Sie sind auf Seite 1von 169

© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

Esoterische Kring 1961-1962

Nummer 1 – 12 september 1961

HET INNERLIJK PAD

Hiermede openen wij dan wederom een reeks van esoterische lezingen. Voordat wij tot het
eigenlijke onderwerp overgaan, wil ik u nog zeer gaarne enkele punten voorleggen omtrent de
wijze, waarop wij deze avonden denken voort te zetten.
Na de splitsing van deze bijeenkomsten, die wij hopen te kunnen handhaven in een z.g.
inwijdingsschool met meer magisch karakter en een esoterische school, is voor degenen die de
esoterie blijven volgen een innerlijk beschouwen belangrijker dan begrijpen. D.w.z. dat de
lessen, die hier gebracht worden, dus niet meer in aanmerking komen voor discussie. Daarom
zullen wij op deze avonden trachten u een tweetal lessen eventueel gevolgd door een
meditatie of beschouwing te doen toekomen, waaruit uzelf moet putten, waaruit uzelf moet
leren. Begrijp zeer wel, dat alle esoterische bestrevingen moeten uitgaan van uzelf. Het volgen
van het innerlijk pad is, ongeacht de hulp die u daartoe kunt verwerven, een zeer persoonlijke
en eigen zaak. Het is onmogelijk om een volledige afstemming op alle aanwezigen te krijgen
tot het hoogste niveau. Het is mogelijk dat na meerdere bijeenkomsten de samenhang zodanig
is, dat men daar toch wat verder kan gaan. Maar wij moeten uitgaan van het standpunt:
tijdens deze lezingen worden algemene punten aangesneden; deze algemene punten dient een
ieder voor zichzelf verder en persoonlijk te ontwikkelen. Daarnaast hoop ik dat u er geen
bezwaar tegen hebt, wanneer voor degenen die de esoterische cursus volgen
meditatieonderwerpen worden opgegeven, in de hoop dat u deze zelf wilt overdenken.
Zijn er in organisatorische zin nog verdere vragen?....... Dan neem ik aan dat u allen het met
dit werkprogramma dus eens bent en zou ik gaarne mijn eerste lezing nu beginnen.
Er bestaat voor de mens een pad van denken. Dit pad van denken wordt opgebouwd uit het
redelijk betoog, de z.g. logische beschouwing. Dit pad is beperkt tot stoffelijke voorstellingen
en stoffelijke mogelijkheden.
Daarnaast bestaat het pad van geloof, dat eveneens een innerlijk pad kan zijn. Op dit pad kan
ook het stoffelijk niet-redelijke aanvaard worden mits het nog in materiële vormen en normen
kan worden uitgedrukt.
Het derde pad is het pad van de gevoelswereld. Wie in de gevoelswereld opgaat moet daarbij –
zeker wanneer dit gaat om innerlijke en esoterische ervaringen – het logisch en redelijk
denken terzijde stellen. Hij moet ook zijn geloof zo ver mogelijk terzijde laten. Een ondergaan
van de kosmos en de daarin optredende invloeden is daar, waar het gevoel wordt gebruikt om
op het innerlijk pad verder te komen, de meest belangrijke factor.
Elke poging om jezelf a.h.w. innerlijk te leren kennen gaat voor de mens echter gepaard met
de behoefte om zijn buitenwereld te begrijpen en al wat daarin voorkomt a.h.w. in zich op te
nemen. Vandaar dat een groot gedeelte van de esoterie dus inderdaad vergt een in je
opnemen van en een werken met invloeden, die van buitenaf komen. Het zijn vooral deze
uiterlijke aspecten, die door bespreking naar voren kunnen worden gebracht en waarbij
ongetwijfeld definities en pogingen tot filosofie een belangrijke rol zullen spelen.
Maar iemand, die een innerlijk pad wil gaan, allereerst een einddoel nodig heeft, mogen wij
stellen dat dit het belangrijkste punt is. Wie immers zijn bestemming weet, kan ook nagaan
hoe hij moet streven. In vele gevallen pleegt men dit God te noemen. Men zegt: "Wij dragen
in ons een goddelijke vonk; deze is het doel van ons streven." Geheel juist kunnen wij dit
echter niet noemen, omdat deze goddelijke vonk altijd aanwezig is, ongeacht het bewustzijn
dat men daarvan in zich draagt. Hen zou ook kunnen zeggen: "Wij willen eeuwig zijn." Ook dit
echter is de mens altijd. Want een deel van zijn bewustzijn, vaak als geest omschreven, heeft
een practisch onbeperkte levensduur en wordt op den duur geabsorbeerd in het werkelijk
wezen, dat wij ziel plegen te noemen. Daarom zou ik allereerst dit doel op mijn wijze willen

EK 1961 - 1962 1
Orde der Verdraagzamen

voorstellen in de hoop dat u allen het daarmede eens bent, althans mijn gedachtengang zult
willen volgen.
Er is een voortdurende wisseling van licht en van duister. De bron waaruit deze beide
voortkomen is voor ons niet kenbaar. Wij kunnen deze bron God of Oerkracht of Alkracht
noemen, maar zij is niet te benaderen. Zij ligt buiten de wereld der verschijnselen en kan zelfs
slechts in beperkte mate worden aangevoeld, omdat de gevoelswereld zich ook baseert op de
verschijnselen. Zo is het verstandiger ons allereerst te baseren op deze kwestie van licht en
duister.
Zolang wij hetzij sterk naar het lichte hellen, hetzij sterk naar het duister gaan, zullen wij
onevenwichtig zijn. Want naarmate je sterker in het duister staat, zal de invloed van het licht
groter worden. Naarmate je je meer in het licht bevindt, benauwt het duister je meer. Ons
eerste doel moet zijn: evenwichtigheid. Deze evenwichtigheid vinden wij door licht en duister
elkaar a.h.w. te laten opheffen. Er moet een innerlijke toestand te bereiken zijn voor elke
mens en zeker voor de esotericus, waarin geen daad en belevensbehoefte meer bestaat,
terwijl anderzijds een bewustzijn aanwezig blijft.
Deze toestand is door oudere denkers zonder meer beschreven als het Nirwana, de toestand
waarin men bestaat maar niet zelve daadwerkelijk deel heeft aan het leven. Het is een
beschouwelijk ervaren van het totaal van de schepping. De mens die dit einddoel bereikt –
want dit is een einddoel – zal hierin eerst de vernieuwing kunnen vinden, waaruit verdere
bereikingen mogelijk zijn. Esoterisch gezien mag dan ook worden gesteld, dat het innerlijk pad
kan worden ingedeeld in een aantal bestemmingen (of moeten wij zeggen tussenstations?),
die elk voor zich wel een bereiking zijn, maar ons gezamenlijk voeren tot de toestand van
absolute evenwichtigheid. In deze absolute evenwichtigheid onttrekt men zich aan het beperkt
en persoonlijk bestaan, terwijl men zijn eigen wezen nu als factor van het geheel erkent. Wat
daaruit verder voortvloeit behoeft ons thans niet te bekommeren, omdat dit voor alles wat
menselijk is en elke geest, die de menselijke weg gaat, het kenbaar einde is. Wat daarachter
ligt is de onbekende wereld, een "niet", althans vanuit ons standpunt.
Deze tussenfasen kunnen naar ik meen het best als volgt worden omschreven: Allereerst
streven wij naar een zekere vrede en een zekere harmonie Wij moeten een zekere
evenwichtigheid in onszelven vinden. Naar buiten toe zal zich deze openbaren door een zekere
mate van naastenliefde, bewuste dienstbaarheid, een gemakkelijke aanpassing aan de
omgeving, een prettig verkeer met mensen. Maar innerlijk openbaart ze zich anders. Zij maakt
ons ervan bewust, dat elke handeling en daad deel is van een patroon en wij kunnen
daarmede vrede hebben omdat wij aannemen dat dit patroon zinrijk is.
Ik mag hier misschien een vergelijking maken: Het is niet prettig om naar een tandarts te
gaan of – indien ge wilt – een operatie te ondergaan. Indien wij echter weten dat door het
ingrijpen van de tandarts b.v. ons pijnen bespaard blijven, onze spijsvertering verbetert of iets
dergelijks, wanneer wij weten dat de operatie ons leven verlengt of het ons mogelijk maakt
om met meer vrijheid en vuur te leven dan tot dan toe, dan willen wij deze pijn ommentwille
van het doel aanvaarden. Wordt echter hetzelfde volvoerd zonder dat het zin heeft, dan
kunnen wij er geen vrede mee hebben. Wanneer men ons zinloos b.v. tanden zou gaan
trekken, dan zouden wij dat als een zeer wrede kwelling ervaren. Zou men ons zinloos
opereren, dan zouden wij dit eveneens als een verschrikking zien.
Vrede en tevredenheid zijn niet in de eerste plaats afhankelijk van de feitelijke
omstandigheden, maar zover het de innerlijke mens betreft vooral van de doelmatigheid van
hetgeen men ondergaat. Zelfs het mooiste en het beste volgens menselijke voorstellingen kan
absoluut zinloos en ledig worden, indien wij daarin geen bepaald doel zien, geen bepaalde
bestemming. Vinden wij deze bestemming, dan kan hetgeen op aarde het meest monstrueuze,
het meest ondragelijke lijden schijnt te vertegenwoordigen, voor ons aanvaardbaar worden.
Daarom is het allereerst noodzakelijk dat wij dus leren tevreden te zijn, daarbij naastenliefde
en rechtvaardigheid t.o.v. de omgeving te beoefenen, maar gelijktijdig in ons de zin te
beseffen van alle gebeurtenissen rond ons.
Hierbij gaat het nog alleen om het eigen ik. De eerste fase van de esoterie houdt zich niet
bezig met de wereld of de kosmos. Zij beperkt zich tot het eigen leven en ervaren. Dit geldt in
de stof zowel als in de geest. Heeft men eenmaal dit punt bereikt, heeft men in zich een
zekere rust gevonden, ziet men de zinrijkheid van het leven in, dan volgt de tweede fase.

2 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

Dit is een fase van streven, die o.m. gekentekend wordt door de behoefte deel te hebben aan
levens buiten uzelf. Dit is geestelijk en wordt b.v. in de klassen der yoga over het algemeen
gesymboliseerd door meditaties over lijden, over vreugde, kortom al deze menselijke
begrippen, die de innerlijke mens mede beroeren. Men tracht a.h.w. het lijden der wereld in
zich op te nemen en te dragen; men tracht echter gelijktijdig deel te hebben aan alle vreugden
der wereld. Het ik wordt tot één soort clearinghouse. Men neemt de krachten op van de
vreugden buiten het ik, van de sterke en goede emoties; maar men zendt deze gelijktijdig uit
en heft daardoor lijden op; en daar waar zwakte is tracht men sterkte te geven. Deze balans
zullen wij later nog nauwkeuriger moeten omschrijven en bespreken, wanneer wij op de
esoterische alchemie terechtkomen. Voorlopig zij het genoeg deze fase genoemd te hebben.
Wat hieruit ontstaat is het Messiaans principe of het Boeddha-principe. In dit principe wordt
het ik tot centrum van de wereld en kan (voor eigen bewustzijn althans) werken als
vertegenwoordiger van die wereld in die wereld. Heeft men deze fase doorlopen, dan blijkt
echter dat eigen begripsvermogen, aanvaardingsvermogen, eigenlijk tot nu toe wat eenzijdige
beschouwingen tekort schieten. Men moet zich verrijken. Deze verrijking geschiedt door het
verwerven van kennis. Deze kennis kan uiterlijk zijn, zij kan ook op het gebied van het
innerlijk liggen.
De verwerving van kennis op zichzelf is niet belangrijk; wel echter dat zij ons in staat stelt een
steeds juister begrip te krijgen van de behoeften van de wereld rond ons. De verwerking
daarvan en dus een steeds meer weten en meer bewust zijn van al wat deze wereld in zich
draagt, brengt ons tot een realisatie, nl. de juiste plaatsing van het ik temidden van het Al. Wij
beseffen onze eigen tekortkomingen, onze eigen deugden, maar zijn tevens in staat de
tekortkomingen en deugden van alle anderen bewust te zien en innerlijk te verwerken. In deze
tijd wordt over het algemeen in het ik een wereldbeeld geschapen, waarin een godsfactor of
een persoonlijke God een belangrijke rol speelt. Geloofsbeleving is in deze tijd zeer belangrijk.
De principes van b.v. christelijke naastenliefde, die in het begin zo groots en zo interessant
leken, verflauwen iets en daarvoor komt in de plaats een bewust werken.
Uit het bewuste werken openbaart zich de laatste fase voor het einddoel, nl. het trachten
vanuit zichzelve de eenheid met de wereld uit te drukken door de innerlijke wereld en de
uiterlijke wereld, beide gelijkelijk erkend, in waarheid te scheppen in het ik. Er mag geen
verschil meer zijn tussen de werking van de krachten buiten ons en de werking van de
krachten in ons. Het is of men zich uitbreidt tot men de gehele bekende kosmos omvat. In
deze periode ontstaat er een aanmerkelijke vermeerdering van kennis, die zonder studie
plaatsvindt. Door de gevoelens van harmonie en eenheid nl. voelt men steeds sterker het
weten van anderen aan. De problemen en de kennis van die anderen, ongeacht hun
geaardheid of gradatie in de reeks van de schepselen, is een verrijking van het ik. Eerst
hierdoor kan het afgeronde geheel, waar in een begeerteloos en daadloos bestaan het volledig
kennen mogelijk is, verworven worden.
Deze korte schets kan u m.i. doen zien, waarheen wij in deze bijeenkomsten willen streven. De
innerlijke weg wordt gegaan naar eigen inzicht, volgens eigen persoonlijkheid en eigen
capaciteiten. Zij is – ofschoon gericht op de geest – een voortdurende wisselwerking tussen
geest en stof, tussen de geest en al wat daarbuiten ligt. Wij moeten – uitgaande van het
standpunt, dat esoterische kennis niet altijd gelijk is aan esoterisch begrip – ook deze maal bij
het begin beginnen. En daarom wil ik nu overgaan tot een ontleding van de fasen, waarin de
doorsneemens zich op het ogenblik bevindt.
Leven is voor de doorsneemens een dualiteit, een voortdurende innerlijke strijdigheid tussen
twee persoonlijkheden of twee krachten. Hij noemt deze krachten geest en stof en beschouwt
ze als vijanden van elkaar. De spanningen, die hij zo opwekt, worden omgezet in gedachten.
Deze gedachten worden tot een lens, die een vervormd beeld van de wereld geeft. Een ieder,
die begint met de esoterie, moet er van overtuigd zijn dat de voorstelling, die hij zich maakt
zowel van de wereld en de situaties daarin als van het wezen der dingen, verkeerd is. Zij is
sterk eenzijdig en wordt sterk beïnvloed door het eigen denken. Men mag hier echter geen
genoegen mee nemen. Het is onmogelijk te stellen, dat men alleen vanuit eigen standpunt
ziende esoterisch verder kan komen. Daarom zijn de eerste oefeningen, die men aan een
esotericus voorlegt, eigenlijk problemen. Men moet problemen trachten op te lossen en deze
problemen dan gelijktijdig filosofisch en realistisch beschouwen. Men tracht de realistische en

EK 1961 - 1962 3
Orde der Verdraagzamen

filosofische beschouwing zover mogelijk in overeenstemming te brengen met elkaar. Men


experimenteert dan o.m. met handelingen om de zo gevonden eenheid aan zichzelve te
bewijzen. Hierbij wordt de getuigenis van de zintuigen vaak minder belangrijk. Het blijkt dat
de geest op haar eigen wijze waarneemt en beleeft en deze waarnemingen en belevingen kan
projecteren. De eenzijdigheid van een normaal mens gaat dus enigszins teniet.
Voorbeeld van de problemen, die men zich ter oplossing kan stellen: Vraag: Wat is vrede?
Stoffelijk gezien: Vrede is een niet verstoren van de bestaande orde, zodat er geen feitelijke
verandering plaatsvindt. Geestelijk gezien: Vrede is een gevoel van eenheid. Een gevoel van
eenheid echter dat bereikt moet worden met een wereld, die voor mij voortdurend verandert.
M.a.w. is vrede in werelds of stoffelijk opzicht meestal rust, zo is innerlijke vrede een
voortdurende activiteit, een voortdurende beweging.
Hoe kan ik deze beide met elkaar in overeenstemming brengen? Alleen wanneer ik mijn
maatstaf voor vrede verander. Ik moet vrede niet meer zien als een toestand van rust, maar
eerder als een strijd. Een strijd, waarin offers kunnen worden gevraagd. Een strijd dus, die
door haar voortdurend bereiken mij een vrede geeft. Eerst wanneer ik mijn begrip van vrede
kan losmaken van al wat nu bestaat op de wereld en het kan koppelen aan het begrip van een
voortdurende ontwikkeling en vooruitgang, zal ik tot een zekere eenheid tussen geestelijk en
stoffelijk begrip van vrede kunnen komen. Om in de materie echter zover te komen, moet ik
mij losmaken van zeer veel wat, tot de conventie behoort, wat gangbaar is. Ik moet begrippen
loslaten als b.v. goed en kwaad volgens een vaste maatstaf. Ik moet begrippen loslaten als
"dit is goed en door God gewild en dat is demonisch."
Het verwerven, van een dergelijke onafhankelijkheid kost veel moeite. Indien u echter deze
moed niet hebt en die moeite u niet neemt, komt u esoterisch niet verder. Eerst wanneer het
stoffelijk punt is aangepast voor zover als dit voor u redelijk mogelijk is aan hetgeen u
filosofisch hebt geconstateerd, kunt u trachten de filosofie aan te passen aan uw nu ontstane
beleving. En dan blijkt dat niet elke progressie vrede brengt, dat dus niet elke vooruitgang als
een vrede kan worden gezien. Er zijn andere factoren in het geding. En ik kom dan tot een
nieuwe filosofische omschrijving van vrede, die zegt: Vrede is een zo perfect mogelijke
samenwerking met een zo groot mogelijk begrip voor elke schijnbare remming of
tegenwerking, zodat het gezamenlijk streven met een vol begrip voor alle strevenden beleefd
kan worden. Nu heb ik dus een aanpassing gevonden, want elke tegenwerking kan ik nu zien
als deel van de vrede enerzijds, maar als iets wat anderzijds toch bedwongen moet worden. Er
ontstaat dus een eenheid van denken en handelingsmogelijkheid.
Dit punt bereikt hebbende – iets wat voor sommigen in enkele dagen te bereiken is, maar
anderen een heel leven kost – komt de volgende vraag: Wat is leven?
Leven is denken, bestaan en doen, zal de mens zeggen. Maar is dit waar? Geestelijk gezien is
bewustzijn, dat volkomen daadloos is, ook leven. Filosofisch gezien kunnen wij alles leven
noemen, dat in een vaste samenhang staat met een ontwikkeling, zelfs indien het die der
totale schepping of kosmos is. Ik moet eerst trachten om mijn concept van werkelijk leven filo-
sofisch te ontwikkelen. Daarbij moet ik uitgaan van deze vreemde onbekende kracht, die de
mens God noemt, het eindpunt, dat ik u zo-even omschreven heb. Dit eindpunt zal ik dus in
den vervolge eenvoudigheidshalve God of Alkracht noemen. Ik hoop dat u daarmede rekening
wilt houden.
Alles, wat in de Alkracht vertegenwoordigd is en in mij weerkaatst wordt, is leven. Alles, wat
uit de Alkracht bestaat en niet in mij weerkaatst wordt, is dood. Dood is niet een zelfstandige
factor, maar een afwezigheid van leven, een afwezigheid van contact met het Oneindige. De
Alkracht mag ik dus zien als bron van leven, maar tevens als het leven zelve. Om zo sterk
mogelijk één te zijn met deze bron, zal ik mij moeten richten op het totaal der schepping. Dat
is filosofisch geheel verantwoord. Maar meer stoffelijk gedacht kan dit niet. Want leven
betekent ook een reeks van verplichtingen, een reeks van noodzaken. Wie leeft – zo zegt men
– moet eten, hij moet slapen, hij moet aan zijn verplichtingen tegenover anderen tegemoet
komen, en hij moet gelijktijdig ook afstand doen van veel dingen, die hij misschien voor
zichzelf zou wensen, zelfs bepaalde geestelijke mogelijkheden. Het leven in stoffelijke zin is:
een je bewust zijn van en werken in vaste verhoudingen, waardoor althans ten dele je streven
en handelen beperkt en bepaald worden.

4 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

Beperking echter – zoals dat materieel gesteld wordt – is volgens de filosofische definitie ten
dele dood. Om te kunnen leven moet ik dus de beperkingen zoveel mogelijk weten op te
heffen en mij een zo groot mogelijke materiële vrijheid weten te verschaffen. Deze vrijheid
behoef ik niet in een verzet tegen het bestaande uit te drukken, maar ik moet mij er
onafhankelijk van weten. Eerst de mens die bewust en alleen door eigen wil een verplichting
aanvaardt, een mens, die in staat is bij zijn planning uit te gaan van een standpunt, dat de
bereiking over vele eeuwen in ogenschouw neemt zowel als van een ogenblikkelijk op dit
moment handelen, zal op den duur dit geestelijk standpunt kunnen bereiken. Intensifiëring
van het leven is daarom in de esoterie een tweede stap.
Bij deze tweede stap gelden enkele algemene regels, die ik hier weergeef.
In de eerste plaats: Vermijd al wat kwaad heet. Maar zo het kwaad u in de gedachten
voortdurend belaagt, is het beter te handelen dan aan de gedachten gebonden te zijn.
In de tweede plaats: Elke handeling moet worden volbracht volgens de waarde van het
ogenblik, niet volgens een waarde van het verleden of van de toekomst. Ik mag met mijn
gedachten dan ook niet later teruggrijpen op een handeling met nieuwe maatstaven of deze
vergelijken bij het verleden en mij zo beter of slechter dan dit verleden achten. Door te
handelen op het ogenblik volgens het beste inzicht en het zelfgestelde doel – ongeacht de
consequenties -bevorder ik wederom de grote en intense eenheid met het werkelijk begrip van
leven, het besef van de kosmos, het voortdurend in u ontvangen van nieuwe waarden.
In deze eerste fase komen echter nog enkele andere punten naar voren. Wij moeten
filosoferen, wij moeten nadenken, wij moeten mediteren. Maar hoe kan ik mediteren, hoe kan
ik nadenken, wanneer ik beperkt word door de wereld rond mij? Mijn gedachten zijn niet vrij.
Ik zou moeten denken zonder gevoel, zonder begeerte en zonder angst. Ik kan dit niet. Zeker
niet wanneer ik mens ben. In vele geestelijke sferen is deze mogelijkheid zelfs nog beperkt.
Daaruit vloeit voort, dat ik mijn vrijheid, a.h.w. mijn behoefte tot intens leven, mijn behoefte
tot zuiver denken en zuiver mediteren, moet baseren op datgene, wat met mijn eigen wezen
harmonisch is.
De regel is dan: Het heeft geen zin te mediteren over datgene wat men niet aanvaarden kan,
datgene wat men verwerpt of datgene wat men duister of demonisch acht. Elke meditatie
moet uitgaan van datgene, wat voor het eigen wezen harmonie betekent. Het versterken van
een harmonie met een begrip in meditatieve en contemplatieve vorm zowel als in het normaal
en logisch overdenken van waarden, bevordert voor mij de eenheid met een deel van het Al.
In dit deel van het Al is de Alkracht eveneens vertegenwoordigd, zodat mijn band met deze
Alkracht intenser wordt en ik a.h.w. intenser deze kracht ondergaande intenser leef en meer
werkelijk leef.
Uitgaande van de noodzaak om achtereenvolgens een reeks van meditaties op te bouwen,
waar men zich niet steeds tot hetzelfde kan beperken, geldt de regel: begin steeds met het
eenvoudige. Wanneer ge een willekeurig onderwerp neemt en ge mediteert daarover in het
begin, kan dit goed en dienstig zijn, indien u zich beperkt op het ogenblik, dat duistere of meer
demonische gedachten, angsten of niet aanvaardbare begeerten ontstaan. Op dit ogenblik
moet de meditatie onderbroken worden door een rustpauze, waarna men over een ander, zo
mogelijk bijna tegengesteld onderwerp verder mediteert.
Bij elk denken over een bepaald onderwerp ga men eveneens uit van een willekeurig maar zo
eenvoudig mogelijk gesteld punt. Men overdenke dit onder dezelfde condities als gesteld voor
de meditatie met dit verschil, dat men een logisch en redelijk geheel opbouwt, dat stoffelijk
mogelijk zou kunnen zijn. Verder iets, waartegen eigen gevoelswereld zich niet verzet,
ondanks het feit dat het reëel is. Heeft men die methode gevolgd, dan worden uit denken en
mediteren steeds nieuwe onderwerpen geboren.
Vele mensen maken een grote fout. In het begin van een esoterische scholing gaan zij
mediteren, zonder dat er een bepaald doel aan verbonden is, over b.v. het lijden der
mensheid, of de Christus, of iets dergelijks. Hoe kan een mens, die nog niet eens weet wat een
stofje is, een strand overzien en ontleden en begrijpen? Eenvoud is noodzakelijk. Eerst
langzaam kan men groeien naar de grote onderwerpen, waarbij gevoelswaarden en harmonie
met de wereld zelve een belangrijke rol spelen.

EK 1961 - 1962 5
Orde der Verdraagzamen

Wie voor zichzelf meditatieve onderwerpen zoekt of punten ter overweging of overdenking wil
opstellen, diene verder te beseffen, dat dit alles moet inpassen in zijn normale leven. Men kan
geen scheiding maken tussen het stoffelijk leven en het esoterisch leven waarin men
mediteert. Beide moeten practisch zonder overgang in elkander kunnen overvloeien.
In deze eerste periode blijkt verder, dat bepaalde vormen van meditatie zeer goed kunnen
worden omgezet in daad en dat sommige daden practisch gelijk komen aan een vorm van
meditatie. Indien men dit voor zichzelf ontdekt, kan hiermede rekening worden gehouden.
Zoek het nooit te ver. Wanneer ge geen leiding krijgt t.a.v. onderwerpen, probeer dan om zo
eenvoudig te blijven als mogelijk is. Eerst wanneer het eigen gevoel plus het begrip een
nadenken en een mediteren (dus een redelijk en een innerlijk ondergaan van hetzelfde
onderwerp) mogelijk maken, kan men verdergaan. De langzame ontwikkeling zal de mens
steeds sterker confronteren met zijn eigen persoonlijkheid. Niet alleen bevordert dit de
zelfkennis, maar het maakt tevens duidelijk in welke punten men dus in het bijzonder
harmonie moet zoeken met de stof en in welke punten men in het bijzonder harmonie moet
zoeken met de geest.
Alle eigen activiteit op geestelijk terrein is voor de esotericus gevaarlijk of taboe, tenzij hij wil
overgaan naar magische praktijken. Want magische praktijken vragen een aanvaarding van
vormen, die op zichzelf een beperking zijn. De ware esotericus zal dan ook in vele gevallen de
magie ondergaan als een soort van dood, zij het slechts tijdelijk. Dit moet vermeden worden.
De mens, die er bijzonder voor geschikt is, kan ongetwijfeld met geestelijke krachten werken;
maar degeen, die daarvoor niet geschikt is, dient dit niet zelfstandig te doen en dient zich te
beperken tot de innerlijke werking.
Een punt, dat ik eveneens gaarne u ter overweging stel, is dit: Heeft het zin over het
onbegrepene te spreken, te denken en te mediteren? Indien ge een voldoende kennis of
ontwikkeling hebt, is het mogelijk b.v. te spreken over God of de verhouding God-mens, zoals
gij die ziet. Maar indien ge niet in staat zijt deze dingen duidelijk voor uzelf te definiëren, heeft
het geen zin u ermee bezig te houden. In het begin der esoterische ontwikkeling dient de
mens te voorkomen dat hij zich te veel vragen stelt, waarop geen antwoord te geven of te
vinden is. Beperking van eigen problemen maar een intens uitwerken van wat blijft is dan ook
het meest nuttige.
Menigeen meent, omdat hij veel gelezen of gehoord heeft, op het esoterisch pad aanmerkelijk
gevorderd te zijn. Laat me u nu duidelijk maken dat dit geen maatstaf is, ook wanneer men
die stoffelijk vaak meent te moeten hanteren. Innerlijk begrip, besef voor jezelf en de wereld
zijn belangrijker dan kennis, zeker in de eerste fase.
Eigen activiteiten. Natuurlijk kan men zijn esoterisch streven ondersteunen o.m. door
oefeningen in lichaamsbeheersing, het wekken van bepaalde zenuwkrachten. Maar degeen, die
zich daarmede bezighoudt, zal zeer snel deze dingen als belangrijk zien. Hij verwisselt het
hulpmiddel met het doel. Daarom mogen deze dingen alleen onder zeer bekwame leiding –
mits aangevuld met meditatie en gezamenlijke beschouwingen – worden volbracht. Ze alleen
en zonder meer te volbrengen is over het algemeen riskant.
De innerlijke weg of het innerlijk pad vergt natuurlijk zeer veel inspanning. Omdat er geen
bepaald punt is waarop men kan zeggen: "nu hebt ge bereikt" is het voor velen ook een
ontmoedigend gaan. Zoals de filosoof zegt: "Hoe meer ik weet, hoe meer ik besef niet te
weten." De vergelijking tussen weten en niet-weten kan dodelijk zijn. Zij kan nl. het totaal van
uw streven teniet doen. Neem aan dat ge nimmer iets wéét. Ga uit van het standpunt: Ik kan
alleen voor mijzelve bepaalde dingen nu aannemen, maar weten doe ik niet. Hierdoor beveiligt
men zich allereerst tegen een bepaald dogmatisme en daardoor een gedeeltelijke geestelijke
dood; in de tweede plaats echter ook tegen grote teleurstellingen.
Tracht nimmer uw eigen peil esoterisch te bepalen. Wanneer het zich rond u manifesteert, zult
u – door anderen bewonderd – misschien zelve weten nog niet ver te zijn. En vaak zult ge –
door anderen geminacht om uw lage peil – aanvoelen, dat ge zeer ver zijt gekomen. Begrijp
wel, dat ofschoon de esoterie niet onmiddellijk een stoffelijk program of een stoffelijk werken
is, zij met de materie samenhangt. Een mens b.v., die bepaalde remmen losgooit, zal in de
periode dat dit geschiedt en dat bepaalde invloeden dus in hem optreden, geen esoterisch
werk kunnen verrichten. Dit geldt bv. voor iemand die te veel gegeten heeft, iemand die te
veel gedronken heeft, iemand die te veel gerookt heeft. Alle middelen, die uw normaal en
6 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

eigen evenwicht verstoren, zijn een belemmering – vaak tot enige tijd na het gebeuren – voor
een werkelijk esoterisch werkzaam zijn.
Het is noodzakelijk dat men een toestand van lichamelijk ontspannen zijn' bereikt om in
zichzelf door te dringen. Dit ontspannen zijn kan nimmer worden gebaseerd op de omgeving.
Isolatie van de omgeving is noodzakelijk. T.a.v. de omgeving zij ook nog het volgende
opgemerkt: Vele invloeden, o.m. geluid en bepaalde gedachten, worden geabsorbeerd door
alle dingen in uw omgeving. Wanneer ge in staat zou zijn b.v. een oud kerkstuk vanuit een
kerk in een zuivere en nieuwe kamer te brengen, dan zal van daaruit een sfeer stralen, alsof
het oude gregoriaans daar nog klinkt, of er voortdurend nog gebeden worden opgezonden. Dit
is voor de vroomdenkende of gelovige mens een sterke stimulans. Wanneer echter een ruzie is
geweest of men hoeft een voorwerp, dat b.v. is blootgesteld aan klanken van verkeer, van
jazzmuziek, dan wordt de meditatie daardoor aanmerkelijk belemmerd. Het is een verstorende
en onevenwichtige invloed. Het reinigen van de omgeving zou natuurlijk het beste zijn. Maar
wie beschikt in deze dagen over een zuiver, natuurlijk verblijf, waarin slechts de beste
invloeden meespreken? Jezelf isoleren voor deze invloeden is dan ook in deze
meditatieprocessen zeer belangrijk. Ik wil trachten u deze methode kort weer te geven.
In de eerste plaats: Ontspan uzelve. Laat uw denken dwalen. Telkenmale wanneer u in uzelve
storing ontdekt en uw gedachten kanten uitgaan, die u niet prettig vindt, moet u trachten ze te
vervangen door zo positief mogelijke zijden van hetzelfde waaraan u denkt naar voren te
brengen. Bouw rond uzelf een steeds groeiende positiviteit op door alles wat ge maar denken
kunt in positieve zin rond u te verzamelen. U verzadigt zo uzelf en de sfeer die rond u is (de
aura o.m. en de uitstraling daarbuiten) met een rust en zekerheid, waardoor invloeden uit de
omgeving voor een groot gedeelte worden afgeremd of afgestoten. Wanneer ge in deze rust
zijt gekomen (het is vaak bijna een sluimertoestand), kan de werkelijke meditatie beginnen.
Tracht nooit krampachtig te zijn. Een mens die bij zijn meditatie tracht te bewust zijn
gedachten in een bepaald spoor te houden, zal in 9 van de 10 gevallen zijn eigen afweer
vernietigen en staat bloot aan alle beïnvloedingen van buitenaf. Het is beter ook bij deze
gedachten rustig het spoor der gedachten te volgen; daarbij echter, wanneer het noodzakelijk
schijnt, in deze gedachten – ook wanneer geen samenhang aanwezig is – het onderwerp der
meditatie (een kort woord bij voorkeur of een klein beeld) neer te leggen. Zo ontstaat een
meditatie, waarbij de ongestoordheid, het niet meer vatbaar zijn voor schokken en invloeden
van buitenaf, sterk bevorderlijk is voor een intens bereiken.
Wanneer u echter moet nadenken – dus niet mediteren – hebt u te maken met een gespannen
actie. Denken moet een logisch en redelijk proces zijn. Daarom, ontspan uzelve daarvoor niet.
Neem daarentegen een houding aan, die a.h.w. een zekere activiteit weergeeft. Probeer u te
concentreren, maar sluit niet door positief denken u van de wereld af. Laat die wereld tot u
doordringen. Laat de invloeden van buiten opgaan in uw eigen denken en leid bewust en met
vaste hand steeds weer de gedachtengang in het spoor, dat ge u gesteld hebt en toets
voortdurend de redelijkheid van elk beeld, dat u ontwikkelt.
Het deze aanwijzingen hebt u voor de eerste fase – althans naar ik meen – een behoorlijke
inhoud gekregen. De procedure zal u duidelijk zijn en ik mag dus – naar ik meen – mijn
inleiding onder het hoofd "innerlijk pad, innerlijke weg" hier afsluiten. Ik neem aan dat men
het hiermede eens is en ik kan overgaan tot een tweede punt.
In de mens schuilen begeerten. Deze begeerten zijn niet altijd direct als zodanig kenbaar. Ik
kan b.v. zeggen, dat ik het goede voor anderen begeer, terwijl ik in feite iets voor mijzelve
nastreef, bv. macht of bezit. Ik vermom altijd weer, als ik mens ben, mijn eigen bestrevingen
in een vorm, die voor mij aanvaardbaar is. Het gevolg is, dat ik voor mijzelve een wereld
teken, waarin ik mooier ben dan ik ooit in feite zal kunnen zijn, zeker in geestelijk opzicht.
Deze begeerten worden vaak vergeleken met verscheurende dieren. In andere gelijkenissen
zoals in de Openbaringen worden zij met bepaalde voorstellingen geassocieerd. Deze
strijdigheid noemt men wel zonde of hoofdzonde of zware zonde.
Nu moet u goed begrijpen, dat het begrip zonde in deze zin niet bestaat. Er bestaat geen
misdaad tegenover God. Wij kunnen die niet begaan. Er bestaat alleen een misdaad tegenover
onszelf, waardoor wij ons van de Godheid verwijderen. (Godheid gebruikt in dezelfde zin als in
het eerste deel.)

EK 1961 - 1962 7
Orde der Verdraagzamen

Wij moeten trachten om dus deze fouten uit de weg te ruimen.


