echter wijze aan de juiste informatie te komen. hulp nodig van anderen.
snel te zoeken. beter.
Informatie Ik kan goed beoordelen of de bron te Ik kan beoordelen of de bron te vertrouwen Ik heb veel hulp nodig bij het beoordelen Ik heb heel veel moeite met het beoordelen
beoordelen vertrouwen is en ik heb snel door of de is en ik heb meestal snel door of de van een bron en ik twijfel regelmatig of de van een bron en ik vind het lastig te
gevonden informatie een feit of een mening gevonden informatie een feit of een mening gevonden informatie een feit of een mening ontdekken of de gevonden informatie een
is. is. is. feit of een mening is.
Lezen van tabellen, Ik weet goed hoe ik tabellen, statistieken of Ik weet meestal hoe ik tabellen, statistieken Ik heb hulp nodig bij het lezen van tabellen, Bij het lezen van tabellen, statistieken of
statistieken of tekeningen moet lezen en kan hier op een of tekeningen moet lezen en kan hier statistieken of tekeningen en bij het eruit tekeningen heb ik altijd hulp nodig.
tekeningen goede wijze de juiste informatie uit halen. meestal op een goede wijze de juiste halen van de juiste informatie.
informatie uit halen.
Informatie gebruiken Ik kan goed de hoofdzaken en de bijzaken Ik kan meestal de hoofdzaken en de bijzaken Ik kan soms hoofdzaken en bijzaken Ik haal hoofdzaken en bijzaken door elkaar.
onderscheiden. onderscheiden. onderscheiden.
Informatie verwerken Ik kan een hoofdstukkenindeling maken, Ik kan een hoofdstukkenindeling maken Ik heb veel hulp nodig bij het maken van De hoofdstukkenindeling vergeet ik meestal.
tekst in mijn eigen woorden opschrijven en endetekst meestal in mijn eigen woorden een hoofdstukken-indeling en het trekken Aan een conclusie kom ik meestal niet toe Ik
conclusies trekken. opschrijven. Bij het trekken van conclusies van conclusies. . Ik stel mijn tekst samen stel mijn tekst samen door middel van
heb ik soms hulp nodig. door middel van knippen en plakken knippen en plakken
⏐ 69
Informatie bewaren Ik bewaar belangrijke informatie altijd in Ik bewaar belangrijke informatie meestal in Ik bewaar belangrijke informatie soms en Ik raak mijn informatie vaak kwijt. De
mapjes en noteer alle bronnen die ik mapjes en noteer vaak de bronnen die ik vergeet vaak de bronnen die ik gebruikt heb bronnen die ik gebruikt heb, vergeet ik bijna
gebruikt heb. gebruikt heb. te noteren. altijd te noteren.
Doelgericht Ik weet goed wat ik naar anderen wil Ik weet meestal goed wat ik naar anderen Ik vind het lastig om te bepalen wat ik naar Ik heb altijd hulp nodig om te bepalen wat
presenteren overbrengen en houd bij mijn presentatie wil overbrengen en houd bij mijn anderen wil overbrengen en houd bij mijn ik naar anderen wil overbrengen en om mijn
volop rekening met de personen voor wie presentatie voldoende rekening met de presentatie niet altijd rekening met de presentatie te laten aansluiten bij de
mijn presentatie is bedoeld. personen voor wie mijn presentatie is personen voor wie mijn presentatie is personen voor wie hij bedoeld is.
bedoeld. bedoeld.
Boeiend presenteren Met mijn presentatie weet ik mensen altijd Met mijn presentatie weet ik mensen Met mijn presentatie vind ik het lastig Mijn presentaties verlopen bijna altijd
te boeien. Mijn houding en stemgebruik zijn meestal te boeien. Mijn houding en mensen te boeien. Ik moet extra zorg moeizaam.
goed en de presentatie is afwisselend. stemgebruik zijn voldoende en de besteden aan mijn houding en /of mijn
presentatie is redelijk afwisselend. stemgebruik. Ook moet ik letten op
voldoende afwisseling.
⏐ 70
Criteria Communiceren Score
Omgangsvormen Ik weet hoe ik met mensen die ouder zijn Ik denk te weten hoe ik met mensen die Ik voel me in bepaalde situaties onzeker, ik Ik vergeet nogal eens dat ik met mensen die
hanteren dan ik of een andere functie hebben, om ouder zijn dan ik of een andere functie twijfel of ik alle beleefd-heidsregels ken. Het ouder zijn dan ik of een andere functie
moet gaan. Ik ken de beleefdheidsregels en hebben, om moet gaan. Ik vergeet soms de helpt mij wanneer ik de omgangsvormen hebben dan ik anders moet omgaan dan met
pas deze altijd toe. beleefd-heidsregels toe te passen. met anderen kan bespreken. leeftijdgenoten. Hierdoor beledig ik mensen
wel eens.
Omgaan met Ik kan goed inschatten tegen wie ik wat kan Ik weet meestal goed in te schatten tegen Ik vind het lastig in te schatten tegen wie ik Ik flap er vaak van alles uit waardoor ik soms
verschillen tussen zeggen. wie ik wat kan zeggen. wat kan zeggen. mensen beledig.
mensen
Jezelf presenteren Ik let erop dat mijn uiterlijke verzorging en Ik weet wat er van mijn kleding en uiterlijke Ik weet vaak niet wat er in een bepaalde Ik sta er zelden bij stil dat ik me in een
kleding past bij de situaties waarin ik terecht verzorging in een bepaalde situatie wordt situatie van mijn kleding en uiterlijke bepaalde situatie anders zou moeten kleden
kom. verwacht, maar ben soms wat slordig. verzorging wordt verwacht. Het helpt mij of verzorgen.
wanneer anderen mij aanwijzingen geven.
Lichaamstaal Ik ben me goed bewust van wat mijn Ik ben me meestal bewust van wat mijn Ik ben me vaak niet bewust van wat mijn Ik sta niet stil bij wat mijn lichaamshouding
gebruiken lichaamshouding en gezichtsuitdrukking bij lichaamshouding en gezichtsuitdrukking bij lichaamshouding en gezichtsuitdrukking bij en gezichtsuitdrukking bij anderen
anderen oproepen. anderen oproepen. anderen oproepen. oproepen.
Gesprek voeren Ik laat anderen uitpraten, en kan mijn eigen Ik laat anderen meestal uitpraten; soms heb Ik laat anderen vaak niet uitpraten, reageer Ik ben veel aan het woord zonder naar
gedachten en ideeën goed onder woorden ik moeite met het onder woorden brengen vaak te snel en denk te weinig na over wat anderen te luisteren en na te denken over
brengen. van mijn eigen gedachten en ideeën. ik eigenlijk wil zeggen wat ik eigenlijk wil zeggen.
Reflecteren op Ik weet hoe ik overkom en ik kan aangeven Ik weet niet altijd hoe ik overkom, ik heb Ik vergis me nogal eens over hoe ik overkom Ik sta zelden stil bij de manier waarop ik
eigen gedrag op welke punten ik mijn communicatie kan aanwijzingen van anderen nodig om mijn en kan alleen met begeleiding mijn overkom.
verbeteren. communicatie te verbeteren. communicatie verbeteren.
⏐ 71
3. LOB
3.1 Inleiding
De vraag van het netwerk sluit aan bij het beleid van de overheid
zoals dat is verwoord in de Doorstroomagenda beroepsonderwijs6 en
in de notitie vmbo: het betere werk7.