De theorie is dat men dus zoveel mogelijk alle zonden a.h.w. moet onderdrukken, alle
onevenwichtigheden en aanvallen op eigen integriteit en harmonie moet verdrijven. Dit is niet
mogelijk. Waar echter geen van deze fouten beslissend of verscheurend is als een wild dier dat
doodt, kunnen wij ons wenden tot de fouten in ons wezen, die voor ons op het ogenblik het
gemakkelijkst te overwinnen zijn. Er bestaat een deel van ons, dat harmonisch is en beheerst.
Er bestaat een deel dat wij slecht beheersen of geheel niet. Indien wij met het weinige, dat wij
aan kracht en beheersing bezitten, beginnen onze grootste fouten aan te vallen, dan zullen wij
altijd het slachtoffer daarvan worden. Deze strijd put uit en laat ons geen mogelijkheid tot
verder werkzaam zijn. Vallen wij echter de kleinste fouten aan, dan blijkt dat deze
onbelangrijke fout – ofschoon misschien tijdelijk door andere fouten gecompenseerd –
overwonnen kan worden. Hebben wij deze overwinning echter behaald, dan is het gebied
waarop wij moeten strijden kleiner geworden. De kracht waarover wij beschikken is in
verhouding groter, o.m. door de oefening van beheersing en de poging tot het verkrijgen van
zelfkennis. Zo gaan wij steeds de kleinste fouten, die wij kennen, zowel in ons gedachtenleven
als in ons stoffelijk bestaan indien wij mens zijn, dus te lijf. Eerst daarna grijpen wij verder.
Door achtereenvolgens bepaalde fouten in het ik te herstellen bij een redelijke
evenwichtigheid, vergroten wij onze mogelijkheid om evenwichtig in de wereld te leven en uit
die wereld weinig vertekende of zelfs geheel ware beelden te ontvangen. Hierdoor vinden wij
een weg, die ons door de dualiteit, de gespletenheid van de mens, voert tot een begrip van het
ware wezen.
Het ware wezen van de mens zal altijd moeten worden voorgesteld in gedachten. En
gedachten zijn nu eenmaal gebonden aan beelden plus woorden. De voorstelling, die u zich
maakt, kan nimmer een juiste zijn, maar zij kan een redelijke vervanging van het juiste beeld
zijn. U werkt met de stof en met de gedachten. Dus weet u ook op te bouwen een stoffelijk
aanvaardbaar beeld van uzelve, waarbij voortdurende correcties dit beeld steeds sterker in
overeenstemming brengen met uw voorstelling van het Goddelijke.
Spreek daarbij echter nimmer van de wil Gods. Spreek hoogstens van eenheid met God, of zo
ge wilt Alkracht, het Onbekende. Door op deze wijze te handelen zal niet alleen de zelfkennis
stijgen en de beheersing van het ik, zowel op geestelijk als op materieel terrein. Neen, wij
vinden de mogelijkheid om in onszelven een steeds juister beeld te construeren.
Het is goed om te zeggen, dat wij de eeuwigheid willen aanschouwen. En het is misschien
wonderlijk als ge kunt zeggen, dat ge de Christusgeest in al zijn glorie hebt gezien. Maar deze
dingen zijn imaginair. Hoe reëel ze ook zijn, voor u hebben ze geen werkelijkheidszin en geen
werkelijke betekenis. Ze zijn voorbijgaand. Ze worden niet in uw wezen opgenomen en ge-
absorbeerd. Het kleine dat ge doet, het weinige dat ge bereikt van uw eigen wereld en dat ge
in waarheid leert zien, is het beste hulpmiddel om uw beeld van de grote kosmos op te
bouwen. Een derde punt en tevens het laatste voor hedenavond: Menige mens zegt dat hij
sterk is in zijn wil. Indien wij echter nagaan in hoeverre dit op waarheid berust, komen wij tot
de conclusie, dat de mens zijn wil over het algemeen alleen uit in het bevestigen van datgene,
wat ook zonder hem en zijn wil geschied zou zijn of in een zwak en meestal niet effectief
verzet tegen dingen, die toch gebeuren. Het is slechts zelden dat de menselijke wilskracht
volledig gebruikt kan worden. De wilskracht bestaat, maar zij kan alleen gebruikt worden vrij
van alle condities en omstandigheden, die buiten u zijn. U kunt dus realiseren dat veel van uw
willen en uw streven het gevolg is van omstandigheden. Accepteer het als zodanig. Maar wen
u aan om ongeacht condities of omstandigheden – al is het maar eenmaal in zeven dagen –
gedurende één uur de tijd te besteden geheel volgens uw eigen wil. Maak u dan vrij van elke
belemmering en aanvaard ook de consequenties daaraan verbonden.
Hierdoor staalt ge het werkelijk willen. Ge schakelt nl. condities en beïnvloedingen van buiten
in zeer grote mate uit. Doordat ge uw angst voor consequenties, uw overweging van andere
mogelijkheden, eveneens terzijde stelt, komt ge tot een bewust stuwen van gedachten en
daden in één vaste richting.
Wanneer ge esoterisch streeft zal het heel vaak noodzakelijk zijn uw gedachten zowel als uw
daden in een bepaalde richting te stuwen, ongeacht de verhoudingen op de wereld, de wil van
de wereld of de gedachten van de wereld. Gij zult in dit willen heel vaak volledig alleen staan
en geen steun elders kunnen vinden. Iets wat bij het normale z.g. willen meestal wel het geval

8 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

is. De wil is nl. over het algemeen de uiting van een gemeenschappelijke angst of begeerte,
dan wel van een gemeenschappelijk beredeneerd en goedgekeurd doel. Door de wil te sterken
zult ge in staat zijn uzelve te dwingen met uitsluiting van wereldlijke condities en
beïnvloedingen uzelf eerder waar te zien. Gij spiegelt u d.m.v. de wil gemakkelijker dan alleen
aan de hand van de verschijnselen.
Ontplooiing van de wilskracht geschiedt dus het eenvoudigst door op bepaalde ogenblikken
uzelf te dwingen. Ga daarbij nooit zover dat ge aan uw wil een zeer zware belasting oplegt.
B.v.: Ik zal deze dag niet eten, niet drinken, niet roken, niet lezen of iets anders. Een
dergelijke poging tot onthouding is over het algemeen eerder schadelijk dan goed. En ofschoon
de wilskracht gestimuleerd wordt, wordt zij vervangen door een rationalisatie van de
ontbering, die vals is en u verder verwijdert van de kennis van het ik en eenheid met het
hogere. Zeg voor uzelf echter wel: Ik zal een bepaalde korte tijd dit of dat doen. Leg uzelf b.v.
op om gedurende een bepaald uur, ongeacht de conversatie die al of niet zou optreden – stel
dit van tevoren vast – geen enkel strijdig woord te uiten, geen enkel ogenblik ongeacht uw
meningen en inzichten u te verweren tegen de inzichten van anderen. Leg uzelf op om één
uur, ongeacht wie of wat ge ontmoet, waarheid te spreken zo goed als gij kunt. Door deze
oefeningen wordt ge vrijer.
Hebt ge eenmaal een zekere bekwaamheid in het hanteren van de wil verkregen door deze op
zichzelf dus onbelangrijke proefnemingen, dan wordt het tijd uzelf een taak op te leggen die
buiten uw eigen leven en levensbereik ligt – ook buiten uw normale gedachtengangen, uw
verlangens en bestrevingen – en deze taak gedurende enkele uren volledig te vervullen.
Wanneer ge u b.v. bijzonder interesseert voor klassieke muziek, is hierbij een zeer goede test:
leg uzelf op eenvoudige vermaaksmuziek aan te horen, te ontleden en niet negatief maar
positief te bekritiseren. Dat is maar een voorbeeld. Er zijn vele soortgelijke te vinden. Indien
ge meent, dat ge vrij moet zijn van elke predicatie, leg uzelve op om een predicatie aan te
horen en alle positieve punten daarin uit te werken aan de hand van de bedoeling van de
prediker en de werkelijke betekenis, zoals u die aanvoelt. Hierdoor zal de wil niet alleen
gestaald worden en ook in het innerlijk leven gemakkelijker bruikbaar zijn, maar het maakt
ons tevens mogelijk op den duur in het lichaam werkingen tot stand te brengen, die een
aanmerkelijke bevordering zijn van het geestelijk kennen en de weergave van de geestelijke
wereld door de geest in de stof te vergroten.
Begrijp wel, dat een esotericus iemand is, die – ongeacht de toestand waarin hij nu leeft –
moet trachten alle grenzen tussen alle werelden, waaraan hij deel heeft of zal kunnen hebben,
te doen vervagen en tenslotte te doen vervallen en het geheel van de schepping te
beschouwen in plaats van het kleine deel, waarin hij zich nu en op dit ogenblik waakbewust
ophoudt.
Ik hoop dat ik u met deze inleiding tot de esoterie enigszins van dienst ben geweest. U kunt nu
gaan pauzeren. Na de pauze krijgt u een beschouwing, die misschien wat abstracter is. Ik
dank u zeer voor uw aandacht en hoop zo mogelijk ook een volgende maal aanwezig te zijn.

HET KOSMISCH LICHT

In dit tweede gedeelte wil ik graag een afzonderlijk onderwerp met u behandelen. Tevens wil
ik daarmee een kleine proef nemen om aan de hand daarvan – mede voor de andere sprekers
– de mogelijkheden van de groep te toetsen en vast te stellen. Ik wil daarom graag met u
spreken over het kosmisch licht, zoals dat in ons optreedt en de werkingen, die dat in
onszelven kan hebben.
Kosmisch licht is eigenlijk niet te omschrijven. Het is een emotie, die – ofschoon zelve niet
kenbaar – ons plotseling vele dingen kan onthullen. Het is als een licht, dat je zelf niet ziet,
maar dat al wat erdoor beroerd wordt tot een zelf-lichten brengt en heel vaak duistere en
ondoorzichtige punten en dingen, ja zelfs facetten van het eigen leven, zo helder en door-
zichtig maakt, dat we de kristallijnen structuur van de kosmos erin kunnen erkennen.

EK 1961 - 1962 9
Orde der Verdraagzamen

Dit kosmisch licht wordt meestal bereikt door de mens in een ogenblik van zelfvergetelheid.
Het ogenblik dat hij niet aan zichzelve denkt, het ogenblik dat hij ook eigenlijk helemaal niet
bewust naar het hogere aan het streven is, schijnt hem plotseling te bevangen. Het is of
ergens een snaar wordt aangeslagen, of ergens een emotie in je gaat trillen. En die emotie
werkt door. En in het begin voel je het alleen maar als een geluk, als een ogenblik van ontrukt
zijn aan de werkelijkheid. En dan lijkt het je alsof dat gevoel afsterft. Misschien dat ik het het
beste zo kan zeggen: Het is alsof je in een duistere wereld bent, waar een ontzettend zware
bewolking is. En nu trekken de wolken weg en de zon komt één ogenblik als een verblindend
zoeklicht over het land. Je voelt je gelukkig in die zon, gekoesterd en warm. En dan zie je de
hemel zich weer sluiten. En je denkt dat je dat licht verloren hebt. Maar het vreemde is, dat dit
licht is opgenomen door de aarde, door alles wat ermee beroerd is en dat dit nu uit zichzelve
dit licht – hoewel in veel mindere mate – gaat uitstralen. Daarom mogen wij wel zeggen dat
het kosmisch licht ons in de eerste plaats dus een vreemde emotie is, die echter overgaat in
een realisatie of een bewustzijn.
Die tweede fase is voor de doorsneemens niet zo prettig. Hij heeft vaak de neiging om te
zeggen: "Nu ja, maar het is toch niets nieuws meer. En waarom kun je die toestand van geluk
niet handhaven?" Hij begrijpt niet, dat het belangrijke van het kosmisch licht, dat rond ons is
en dat in ons kan zijn, niet is de manifestatie zelve, het erkennen ervan, maar de wijze waarop
het voor ons het leven en het zijnde kenbaar maakt.
Natuurlijk zullen de meesten van u wel weten hoe de kosmos is ingedeeld. Het is een
hiërarchie, waarin wij allerhand heren van krachten, van wijsheid en van kennis, kortom op elk
terrein, kunnen aantreffen. En elk van hen heeft ongetwijfeld weer zijn ondergeschikten. Maar
dit licht zelf is vreemd genoeg bijna onverdund. Zijn wij geheel in contact met het zuivere
licht, dan is het wit. Verblindend licht als de vlam van brandende magnesium. Zijn wij echter in
contact met de kosmos via een bepaalde kracht of heerser, dan zal het meestal een kleur
vertonen. En dan is het een uitgesproken kleur, waardoor de dingen niet geheel tot ons
spreken, maar a.h.w. bepaalde facetten en aspecten bijzonder duidelijk doen zien.
Het licht; dat voor ons, zolang wij mens zijn en in een vormkennende sfeer leven, het meest
aangenaam is, is het z.g. gulden of gouden licht. Bedenk wel, dit gouden licht is niet volledig.
Er ontbreekt iets aan. Het is a.h.w. een balanskleur. Het is een evenwichtigheid, waarin alles
enigszins kenbaar wordt, maar niet een volledige waarheid onthult. Waar het gouden licht
datgene is, waarmee wij het snelst kennismaken en wat zich ook het gemakkelijkst
manifesteert, zullen wij daar eerst eens over spreken.
In het gouden licht is het alsof de hele wereld plotseling één zinderend goud is geworden,
doorzichtig en toch in zijn oneindigheid beperkt g een lichte nevel misschien, die in het bos
hangt, waardoor je de bomen kunt zien en de dieren, die er bewegen en de bladeren en toch
de horizon beperkt en begrensd wordt.
In dat gouden licht schijnt alles intens te leven. Het is vol van schoonheid, vol van kracht. Het
schenkt je op het ogenblik, dat het je beroert, een ongebreidelde liefde voor alle leven en al
wat is. Je voelt je er in ondergedompeld, je voelt je er één mee. Dit licht echter heeft vreemd
genoeg bijna geen onthullende werking. Er zijn veel andere kwaliteiten in, die belangrijk zijn;
maar wij mogen van het gouden licht niet verwachten, dat het ons de onthulling geeft van
feitelijke werkelijkheden, zelfs omtrent onszelf. Het is en het blijft een soort spel a.h.w.,
waarin onze gedachten dromen vormen. We bouwen droomkastelen op, die langzaam
verwazen en onmiddellijk door nieuwe vervangen worden. We voelen een eenheid aan en we
proberen ze te omschrijven en wij weten eigenlijk niet wat het is. Het gouden licht is
hoofdzakelijk kracht. Je zou m.i. mogen stellen, dat de werking van het gouden licht voor de
doorsneemens mystiek is. Het is wat vreemd en wat geheimzinnig. Het geeft geen wijsheid en
toch een stimulans, waardoor je wijsheid, kunt verwerven. Het is niet iets wat je omschrijven
of begrijpen kunt en toch schijnt het je omhoog te heffen en te laden met een nieuwe vitaliteit.
Je voelt je tegenover het Al plotseling bevrijd.
Als u het gouden licht leert kennen – en dat zal voor menigeen in de komende tijd gemakkelijk
gebeuren – dan moet u één ding onthouden. Het gouden licht, zoals het zich manifesteert in
en rond ons, zoals wij het soms waarnemen als een uitstraling bij anderen, is in de eerste
plaats een licht, waaruit wij kracht moeten puren. Het gaat hier niet om hetgeen we er bewust
in waarnemen of beleven; het gaat om datgene, wat ons wezen doordrenkt, datgene wat ons

10 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

wezen a.h.w. afstemt op hogere waarden. Meer is daaraan niet verbonden, meer hebben wij
niet nodig.
Het witte, verblindende licht van de kosmos, dat maar zelden wordt gezien, dat in een
zilverkleurig waas soms als een deken over alle dingen schijnt te liggen als u het waarneemt
bij anderen, mag worden gezegd te zijn kracht en weten. Het is niet enkel kracht of enkel
weten. Neen, het is beide. En daarom vraagt het een ontzettend uithoudingsvermogen.
Wanneer u in contact komt met het witte, met het verblindende licht, probeer dan niet om op
dat ogenblik mens te zijn. Probeer dan niet op dat ogenblik jezelf te realiseren wat er is en wat
er gebeurt. Onderga! Onderga in stilte en vraag je niet af of het hoog is of laag. Geef het geen
naam en noem het geen meester of Jezus of God. Onderga het alleen. Laat het op je inwerken
en sluit a.h.w. wat bescheiden en beschaamd je ogen als voor een zon, waar je nog niet direct
recht durft inkijken. Wanneer je het zo ondergaat, brengt het ook kracht met zich, maar het
brengt daarnaast een warreling van gedachten. Alles wat je ziet, lijkt opeens anders geworden.
Een mens, die werkelijk intens die ervaring heeft gehad, heeft soms uren lang nodig zich
opnieuw te oriënteren. Want het lijkt hem of alles een nieuwe gestalte heeft en pas langzaam
kan hij terugkeren tot het oude beeld van het leven, dat hem zo dierbaar is.
Wanneer u dat witte licht ooit ontvangt en er contact mee hebt, probeer dan eens niet terug te
keren tot de oude voorstelling. Zeg dan niet: Maar dit vaasje is alleen maar een vaasje en
deze bloem alleen een bloem en deze mens alleen een mens. Probeer datgene wat u aan
weten gegeven wordt, nadat de ervaring zelf al verklonken schijnt, te behouden. De nieuwe
visie, het nieuwe weten. Want alleen wanneer ge dit wéten in u draagt, zult ge in staat zijn om
de kracht, die eruit voortkomt, werkelijk te gebruiken. Anders zegt het u niets. Dan is het een
voorbijgaand iets, wat je half verdoofd achterlaat en tenslotte nog niet eens een beter contact
met God mogelijk maakt, althans geen bewust beter contact.
Zo onthullend als het witte licht is, zo teder en gelijktijdig wetenschappelijk kan het licht zijn,
wanneer het die lichte violette glans, krijgt, deze eigenaardige blauwe tint, die voornamelijk
aan weten en bewustzijn is vastgekoppeld. Wanneer ge een uitstraling waarneemt, soms als
een boog, soms als een splitsende vonk, soms ook als een soort maanlicht, bereid u dan voor
op een ontwaken. Zet uw gedachten stil. Want ook dit licht is voortdurend rond u. Ook deze
krachten manifesteren zich voortdurend.
Indien gij in staat zijt stil te zijn, zolang de manifestatie duurt – zelfs niet te willen volgen
wanneer er gesproken wordt, zelfs niet te willen denken wanneer ge aan het mediteren zijt,
maar alleen stil te ondergaan -dan zullen uit dit blauwe licht a.h.w. stemmen ontstaan. Het is
alsof ge met uzelf aan het debatteren bent, of ge uzelf wijsgerige antwoorden geeft op vragen,
die ge ternauwernood besefte te kunnen stellen. Zo vloeit uit het blauwe licht kennis voort,
zelfkennis, maar daarnaast een begrip van de wereld, een ontdekking van nieuwe principes en
samenhangen, die aan anderen ontgaan zijn. Ook hier kan uw wereld een ander beeld krijgen,
maar het is een redelijk en logisch beeld, dat – al gaat het soms verder dan het redelijk
aanvaarde op aarde – nimmer voor de mens onbegrijpelijk wordt. De dingen, die erin gebaad
zijn, spreken tot u, maar ze spreken alleen in een redelijke en een logische zin. Ze openbaren
zich niet aan de mens als een voortdurende, verbluffing of een voortdurend beleren; maar het
is alsof ze zich langzaam in de mens invoegen, zodat hij het bepaalde besef "dit betekent dit
voor de wereld en voor mij" in zich draagt. En als vele voorwerpen en vele mensen samen
spreken uit dit licht tot u, dan krijgt ge een homogeen beeld van uw wereld, Wie een
homogeen beeld van zijn wereld heeft, zal over het algemeen zijn eigen mogelijkheden daarin
beseffen. En in deze zin is het blauwe licht van buitengewoon groot belang. Het is een actief
licht.
Wij kennen ook de gloed van licht, die – bijna gouden – een groene glans, een groene
weerschijn heeft. Het is de aanduiding van het ongewetene. Denk niet, dat dit licht u iets
onthult over anderen. Maar het wekt een reactie in uzelf. U gelooft datgene, wat ge innerlijk
meent te weten en te aanvaarden. En het maakt de band completer tussen uw geest en haar
vroeger weten en uw huidige wezen en huidige persoonlijkheid. Ge leert langzaam maar zeker
die dingen samenvatten. En ge groeit ook daarin op. Uw geloof wordt duidelijker. En is het
geloof duidelijker geworden, dan zal het u gemakkelijker vallen naar dit geloof te handelen en
vanuit dit geloof verder te gaan.

EK 1961 - 1962 11
Orde der Verdraagzamen

Bedenk wel, dat deze groen glanzen soms een uitbreiding betekenen van uw geloof. Dan
meent ge, nadat de manifestatie is afgelopen, dat uw wereld aan het ineenstorten is. Dingen,
die ge had gedacht, schijnen plotseling vol tegenspraken. Het geloof van eens lijkt kinderlijk
en het is u niet begrijpelijk hoe u zich ooit daaraan hebt kunnen vastklampen. Ge vraagt u af
waar die verandering voor nodig is. En als ge dat doet, gaat de werking teloor en keert het
oude terug. Maar de vernieuwing, het conflict plus de vergroting van innerlijk weten, die dit
licht met zich brengt, is u dan voorbijgegaan. Strijd niet met uzelve. Wat ge op dit ogenblik als
geloof in u voelt groeien, wat ge in uzelf hebt kunnen opnemen en kunnen verwerken, dient ge
volledig te aanvaarden. Pas later, dagen later, moogt ge misschien eens nagaan waarom ge
gelooft en hoe dit staat t.o.v. wat ge vroeger geloofd hebt. Op dat ogenblik moet je het
ondergaan en aanvaarden.
En dan is er het rode licht. O, een licht dat helder is, helder en doorschijnend. De gloed van
een robijn, die tegen de zon wordt gehouden. Het is stralend. Want alleen de stralende kleuren
licht zijn aanvaardbaar en goed. En dit brengt u dan wat men noemt liefde. Bedenk wel, dit is
niet het stoffelijk begrip van liefde alleen. Neen, het is het gevoel van saamhorigheid. De
mens, die dit ondergaat, vraagt zich wel eens af, of het nu eigenlijk wel zin heeft. Want *je zo
één te voelen met iedereen, dat is toch eigenlijk dwaas. En je zo aangespoord te voelen om
jezelf maar voortdurend op te offeren voor anderen en voortdurend alleen voor anderen te
werken en te leven, dat is toch eigenlijk niet redelijk.
Ook hier zou ik willen waarschuwen. Wees niet te redelijk, wanneer dat licht straalt, wanneer u
dat benadert. Wanneer deze rode gloed, dit levende, tintelende licht als wijn, een lichte rode
wijn, rond u is, laat het in u doordringen. Want het is een afstemming van uw wezen, een
vergroting van harmonie. Hier wordt het u mogelijk gemaakt om zuivere en harmonische ver-
houdingen op elk terrein en elk gebied te scheppen. Dank zij dit licht is het mogelijk om
vergissingen op dat terrein te voorkomen en dus niet u te binden aan groepen, die uiterlijk
misschien de liefde prediken, maar die ze in zich niet bezitten.
Vergeet niet, dat het licht en de krachten daaruit voortkomend belangrijk zijn. Maar dat ge die
krachten moet ondergaan. Er is een hiërarchie in het Al. En uit de hiërarchie kunt gij niet
uitmaken, wat u past. Zo min als een eenvoudige bediende een koningin kan bevelen hoe zij
zich zal gedragen, zo min kunt gij aan het licht uw eisen stellen. Gij moet het aanvaarden en
ondergaan en eerst wanneer de werking is afgelopen moogt ge het invoegen in het normaal
redelijk plan van uw dagen.
Het kosmisch licht is overal en altijd, zo zeggen wij. Dat is theoretisch waar. Maar wanneer ge
geen ogen hebt om te zien, dan kunt ge misschien de zon aanvoelen, wanneer ze schijnt,
maar ge kunt niet zien wat ze u onthult. Soms kunt ge het licht rond u aanvoelen, maar het is
moeilijk om te weten wat het is en om die werking precies en definitief te ondergaan. Want gij
zijt het zelf, die u afstemt daarop. O, ge weet misschien niet hoe en dat is ook niet belangrijk.
Mens, wanneer ge geestelijk volgroeid zijt, zult ge weten hoe ge elk van deze krachten
afzonderlijk kunt wekken. En dan niet als een magisch oproepen ervan, een a.h.w. door
gedachtenbeelden afdwingen van een bepaalde kracht tot u. Neen, maar als een logisch kiezen
uit al wat rond u is, zoals ge ademhaalt of zoals ge kijkt, gaande van het ene gezichtspunt
naar het andere. Een natuurlijk en volkomen normaal proces. Gij zijt het, die bepaalt welk licht
zich kan manifesteren. Hoe intenser u dus gericht bent op een bepaalde gedachte of een
bepaald aspect van uw eigen leven of dat van anderen, hoe groter de mogelijkheid is, dat de
daarmee overeenstemmende lichtende kracht zich manifesteert.
Het kosmisch licht zelf in zijn heldere kleuren is onvoorstelbaar schoon en werkzaam. Het is
een bijzondere kracht. Maar vergeet niet, dat de scala van licht en duister in de kosmos
volledig is. Er is niet alleen een verzameling van heldere, stralende, lichtende tinten, er is niet
alleen een helderblauw als een hemel, er is niet alleen een gouden licht als een droom. Er zijn
ook kleuren, die doffer zijn en soms wazig en somber, haast gemarmerd, als vuur doortrokken
met rook. En ook deze kleuren kunt ge tot u aantrekken. En ze zijn niet ongunstig, mits ge
weet hoe ze te hanteren.
Maar deze vragen eigen inwerking, eigen optreden, eigen werkzaam zijn voortdurend weer.
Want elke tint van kosmisch licht, die ge ontvangt, die niet helder is, heeft een grondkleur. Of
die grondkleur nu blauw is of goud, of rood, of het blauw een violet heeft of een purperen
gloed, het maakt niets uit. Wanneer de kleur niet helder is, geeft zij aan dat ge weliswaar
afgestemd bent op een bepaalde groot-kosmische kracht, maar dat ge in uzelf ondanks dit
12 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

contact een zo vertroebelende en ik zou haast zeggen egoïstisch-egocentrische belangstelling


hebt, dat het onmogelijk is u de waarheid van het Al daardoor te laten zien.
Op het ogenblik dat de kleuren rond u troebel zijn, moogt ge niet schrikken, moogt ge niet
angstig worden en niet afwijzen, alsof het demonen zijn. Maar ge moet trachten in uzelf
binnen het erkende gebied het duistere, het sombere, het niet-stralende, het doffe te
verdrijven. Dat is heel wel mogelijk, wanneer ge maar probeert op dat ogenblik elke zelfzucht,
elk denken aan uzelf en uw eigenbelang terzijde te stellen.
Degeen, die contact heeft met het kosmisch licht, kan het zo goed naar anderen zenden als hij
het zelf kan ondergaan. Maar ge kunt alleen aan anderen datgene zenden, wat ge zelf reeds
beleefd hebt en wat ge natuurlijk ook voor uzelf hernieuwd kunt beleven. Slechts dat, wat wij
aan lichtende krachten in onszelf kunnen wekken, kunnen wij zonder meer en zonder
tussenkomst of hulp van anderen ook aan anderen toezenden. Mits die anderen harmonisch
zijn, is het mogelijk om daarbij een zeer grote en verbluffende directe werking te verkrijgen.
Die kan liggen op het terrein van het verstand, van het gevoel, van gezondheid, zij kan liggen
op het terrein van wetenschap of zelfs – in sommige gevallen – van bewustzijn omtrent
vroegere bestaansvormen. Want alles is erin gelegen.
Als je esoterisch wilt leven en denken, dan is in de eerste plaats belangrijk wat je in jezelf
beleeft. Want je moet zelf deze dingen doormaken. Je moet zelf a.h.w. de vloed van licht over
je heen voelen trekken. Je moet zelf bijna verblind onderdaan en ontwaken tot een nieuw
besef. Alles wat met de wereld te doen heeft kan uit het licht voortvloeien. Maar het is niet
onze tank om een dergelijk licht bewust in onszelf te wekken om het te gaan uitzenden. Dat is
een taak, die misschien de meer exoterisch gerichte magiër toekomt, maar niet ons, niet de
esoterisch denkenden. Wij moeten in onszelf de weg vinden. En alles wat wij buiten ons
manifesteren kan alleen een uitvloeisel daarvan zijn, maar nimmer een a-priori bewust
hanteren van bovennatuurlijke krachten.
Nu zijn er natuurlijk heel wat mogelijkheden om dit licht te ondergaan. In de oudheid heeft
men dat gedaan door de grote oden aan de zonnegod b.v. Denk eens aan de wonderbaarlijk
schone hymnen voor Aton b.v., die ten dele zijn overgeleverd. Denk aan het zonnehoogtelied
van Rê en de vreemd onthullende en wonderlijk klinkende liederen, die men zong voor Baäl.
Want voor het licht heeft de mens altijd zijn liederen gezongen, omdat hij besefte, bewust of
halfonbewust, dat er achter dit symbool, dit uiterlijk symbool van lichtende kracht, ergens een
kosmisch licht was, dat voor hem moest bestaan. Wanneer ik moet vertalen – want de
oorspronkelijke taal hier te herhalen heeft weinig zin – dan klinkt zo'n lied b.v. zo:
O, gij Zoon van Licht en kracht van Licht.
Gij die Uw weg zoekt langs de hemel
en meester zijt van de oneindigheid en ruimte,
wees voor ons de bron van licht.
Laat Uw krachten tot ons komen en gedachten zich ontplooien
en daden en genaden zich hier tonen aan al,
die eren U, Gij, kind van Licht en uit het Licht geboren.
Keer tot ons, Licht, met Uw verblindend fel geweld, gedragen door de storm;
en in de zoetheid van de kus van 't licht in de eerste morgenuren. Wees met ons in de dag.
Vees ons het vuur des levens, dat voortbrandt. En aanvaard ons offer en ons leven, Opdat wij,
Kind van Licht, Uw paden mogen gaan.

De vertaling is wat vrij, maar ze geeft u misschien een inzicht in de wijze waarop men reeds in
de oudheid tot het licht sprak en tot het licht zong. Later hebben de magiërs er hun incantaties
van gemaakt. En met de dwingende kracht van het woord hebben zij eveneens het licht zich
doen manifesteren. Ze hebben het gemaakt tot een bron van helderheid, van wijsheid. Zij
hebben geleerd de natuur erdoor te beheersen. En tenslotte hebben zij ook zichzelf weer leren
kennen door hun macht en door het licht.

EK 1961 - 1962 13
Orde der Verdraagzamen

Maar wie in zich licht zoekt, die past eigenlijk de innerlijke bede, En wie zal de woorden
zeggen, die leven in het hart van een ander op aarde? Soms is het alleen:
Gij, onbekende God, maak mij mijn paden licht en laat mij zien waarheen Gij gaat."
Of: "God, geef mij Uw kracht."
Of: "God laat mij begrijpen. God, laat Uw macht zich kenbaar tonen aan mij. Maak mij vrij van
alles wat mij belemmert en bindt."
Want zo bidt een mens. En dan bidt hij om licht. De esotericus, in zich misschien meer bewust
van de werkelijkheid, spreekt tot de kern van zijn eigen wezen. En hij zegt:
"God, Gij die in mij woont, God van Wien ik deel wil zijn, onthul mijn aangezicht, opdat ik
mijzelve kennende deel mag zijn van Uw werkelijkheid."
En al deze dingen kunnen werkzaam zijn. Want de mens, die uit zichzelf a.h.w. openbloeit voor
een ogenblik, afgestemd op het hogere en op het lichtende, die brengt uit zich voort de
manifestatie van licht. Hij voelt die kracht in zich en hij kent ze in zich. En dan mag je nog zo
verward zijn van binnen, dan mag je nog zo moeilijk soms het leven kunnen aanvaarden zoals
het is, dan mag je nog zo worstelen tegen de banden uit het verleden of je afvragen wat de
toekomst je mag brengen, wanneer je dat licht in jezelf vindt, dan vind je voel waarheid.
Maar laat mij u raden. Vraag niet te zeer om het witte licht, tenzij gij zeker zijt, dat ge dit
witte licht kunt weerstaan, want het witte licht, het verblindende licht, het kan soms zo fel zijn,
dat het ons als doden achterlaat, niet in staat om te denken, te ademen, te leven, omdat de
kracht zo groot was, dat we ze niet konden dragen en de onthulling zo ontzagwekkend, dat we
ze niet konden bevatten. Vraag nooit om het hoogste licht, voor je voelt dat je het dragen
kunt. Ook dit hoogste licht is steeds rond ons. Het is de trillende essence van het hele Al, het
is de kracht, die geesten vormt en engelen doet zingen. Het is de grondslag van de aarde en
de materie, van uw lichaam en uw leven. Maar vraag niet om het geheel. Wees bescheiden.
Vraag in uzelf een begrip en een vrede. Vraag in uzelf licht, dat u past. Wie bescheiden is en
alleen het licht voor zich vraagt, dat hij kan dragen, dat hem of haar dragelijke en begrijpelijke
waarheid kan onthullen, die komt verder.
En laat mij u erbij zeggen, dat in het kosmisch licht niet alleen de tijd onthuld wordt, maar al
wat buiten de tijd ligt. Wanneer het licht zich in u openbaart als weten, dan komen soms oude
levens terug en gij ziet nieuwe vormen en gestalten, die ge nog niet beleefd hebt. Want het
toont u iets van uw gehele zijn. En het witte licht geeft u niet alleen de relatie met een enkel
voorwerp of de ware gestalte ervan. Het kan de geschiedenis zijn van het vloeiend magma, dat
eens werd tot steen, steen, verbrijzeld door weer en wind en vulkanische werkingen, geworden
tot stof en tot klei en zo weer verwerkt tot een klein stukje gebakken steen.
Het Al openbaart zich in het licht. En het Al, zoals het zich in dit licht openbaart, is altijd rond
u. Leer voor uzelf uit het licht te putten. Durf het aan om het licht te ondergaan. Zoek het niet
als een verschijnsel, maar laat het u een ogenblik overrompelen, om dan de gedachten die
eruit voortkomen, de gevoelens, de invloed, de inhoud, te bewaren zolang ge kunt. Dan is het
licht ook het innerlijk licht, dat de mens voortdurend ook betere kennis van zichzelf brengt en
voortdurend scherper en duidelijker onthult wie en wat hij is.
Ik geloof niet, vrienden, dat ik hieraan veel behoef toe te voegen. Mediteer wanneer ge tijd
hebt eens over het licht. Denk na over het licht in al zijn vormen. De zon die straalt of de
maan. Het licht van een dag, wanneer de wolken dreigen. Neem een voorstelling, zoals ge die
kent, maar denk dan aan het geestelijk licht, aan het licht in u. En tracht dan uw leven te zien
als een deel van het licht. Uit deze gedachten zult ge veel waarheid kunnen puren. En zo het u
gegeven zij uzelf op de juiste wijze te stemmen t.o.v. het licht, zal het zich aan u kunnen
manifesteren. Bereikt ge dit, dan zult ge weten dat mijn raad goed is en dat mijn woorden
waar zijn. Dat kosmisch licht is u gegeven in al zijn vormen en verschijningsvormen en
kleuren, opdat gij uzelve zult kennen en de scheiding, bestaande tussen u en het Eeuwige,
tenietdoet.
De opdracht, die wij u voor deze maand dan ook willen geven is, zo ge wilt en kunt: Mediteer
over het kosmisch licht. Mediteer over het licht in zijn vormen en vooral in zijn kleuren. Zie het
als de kosmos, die klaar staat om u te openbaren wat ge u in het leven zelf van de mens niet
kunt gewinnen aan inzicht en aan weten. Ervaar zo ge kunt het licht; en zo ge het niet ervaren

14 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

kunt, overdenk het en tracht u er toch op in te stellen. Tezamen met het verdere, dat op deze
avond is gebracht, zal het u bijstaan bij uw streven tot esoterische bewustwording en u
mogelijk enige schreden verder doen gaan op het pad, dat ge thans betreden hebt of dat ge
reeds langere tijd gaat.