5
De laatste jaren groeit de belangstelling voor doorstroming van de theoretische
leerweg naar de havo: in 2000 minder dan 10 %, in 2003 12,7 %, in 2004 15,7 % en in
2005 16,5 %. vmbo'ers kiezen vaker voor havo. In: Volkskrant, 23 september 2006, p.3
6
Commissie Boekhoud, Doorstroomagenda beroepsonderwijs, Ministerie van OCenW,
Den Haag, juli 2002
⏐ 73
De Doorstroomagenda is gericht op een goede doorstroming in de
schoolloopbaan van de leerling. De centrale boodschap van de
Doorstroomagenda is meer leerlingen, deelnemers en studenten
beter op te leiden via de weg vmbo-mbo-hbo. Door verbeterd
rendement en een vergrote doorstroom wordt kwalificatiewinst
nagestreefd. Om dat te bereiken wordt de loopbaan van de leerling
centraal gesteld en wordt loopbaanontwikkeling en -begeleiding
vormgegeven. Daarbij wordt kwalificatiewinst gezien als de optelsom
van een verbeterd intern rendement en een toegenomen
doorstroming naar vervolgopleidingen.
In de notitie 'vmbo: het betere werk' geeft de overheid invulling aan
haar beleid hoe de scholen de leerlingen meer maatwerk kunnen
aanbieden: het onderwijsaanbod moet passen bij de wensen en
mogelijkheden van de leerling, van het bedrijfsleven en van het
vervolgonderwijs.
7
vmbo: het betere werk, brief Tweede Kamer, Ministerie van OCenW, Den Haag, 11 april
2005
⏐ 74
binnenschools. In de relatie tussen decaan en de leerlingen gaat de
sturing uit van de decaan waarbij vooral gebruik gemaakt wordt van
beroepskeuzetests, LOB-methoden en individuele gesprekken.
8
Meijers, F en Wardekker. W., Ontwikkelen van een arbeidsidentiteit, p. 306, In: J. Kessels
en R. Poell (en dergelijke), Human Resource Development. Organiseren van het leren,
2001.
9
Meijers, F., Heeft beroepskeuzevoorlichting zin? Naar een strategie van participerend
leren, In: Pedagogiek, jrg. 21, 2001, 3, p. 202; Meijers, F en Wardekker. W., Ontwikkelen
van een arbeidsidentiteit, p. 302, In: J. Kessels en R. Poell (ren dergelijke), Human
Resource Development. Organiseren van het leren, 2001.
⏐ 75
van beroepskeuzes hebben de leerlingen juist een referentiekader
nodig. Keuzes van leerlingen zijn in het algemeen ingegeven door
situatiegebonden ervaringen en zijn veelal situatiegestuurd.
Leerlingen moeten kunnen begrijpen waarvoor zij kiezen. Voor een
goed begrip hebben zij praktische ervaringen nodig die duidelijkheid
bieden over de consequenties van de beroepskeuze10.
10
Boer, P. den , Mittendorff, K., Sjenitzer, T., Beter kiezen., Onderzoek naar
keuzeprocessen van jongeren in traditionele en herontwerpopleidingen Techniek in het
vmbo en mbo, Stoas Onderzoek, Wageningen, juli 2005, p. 18.
11
Meijers, F, Kuijpers, M. en Bakker, J, Over leerloopbanen en loopbaanleren, Platform
beroepsonderwijs, februari 2006;
Boer, P. den , Mittendorff, K., Sjenitzer, T., Beter kiezen., Onderzoek naar keuzeprocessen
van jongeren in traditionele en herontwerpopleidingen Techniek in het vmbo en mbo,
Stoas Onderzoek, Wageningen, juli 2005.
⏐ 76
3.3 Kenmerken van een loopbaangerichte
leeromgeving
Kenmerken leeromgeving
Uit het onderzoek naar succesfactoren in loopbaanoriëntatie en -
begeleiding van Meijers en andere13 komt naar voren dat veel vmbo
scholen over een matige tot zwakke leeromgeving beschikken voor
loopbaanontwikkeling. De meeste scholen voeren geen actief beleid
op het gebied van loopbaanoriëntatie en -begeleiding.
vmbo-leerlingen doen meestal alleen ervaringen op binnen de
school. Voor zover er sprake is van buitenschoolse stages betreft het
erg korte ‘snuffelstages’. De relatie tussen mentor en leerling (en ook
tussen docent en leerling) is vooral monologisch: de decaan stuurt.
In het vmbo valt een toenemende belangstelling te bespeuren voor
het gebruik van portfolio en het Persoonlijk OntwikkelingsPlan. Men
12
Meijers, F, Kuijpers, M. en Bakker, J, Over leerloopbanen en loopbaanleren, Platform
beroepsonderwijs, februari 2006, p. 25 e.v.
13
Meijers, F, Kuijpers, M. en Bakker, J., Over leerloopbanen en loopbaanleren, Platform
beroepsonderwijs p. 46, p. 59
⏐ 77
verwacht dat de inzet van deze instrumenten de aansluiting tussen
vmbo en mbo zal vergemakkelijken. Daarbij valt op dat weinig
aandacht is voor de communicatieve structuur waarbinnen deze
instrumenten moeten functioneren. Het lijkt erop dat men ervan
uitgaat dat de 'technische' inzet van portfolio en POP toereikend is
om de overgang te vergemakkelijken.
14
zie ook: Ameieke M.B. Janssen-Noordman, Jeroen J.G. Merriënboer, Innovatief
onderwijs Ontwerpen, Wolters-Noordhoff, Groningen 2002, p. 11 e.v.
15
zie ook: Paul A. Kirschner, John Sweller, Richard E. Clark, Why minimal guidance
during instruction does not work, In: Educational Psychologist, 41 (2), p. 75 - 86.
⏐ 78
c. de leerlingen worden in staat gesteld te communiceren over
zowel de maatschappelijke betekenis van bepaalde
beroepsactiviteiten als over de persoonlijke zin ervan
d. de leerlingen worden goed gecoacht en krijgen gelijkertijd een
eigen verantwoordelijkheid wat betreft het maken van keuzes;
e. de leerlingen kunnen spreken met ervaren beroepsbeoefenaars
die als mogelijk groepsmodel kunnen functioneren16
Leerjaar 3
In het derde leerjaar maken de leerlingen de kennis met de vier
beroepsvelden (Economie, Groen, Techniek en Zorg en Welzijn) door
in elk beroepsveld gedurende één week met een vakman mee te
lopen.
In de voorbereiding op de kennismaking met de beroepspraktijk
oefenen de leerlingen in de vaardigheden waar een beroep op wordt
gedaan in de praktijkweek, zoals in het schrijven van een
'sollicitatiebrief', het voeren van gesprekken waaronder een
'sollicitatiegesprek'.
Elke praktijkweek heeft een vergelijkbare opzet. Elke dag lopen de
leerlingen met hun vakman mee en maken zij kennis met
verschillende situaties. De eerste dag bestaat hoofdzakelijk uit de
kennismaking met de vakman, de rondleiding op het bedrijf of
16
Meijers, F, Kuijpers, M. en Bakker, J., Over leerloopbanen en loopbaanleren, Platform
beroepsonderwijs, p.26.
⏐ 79
instelling en introductie bij de mensen met wie de leerlingen
gesprekken hebben. Dag twee staat in het teken van het voeren van
gesprekken met beroepsbeoefenaren over de dilemma's die de
beroepsbeoefenaren tegen komen bij de uitoefening van hun beroep.
Wat dilemma's zijn komt op pagina 90 en 91 aan de orde. De derde
dag besteden de leerlingen aan het opschrijven van hun ideeën over
hoe zij zouden handelen bij de besproken dilemma's van de vorige
dag. De vierde dag bespreken de leerlingen hun oplossingen met de
beroepsbeoefenaren en vergelijken die met de wijze(n) waarop de
beroepsbeoefenaar met het dilemma omgaat. De gesprekken over de
beroepsdilemma's geven de leerlingen een goed beeld van de
beroepspraktijk en van de grenzen waarbinnen de
beroepsbeoefenaren hun werk doen. De gesprekken verlangen
daarnaast van de leerlingen dat zij nadenken over en antwoorden
geven op de vraag of zij met de dilemma's willen omgaan zoals dat
in de beroepspraktijk daarmee omgaat17. De antwoorden stellen de
leerlingen in staat een beter antwoord te geven of zij het
beroepsveld nog steeds aantrekkelijk vinden.
In het ochtenddeel van de vijfde dag staat het begeleidingsgesprek
met de vakman en het afscheid van het bedrijf of de instelling
gepland. In het middagdeel van dag vijf zijn de leerlingen op school
voor het uitwisselen van ervaringen en voor reflectie op de
afgelopen week.
Leerjaar 4
In het laatste leerjaar oriënteren de leerlingen zich in drie perioden
van een week op beroepsrollen in het beroepsveld van hun keuze.
Mocht de keuze nog niet vast staan kan een tweede beroepsveld
toegevoegd worden.
De ervaringen van de leerlingen met de beroepspraktijk zijn altijd
verbonden met de specifieke situatie waarin die is opgedaan. Daarom
is het goed dat leerlingen ervaringen op doen in verschillende
beroepssituaties en dat zij gelegenheid hebben hun persoonlijke
ervaringen uit te wisselen met klasgenoten18’.
17
Meijers, F., Heeft beroepskeuzevoorlichting zin? Naar een strategie van participerend
leren, In: Pedagogiek, jrg. 21, 2001
18
zie ook: Beter kiezen, Boer den P., Mittendorff K., Sjenitzer T., Stoas, Wageningen, juli
2005, p. 22
⏐ 80
Het derde leerjaar ligt de nadruk op een brede oriëntatie op de vier
beroepsvelden. Ook op die velden waar de belangstelling van de
leerling in eerste instantie niet naar uitgaat.
De brede oriëntatie kan in het vierde leerjaar voortgezet worden
voor leerlingen die nog geen keuze hebben kunnen maken.
Leerlingen die na het derde jaar wel weten tot welk beroepenveld zij
zich aangetrokken voelen, kunnen in het vierde jaar kennismaken
met specifieke beroepsrollen.
De uren
Het geschetste perspectief van loopbaanoriëntatie en -begeleiding
vraagt een andere benaderingswijze dan tot nu toe gebruikelijk is.
Een belangrijke voorwaarde voor het welslagen van een
loopbaangerichte benadering is de factor tijd. Anders gezegd: Zijn de
uren beschikbaar? Zonder volledig te zijn, worden enkele
mogelijkheden genoemd.
De huidige uren voor loopbaanoriëntatie en -begeleiding leveren de
eerste bijdrage om te komen tot een loopbaangerichte leeromgeving.
De afzonderlijk vakken dragen zowel de beschikbare uren als de
inhouden van het programmaonderdeel 'oriëntatie op leren en
werken' over aan loopbaanoriëntatie en -begeleiding.
In het onderwijsprogramma van veel scholen zijn stageweken
opgenomen. Het karakter van deze weken wordt gewijzigd in
oriëntatieweken zoals bedoeld is in een loopbaangerichte
leeromgeving.
Te overwegen valt de uren voor het sectorwerkstuk (deels) te laten
samenvallen met die van loopbaanoriëntatie en - begeleiding. Door
het sectorwerkstuk te koppelen aan de opgedane ervaringen in de
beroepsvelden en aan de keuze voor toekomstig werk, wordt het
mogelijk het werkstuk meer diepgang mee te geven en een
onderdeel te laten worden van de 'loopbaan' van de leerlingen.
Ongetwijfeld de belangrijkste bron voor de benodigde uren vormt
het beleid van de school. Welke 'kijk' heeft de school met de
theoretische leerweg op de voorbereiding van de leerling op hun
loopbaan en wat is de school bereid te investeren in de realisatie van
die 'kijk'?
⏐ 81
3.4 Loopbaancompetenties en arbeidsidentiteit
Loopbaanvorming
De competentie loopbaanvorming is een combinatie van
‘werkexploratie’ en ‘loopbaansturing’. Voor werkexploratie
onderzoeken de leerlingen de eisen en waarden in werk en de
mogelijkheden om te veranderen van werk. Werkexploitatie is voor
leerlingen een zoektocht naar werk(zaamheden) waarin persoonlijke
waarden overeenkomen met waarden die gelden in bepaald werk en
waarin persoonlijke kwaliteiten aansluiten bij de ontwikkelingen die
in dat werk voorkomen. Voor loopbaansturing houden leerlingen zich
bezig met planning en beïnvloeding van leren en werken. Het gaat
om het maken van weloverwogen keuzes, het onderzoeken van
consequenties van keuzes en daadwerkelijk acties ondernemen om
werk en leren aan te laten sluiten bij eigen kwaliteiten en motieven
en uitdagingen in werk.
Loopbaanreflectie
De competentie loopbaanreflectie is een samenvoeging van
'kwaliteitenreflectie' en 'motievenreflectie'. Voor motievenreflectie
onderzoeken leerlingen wensen en waarden die van belang zijn voor
de loopbaan. Daarbij gaat het erom dat zij zich bewust worden van
wat werkelijk belangrijk is in het leven, wat voldoening geeft en wat
nodig is om prettig te kunnen werken. Voor kwaliteitenreflectie
onderzoeken de leerlingen wat zij (niet) kunnen en hoe dit gebruikt
kan worden voor de ontwikkeling in de loopbaan.
Het gaat erom dat leerlingen zich bewust worden van hun
vaardigheden en eigenschappen en dat zij deze vertalen naar
kwaliteiten en talenten die ingezet kunnen worden om doelen en
wensen in leren en werk te realiseren.
19
Meijers, F, Kuijpers, M. en Bakker, J., Over leerloopbanen en loopbaanleren, Platform
beroepsonderwijs, p. 47;
Kuijpers, M., Loopbaanontwikkeling, Universiteit Twente, Enschede, 2003, p. 27
⏐ 82
Netwerken
De competentie netwerken heeft betrekking op contacten opbouwen
en onderhouden op de arbeidsmarkt gericht op de
loopbaanontwikkeling. Netwerkcontacten kunnen worden gebruikt
om op de hoogte te blijven van ontwikkelingen, van
werkmogelijkheden en om feedback te krijgen op het eigen
functioneren.
Arbeidsidentiteit20
Een arbeidsidentiteit heeft betrekking op het vermogen om een
antwoord te geven op de vraag ‘Wat betekent arbeid voor en in mijn
leven?’. Daarnaast zal het individu een antwoord moeten
construeren op de vraag welke arbeidsrol het wil uitoefenen binnen
het geheel van in de samenleving aanwezige rollen. Het zal een
antwoord moeten construeren op de vraag ‘Wat wil ik via mijn
arbeid betekenen voor anderen?’ Als een leerling op beide vragen
een antwoord kan geven, voelt hij zich zeker over zichzelf in relatie
tot zijn opleiding en zijn toekomstige werk en ontleent hieraan
zelfvertrouwen.