VERBIJSTERING

Ik ben verbijsterd. De dofheid, die mij slaat, maakt het mij haast onmogelijk te begrijpen en te
verstaan. Ik heb het gevoel, dat ik er niet bij behoor. Het gevoel dat er ergens iets is, dat aan
mij voorbij is gegaan, iets belangrijks. Ik kan mijn juiste houding niet bepalen en ik kan mijn
juiste weg niet vinden. Dat is toch verbijstering, nietwaar?
Maar als deze verbijstering ontstaat, dan is ze het gevolg van een gebeuren. Die verbijstering
overweldigt mij niet zonder meer. Zij moet voortkomen uit iets rond mij of iets in mij.
Wanneer de verbijstering mij pakt, vrienden, dan weet ik: Er is iets aan de hand, er gebeurt
iets. En ik weet ook, dat wanneer de verbijstering geweken is, ik daarop zal moeten en kunnen
reageren. Daarom is het mijn taak zo snel mogelijk deze toestand van daadloosheid, van
verbluftheid, te overwinnen. Ik mag niet stil blijven staan en wachten wat er gebeuren gaat.
Het is beter, dat ik vanuit mijn verbijstering althans één ding logisch en goed doe en
onmiddellijk. Het is veel beter dan dat ik 1000 dingen overweeg en niets doe. Het is beter dan
dat ik blijf afwachten of er nog meer komt. Want aan uzelf en alleen aan uzelf is ook in de
verbijstering de mogelijkheid gegeven tot bewustwording.
Als je zo kijkt, dan mijne vrienden, kun je je misschien voorstellen dat de verbijstering
voortkomt uit het niet kunnen of niet willen begrijpen van het gebeuren. Het is te plotseling, te
onverwacht, te verbluffend. Zo-even is er gesproken over het licht, het kosmisch licht; en
wanneer dat u plotseling beroert, zonder meer, dan bent u verbijsterd. Zoals Saulus op de weg
naar Damascus verbijsterd was. Hij was verblind, hij wist helemaal niet maar wat er gaande
was. Het licht had hem beroerd, Hij wist geen in of uit meer. Verbijstering. Maar wat doe je
dan? Dan zoek je zo goed mogelijk al je capaciteiten bij elkaar. Want je moet verdergaan.
Saulus, de blinde, ging naar Damascus. Anders dan hij van plan was te gaan ongetwijfeld, op
een andere manier en met een andere inhoud; maar hij ging.
Wij moeten ook, wanneer de verbijstering ons treft in de schepping, in het gebeuren van het
Al, wij moeten eveneens verdergaan. God geeft ons onnoemelijk veel, dat is erg waar en erg
mooi. En de kosmos biedt ons enorm veel om over te denken; er is een wetenschap en er is en
erkennen van de geest, er is een innerlijk ervaren, er is een manifestatie en een inspiratie. En
elke keer weer wanneer het ons werkelijk treft en wanneer het werkelijk belangrijk is, dan
staan we een ogenblik verbijsterd, nietwaar? Dan vragen wij ons af, wat er nu eigenlijk moet
gebeuren en waar het naartoe moet. Of we versuffen en we verdoffen en we geloven het
allemaal wel, want we weten niet meer wat we moeten. Dat is verbijstering. Maar wij moeten
verdergaan, of wij willen of niet. Je kunt teruggaan en je kunt vooruitgaan, maar je kunt niet
blijven staan. En als je zou willen blijven staan, zou willen helemaal passief zijn, dan komt er
iets van buiten dat je dwingt. Zoals Saulus werd gevonden, Saulus van Tarsus en werd
meegenomen door kooplieden.
Begrijpt u wat ik bedoel? Er is een ogenblik dat je moet, of je wilt of niet. Je moet een keuze
doen, juist op het ogenblik, dat je niet weet wat er precies gaande is. Er is geen tijd voor lange
bespiegelingen en besprekingen, er is geen tijd om te overwegen of dit of dat nu beter is. Op
dat ogenblik moet er een keus gedaan worden; een keus, die voortkomt uit je hele hart, je
hele wezen. En alleen dan kun je verdergaan. Dan kun je op de juiste manier tenminste
verdergaan.
Dan moet je later niet zeggen: Ja, in mijn verbijstering heb ik dwaasheden begaan, ik heb
grotere ongelukken tot stand gebracht, ik heb grotere dwaasheden begaan dan te verwachten
was, uit onverwachte gebeurtenissen, uit onverwachte oorzaken, uit het onverwachte. En als
je dat zo stelt, dan is het onderwerp van onze meditatie eigenlijk iets anders geworden. Dan
heet het: ik moet besluiten.
EK 1961 - 1962 15
Orde der Verdraagzamen

De tijd staat nooit stil. De momenten stapelen zich op elkaar, een soort toren van Babel, die
eens aan het einde misschien de hemel van de oneindigheid bereikt. Wij mogen ze niet
ongebruikt voorbij laten gaan.
Wij mogen niet voortdurend trachten te schipperen tussen a en b. Wij mogen niet voortdurend
proberen om God zelf dan naar een besluit te laten nemen, want ons valt het te zwaar.
Ondanks alles moeten wij volgens ons eigen inzicht – verbijsterd of niet – onze weg gaan,
onze keuze doen, ons besluit nemen.
En altijd weer, wanneer wij een besluit moeten nemen, hebben we de keuze tussen een besluit
dat anderen schaadt en dat anderen niet schaadt. Tussen iets waartegen ons wezen "ja zegt
en iets, wat ons wezen eigenlijk afwijst. Dan moeten wij kiezen. En wij moeten steeds kiezen
wat anderen niet kan schaden en wat ons wezen bevestigt. Want alleen op die manier kunnen
wij verder komen.
Wij kunnen niet stilstaan en zeggen: Ik ben verbijsterd, ik weet geen in of uit meer. Wij
moeten terugvallen op het weinige, dat ons overblijft op dat ogenblik, dat ene punt van
houvast, dat we hebben. Dan moeten we zeggen: Wij nemen een besluit zo, dat het niemand
schaadt, maar een besluit. Wij moeten verdergaan.
En wanner de omstandigheden ons zeggen: "Dit is de weg, die je moet gaan", denk dan na.
Want de weg; die je gaat, heeft consequenties. Maar zeg je "ja" tegen de omstandigheden en
laat je je voeren, dan ben je ook aansprakelijk voor al die dingen. Je bent het zelf en het is
nooit een ander, die daarvoor aansprakelijk kan zijn.
Ik kan me voorstellen, dat je in het leven soms verbijsterd bent. Verbijsterd over de vreemde
daden van de mensen, verbijsterd ook soms over de onthullingen van de geest of de vreemde
invloeden, die plotseling op je inwerken. O, ik weet het allemaal. Maar wij moeten verder. Wij
moeten zeggen: "Dit is de weg, die ik zie." Dan moeten we niet zeggen: "Misschien komen er
wel omstandigheden, waardoor wij die weg kunnen gaan." Dan moeten we zeggen: "Wij
zoeken die weg zelf, daadkrachtig!" Want juist de esotericus kan alleen verdergaan, wanneer
hij ondanks verbijstering en verbluffing, ondanks het soms prijsgeven van veel, wat hij
kostbaar heeft geacht en belangrijk en dierbaar, verdergaat.
Je kunt niet stil blijven staan. Dat ligt in het woord verbijstering. En dan kun je alleen nog
maar zeggen: "Er is voor mij een weg in het leven. Een weg, die ik zelf kies in zeer grote
mate. Een weg, waarvan ik alle mogelijkheden voortdurend zelve beslissen moet in ieder
geval. Een weg, die behoort tot de eeuwigheid, die deel is van God, deel van de kosmos en
van het leven. Een weg, die niet ophoudt, waar de menselijke dood bestaat en die niet begon,
waar de menselijke geboorte schijnbaar het leven doet beginnen. Een verre weg. Deze weg is
mijn weg. De weg, die in mij ligt en niet alleen buiten mij.
Alles wat in mij ligt zal ik moeten doormaken en beleven, zal ik moeten uiten. Is het niet nu,
dan is het later. En al wat ik verkeerd heb gekozen, daarvan zal ik de gevolgen ondergaan. Is
het niet nu, dan is het later. Ik ben gebonden aan niets in het Al buiten mijn God en de weg in
mijzelf. En als ik dan een ogenblik verbijsterd ben door alles wat mij overkomt, wat mij
beroert, dan moet ik beseffen: Dit is een logisch deel van mijn weg. Ik moet dit zo logisch
mogelijk a.h.w. aanvaarden. Ik moet het niet zien als een wonder of iets van buiten af. Ik
moet het beschouwen als iets, wat in mij leeft. En dan zal juist en vooral die verbijstering vaak
voorbij kunnen gaan, omdat men plotseling beseft: "Ik ben mijn weg nog niet juist genoeg of
niet volledig genoeg gegaan. Neen, die weg moet ik kiezen en geen ander.''
Laat ons daarom altijd, wat ons ook beroert vanuit de kosmos of vanuit het leven, een keus
doen. Laat ons die keuze volgen ten goede. Laat ons nimmer zeggen: ''Dit kan wachten" en
nimmer de dingen ten halve doen. Of ongedaan laten. Laat ons stellen: Dit kies ik en voor
mijzelf aanvaard ik dit volledig, ongeacht het feit of het uiterlijk werkelijk wordt of niet, want
in mij is dit mijn weg.
Zo kom je tot bewustzijn van jezelf en de waarheid. En zo kan de verbijsterende gebeurtenis,
het ogenblik van volledig verbluft en overrompeld zijn, voor ons soms kostbaar zijn door het
vele nieuwe, dat het ons in onszelf doet vinden, het juiste licht, dat het werpt op de weg, die
wij moeten gaan.

16 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

Nummer 2 – 10 oktober 1961

INNERLIJKE WERKELIJKHEID

Ik neem aan dat de eerste les voor u allen duidelijk is geweest. Ik herhaal nogmaals: al wat
wordt gebracht is algemeen. D.w.z. dat van ieder van u wordt verwacht, dat u een
persoonlijke toepassing daarvan vindt.
Mijn onderwerp voor vandaag is gebaseerd op innerlijke werkelijkheid. Nadat wij nl. het
innerlijk pad hebben bezien en de daarbij voorkomende verschijnselen en hinderpalen, moeten
wij ons ook gaan realiseren, hoe de innerlijke werkelijkheid verschilt van de uiterlijke. Alleen
de mens, die zich realiseert in hoeverre hij dus in zichzelve verschilt van de buitenwereld, kan
met goed gevolg en met goed resultaat gebruik maken van de mogelijkheden van het innerlijk
pad.
Alles wat in u leeft is een voorstelling van de wereld (en eventueel alle werelden, zo u zich van
meerdere gelijkelijk bewust bent) met uzelf als middelpunt. Het is onmogelijk tot een
wereldvoorstelling te komen, waarbij dit zelf-centraal-zijn geheel wordt vermeden. Het is ook
duidelijk: Al wat wij zien, is in relatie tot onszelf erkend. Al wat wij beleven, beleven wij in
relatie tot onszelven. Wij kunnen nu wel stellen, dat het beter is onszelf niet als middelpunt
van het Al te zien; in de praktijk kunnen wij daaraan niet ontkomen. Dientengevolge mogen
wij zeker in de innerlijke wereld onszelf als centraal zien; wij dienen zelfs van het eigen ik uit
te gaan en alle reacties en werkingen in de eerste plaats op het eigen ik te betrekken.
Zou dit het enige verschil zijn met de buitenwereld, waar u nu eenmaal genoodzaakt bent
soms andere mensen of instellingen of wezens of wetten centaal te zien buiten het ik, het zou
ongetwijfeld eenvoudig zijn. Want een ieder is geneigd om egocentrisch te denken. Men
ontkomt daaraan toch niet. Er zijn echter verschillende andere afwijkingen, die in ons bestaan
en t.o.v. de buitenwereld vreemd aandoen.
Het innerlijk leven kent geen vaste tijdsmaatstaf, geen vast tijdsbegrip. Elke idee binnen de
innerlijke wereld is eeuwig, tenzij het ik zelve deze idee verwerpt of wijzigt. Er is dus een zeer
blijvend element. Wat wij in onszelf fixeren kunnen wij niet zonder meer teniet doen. Wij
kunnen niet verwachten, dat het zichzelve wijzigt of zichzelve verandert. Alleen door ons eigen
willen en werken kunnen wij een beheersing verkrijgen en kunnen wij dus waarden
veranderen; en zo een zeker tijdselement in deze innerlijke wereld invoeren.
Dit heeft voordelen. Ik kan in mijzelf een willekeurig punt van meditatie nemen en dit punt
telkenmale, onderbroken door een willekeurige hoeveelheid menselijke tijd, opvatten op het
ogenblik dat ik het verlaten heb zonder dat – na enige gewenning – van mij enig hiaat in mijn
geestelijk leven behoeft te ontstaan. Dit is zoveel te belangrijker, omdat de doorsnee mens
niet in staat is voor zijn esoterische werkzaamheden voldoende stoffelijke tijd achter elkaar uit
te trekken.
Hier mag misschien een kleine regel worden bijgevoegd in aanvulling op de punten, die we een
vorige maal reeds hebben bezien. Het is noodzakelijk dat een ieder, die het innerlijk pad wil
gaan, leert zijn methode van concentratie te binden aan een bepaalde vaste voorstelling of een
vast punt. Dit punt van uitgang wordt zo lang mogelijk gehandhaafd, maar dient voor het ik
geheel aanvaardbaar te zijn. Indien een steeds van hetzelfde concentratiepunt uitgaat bij elke
meditatieve en contemplatieve oefening, zal het mogelijk zijn in zeer korte tijd:
Een voldoende innerlijke verdieping te bereiken;
In de tweede plaats een voldoende werking te krijgen, die niet meer afhankelijk is van het
stoffelijk tijdselement.
En ten laatste zal men in staat zijn, op elk willekeurig ogenblik een bepaalde meditatie of
contemplatie te hervatten en kan men onder omstandigheden bepaalde geestelijke en
innerlijke werkzaamheden voortzetten op een wijze, die practisch continu kan zijn, zonder dat
stoffelijke processen of gebeurtenissen daarop hun feitelijke invloed verder kunnen uitoefenen.

EK 1961 - 1962 17
Orde der Verdraagzamen

Anders gezegd: u kunt uzelve dus voor een groot gedeelte onafhankelijk maken van het
stoffelijk leven. Uw innerlijke wereld laat dit toe. Zij zal voor zich n.l. alleen een bepaalde
fixatie krijgen op elementen uit het stoffelijk leven, die sterk gebonden zijn met de emotie. Dat
wat u intens beleeft, wordt omgezet in een waarde, die ook voor de geest telt. Alles wat
onbelangrijk is, wat uit gewoonte voortkomt, wat alleen noodzakelijk is om in het leven te
blijven zonder meer, wordt eenvoudig terzijde gesteld. Wij kunnen het aantal nieuwe waarden,
dat wij op het innerlijk pad ontmoeten dank zij uiterlijke beleving, voor een zeer groot
gedeelte beperken.
Dan zal u duidelijk zijn, dat de innerlijke wereld in zeer vele opzichten verschilt van de
uiterlijke; o.m. door het feit, dat tijd, maar ook afstand en in zekere verhouding zelfs
afmetingen niet bestaan. De wereld, die u in u draagt, kan het best worden vergeleken met
een vloeistof. Elk vat der gedachten, waarin u uw innerlijk beleven giet, kan volledig daardoor
worden gevuld. Het innerlijk beleven neemt elke willekeurige vorm zonder meer aan. Er
bestaan slechts weinige vormen, waartegen het ik een zodanig verzet heeft, dat het niet in
staat is deze vormen geheel te vullen. Dus wij staan voor een zeer complexe innerlijke wereld.
Nu moeten wij de elementen van de stof en van de geest leren scheiden Dit is zeer moeilijk.
De geestelijke beleving van de mens wordt n.l. eerst door hem erkend en door hem beleefbaar
geacht, wanneer zij kan worden omgezet in gedachten en emoties, die tenminste de grens van
het waakbewustzijn bereiken. Hier is dus klaarblijkelijk voor de mens de voorwaarde: mijn
innerlijke wereld mag onafhankelijk zijn van mijn uiterlijke wereld, maar zij moet waarden
bevatten, die voor mij in de termen van mijn uiterlijke wereld uitdrukbaar zijn. Dit betekent,
dat een groot gedeelte van hetgeen die innerlijke wereld bevat niet of onvoldoende juist
beschreven kan worden. De mens, die – het innerlijk pad gaande – streeft naar een volledige
beschrijving van hetgeen zich in hen afspeelt, zal daardoor zichzelve misleiden, dank zij de
onvolledige interpretatie, die hij stoffelijk daarvan geven kan.
Hieraan moogt u de conclusie verbinden, dat een esotericus nimmer in staat zal zijn eigen
geestelijke status juist en volledig te overzien, vóór hij in staat is de totale wereld van
geestelijk bewustzijn ook stoffelijk uit te drukken, of zelfs hoofdzakelijk geestelijk te leven,
volledig bewust van dit bestaan en – daar denkende – alleen de nodige impulsen nog naar zijn
stoffelijk voertuig af te geven. Dit laatste wordt zelden bereikt.
De kwestie van vormgeving, zoals de mens die ziet, is afhankelijk van de hersenen. Over die
hersenwerking is in vorige cursussen voldoende verteld; ik wil daarop dus vandaag niet te ver
ingaan. Het zij u voldoende te weten, dat elke omzetting afhankelijk is van bepaalde erkende
centra in de hersenen en de daarin mogelijke combinaties.
U zult op een gegeven ogenblik innerlijk beleven. Dan zal blijken dat u tot een erkenning komt
van meer kleurschakeringen, dan u normaal stoffelijk kent. Uw voorstellingsvermogen echter
maakt het u mogelijk een omschrijving van tussenliggende tinten en varianten toch nog te
vinden, U hebt twee waarden, waarmede u kunt vergelijken. Daardoor is een realisatie
mogelijk. Wanneer u echter komt op een gebied, waarin kleur nietszeggend is (laat ons zeggen
de duizenden variaties in beleving van het goddelijke Licht, het witte Licht; de vorige maal is
daarover gesproken) dan zult u, gezien het feit dat niet voldoende variaties van wit om-
schrijfbaar en kenbaar zijn in de materie, de eigenschappen van dit licht nimmer in kleur
kunnen vertalen. Dan gaat men spreken van levend licht. Maar dit "levend" is een zuiver
persoonlijke uitdrukking en in feite wordt hier het licht beschreven door een aanduiding plus
een emotie-omschrijving. Realiseer u dus zeer wel, dat het innerlijk pad nimmer volledig
redelijk kan zijn, en dat elke redelijke vertaling ervan een beperkte en onvolledige is.
Wat nu te denken van een wereld, die – zoals werd gesteld – tijdloos is en vormloos is? Wij
kunnen haar gebruiken op elke voor ons stoffelijk aanvaardbare wijze. Er zijn echter
elementen, die dreigen onze innerlijke bewustwording te verstoren. Eén daarvan is de zeer
menselijke, die wij rationalisatie heten. Rationalisatie is niet anders dan het met redenen
omkleden van hetgeen bestaat of geschied is. Het is dus geen erkenning, maar een poging tot
inpassen in een bestaand patroon.
Elke mens die begint het innerlijk pad te gaan, baseert zich op bepaalde stellingen. Deze
worden in hem door de godsdienst, die hij van huisuit heeft meegekregen, de belevingen, die
hij in de loop der tijden heeft gehad, de denkwijzen en filosofieën, die hij zich heeft eigen
gemaakt, dus als het ware gevormd. Alles wat hij innerlijk beleeft, zal hij trachten te

18 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

rationaliseren door het zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen met zijn stoffelijk
uitgangspunt. Daarbij zal hij trachten en in dit stoffelijk uitgangspunt de redelijke verklaring te
vinden (dus voor de mens een direct begrijpbare en kenbare verklaring en samenhang), die
zijn innerlijk beleven omschrijft. Maar dit is onmogelijk. Wij kunnen zelfs bepaalde psychische
processen slechts voor een klein gedeelte omzetten in rationeel denken. Het zal u duidelijk
zijn, dat de innerlijke wereld daaraan niet kan beantwoorden.
Conclusie: De innerlijke wereld moet niet worden gezien als een redelijk kenbare. Zij mag niet
beperkt worden door redelijke ideeën, tenzij het "ik'' in zijn stoffelijke vorm daar zozeer
tevreden en gelukkig mee is, dat deze stellingen op dat ogenblik harmonisch zijn met het "ik".
Dit laatste is dus een uitzondering en deze uitzondering kan alleen voorkomen op de
ogenblikken; dat wij zelf in harmonie zijn. Want zelfs wanneer onze vertaling of onze
rationalisatie niet zuiver is, kan op het ogenblik dat onze innerlijke wereld in onze uiterlijke
wereld een perfecte harmonie ervaart, worden aangenomen dat ook de ongenoemde, niet
omschrijfbare of niet juist erkende waarden met het stoffelijk gebeuren en de stoffelijke
moeilijkheden in harmonie zijn. Het is voor ons dan belangrijker dit gevoel van tevredenheid
tot een beleving te maken (omschreven in de eerste les), dan alleen maar te trachten een
waarheid te beseffen, die wij toch niet redelijk kunnen omschrijven.

DE INDELING VAN DE INNERLIJKE WERELD

Gezien het feit, dat u leeft in de stof, zal een deel van uw innerlijke wereld stoffelijk zijn. Het is
onmogelijk te ontkomen aan de direct met stof, stoffelijke waarden en voorstellingen
gebonden gedachteninhoud en kenmogelijkheid van de lagere voertuigen. In zoverre de
innerlijke wereld hieruit is opgebouwd, mag worden gesteld, dat zij – zich baserend op
stoffelijke voorstellingen en vormen (eventueel samengesteld en daarom in de werkelijke
stoffelijke wereld niet eens geheel reëel) – altijd een aanduiding geeft van eigen verhouding
t.o.v. goed en kwaad. Al wat als niet lichtend wordt erkend, wordt op deze wijze in de
voorstellingswereld vervormd tot het ons bewuste. Al wat wordt erkend als onjuist en duister,
wordt geprojecteerd als een schuldbewustzijn en dus verklaard in termen van demonen,
duivels enz. enz.
Wij mogen hierbij niet uit het oog verliezen, dat dit deel van de innerlijke wereld een zekere
congruentie moet bezitten met de uiterlijke wereld. Hier mag allereerst worde n gesteld: Voor
het lagere en onmiddellijk stofgebonden deel van de innerlijke wereld is altijd weer bepalend
de mate van harmonie, die met de werkelijke stoffelijke wereld bereikt kan worden. Op het
ogenblik dat een directe strijdigheid tussen de uiterlijke wereld en dit deel der innerlijke wereld
tot stand komt, zal men – naar gelang het eenvoudiger bereikbaar is – een van beide delen
moeten herzien. Harmonie tussen a.h.w. het voorstellingsvermogen en de beleefde wereld is
noodzakelijk.
Zodra wij echter deze direct stoffelijke voorstellingswereld verlaten, ontmoeten wij in onszelf
een wereld van vaagheden. Misschien kan ik dit het best omschrijven met een schimmenspel.
Wij zien omtrekken, maar weten niet precies hoe die gestalten zouden moeten worden
uitgedrukt. Wij zien dus alleen de omtrek. Het wezen, is niet neer kenbaar.
Vanuit de stoffelijke mens gezien, worden deze schaduwen tot vragen of problemen. Deze
problemen kunnen alleen in een grote omvang worden gesteld, maar zij kunnen nimmer juist
worden gesteld. Daarom geldt op de innerlijke weg, dat men zich niet als doel stelt vragen te
beantwoorden, die niet volledig gesteld kunnen voorden. De mens, die zichzelve vragen stelt
en weet dat deze vragen voor het ik onjuist geformuleerd of onvolledig geformuleerd zijn,
dwingt zichzelve tot een reeks van hersenoefeningen en gedachtenprocessen, die voor het ik
onjuist zijn, zonder daarmee een beantwoording van zijn vraag op aanvaardbare wijze te
bereiken. Grote vragen daarbij betreffen vaak de z.g. inwijdingsgeheimen. Een
inwijdingsgeheim in de esoterie is echter altijd een beleving, nimmer een woord. Zolang u in
woorden een uitdrukking zoekt van een inwijdingsgeheim, zult u niet slagen.

EK 1961 - 1962 19
Orde der Verdraagzamen

Deze vage wereld is in zeker zin met de stof gelieerd. Zij bezit de vreemde veranderlijkheid,
die bepaalde hogere delen van Zomerland ten deel valt. Zij is het gebied, waarop wij contact
maken met ongeveer gelijkwaardige geesten; zij is ook het gebied, waarin wij lering kunnen
ontvangen, indien wij harmonisch zijn met hogere krachten. Zolang een dergelijk contact of
een dergelijke lering, geestelijk, met een afsluiting van alle direct stoffelijke elementen
plaatsvindt, is zij aanvaardbaar. Al hetgeen daaruit wordt overgezet in stoffelijk-redelijke
termen en normen, is en blijft onderworpen aan eigen redelijk denken en zal d.m.v. de
gevoelswereld zo goed mogelijk aan de erkende werkelijkheid moeten worden aangepast. De
stoffelijke werkelijkheid wel te verstaan.
Dan vinden wij in de innerlijke wereld en vreemd gebied, dat het best kan worden uitgedrukt
in varianten van lichtsterkte. Sommige mensen noemen dit een gebied, waarin je vreugde
beleeft en waarbij het duistere, het sombere, dus leed zou vertegenwoordigen. In feite is deze
wereld alleen een van aanvaarding en verwerping. Aanvaarding en verwerping kunnen binnen
de mens zelve in onbeperkte mate optreden; maar zij kunnen nooit zo onbeperkt optreden dat
wij – u staat mij toe de opmerking te maken -daarbij geheel onafhankelijk worden van onze
ogenblikkelijke vorm. Ook in deze wereld, waarin het licht zelve regeert en het al dan niet
ontvankelijk zijn (vertaald dus als vreugde en leed) de enige kenmogelijkheid geeft, is de
maatstaf, die wij vanuit het stoffelijk aanleggen en de voorstellingswereld van groot belang. Zij
kan natuurlijk niet alles beslissen. Maar aangezien al, wat beleefd wordt in deze wereld van
verschillende sterkten van licht, moet worden omgezet in een voor het ik aanvaardbaar beeld,
zullen alle vreugden en alle smarten direct gekoppeld worden aan beleven.
Het is belangrijk dat de mens, die dit gebied bereikt en in zich deze vreemde afwisseling van
schijnbaar zinloze of redeloze vreugde of smart doormaakt, niet overgaat tot een identificatie
van deze smarten in zijn eigen wereld; evenmin van zijn vreugden. In uw eigen wereld
veranderen de maatstaven voortdurend; in deze innerlijke wereld blijft de maatstaf altijd gelijk
en harmonisch. Hieruit volgt wel voor u, dat dus het geheel van deze belevingen abstract
moeten blijven.
Ik wil u duidelijk maken waarom. Op het ogenblik dat u innerlijke vreugden associeert met een
bepaald stoffelijke handeling, een bepaalde plaats of een bepaalde toestand, zult u gedwongen
worden voor diezelfde beleving altijd die handeling, plaats en toestand dus te herleven. Uw
menselijk denken maakt het u practisch onmogelijk, wanneer eenmaal een dergelijke
gewoonte is geschapen, ook zonder dit te komen tot dit innerlijk bereiken.
Het zal u duidelijk zijn, dat wij zo onafhankelijk mogelijk moeten zijn wat onze innerlijke
wereld betreft van omstandigheden, die niet onder deze controle staan. Overal waar u leeft,
wordt u in zekere mate beheerst. Die beheersing kunnen wij opbouwen vanuit zuiver
biologisch standpunt. Wij kunnen haar zien vanuit een economisch-maatschappelijk standpunt.
Wij kunnen haar zien vanuit religieus standpunt. Maar hoe wij haar ook benaderen, altijd
geldt: onze wereld is voor een groot gedeelte niet onze dienaar, maar onze meester. Als wij dit
concept in onze innerlijke wereld toelaten dan zijn wij niet vrij in ons streven, werken en
beleven, maar worden wij gebonden aan een uiterlijkheid, die niet altijd te dragen is.
Het is juist ook hierom, dat een vorige maal reeds de nadruk werd gelegd op de noodzaak en
het innerlijk beleven zoveel mogelijk stoffelijk vast te leggen. Het vereenvoudigt n.l. het
innerlijk beleven. Maar men mag nooit innerlijk beleven op hoger niveau direct associëren met
stoffelijke toestanden enz. Dat is te danken aan de eigenaardige werking van uw hersenen, die
wanneer zij eenmaal een bepaalde emotie geassocieerd hebben met een bepaalde toestand,
vaak weigeren die emotie gelijkwaardig te doen ontstaan bij een andere toestand; en zo dit
toch gebeurt grotere weerstanden pleegt te scheppen. Ik hoop, dat ook dit punt duidelijk is.
Nu zult u zich afvragen: Welk einddoel moet ik mij stellen? Want een innerlijke wereld
betekent ook een innerlijk streven. Leven in een wereld wil zeggen: streven in een wereld. Al
is het dan alleen maar om met rust gelaten te worden, een zeker streven bestaat. Het is
onmogelijk om een innerlijke wereld te beleven, zonder daarin ook een doel te kennen.
De doorsneemens is geneigd om dit doel zeer hoog te stellen. Hij spreekt over het kennen van
zijn God. Een ongetwijfeld fraai doel, maar tevens een doel dat niet te verwerkelijken is in de
huidige omstandigheden. De vaagheid is zo groot, dat vergelijkenderwijze op deze wijze
Colum-bus had kunnen zeggen: "Ik wil Amerika bereiken; of het noord of zuid is of waar ook
interesseert mij niet." U zult begrijpen, dat dit dwaas is; want de omstandigheden in

20 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

Argentinië verschillen sterk van die in Canada. Het is dus onredelijk om zo vaag ons doel te
stellen, dat wij niet weten, waar wij belanden. Daarom kiezen wij als eerste het doel, waarvan
innerlijk voor ons de aanvaardbaarheid vaststaat en waarvoor wij althans enigermate een
omschrijving kunnen geven. Dit betekent in feite, dat wij dus voor onszelf een zekere selectie
uitoefenen op de belevingen, vooral in deze wereld van variërend licht, variërende
lichtintensiteit.
Wanneer u innerlijk bewust wilt worden, zult u allereerst moeten beginnen met uw innerlijke
wereld inderdaad actief te maken. Het doel, dat u zich daarin stelt, kan het eenvoudigst
worden uitgedrukt, wanneer u spreekt over vrede; maar dan een vrede, waarvan een vaste
voorstelling bestaat (harmonie) of een vaststaande bereiking. Zolang men dit doet, blijkt dat
het gehele leven met die innerlijke wereld op dat doel gericht blijft. Concentratie op een doel
betekent het voorkomen van onnodige afwijkingen, onnodige krachtsverspilling.
Is een doel eenmaal zover benaderd, dat men het in zich als merkelijk gevoelt, dan kan men
er misschien over nadenken welk volgend doel – krachtens in het ik aanwezige gevoelswereld
vooral – bruikbaar is.
Wij ontwaken dan steeds meer op geestelijk terrein. Uiterlijk zou men hier kunnen gaan
spreken van clairvoyance e.d. eigenschappen. Innerlijk spreekt men over het algemeen van
het beleven van een tweede wereld. En wordt het meer omgezet in stoffelijke vormen, dan
noemt men dit ook vaak bepaalde uittredingen naar de sferen. Hoe het ook zij en welke namen
men het ook geeft, een vaststaand en een bepalend punt is: elke wereld-voorstelling, die in
mij ontwaakt, is gelieerd met mijn uiterlijke wereld. Al wat ik daarin zoek moet voor mij
stoffelijk-redelijk gedefinieerd kunnen zijn.
Maar wanneer een doel is gesteld en een primaire voorstellingswereld, is aanwezig, die
innerlijk dus beleefd kan worden, zo verrijkt deze wereld zich met détails, die niet
noodzakelijkerwijs binnen het ik aanwezig behoeven te zijn. Een groot gedeelte daarvan wordt
ongetwijfeld nog geput uit het bewustzijn van de mens – ook uit het niet direct toegankelijk
deel daarvan – maar een kleiner gedeelte is volkomen nieuw. De omschrijvingen van de
wereld worden daarom verwarder en vager, naarmate zij zich in uzelve verder ontplooit. Want
zij bevat steeds meer elementen, die u niet krachtens eigen beleven en ervaren kunt
omschrijven.
Het leven in deze wereld zal voor zeer velen eerst een imitatie lijken van een menselijke
wereld. Voorbeeld: men zegt: wanneer ik in mijzelve keer, bouw ik een huis; en wanneer ik
terugkeer, dan ga ik precies daar voort, waar ik zo-even mijn bouwwerkzaamheden had
afgebroken. Dit is een typisch verschijnsel. Wij gaan dus in onszelf symbolen bouwen. Het is
niet noodzakelijk dat u zich de betekenis van al deze symbolen volledig realiseert. Wel, dat u
begrijpt dat deze voorstelling een activiteit weergeeft. Het bouwen van een huis betekent voor
het "ik" altijd weer zoeken naar bescherming. Hetzelfde mag gelden voor het versieren van
een hal of een binnenkamer, het ontwerpen van beelden in een besloten ruimte, het bouwen
van tempels of kerken; het zich bevinden in grotten, holen etc. In al deze gevallen blijkt, dat
hier onzekerheid is. Het dak op het huis is in feite de verworven zekerheid, dat men meester is
over zichzelf en zijn omgeving. Daarom zal elk ontstaan van een bouwbegrip als in het
genoemde voorbeeld dus noodzakelijkerwijze met zich brengen, dat men zelfbeheersing
beoefent en voor zich een steeds groter meesterschap van het "ik" in de innerlijke en zo
mogelijk ook in de uiterlijke wereld verwerft.
Naast dit ene voorbeeld zijn er natuurlijk ook vele andere. Want het aantal activiteiten, dat
daar optreedt, is practisch onbegrensd. Misschien vindt u het prettig, wanneer ik
eenvoudigheidshalve enkele betekenissen weergeef van bepaalde acties. Want vooral de
activiteit is hier belangrijk, omdat ze de binding van het ik aan de innerlijke wereld tot
uitdrukking brengt.
Al wat is dolen, dwalen in schone tuinen, wandelen bij wouden, rusten aan de oever van
rivieren of vijvers of zeeën (maar niet van afgronden) kan worden gezien als een noodzaak tot
ontspanning. Zolang deze beelden optreden, kunt u er verzekerd van zijn, dat de aanpassing
van uw eigen wereld met deze innerlijke wereld onvolledig is. U tracht dan te compenseren,
door in uw innerlijke wereld bepaalde krachten te winnen, waardoor u de normale belevingen

EK 1961 - 1962 21
Orde der Verdraagzamen

kunt omzetten in een meer harmonische factor. Deze vredesdromen zijn een feitelijke uiting
van innerlijke disharmonie, van een niet volledig één-zijn.
Beelden, die gepaard gaan met het ontvangen van lering, hetzij door het ontmoeten van
leraren, het samendrommen met anderen, gemeenschaps-activiteiten als musiceren of zingen,
ofwel het hoogten beklimmen, waar een tempel of een meester of een stem of een licht
aanwezig is, kunnen steeds worden gezien als een streven naar contact met een hogere
waarde, die innerlijk reeds wordt aangevoeld. In een dergelijk geval is eveneens die innerlijk,
voorstellingswereld onbelangrijk, maar dient de aandacht te worden gericht op het zich
openstellen voor het hogere.
Hebben wij te maken net een eenvoudige weergave van ontmoetingen (een soort sociaal
leven), dan blijkt dat onze innerlijke wereld te sterk gebonden is aan het stoffelijke. Het te
veel optreden van gevormde personen of zelfs herkenbare persoonlijkheden geeft aan, dat wij
te sterk aan de stoffelijke voorstelling en de stoffelijke rede gebonden zijn. Deze symbolen
duiden aan, dat wij allereerst moeten trachten minder te omschrijven en meer te absorberen.
Ten laatste is misschien interessant: Voor sommige mensen bestaat deze droom van de
innerlijke wereld uit een activiteit. Deze activiteit kan b.v. zijn het werken vanuit lichte sferen
naar duistere sferen; het werken vanuit een lichte sfeer naar de aarde; het in een lichte sfeer
werkzaam zijn ten bate of ten behoeve van anderen. Al deze beelden geven niet aan, dat een
feitelijke activiteit optrad, maar wel dat een bepaalde harmonie ontstond en zich nog verder
uitbreidt. Door de voor ons belangrijkste elementen daarin te fixeren, goed te omschrijven in
een menselijke gedachte en deze als uitgangspunt te nemen voor onze meditatieoefeningen,
zullen wij ongetwijfeld steeds verder kunnen doordringen in een wereld, die – al is zij in haar
vormgeving fantasie – een bepaalde gevoelsbeleving met zich brengt. Zij maakt het ons
mogelijk door te gaan naar een hoger bereiken. En wij zullen op den duur daarbij niet alleen
een wereld van differente lichtsterkten in onszelf ontdekken, maar wij zullen ook een wereld
ontdekken, waarin – maar dan naar het gevoel, want in een redelijke omschrijving is dat
moeilijk – bepaalde levenskrachten en intensiteiten als ter keuze bereid liggen. Wij kunnen
a.h.w. naar deze kracht gaan (zo ge wilt naar deze wereld) en daar kiezen wat nodig is:
medeleven, kracht, persoonlijk overwicht, persoonlijke beheersing, mogelijkheid tot het juist
stellen van persoonlijke harmonieën, enz.
Wij kunnen misschien het beste een vergelijking maken met een schakelbord. Er zijn bepaalde
grootmachten in het Al. Die grootkrachten worden in de innerlijke wereld weerkaatst. Door
deze grootkrachten te erkennen, al is het in nog zo'n summiere en onvolledige omschrijving en
ze bewust in te schakelen, kunnen wij ons eigen gevoelsbeleven en daarmee al, wat innerlijk
voor ons belangrijk is, richten op één deel van de scheppende kracht of één scheppende
werking. Zij werkt door in het totaal van ons wezen en kan eventueel ook stoffelijk geuit
worden.
Ten laatste moet ik u nog verraden, dat de innerlijke wereld steeds weer bevolkt is met
gestalten, die wij zelf scheppen. Het is echter verkeerd te menen, dat deze gestalten niet
bezield zijn. Er zijn ook een groot aantal figuren, die wij geleend hebben uit boeken, uit
lezingen, films, tijdschriften, gesprekken, observaties. Meestal zijn ze iets aangepast aan onze
voorstelling van de innerlijke wereld, maar ze zijn dus ontnomen aan de impressies rond ons.
Deze gestalten, deze figuren en toestanden zijn echter niet ledig of alleen door onszelf bezield.
Zij zijn over het algemeen een soort masker, dat wij opkleven aan voor ons niet redelijk-
kenbare waarden.
Vergelijk: Een mens is onzichtbaar. Om hem te kennen zet u hem een willekeurig masker op.
Het kan zijn dat deze mens een volbloed Germaan is en u doet hem een negermasker op. Het
kan een Italiaan zijn en u kleedt hem aan als een Eskimo. Maar het wezen, dat daarin is, zal
bepalen wat het masker (de zo geschapen figuur) doet. Het merendeel van de handelingen,
die in deze innerlijke wereld optreden, is niet van het 'ik'' afhankelijk, maar van het contact,
dat het "ik" heeft met andere entiteiten of krachten. Hiermede hoop ik mijn korte omschrijving
van die innerlijke wereld te mogen beëindigen.
Wanneer wij het hanteren van al deze waarden nagaan, dan valt ons allereerst het gevaar op,
dat wij onze innerlijke wereld gaan stellen boven de uiterlijke werkelijkheid. Het lijkt ons, dat
dit volledig juist is. Maar er treden bepaalde beperkingen op, die men dan meestal te laat
ontdekt.

22 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

Wanneer wij nl. de innerlijke wereld als werkelijkheid stellen, ook in een uiterlijk beleven,
zullen wij alle consequenties volgens de normale maatstaven moeten overwegen en eventueel
aanvaarden, dan wel onze handelingen beperken. Het is onmogelijk te handelen volgens de
innerlijke maatstaf in het uiterlijk leven, wanneer men niet bereid is alle daaruit voortvloeiende
gevolgen in de materie te accepteren.
Dat is zeer belangrijk. Elk systeem, dat wij gebruiken in de esoterie, is in feite een poging om
een dergelijke aanpassing tot stand te brengen. Vandaar dat elke esoterische lering en een
groot gedeelte van de wijsbegeerte, wanneer zij uitgaat van practische mogelijkheden, zich
allereerst baseert op de maatschappij in de tijd, waarin zij ontstond. Omdat de innerlijke
wereld tijdloos is, zullen deze stellingen altijd blijven gelden voor de innerlijke wereld. Maar
bepaalde esoterische systemen, hoezeer ook nog passend voor de innerlijke wereld, kunnen
aan daadwerkelijke betekenis verliezen, doordat zij niet meer gebaseerd zijn op een uiterlijke
werkelijkheid.
Conclusie: Het is niet goed ons bij de esoterie te binden aan een vast denksysteem, omdat
elke wijziging van condities en omstandigheden in onze eigen wereld in feite een benadering
van de innerlijke wereld op een andere wijze vergt, tenzij wij buiten onze stoffelijke wereld
willen komen te staan. Is deze conclusie voldoende duidelijk?
Nu zult u zich verder afvragen, hoe het mogelijk is de nadruk steeds weer te leggen op dit
esoterische, terwijl wij gelijktijdig in conflict zijn met de buitenwereld en daarin geen meester
kunnen zijn van onszelf. Voorbeeld: Waarom zou ik streven naar een innerlijke beheersing, als
ik nog niet eens in staat ben datgene te bezitten of te verdienen, wat ik begeerlijk voor mijzelf
acht in de stof? Het antwoord is: Elke binnen het ik geactiveerde kracht is overheersend t.o.v.
de materie. Wat men in de materie bereikt, is gebonden aan de stoffelijke tijd. Het zal snel
vergaan en het zal nimmer een zekerheid zijn. Wat ik echter in mijzelve verwerk is tijdloos.
Indien mijn ontwikkeling (innerlijk) binnen de innerlijke wereld, tijdloze en toch met mijn
wereld harmonische waarden doet ontstaan, ben ik onaantastbaar geworden voor een groot
gedeelte van de z.g. oorzaak-en-gevolgsequenties van de lagere, de stoffelijke wereld, waarin
ik verkeer. Het is beter om de geest te ontwikkelen dan de stof. Wie geestelijke rijkdom bezit,
bezit iets wat hen niet genomen kan worden; zeker niet in de innerlijke wereld en zeer moeilijk
in de uiterlijke wereld. Wie echter alleen uiterlijke waarden bezit zonder meer, zal deze kunnen
verliezen en ze niet kunnen herwinnen, zoals met wijsheid en lering wel het geval is.