20
Meijers, F, Kuijpers, M. en Bakker, J., Over leerloopbanen en loopbaanleren, Platform
beroepsonderwijs, p. 51
21
Meijers, F, Kuijpers, M. en Bakker, J., Over leerloopbanen en loopbaanleren, Platform
beroepsonderwijs p.59 e.v.
⏐ 83
De inzet van een reflexieve, op de loopbaangerichte dialoog over
concrete ervaringen is van grote betekenis voor de leerling. Het
organiseren van klassikale gesprekken over studie- en beroepskeuze,
het afnemen van beroepskeuzetesten en het voeren van individuele
gesprekken met een decaan of mentor leveren geen aanwijsbare
bijdrage aan het ontstaan van loopbaancompetenties en een
arbeidsidentiteit. Naarmate op de stageplek en in de school (en in
deze volgorde) méér met de leerlingen wordt gesproken over de
betekenis van de praktijkervaringen voor hun loopbaan, des te meer
zullen leerlingen gaan nadenken over hun loopbaan.
⏐ 84
In klassen waarin een LOB-methode wordt gebruikt en in klassen die
een Persoonlijk OntwikkelingsPlan (POP) gebruiken, blijken leerlingen
meer te reflecteren op hun loopbaan. Hierbij moet opgemerkt
worden dat het POP en ook het portfolio niet vaak worden ingezet.
Als ze worden ingezet, dan is dat veelal alleen in het kader van het
tot een goed einde brengen van de studie.
Het komt bijna niet voor dat portfolio en POP worden ingezet voor
de arbeidsloopbaan of levensloop.
Arbeidsidentiteit
Een arbeidsidentiteit blijkt vooral ontwikkeld te worden door het
verkennen van arbeidsmogelijkheden en door het op basis daarvan
maken van weloverwogen keuzes over de (studie)loopbaanvorming.
Arbeidsidentiteit blijkt de meeste invloed te hebben op de
leermotivatie van leerlingen. De combinatie vraagt niet alleen
zelfkennis, maar ook kennis over welk werk er zoal is. Daarom
moeten leerlingen ook in zoveel mogelijk verschillende
praktijksituaties leren, zodat de leerling die kennis kan integreren tot
een antwoord op de vraag: In welk type werk kan ik mijn
persoonlijke capaciteiten en ambities het best ontplooien?
Leerlingen die over een goed ontwikkelde arbeidsidentiteit
beschikken en die in staat worden gesteld om actief hun loopbaan
vorm te geven, zijn beter gemotiveerd om te leren dan leerlingen die
over een zwakke arbeidsidentiteit en weinig mogelijkheden tot
loopbaanvorming beschikken.
Hoe meer leerlingen in staat gesteld worden hun loopbaan concreet
te vormen, des te gemotiveerder zij worden. Het gaat om concreet
bezig zijn met de loopbaan; niet om loopbaanreflectie.
⏐ 85
Het hebben van een goed ontwikkelde arbeidsidentiteit blijkt ook
sterk samen te hangen met uitvalsdreiging: hoe sterker de
arbeidsidentiteit, hoe minder het voornemen om te stoppen met de
opleiding. Met andere woorden: leerlingen die zich onzeker voelen
over zichzelf, hun opleiding en toekomst, zijn vaker van plan om te
stoppen met de opleiding.
De mogelijkheid om op school en tijdens de praktijkoriëntatie over
de eigen loopbaan te spreken versterkt de leermotivatie. De
gesprekken op school in combinatie met de begeleidingsgesprekken
met de praktijkbegeleider in het bedrijf verminderen de behoefte bij
de leerlingen met de opleiding te stoppen. Dat voorkomt voortijdige
uitval.
⏐ 86
Groen, Techniek en Zorg en Welzijn. Dat stelt hen in de gelegenheid
ervaringen op te doen met verschillendsoortige beroepsgroepen. En
ook met die beroepsgroepen die misschien minder vanzelfsprekend
zijn. Zij doen zo meer ervaringen op en krijgen zij completer beeld
van hun wensen en behoeften.
22
Beroepsonderwijs en identiteit, Wardekker, W., Chr. Hogeschool Windesheim, 17
februari 2005, p. 4 - 5
23
Beter kiezen, Boer den P., Mittendorff K., Sjenitzer T., Stoas, Wageningen, juli 2005,
p. 28
⏐ 87
als lid van de beroepsgroep en van hun arbeidsorganisatie. Dat heeft
dus niet alleen een technische, maar ook een menselijke kant24.'
24
Beroepsonderwijs en identiteit, Wardekker, W., Chr. Hogeschool Windesheim, 17
februari 2005, p. 4
25
Innovatief onderwijs ontwerpen, Janssen-Noordman, Ameiek M.B., Merriënboer Jeroen
J.G. van, Wolters-Noordhoff, Groningen/Houten, 2002
26
Meijers, F., Heeft beroepskeuzevoorlichting zin? Naar een strategie van participerend
leren, In: Pedagogiek, jrg. 21, 2001, 201 - 202
⏐ 88
De belangstelling van jongens voor Techniek is meer objectgericht.
Hun interesse gaat meer uit naar ruimtelijke en technische
toepassingen.
Het toekomstperspectief van jongens is beroepsgericht en zij gaan in
het algemeen uit van de kostwinnaarsrol. Bij de meeste meisjes krijgt
de kijk op de toekomst een invulling vanuit twee gedachten, die van
een studie en carrière en die van het gezin en kinderen krijgen.
27
Beter kiezen, Boer den P., Mittendorff K., Sjenitzer T., Stoas, Wageningen, juli 2005,
p. 18
⏐ 89
te bedenken. Op pagina 90 en 91 zijn twee dilemma's als voorbeeld
opgenomen.
Beroepsdilemma's geven leerlingen een goed beeld van de
beroepspraktijk en de grenzen die zich daarin voordoen. De
leerlingen worden zo 'gedwongen' zich af te vragen hoe zij zelf met
het dilemma zouden omgaan. Voor de beantwoording is het
belangrijk dat de leerlingen enig zicht hebben op hun eigen
levenswaarden28.
28
Meijers, F., Heeft beroepskeuzevoorlichting zin? Naar een strategie van participerend
leren, In: Pedagogiek, jrg. 21, 2001, 210
29
Meijers, F., Heeft beroepskeuzevoorlichting zin? Naar een strategie van participerend
leren, In: Pedagogiek, jrg. 21, 2001, 209
30
vgl: Paul A. Kirschner, John Sweller, Richard E. Clark, Why minimal guidance during
instruction does not work, In: Educational Psychologist, 41 (2), p. 77 - 78;
Meijers, F, Kuijpers, M. en Bakker, J, Over leerloopbanen en loopbaanleren, Platform
beroepsonderwijs, februari 2006, p. 10
⏐ 90
'zelfsturing van de leerling' op een laisser fair wijze denkt te kunnen
benaderen.
De docent is niet iemand die toekijkt, maar neemt taken over die de
leerling nog niet aan kan en geeft zo het goede voorbeeld hoe je het
doet.
De school gebruikt haar niet-samenvallen met de echte
beroepspraktijk om de reflectie over de eigen positie bij de leerling
op gang te brengen, dat te stimuleren en daarvoor de concepten en
denkwijzen aan te reiken31.
31
Beroepsonderwijs en identiteit, Wardekker, W., Chr. Hogeschool Windesheim, 17
februari 2005, p. 5
32
Meijers, F., Heeft beroepskeuzevoorlichting zin? Naar een strategie van participerend
leren, In: Pedagogiek, jrg. 21, 2001, 207
33
Beter kiezen, Boer den P., Mittendorff K., Sjenitzer T., Stoas, Wageningen, juli 2005, p.
24 - 25
⏐ 91
Voor de laatste vraag gaan de leerlingen terug naar de
beroepsbeoefenaar. De leerlingen vragen naar welke oplossingen de
beroepsbeoefenaar heeft voor de dilemma's en bespreken die.
Daarna bespreken zij de oplossingen die de leerlingen hebben
bedacht en in hoeverre die stroken met wat in de praktijk mogelijk is.
Een dilemma
Het nadenken en praten over beroepsdilemma's nemen een centrale
plaats in tijdens de oriëntatie van de leerlingen op de
beroepspraktijk. Eerder is al opgemerkt dat bij het verblijf van de
leerlingen in de praktijk niet de bedoeling heeft dat zij
werkzaamheden verrichten of imiteren. Het gaat er veel meer om dat
zij met een ervaring vakman meelopen, deelnemen aan de sociaal-
culturele praktijken van de beroepsgroep en kennis maken met
verschillende sociale relaties.
34
Wat doe jij? Kritische beroepssituaties in de praktijk van Sociaal Pedagogisch Werkers.
Red: Ans Grotendorst, Mariël Rondeel, Pieterjan van Wijngaarden, Gusta van der Zanden,
Hengelo, 2006, p. 36 en 38
⏐ 92
De dilemma's over collega's in het beroepsveld kinderopvang hebben
betrekking op:
• werken als autonome professional versus het samenwerken met
(en hulp inroepen van) collega's
• collega's aanspreken op hun werk en verantwoordelijkheden
versus overnemen van het werk collega's of afwachten
⏐ 93
4. Good Practices
4.1 Inleiding
⏐ 95
• Hebben de leerlingen de mogelijkheid zich te oriënteren op de
havo?
• Wanneer moeten leerlingen dan een profielkeuze maken?
• Welke contacten en afspraken zijn er of moeten worden
gemaakt met het vervolgonderwijs in het kader van onder
andere mogelijke oriëntatie opdrachten al dan niet samen met
leerlingen mbo of havo.
• Welke contacten zijn er of moeten worden gelegd met
bedrijven en instellingen in de regio voor stagemogelijkheden.
⏐ 96
Schoolbeschrijving Martinuscollege te Grootebroek
Naam school Martinuscollege
Website http://info.martinuscollege.nl
Contactpersonen Gerard Lakeman,
onderwijsbeleidsmedewerker
Henk van der Veen, decaan
Hennie Essink, afdelingsleider
Adres De Aanloop 6
1613 KW Grootebroek
Locaties Twee scholen onder één dak. Beide
scholen hebben een eigen ingang en
eigen voorzieningen
Leerlingen 2500
Schoolsoort vmbo, havo, vwo
Leerwegen Basis, kader, gemengde en
theoretische leerweg
Sectoren Zorg en Welzijn, Economie en
Techniek
Situatieschets
Een grote plattelandsschool met stedelijke trekken noemt Gerard
Lakeman de school waar hij als docent en
onderwijsbeleidsmedewerker werkt voor de afdeling theoretische
leerweg (TL). Er huizen twee scholen onder één dak. Aan de zuidkant
van de school is de ingang voor het vmbo. havo en vwo hebben hun
ingang aan de noordzijde. Beide scholen hebben een eigen
schoolleiding, docententeam en eigen voorzieningen. Elke school is
ingedeeld in afdelingen. De afdeling TL is vanaf augustus 2006
gehuisvest in een nieuw aangebouwde vleugel. Binnen deze
nieuwbouw zijn voor de Mavo Nieuwe Stijl, zoals de afdeling TL gaat
heten, voorzieningen getroffen die passen bij de jongste eisen op
onderwijskundig gebien dergelijke
"Je wilt ook dat leerlingen over hun grenzen heen leren kijken, op
andere ideeën komen, ze zijn zo weinig avontuurlijk".
Aanleiding
Henk van der Veen, één van de decanen op het Martinuscollege,
herkent het probleem dat TL-leerlingen slecht en ongemotiveerd
⏐ 97
kiezen voor een vervolgopleiding. "Leerlingen van de TL maken soms
rare bewegingen, terwijl hun leeftijdsgenoten in de
kaderberoepsgerichte leerweg vaak wel een gerichte keuze kunnen
maken", aldus Henk van der Veen. Meermaals heeft hij het
meegemaakt dat leerlingen eerst voor Zorg en Welzijn kiezen, dan op
basis van een bezoek aan een ROC besluiten naar Economie te gaan
om plotseling dan toch maar Bouwtechniek te kiezen. "Helaas de
praktijk van alle dag".
De afdeling TL van het Martinuscollege heeft zich ten doel gesteld
leerlingen in de theoretische leerweg middels een verrijkte
beroepsoriëntatie een beter zicht te geven op arbeid, werk en
opleiding. "Wat moet je leerlingen in de bovenbouw van de TL bieden
zodat zij een bewuste opleidingskeuze kunnen maken?".
Klas drie-TL is een samengestelde klas. Het grootste deel bestaat uit
leerlingen die regulier doorstromen van twee-TL naar drie. Daarnaast
zitten er leerlingen in die meer blijken aan te kunnen dan het basis-
of kaderniveau en 'opstromen'. Er zijn ook leerlingen voor wie het
havo-niveau te hoog gegrepen blijkt en die daarom instromen in
drie-TL. Voor alle leerlingen geldt dat zij ten aanzien van
beroepsoriëntatie helemaal blanco zijn. In de tweede klas beperkt
oriëntatie op studie en beroep zich tot voorlichting over de vakken
en de werkwijze in drie-TL. Op de vraag hoe leerlingen tot hun keuze
voor een vervolgopleiding komen, antwoordt Henk van der Veen dat
pakketkeuze plaatsvindt op basis van belangstellingstests en naar
aanleiding van individuele gesprekken. Ook rapportcijfers spelen mee
bij de keuze voor een pakket. Rond mei in leerjaar 2 moet de
definitieve pakketkeuze gemaakt zijn, omdat dan de eerste
prognoses voor lessenverdeling en uren gesteld worden. "De sector
komt pas in beeld wanneer leerlingen in de vierde klas het
sectorwerkstuk maken. Dan pas start bij leerlingen een denkproces
⏐ 98
dat veel beter eerder zou kunnen beginnen", aldus Henk van der
Veen. In de maand mei van het vierde jaar moeten leerlingen zich
inschrijven bij het ROC. "Op amper 16-jarige leeftijd moeten zij een
keuze maken die bepalend is voor hun toekomst". Ook Hennie Essink,
afdelingsleider TL, erkent het belang van een goede
beroepsoriëntatie en een goede keuze. "Het is niet altijd te wijten
aan een slecht beroeps- en opleidingsbeeld dat leerlingen een
verkeerde of zelfs helemaal geen keuze maken", vertelt zij. "Voor
sommigen is de afstand van Grootebroek naar het ROC van Hoorn,
vijftien minuten met openbaar vervoer, op 16-jarige leeftijd een
onoverwinnelijke afstand. Ze kiezen ervoor om in Grootebroek te
blijven, waar een beperkt aantal mbo-opleidingen wordt gegeven. In
Hoorn worden iets meer opleidingen aangeboden, maar ook daar
gaat het om een beperkt aantal opleidingen. Voor de andere
opleidingen moeten leerlingen naar Heerhugowaard of Alkmaar en
dat is weer een stuk verder. De hoge reiskosten zijn voor veel ouders
een dilemma. Dit is de reden voor sommige leerlingen om het dichter
bij huis te zoeken. Zij moeten het dan met een beperkt aanbod doen
en maken een negatieve keuze met alle gevolgen van dien". Zij
vervolgt: "Ongeveer twintig procent van onze leerlingen stroomt
door naar de havo. Meestal gaat dat goed dergelijke Bij een enkeling
is er sprake van een uitgestelde keuze. Zij willen nog niet uit de
veilige omgeving van Grootebroek weg".