ENKELE SYSTEMEN IN DE INNERLIJKE WERELD

Reïncarnatie.
Het denken aan incarnatie en reïncarnatie speelt in de innerlijke wereld een grotere rol dan
men denkt. In de stoffelijke vorm en omschrijving is deze stelling n.l. een verklaring voor veel
van wat men in zich erkent en ondergaat. Het komt in de mens niet op te stellen, dat zijn
innerlijke wereld, die practisch tijdloos is, toekomst en verleden gelijkelijk in zich bevat zowel
als het heden van de mens. De innerlijke wereld echter omvat in feite het begin van de
schepping tot het einde van de schepping. Alle daarin voorkomende waarden, voor zover het
"ik" daarmee verbonden is, zijn in de innerlijke wereld te realiseren. En wel op vlakken die
weinig van het stoffelijke verschillen tot op vlakken die geen enkele stoffelijk kenbaar waarde
meer in zich dragen. De stelling der reïncarnatie geeft dus een verklaring voor vele
verschijnselen.
Zij is echter niet noodzakelijkerwijze de enig juiste. Wij aanvaarden deze stelling, omdat zij in
overeenstemming is met veel wat wij beleven en ervaren, zowel in verschillende sferen als op
aarde zelf. Het geeft ons verder een inzicht in de tegenstand, die wij moeten overwinnen en
stelt ons in staat een zekere vrede te vinden met hetgeen wij op het ogenblik moeten
ondergaan. Maar het wil niet zeggen, dat daarom voor ons de voorstelling der reïncarnatie
juist is. Wanneer wij deze stellingen aanvaarden, zo is in deze aanvaarding de aanpassing van
innerlijke wereld en uiterlijk voorstellingsvermogen gelegen. In deze zin is zij aanvaardbaar,

EK 1961 - 1962 23
Orde der Verdraagzamen

mits geen vaste voorstellingen omtrent eigen vroegere incarnaties en latere reïncarnatie
daaraan verbonden worden.
Stellingen der verlossing.
In zeer vele systemen, waarin esoterie toch ook wel een grote rol speelt, ontmoeten wij
gedachten als ''verlossing door het bloed'', enz. In al deze gevallen wordt b.v. het
plaatsvervangend offer gesteld (althans het ingrijpen in onze eigen verhoudingen) door
almachtige en al-goede krachten, zonder dat hiervoor een ander streven van het "ik"
noodzakelijk is. Het erkenning kan meestal worden volstaan. Het is duidelijk, dat een dergelijk
systeem voor de esotericus het gevaar in zich bergt, dat hij zijn eigen verantwoordelijkheden
en aansprakelijkheden voortdurend afschuift naar deze hogere kracht, terwijl hij gelijktijdig
weigert om zelfstandig te denken en te reageren op die punten, die hij meent door die kracht
voldoende gedekt te weten. Elke stelling, waarbij een verlossing als een niet door werkingen
van het "ik", of in het "ik" bereikte harmonie maar als een directe gave van buitenaf wordt
voorgesteld, is voor de esotericus gevaarlijk en te verwerpen.
Systemen van goden.
Wanneer wij een hiërarchie opbouwen, hetzij van engelen of van goden, dan trachten wij op
deze wijze dus de vertakkingen van de goddelijke kracht uit te drukken, voor zover deze voor
de mens bevattelijk zijn. Het gevolg is, dat de hiërarchie een zeer sterke bepaling van ons
eerste punt van streven mogelijk maakt. Het gevaar is, dat wij ons gebonden achten aan de
hiërarchische weg. Wij moeten goed begrijpen dat – hoezeer het ook belangrijk is, dat wij een
doelsomschrijving in de innerlijke wereld verwerven, hoe summier of onjuist zelfs deze ook
mag zijn – elke vastlegging van de weg voor het "ik" betekent: een beperking van leven, van
vrijheid en ook van bereiking.
Het is voor ons mogelijk, dat wij gelijktijdig met de hoogste God en één van Zijn laagste
vertegenwoordigers in gelijke harmonie zijn. Wanneer wij alleen spreken over een
hiërarchische weg, dan zullen wij het hogere haast automatisch verwerpen of voorbijzien. Wij
zijn er niet attent op. Daarom mag geen enkele hiërarchie worden gezien als een aanduiding
voor datgene, wat noodzakelijkerwijze beleefd en doorgemaakt moet worden of aan begrip
moet worden verworven, doch slechts als een aanduiding van het voor het "ik" begrijpelijke
doel, dat innerlijk allereerst benaderd wordt.
Systemen waarin bepaalde pseudo- magische werkingen voorkomen.
Al wat met magie te maken heeft, is gebonden aan wetten en regels. Wetten en regels zijn
voor de esotericus niet aanvaardbaar. Indien hij begint met zich te houden aan de wetten en
regels van magie en pseudo-magie, wordt hij absoluut belemmerd in zijn innerlijke voortgang
en kan zijn verdere bewustwording alleen van buitenaf plaatsvinden. Vandaar dat hij een
keuze moet maken omtrent de te volgen weg, En daarbij geldt voor de esotericus: Alle
verschijnselen, die de magiër tot stand brengt, overlegd en volgens bepaalde vaststaande
procedures, zullen door het "ik" zonder deze vaststaande procedures, gewoontehandelingen
etc., eveneens tot stand kunnen komen. Maar de magiër vervult een uiterlijke behoefte en
heeft daaruit de innerlijke realisatie. De esotericus heeft de innerlijke realisatie en zal voor
zover de innerlijke behoefte reikt een deel daarvan uiterlijk kunnen verwerkelijken.
Het zal u duidelijk zijn, dat dit opsommen van systemen – onvolledig, ik weet het – niet alleen,
maar een aardigheidje is. Het heeft direct met uw innerlijke wereld te maken. Want het
systeem dat u volgt is in vele gevallen te vergelijken met een geraamte. Een geraamte,
waarvan de knoken de spieren moeten dragen en waarbij de hechting van de spieren
misschien enigszins de bewegingsmogelijkheden bepaalt en beperkt, maar waarbij zonder het
aanwezig, zijn van dit geraamte absoluut geen actie mogelijk is. Degeen, die dit zo ziet, bouwt
dus materieel. Hoe meer ik materieel bouw, hoe minder wij mijn innerlijk leven wordt. Het
geraamte, dat ik mijzelf bouw uit wetten, axioma's en gedachten, zal – wanneer het van mij
alleen stamt -voortdurend gewijzigd kunnen worden. Is het een algemene leer, dan bete--kent
dit, dat ik mij bind aan een voor mij niet blijvend passend geraamte en dus mijzelf beperk
binnen een kader, waar dit niet noodzakelijk.
Dan kom ik aan mijn laatste punt voor heden. Alles, wat de werkelijk innerlijke wereld betreft,
wordt in meerdere of mindere mate gereflecteerd in het z.g. onderbewustzijn, dus de
beïnvloeding, die niet direct realiseerbaar is door het stoffelijk ik. Het is onmogelijk de

24 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

innerlijke wereld daarvan geheel te scheiden, omdat de ik-voorstelling gebonden is aan de


stoffelijke werkelijkheid, niet aan de geestelijke. Stoffelijk leven en de stoffelijke indrukken zijn
de voornaamste. Zolang de mens in de stof leeft, moet hij hiermee rekenen. Hij kan zich van
de stof niet bevrijden. Zelfs de fakir of yogin, die zich aan de weg neerzet en drie, vier dagen
lang in meditatie vertoeft, blijft zich in de verte toch nog van zijn stoffelijk wezen en zijn
verbondenheid met de wereld bewust. En daardoor zal ook nog steeds de waardering, die
daarin bestaat, redigerend zijn voor elke beleving van de innerlijke wereld.
Indien u dit goed begrijpt, zult u bij de opbouw van uw innerlijke wereld uitgaan van een
oplossing van uw persoonlijke problemen. U herinnert zich misschien, dat ik u een vorige maal
heb aangeraden om positief te denken; en dat ik u deze positiviteit ook aanraadde voor die
dingen, waarmee u zelf niet harmonisch bent. (ik heb daarbij als voorbeeld de moderne
amusementsmuziek aangehaald.)
Realiseer u eens, dat deze positiviteit van denken in uw innerlijke wereld betekent: het
opbouwen van een wereld, die lichtend is en krachtig. Het gaat er niet alleen om, dat u zich
juist in uw eigen wereld oriënteert, uw stoffelijke wereld. Het gaat er om dat u uit die
stoffelijke wereld zoveel mogelijk positieve waarden overbrengt naar uw geestelijke wereld.
Want de beïnvloeding vanuit het onderbewustzijn krijgt dan een hoofdzakelijk positieve
stimulans. En deze positiviteit is nodig. Het zonde-bewustzijn is voor 9/10 van de mensheid een
remmende werking. Slechts in weinige gevallen zien wij, dat het een stimulans ten goede is en
blijft.
Opvallend is steeds weer, dat zolang niet de innerlijke wereld zuiver positief is, de mens eerder
wordt teruggehouden van de verwerkelijking, van zijn persoonlijkheid, dan dat hij daartoe in
de gelegenheid wordt gesteld, juist krachtens deze onderbewuste en daardoor zeer moeilijk te
achterhalen tendensen. Wanneer wij het positieve in die innerlijke wereld doen ontstaan (dus
deze lichtend en zo sterk mogelijk maken), zullen wij al wat in het onderbewustzijn ligt positief
stimuleren. Dit betekent dat vooral de daadtendensen, de oplossing van problemen voor zover
die mogelijk zijn, in de hand worden gewerkt. Hierdoor wordt ook een gedeelte van de stof
krachtiger gestimuleerd en is dus levender dan de delen, die negatief zijn. Op den duur is het
verschil in intensiteit van de positieve factoren en de negatieve in de mens zo groot geworden,
dat hij door de positiviteit het negatieve ofwel kan negeren, danwel overwint en langzaam in
het positieve kan opnemen. Een oplossing dus ook van bepaalde stoffelijke problemen weer in
deze zin.
U kunt nimmer iets bereiken, tenzij u uitgaat – en ik zeg dat hier nog eens uitdrukkelijk bij –
van het positief leven en denken. Tenzij u uitgaat van een reële zelferkenning, waarbij u niet
spreekt over een wil, die tegen uw begeren kan ingaan, want wil en begeren zijn in feite iden-
tiek. Waarbij u niet spreekt over zwakte of verleiding, want zwakte bestaat alleen wanneer het
begeren (dus het feitelijk willen) groter is dan de verstandelijke rem, die men eraan zou willen
opleggen.
Wees realist. Realist omtrent uzelf, uw eigen wezen en uw persoonlijkheid; maar denk en leef
zo positief mogelijk. Alleen daardoor kunt u de innerlijke wereld activeren in gunstige zin. De
gestalten, die de innerlijke wereld bevolken – al zijn ze uit uzelf voortgekomen – zullen steeds
meer de weerkaatsing worden van positieve en lichtende wezens rond u. Uw innerlijke wereld
bevat dan ook steeds meer directe contacten met hoge waarden en met een daaruit
voortkomende gevoelsinhoud en kracht, die weer kunnen worden omgezet in voor de stof
begeerlijke of noodzakelijke realisaties.
Ik hoop, vrienden, dat ik hiermede voor heden mag volstaan. Ik weet niet of ik in de
gelegenheid ben een volgend maal wederom een betoog hieraan toe te voegen, maar meen u
in de beide onderwerpen toch reeds een redelijke basis te hebben gegeven voor uw
esoterische ontwikkeling. Ik dank u voor de aandacht en beveel een bestudering van het
gesprokene aan, ook in verband met de eerste les, omdat de schijnbare tegenstrijdigheden
daarin – na enige overdenking – niet feitelijk bestaan. U zoudt ze misschien daarin denken te
vinden; dus denk er goed over na.

EK 1961 - 1962 25
Orde der Verdraagzamen

ACHTERGRONDEN VAN DE HUIDIGE PERIODE

Ik wil in dit tweede gedeelte graag met u spreken over de huidige periode en natuurlijk ook
weer in het bijzonder over de achtergronden daarvan; en dit in esoterische zin waar dit
enigszins mogelijk is.
De kentekenen van deze tijd zijn u allen bekend. Wij hebben te maken met grote
opflakkeringen van energie, gevolgd door perioden van lusteloosheid. Een grote
prikkelbaarheid, die over het algemeen latent is en vaak door onredelijk kleine oorzaken tot
uitbarsting komt. Wij zien verder een afwisselen van – ik zou haast zeggen – onverschilligheid
met perioden van angst; of – wat nog erger is – perioden, waarin men de wereld voortdurend
veroordeelt en alleen daarin duisternis ziet.
Hier zijn natuurlijk wel enkele opmerkingen op hun plaats. Wanneer een mens in deze periode
angst heeft, is hij actief. Angst en activiteit op geestelijk terrein zowel als op menig stoffelijk
terrein, blijken in directe relatie te staan. De prikkelbaarheid is over het algemeen het
resultaat van een zichzelf niet juist in de wereld weten te plaatsen, een gevoel van tekort ofwel
een gevoel van minderwaardigheid.
Wij kunnen natuurlijk een groot deel van deze werkingen herleiden tot o.m. de invloed van
Aquarius. Indien wij echter in de innerlijke wereld willen gaan zien, waarover zo-even zoveel is
gezegd, dan blijkt ons dat in onszelf en zeker in de mens op het ogenblik zeer sterke
veranderingen aan de gang zijn. Deze veranderingen zien wij in de eerste plaats door een
zekere doelloosheid tot uiting komen. Ook geestelijk is er een minder doelbewust streven en
vóór alles een minder sterk geloof, zowel in het 'ik" als in de hogere krachten. De werkingen
van b.v. een wereldleraar dringen tot nog toe moeizaam – zo al – tot het westen door. Wij
staan dus -uiterlijk gezien – in de chaos en zullen daarvan innerlijk de weerslag moeten
ervaren. Ik hoop, dat u het met deze korte omschrijving van de toestand eens kunt zijn.
Wanneer u droomt in deze tijd, zijn uw dromen dan licht of zijn ze gekruid met een vreemde
zwaarmoedigheid? Is dit laatste het geval, dan kunt u er wel zeker van zijn, dat u op het
ogenblik niet juist in de wereld georiënteerd bent. Een juiste oriëntatie vergt een grote nadruk
op de eeuwigheid van eigen bestaan. Niet een ongeloof, wanneer de dood op aarde zou
dreigen; want dit is vaak fataal, omdat het de mens tot traagheid en tot roekeloosheid brengt.
Maar een geloof aan het innerlijk voortbestaan van het ik in de eigen persoonlijkheid. Bezitten
wij dit geloof in voldoende mate, dan kunnen wij al wat buiten ons bestaat realistischer en met
minder bezwaren en minder angst bezien.
Toch zal men in de huidige situatie niet in staat zijn om tot een werkelijk resultaat te konen –
innerlijk – wanneer niet een zekere innerlijke hardheid (in de goede zin des woords wel te
verstaan) gepaard gaat met het erkennen van de omstandigheden en het geloof aan eigen
voortbestaan. Er is in deze dagen geen tijd voor sentimentaliteit. Het sentiment, dat spreekt
over het lot van één mens als belangrijker dan de gehele mensheid, is een frase, want
niemand is bereid om daar met zijn leven, met zijn goed en al wat hij bezit en is, achter te
staan. Wanneer men u glorieuze redenen houdt over vrijheid, zo zal een weinig nadenken u
reeds doen realiseren, dat deze vrijheid ook zeer beperkt is. Kortom, men moet niet slechts
reëel zijn, men moet de moed hebben om af te rekenen met verouderde idealen en
verouderde stellingen.
Voor een mens, die innerlijk naar de bewustwording streeft, is dat erg pijnlijk. Want men wil
niet geloven, dat de wereld – zoals men dat dan noemt – "'slecht'' is. Mijn vraag is daar
tegenover: Is een kat slecht, wanneer ze een muis doodt? Is een tijger slecht, wanneer hij een
mens doodt? Is een mens slecht, wanneer hij zich ten koste van alles verdedigt? Is een wereld
slecht, wanneer zij de oplossing van haar werkelijke problemen alleen in geweld of in
onderdrukt geweld ziet?
Het oordeel, dat idealistisch is, ontkent de werkelijkheid. Wie idealistisch denkt in het
stoffelijke en daarbij verwaarloost de werkelijkheid in ogenschouw te nemen of te erkennen,
zal ditzelfde voor zich doen op het ogenblik, dat hij te maken krijgt met innerlijke
moeilijkheden. En zoals ik reeds mocht opmerken: er bestaat een directe relatie tussen de
uiterlijke verhoudingen en vele moeilijkheden, die toch tot het innerlijk, het psychisch terrein

26 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

behoren. Dan moeten wij in de eerste plaats dus realist zijn en gevoelloos voor zover het
idealen en stellingen betreft.
Dat is heel erg moeilijk. Op het ogenblik n.l. dat ik een ideaal stel, terwijl dit ideaal niet
werkelijk kan zijn onder de huidige omstandigheden, schep ik voor mijzelf irrealiteit,
onwerkelijkheid. Ik schep een demonische wereld, waarin ik voortdurend de strijd moet
aanvaarden met de draak der duisternis en ik vind geen uitweg meer. Op den duur zal mijn
ideaal mij zozeer overwoekeren, dat mijn gehele wereldbeschouwing – zowel innerlijk als
uiterlijk – op dit conflict is gebaseerd. Een conflict, dat echter niet op werkelijke waarden
berust.
Het klinkt hard om dit zo te zeggen. Maar wanneer u niet uitgaat van de feitelijke toestand,
wanneer u niet erkent waar het werkelijk om gaat, kunt u nimmer in deze wereld voor uw
medemensen een juiste betekenis hebben, kunt u nimmer de juiste houding bepalen in deze
wereld, waarin u leeft; en dan zult u – waar u geestelijk compensatie zoekt voor hetgeen u
een tekort vindt in uw eigen wereld – onwillekeurig uw innerlijke wereld verdraaien en
vertekenen.
De waarden, die op het ogenblik esoterisch zowel als exoterisch van groot belang zijn, kunnen
wij naast elkaar noemen als zijnde: werkelijke liefde, gepaard gaande met werkelijke
aanvaarding en werkelijk begrijpen; een erkennen van de rechten van anderen, zonder het
"ik" daarom als rechteloos te zijn; een realisatie van het "ik" als een samengesteld en complex
wezen, waarin het dierlijke element een grote rol speelt en waarbij dit dierlijke element op zijn
wijze volgens de wetten der natuur – die ook door het menselijk verstand niet geheel
onderdrukt kunnen worden – wordt gestuwd in een bepaalde en natuurlijke, verantwoorde
richting. Pas wanneer wij van dit standpunt uitgaan, kan de innerlijke wereld zuiverder en
juister worden.
U wordt soms geconfronteerd met opvattingen – vaak religieuze – die conflicten kunnen
scheppen. Eén ervan is de vraag van de erfzonde. En ergert u zich nu niet, omdat ik hier dus
een bijna doodgepraat, oud concept opnieuw in het middelpunt der belangstelling tracht te
plaatsen. De erfzonde, zo zegt men, is de zonde van Adam (dus in feite van de voorvaderen),
vastgelegd in het kind, waaruit het kind verlost moet worden. Die verlossing vindt plaats door
de doop, die in feite het toetreden tot de nieuwe gemeenschap inhoudt. Dan gaan we de feiten
na. Elk lichaam, dat geboren wordt, wordt erfelijk bepaald in een deel van zijn eigenschappen
en van zijn zwakke punten. Het is voor de geest onmogelijk om deze eigenschappen en
zwakke punten volledig te wijzigen in overeenstemming met eigen behoeften en eigen wezen.
Erfzonde zou kunnen worden vertaald als: niet-harmonische erfelijkheid. Dat is punt 1.
Ten tweede: Het blijkt ons, dat deze strijdigheid tussen geest (gedachtenwereld eventueel) en
stoffelijke werkelijkheid voor velen de bron is van grote conflicten. Een strijd, waarin zij
voortdurend dreigen onder te gaan en waarin het duister hen nader staat dan het licht.
Wanneer echter een zekere aanvaarding van het stoffelijke bereikt kan worden en zo de
innerlijke strijd en een schuldcomplex kan worden vermeden, hebben wij de mogelijkheid om
zelfs mèt het bestaan van de oorspronkelijke eigenschappen het begrip van erfzonde (zonde,
zijnde een ingaan tegen de goddelijke wetten of datgene, wat als zodanig wordt beschouwd) te
vermijden.
Het aanvaarden van de stoffelijke werkelijkheid is noodzakelijk. Juist de esotericus dient dit te
beseffen; het aanvaarden van die stoffelijke werkelijkheid en het feit, dat hij een groot
gedeelte daarvan niet geheel zelf kan regeren of bedwingen in de huidige omstandigheden,
geeft hem pas de mogelijkheid om innerlijk te stijgen.
Innerlijk stijgen wordt in deze wereld heel vaak gezien als een vlucht uit de werkelijkheid. Het
behoeft dat zeker niet te zijn. Wij behoeven niet te ontvluchten aan de toestanden, die op
aarde bestaan. Of aan een lichamelijke onvolkomenheid. Of – indien het anders moet worden
gezegd – aan een gebrek misschien aan harmonie, aan juiste samenwerking en contact met
onze omgeving. Alles, wat innerlijk wordt bereikt, is een aanvulling van de erkende en
aanvaarde uiterlijke tekorten. Wij kunnen vanuit de innerlijke wereld compenseren. Wij
kunnen echter niet veranderen.
In deze zin is het woord erfzonde ook heden nog actueel. Het is niet een kwestie misschien
van een genezen worden daarvan door een doopsel, maar wat blijkt? In zeer vele gevallen

EK 1961 - 1962 27
Orde der Verdraagzamen

kunnen wij dergelijke complexen en problemen oplossen, wanneer wij behoren tot een
gemeenschap, die voor ons een redelijke vervulling van het stoffelijk noodzakelijke plus een
voldoende geestelijke harmonie inhoudt. Het behoren tot een gemeenschap is de oplossing
voor menig probleem. Het uitgesloten zijn uit een gemeenschap of het zich daarvan
uitgesloten gevoelen is een soort hel op aarde, de toestand die volgens mij erfzonde genoemd
wordt.
In dit korte beeld van een religieus verkeerd gehanteerd maar werkelijk bestaand iets zal u
blijken, dat wij innerlijk de schoonheid, het licht en het recht mogen zoeken; maar dat wij dat
alleen kunnen doen, wanneer een zekere mate van gemeenschap bestaat. Gemeenschap wel
te verstaan, die ook tot een stoffelijke uitdrukking komt. Anderzijds blijkt, dat wij voortdurend
lijden onder alle afwijkingen van: (noem maar op) intellect. Lichamelijke structuur, daaruit
voortkomende ziektebeelden, enz., tenzij wij deze geestelijke eenheid en sterkte hebben.
Innerlijke harmonie wordt grotendeels bepaald door de wijze, waarop men zich in een
gemeenschap als deel van de gemeenschap kan en durft bewegen. Hoe sterker deze ge-
meenschap tegemoetkomt aan de feitelijke behoefte van alle delen van het "ik", hoe sterker
natuurlijk ook de werkelijke ontwikkeling van het "ik" is, innerlijk zowel als uiterlijk.
Dan geloof ik, dat de eerste en belangrijkste conclusie, die wij hier onmiddellijk trekken, is: In
deze nieuwe tijd zijn vele oude gebruiken, wetten en regels, zowel als dogmata en andere
godsdienstige stellingen, niet meer waardevol en bruikbaar en moeten zij worden gezien als
iets, wat ons van de gemeenschap verwijdert i.p.v. daartoe intenser doet behoren. Naarmate
wij meer stellingen als onveranderlijk vaststaand aannemen, naarmate wij ons sterker aan
bepaalde gebruiken en systemen hechten, zullen wij tot een kleinere groep behoren. Hoe
kleiner de groep, hoe groter de feitelijke onzekerheid van allen, die deel uitmaken van die
groep, En hieruit vloeit weer voort, dat juist de kleinere groepen geneigd zijn tot een
overcompensatie van het aangevoelde tekort te komen, door het stellen van meer dogma's en
meer stellingen, die het "ik" in feite verder isoleren en als enige balsem geven een gevoel van
uitverkorenheid of van lichtend-zijn.
Dan zult u allereerst noemen stellen, dat een neutraliteit t.o.v. alle waar of enig waar
verkondigde stellingen noodzakelijk is. Zowel een aanvaarding als een ontkenning daarvan
brengt een afzondering van de wereld. Er kan op deze wereld echter niets beweerd worden,
dat niet tevens een waarheid in zich bergt. De grootste leugen verbergt in zich een fragment
waarheid. De sterkste levensontkenning is in feite gebaseerd op een kleine en daarin
verborgen belangrijke erkenning van het leven zelf als waardevol. En zo kan ik doorgaan.
Omdat in alle dingen het positieve aanwezig is, zal degeen die neutraal is en zich niet aan
stellingen of dogma's zonder meer bindt, in staat zijn in alles de misschien geringe lichtende
waarde te vinden en uit deze geringe lichtende waarde contact op te bouwen met een zo groot
mogelijk aantal wezens, mensen.
Deze band omvat begrip, het aanvoelen van het wezen van de ander, het erkennen van diens
recht op een eigen mening en zelfs op dogmata; verder het recht van deze mens om een deel
van het eigen wezen af te wijzen. Op het ogenblik dat een mens – of wat dat betreft een geest
– een algehele en onvoorwaardelijke aanvaarding van zijn eigen wezen vergt van zijn
omgeving of van bepaalde wezens in die omgeving, zal het "ik" daaronder lijden. Want een
dergelijke, zonder enige voorwaarde volledig gegeven aanvaarding kan niet voorkomen in de
beperkte vorm, waarin je als mens en als geest in de vormkennende sferen leeft. Dit is, naar
ik aanneem, een redelijke les.
Nu ga ik echter nog iets stellen. Wanneer ik redelijkheid volgens menselijke normen volledig
stel als voorwaarde voor mijn bestaan, zal ik hierin precies dezelfde dogmatische waarderingen
en dus ook dezelfde gebreken en fouten vinden als in onverschillig welke andere beperking of
definitieve aanvaarding van onbewezen stellingen. Wij moeten aannemen, dat al wat wij
beleven en al wat wij kennen niet slechts voor wijziging, maar bovenal ook voor uitbreiding
vatbaar is. Wij moeten beseffen, dat al wat in ons leeft, geestelijk zowel als stoffelijk,
voortdurend aangepast moet en kan worden aan een nieuw ontstaan besef.
Groei impliceert voortdurend het sterven van het oude, dat echter uit zichzelve het nieuwe
steeds voortbrengt. Het beeld van de phoenix, de vogel, die zich in het vuur stort en verteerd
daardoor te herrijzen, is in dit opzicht wel een beeld van de bewustwording van de mens.
Steeds dient men zich te louteren van het oude, om – de essence (de geest daarvan)

28 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

behoudende – te komen tot de hergeboorte, de vernieuwing, die dan weer een lange tijd van
bestaan mogelijk maakt in de nieuw geschapen conditie.
Wat deze tijd op het ogenblik doet is niets anders dan dit. Een esotericus, die zich met de
problemen van deze tijd bezighoudt, zal uit de aard der zaak stelling moeten kiezen. Elk
stelling-kiezen is esoterisch op het ogenblik te verwerpen (ik zal u er de reden voor geven),
omdat elk stelling-kiezen op dit ogenblik niet is een u binden aan een bepaalde fractie, partij of
groep, maar in feite het ontkennen van een groot gedeelte van de mensen en zelfs ook van de
geest, die leeft op of werkzaam is op die wereld. Daarom neet elke innerlijke ontwikkeling
allereerst worden opgebouwd op de innerlijk erkende waarheid, onafhankelijk van de uiterlijke
verschijnselen. Wij zullen er goed aan doen, om – zover het de innerlijke bewustwording
betreft – zelfs geen beelden of gelijkenissen te zoeken in de wereldomstandigheden, noch ons
te laten binden en vatten door de in de wereld bestaande problemen.
Ik mag misschien van hieruit overgaan op enkele meditatieonderwerpen.

MEDITATIEONDERWERPEN

kosmische liefde
Dan wil ik allereerst hier het onderwerp "kosmische liefde" bezien. Wij weten allen, dat
goddelijke of kosmische liefde een belangrijk deel uitmaakt van de overwegingen van de
esotericus. Zij vormt voor een deel zijn beweegreden tot streven en een groot gedeelte van
zijn handelingen zullen – mede door zijn concept hiervan – bepaald worden. Is echter een
goddelijke of een kosmische liefde vanuit een menselijk standpunt te beleven en te overzien?
Wanneer een mens ernstig zou moeten lijden en hij wordt vóór zijn tijd gedood, zodat dit
lijden hem bespaard blijft, dan kan dit b.v. uit geestelijk standpunt een daad van liefde zijn.
De mens zelf ziet alleen de te vroege beëindiging van het leven en ziet dit als wreedheid of
zelfs als een onrechtvaardigheid. Hij vraagt: waarom? Degeen die de kosmische liefde ziet als
iets, dat bewustwording en ontwikkeling wenst, is zelfs niet ontsteld, als hij denkt aan een
vernietiging van de wereld door b.v. bommen. Want, zo zegt hij, wij zouden het vanuit ons
standpunt liever niet zien. Maar ook de belevingen, daaruit voortkomend, zullen een zodanige
bewustzijnswaarde hebben, dat de geesten, die dit hebben doorgemaakt, rijker zijn en dus
beter zullen kunnen leven en kiezen dan voordien mogelijk was. Het kan een zegen zijn,
ofschoon het een vloek is vanuit menselijk standpunt.
Wanneer mensen lijden – of dat nu is in Laos, in Kongo, in China of elders – zo kan dit lijden in
onze ogen misschien erg wreed zijn. Maar misschien dat door dit lijden een zekere selectie
plaatsvindt, zodat later in deze volkeren een sterker, een daadkrachtiger ras ontstaat. Een ras,
dat alle condities in zich draagt, noodzakelijk om iets te bereiken. Natuurlijk zult u dan spreken
over het onrecht, dat ontstaat wanneer iemand geluk heeft en zich daardoor kan voeden b.v.
of kan blijven leven; en de ander, die pech heeft, omdat hij juist daar is, waar de klappen
vallen. (Zoals wanneer ik mij niet vergis – een zekere vertegenwoordiger van een vreemde
mogendheid gisteren) Maar het feit, dat je daar bent of niet bent, berust ook op je eigen
reacties. En ik zou zeggen? Het is zeer gunstig wanneer de mensen leren daar, waar strijd is,
niet aanwezig te zijn. Hoe meer mensen het leren, hoe minder strijd op aarde.
Misschien vindt u dit een beetje lichtzinnig opgemerkt. Maar realiseer u nu eens, dat er later
misschien behoefte zal zijn aan een selecter en sterker mensenras om op deze wereld de
dingen in stand te houden; om te voorkomen dat degeneratie, verzwakking – niet alleen
lichamelijk maar op den duur ook geestelijk – gaat optreden. Dan zal de schijnbare wreedheid
van deze omstandigheden in feite de goddelijke liefde voor de mens toch tot uitdrukking
brengen.
Het is onmogelijk voor de mens om te oordelen omtrent de goddelijke liefde of de kosmische
liefde. Indien hij ze innerlijk aanvaardt, mag hij ze nimmer gespecialiseerd uitdrukken in een
bepaald aspect, of in bepaalde wensen. Maar hij moet al wat gebeurt – ook datgene wat voor
hem of haar onaanvaardbaar is – in dit concept onderbrengen. Hij moet trachten ook daar het
EK 1961 - 1962 29
Orde der Verdraagzamen

liefdevolle en het goede in te zien; een gelijktijdig volgens eigen inzichten en aanvoelen
streven naar een zo prettig en aanvaardbaar mogelijk verloop der ontwikkeling.
Er moet verschil worden gemaakt tussen menselijke liefde, mensenliefde en goddelijke- of
kosmische liefde.
Menselijke liefde is een vorm van bezit en op den duur van innerlijk contact, waaruit inderdaad
veel goeds geboren kan worden, maar iets wat altijd beperkt blijft en heel vaak zelfs door
bezitzucht te sterk wordt beperkt.
Mensenliefde is iets, wat gebaseerd is op menselijk denken en menselijke rede, op menselijke
beschouwingen omtrent wat wel of niet aanvaardbaar is. Zodat mensenliefde zelfs van land tot
land verschilt.
Laten wij begrijpen, dat deze dingen als motivering voor ons streven kunnen dienen, maar dat
zij nimmer mogen worden gezien als in directe overeenstemming met of voortkomende uit de
goddelijke liefde. Het is onze eigen reactie op de kosmische liefde, niet de kosmische liefde
zelf. Daarom is het ook niet belangrijk of wij in ons streven ten goede de resultaten bereiken,
die wij wensen, of niet. Belangrijk is dat wij streven, want in dit streven ontwikkelen wij ons
tot een juister aanvaarden van de kosmische liefde en kunnen zo aan onze eigen beperking
steeds sterker ontkomen.
Inwijding, bewustwording
Wanneer wij naast de kosmische liefde een ander belangrijk punt nemen in de overweging van
de doorsnee-esotericus, dan vinden wij daarin met grote woorden geschreven: Inwijding,
bewustwording of ontwikkeling. Maar laten wij goed begrijpen wat feitelijk deze dingen zijn.
Bewustwording is alleen een realisatie van het ware ik, nimmer een uitbreiding buiten het ik.
Het ik, eeuwig zijnde, heeft zijn vaste plaats, zijn vaste mogelijkheden en kan, wanneer het
zichzelve eenmaal erkend heeft, alleen door versmelting met andere waarden groter worden,
maar verliest daarbij de persoonlijke handelingsbevoegdheid, die de doorsneemens heeft.
Inwijding zal betekenen, dat je dus op een steeds hoger niveau komt van beleven, van
werken, maar menselijk gezien is inwijding feitelijk het bereiken van hogere krachten en
vermogens. Vermogens en krachten, die dan bij voorkeur nog worden omgezet in stoffelijk
kenbare waarden, al is het maar een beetje levitatie, de mogelijkheid en telepathisch contact
op te nemen of iets anders. Inwijding in feite zou moeten betekenen: ook al weer
zelferkenning. Want naarmate ik meer omtrent mijzelve en mijn eigen wezen besef, zal ik
meer kunnen bereiken ...... in mijzelf. Ik ben voor alle bewustwording, inwijding enz.
gebonden aan mijn eigen wezen, aan de begrenzing van mijn eigen wezen en ik moet elk
streven in deze richting tenslotte baseren op mijn eigen mogelijkheden, inzichten en
capaciteiten. Slechts dan kan ik voor mijzelf het kosmische bereiken.
Lijden
Er zijn meer van die interessante onderwerpen. Ik weet niet of u vaak over het lijden van de
mensheid mediteert. Laat ons dan nimmer vergeten, dat wat wij lijden noemen, beter kan
worden uitgedrukt met disharmonie. Want lijden wordt geboren uit de gedachte, niet uit de
materie. In het stoffelijk bestaan kan pijn voorkomen, dat is natuurlijk waar. Maar deze pijn
kan onder omstandigheden worden omgezet in een vreugdige belevenis.
Voorbeeld: Iemand wordt in een oorlog gewond. De wond doet ontzettend pijn, maar de
gewonde weet, dat hij daardoor tijdelijk verlost wordt van de ellende van het front, deze door
mensen geschapen hel. Dan is zijn pijn voor hem onbelangrijk. Pijn en lijden zijn in dit geval
twee verschillende dingen. Aan de andere kant kan iemand, die maar even een vinger stoot of
kwetst en zich daarin voortdurend verdiept, daaruit een intens lijden maken. Het lijden der
mensheid komt niet direct voort uit stoffelijke condities, maar eerder uit de geestelijke reactie
daarop. Dan moet elke meditatie omtrent het lijden der mensheid en ook omtrent ons eigen
lijden en het onrecht, dat wijzelf menen te ondergaan, niet gebaseerd worden op de feiten; de
feiten die je stoffelijk constateert. Dan moet het gebaseerd worden op de mentaliteit, de
gedachtenachtergrond.
Wanneer wij mediteren over lijden, en wij willen dit door meditatie bestrijden, zullen wij niet
moeten trachten dat lijden weg te nemen, maar om een harmonie te brengen, waardoor het
lijden onbelangrijk wordt. Naarmate n.l. pijn en z.g. leed in stoffelijke vorm b.v. onbelangrijker

30 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

worden door de harmonie, die er tegenover staat, zullen deze uiterlijke verschijnselen
verdwijnen of – zo ze voortbestaan – slechts zo weinig op de voorgrond komen, dat wij ze
kunnen verwaarlozen.
Dit geldt ook voor onszelf. Want het is misschien gemakkelijk om te mediteren over harmonie
voor anderen, maar in jezelf heb je meestal een disharmonie. Een disharmonie, die sterker
wordt naarmate je meer geestelijk streeft in vele gevallen, Want je kunt je nu eenmaal niet
verenigen met wat er op de wereld gebeurt. En wat je zelf ondergaat is ook niet prettig en het
is niet aanvaardbaar. Je had het zus en zo willen hebben en je krijgt het anders. En dat kun je
niet aanvaarden. Er ontstaat leed, inderdaad. Maar een leed, dat geen feitelijke gronden heeft.
Als esotericus dient men te beseffen, dat alle werkelijk groot leed ontstaat uit een verkeerde
voorstelling omtrent hetgeen men is, bezit, enz. Geestelijke waarden, eenmaal juist beseft,
zullen het lijden uitblussen. En nu moogt u er misschien aan toevoegen als u wilt: Hier zien wij
hoe gelijktijdig goddelijke rechtvaardigheid en goddelijke liefde ingrijpen. Lijden is overbodig,
wanneer men zelve juist leert te denken en te reageren. En rechtvaardigheid, want onjuistheid
van denken wordt bestraft en wel door de mens zelve met lijden.
Wij kunnen natuurlijk de reeks van dergelijke meditaties uitbreiden tot ver in de volgende dag.
Maar met deze enkele voorbeelden heb ik geprobeerd iets aan te tonen. In deze nieuwe tijd
moeten wij realist zijn, dat heb ik u al gezegd. Dit esoterisch realisme kan alleen bereikt
worden, wanneer wij leren af te zien van elk zelfbeklag; wanneer wij leren af te zien van een
zoeken naar een persoonlijke bevrediging als zijnde het eerst belangrijke. U kunt in deze tijd
alleen door hard te zijn verder komen. Door realistisch te zijn. Wees het dan in de eerste
plaats t.o.v. jezelf, je eigen wereld en je eigen relatie met je omgeving.
U zult uitroepen: Maar onze gevoelswereld dan? Uw gevoelswereld dient een reflex te zijn van
de geest en van de innerlijke wereld. Dat hebt u door mijn voorganger zo mooi horen
uitleggen. Op het ogenblik dat ik aan mijn gevoelswereld stoffelijke maatstaven opleg of tracht
mijn gevoelswereld aan stoffelijke omstandigheden te binden, heb ik mijn geestelijke vrijheid
verloren. En vrijheid is in deze dagen wel zeer noodzakelijk. Want slechts wie wij is kan alle
dingen begrijpen, kan alle dingen leren aanvaarden. Slechts wie vrij is kan waarlijk in de
gemeenschap der mensen leven. Nimmer hij, die een slaaf is, al is het maar van goedbedoelde
maar verkeerde sentimenten.
Deze conclusie, vrienden, zijn misschien niet alle even prettig voor u en voor velen misschien
te nuchter en te weinig esoterisch. Toch vraag ik mij af, of u voor uzelf ook niet in vele
gevallen – juist omdat u esoterisch wilt streven – uw gevoelswereld te sterk bindt aan uw
eigen voorstelling, aan uw beeld van goed en van lichtend en van juist. En dat u die
gevoelswereld dan in het bijzonder van toepassing wilt verklaren op allen, is een
onmogelijkheid. Juist de esoterie maakt het noodzakelijk, dat u vrij bent; en dat noemen de
mensen dan "hard''. Maar het is noodzakelijk dat u harmonie zoekt, zonder u af te vragen of
deze harmonie nu eigenlijk wel past bij dogma a. of axioma b.
Heeft u dit alles verwerkt, dan zal misschien het woord van de volgende spreker voor u een
goede aanvulling zijn op uw eigen gedachtenwereld. Want deze zal de bijeenkomst besluiten
met een eigen betoog en een daarop volgende meditatie, die hij zelf kiest. Ik hoop dat u zult
trachten een practische toepassing te vinden. En als het even kan vooral voor uw eigen
denken, b.v. bij het lezen van uw krant of het beschouwen van uw buren, opdat u vanuit de
praktijk de esoterie gemakkelijker benadert.

AANVAARDING

Een mens, die op de wereld is vol van verlangen naar het hogere en naar het goede en die
voor zichzelf niet in staat is de juiste harmonie, het juiste evenwicht der dingen te vinden, is
als de aarde, die dor en droog ligt onder een brandende zon. Daar verdort al het gewas, daar
blijft geen leven over; het wordt een woestijn.

EK 1961 - 1962 31
Orde der Verdraagzamen

Een mens is vaak een woestijn. Een woestijn, omdat hij in zijn hunkering vergeet, dat zon en
regen samen leven scheppen. Want zo is de wereld. Omdat hij vergeet, dat het beleven van
het innerlijk hoogste op zichzelf moet worden afgewisseld net de beleving van buitenaf èn het
streven naar buiten toe.
Wij allen hebben ongetwijfeld onze perioden, dat wij onszelf onvruchtbaar en droog gevoelen.
Dat het lijkt of ons hele denken een woestijn is, waarin dan de wind der gebeurtenissen wel
eens wat duinen verplaatst, maar ons voor de rest toch eigenlijk maar met dezelfde kaalte,
dezelfde gloed, dezelfde lusteloosheid laat.
Het vreemde is juist, wanneer je leven zo kaal is, dan lijkt het alsof de sterren daarboven zo
mooi fonkelen. Dan lijkt het of ze veel meer spreken dan anders. Dan lijkt het of het licht, dat
rond je is, zoveel helderder is en tevens zo onbereikbaar.
Om vanuit jezelf te komen tot een juist evenwicht is moeilijk. Om te komen vanuit jezelf tot
een bereiken van het hogere licht is een voor de mens haast onvoorstelbare taak.
Een woestijn is gebonden aan zijn plaats op aarde en een woestijn leeft langer dan een mens.
O, er is een tijd geweest, dat er in de Sahara schepen voeren op de binnenzee. Dat er havens
waren. Dat trekkende stammen door groen woud en grote vlakten gingen; daar, waar nu
bruine rots is, het kale land en het zoutmoeras, waar niemand eigenlijk meer leven en een
uitweg ziet. Wanneer de tijd verder gaat komt er misschien weer een dag, dat ergens diezelfde
woestijn ontluikt; dat er wederom wolken komen, die regen geven; een binnenzee waarop
schepen varen. Want zo is het verloop van de tijd.
Wanneer wij innerlijk een periode hebben van ons onvruchtbaar en droog voelen, van niet
meer in staat zijn om te denken en iets te bereiken, dan kunnen wij ons daartegen verzetten.
Met dat verzet kunnen we misschien wel eens iets bereiken, maar veel is het niet. Want altijd
keren de lusteloosheid, de traagheid, de machteloosheid terug. Wanneer wij echter daarin
berusten en wij kunnen zien naar de sterren, dan is het misschien mogelijk onszelf een beeld
te bouwen van de hemel, die ons overkoepelt; in de machteloosheid van eigen denken en
leven toch ergens iets aan te voelen van de grootsheid, die ons omringt. Dan is het plotseling
niet zo erg meer, dat wij een tijd lang als een woestijn zijn. Dan is het niet erg meer, dat onze
gedachten eigenlijk steeds weer dwalen naar punten, waarvan wij voelen dat ze niet belangrijk
zijn. Dan kunnen wij zeggen: Doordat wij het hogere beleven is de periode van wachten en
daadloosheid verdraagbaar geworden.
Het verdragen maakt een groter deel uit van ons aller bestaan, dan u beseft. Er is eens
gezegd:
Ik meen mijn eigen weg te gaan
en meen mijn eigen doel te kiezen.
Ik meen wij te zijn mijzelf te verliezen
in de eindeloosheid van mijn God
of me te binden aan de vaste wegen
en de grenzen van mijn wereld.
Maar dan komt de zweep van het lot.
Dan word ik voortgejaagd als door een orkaan.
Dan wervelt een typhoon mij op.
Ik kan het geweld niet weerstaan
van dat, wat rond mij is.
En ik besef niet meer: Het is God.
Ik geloof, dat wij daar in het eenvoudige, uit een epos eigenlijk gelicht stukje dichtwerk, de zin
van het leven zien worden. Wij vergeten steeds weer, dat wij gebonden zijn. Wij moeten wij
zijn in onze eigen wereld, voor zover wij wij kunnen zijn. Wij moeten streven in onze eigen
wereld, voor zover wij kunnen streven. Wij moeten zoeken naar de innerlijke waarheid, voor

32 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

zover dat ons toegelaten is. Maar wij kunnen nooit bepalen wie en wat wij zijn. Geen mens is
in staat om elke periode in zijn leven zelf te bepalen en te overwinnen.
Aanvaarding speelt een grote rol in de esoterie. De aanvaarding van licht, de aanvaarding van
duister. Maar toch meer vaak het aanvaarden van een tijdelijke verlatenheid, een tijdelijke
machteloosheid. Aanvaarding is het moeilijkste woord, dat er bestaat.
Maar hoe willen wij – geest of mens – iets begrijpen van het hogere, wanneer wij niet in staat
zijn dit hogere, dat wij nu nog niet begrijpen kunnen, te aanvaarden? Hoe kunnen wij iets
leren, wanneer wij weigeren de leerstof te beschouwen? Hoe kun je leren schrijven of lezen,
wanneer je de letters verwerpt? Hoe kun je bewust leven, wanneer je je voortdurend verzet
tegen datgene, dat geen verzet gedoogt?
Ik predik u hier aanvaarding en niet zonder reden. Sprak onze eerste vriend over de innerlijke
wereld, de tweede over de moderne tijd, zo zou ik dit trio van invloeden niet beter kunnen
afronden dan door te spreken over aanvaarding.
Die aanvaarding kunnen wij op verschillende bases brengen. Wij kunnen aanvaarden, omdat
wij niet anders kunnen: een machteloze aanvaarding. Wij kunnen aanvaarden, omdat wij de
goddelijke kracht erin zien: dus een geloofsaanvaarding. En wij kunnen aanvaarden, omdat wij
in het tijdelijke van de verschijnselen geloven en in de blijvende werkelijkheid van onszelf.
Maar wij kunnen nooit zeggen, dat een aanvaarding mogelijk is, als wij niet ergens in geloven,
als wij niet ergens in ons een weten of een zekerheid dragen, die niet uitgedrukt kan worden in
woorden.
U zult de tijd, waarin u leeft moeten aanvaarden. Het zijn conflicten, met zijn
onwerkelijkheden. U zult moeten aanvaarden, dat heel veel wat u waardevol acht, plotseling
waardeloos blijkt of omgekeerd. U zult in die wereld voor uzelf moeten zoeken wat u werkelijk
bindt aan het leven.
Waarom wilt u leven? Leven in de stof of leven in de geest? Waarom wilt u bestaan? Waarom
wilt u bewust zijn? Ook wanneer er toch voor u zorgen zijn of lijden of mislukkingen? Wanneer
u antwoord kunt geven op deze vraag, dan weet u ook waarom u moet aanvaarden.
Ons is het bestaan te dierbaar om het te ontkennen. Wij kunnen het een ogenblik in een vlaag
van drift verwerpen misschien, maar steeds weer hunkeren wij terug naar leven. En het lijkt
ons soms beter om tot de ondergang voortgedreven te worden en te beleven dan in een
daadloosheid langzaam maar zeker uit te blussen.
Welaan, laat ons dan beginnen met ons geloof. Een geloof, dat een ieder voor zich formuleert.
Een geloof, dat onze honger naar het leven en naar het bestaan rechtvaardigt. Een geloof, dat
ons innerlijk, niet-redelijk antwoord is op wat wij zijn, Wanneer wij daarmee beginnen, hebben
we m.i. de kern van de zaak gevonden. Dan zal de rest zich gemakkelijk genoeg ontwikkelen.
Ik leef. Ik ben blij dat ik leef. Het geeft niet hoe ik leef, wanneer ik maar leef, wanneer ik leven
mag, bewust mag zijn. Daar is het begin.
Het is niet: "Ach, wanneer ik dit aardse leven zo dadelijk neer mag leggen voor die mooie
sferen". Dat is een ontkenning van iets, die nooit geheel gemeend kan zijn. En niet: "Ach, wat
geeft het als ik word uitgeblust; dan voel ik niet meer, dan zal ik geen vreugde meer kennen,
maar ook geen lijden meer." Want ook dat is niet voldoende.
Erken het leven in dat, wat het waardevol maakt. Nu! Erken in al, wat waardevol is en het
levenswaard maakt, de kern, de kracht die u omringt. En dan kunt u misschien met mij deze
avond mediterend beëindigen met de volgende woorden:
Wat geeft het wie ik ben of wat ik ben, zolang ik besta. Waarom is het belangrijk waar ik leef
en naar welke sfeer ik ga, zolang ik besta. Alles is beter dan uitblussen in chaos of vergaan in
vergetelheid. Leven heeft alleen zin wanneer het blijft, wanneer het voortdurend waarde geeft
en wanneer die waarde uitgedrukt kan worden zelfs buiten het ik.
Dan zou ik moeten bidden, dan zou ik moeten zeggen:
God, maak van me wat Je wilt, doe met me wat Je wilt, maar laat mij het zegel van mijn
bestaan zien buiten mijzelf. Opdat ik weet dat ik leef en dat ik geleefd heb.

EK 1961 - 1962 33
Orde der Verdraagzamen

Eeuwigheid is ons aller honger, ons aller behoefte. Het ontkennen van de eindigheid is ons
ingeschapen. Het vloeit voort uit ons denken en ons besef, o God. Laat ons dan leven en ons
bewust zijn van dat leven. Vang voor ons de eeuwigheid in een moment, dat we U erkennen.
Laat ons de eeuwigheid beleven, totdat ook wij tenslotte deel na deel, een beeld van uw
wezen; opbouwen, het is onbelangrijk. Maar laat ons bestaan. Wanneer ik zo denk en spreek
tot mijn God, dan zou ik er nog bij willen voegen:
God wanneer er één ding. belangrijk is voor mij, dan is het wel, dat ik besef "waarom".
Waarom ik handel, waarom ik droom. Opdat ik mijzelf ken. Want ik weet, dat ik mijzelve zo
moeilijk leer kennen.
Laat leven voor mij zijn een voortdurend wéten omtrent mijzelve, maar dan een weten in
waarheid. Geef mij waarheid en oprechtheid. En wat meer is, God, Gij onbekende kracht,
waaraan ik geloof, omdat ik niet anders kan, omdat ik U steeds weer meen te herkennen in
alle dingen, laat mij zijn waar en oprecht, zonder huichelarij, zonder zelfbedrog. Laat mij in
plaats van dwaasheid en verdwazing stellen een erkenning van wat ik ben en beteken en wat
ik werkelijk wil. En laat mij mijn werkelijk willen en begeren omzetten in daden. Opdat ik wéét,
wat deze dingen betekenen. Ik geloof, dat als ik nog mens zou zijn, mijn bede nog verder zou
gaan:
God, maak mij een volledig mens. Neem die ontevredenheid weg, omdat ik steeds weer meen
tekort te schieten. En wijs mij de weg, waardoor ik de tekorten leer opheffen.
Dan juist is het leven goed. Juist dan is de eeuwigheid plotseling voor mij samengebracht zelfs
in één moment van samenleven.
Ik weet niet hoe een mens erover denkt. Want je groeit langzaam naar het moment toe, dat je
voor jezelf gaat beseffen, dat er niets belangrijker is dan leven; en dat alles, wat in relatie
staat tot jezelf, tenslotte kan worden opgelost door dit ene beroep op leven, op eeuwigheid, op
God.
Laat ons rustig razen door de tijd, wanneer wij in onszelf maar een begrip van eeuwigheid
dragen. Laat ons rustig alles vergeten, wanneer we niet vergeten dat wij eeuwig zijn. En als
een laatste bede zou ik willen zeggen:
Gij, onbekende God. Gij, Bron van alle dingen, van Wie ik eigenlijk niet eens weet of U bent en
hoe U bent en wat U bent, kun U mij niet geven ..... mijzelf? De gave om mijzelf te zijn, altijd
en ten volle?
Want waarlijk, er lijkt mij niets schonere, niets wonderlijker, en niets, wat meer vrede is
zonder dood te betekenen, dan waarlijk jezelf te zijn, zonder aarzelen, zonder fouten.
Voor mij is eeuwigheid in mijzelf bevat. Indien ik mijzelf ben, ben ik eeuwig. Maar niet eerder.
Wanneer u mediteert, zoals ik aanneem dat u soms doet, zou ik u willen vragen: Mediteer
eens over dit éne. Wat ben ik werkelijk? Wat wens ik werkelijk?" En daarnaast: Wat is feitelijk
voor mij God? En hoe staan die beiden met elkaar in verband?
En uit dat punt van meditatie ben ik overtuigd, dat voor u het licht komt. Het licht, dat niet is
de oplossing van alle problemen, maar de wetenschap; zó zal ik leven en zó zal ik handelen.
Wie dat gevonden heeft is gelukkig, En wie eenmaal geluk vindt -het is vreemd – vindt steeds
meer geluk. Maar wie geluk van zich afwijst, door zijn aarzeling verliest, verliest het geluk voor
altijd en moet uit een zee van leed weer zoeken naar het geluk.
Geluk is: waarlijk jezelf zijn, zonder de strijd met beelden, die je je hebt geschapen, afgoden
die je vereert.
Geluk is: God kennen in jezelf door geloof en jezelf kennen, door besef van je werkelijkheid.
Hiermee wil ik deze bijeenkomst besluiten. Maar ik wil erbij zeggen, dat ik het erg prettig zal
vinden, wanneer u – al mediterende – zoekt naar uzelf.
U behoeft niet aan ons te geloven, let wel; evenmin als u behoeft te geloven aan een bepaalde
God, Wanneer u echter ernstig streeft in deze richting, zult u ontdekken, dat u in harmonie
bent met een groot gedeelte van wat men "geesten'' noemt en mensen en God.

34 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

En in die harmonie zult u dan vanzelf vinden wat noodzakelijk is om voort te gaan op de juiste
manier .... voor u.

Nummer 3 – 14 november 1961

INNERLIJKE WERELD

Ik heb deze maal de taak het eerste gedeelte van de avond voor u te behandelen. Wanneer ik
het goed begrijp, hebt u de vorige maal een inzicht gekregen in het innerlijk pad, de innerlijke
wereld. Ik zou dan ook vandaag graag een filosofie willen opbouwen over deze innerlijke
wereld, deze innerlijke werkelijkheid en proberen deze te releren – voorzover dat mogelijk is –
met de wereld, die buiten u bestaat, om zo een maximum aan lering uit die wereld te
verwerven en gelijktijdig toch ook innerlijk bewust te blijven.
De ervaring heeft mij geleerd, dat het voor de mens zeer moeilijk is tegenstellingen te
beseffen en in tegenstellingen te denken. Hij kan zich niet voorstellen, dat Al en Almacht
identiek zijn met chaos en toch zich als perfecte vorming kunnen openbaren, Wij kan zich niet
voorstellen dat licht en duister twee aangezichten zijn van één wereld. Vermoedelijk is het juist
daarom, dat hij zich ook niet kan voorstellen, dat zijn innerlijk ik en zijn uiterlijk wezen
eveneens twee elkaar aanvullende tegenstellingen zijn.
Nu heeft esoterie alleen zin, wanneer wij uitgaan van een voortbestaan, eventueel een
reïncarnatie. Wij kunnen die theorieën natuurlijk allemaal gaan bezien, ons afvragend wat voor
ons past. Naar daarmede zijn wij nog niet aan de werkelijkheid toe. Wat wij moeten vinden is
in de eerste plaats ìn ons een denkwijze, die op een redelijke manier overeenstemt met ons
eigen wezen en ons eigen leven. De taak, die je hebt als esotericus, is eigenlijk om chaos en
vorming, om duister en licht met elkaar in overeenstemming te brengen.
Nu bestaat er tussen deze beide waarden een congruentie. D.w.z. het diepste duister is gelijk
aan het hoogste licht. Maar of we in staat zijn om daarin de tussenliggende trappen te
definiëren is wel heel erg afhankelijk van onze eigen persoonlijkheid. Nu ga ik proberen een
wereldbeeld te stellen, dat filosofisch is.
Het totaal van het Zijnde is een gedachte. Een bekend punt, nietwaar? God denkt. Dan word ik
gedacht. Maar klaarblijkelijk heb ik binnen deze gedachte ook een zelfstandig vermogen tot
denken. Ik ben geen nauwkeurig gedefinieerde gedachte. Een gedachte, die niet onder
controle staat van de denker, is onvoorstelbaar. Wat echter wel voorstelbaar is, dat de
bijkomstigheden, de détails in de gedachte, voortdurend van plaats verwisselen, omdat zij het
hoofdthema voortdurend onderstrepen en beamen. Dan zou hieruit volgen: Ik ben een détail;
het hoofdthema van de schepping moet iets anders zijn.
Voor een mens een moeilijk punt. Want wanneer ik als mens op aarde levend als mens – denk,
ben ik ook altijd weer geneigd om te zeggen, dat ik de kroon der schepping ben. Het blijkt
echter vanuit filosofisch standpunt, zowel als uit reëel standpunt, niet te verdedigen. Er zijn
hogere krachten en machten en practisch alles beweegt zich in een eeuwige kringloop. We
kunnen hier teruggrijpen op Multatuli met zijn Japanse steenhouwer; we kunnen ook
teruggrijpen op de slang, die zichzelve in de staart bijt. Begin en einde zijn voor ons moeilijk te
vinden en ook begin en einde van belangrijkheid. Het is niet te zeggen vanuit de menselijke
wereld, waar de hoogste macht zetelt, zomin als het vanuit een menselijk standpunt mogelijk
is om te definiëren, waar het minimum aan macht (het duister) zetelt.
Ik trek daaruit de conclusie, dat beide punten zich buiten de directe levensweg van de mens
bevinden. Een onderstreping van mijn vorig standpunt: de mens is in de goddelijke gedachte
een detail.
Dit detail heeft vrijheid van handelen, hoe beperkt dan ook. Vrijheid van handelen kan ik
mijzelf nooit voorstellen binnen een gedachte. Want een gedachte is één flits, één ogenblik van
realisatie. Dientengevolge moet ik stellen: In de mens is het niet zijn werkelijke wezen, dat vrij
is, maar is het de gedachte, die uit vele bestaande mogelijkheden een eigen bestaan bouwt

EK 1961 - 1962 35
Orde der Verdraagzamen

(een bestaan, dat voor die mens dus een continuïteit is) en daarbij alleen bestaande waarden
kan beleven.
Dan is alles vastgelegd. Alles is dus uit God of – zo ge wilt – uit de goddelijke gedachte. Dan
kan er niets bestaan, dat in strijd is met de goddelijke gedachte. Het Al is daarin bevat. Zo kan
er ook niets zijn, wat strijdig is met de wil Gods. Ik weet niet eens – filosofisch gezien – of er
een direct uitgedrukte wil Gods is.
Het maakt het voor mezelf erg moeilijk om op dat innerlijk pad en bij deze innerlijke
bewustwording een vaste lijn te volgen. Krachtens het voorgaande heb ik maar een houvast en
dat is mijn eigen denken. Mijn eigen denken verwerkelijkt uit het totaal van het bestaande
steeds, datgene, wat voor mij belangrijk lijkt. Alles wat ik verwerkelijk is goed vanuit God en
kan vanuit mijzelf al dan niet aanvaardbaar en dus al dan niet goed genoemd worden. Ikzelf
ben het, die de weg bepaalt, langs welke ik innerlijk tot God kom. Op deze conclusie zal ik zo
dadelijk nog even terugkomen.
Laat ons nu trachten een beeld van dat exoterisch Al te vormen in overeenstemming met de
filosofische stellingen, die ik zo-even naar voren heb gebracht. Wanneer alle dingen bestaan,
dan is alles ook gelijktijdig. Er kan in de kosmos geen tijd zijn. Het is dus volledig mogelijk
vanuit dit kosmisch standpunt en voor degeen, die een standpunt boven de tijd inneemt, om
van het jaar 1961 terug te gaan naar een leven, dat ligt 1961 v. Chr. of nog veel langer terug;
om fragmenten van verschillende levens aaneen te voegen; kortom uit het geheel van het
Zijnde het zijne te nemen. Want alle situaties en mogelijkheden, alle ontwikkelingen – niet
alleen die wij dus kennen maar alle, die denkbaar zijn – zijn in de schepping aanwezig.
Van hieruit kom ik tot een vreemde conclusie: Wanneer het mij mogelijk is op een bepaald
ogenblik van de ene tijd naar de andere te gaan (ook een zuiver stoffelijke tijd), dan moet er
een dimensie of afmeting zijn, die zich verheft boven de gebeurtenissen, zoals die door de
goddelijke gedachte in de stof zijn vastgelegd. Ge kunt dit vergelijken misschien met een groot
blad papier, waarop allerhand cijfers staan. Elk cijfer vertegenwoordigt een bepaald leven of
een bepaalde reeks van mogelijkheden. U kunt, wanneer u drie-dimensionaal bent en niet
twee-dimensionaal, elk willekeurig cijfer aanstippen en de verschillende cijfers aanstippen in
elke volgorde, die u dienstig lijkt .... tot het ogenblik, dat u meent aan een cijfer gebonden te
zijn. Mijn conclusie is, dat vanuit menselijk standpunt het Al uiteen moet vallen in twee delen.
Het ene deels de gefixeerde en – brokstuk bij brokstuk, moment bij moment – vaste waarde,
die wij dan sfeer en materie kunnen noemen; en daarnaast een tweede deel, waarin
continuïteit van weten of wel een continue realisatie bestaat, maar geen vorm.
Mijn conclusie aan de hand hiervan is dan over het gehele voorgaande, dat licht en duister,
vorm en chaos klaarblijkelijk op dezelfde wijze een tweeledigheid vormen als stof (gefixeerde
mogelijkheden) en het misschien wat chaotische wij beleven. Dan mag je wel gaan stellen, dat
elke binding met de stof op een bepaald moment der stof – ongeacht de consequenties of
inhoud daarvan – aanvaardbaar en goed is, mits het in overeenstemming is met de in ons
bestaande geestelijke continuïteit. Elke stof-realisatie, die het continu bewustzijn (dat wij vaak
uitdrukken als bewustwording) onderbreekt of tot stilstand brengt, is voor ons kwaad, on-
aanvaardbaar, stilstand; een tegenstelling met de kosmische wetten, zoals wij dat noemen; in
feite waarschijnlijk met de functie, die ons door God is toegedacht.
Hier moet ik dan mijn God proberen verder te definiëren. Ik kan nl. innerlijk niet veel verder
komen, wanneer ik tenminste niet een enigszins concreet beeld van God heb gevormd. Ik
moet de wetten kennen, die uit die God voortvloeien, om te beseffen hoe ik mijn geestelijk
geheel van leven (de gedachte, die ik ben a.h.w.) mag en kan uitdrukken in de materie zowel
als in mijzelve, zonder daardoor ooit eigen wezen, vooruitgang of bewustwording te schaden.

GOD

God is het vage, het onbekende. God is de omvatting van alles, wat wij ons kunnen
voorstellen. Wij zeggen daarom: "'God is almacht"; en wij geven Hem een hele reeks

36 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

eigenschappen waar wij het woord "Al" voor plaatsen, hiermee aangevend, dat Zijn
bevoegdheid of bekwaamheid in deze opzichten oneindig is.
Maar ik ga van een ander standpunt uit. De denker is tot op zekere hoogte identiek met zijn
gedachte. Zij komt uit hem voort, ze is een uiting van zijn wezen. Indien de gedachte een
bevestiging is van eigen wezen, kan het niet anders, of deze gedachte is op zich kostbaar. Ze
is belangrijk. Zoals het voor een mens belangrijk is te weten, dat hij bestaat. Dan mag ik als
eerste en belangrijkste eigenschap van God stellen: een zich-één-gevoelen met alle delen en
mogelijkheden van Zijn schepping, in menselijke woorden vertaald als Al-liefde.
Hieruit vloeit ook voort, dat elke strijdigheid, die ontwikkeld wordt hetzij in de stof of in de
geest, in het Goddelijke het idee van verwerping voortbrengt, omdat hier de schaduwzijde, van
eigen wezen wordt gezien. De schaduwzijde, die gezien wordt, kan alleen dienen om het
brandpunt van de gedachte (het ik zelve) nader te doen erkennen. Uit deze redenering zoudt u
dus kunnen concluderen, dat ook God waarschijnlijk een esotericus is, omdat Zijn schepping
en Zijn denken – voor zover wij kunnen nagaan -niets anders zijn dan een moment van
Zelferkenning en Zelfrealisatie.
Verwerp ik God, dan maakt dit geen verschil uit. Het enige, dat ik niet verwerpen kan, is
mijzelve. Op het ogenblik, dat ik mij zelf ontken, ben ik een dwaas. Want om mijzelf te kunnen
ontkennen, moet ik bestaan. Om mijn bestaan te kunnen ontkennen moet ik weten omtrent de
mogelijkheid van mijn bestaan. Dan besta ik dus.
Deze misschien wat spitsvondige redenering zou ook moeten gelden voor elk probleem, dat ik
mijzelve voorleg. Wanneer ik mijzelve een probleem stel, moet ik de oplossing ervan kennen,
althans een voorstelling van die oplossing in mij dragen. Zij behoeft niet identiek te zijn met
hetgeen ik als werkelijkheid beschouw, maar zij moet wel stammen uit het totaal van het
Zijnde, zoals het uit de Schepper voortkomt.
Nu moet u eens proberen dit beeld in uzelf op te bouwen. Wanneer de hoofdeigenschap van
het Goddelijke Liefde is, d.w.z. een bevestiging van het Zijnde, kan onze keuze in het Al – en
zeker in het stoffelijk Al, waarin wij moment na moment aaneenrijen uit de vele mogelijkheden
volgens onze eigen keuze – alleen beantwoorden aan mijn wezen en aan het Goddelijke,
wanneer diezelfde bevestiging van leven en zijn daarin is gelegen. Esoterie moet in de eerste
plaats een levenserkenning en een levensbevestiging inhouden. Elk verwerpen van
onverschillig welk deel der schepping, ja zelfs van onverschillig welk deel van eigen wezen, kan
niet in overeenstemming zijn met de drijvende kracht, die uit het Goddelijke voortkomt.
Nu kan ik natuurlijk verder gaan denken. Ik zeg: God is wreed. Dat is te rechtvaardigen. Maar
kan God wreed zijn, wanneer Hij slechts het totaal der in Hem levende mogelijkheden
openbaart? Men kan zeggen: God is rechtvaardig. Maar ook dat heeft weinig zin. Als ik het op
de keper beschouw, dan zeg ik: Voor mij is God dit of dat. Maar God is steeds en ten allen
tijde volledig en geheel Zichzelf. Elke verdeling van God in onverschillig welke parten kan voor
mij dienen om delen van die God beter te beleven of te erkennen. Maar ik mag ze nooit als
onafhankelijke waarden stellen. Erkenning van de samenhang van alle dingen is de kern van
de eerste esoterische bewustwording.
Nu zeggen wij, dat wij in onszelf gaan om daar God te ontmoeten. Is dat wel waar? Het wordt
vaak gezegd. Er zijn belevingen, die klaarblijkelijk dit bevestigen. Desondanks stel ik de vraag,
kan dit wel waar zijn? Kan ik God in mijzelve ontmoeten? Dan moet ik stellen dat ik dus iets
ben, waarin God leeft. Fout. Want niets van mij – noch de stoffelijke mogelijkheid, noch de
geestelijke werkelijkheid, de bestaande continuïteit van bewustzijn – kan buiten God bestaan.
Zij is voortdurend uit God. Ik kan niet God in mijzelf ontmoeten. Ik kan ook niet zeggen, dat ik
77 poorten moet doorgaan of 33 treden beklimmen om tot bewustzijn van God te komen.
Wanneer ik die dingen stel, dan zijn ze menselijk. Dan zijn ze mijn denkwijze, mijn voorstelling
en voor mij misschien bruikbaar. Maar ze zijn niet waar.
God is mijn wezen. Het is voor mij niet de kwestie om in mijzelf tot God door te dringen, maar
om God te ervaren, zoals Hij in mij ook nu en op dit moment geuit is. Ik moet leren te
beseffen welk deel ik in de Groot-Goddelijke gedachte inneem, welke functie ik daarin heb. En
dit geldt voor mijn stoffelijk wezen in mindere mate, omdat ik hier de momenten aaneenrijend
kies. Het geldt hoofdzakelijk voor mijn geest; althans wat u geest noemt: het bewustzijn.

EK 1961 - 1962 37
Orde der Verdraagzamen

Dan moeten wij nu proberen om ook over die geest – die bewustzijnsvorm., die dus onze
eigenlijke kern is — iets verder te zeggen. De ervaring leert dat op elk punt, waarin wij ons
associëren met de stof, het bewustzijn van het totale eigenlijke wezen teloor gaat. Dan moet ik
ook stellen, dat elke stofbeleving niets anders is dan een proefneming van of een uitdrukking
van een bewustzijn, dat in de stof niet kan worden hervonden en niet kan worden nagegaan.
De continuïteit van het ik wordt schijnbaar onderbroken door de stoffelijke momentsbeleving.
Aan de andere kant moet er tussen de momenten van stofbeleving (dat zullen wij dan maar
noemen: de mogelijkheden van de mens van keuze tot keuze, het onbelangrijk ook) een kleine
pauze liggen. In deze pauze moet het totaal bewustzijn bestaan. Wanneer dit het geval is – en
ik meen, dat dit inderdaad juist is – heeft de doorsneemens en dus zeker ook de esotericus in
feit( twee bewustzijnsnormen, waarmee hij werkt. De ene is de continue, de geestelijke; de
tweede is incidenteel en wordt steeds weer opgebouwd uit de momentsbeleving.
Wanneer wij nu zijn, dat in de mens een zeker geheugen aanwezig is (en wij laten daar het
stoffelijk geheugen even buiten beschouwing), dan kunnen wij nog verder stellen, dat onder
omstandigheden een deel van het geestelijk bewustzijn (de gedachte, die je bent) kan worden
vastgelegd ook binnen een stoffelijk belevingsmoment, maar altijd vaag, in fragmenten en
vervormd. Dan volgt hieruit, dat je om de werkelijkheid te beleven altijd de momentsbeleving
in de stof terzijde moet stellen. Hoogtepunten van geestelijke beleving en geestelijke
waarheidserkenning zullen altijd gepaard moeten gaan met een absolute distantiëring van het
ik t.o.v. alle stoffelijke waarden en waarderingen. Onthechting is het element, dat het eeuwige
en continue ik omschrijven kan en ten dele vastleggen in de materie.
Aan de andere kant volgt uit dit wereldbeeld ook, dat elk moment in uw leven een keuze wordt
gedaan niet alleen door uzelf, zoals u stoffelijk bent, maar tevens door uw geest. De keuze van
uw geest is bepalend, niet uw stoffelijke redenering. Dan kan ik als esotericus nimmer uitgaan
van het rationele, van het redelijk denken, dat ik b.v. in de stof ken. Ik kan wel uitgaan van
het totaal verloop van mijn leven. Alle daarin bestaande z.g. toevalligheden en
noodlottigheden zijn een uitdrukking van een geestelijk gedane keuze, die van moment tot
moment hernieuwd wordt.
Nu zult u natuurlijk ook hieruit weer zelf uw conclusies moeten trekken. Het is een
wereldbeeld, dat ik u voorleg, een filosofisch wereldbeeld. Maar een filosofisch wereldbeeld,
dat wel degelijk zijn mogelijkheden heeft. Indien ik nl. bij mijn innerlijk of esoterisch streven
uitga van het gestelde, dan zal mijn innerlijk weinig lijden onder al hetgeen in de wereld rond.
mij gebeurt. Ik erken: dat is een keuze, die ik heb gedaan. Punt. Ik zal echter door
voortdurend die wereld een ogenblik terzijde te stellen de waarheid van mijn wezen zelf, de
gedachte die ik ben, beter leren kennen.
Wanneer ik de gedachte, die ik ben, ken (dus zelfkennis heb bereikt en nu niet in stoffelijk en
materiële zin maar in zuiver cosmische), dan moet er in mijn wezen een systeem aanwezig
zijn. Want een absoluut willekeurige keuze is onvoorstelbaar in een heelal, dat krachtens zijn
schepping, zijn kenbare wetten en regels absoluut geordend is; zelfs in alle fasen, die liggen
tussen chaos en absolute vorm. De keuze, die ik maak, mag dus tot op zekere hoogte wij zijn.
Dat neemt echter niet weg, dat ik bij die keuze aan een systeem ben gebonden en dus met
alle bestaande mogelijkheden kan verwerkelijken.
Vergelijk: Een schaakbord en daarop een paard. Je kunt wel steeds over drie velden bewegen.
Je hebt 4 en soms 6 mogelijkheden en dikwijls nog meer. Maar in geen enkel geval kun je een
rechtlijnige beweging maken; zodat de vlakken, die vlak naast je liggen (de meest
waarschijnlijke mogelijkheden) aan je neus voorbijgaan. Probeert u er maar eens over na te
denken. Aan het schaakbord kunt u het aan uzelf demonstreren.
Wanneer u een dergelijk patroon hebt, zult u nooit het normale kunnen bereiken, maar dan
zult u steeds in elke poging net even buiten de norm vallen. De wijze, waarop u buiten de
norm valt, zal echter steeds gelijk zijn. Het systeem van gebeurtenissen, dat ik mij als een
stoffelijk leven herinner (en dat is in de stof mogelijk, zolang de reeks van de gebeurtenissen
binnen één bepaald lichaam ligt) is een aanduiding van mijn geestelijke structuur. Mijn
geestelijke structuur op haar beurt moet het mogelijk maken een contact vast te stellen, niet
alleen tussen geest en stof, maar ook tussen schijnbaar onsamenhangende gebeurtenissen in
de stof.