⏐ 99
richting en een gemotiveerde opleidingskeuze maken. Zij kiezen
ervoor om met de verrijkte vorm van beroepsoriëntatie te starten in
periode twee van het derde leerjaar door een oriëntatie op
arbeidsgebieden als voeding, gebruiksvoorwerpen & apparaten,
informatie en communicatie. De veertien arbeidsgebieden zijn
noodzakelijke voorwaarden om de maatschappij draaiende te
houden. De veertien die er zijn maken het mogelijk om op een
overzichtelijke manier te kijken naar de wereld van arbeid, beroep en
opleiding. Mooi aan de arbeidsgebieden is dat ze onderling
verbonden zijn en samenhang vertonen met de maatschappij. Iedere
burger heeft primair belang bij voeding, kleding en huisvesting.
Iedereen maakt gebruik van apparaten en communicatie is een
belangrijke randvoorwaarde. De oriëntatie op de arbeidsgebieden
bestaat uit het verzamelen van (beeld)materiaal en dit te koppelen
aan concrete voorbeelden - waar werken je ouders? - en aan eigen
interesse.
Na de oriëntatie op de arbeidsgebieden gaan leerlingen onderzoeken
welke bedrijven uit de regio onder een bepaald arbeidsgebied vallen.
Vervolgens vergelijken zij twee bedrijven of instellingen met elkaar,
bijvoorbeeld op karakteristieken en welke bijdrage het bedrijf levert
aan de samenleving. Dan volgt een bedrijfsbezoek waarbij leerlingen
een aantal functies en beroepen inventariseren en vergelijken.
In klas vier gaan leerlingen beroepen vergelijken: wat houdt
bijvoorbeeld een verplegende functie in op een willekeurige afdeling
van een ziekenhuis, in het verpleeghuis of bij een psychiatrische
inrichting? Leerlingen komen aan hun informatie door bronnen
binnen en buiten school te raadplegen. Beroepsbeoefenaren en mbo-
leerlingen die de opleiding volgen, zijn van belang om leerlingen een
beeld te geven van de opleidings- en beroepspraktijk. Steeds worden
ervaringen klassikaal of in groepen uitgewisseld middels diverse
presentatietechnieken. Reflectie loopt als een rode draad door het
programma. In hun eigen tijd bezoeken leerlingen in de vierde klas
de open dagen van het ROC. Via de sectorverplichte vakken wil het
Martinuscollege in periode twee van het vierde leerjaar leerlingen op
substantiële wijze kennis laten maken met de werkwijze en de
aanpak van het ROC. "Veel leerlingen schrikken van de grote mate
van zelfstandigheid op het ROC. We willen ze een beeld geven van
de aard van de opdrachten".
⏐ 100
Leerroute praktijknabije beroepsoriëntatie voor de bovenbouw van TL
Naam school Martinuscollege, Grootebroek
Gemaakt door Decaan, onderwijsbeleidsmedewerker en afdelingsleider van de afdeling
theoretische leerweg
Werkvorm Kompas Praktijknabije Beroepsoriëntatie
Datum 4 juli 2006
Uitgangspunten
Vanaf augustus 2007 gaat de theoretische leerweg op het Martinuscollege Mavo Nieuwe Stijl heten en op een andere
manier werken. Vrijwel alle vakken hebben op weekbasis één contactuur ingeleverd. Deze uren worden verspreid over vier
dagen, geclusterd tot keuzewerktijd in vier blokken van twee uur. De keuzewerktijd wordt onder meer gebruikt om op
projectmatige wijze beroepsoriëntatie structureel te programmeren.
Wat is de doelgroep
Klas drie en vier theoretische leerweg.
⏐ 101
Leerjaar 3 theoretische leerweg
Periode 1
Wat kan ik? Wie ben ik? Wat wil ik?
mgv bestaand materiaal
Welke Binnenschoolse 2
bedrijven/instellingen act internet, blokuren
vallen binnen de gouden gids 4 x 50
arbeidsgebieden etc. minuten
Vergelijk twee
bedrijven
/instellingen
Voorlopige
pakket-
sectorkeuze
Periode 3 Oriëntatie op Buitenschoolse 2
beroepen binnen een act dagdelen
bedrijf bedrijvenbezoek
Definitieve
pakket-
sectorkeuze
⏐ 102
Oriëntatie op arbeidsgebieden
Een belangrijk uitgangspunt is dat leerlingen kennismaken met de
veertien arbeidsgebieden35. Dat gebeurt doordat ze zich op één van
de arbeidsgebieden oriënteren en er informatie over verzamelen. Die
informatie wordt vervolgens uitgewisseld. De indeling van de
maatschappij in arbeidsgebieden maakt het mogelijk op een
overzichtelijke manier te kijken naar de wereld van arbeid, beroep en
opleiding. Alle arbeidsgebieden samen kunnen worden weergegeven
in een concentrisch model: in de binnenste cirkel staan
arbeidsgebieden die gericht zijn op bevrediging van primaire
behoeften, in de cirkel daaromheen arbeidsgebieden waarin
middelen worden geleverd die het mogelijk maken om primaire
behoeften te bevredigen, en in de buitenste cirkel arbeidsgebieden
waarin aan algemene randvoorwaarden tegemoet wordt gekomen.
Arbeidsgebieden zijn noodzakelijke voorwaarden om een
maatschappij draaiende te houden. Ze zijn universeel en herkenbaar
voor iedereen.
Veertien arbeidsgebieden
Primaire Middelen Randvoorwaarden
levensbehoeften
• Voeding • Natuurlijke Omgeving • Informatie &
• Gebouwen • Energie & Communicatie
• Kleding Grondstoffen • Opvoeding &
• Gezondheid & • Gebruiksvoorwerpen & Onderwijs
zorg Apparaten • Staat &
• Infrastructuur & Veiligheid
Transport • Kunst, cultuur
en wetenschap
• Arbeid &
Economie
• Recreatie
35
Bron: LDC (1997) Zicht op arbeid, Leeuwarden: LDC
⏐ 103
Gezamenlijke activiteit
Een (muur)krant maken over de veertien arbeidsgebieden. Door een
visuele weergave van de arbeidsgebieden als een soort landkaart op
de wand is het voor leerlingen gemakkelijker om een breed overzicht
te krijgen van de diversiteit van de arbeidswereld.
Oriëntatie op branches
In deze fase krijgen leerlingen een goed beeld van de verschillende
branches. Het doel is het in kaart brengen van de diversiteit en de
eigen interesse te ontdekken.
Welke branches ken en herken ik? Welke branches zijn er nog meer?
Wat spreekt mij aan? Over welke branche wil ik meer weten?
Oriëntatie op functies
Hier krijgen leerlingen de kans een branche verder te verkennen,
bijvoorbeeld de autobranche of de reisbranche. Ze winnen informatie
in over bepaalde bedrijven en/of bezoeken deze. Het doel is
leerlingen kennis te laten maken met de aard van de werkzaamheden
en de diversiteit aan functies. Ook deze stap is gericht op een brede
oriëntatie. Van belang is dat leerlingen kunnen benoemen waarnaar
hun interesse uitgaat en waarom.
⏐ 104
Gezamenlijke activiteit:
Presentaties van producten in de vorm van een tentoonstelling en
aanvullingen op de muurkrant als onderdeel van de tentoonstelling.
Bij de tentoonstelling ouders uitnodigen die daar vragen kunnen
stellen aan leerlingen en eventueel zelf iets vertellen over hun werk
in een bepaalde branche...
Branches
• Mode en textiel
• Uiterlijke verzorging
• Gezondheidszorg,
• Dienstverlening, welzijn & sport
• Verssector/Foodsector
• Detail-, groothandel, Internationale handel
• Economisch-administratieve, ICT en veiligheids-beroepen
• Horeca, toerisme & voeding
• Grafisch & nieuwe media
• Houtverwerkende industrie & woninginrichting
• Transport en logistiek
• Bouw
• Motorvoertuigen, carrosserie- en tweewieler-
• Techniek
• Afbouw en onderhoud, presentatie en communicatie
• Electrotechniek, Installatie-techniek, metaal
werktuigbouwkunde
⏐ 105
• Grond-, water-, en wegenbouw
• Groene sectoren
• Wetenschap & techniek
Alternatieve opdrachten
• een poster ontwerpen met een wervende tekst voor werken in
een bepaalde branche
• kijken welke functies er zijn binnen een bepaalde branche en
uitzoeken wat zo'n functie inhoudt en dat verwerken in een
verslag
• reclame folders verzamelen betreffende een branche en
advertenties
Gezamenlijk product
Een krant over functies gekoppeld aan branches en arbeidsgebieden
(kan ook een digitale krant zijn) samengesteld aan de hand van de
verslagen en verhalen van de leerlingen.
⏐ 106
Oriëntatie op beroepen
Kenmerkend voor deze fase is dat leerlingen nader kennismaken met
beroepen en beroepsbeoefenaren. Door bijvoorbeeld observaties,
onderzoeken of interviews ontdekken zij de aard van de
werkzaamheden: de leuke en de minder leuke kanten, wat je moet
kennen en wat je moet kunnen. Als uitbreidingsvariant kunnen
leerlingen door het bezoeken van verwante bedrijven hun ervaringen
verrijken: is het werk van een doktersassistente in een kleine
huisartsenpraktijk te vergelijken met het werk van een
doktersassistente in een polikliniek? De beleving van de praktijk moet
leerlingen helpen een beroepsidentiteit te ontwikkelen.
Gezamenlijke activiteit:
Presentaties van een gevarieerde output van leerlingen. Ze kiezen in
hun werkplan nu zelf de vorm waarin ze hun ervaringen verwerken.
In het format van het werkplan zit als bijlage een uitgebreide lijst
met allerlei mogelijke presentatievormen.
⏐ 107
Beroep
Kennis Algemene Beroepsgerichte Werkplekken
vaardigheden vaardigheden
Oriëntatie op mbo
Voordat leerlingen zich kunnen oriënteren op opleidingen vindt er
een algemene voorlichting over het mbo plaats. Worden er
voorlichtingsbijeenkomsten op school georganiseerd? Worden de
leerlingen gestimuleerd om (open dagen van) het mbo te bezoeken?
Geven deze activiteiten een reëel beeld van het mbo? Ook voor
leerlingen die interesse en capaciteiten hebben om door te stromen
naar de havo is oriëntatie op het mbo een 'must'. Zij zullen een mbo-
⏐ 108
opleiding achter de hand moeten hebben voor het geval zij toch niet
door kunnen stromen naar de havo.
Wat heeft een mbo te bieden? Hoe wordt er gewerkt op het mbo?
Wat houdt een opleiding in? Wat wordt er van mij verwacht? Welke
eisen worden er aan mij gesteld? Is dit wat ik wil? Is dit wat ik kan?
Oriëntatie op de havo
In 2005 stroomden circa zestien procent van de vmbo-leerlingen
door naar de havo. Voor leerlingen die de capaciteiten hebben en die
willen doorstromen naar deze opleiding zijn praktische en
oriënterende opdrachten een middel om kennis te maken met de
karakteristieken van de profielen en de werkwijze in de tweede fase.
Wat houdt een profiel in? Wat wordt er van mij verwacht? Welke
eisen worden er aan mij gesteld? Is dit wat ik wil? Is dit wat ik kan?
⏐ 109
Gezamenlijke activiteit:
Verzamelen materiaal voor een uitstalling van
voorlichtingsmateriaal. Uitwisselen van ervaringen tussendoor en
aan het einde van deze fase.
⏐ 110
vaardigheden doorgaans aan bod komen (waaronder formeel en
abstract denken, onderzoeken).
Gezamenlijke activiteit
Uitwisselen van ervaringen aan de hand van de gekozen
presentatievorm. Daarbij kunnen ook mbo leerlingen, ouders en
bekenden worden uitgenodigd. Aan deze de laatste gezamenlijke
activiteit kan een feestelijk tintje gegeven worden.
Inleiding
Dit jaar ga je voor het eerst beginnen aan een stage. Dit is best
spannend, daarom is dit werkboek samengesteld. In dit werkboek is
een aantal opdrachten en hulpmiddelen opgenomen, die je kunnen
ondersteunen tijdens je stage.
Het is de bedoeling dat je tijdens de stage elke dag ongeveer een uur
besteedt aan de opdrachten. Zorg ervoor dat je de ruimte krijgt om
aan de opdrachten te werken.
⏐ 111
Het doel van de stage is om alvast een beeld te krijgen van een
beroep. Het is natuurlijk leuk als je er door deze stage achter komt,
dat je het beroep later wilt gaan uitoefenen. Het kan natuurlijk ook
zo zijn dat het beroep je helemaal niet aanspreekt. Dat is ook niet
erg, dan weet je nu in ieder geval wat je niet wilt! Vervolgens kun je
je dan gaan oriënteren op andere beroepen.
Het eerste deel van dit boekje gaat over het verkrijgen van een
stageplaats. Ook is er een stagecontract opgenomen. Het is
belangrijk dat dit contract is getekend door; je stagebegeleider van
het bedrijf, je mentor en de decaan. Pas als dit in orde is kun je gaan
starten met je stage.
De rest van het boekje bestaat uit opdrachten die je gaan helpen bij
het onderzoeken van het bedrijf/beroep.
Miranda Bult
Decaan Mavo
Het is altijd netjes om eerst een bedrijf op te bellen met het verzoek
voor een stageplaats. Zo weet je meteen of de mogelijkheid bestaat.
Vaak is het zo dat bedrijven aan je vragen of je alsnog een brief wilt
schrijven.
⏐ 112
Wanneer je een bedrijf opbelt, is het belangrijk om al iets meer te
weten over de organisatie. Zaken als;
• Is het een grote organisatie (meerdere vestigingen)?
• Wat maakt het bedrijf (wat is het product)/welke diensten
worden aangeboden?
• Et cetera.