38 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

Wanneer ik nu leer beseffen wat het eigenlijk is, dat mij beïnvloedt, waarom ik uit de vele
keuzen, die mogelijk zijn, steeds weer juist bepaalde keuzen doe, dan weet ik dus ook hoe ik
mij in de continuïteit beweeg. Mijn geestelijk bestaan (de gedachte die ik ben) is een bepaald
patroon. Een patroon, dat zover wij kunnen nagaan repetitief is, dus zich herhalend. De
erkenning van het patroon maakt het reeds mogelijk om een verhouding tot het Goddelijke
vast te stellen. Het Goddelijke is het vlak; wij zijn de daarin getrokken lijn. Maar de lijn altijd
van begin tot einde gaat, of – zo ge wilt – een cirkel is, wordt ons beeld van God omschreven
door de erkenning van de innerlijke lijn. Een je innerlijk concentreren op het patroon, dat naar
je erkent je keuze voortdurend reguleert, moet het mogelijk maken te beseffen welke
goddelijke kracht binnen het ik het meest direct en onmiddellijk tot uiting komt.
Natuurlijk is dit laatste, hoe filosofisch van opzet ook, iets wat u zelf moet proberen. En
daarom zou ik graag een ogenblik de filosofie verlaten en terugkeren tot de meer menselijke
praktijk.
Elke mens zal ontdekken, dat in zijn leven meestal met betrekkelijk regelmatige tijdsafstanden
bepaalde gebeurtenissen zich herhalen. De herhaling is voor de mens van verschillende
intensiteit en hij zal daarom daar snel over hen gaan. Maar het verliezen van een vriendje in
de jeugdjaren, het verliezen van een meisje of ten jongen in de tijd, dat je aan trouwen gaat
denken, het verlies van een man of een vrouw, later het verlies van een vriend of ook van iets
wat die plaats kan innemen (het kan dus ook een godsdienst, een stelling, een ideaal zijn)
treedt met regelmatige tijdstussenpozen op. Daarbij kunnen die tijdstussenpozen rechtlijnig
zijn, b.v. elke vijf of elke zeven jaar; maar het is ook mogelijk dat ik te maken krijg met
reeksen van b.v. 14, 7. 31/2 of 13/4 jaar enz.
Deze versnelling en vertraging leert ons ook iets. Wanneer wij ontdekken, dat bepaalde
gebeurtenissen steeds sneller op elkaar volgen, dan is onze geestelijke ontwikkeling of tijd dus
klaarblijkelijk anders dan de stoffelijke. Het aantal geestelijke realisatie-mogelijkheden
(bewegingen op het kosmisch schaakbord, als u het zo zeggen wilt) is groter geworden t.o.v.
de normale tijdseenheid in de stof. Dan moet ik daaruit concluderen, dat een scherper
realisatie en een scherpere ontwikkeling in de geest mogelijk wordt. Een snellere opeenvolging
van gebeurtenissen en realisaties is het kenmerk van een grotere geestelijke bewegelijkheid.
Wanneer ik echter die realisaties steeds sterker krijg, kunnen ze mij door de stoffelijke
consequenties gemakkelijk verwijderen van de werkelijkheid. Maar op een gegeven, ogenblik
kom ik dan tot een zodanig bewogen stoffelijke tijd, dat ik voor het werkelijk geestelijk streven
eigenlijk niets meer over heb. Op dat punt moet het stoffelijk mogelijk zijn je te detacheren, je
los te maken van de gebeurtenissen. Het wordt op een gegeven ogenblik voor het geestelijk
bewustzijn noodzakelijk om het stoffelijke leven in zekere zin te ondergaan en daarbij de
geestelijke kracht geheel bepalend te laten.
Toch heb ik waarden als emotie en zo nodig. Want voor de geest (dat weet ik ook uit ervaring)
is een uitdrukking in de stof niet precies weer te geven in dubbeltjes en centen of in dollars,
maar kan alleen worden uitgemeten in emoties en veranderingen van contact. Ik mag mij
nooit geheel terugtrekken.
Het gaan van die innerlijke weg is dus afhankelijk van het erkennen van mijn uiterlijke weg.
Hoe meer ik besef wat mijn leven tot op heden in zijn stoffelijke vorm regeert en hoe meer ik
besef waar ik eigenlijk tot een te grote gelijkmatigheid ben gekomen of waar een te grote
opvolgende reeks van gebeurtenissen mij tijdelijk a.h.w. verdooft, hoe beter ik ook weet, hoe
ik mijzelf moet instellen om stoffelijk het tempo op te nemen, dat de gedachte, die ik ben (de
geest) in feite heeft.
Omdat de mens over het algemeen zijn eigenlijk stoffelijk niet begrijpt, omdat hij niet begrijpt
hoe die keuzewerking nu eigenlijk plaatsvindt, moet hij vele dingen verklaren. Zijn eigen
gedachten en gedachtenbeelden verklaart hij of veredelt hij. Onder veredelen verstaat hij
overigens in dit verband niet het werkelijk beter maken, maar alleen het meer aanpassen aan
zijn eigen begrip van goed of aanvaardbaar, hoe beperkt dat ook moge zijn. Wanneer een
mens dus gaat spreken en steeds wéér gaat spreken over de goddelijke rechtvaardigheid, over
een toornige God, de goddelijke liefdeskracht, enz. zonder dat dit een directe
wezensuitdrukking is, maar alleen om bepaalde tendensen in zijn eigen zijn voor zich eigenlijk
te verklaren, dan pleegt hij zelfbedrog. De vlucht in de kosmische vage woorden is heel vaak

EK 1961 - 1962 39
Orde der Verdraagzamen

de vlucht voor een onbegrepen deel van eigen leven. Wanneer wij nu te veel van dergelijk
woorden gebruiken, moeten wij dus uitkijken, want wij zijn klaarblijkelijk niet meer reëel, zelfs
niet stoffelijk.
Een esotericus kan niet verder komen, wanneer hij voortdurend maar aan het "zwammen"
slaat over kosmische dingen, terwijl hij nog niet eens in staat is zich zijn eigen feitelijke
stoffelijke mogelijkheden en toestand direct te realiseren. In de esoterie is het eerder
schadelijk dan goed om vele hoogdravende woorden te gebruiken, waar een eenvoudige
definitie, aangepast aan de feitelijke toestand, meestal een snellere realisatie mogelijk maakt
van al, wat van het eigen wezen in de stof erkend kan worden; en het maakt het eveneens
gemakkelijker om tussen de momenten van stof-leven door a.h.w. iets van het continue
bestaan van de eigen werkelijke kern ook in de stof nog vast te leggen.
We hebben ook de neiging om ons op hogeren te beroepen. Dat is heel typisch. Er zijn heel
veel mensen, die bidden tot Jezus, Maria, Jozef en de verdere heiligen van de kalender, tot
meesters A,B,C en zo tot Z; die zich bezighouden met het aanroepen van hun persoonlijke
geleider, hun persoonlijk overgeganen e.d. Vanuit zuiver spiritualistisch standpunt is dat
aanvaardbaar. Esoterisch echter bergt dit een gevaar. Want op het ogenblik dat wij die
krachten voortdurend aanroepen; worden die krachten een vervanging voor in ons bestaande
tekorten. Hoe meer wij in dit geval vertrouwen op deze met name genoemde en als beperkt
omschreven krachten om het eigen wezen tot bepaalde dingen in staat te stellen enz., hoe
zekerder het is dat wij een groot gedeelte van de reële belevingsmogelijkheid en waarden van
het leven niet beseffen. En – zoals ik getracht heb u aan te tonen – kan dat voor de esotericus
van het grootste belang zijn.
Aan de andere kant kun je als mens moeilijk leven in de stof zonder iets te vinden, dat
vervanging is voor het onbekende. Het onbekende in jezelf zowel als in de kosmos. Neem
daarvoor dan – naar mijn idee – in het esoterisch denken (want in het magisch denken is dat
anders) bij voorkeur de hoogste voorstelling van de totale kosmos, die u zich vormen kunt.
Wanneer u hulp nodig hebt, roep niet tot meester A, B of C. Roep tot de kosmos; of – wanneer
u dat beperkter uitdrukt – tot God. Daarvan bent u deel. Dan doet u in feite ook een beroep op
uzelf; op dat deel van uzelf, dat u niet kent. Dan wordt het u mogelijk om alles te definiëren in
de verhouding: ik t.o.v. het oneindige. Tussenschakels zijn in het esoterisch denken (naar mijn
idee) vaak schadelijk. Ze vertroebelen het inzicht in de werkelijkheid zowel van eigen wezen
als van de wereld rond je en zelfs van de geestelijke mogelijkheden, die je in je draagt.
Realisme, hoe ongewenst het ook moge zijn in de literatuur., is voor de esotericus een eerste
behoefte. Tracht het leven te zien als een voor u volledig redelijk geheel, waarbij het keuze-
element, dat u niet beheerst, vanuit uw eigen geestelijk wezen voortkomt. Realiseer u, dat
zelfs wanneer u een wonder gaat doen (een hele stad desnoods schept uit één gedachte of een
hele wereld doet vergaan om er een andere voor in de plaats te stellen), u dat alleen kunt
doen, omdat die mogelijkheid reeds bestaat. Die wereld moet er zijn en die stad moet er zijn,
anders kunt u dit niet doen. U kiest alleen uit hut bestaande.
Niets wat stoffelijk gebeurt, niets wat door u geconcretiseerd wordt om het zo te zeggen, is uit
uzelf. U bent aansprakelijk voor de opeenvolging van momenten, die voor uw gedachten de
juiste lijn, de juiste patroonvorming binnen het goddelijke vlak, mogelijk maken, maar verder
niet.
Wanneer je stoffelijk het realisme helemaal opzij zet, dan zul je altijd vastlopen in geestelijk
opzicht. Want je kunt de geestelijke keuze, die je maakt, niet meer beseffen. En daardoor
ontstaat een strijdigheid tussen de opeenvolgende momenten van stoffelijk bestaan. Je kent je
ware plaats niet in de wereld. Wanneer je die niet kent; zal dat voor je geest schadelijk
kunnen zijn, omdat haar bewustzijn hierdoor misschien toch tot een verkeerde keuze en dus
een tijdelijke onderbreking van eigen patroon gebracht zou kunnen worden; terwijl aan de
andere kant ook in de stof de optredende tegenstellingen niet aanvaardbaar zullen zijn en u
dus stoffelijke conflicten schept, die ook overbodig zijn. U beweegt zich, naarmate u grotere
strijdigheden hebt, meer in de richting van de vanuit stoffelijk standpunt minst gewenste
keuze en daarmede voor de geest vaak moeilijkste keuze.
In alle esoterie vinden wij het principe van harmonie, vrienden. Harmonische principes willen
niet zeggen, gelijkheid. Ze willen wel zeggen: samenklank of een parallel-gaan. Harmonie
wordt esoterisch gezien bereikt op het ogenblik, dat eigen innerlijke kern en hoogste

40 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

bewustzijn identiek zijn met de uitingen, die men vanuit zichzelve stelt en gebeurtenissen, die
men daardoor ondergaat.
De vaak verkondigde stelling van oorzaak en gevolg kan dus ook gevarieerd worden. Mijn
eigen instelling bepaalt mijn toekomstkeuze. De oorzaak heeft niet noodzakelijkerwijze een
bepaald gevolg, maar een hele reeks van mogelijkheden. Ik concretiseer de mogelijkheden
niet aan de hand van mijn stoffelijk bewustzijn maar aan de hand van mijn geestelijke
instelling. Dan moet ik trachten om stoffelijk een zo harmonisch (en dat wil zeggen: zo
gelukkig mogelijk) leven te bevorderen. Want naarmate ik gelukkiger en vrediger leef, zal voor
mijn geest minder noodzaak tot keuze uit conflictwaarden ontstaan. Dit is stoffelijk
geredeneerd en dus niet in overeenstemming met de kosmische werkelijkheid. Maar het is
voor de stof de enige denkwijze, die de werkelijkheid benaderen kan.
Ik ga besluiten. Waar het onmogelijk is om de gehele eigen geest volledig te kennen binnen de
stoffelijke vorm van één moment (of- zoals u het noemt – uw stoffelijk voertuig), mogen wij
nimmer uitgaan van een volledig geestelijk bewust leven. Wij moeten slechts het stoffelijk
leven zien als een mogelijkheid om het geestelijk bewustzijn op te voeren. Vanuit de geest
gelegde impulsen en indrukken maken het patroon uit; waaraan wij gebonden zijn. Laat ons in
de stof dit patroon eveneens zo goed mogelijk verwerkelijken. Al onze eigen neigingen,
instellingen en mogelijkheden maken deel uit van het Al en van de mogelijkheden, waaruit wij
kunnen kiezen. Wat wij al dan niet verwerkelijken wordt bepaald:
Door ons levenspatroon.
Door de wijze, waarop wij de juiste harmonie (vanuit een stoffelijk standpunt) bereiken met de
wereld rond ons.
Wanneer ons soms het leven uit bepaalde fasen schijnt te bestaan (dat wil ik er nog aan
toevoegen) dan moeten wij er rekening mee houden, dat die fasen niet feitelijk zijn; ook al
kunnen wij zeggen: ons leven valt in zeer afzonderlijke brokdelen a.h.w. uiteen, die elk voor
zich een soort afgerond geheel zijn. Want in dat geval is er dus geestelijk een keuze geweest,
die een totale verandering noodzakelijk maakte. Maar het geheel blijft gelijkwaardig. Wat er
gebeurd is in b.v. Indië en b.v. Groningen en in Zuid-Holland en in Frankrijk enz., is alles één
geheel.
Laat u nimmer door de omstandigheden leiden en Iaat u niet misleiden door het verschil van
milieu en omgeving. Tracht steeds weer de voor u belangrijke betekenis van de
gebeurtenissen vast te leggen. U zult dan ontdekken, dat er voor de meeste mensen één
kroonperiode is, d.w.z, één periode van grote intensiteit van beleving; maar dat daarnaast alle
andere perioden hetzelfde patroon gewijzigd herhalen.
Gebruik dit patroon ook nu; ook nu u te staan komt tegenover beïnvloedingen, die kosmisch
zijn door de tijd van Aquarius, de grote problemen van deze dagen. Want ook hier kiest u
persoonlijk. En omdat u persoonlijk kiest (geestelijk)' , kunt u alles werkelijk maken wat maar
mogelijk is voor u. Wat u betreft lijkt het of het dan voor het gehele Al is. Maar daarover
behoeft u zich voorlopig niet te bekommeren. Leer eerst in uw tweedimensionaal stoffelijk vlak
een zo juist mogelijke harmonie te verkrijgen met het drie-dimensionaal geestelijk vlak. Vraag
niet naar een innerlijke verlichting of een innerlijke leiding. Vraag eerder naar een
mogelijkheid tot realisatie van uw eigen wezen als geheel op dit moment. Dan hebt u de
grondwijsheid gevonden – naar ik meen – voor een esoterisch streven.
Nu nog alleen de bekende noot: Het eerste gedeelte van mijn lezing is filosofisch, dus de
opbouw van een idee. Het kan zijn dat die idee voor u niet past, omdat ze in uw keuze-
element niet past op dit moment, Overweeg eerst eens of dit voor u allemaal van kracht is. Is
het niet voor u van kracht, zoek dan voor uzelf een andere stelling, die wel past. Hetgeen ik
gezegd heb in meer practische zin (dus het onderzoeken van het levenspatroon en zo), dat
kunt u heus wel doen en gebruiken zonder daaraan alle consequenties van het door mij
gestelde onmiddellijk geheel te verbinden. Maar u zult ergens toch uw geestelijk wezen als
primair moeten ervaren, wilt u esoterisch vooruitgaan, wilt u grotere werkelijke kosmische
harmonie ervaren en – naar ik meen – ook daarmee het doel van uw leven gemakkelijker
bereiken.

EK 1961 - 1962 41
Orde der Verdraagzamen

Ik hoop dat u deze abstracte materie nog eens wilt nagaan en u daar voor uzelf conclusies
over wilt vormen. Indien het mogelijk is, kunnen wij een volgend maal daarop nog eens
doorgaan, tenzij uw eigenlijke leraar weer aanwezig is. Na de pauze zullen wij trachten een
tegenwicht te geven tegen dit misschien wel erg cerebrale werk van het eerste deel.

TWEEDE GEDEELTE

Aan de hand van de verschillende discussies zou ik graag nog even op het eerste onderwerp
terugkomen. Mag ik het even met een heel eenvoudig voorbeeld proberen duidelijk to maken
waar het nu eigenlijk om gaat?
Alle mogelijkheden in het Al liggen vast. Denk aan een doos met kralen. Je eigen bewustzijn of
je denken is een draad. Je kunt de kralen aan elkaar rijgen, precies zoals je wilt. En op een
gegeven ogenblik krijg je het idee, dat je er een versierseltje van moet maken en dan haal je
de draad twee keer door en dan heb je tweemaal hetzelfde. Het is dus heus niet zo moeilijk als
je denkt.
Maar voor de meeste mensen is het erg moeilijk zich voor te stellen, dat alles vastligt, want als
een mens denkt, dat alles vastligt, dan meent hij dat de volgorde vast ligt. Maar dat is nu
helemaal niet nodig. Alle mogelijkheden liggen vast.
We hebben b.v. de keuze uit 15 of 20 kleuren. Nu kiest u een rood kraaltje. Dat rode kraaltje
zegt, dat u zo dadelijk, wanneer u naar buiten gaat, uitglijdt over iets, wat een hond
wederrechtelijk op het trottoir heeft gedeponeerd. Nu had u ook het oranje kraaltje kunnen
nemen, dan had u het nog net op tijd gezien. En u had misschien ook een ander kraaltje
kunnen nemen, b.v. een wit; en dan. had er helemaal niets gelegen. Al die mogelijkheden
bestaan dus. Maar u kiest één van die bestaande mogelijkheden en die ene bestaande
mogelijkheid rijgt u aan uw draad van ervaring en dan wordt het een deel van uw leven.' (Het
lijkt wel de radio-rubriek: "dit is uw leven.") U maakt het zelf, maar het is a.h.w. pre-
fabricated. De onderdelen ervan zijn van tevoren opgebouwd.
En dan zit er verder nog iets aan vast. Wanneer je dus begint met een bepaalde reeks, dan is
het aantal keuzemogelijkheden niet meer onbeperkt voor jezelf. Wanneer u dus leeft in dit
lichaam, dan hebt u een beperking van het aantal mogelijkheden. Er zijn wel andere
mogelijkheden, maar die zouden voor u alleen te verwerkelijken zijn, wanneer u een ander
lichaam had gekozen voor hetzelfde leven. Begrijpt u? Dus u zit aan een bepaalde beperkte
reeks van mogelijkheden vast vanuit een stoffelijk standpunt, zolang je in de stof leeft.
Dus de keuze ligt niet vast?
Neen, die ligt helemaal niet vast. Maar het is wel zo, dat wanneer u in het begin de keuze hebt
uit 15 doosjes kralen en u kiest er één, dan bent u, tot u dat snoer hebt afgeregen, gebonden
aan de kraaltjes, die in dat ene doosje zitten, Daarna zegt u: Nu is mijn doosje op. Dan ga ik
weer naar de winkel en kan ik weer uitzoeken uit een paar honderd millioen. Maar heb ik er
één genomen en ben ik eraan begonnen, dan moet ik het weer in de beperkte
keuzemogelijkheid, die er is, afwerken. Ik behoef niet alles te gebruiken, wat er in het doosje
zit en ik kan er heel weinig van gebruiken of heel voel, ik kan het in elke willekeurige com-
binatie gebruiken, maar ik moet het snoer, dat ik a.h.w. vlecht, afmaken,
Maar stel, dat je zo'n snoer aan elkaar hebt geregen, dan zou je dus kunnen zeggen, dat
als je in dat hogere dimensionale vlak stond, je van te voren had kunnen zien, dat je dat
zou doen. Er is toch, abstract gezien, dan niet veel keuzemogelijkheid. Want wanneer ik a.
zeg, moet ik b. zeggen. En dan is er wel de mogelijkheid om andere letters te kiezen, maar
je zegt b.
Neen, dat is een verkeerde opvatting. Want ik overzie dus, dat een bepaalde keuze een
beperking van mogelijkheden inhoudt, maar ik denk, dat ik ze zo in elkaar kan rijgen, dat ik
voor mij een perfect sieraad krijg. Later kom ik tot de conclusie, dat er b.v. te veel zwart en te
weinig zilver zat, in het doosje of omgekeerd. Dus wanneer ik weer kies, kan ik dat
verstandiger doen.

42 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

En dan is er zelfs nog een andere mogelijkheid. Ik breek het snoer van mijn draadje, ik zoek al
mijn kraaltjes weer uit, doe ze in het doosje, ga terug naar de winkel en haal een nieuw
doosje. Dan moet ik datzelfde leven opnieuw doen. Het is dus theoretisch mogelijk, dat u nu
dadelijk afscheid neemt van dit leven; dat u zegt: "Nu ben ik eindelijk uit die stof vandaan. En
dat u dan nog eens terugkijkt en denkt: ''Potverdorie, wat heb ik er een rommel van gemaakt;
laat ik nog eens teruggaan." En voor u het weet bent u weer de schreeuwende baby,
ondergaat u weer dezelfde mogelijkheden, bij dezelfde ouders, in dezelfde stad, in dezelfde
school.
Dezelfde ouders kan niet. Die zijn al lang dood.
Wie zegt u dat die ouders al lang dood zijn? Volgens menselijke termen inderdaad. Maar in de
eerste plaats, wat u uw ouders noemt, zijn entiteiten (geesten) en niet stoffelijk. In de tweede
plaats: stoffelijk is alles gefixeerd, is er gezegd. Dus dat wil zeggen, dat het ogenblik dat die
ouders een kind kregen altijd blijft bestaan. Nu kunt u zich niet meer voorstellen hoe u als
baby was. Maar zodra u bent overgegaan, kunt u teruggaan in de tijd en precies zien hoe het
was.
Het eenvoudigst zou ik het zó kunnen zeggen: Stel u nu eens voor, dat elk moment van uw
leven een foto is. Het is een voorstelling van een werkelijkheid. Op het ogenblik dat je zelf deel
bent van de foto, op dat moment was het voor jou een beleefde werkelijkheid. U kunt de foto
altijd terugvinden. Alleen met dit verschil, dat je a.h.w. door het glanzende laagje van de foto
kunt heenstappen als Alice door de wonderspiegel en dat je dan plotseling weer in die
werkelijkheid staat. En dan kan het zijn, dat een ander die werkelijkheid niet doormaakt maar
voor u wordt het een volkomen te herbeleven werkelijkheid.
Een zeker aspect daarvan vinden we dan ook na de overgang. U hebt allemaal wel eens
gehoord over het terugbeleven van alles, wat in je leven belangrijk was. Dat vindt u nu
allemaal erg normaal. Waarom eigenlijk? Omdat – naar u zegt- in u de herinneringen bestaan.
Maar hoe kunt u herinneringen beleven? Alleen wanneer ze voor u weer werkelijk zijn, on-
geacht of ze voor anderen bestaan. Stel het dan mijnentwege zo voor, dat alles herinneringen
zijn. Alleen in de filosofische stelling zijn het niet uw speciale herinneringen, naar zijn het
a.h.w. herinneringen, die God heeft vastgesteld van begin tot einde; waarvan u de stukjes
kunt opzoeken.
Dat houdt dus in (het is een heel aardige stelling; het behoort ook bij een bepaalde filosofie)
dat een mens die geestelijke voldoende bewustzijn bereikt, teruggaat a.h.w. om zijn vorige
incarnaties te herstellen. En dat zou hij dan gelijktijdig doen met zijn eigen leven. U hebt altijd
wel eens gehoord: in het heden zitten de toekomst en het verleden verborgen. Maar stel je dat
nu eens zó voor
Je hebt een serie legpuzzels. Er zijn er een paar van, die niet helemaal in orde zijn. Er zitten
stukjes verkeerd in. En nu bent u aan de middelste legpuzzel bezig. Dat is het beeld, waarin u
leeft. Maar u ziet hier een fout in en die herstelt u. Dan weet u, dat zij ook dáár is en u herstelt
haar ook daar. Geestelijk overzie je het; dan zie je, hoe het in allebei nu ineens goed wordt.
En in de toekomst zit ook zo'n stukje. Dan zeg je: "Hé, die passen ook bij elkaar. En die
stukjes leg je alvast neer om te gebruiken als je dadelijk aan die puzzel begint. Dan overzie je
a.h.w. drie levens tegelijk. Noem dat nu heden, verleden en toekomst en zeg voor jezelf, dat
wanneer je in het heden iets herstelt, je dat ook meteen in het verleden hersteld hebt.
Wat u vaak karma noemt kan dus ook wel eens worden uitgedrukt als een door een beter
bewustzijn nu herstellen aan de hand van belevingen en keuze van mogelijkheden (geestelijk
en niet stoffelijk natuurlijk) van hetgeen in het verleden verkeerd was en het zo alvast bouwen
van een perfecte ondergrond voor een toekomst, die je dadelijk gaat beleven. Het is een
theorie, die volgens mij heel dicht bij de waarheid zal liggen, maar die ik niet kan bewijzen.

EK 1961 - 1962 43
Orde der Verdraagzamen

HARMONIE

Ik wil trachten u iets van die harmonie duidelijk te maken. Wanneer je een statig landschap
hebt, groots, massaal, dan kan het donderen van een waterval harmonisch zijn. Dat past in dit
landschap, dat geeft er zijn aparte kleur, zijn aparte tint aan. Wanneer je een landschap hebt
met ergens een overgrote vruchtbaarheid en toch ook weer een noodzaak tot contrast, dan
kan een vulkaan, die rookwolken uitstoot en dus een dreiging is van de dood, dit op een
perfecte manier aanvullen. Dat is harmonie, dat is een zuivere weergave. Maar als ik ergens in
een Hollands weiland een vulkaan neerzet, dan vraag je je af of je nu gek bent geworden of
niet. Dat vloekt met elkaar. En als in het Haagse bos een waterval als de Niagara is aangelegd,
dan komen er wel heel veel mensen kijken, maar dan komen er alleen ongelukken van. Het is
niet harmonisch. Op die manier kunnen bepaalde woorden met elkaar vloeken. Bepaalde denk-
beelden kunnen met elkaar vloeken. Ze pressen niet bij elkaar.
Nu is harmonie dus een kwestie van het sorteren van wat bij elkaar hoort. Ik kan heel
luchthartig zijn en toch harmonisch. Wij kunnen b.v. heel rustig beginnen op esoterische
manier met sinterklaasrijmpjes te gooien. En dan lijkt he t allemaal misschien wel een beetje
vreemd, maar het is in feite – dat moet u niet vergeten – harmonisch, wanneer er een redelijk
antwoord op komt. Wanneer u allemaal hier zoudt zitten met stijve gezichten en u zoudt een
toespraak verwachten met "Broeders en Zusters, wij die samen zijn gekomen'' ..... dan kan ik
natuurlijk ook met zo'n sinterklaasrijmpje, komen, maar dan vloekt het. Ik moet dus een
aanpassing vinden, waarin alles samenwerkt, waarin alles een zekere éénklank heeft.
En nu kan het heel goed voorkomen, dat je iets hebt, wat op zichzelf lelijk is, maar wat je
gebruikt om een harmonie te scheppen. Ik denk hier b.v. aan een stilleven. Er zijn schilders,
die maken een schitterend stilleven. Er staat een mooi koperen kan op en een mooi Delfts
blauw bord, een schaal met mooie vruchten en dan ligt er een afgekloven haringgraat bij. Toch
maakt dat op de een of andere manier het geheel levend. Er zit iets in. De haringgraat op
zichzelf is helemaal niet mooi, maar door haar contrastwerking verkrijgt zij schoonheid.
Harmonie is de kunst deze schoonheid te scheppen. Alles is schoonheid, mits in de juiste
combinatie, op de juiste manier.
Het woord dat je gebruikt kan schoonheid scheppen. Je kunt met betrekkelijk weinig moeite
sfeer scheppen. Het is alleen maar een kwestie van het zoeken van de juiste woorden en de
juiste toon, het zoeken van de juiste samenhang. Wanneer u wordt gezegd, dat u harmonie
moet zien als een belangrijk deel van het esoterisch streven, dan betekent dit in feite, dat u in
uw leven de juiste samenhangen moet vinden.
Een samenhang kun je natuurlijk gaan zoeken op je eigen manier., iets wat je zelf leuk vindt.
Maar wanneer je omgeving dat niet leuk vindt, dan ben je net als het jongetje, dat het
trommelen zo leuk vindt, dat het ter voorkoming van ernstige kosten in de Ramaar-kliniek een
pak slaag krijgt van papa, ondanks zijn vreugde en zijn goede bedoelingen. Het kind was zelf
met zijn speelgoed wel harmonisch, maar niet met zijn omgeving.
Menig mens is met zijn begeerten en zijn angsten wel harmonisch met zichzelf b.v. maar niet
met zijn omgeving. Dan ontstaat er een conflict. Een ander vindt – zoals dat nu eenmaal zo
vaak voorkomt – op een gegeven ogenblik buiten zich een harmonie. Er is ergens een eenheid
in de samenwerking, maar hij kan er niet ìn komen. Hij kan er deel aan hebben en hij kan
uiterlijk zich er buitengewoon mee bezighouden, maar ergens past hij niet. Geen harmonie.
Het ik past niet. Wanneer u nu die dingen voortzet, dan is het logisch, dat er ergens op een
gegeven ogenblik brokken vallen.
Daarom mag ik wel in de eerste plaats stellen, dat het belangrijk is bij het zoeken naar
harmonie uit te gaan van drie factoren:
De wereld die buiten je ligt.
Datgene wat je wilt en wat je vreest.
Datgene wat je bent, dus de mogelijkheden, die je bezit.

44 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

Het samenvoegen van die drie op de juiste manier vormt iets, waardoor je sterk wordt,
waardoor je wereld schoon wordt, waardoor je je eigen waarde verandert.
Zolang je niet past in een milieu, zolang je niet past in een omgeving bij bepaalde begrippen,
zolang je jezelf a.h.w. niet weet te geven tot op zekere hoogte, blijf je buitenstaander. Dan is
misschien alles wel mooi, maar je bent dan net iets lelijks, dat er niet bij past. Laten we maar
een voorbeeld nemen.
Er is ergens een vrouwencongregratie bijeen of een vergadering van de vrouwenbond van het
N.V.V. Dan zijn deze mensen bij elkaar en zij vormen een geheel. Nu zetten we er een andere
figuur tussen. B.v. een Brigitte Bardot of een Yul Brynner. Dan is ineens de hele samenhang
weg. Dan wordt er niet meer netjes gebeden of gediscussieerd, dan is de geest verdwenen. En
dat wordt erger, naarmate die door mij genoemde personen proberen toch tot het geheel te
behoren. Wanneer die B.B. daar heel vroom gaat zitten bidden en iedereen denkt dat hij een
heleboel slechts van haar weet, dan zijn de mensen innerlijk zo met geroddel bezig, dat er van
het gebed niets terechtkomt. En als ze het allemaal hebben over de noodzaak om de pen-
sioenen van de staatsambtenaren te herzien of aan te passen of zoiets en er zit een Yul
Brynner tussen, van wie men denkt dat hij wel ergens een paar miljoen heeft weggestopt, dan
zit iedereen er over te denken hoe hij daar nu wel aan heeft kunnen komen en hoe hij ze heeft
kunnen houden ondanks de belastingen. En dan gaan ze vechten over dingen, die niet be-
langrijk zijn. Ze komen dan niet tot een conclusie. Dus: harmonie is lang niet alleen maar een
gezapig samengaan, het is een activiteit. Een activiteit, die alleen op de juiste wijze gericht
wordt, wanneer je je bevindt binnen een geheel, waarbinnen je past en waaraan je werkelijk
deel kunt hebben.
Dat lijkt allemaal geestelijk misschien onbelangrijk. Maar wanneer u even nadenkt, dan kunt u
misschien toch wel inzien, dat het heel belangrijk is om harmonisch te zijn, en met jezelf en
met anderen. Want op het ogenblik dat u niet harmonisch bent, zit u met een zekere wrok,
een onbevredigde begeerte, een gevoel van geïsoleerd zijn, een verlatenheid, een
eenzaamheid enz. En u denkt erover na, dat het anders zou kunnen zijn. U komt niet meer tot
een normaal functioneren. U wordt geobsedeerd. Geobsedeerd zijn is niet leuk. Wat meer is,
het is schadelijk. Want je eigen denkprocessen worden er zo sterk door beïnvloed, weet u.
Het is reuze goed om naar buiten toe altijd weer joviaal en prettig te zijn; maar als je het van
binnen niet bent en jezelf zo nu en dan als een clown of een komediant beschouwt, ben je dan
werkelijk harmonisch? Eigenlijk niet. Dan is er iets in jezelf, dat geen deel heeft aan het leven
en dat in het geheel niet past. En daardoor maak je heel veel dingen zinloos, die toch
belangrijk en goed zouden kunnen zijn.
Of om eens wat anders te zeggen: Je hebt een bepaald beroep. En eigenlijk heb je voor jezelf
het gevoel, dat je het niet helemaal goed uitoefent. Maar ja, je zit er nu eenmaal in en je blijft
doorgaan. Je ziet anderen, die het beter doen en je hebt het idee dat je niet past. Dan zul je
daardoor – al lijkt het naar buiten misschien toe dat het beter wordt -in feite slechter worden.
Want die tegenstellingen, die spanningen, die ontstaan, die worden ontladen in een deel van je
omgeving, in jezelf. Geestelijke rust valt weg.
Nu weet ik wel, dat ze het heel mooi weten te beschrijven: "Harmonie is als een zoele
zomerdag, wanneer de witte wolken drijven aan de blauwe hemel en de donkere pijnbossen
zwaar geuren, terwijl u neerligt in de brosse hei, die net een begin van paarse gloed zijn bloei
gaat aankondigen". O, het klinkt zo mooi. Maar dan zijn er heel veel mensen, die denken, dat
ze dan op hun rug in de hei moeten gaan liggen en die bij wijze van spreken een paar
dennenbomen gaan binnenhalen om harmonisch te zijn. Daarin ligt nu een fout. Harmonie kan
er ook liggen in de woorden, zoals ik ze zeg. Maar het is een patroon van leven en van
handelen.
Er zijn mensen, die tot over hun oren in de zorg zitten, maar ze zijn harmonisch. Waarom?
Hun leven geeft zoveel, waarin ze zichzelf één kunnen voelen met het leven, met hun
omgeving, dat ze eigenlijk onbewust heel veel geestelijke waarden putten. Iemand die
harmonisch is behoeft niet apart te gaan zitten concentreren, want die vindt in het dagelijks
leven vaak veel meer innerlijke wijsheid en bewustzijn dan anderen door jarenlang piekeren en
peinzen. U zult dus begrijpen, dat ik die kwestie van harmonie wel erg belangrijk vind.

EK 1961 - 1962 45
Orde der Verdraagzamen

Nu zei ik iets over sfeer. Ik weet niet of u hebt opgemerkt, toen ik zo-even dichterlijk begon te
doen, dat het net was of er ergens een verwachting kwam. Er waren er een paar, die zeiden:
'Dat is toch eigenlijk wel mooi, dat zegt hij wel goed." Zo kun je sfeer vaak van kleinigheden
laten afhangen.
Laten we het zó eens zeggen: Ik kan met een heel andere stem tegen u gaan praten, ik kan
die stem vervormen en ik kan heel wat plechtstatiger of heel wat beleefder of bloemrijker gaan
spreken. Dan kan ik daarmee een bepaalde sfeer bereiken. Maar bereik ik daarmee ook dat u
nuchter bent? Wanneer b.v. de goeroe spreekt, dan wordt u door zijn eigenaardige manier van
uitdrukken meegesleept. Dan beweegt u zich op een exotisch vlak, maar het ligt buiten uw
eigen werkelijkheid. Het is misschien ergens gebonden met een verre herinnering, maar het is
toch niet helemaal reëel. Het staat -zo heerlijk op een afstand. Ik geloof dat dat één van de
redenen is, dat zo menig spreker (of dat nu een politicus is of een prediker of zo) zich ook een
speciale toon aanwent. Ik ga het buiten de werkelijkheid zetten. Dat is niet meer een mens die
met je praat, dat wordt een soort symbool. Een symbool, dat boven de werkelijkheid ligt. Iets
wat je kunt aanvaarden, waar je "ja" tegen kunt zeggen, vaar je misschien aan kunt
gehoorzamen, maar waar je niet werkelijk één mee kunt zijn. Die sfeer is anders.
Daarom is het scheppen van sfeer zo belangrijk. Een sfeer kan tot op zekere hoogte isoleren
en dat kan nodig zijn. Maar ze kan ook tot op zekere hoogte binden en ook dat kan nodig zijn.
Alles hangt af van de kleinigheden. U weet het misschien niet, maar als je het zo eens nagaat,
hoe vaak is het niet een enkel gebaar, een enkel muziekje, tot zelfs een geur, die ergens hangt
of een geluid, dat van buiten doordringt, dat bepaalt hoe de mensen een zullen zijn.
Neem b.v. een visite. Daar zitten mensen allemaal bij elkaar met droge gezichten deftig tegen
elkaar te doen. En dan komt er een kind binnen en dat vraagt heel onschuldig of mijnheer zijn
haar thuis heeft gelaten, omdat hij een gladde schedel heeft. Waarop ieder begint te grijnzen,
en van verschillende kanten opmerkingen naar de kleine worden gericht. Het kind gaat weg,
het gesprek blijft. De sfeer is veranderd door iets, wat op zichzelf nergens mee samenhangt.
Er is een grote, plechtige vergadering. En de spreker die er is weet wel: hij moet de puntjes op
de i zetten en hij zou ritueel sigaren en sigaretten mogen aanbieden en meteen opsteken.
Maar hij laat ze nu eens heel rustig staan en zegt: '"Wie zich bedienen wil, bediene zich, maar
ik stop een pijp.'. Ineens is er een andere sfeer. Waarom? Omdat de mens uit die kleinigheden
in de ander zichzelf herkent. Wanneer ik met u spreek, dan laat ik u vanuit mijn wezen dingen
erkennen, die in uzelf leven. En wanneer u die juist genoeg erkent, dan is er voor u een
aanvaardbare sfeer.
Nu kan het ook zijn, dat het u op de een of andere manier niet pakt of boeit. Dan is die sfeer
er voor anderen wel, maar u staat er buiten. En dan het zelfs zover komen, dat die sfeer
regelrecht ingaat tegen uw denken, Want er zit een soort vrede of een soort vroomheid of iets
anders in de lucht en dat past nu net niet bij u. Dan gaat u er tegen ageren en dan bent u –
zoals men het zo mooi noemt – "tegen de wennende keer in." Dan gaat u regelrecht tegen
alles in en dan wordt u obstructief. U gaat dan allerhand dingen voor uzelf uitkienen op een
andere manier, want dit mag niet. Die sfeer is niet goed, want u staat er buiten.
Nu kun je er natuurlijk weinig aan doen, als er ergens een bijeenkomst is en die sfeer past
toevallig niet bij jou. Maar je kunt wel proberen om die sfeer te ondergaan; of – wanneer dat
niet mogelijk is – je ervoor te isoleren. Elke obstructie, elke oppositie tegen een bepaalde sfeer
betekent voor u een verlies van krachten, van bewustzijn, een onnodige strijd. Het betekent
verder een verlies van contact met de werkelijkheid, met de wereld rond je. Dan zul je in
menselijke zin heel veel vooroordelen gaan opstapelen, die eigenlijk niet bestaan. En geestelijk
zul je je ook weer gaan vastbinden aan voorstellingen, die niet nodig zijn.
Dan kan ik wel weer gaan zeggen: Nu gaan wij sfeer demonstreren. Maar ik weet eigenlijk
niet, waarom ik het zou doen. Wanneer ik met een incan-tatie begin, dan weet ik zeker, dat u
de kracht voelt. Dan is er een bepaalde harmonie ontstaan en dan zegt u: "Ja, dat is sfeer."
Maar ik weet ook, dat er een enkeling bij is, die er hoofdpijn van krijgt, terwijl het helemaal
niet nodig is. Die past dan niet in die sfeer.
Ik kan gedichten gaan zeggen. Dan zijn er mensen, die daverend onder de indruk zijn. En dan
krijg je van die mooie gedichten als: "Eenzame rij van lichten, die snelt door de nachten; trein
naar een onverwacht doel. Zo is het mensenleven."