⏐ 113
Naam van jezelf
Adres
Postcode/woonplaats
Telefoonnummer
Betreft: Stage
Naar aanleiding van het telefoongesprek van 1 oktober jl., wil ik graag solliciteren
naar een oriënterende stage bij het verzorgingstehuis.
Alle vmbo 3 leerlingen van onze school, het Jac. P. Thijsse College te Castricum,
gaan van 21 t/m 23 februari 2007 een oriënterende stage volgen. Ik wil in deze
periode te weten komen of ik later met oudere mensen wil werken en of ik ook
voor deze mensen kan zorgen.
Ik vind het nu ook al leuk om voor oudere mensen te zorgen. Ik help mijn oma
regelmatig met boodschappen doen en ik wandel ook graag met haar. Omdat mijn
oma dit zo gezellig vindt, geeft mij dat een goed gevoel. Dit gevoel hoop ik later in
mijn werk ook te krijgen!
Ik hoop dat uw organisatie mij een stageplaats kan aanbieden. Meer informatie
over onze school, kunt u verkrijgen via mijn decaan mw. M. Bult onder
telefoonnummer 0251- 652571.
Met vriendelijke groet,
Liselotte de Koning
⏐ 114
Je hebt een plaats gevonden!
Stageovereenkomst
Naam bedrijf/instelling:
Naam begeleider van het bedrijf/instelling:
Adres:
Telefoon: Fax:
E-mail:
⏐ 115
Geen van de partijen zal zonder overleg een stage voortijdig
afbreken.
Dag 1: De rondleiding
Vandaag is de eerste dag van je stage, best wel spannend hoor!
Vandaag zul je waarschijnlijk nog niet veel kunnen doen. Zo’n eerste
dag bestaat meestal uit een rondleiding en uit een kennismaking. Je
kunt ook gaan bespreken met je stagebegeleider hoe jullie deze drie
dagen gaan indelen. Hieronder staat aangegeven welke opdrachten
in ieder geval behandeld moeten worden.
Dag 1 Rondleiding
Inhoud map:
• sollicitatiebrief
• stagecontract
• 2 interviews
• de personeelsadvertentie
• evaluatie
• 3 dagverslagen (Dagboek)
⏐ 116
Het dagboek
Aan het eind van iedere dag is het de bedoeling dat je een kort
verslag maakt van de gebeurtenissen van die dag. Beschrijf wat je
hebt gedaan en wat je ervan vond. Het is erg belangrijk dat je je
eigen mening geeft over deze drie dagen. Waar zag je tegen op, wat
vond je leuk om te doen, etc.
⏐ 117
Interview 2: Een leidinggevende
Naam geïnterviewde
Functie:
Dag 3: De personeelsadvertentie
In elke organisatie wordt personeel gevraagd. Dit personeel wordt
onder andere gevraagd (wordt ook wel genoemd: geworven) door
het plaatsen van personeelsadvertenties in kranten, op internet, etc.
Jij gaat in deze opdracht een personeelsadvertentie maken!
Zoek een functie uit binnen het bedrijf die jou aanspreekt
(bijvoorbeeld de functie van de geïnterviewde). Het is belangrijk dat
je precies weet wat deze functie inhoudt en wat de eisen zijn aan
deze functie. Ook moet je in de personeelsadvertentie iets vertellen
over de organisatie (hoeveel mensen werken er, zijn er meer
vestigingen, wat zijn de producten/diensten, wat is de geschiedenis,
etc.). Het is ook erg belangrijk dat de advertentie opvalt in
bijvoorbeeld de krant. Hiervoor kun je een leuk logo verzinnen voor
het bedrijf of werken met een opvallend lettertype.
⏐ 118
De evaluatie
De stage zit er al weer op! Het is belangrijk om nog even met je
stagebegeleider het verloop van deze 3 dagen te bespreken.
LET OP!
Maak van dit gesprek een verslag en voeg dit toe aan je stagedossier.
⏐ 119
Bijlage Sectorwerkstuk
⏐ 121
de uitvoeringsfase
informatie verzamelen bronnen leren bronnen leren bronnen kunnen bronnen kunnen
uit schriftelijke, zoeken in zoeken in zoeken in zoeken in
mondelinge en bibliotheek, bibliotheek, bibliotheek, bibliotheek,
audiovisuele bronnen internet, internet, e.d. internet, e.d. internet, e.d.
interviews, e.d.
bronvermelding bronvermelding bronvermelding bronvermelding
(auteur, jaar, (auteur, jaar, (auteur, jaar, titel, (auteur, jaar,
titel) titel) uitgever, druk) titel, uitgever,
druk, plaats)
informatie verwerken leren leren leren kunnen
en deelvragen samenvatten, samenvatten, samenvatten, samenvatten,
beantwoorden schematiseren, schematiseren, schematiseren, schematiseren,
verslag van verslag van verslag van verslag van
proefjes, proefjes, proefjes, proefjes,
interviews interviews interviews interviews
enzovoort enzovoort enzovoort enzovoort
--> gerelateerd --> gerelateerd --> gerelateerd --> gerelateerd
aan deelvragen aan deelvragen aan deelvragen aan deelvragen
samenwerken met leren leren kunnen kunnen
partner(s) samenwerken samenwerken samenwerken samenwerken
presentatie presentievormen presentievormen presentievormen presentievormen
voorbereiden leren kennen, leren kennen, leren kennen, kunnen kiezen
vastgestelde vastgestelde keuze uit en uitvoeren
presentatievorm presentatievorm presentatievormen
leren uitvoeren leren uitvoeren en uitvoeren
⏐ 122
de presentatiefase
eindproduct op doel- leren doel- en leren doel- en leren doel- en doel- en
en publieksgerichte publieksgerichte publieksgerichte publieksgerichte publieksgericht
wijze presenteren presentaties presentaties presentaties kunnen
herkennen. Voor herkennen. Voor herkennen. Keuze presenteren
vastgesteld doel vastgesteld doel uit doel en
en publiek en publiek publiek,
leren leren leren presenteren,
presenteren presenteren voor zelfgekozen
doel en publiek
leren presenteren
samenwerken met leren leren kunnen kunnen
partner(s) samenwerken samenwerken samenwerken samenwerken
de evaluatiefase
beoordeling van de leren leren leren beoordelen kunnen
presentatie/product beoordelen van beoordelen van van producten beoordelen van
producten van producten van van anderen. producten van
anderen. anderen. Eigen product anderen.
Eigen product Eigen product leren beoordelen Eigen product
leren leren leren beoordelen
beoordelen beoordelen (motivatie en (motivatie en
(bijvoorbeeld suggesties voor suggesties voor
goed-matig- (met motivatie anderen en zichzelf en
slecht met en suggesties zichzelf) anderen)
suggesties, voor voor anderen en
anderen) zichzelf)
beoordeling van het leren reflecteren leren reflecteren leren reflecteren kunnen
proces op eigen proces op eigen proces op eigen proces reflecteren op
(goed-matig- (motivatie en (motivatie en eigen proces
slecht en suggesties voor suggesties voor (motivatie en
suggesties voor zichzelf en zichzelf en suggesties voor
zichzelf en anderen) anderen) zichzelf en
anderen) anderen)
reflectie op beroep en oriënteren op de oriënteren op de leren bepalen wat kunnen bepalen
leren relatie van leren relatie van leren relatie is met wat relatie is
en beroep en beroep beroep en leren met beroep en
leren
⏐ 123
⏐ 124