46 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

O, wat een diepzinnigheid. Ja, ik zal het wel breken, want het gaat mij niet om die sfeer. Maar
als dat nu wordt voorgebracht met een zekere pathos, negen van de tien mensen worden er
door gegrepen. Wanneer ik dus iets heb, waarvoor die sfeer nodig is, dan is het logisch, dat ik
er gebruik van maak. Alle middelen, die ik gebruiken kan om een juiste en harmonische sfeer
te bevorderen en te scheppen, mag ik gebruiken. Natuurlijk niet, als ze met mijn eigen wezen
niet in harmonie zijn; daarvan moet ik afblijven. Maar zolang ik er zelf harmonisch mee ben,
mag ik dat doen. Zolang ik vanuit mijzelf of door hulp- en kunstmiddelen een diepere band kan
scheppen met het Al, een groter begrip voor dat Al, zal ik er innerlijk rijper en wijzer van
worden. Het gebruik van de juiste sfeer is één van de kostbaarste instrumenten, die een mens
heeft, weet u.
Om nu nog even terug te komen op dat voorgaande: dan kies ik dus een moment, waarin een
bepaalde sfeer is. Ik ben door mijn eigen wil oorzakelijk voor alle omstandigheden, waaruit het
ontstaan van die sfeer in fasen kan worden afgelegd.
Nu wil ik nog even een paar voorbereidingen treffen voor de derde spreker.
Wanneer wij nu geestelijk (dus in ons werkelijk wezen, buiten de beperking van de stof om)
waarden hebben, die direct met het Goddelijke in verband staan en waarvan wij voelen, dat zij
ook harmonisch kunnen zijn met anderen, dan kunnen wij die dingen niet altijd zeggen. Je
kunt het niet direct uitdrukken op een stoffelijke manier. Zo goed als je werkelijk met iemand
meevoelt, je op een bepaald ogenblik de woorden toch niet kunt vinden. Degenen, die niet
meevoelen, die hebben mooie gladde woorden, die hebben er genoeg. Degeen, die werkelijk
meevoelt, die houdt zijn mond dicht; die weet niet wat hij zeggen moet; die zal het met een
gebaar of een handdruk proberen uit te drukken. Want eigenlijk is het feitelijke contact het
overspringen van een vonk, iets dat ligt buiten de materie.
Op die wijze, dat moet u goed begrijpen, zijn er heel veel dingen, die je esoterisch b.v. nooit in
de stof kunt omzetten. Maar je kunt ze wel uiten door een sfeer te scheppen. In die sfeer
worden dingen tastbaar en merkbaar en kenbaar, die niet stoffelijk uitdrukbaar zijn. En
wanneer wij b.v. op een gegeven ogenblik met het Schone Woord werken, wat vaak gebeurt,
dan zullen wij ook heel vaak een sfeer scheppen om daarmee ideeën uit te drukken, die in een
woord niet kunnen worden vastgelegd.
Je fungeert en functioneert – om even terug te komen op een paar opmerkingen van zo-even
– eigenlijk als een tweeledig wezen. Je functioneert als zodanig, omdat je nu eenmaal bestaat
uit twee delen, geest en stof. En je fungeert als zodanig, omdat er meerdere mogelijkheden
van onderscheid te vinden zijn in het Al, maar deze twee- op het ogenblik bepalend zijn en dus
je activiteit en je waarde t.o.v. de omgeving bepalen. Door die tweeledigheid, moet er in alle
dingen ook een zekere tweeledigheid van werken zijn. Alles wat alleen materieel wordt
afgedaan is onbelangrijk, is vaak waardeloos. Alles wat wordt afgedaan met een bepaalde
achtergrond; een bepaalde sfeer, kan ook oen geestelijke achtergrond hebben. En wanneer de
sfeer juist is, zal die geestelijke achtergrond bestaan.
Dan zal die niet altijd een leuke achtergrond zijn, een mooie en aanvaardbare achtergrond. Er
zijn ook van die dames, die op hun manier sfeer scheppen met een rood lampje. En dan kun je
zeggen: "Ja, maar is dat nu goed?'' Toch wordt hier een beroep gedaan op een zekere honger
naar warmte enz., die nooit kan worden uitgedrukt in het beroep, dat ze uitoefenen. Er wordt
een achtergrond geschapen. Die achtergrond, moet natuurlijk volgens ons eigen geestelijk
wezen goed zijn. Door ze te combineren met de stoffelijke daden verkrijgen we dan de beste
resultaten.
Ik hoop, dat er geen bezwaar tegen dit stukje persoonlijke bijdrage is. En ik hoop ook dat u
niet vindt, dat ik teveel in de ruimte heb gepraat. Want ik heb u ondertussen aanwijzingen
gegeven, die u direct en dadelijk kunt toepassen.
Weet wat je doet in je leven. Je moet leven als mens, ook als je esoterisch streeft. Gebruik
dan ook die geestelijke achtergrond van je, die geestelijke krachten. Leer meer te zijn dan
stoffelijk mens, door via sfeer, via het vinden van de juiste verhouding en harmonie, je
geestelijke achtergronden even sterk uit te drukken als je stoffelijke. Dan pas ben je een
volledig mens en dan pas zul je daaruit een maximum aan bewustzijn en vrede voor jezelf
vinden en ook voor anderen kunnen betekenen. Ofschoon, ik zeg "kunnen", omdat de anderen
natuurlijk bepalen in hoeverre dat waar is.

EK 1961 - 1962 47
Orde der Verdraagzamen

Nog iets; Klinkt heel veel, zoals ik het zeg, niet veel gemakkelijker dan het is? Dat komt,
omdat ik een sfeer schep, die gemakkelijker is. En in die gemakkelijkheid kan ik meer
geestelijk vastleggen, als ik stoffelijk zeg. Bij het nalezen zal u dat waarschijnlijk meer
opvallen dan deze avond, maar ik wijs er even op.

KENNIS EN WIJSHEID

Ik wil graag met u mediteren over kennis en wijsheid.


Kennis is de voorraadschuur, waaruit de mens put. Als handelsartikelen opgestapeld ligt daar
het weten. Een weten, dat gaat van de eenvoudige feiten van het leven tot gedurfde
stellingen; die zijn geest doen doordringen in sterrennevels, waarin geen mens ooit stoffelijk
zal kunnen treden. Hij heeft kennis omtrent de geest en omtrent de stof. En de feiten bijeen
zijn als een bont allerlei, waarin het geheel van de menselijke wereld op enigerlei wijze
vertegenwoordigd is.
Maar die kennis ligt opgestapeld. En afzonderlijk hebben die dingen weinig betekenis. Daar is
de zetel van de bruikbare maatschappelijke kennis. En daar staat de tafel, opgebouwd uit het
abstracte denken. En daarnaast staat het buffet, waarin je zoveel kunt bergen van kennis der
sociale wetenschap. En iets verder vinden we een kleiner kastje, waarop economie geschreven
kan staan. Daar ligt het vloerkleed, dat wij humanisme of menselijkheid noemen. Alles
omschreven en geprijsd. Maar het heeft geen samenhang. Je kunt trachten de onderwerpen
samen te groeperen, maar het is koud. Het blijft als een lege modelkamer, ergens opgetrokken
in een warenhuis, waar vele mensen doorlopen, maar waarin de meubels toch niet bij elkaar
schijnen te horen en waarin een koudheid heerst van iets, wat alleen vertoond wordt.
Maar noem nu eens uit het warenhuis der kennis de feiten, die voor jou noodzakelijk zijn en
laat het andere rusten. Stel ze samen, totdat het mogelijk is er mee te leven; tot je kunt
steunen op het denken in abstracties en je neer kunt vlijen in de zekerheid, dat je voldoende
stoffelijke, eenvoudige kennis bezit. Zorg dat je kasten er staan, zoals je ze nodig hebt, zoals
je ze gebruikt. Want juist door het juiste groeperen van de kennis kun je er in leven.
En vreemd, wat zo-even geen samenhang had en in de veelheid zelfs zijn schoonheid verloor,
krijgt ben aparte glans. Want opeens lijkt die stoel gelieerd met de economie, met de filosofie
en al wat er verder bestaat. En de rekenkunde schijnt net aangebracht om een menselijke
lafenis en verfrissing voor een ogenblik te dragen. Er is een sfeer van samengaan gekomen.
De grenzen zijn weggevallen en de vele afzonderlijke feiten tot een hechte eenheid gesmeed.
En een ieder, die nu deze samenstelling betreedt, zegt: "Dit is een kamer; hier woont iemand."
Dat is nu de wijsheid. Kennis alleen is nutteloos. Ze kan u weinig verder brengen. Maar het
samenvoegen van de kennis die je bezit, de mogelijkheden die je bezit, zodanig dat je er
waarlijk in leeft, dat is het begin van wijsheid. Want een ieder, die dat vertrek betreedt, voelt
daarin de persoonlijkheid van de eigenaar aan, zelfs wanneer hij niet aanwezig zou zijn.
Zo ontstaat een contact, een wederzijds ontmoeten en begrijpen, een soort ontspannen zijn,
dat nimmer mogelijk is in de kunstmatig geconstrueerde modelkamer of in het
hoogoptorenend pakhuis vol van feiten. Er is een begrip, een aanvoelen. Begrip en aanvoelen,
dat is wijsheid.
Die wijsheid kan vaak worden opgebouwd met zeer eenvoudige middelen. Het is niet nodig om
grote kostbare kasten neer te zetten, vol met kostbaar fonkelend kristal of om Perzische
tapijten over de vloeren te werpen. Een eenvoudige bank, een stoel, een eenvoudig getimmerd
kastje dat desnoods nog wat scheef hangt, kan genoeg zijn. Het is de samenvoeging der
dingen, die wijsheid maakt.
Wie kennis vergaart moet wel beseffen, dat zij waardeloos is, tenzij eigen persoonlijkheid
daaruit voor zich een woning weet te bouwen en in deze woning de wereld weet te ontmoeten.
Alleen zo is het begrip mogelijk, de harmonie. Alleen zo kan de werkelijkheid één worden met
uw wereld en uw leven.

48 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

Daarom, leef niet zonder kennis, maar streef er eerder naar met uw kennis iets te maken,
waarin de wijsheid, de sfeer, reeds tot uiting komt, waarin de kracht van het Goddelijke zich
openbaren kan, dan eerst u te verrijken. Gelukkig de mens, die voldoende wijsheid bezit om
uit het weinige, dat hij zich eigen maakte, een begrip te vormen van de oneindigheid. En
ongelukkig de mens, die in de veelheid der feiten zijn begrip omtrent zichzelf en zijn Schepper
verliest.
Dit is mijn eigen kleine meditatie. Wat is uw onderwerp?

SFEER

Het is onzichtbaar. Het trilt in de lucht en het kan toch niet gemeten worden. Het weerspiegelt
in de ogen der mensen en het weerklinkt in de sferen van de geest. Het brengt werelden
samen, het bouwt een onmetelijk begrip en toch kan het niet gezien worden. Dan is het
moeilijk het te definiëren. Men noemt het: sfeer.
Sfeer is een eenheid met krachten, die je niet ziet, met het onzichtbare uit je eigen wezen. Het
onzichtbare, dat ver achter den einder van het menselijk begripsvermogen rust: God zelf.
Wanneer je de juiste sfeer weet te grijpen, dan is er inderdaad een direct contact met God.
Dan staan alle werelden van lichtende geest naast je. Dan wordt elk gebrek en elke
eenzaamheid opgeheven. Dan wordt elke sluier van begoocheling door het felle licht der
waarheid verdreven. En toch kun je niet zeggen waarom, want het is niet te meten. Het is
maar een sfeer.
De gedachten van de mens stralen. Het trillen van zijn wezen, het werken van zijn gedachten,
de klanken die hij geeft, de weerkaatsing daarvan, dat alles is een onderdeel van de sfeer. En
toch is zij meer dan dit alles. Want de ware sfeer wordt geboren op het ogenblik, dat er een
contact bestaat. Een contact, dat verdergaat dan alleen maar het oppervlakkige elkaar kennen.
Het contact, waarin geest tot geest spreekt, waarin gedachten vrijelijk elkaar ontmoeten,
zonder de behoefte tot uiting in woorden.
Ge zegt: sfeer, weet gij niet, dat indien ge wilt, hier het grootste licht voor u onmiddellijk
kenbaar is? Een sfeer, meer niet.
Ik kan roepen tot de hoogste krachten. Ze zijn kenbaar hier. En toch kunt ge ze niet meten en
zien en omvatten. Sfeer.
Sfeer is de uitdrukking van het geheime rijk van de geest. Wanneer ge sfeer zoekt, tracht een
ogenblik uzelf te vergeten in het zijnde en ge zult ervaren wat het is: met het Zijnde één te
zijn.
Enkele mensen bidden. Bidden vormt een sfeer. Andere mensen dansen, maar de sfeer kan
dezelfde zijn. Want elke sfeer van licht is geladen met lichtende vreugde.
Boven alle gebreken en beperkingen uit verheft de ware sfeer de mens tot het lichtende
ervaren, tot de dansende jubel. Vanuit zichzelve meegevoerd, kent hij de onbelangrijkheid van
de kleine dingen en de volheid van het Grote, dat ook hem beroert.
De ware sfeer, de lichte sfeer, ze is een verstommen van woorden, omdat woorden leeg zijn
en zonder betekenis. Het is het innig ondergaan van het onbeschrijflijke, dat je wezen
doorgloeit, doortrilt en doortintelt, dat je gehele ik doet vergeten wat de wereld en tijd is. Alles
één zijnde, een dansende mot, een dansend stuk stof ergens in het licht van een grote zon,
heen en weer geslingerd – en je weet niet waarom – maar vreugdig, jubelend, dansend; en
wetend om het geheel, opvangend de krachten, die je niet kunt omschrijven. Dat is sfeer.
Sfeer is het vergeten van de grens tussen mens en geest.
Sfeer is het contact tussen al wat leeft, zonder beperking.
Sfeer doet een plant spreken door het wuiven van een blad en het sneller opengaan van
knoppen en bloemen.
EK 1961 - 1962 49
Orde der Verdraagzamen

Sfeer is het dier, dat zijn aard vergeet en meelevend in de gedachten, die heersen, een
ogenblik werkelijk een weergave schijnt te zijn van het denken der meer-bewusten.
Maar sfeer is ook de kracht uit de geest en het reten uit de geest. De inwijdende kracht vaak,
die in vaag erkende gedachten en beelden doordringt tot de zinnen, tot het denken, maar in
zich een verwezenlijking schept, die nimmer stoffelijk kan zijn.
Sfeer is de band van het ongedachte met het onkenbare: daar, waar gedachten vervagen en
worden tot trillingen en geestelijke kracht, waar geesten worden tot trilling en beeld en weten,
waarin de oneindigheid zich keert tot het beperkte.
Sfeer is de uitdrukking van de ontmoeting tussen mens en God.
Sfeer is de uitdrukking van de eenheid, die bestaat tussen al het geschapene.
Sfeer is het korte ogenblik van waarheid, dat maar al te vaak teloor gaat door de te grove
rasters van een alledaags leven en denken.
Ik hoop hiermee sfeer getekend te hebben.
En sfeer voor u is iets, wat gij schept door uw aanvaarding of door uw wil.
Sfeer is iets, waardoor ge het onstoffelijke, dat ge zijt, helderder doet spreken in de stof dan
ge het met de bewuste middelen, die ge bezit, ooit zoudt kunnen doen.
Daarom hoop ik voor u, dat ge vaak, zeer vaak, de juiste sfeer zult mogen vinden op het juiste
ogenblik en zo ook in de tijdelijkheid van uw huidig bewustzijn het contact met de
oneindigheid, waarvan ge toch deel zijt.

Nummer 4 – 10 december 1961

ONTWIKKELINGEN OP DE GROTE WEG

Goedenavond vrienden. Ik zou deze maal in het bijzonder met u willen spreken over ver-
schillende ontwikkelingen, die wij op de grote weg (op het innerlijk pad) kunnen ontmoeten.
Het is natuurlijk zeer interessant om esoterisch te zijn, esoterisch te denken; maar wij stuiten
altijd weer op bepaalde raadselen en geheimen, die ook in het eigen wezen van de mens
verborgen liggen. Het is vaak zeer moeilijk een oplossing daarvoor te vinden en bovenal is het
zeer moeizaam werk om zonder enige leiding en enige hulp zich door deze – ik zou haast
zeggen – geestelijke rijstebrij heen te worstelen.
Het is duidelijk dat alle esoterie een toenemend aantal vragen moet doen rijzen. Wij kunnen
niet leven zonder een vraag, zonder een zoeken naar kennis. Misschien is het in dit verband
aardig te wijzen op het komende kerstfeest, dat een feest van licht moet zijn. Want ook wij
zoeken innerlijk licht. Maar bij dit zoeken worden wij belemmerd door onze vragen en bovenal
door onze wijze van beschouwen. Want wij willen vaak bepaalde waarheden niet zien, omdat
ze eenvoudig niet passen in onze concepten van wereld, van samenleving, van goed en kwaad.
Omdat wij nu spreken over een feest des lichts, zou ik u een vreemde vraag willen stellen:
Weet u, wie de Vorst des Lichts is? (Lucifer) en Lucifer heeft, zoals u bekend is, de rol van de
Satan en van de demon op zich moeten nemen.
Nu is het niet aan mij om kritiek uit te oefenen op een bepaald religieus systeem, waarbij men
nu eenmaal aan de Vorst der Duisternis de niet zeer consequente naam Lucifer heeft
toegekend. Toch rijst in mij de vraag of deze betiteling "Vorst der Duisternis" juist is. Want ....
zolang de mens wandelt met god en geen kennis heeft van goed en kwaad, is hij in het
paradijs, en dat is goed. Maar is hij dan mens? Kan een mens bestaan zonder een zelfstandig
oordeel? Kan een mens bestaan zonder een vraag in zich, zonder een wil tot bereiking? Alleen
maar bestaan is niets waard. En dan is de gave van kennis, die de slang brengt, dus aan één
kant weer een zeer kostbare: en wij zouden met evenveel recht Lucifer als lichtdrager,
lichtbrenger kunnen vereren als al de vele andere goden en godheden, die de mens in de loop
der tijden als brengers van het licht heeft geroemd.

50 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

Ik weet het wel, in de Bijbel is er een conflict tussen God en Lucifer. Maar daarvoor is die God
dan ook een zeer beperkte en eigenaardige. Ik kan mij een conflict voorstellen tussen twee
engelen, tussen de heersers van twee planeten of zelfs van twee sterrenwerelden. Maar ik kan
mij geen strijd voorstellen tussen de scheppende Alkracht zelve en één van Zijn schepselen.
Dat is absurd.
Het kan alleen plaatsvinden, wanneer wij komen tot een aanvaarden van het planmatige. De
mens moest de val in het paradijs doormaken, omdat hij alleen zo waarlijk mens kon worden.
En hij moet in deze mensheid veel doormaken, omdat hij alleen zo tot een waarlijk belust
wezen kan groeien.
Nu zult u zich afvragen, wat dit te maken heeft met die kwestie van vragen in het ik. Maar is
niet onze grootste hinderpaal steeds weer, dat wij een vraag stellen, omdat wij daarop een
bepaald antwoord willen hebben? Dat wij de dingen in onszelven zowel als buiten onszelven
opmerken, omdat zij datgene bevestigen, wat wij bevestigd willen zien?
Wie begint het innerlijk pad te gaan, wordt met heel veel vaak vreemde problemen
geconfronteerd. Hij vraagt zich af: Wat is goed? Wat is kwaad? Hoe kan ik omtrent mijzelve
weten of ik ben zoals ik mijzelve zie? Etc. De twijfel overheerst bij degenen, die eerlijk zijn.
Degenen, die al spoedig menen meer te zijn dan een ander, laten zich al zeer snel meeslepen
door het gevoel van meerwaardigheid en nemen hun eigen stellingen a-priori als volwaardige
waarheid en weigeren zelfs naar enige andere stelling te bezien.
Men kan natuurlijk zeggen, dat we bang zijn, dat bepaalde delen van ons leven of bepaalde
waarden van ons bestaan niet passen in de werkelijkheid. Het is mogelijk, maar is het niet veel
belangrijker, dat wij leren onszelf de juiste vraag te stellen? En het criterium van de juiste
vraag is allereerst: Is deze vraag juist gesteld?
Wanneer ik vraag: Wie of wat is God?, dan vraag ik iets, dat zo niet gesteld kan en mag
worden. Want ik vraag iets, terwijl ik mij niet eens bewust ben van of bekend met God. God is
iets niet verstandelijks. Op het ogenblik dat ik vraag naar een definitie van Zijn wezen, vraag
ik dus naar een verstandelijke omschrijving van iets, wat niet verstandelijk is. Ik vraag aan
een blinde om mij de kleur van een bloem te beschrijven, waarvan hij misschien eens de geur
heeft waargenomen. Dat is dwaas.
In de tweede plaats: Wanneer ik mijn vraag eenmaal getest heb en ik weet dat die vraag dus
geformuleerd is op een aanvaardbare wijze, dan moet ik mijzelf afvragen welk antwoord kan ik
buiten mij daarop vinden? Hoe wordt buiten mij de juistheid of de niet-juistheid van de vraag
bevestigd? Want ik moet weten of mijn vraag zin heeft. Eerst wanneer ik mij daarvan bewust
ben geworden kan ik doorgaan tot een nieuwer begrip.
Dan kan ik zeggen: Nu ga ik werken met die vraag; in mijzelve zoeken wat er in mij als
antwoord daarop leeft. En meer niet.
Begrijp mij goed. De zaak is deze (ik weet niet wie die gedachte aanvult, maar ...). Wanneer
wij op een gegeven ogenblik een vraag stellen, dan kunnen wij die vraag nooit absoluut
stellen. U kunt uzelf afvragen: wat ben ik of wie ben ik?, maar een volledig antwoord kan
daarop niet gegeven worden. Elk volledig antwoord vergt een volledig bewustzijn. Een
onvolledig bewustzijn kan dus alleen maar een onvolledig antwoord geven. Dit wetende dienen
wij ons met het onvolledig antwoord tevreden te stellen tot het ogenblik komt, dat wij dit
antwoord krachtens vergroting van bewustzijn beter en opnieuw mogen en kunnen geven.
Degeen, die dat innerlijk pad begin te gaan, vraagt van zichzelf een perfectie, die hij of zij
nimmer kan opbrengen, niet tot stand kan brengen. Hij vraagt van zich (en misschien ook van
anderen), dat hij zichzelve volledig leert kennen; en hij beseft niet, dat dat onmogelijk is. Hij
wil de waarheid weten en begrijpt niet, dat de waarheid duizenden facetten heeft, waarvan er
misschien maar één of twee binnen zijn eigen bereik liggen, en dan nog vaak facetten, die
schijnbaar strijdig zijn. Hij stelt grote vragen en vindt verwrongen en verdraaide antwoorden.
Nu wil ik graag proberen voorbeelden te geven van dit vraag- en antwoordspel, dat zich in de
naar bewustzijn zoekende mens ongetwijfeld afspeelt.
Heeft dit of dat zin? Is het belangrijk dat het zin heeft of niet? Kunt u beoordelen of het zin
heeft of niet? Dat weet u niet. De vraag is fout.

EK 1961 - 1962 51
Orde der Verdraagzamen

Herstel de vraag. Heeft het zin voor mij? Heeft het zin volgens mij voor anderen?
Nu ga ik dat antwoord geven naar mijn eigen beste weten en dan zeg ik: Voor mij heeft dit
weinig zin, maar voor anderen kan het betekenis hebben. Dan is mijn realisatie dus: wat mij
betreft behoef ik hier niet direct actief te zijn, zolang ik b.v. niet uit naastenliefde en
bewustzijn van eenheid mij t.o.v. een ander tot handelen genoopt voel. Zodra ik echter ont-
dek, dat een ander schade zou lijden, ontstaat deze dwang.
Mijn leven is in antwoord op deze vraag dus eenvoudig te regelen. Ik realiseer mij niet wat iets
kosmisch betekent, want dat kan ik niet; maar wat het voor mij betekent en wat het in mijn
wereld kan beduiden.
Een andere vraag, die eveneens heel graag wordt gesteld: Ben ik dan goed? Of bij de
pessimist? Ben ik dan zo slecht?
Wanneer u niet weet wat de kosmische normen zijn, volgens welke goed en kwaad bepaald
worden, is het onmogelijk die vraag te beantwoorden. U kunt dus ten hoogste uzelf afvragen:
Ben ik volgens mijn eigen denken goed of slecht? en wanneer u dan daarop een eerlijk
antwoord geeft, dan moet u zich afvragen: waarom? en dan komen wij vaak weer voor zeer
eigenaardige gegevens te staan.
Iemand vindt dat hij kwaad is, dat hij slecht is. Wanneer je nu nagaat waarom hij zich slecht
vindt, dan blijkt tenslotte dat dit niet is om al wat hij in zijn leven al dan niet heeft gedaan,
maar doodgewoon omdat hij geen succes heeft in het leven. Hij vindt zichzelve slecht, omdat
hij meent tekort geschoten te zijn en dat tekortschieten komt dan zeer waarschijnlijk voort uit
een opvoeding en een omgeving, waarin succes als een soort godheid werd vereerd. Dat is
zuivere psychologie. Maar de mens, die zich dit kan realiseren, wéét dus dat hij dan niet slecht
is.
Een ander heeft het idee, dat hij erg goed is, volgens eigen weten en denken. En waarom ben
ik goed? Als u op die vraag antwoord moet geven, dan zult u misschien beginnen met enkele
positieve dingen op te sommen; b.v. ik probeer mijn medemensen te helpen. Waarom is dat
goed? vraag ik mij onmiddellijk af. Omdat ik besef, dat ertussen die anderen en mij een zeer
sterke band bestaat, ook al kan ik de geaardheid daarvan niet omschrijven
Maar zeer velen komen aandragen met: Ja, ik ben goed, want ik doe niet dit, dat, zus of zo.
M.a.w. ze achten zichzelf goed, omdat zij niet datgene doen wat anderen doen. Denkt u eens
aan de Farizeeër en de tollenaar in een van de gelijkenissen.
Een negatieve bepaling van goed kan nimmer aanvaard worden. Alles wat wij goed achten
moet positief omschreven worden. Laat u er nimmer toe brengen om al datgene, wat u niet
doet, als iets goeds te zien. Het gaat er om wat u wel hebt gedaan. Doen is nimmer (misschien
kan ik u daarmee helpen in sommige problemen; ze zullen wel eens voorkomen) doen is nim-
mer ... kwaad! De handeling of de actie wordt alleen tot kwaad, wanneer zij directe
consequenties heeft voor anderen of voor onszelven, die volledig in strijd zijn met ons ervaren
van God. Maar wanneer ik iets niet doe, wat ik moet doen, dan is dat slecht.
De beginnende esotericus zal dit vaak een gevaarlijke of zelfs verwerpelijke theorie vinden,
vooral wanneer daaruit de conclusie wordt getrokken: "Ach mensen, het is niet belangrijk wat
je doet." Leef zo goed je kunt. Maar het is beter een keer te zondigen dan je 1000 x te
beroemen op een zonde, die je niet begaan hebt en die je steeds weer in gedachten
herbeleeft. Want dat is gevaarlijk.
Misschien kan het voor een dwaas gevaarlijk zijn. Maar wanneer ik uit moet gaan van de
menselijke stelregels om mijn innerlijk leven te beoordelen, om mijzelf te leren kennen,
vrienden, dan heb ik nooit de mogelijkheid om waarlijk mijzelf te zien. De wereld der mensen
wordt gemaakt door de gedachten en de denkbeelden der mensen. Niet door God, niet door de
natuur De ware mens echter is wel deel van God en van de natuur. Wanneer hij dus zichzelf
wil definiëren en bepalen aan de hand van menselijke gedachten, die niet in hemzelf leven (de
enige uitzondering!), dan maakt hij zichzelf tot een karikatuur. Hij probeert zich in te passen in
een reeks van begrippen, die met zijn wezen al dan niet iets gemeen hebben, maar die
nimmer eeuwigheidswaarde hebben en in de meeste gevallen een sterke overdrijving of ook
wel minachting van de bestaande werkelijkheid inhouden. Dus maak u nooit over die
schuldvragen zo druk. Vraag u af waar u positief bent.

52 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

Dit kan eenzijdig klinken; per slot van rekening zegt men: wanneer er een God is, dan moeten
wij niet zeggen: "God is er en de duivel kan wat ons betreft ergens anders naar toegaan. Dan
moeten we weten dat het boze er is, dat hij rond ons gaat als een briesende leeuw en alles wat
er bij hoort."
Als je hoort wat die goede duivel allemaal krijgt voorgeworpen, dan krijg je de idee, dat de
mens ronddoolt in een geestelijk Artis, waarin alle hekken zijn weggevallen. Maar hij is mens,
wanneer hij leeft met God, dan zal iets duisters – zo het bestaat – hem niets kunnen doen.
Slechts zij, die zondigen, behoeven bang te zijn voor de krachten, die de zonde bevorderen. En
zondigen doe je alleen, wanneer je volgens je eigen weten en bewustzijn t.o.v. jezelf en ook
van anderen schuld op je laadt. Nooit anders.
Begrijpt u wat ik bedoel? Dit is eenzijdig, ja; omdat wij een doel hebben, dat uit zijn aard
eenzijdig is. De mens, die in de materie streeft, denkt de materie te kennen. Hij moet Ieren de
geest (d.w.z. zichzelf en zijn verhouding tot de kosmos) te leren kennen. Of hij die wereld nu
wel of niet juist kent is minder belangrijk, wanneer hij zijn doel ermee bereikt.
Ik hoop dat het voorbeeld niet erg overdreven of onaangenaam wordt gevonden, maar
wanneer een jarretelle springt, maakt het dan voor de buitenwereld veel uit, of men dat
vervangt met een elastiek, het oplost met een muntstuk of op een andere wijze? Neen,
nietwaar? Wanneer de oplossing maar beantwoordt aan zijn doel.
Nu hoor ik weer onmiddellijk iemand denken: O, dat is niet esoterisch, want het doel heiligt de
middelen niet. Volkomen waar. Maar vergeet één ding niet: Wij behoeven de middelen niet
'heilig' te achten, omdat zij het doel dienen. Maar als de middelen het doel dienen, dan is het
dwaas om hen te verachten. Zoek steeds de meest juiste, de meest passende oplossing; en
vraag u niet af, of dit of dat middel door de mens als het correcte wordt beschouwd, doch
vraag u alleen af, of volgens uw eigen bewustzijn een bepaald middel zo snel mogelijk tot het
doel voert.
Hier hebben wij dan een grote denkmoeilijkheid waarschijnlijk overwonnen, wanneer wij dat
tenminste leren. Want ik moet mijzelve kennen. De esoterie vraagt zelfkennis.
Ik heb u zo-even duidelijk gemaakt, dat die zelfkennis uit de aard der zaak beperkt en ten dele
onjuist zal blijven. Wanneer ik echter begin te handelen in positieve zin, dan zal mijn
zelfkennis zich vanzelf uitbreiden. Waanneer ik buiten mij voortdurend werk of onderricht volg,
dan staat – mits ik dit ernstig doe – in mij deze kennis verder vast. Zij is een verrijking van
mijn persoonlijkheid geworden. Ik verwerf een bekwaamheid of een handigheid of hoe u het
noemen wilt. Wanneer ik uitgaande van mijn beperkte zelfkennis werk naar het doel, dat ik
mijzelve stel, dan heb ik daarmede voor mijzelf de mogelijkheid geschapen om te Ieren. Door
het leren wordt mijn kennis natuurlijk steeds nauwkeuriger en op den duur zal ik mijn
eenvoudige begrippen van ééns zien als dwaas en onjuist. Maar dat ik mijn doel bereik is
belangrijk; dat ik van de juiste premisse vertrek is minder belangrijk.
Hier komt dan weer een volgend knooppunt, want welk doel moet ik mij stellen? Dat is heel
erg moeilijk. Wij horen daarvan zeer vele formuleringen. Ik wil er u enkele van weergeven en
u meteen de vraag stellen, of deze wel logisch gesteld mogen worden op deze wijze.
"Ik zoek de verwerkelijkingen, de Christusgeest en de goddelijke liefde in alle dingen."
Je kunt er wel naar zoeken, maar het leven bestaat uit oorzaak en gevolg. In 9 van de 10
gevallen is dit een vage formulering van welwillendheid, die het stellen van een werkelijk doel
eigenlijk onmogelijk maakt, hoe mooi het ook klinkt.
"Ik zoek de grote innerlijke bewustwording en de versmelting met God." U zoekt de grote
innerlijke bewustwording. Welke? Weet u welke innerlijke bewustwording u zoekt? O,
misschien hebt u er over gelezen in een boekje, maar dan komt ze uit een mens voort en niet
uit uzelf. Weet u dan of die voor u past? Of dit voor u de juiste weg is? "De versmelting met
God."
Een mooi idee, maar hoe? Hoe kun je dat doen? O, dat hebt u geleerd uit een boekje of
gehoord van een redenaar. Weet u of dat mogelijk is voor u? Of dat voor u juist is?
Klaarblijkelijk is het niet juist gesteld. "Ik zoek wijsheid."

EK 1961 - 1962 53
Orde der Verdraagzamen

Wat voor wijsheid zoekt u? Er zijn mensen, die erg wijs zijn, omdat ze anderen goed
begrijpen; andere mensen heten wijs, omdat ze veel kennis bezitten; weer anderen omdat zo
de meest fantastische bouwwerken van logische gedachten weten te bouwen. Welke wijsheid
zoekt u? Zolang u niet definieert is de stelling van het doel niet goed.
Na die enkele voorbeelden gegeven te hebben van het antwoord, dat nooit goed kan zijn,
omdat het in zijn vaagheid de mens een gericht streven onmogelijk maakt, zal ik trachten een
paar antwoorden te geven, die wel passen.
"Ik zoek naar waarheid. Mijn waarheid."
Dit is juist, omdat het streven alles waar te zien en dus te ontdoen van zijn bijkomstigheden
de mens confronteert met het werkelijke ik. Hij kan nooit een absolute waarheid zoeken.
Vergis u niet. Maar hij kan zijn eigen waarheid zoeken, dat wat voor hem of' haar volledig
waar is. Dat bevordert de zelfkennis, de juiste aanpassing aan hetgeen waarin men leeft (de
kosmos) en het bevordert gedachtenprocessen, die ook begrip geven. U kunt stellen: "Ik wil
mij zo sterk mogelijk verbonden weten met de hoogste kracht, zoals ik die in mijzelf reeds
erken."
Zonder die laatste bijvoeging zou het niet juist gesteld zijn. Het die bijvoeging is het een
pogen in het ik te benaderen, wat men als goddelijk voelt; dat vage idee van licht, dat
vreemde gevoel van verheven zijn en voor een ogenblik aan de werkelijkheid ontrukt.
De omschrijving is juist. Want wanneer men zich dit doel stelt, gaat men zo leven, dat in het ik
dit licht steeds meer optreedt. Door zo te leven schept men voor zichzelf de juiste leringen.
Men leert hoe men zich t.o.v. het begeerde doel moet gedragen om het zoveel mogelijk
werkelijk te maken. Resultaat: zelfkennis t.o.v. het gestelde doel in zeer vele gevallen een
begrip voor diezelfde kracht in de wereld buiten u; en zo het vinden van wat wij wel eens 'een
kosmische band' noemen en wat u misschien beter een gevoel van saamhorigheid of eenheid
kunt noemen, dat u begrip geeft voor vele grote en kleine levende krachten.
Menigeen stelt zich ook, wanneer hij eerlijk is, het doel: "Ik wil sterk zijn, ik wil machtig zijn."
Dat kan alleen goed gesteld worden, indien men zegt: Ik streef naar macht over mijzelve en
de sterkte om volgens mijn beste weten te handelen, ongeacht de gevolgen. Ik geloof niet dat
ik daarover veel meer behoef te zeggen.
U zult zich misschien ook afvragen, of uit deze veelheid van doelstellingen er één voor u
bijzonder geschikt zou zijn. Ik neem aan dat dit voor een ieder van u mogelijk is wanneer hij
probeert elke vage terminologie te vermijden en een doel te scheppen, dat uit in hem reeds
aanwezige waarden plus het eigen leven gevormd, wordt.
Wij hebben natuurlijk binnen onze huidige groepen ook een doel. En vreemd genoeg is dit doel
esoterisch en exoterisch tegelijk. Wij stellen nl.: Uit het bewustzijn van saamhorigheid, dat in
ons bestaat t.o.v. alle mensheid en alle geest, zoeken wij naar een zo intens mogelijke
uitdrukking daarvan met gelijktijdig een zo juist mogelijk begrip verkrijgen voor de hogere
krachten, die wij tot op heden wel gevoelen, maar niet kennen. Zo stellen wij dit.
Wanneer u zich een doel gesteld hebt, dan denkt u misschien dat de moeilijkheden van de
baan zijn. Maar dan komen ze juist. En één van de -ik 'zou haast zeggen – gemeenste vallen,
die u door het menselijk denken en het leven gezet worden, is het woord 'waarom'. Wij
kunnen dit 'waarom' in het menselijk leven en het geestelijk leven, dat naar buiten toe is
gericht, voortdurend hanteren. En het is voor ons volledig goed en belangrijk, steeds weer het
waarom te weten, zolang het buiten ons ligt. Maar in onszelf kunnen wij nooit antwoorden op
een 'waarom', tenzij wij buiten ons bestaande waarden in ons eigen wezen – zoals de Duitser
zegt "hinein-interpretieren" – binnen doen dringen. En dat is juist iets, wat wij moeten
vermijden. Wij moeten niet zijn een allegaartje, een mixed salad van waarden en begrippen
buiten ons. Wij moeten bewust zijn van hetgeen wij zelf zijn.
Vraag omtrent uw eigen leven, hetgeen u overkomt, hetgeen u gegeven wordt, hetgeen u
genomen wordt, nimmer 'waarom'. Vraag ook niet in uzelf "waarom". Waarom is nu deze
belevenis voor mij altijd weer gevolgd door een gevoel van verbondenheid met het Hogere,
terwijl gene belevenis, die mij toch veel beter lijkt, juist een gevoel van verlatenheid geeft.
Vraag niet waarom. Als we vragen naar het waarom van al deze dingen, dan beredeneert u
processen, die voor een groot gedeelte boven het menselijk denkvermogen moeten uitreiken,

54 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

omdat ze geheel andere werelden (of moet ik zeggen: geheel andere niveaus van bewustzijn)
beroeren en bevatten.
De volgende fout, die wij ook nog al eens vaak zien, is: "Wij" willen. "Wij" denken. Hoe weet u
wat een ander werkelijk wil? "Wij willen de armen rijker maken", zei eens iemand. Een ander
zei: "Dat ben ik met je eens." Toen dacht de man, die zei "wij'', dat hij gelijk had; tot hij
ontdekte, dat de tweede persoon met de kas van de gestichte weldadigheidsvereniging er
vandoor was gegaan en zo voor zichzelf de doelstelling van de vereniging had verwerkelijkt,
maar anders dan men meende dat "wij" het eigenlijk wilden.
Ik weet niet, wat een ander werkelijk wil. U kunt hoogstens weten, wat hij zegt te willen. U
weet niet wat een ander denkt. U weet hoogstens, wat er van die gedachten tot uiting komt en
zelfs wanneer u een volledig telepaat zou zijn en dus de stoffelijke gedachten volledig zoudt
kunnen aflezen, is het nog de vraag of u in staat zult zijn dit denken in zijn hogere niveaus te
volgen.
Zeg altijd: ik denk, ik zoek, ik werk, ik wil. Ga nooit uit van een gemeenschap, voor zover het
uw innerlijk leven betreft. Naar buiten tredend is de gemeenschap belangrijk. Voor de
bereiking van zelfkennis kan zij ten hoogste het middel zijn om het ik juister te definiëren; een
ik dat ongetwijfeld in een vaste verhouding staat niet tot een bepaalde groep of gemeenschap,
maar tot het geheel van het zijnde. Maar dat is iets, wat wij niet kunnen bepalen. Op het
ogenblik, dat wij het woord "wij" gaan bepalen, gaan wij de zaak generaliseren. Wij laten
wederom een buitenwereld binnendringen. En het gaat er niet om die wereld van buitenaf te
laten indringen, maar om de wereld die in ons bestaat volledig te leren kennen.
Ik denk, ik wil, dat houdt nog iets anders in. Mijn persoonlijk weten en denken wordt door mij
persoonlijk omgezet onder een persoonlijke verantwoordelijkheid. vanuit een persoonlijk
streven. De samenwerking, die ik buiten mij zoek, zal altijd daarmee in overeenstemming
moeten zijn. Zij kan passief zijn, zij kan positief zijn, maar zodra ze negatief wordt is ze
onaanvaardbaar. Ze belet mij mijn persoonlijke bewustwording en uiting. Ik geloof dat ik met
deze punten voorlopig op dit terrein voldoende heb gezegd.
Ik wil nu nog iets anders naar voren brengen.
Ik weet niet vrienden, of u wel eens hebt nagedacht niet alleen over uzelf, maar over de
geheimzinnige Kracht die in u leeft. Noem haar God of noem haar anders. Op het ogenblik dat
u misschien de hele werkelijkheid in een soort droom voorbijgaat, kan dat moment toch
optreden, dat je die Kracht nabij voelt.
Wanneer ik voorwaarden ga stellen aan mijzelf en aan die Kracht, zodat ik stel b.v.: "Ik zal
mijn God alleen in een tempel, in een kerk, tijdens een ritueel ontmoeten", dan maak ik het
voor mijzelf onmogelijk God te ontmoeten buiten de plaatsen, die ik zelf heb gesteld. Elke
voorwaarde, die de mens verbindt aan zijn eigen contact met het Goddelijke, is een beperking
van het voortdurende contact, dat tussen hem en dit Goddelijke bestaat. Dat kunt u niet
innerlijke weten misschien, U kunt hoogstens aanvoelen, dat het waar kan zijn. Maar handel
vanuit dat standpunt. Ga steeds uit van de gedachte, dat er geen ogenblik is dat niet Godheid
en Kracht direct met u verbonden zijn. Dat er dus ook geen enkel ogenblik – innerlijk of in uw
uiterlijk leven – bestaat, dat u zonder die God verder moet gaan. Realiseer u, dat alles wat u
innerlijk waard acht en in welks bestaan u gelooft, zolang dit bestaan voor u zeker is en de
waardering bestaat, voor u bereikbaar is, mits het kan behoren tot uw innerlijke wereld. Er is
geen grens aan deze dingen.
Natuurlijk meent u nu, dat dit wel mooi en vaag gesteld is, maar dat het enige redelijkheid
ontbeert, Welnu, het is niet moeilijk om te fietsen; toch zult u heel vaak moeten proberen om
te fietsen, voor u de slag te pakken heeft. Het is eigenlijk helemaal niet moeilijk om te
rekenen, maar u moet toch heel veel malen fouten maken en mislukkingen registreren, voor u
de rekenkunst goed beheerst. Op elk terrein geldt hetzelfde. Wij kunnen niet onmiddellijk een
resultaat verwachten. Wij moeten eerst leren hoe dit resultaat op de juiste wijze kan worden
bereikt. Deze lering kunnen wij alleen verkrijgen uit de feiten, de harde werkelijkheid en onze
mislukkingen, eventueel daarbij gesteund door voor ons aanvaardbare raad en kennis van
anderen.

EK 1961 - 1962 55
Orde der Verdraagzamen

U kunt zeggen, dat u hierin gelooft, maar u lééft dit niet. Uw geloof, uw aanvaarden, is een
vaststelling. Een verstandelijke en misschien ook uit het gevoel voortkomende vaststelling, die
echter maar zelden volledig is, want u handelt voortdurend, alsof deze dingen er niet zouden
zijn. Op het ogenblik dat u gaat handelen volgens het niet bestaan van een voortdurend
contact met God, ontkent u daardoor voor uzelve dit contact (dat is toch logisch!) en maakt u
het uzelf dus zeer moeilijk om op een ander ogenblik dit contact wel volledig te erkennen.
De innerlijke weg omvat niet alleen maar lering of zelfkennis. Hij wordt gedragen door een
voortdurend sterkere erkenning van het hoogste dat in ons bestaat en dat zich in ons
openbaart. Wij noemen dit God. Wij schrijven aan die God allerhand eigenschappen toe. Hoe
abstract of hoe concreet wij Hem ook voorstellen, voor ons is deze God of dit Goddelijke iets
nauwkeurigs, iets omschrijfbaars, iets waarvan wij dan alles gaan opsommen als in een
catechismus. Hij is alwetend, almachtig, algoed, al-liefdevol, enz. Wanneer wij daar niet naar
handelen, dan kan dit zich nooit in ons manifesteren. Dan blijven de hoogste niveaus van ons
eigen wezen en de daarin bestaande krachten dus voor ons afgesloten. Voor een esotericus is
het noodzakelijk – zeker wanneer hij wat verder is voortgegaan – dat hij leert absoluut te
betrouwen op deze Kracht, op de doelmatigheid van alles wat geschiedt, wanneer hij handelt
volgens deze Kracht, ongeacht de resultaten, die men in de stof daarvoor vreest, of de niet
onmiddellijk begrijpelijke resultaten (onverwachte resultaten misschien), die eruit voortkomen.
Alle bewustwording, alle esoterische kracht, alle innerlijk inzicht, moet wel gebaseerd zijn op
onze eigen levenslijn, op het totaal van ons wezen buiten de tijd en de ruimte. En dit is nu
eenmaal een lijn; die begint in het Scheppend Vermogen en daartoe terugkeert. Dat is een
axioma. Dan moeten wij de Kracht, die begin en einde is, op elk moment bewust proberen te
beleven. Niet in een geëxalteerde vorm, maar in een vertrouwen. Niet in een wanhopig
smeken om hulp, maar in een nuchter en logisch verwachten daarvan.
Zo kunnen wij verdergaan. Uw eigen houding is zeer belangrijk voor het al dan niet bereiken
van uw doel. Want indien uw doel juist is gesteld voor uw wezen (en dat bemerkt u snel
genoeg), wanneer verder uw besef van de hoogste Kracht in u voortdurend bestaat, dan vormt
zich daaruit het juiste weten waarbij de realisatie van het ik – ongeacht het moment, dat men
beleeft in tijd en ruimte – al zeer snel het totaal van eigen wezen kan omvatten, inclusief alle
mogelijke incarnaties enz. en dat is belangrijk.
Weet, wie je bent. Dat kun je alleen weten, wanneer je begint met het beperkte weten van nu
en de beperkte mogelijkheden.
Ik zeg niet tot u: "Leef al uw neigingen uit." Begrijp me wel. Ik zeg niet tegen u: "Word een
voorstander van een anarchisch bestaan." Maar ik zeg wel: "Weet wat u bent." Wanneer u dit
weet, leef ernaar, maar leef dan ook met een begrip van een goddelijke (of kosmische of hoe
ge het noemen wilt) Kracht, die altijd met u is. Put uit die kracht. Niet als een experiment,
maar op dezelfde normale manier als u een hand beweegt, wanneer u een gebaar wilt maken.
Raak u vertrouwd met een verbondenheid met de hoogste Krachten in de kosmos. Dan zult u
daaruit vanzelf harmonie zien voortspruiten op de juiste wijze. Dan zult u in staat zijn om in
uw leven harmonie te scheppen en niet steeds weer juist strijd en twist rond u te zaaien. Dan
zult ge leren wat positief en wat negatief is. Ge zult dus een leven gaan voeren, dat steeds
meer met de werkelijke waarheid parallel loopt. Uw eigen waarheid en die van de scheppende
Kracht Zelve groeiend naar elkaar toe als convergerende lijnen, die elkaar snijden op het punt,
waar ge in uzelf erkent: mijn wezen en de hoogste Kracht zijn in mijn wezen één.
Ik wil het hierbij laten. Ik heb mijn uiterste best gedaan u niet een moeilijke les voor te
leggen. Ik heb mijn best gedaan om nuchter te zijn en verstandelijk. Dat ik dit niet volledig
kan zijn, volgt uit het wezen der esoterie zelve, die immers rijken tracht te doorgronden, die
buiten menselijk denken en logica bestaan en die kunnen worden ervaren, zonder dat een
menselijke gedachte ze kan omschrijven, zodat het woord ook mij niet ter beschikking staat.

HET LICHTFEEST

Goedenavond vrienden.

56 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

Ik zou graag met u willen spreken over de esoterische achtergronden, die liggen en in het
tijdseigen en in het kerstfeest of het lichtfeest als geheel.
U weet allemaal dat het lichtfeest bijna zo oud is als de mensheid. Het is misschien in de
kalender wat verplaatst en er is vaak met de kalender geknoeid, maar wij hebben altijd weer
het feest van het licht gehad. Het typische daarbij is dat deze lichtfeesten over het algemeen
ook geestelijk op de wereld een buitengewoon grote invloed hebben uitgeoefend. We behoeven
niet eens zo ver terug te gaan (enkele jaren) om te ontdekken dat rond kerstmis b.v. een
typische verandering in de doorsnee-uitstraling van de mens plaatsvindt. Natuurlijk niet bij
allemaal. Je kunt van de mens geen perfectie verwachten, ook niet van de mensheid. Maar zeg
dat 7 op de 10 een practisch witte uitstraling vertonen. Dat is een kwestie geweest van een
korte tijd (tien dagen), maar het viel weer samen met dit kerstfeest, dus met het lichtfeest. Ik
zou u daarover ongetwijfeld nog heel wat anekdoten kunnen vertellen. In 1817 is ook zo'n
eigenaardig verschijnsel ontstaan, maar ik geloof er beter aan te doen het onderwerp meer
algemeen te benaderen.
Dan wil ik allereerst uitgaan van uw eigen periode op het ogenblik. Want u weet allemaal, dat
er op het ogenblik heel veel planeten zijn, die het noodzakelijk vinden te gaan vergaderen.
Van deze vergadering wordt op aarde van alles en nog wat verwacht, vanaf de fl.100.000 in de
loterij tot een wereldramp, ondergang van de mensheid en al wat daarbij behoort.
Nu zult u begrijpen, dat het samenkomen van planeten in een bepaald teken vertaald kan
worden. Wij kunnen nl. innerlijk een planeet ervaren (wanneer wij daartoe goed zijn ingesteld)
als een persoonlijkheid; en wij kunnen een teken of een huis, als u het zo astrologisch wilt
noemen, wel vergelijken met een grote macht. Een eigen persoonlijkheid dus, zoiets als een
aantal mensen, die in een regeringsgebouw plegen samen te komen. Is die samenkomst van
groot belang, dan gebeurt het net als in de Eerste of in de Tweede Kamer, dan zijn alle
ministers a.h.w. achter de regeringstafel vertegenwoordigd.
Zo dus ook op het ogenblik: grote persoonlijkheden. Maar het zijn ook persoonlijkheden,
waarmee elke mens op de één of andere manier verbonden is. In de eerste plaats krachtens
zijn geboorte, materieel. Deze persoonlijkheden hebben dus op de vorming van uw lichaam
invloed gehad. Dat kan ook verklaard worden, omdat nl. de banen van de verschillende
planeten elkaar voortdurend onderling beïnvloeden. Dat is zuiver materieel al te bemerken, het
is alleen helaas niet mathematisch aan te tonen. De mensen hebben wel een vorm van
mathematica, maar zij kunnen niet de invloed van ' 3 of meer krachten gelijktijdig op elkaar
volledig mathematisch uitdrukken. Dat is erg jammer, maar zij kunnen dat nu eenmaal niet;
vandaar dat het heel erg moeilijk is, om b.v. precies te berekenen hoe de sterren t.o.v. elkaar
stonden en wat hun banen waren, zeg 10.000 jaar geleden of 10.000 jaar later na heden.
Deze persoonlijkheden hebben echter ook nog een andere functie, een andere invloed. Ze
hebben nl. ook een voortdurend contact met bepaalde sferen. Een sfeer is een plaats, waarin
je ongeveer hetzelfde denkt over wat er is (het lijkt dus erg op de wereld); verder van mening
pleegt te verschillen en gezamenlijk werkt. De hoofdkracht, die daarin optreedt, is altijd een
kosmische kracht. Die komt niet zo direct tot uiting hier op de wereld. Maar het typische is: de
hofhouding (als ik het zo eens mag noemen), bestaat voor de wezens, die naar de aarde
incarneren en vandaar gekomen zijn, o.m. uit de genoemde planeetgeesten. Dat impliceert
dus, dat wij hier ook nog te maken hebben met een vergadering, die ons innerlijk beroert. Niet
alleen op lichamelijk niveau, maar ook geestelijk; en in ons niveau van bewustzijn tot de
hoogste wereld, waarin wij kunnen leven zijn deze krachten voor ons kenbaar en voelbaar in
de praktijk, anders zou je niet als mens leven. Het resultaat is dus, dat naarmate wij verwant
zijn met deze krachten – of als u het anders wilt zeggen "harmonisch'' zijn ermee – zij ook in
onze geestelijke werkingen, die wij verstandelijk als mens meestal niet eens helemaal door
hebben, invloed uitoefenen. Deze krachten zijn a.h.w. verwant met u.
U hebt b.v. geleerd onder de meester van de zon, de maan, Venus, Mars, Jupiter enz.; en wat
u geleerd hebt van hen is dus in uw geest vastgelegd, want dat heeft mede bepaald, waarom
en hoe u geïncarneerd bent. Dat is het punt, dat het esoterisch interessant maakt.
Wanneer u nu een zeer sterke lering hebt getrokken uit een bepaalde planeet en die planeet
wordt werkzaam op uw aarde, wat gebeurt er dan? Dan wordt ook geestelijk deze invloed
sterker en die kan onder omstandigheden een groot gedeelte van wat u dus geestelijk op een

EK 1961 - 1962 57
Orde der Verdraagzamen

ander niveau hebt ervaren, gaan uitdrukken in sensaties, denkbeelden, gevoelens, die dus in
de stof kenbaar zijn.
Nu kan dat op verschillende manieren gebeuren. Laten we als voorbeeld Jupiter nemen, een
mooie heersende planeet.
Jupiter werkt op u en u hebt in Jupiter veel geleerd. Jupiter heeft als docent, zullen we maar
zeggen, o.m. geleerd over alles wat met evenwichtsverhoudingen te maken heeft. Dus
kosmisch evenwicht leert u meestal van Jupiter. Nu gaat u ineens aanvoelen wat uw evenwicht
moet zijn, uw persoonlijk evenwicht. Maar u gaat ook zien waar evenwichtverstoringen op-
treden rond u.
U kunt dit, wanneer u bewust genoeg bent, corrigeren. Bent u niet bewust, dan hebt u grote
kans dat u als gevolg daarvan bepaalde lichamelijke storingen ondergaat. Want dan gaat uw
lichaam zeggen: Als je het van de geest niet wilt aannemen, neem het dan maar van mij aan,
anders zal ik wel eens met dat hart gaan knijpen of ik bezorg je een stevige reumatiek. Die
lichamelijke werking is een bewijs, dat je bepaalde geestelijke invloeden niet sterk genoeg
hebt verwerkt. En dat geldt natuurlijk niet voor de gewone pijntjes, die voorkomen; maar er
kan een ogenblikje zijn dat ineens, zonder dat je weet vaar het vandaan komt, een bepaalde
reeks van lichamelijke afwijkinkjes zich kenbaar maken. Het verdwijnt ook weer. Dan is dat
een ogenblik geweest, waarin u op de één of andere manier contact hebt kunnen hebben met
uw leraar of leraren uit de geest, u had moeten herinneren wat ze u geleerd hebben en u het
op de één of andere manier vertikt hebt of het eenvoudig niet hebt gedaan.
Nu denkt iedereen: "Nu krijgen we zo langzamerhand te maken met een psychisch ziekenhuis
op aarde, waarbij iedereen kwaaltjes heeft in de komende dagen." Dat is helemaal niet
noodzakelijk. Vooral niet, wanneer de mens bewust of onbewust gaat reageren op die
geestelijke werking. Een deel van uw geestelijk bestaan kan onder die omstandigheden in u
worden geopenbaard. In deze dagen zult u dit zo langzaam maar zeker voelen aankomen -dat
zal wel haast bij iedereen het geval zijn – want de verwachting hebt u allemaal.
Op het ogenblik bevindt u zich rond Kerstmis, rond het lichtfeest. Dit lichtfeest betreft
natuurlijk in zekere zin de zon. De zon, die u kunt beschouwen als de oudste (de in rang
oudste dus) in de u omringende grootkrachten, leraren, planeetgeesten. Maar die zon is ook
nog de vertegenwoordiger van de z.g. wit-lichtende sfeer. Dus dat is een geest, die inderdaad
aanmerkelijk hoger staat dan de anderen en z.g. zijn relaties heeft.
Het die relaties kan de zon de mens, die ingesteld is op vrede, verzadigen met kracht. Is die
mens volledig juist ingesteld, dan wordt a.h.w. zijn eigen onvolkomenheid in zijn uitstraling en
zijn denken overschaduwt door dit licht. Er is dus een ogenblik, dat zijn denken een hogere
perfectie kan benaderen of tenminste zijn aanvoelen, zijn intuïtie.
Dat wordt over de gehele wereld kenbaar. In ieder geval, die periode loopt zo ongeveer van 10
dagen voor tot 10 dagen na de eigenlijke feestdag. En die feestdag moet u dan maar stellen te
liggen tussen 21 en 25 december. Het is helemaal niet zeker dat het de 21e of de 25e is, maar
tussen deze data op uw kalender ligt het ogenblik van maximale werking.
Neem nu aan, dat u esoterisch ingesteld bent, dan gaat u zeggen: "Ik ga in deze periode in
mijzelve keren. Dat heb ik notie" In de eerste plaats hebt u een sterke behoefte, neem ik aan,
aan de rust, aan de kracht, die in deze tijd gelegen is. U bent wat jachtig, soms een beetje
tegen het overspannene aan; u bent een tikje ongeduldig, ongedurig misschien en het gaat
niet allemaal zoals u wilt. Dan wordt het hoog tijd, dat u zich dus instelt op die rust.
Een esotericus doet dit als volgt. Hij gaat tegen zichzelf zeggen: Al die zorgen van de wereld
zet ik eens van mij af. Ik wil alleen op dit ogenblik, op dit moment leven, zo rustig mogelijk. Ik
wil a.h.w. even een absolute rust ondergaan. Geen mens, geen toestand betekent mij meer
wat. Als ze op dit ogenblik een 50-tons-bom op mijn hoofd gooien, zeg ik: "Wacht even tot
morgen, ik ben nu niet thuis."
Dan zegt u op dat ogenblik, dat u tracht alles opzij te zetten: "Ik ga iets opbouwen.'' U
visualiseert iets, iets moois. Mooi kan natuurlijk verschillend zijn, nietwaar. Voor de een is het
misschien een beeldje of een schilderij, voor een ander een bloem. Ga u dit eens voorstellen in
technicolor. Het behoeft geen breedbeeldscherm te zijn, het mag gewoon. Maar u moet wel
proberen de details zo duidelijk op te bouwen dat u, als u zich een bloem voorstelt, een hand

58 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

zou willen uitsteken om haar te plukken. Dan bent u in die periode, omdat u denkt aan
schoonheid en rust, werkelijk in staat om kracht op te nemen.
Daar merk je niet direct iets van. Maar je wordt evenwichtiger, je stemming vlakt af en
innerlijk heb je ineens de neiging om veel meer te gaan denken a.h.w. in de richting van de
geest. Dat heb je op het ogenblik hard nodig, want de vergadering is niet meer zo ver af en
het wordt tijd, dat u kennis neemt van de agenda.
De kwestie "ik ontvang licht" is tot op zeer grote hoogte zelfs passief. Je kunt er weinig aan
doen, je kunt alleen maar harmonisch zijn. Maar deze harmonie kan dus bijna drie weken
lopen. In die drie weken kunt u niet alleen heel veel lichtende kracht opdoen, uw eigen
uitstraling (om niet te spreken van de stoffelijk aangename dingen, die ook daardoor mogelijk
worden), maar u kunt daarnaast a.h.w. u voorbereiden.
Nu doet een ieder dit op zijn wijze. Maar ik zou zeggen: tracht dan eens een keer, wanneer je
je eens helemaal rustig en tevreden voelt, je af te vragen: "Wat weet ik nu eigenlijk op het
ogenblik? Wanneer ik zo denk, wat komt er dan in mijn gedachten?"
Het klinkt dwaas, een esotericus die daar alleen maar invallende gedachten gaat nemen. Maar
daar zit een patroon in. Een patroon van de voor u belangrijke entiteit, b.v. Jupiter. Dus u gaat
ineens evenwichten zien, uw bevooroordeeld zijn valt weg. U bent a.h.w. in staat de linkerkant
en de rechterkant af te schatten. Het resultaat is, dat u uw evenwicht zult bewaren, waar een
ander valt. En wanneer je geestelijk je evenwicht verliest in deze dagen, sla je niet alleen een
figuur, maar dan heb je kans dat je jezelf en dus ook je bewustwording schade toevoegt.
Nu zie je die evenwichten buiten je. Dan kun je ook voor jezelf nagaan, wat je bent in dat
evenwicht. Je hebt zo het idee: Ik sta in het midden van de wip. Wanneer ik goed balanceer,
blijven die twee einden in de lucht hangen. Maar als ik één pas verkeerd maak, slaat één kant
met een bons naar beneden en dan ben ik waarschijnlijk zelf ook beneden.
Deze gedachtengang zou dus speciaal voor Jupiter gelden. Voor een ander is misschien het
omstellen van zijn normale strijdvaardigheid in alle richtingen tot een gerichte
strijdvaardigheid, dus alleen ten goede: vrede aan de ene kant en het hele agressieve element
naar de goede richting. Zo kan het voor elke planeet anders zijn. U zult het zelf wel merken.
Sommigen hebben meer planeten, die erg belangrijk zijn en die zullen dus ook wel
verschillende invloeden ondergaan.
Uit het geheel van die invloeden bouwt zich reeds in deze dagen een bepaald denkbeeld op.
Dat denkbeeld moet u nu eens gebruiken als een soort spiegel. Het is natuurlijk altijd prettiger
je te spiegelen in de illusies van anderen dan in je eigen waarheid, maar wanneer je die
waarheid zo hebt weten te verkrijgen, is dit een waarheid waar uw geest ook in betrokken is.
Die geestelijke waarheid maakt het u mogelijk u te oriënteren, te weten wie en wat u bent in
deze tijd en nu. Daardoor kunt u zich precies afstellen op hetgeen in de komende tijd allemaal
aan verwarrinkjes en opvliegendheidjes e.d. op aarde kan voorkomen. U hebt a.h.w. de
gelegenheid gekregen de raadsvergadering mee te maken, zij het dan vanaf het balkon zonder
recht van amendement. Zo weet je wat deze planeten, deze grote entiteiten, in hun
samenwerking betekenen. Je ondergaat hun werking niet meer als een noodlot, maar je voelt
dit aan als een begrip, als kosmische werking.
Nu is "kosmisch" een heel groot woord. Laten we zeggen, dat we de geestelijke krachten gaan
begrijpen. Begrijpen we wat die geestelijke krachten in feite doen, dan zien we ook het goede
element er in. Wij weten hoe wij ons daarbij kunnen aanpassen en onze bewustwording
aanmerkelijk bevorderen door heel eenvoudig ons te richten op hetgeen daar geestelijk
gebeurt, niet op de stoffelijke gebeurtenissen. (Neem één raad van mij aan: beoordeel nooit
een stoffelijke gebeurtenis aan de hand van wat de krant schrijf! U vergist uzelf al vaak
genoeg, u behoeft u ook nog niet te vergissen op gezag van anderen.) Maar probeer eens de
essentie van de dingen te voelen. Wanneer je weet wat voor geestelijke kracht er werkzaam
is, kun je meewerken. In die meewerking kun je onnoemelijk veel bereiken, wanneer je be-
schikt over de nodige reserve aan kracht.
Die krachtreserve is een heel eigenaardig iets. Het is n.l. zo: Kerstmis brengt voor de mensen
op het ogenblik een instelling mee die wij aanduiden als Christuskracht, Christusgeest. Dat is
de liefde a.h.w. van de Schepper voor het geschapene. Deze kosmische liefdekracht drukt zich

EK 1961 - 1962 59
Orde der Verdraagzamen

uit in onze verhouding tegenover alle andere wezens op aarde, maar ook t.o.v. onze Godheid
en al wat erbij is. Wij hebben een zeer intense band met het geheel, ongeacht onze eigen
bewustwording in de richting van één facet, één lid van de Raad der Planeten.
Nu heeft Kerstmis altijd deze zelfde werking gebrachte eenheid, groei, ontluiken, ontwaken.
Een vreemd je afvragen of je nog leeft en dan erkennen: Ik besta en ik weet dat het Licht gaat
komen, dat er plotseling weer vruchtbaarheid zal zijn, dat de kou wegvalt, niet alleen uiterlijk,
maar ook van binnen. Ik heb het gevoel, dat ik weer blij kan zijn.
In deze misschien wat semantische reeks van begrippen, die ik u hier voordraag, ligt dan ons
innerlijk gevoel. Ons openstaan voor elkander en voor de kosmos. Maar ook ons ondergaan
van het geheel; ons ondergaan van het totaal, dat wij kennen en daarbij nog van die
ongeweten krachten, die in ons schuilen. Dat is een afstemming, die wij t.o.v. onze
medemensen over het algemeen niet lang in stand kunnen houden.
Maar vergeet niet, dat het belangrijkste deel van de krachten, dat rond dat lichtfeest altijd
weer optreedt, een zuiverende invloed van bovenaf is. Het is een kosmische kracht, het is een
licht, een reeks geestelijke persoonlijkheden, ja, een eigenschap van het totaal van de
schepping zelve. Wanneer wij daarmee een harmonie vinden, dan kan die rond ons wegvallen;
maar als wij ons daardoor niet laten beïnvloeden, ja .... dan zijn wij in contact en wij blijven in
contact. Wat wij doen, ach ... dat is dan weinig belangrijk. De meeste mensen doen toch
datgene, wat ze niet anders kunnen doen of datgene wat ze graag willen doen, al denken ze
dat ze het niet moeten doen. Dus daarover zou ik me niet teveel zorgen maken. Maar wat u
voelt in u zelf, dat u dat contact vasthoudt, dat is van belang. Dat behoeft u niet eens lang
vast te houden (een maandje zo) en dan bent u in staat om niet alleen maar a.h.w. bij die
Raad aan te zitten, maar om in uzelf een kracht te dragen, die u de mogelijkheid geeft om
bepaalde raadsbesluiten a.h.w. op te heffen, een soort speciale machtiging, een intensiteit van
innerlijke kracht. En een verdraaid grote intensiteit, gelooft u mij. Die grote intensiteit te
gebruiken om de optredende spanningen rond u a.h.w. te brengen in het kader van deze
kosmische liefdegedachte, zover het u mogelijk is, dat is het belangrijkste wat u voor uzelf en
anderen kunt doen. Voor uzelf. Want u leert daardoor niet alleen uw meesters kennen,
degenen die u in de sferen onderricht hebben gegeven; u herinnert u niet alleen vele lessen,
maar u krijgt bovendien de fantastische mooie kans om deze dingen in de praktijk te proberen.
Te weten wat u waard bent en vaak andere elementen, die u nog niet helemaal geleerd hebt,
aan te vullen. U kunt dus in deze periode voor uzelf een mooier afgerond beeld krijgen van
uzelf en uw eigen mogelijkheden. Dat is toch wel het meest interessante punt, wat ik op het
ogenblik kan aansnijden, nietwaar?
Nu wil ik even afstappen van de gebruikelijke betoogtrant zonder me direct in het dominees
jargon te begeven. Het dominees jargon heeft nl. de eigenaardigheid, dat het de mensen van
God wegdrijft. En ik geloof, dat we beter doen die innerlijke krachten een beetje naar ons toe
te halen. Ik wil proberen eens een vorm van semantiek te volgen, die met mijn eigen
spreektrant niet zo heel veel te maken heeft, maar die u misschien in staat stelt een beeld van
Kerstmis te maken en van wat komen gaat. Een soort beschrijving, een natuurlijk gelijkenis.
U weet wat een gelijkenis is? Een gelijkenis is een schilderij, waarvan iedereen zegt, dat het op
u lijkt, behalve uzelf. Het is een situatie die werkelijk is, maar zó werkelijk, dat niemand graag
toegeeft, dat het zo is; of niet durft toegeven dat het zo is.
Lacht u rustig. Wie niet lachen kan, draagt geen zon in zich. Wie geen zon in zich draagt, kent
het licht niet. Wie het licht niet kent, is een ongelukkig kind, dat doolt door de duisternis,
zoekend naar een moeder, die het nooit gezien heeft, zijn leed uitklagend aan de hele wereld.
Wanneer je het gevoel hebt, dat rond je het duister toeneemt, wanneer je aan alle kanten
wordt geplaatst voor beslissingen, wanneer het lijkt of die hele wereld doller geworden is dan
jezelf ooit meent te kunnen zijn, dan kan een kracht van licht, dan kan een licht een baken
worden. Iets wat je vrij maakt van verwarringen en je in staat stelt vreugdig te blijven, ook al
dreigt het hier en daar. Kerstmis, vrienden, is zo'n feest, is zo'n dag. Wees niet bang; ik ga
niet spreken over het kind in de kribbe. Dat kind is al bijna doodgepraat. Ik wil er het mijne
niet toe bijdragen.
Licht. Een licht, waarnaar je je alleen maar behoeft te richten, zoals een bloem naar de zon.
Een licht, dat je aanvoelt. Een licht, dat je uitdrukt als een sentiment. Dat je misschien uitleeft
in een schrijfkramp van goede wensen of in een extra dubbeltje aan een bedelaar, maar iets,
60 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

wat je gevoelt, een warmte die in je opstijgt, een koestering. Een ogenblik dat het lijkt, of alle
geweld en rumoerigheid van de wereld even plaats gaat maken voor een verzuchting, voor een
ogenblik van nadenken.
Een sterker licht dan en sterrekracht. Een licht, dat vaak zo verblindend fel wit is als een
magnesium-vlam, die te veel geladen is. Je kunt er haast niet inkijken. Het zou je de ogen
kunnen verbranden, vrees je. Maar het koestert; het is gelijktijdig mild.
Kerstmis is niet het dansende licht van kaarsenvlammetjes. Het is een licht als van een zon,
fel-wit met gouden schichten. Sterk inwerkend op je, a.h.w. je doordringend met een nieuwe
gezondheid en een nieuwe levenslust. Iets, wat je alle dingen in een nieuw licht doet zien; dat
kleuren opnieuw doet uitkomen; en dat desnoods midden in het klassiek besneeuwde
winterlandschap, dat zich wel vaak vertoont, maar zelden rond Kerstmis op deze hoogte.
Dit licht kan ons koesteren en wij kunnen ons daarin koesteren. Maar een verstandig mens
weet, dat je zowel de zon als ander fel licht op de juiste wijze moet genieten. Je moet je erop
voorbereiden. Het licht alléén gaat aan je voorbij. Je ziet de kleuren niet, die het onthult. Je
ontdekt de kracht niet, die er in ligt. Je komt er niet toe het in jezelf op te nemen, omdat je
toevallig net wat anders te doen had. Zoals sommige mensen, die hard werken, terwijl de zon
schijnt en wanneer er rusttijd is of vakantie met regen worden geconfronteerd.
We moeten klaar zijn; klaar zijn om het licht te ontvangen. Wij moeten wachten op het
ogenblik, dat het licht zich in ons manifesteert. Op het ogenblik, dat het licht ons de mensen
anders doet zien en dat het ons moed geeft, misschien een haast vreugdige dronkenschap. Op
het ogenblik, dat wij plotseling ontdekken dat er vrede kan zijn, waar er voor kort alleen nog
ergernis en plicht scheen te bestaan. Wij moeten dat licht ondergaan en wij moeten er ons dus
op voorbereiden.
Wanneer het licht schijnt, is het misschien moeilijk je voor te stellen hoe je het vangen kunt.
Je kunt dat licht moeilijk afsnijden. Een stukje zonnestraal in een flesje is misschien een mooi
sprookje, maar er is nog niemand die een stukje zonnestraal heeft kunnen afknippen.
Kosmisch licht en het Kerstlicht als een speciaal souvenir aan deze dagen afgezonderd mee te
dragen is een dwaasheid.
Maar als de zon verder gaat, kun je soms nog lang met die zon meegaan, voor ze aan de
einder verdwijnt. Je kunt meedraaien met haar gang langs de hemel en steeds weer de
schaduw achter je weten en het licht voor je.
Wat gebeurt rond Kerstmis is een opvlammen van het Lichtbewustzijn in het
gemeenschappelijk denken van de mens. Het is gelijktijdig de magische manifestatie van
hoogste lichtende krachten. Wanneer je bereid bent dat licht te aanvaarden, voorbereid op de
komst ervan, dan kun je het intens ondergaan. Je kunt merken hoe langzaam het licht zich
wijzigt en je kunt jezelf daarheen meewenden.
In de komende dagen is het mogelijk met het licht mee te gaan. Want omdat dit licht
gelijktijdig het licht wordt van een vernieuwing en een nieuwe tijd, zal het niet geheel
weggaan. Het zal op de aarde zijn als de poolzomer, waarin de zon niet zinkt, maar uit het
middelpunt van de hemelkoepel een ogenblik voor een vreemde rondedans naar de einder af-
daalt om dan wederom gloeiend en fel omhoog te stijgen.
Wij kunnen het licht altijd behouden. Maar het licht wendt zich. Het vraagt van ons een
aanpassing, een voortdurend volgen, een voortdurend daarin opgaan. Wij weten, dat het licht
bij ons blijft, dat het niet sterven kan. Wij weten dat wij dit licht voortdurend kunnen
ontvangen, als wij maar in staat zijn onszelf aan te passen. Wanneer wij niet star op één
bepaald geestelijk punt staan, als met cement doodgemetselde standbeelden in heldhaftige
posen; maar eerder als levende wezens, die – voortdurend getrokken tot het licht van de zon
– haar geen ogenblik willen verlaten, zolang ze schijnt. Wij kunnen het licht volgen, vrienden.
Dan komt het vreemde gebeuren, dat is als zo'n bleke zonnenacht in het Noorden; daar, waar
de eerste wouden aarzelend groeien aan de schaars met berken bezette vlakten. Zo'n nacht is
een wonder. Er zingen nachtegalen en het schijnt, alsof ze net hun roepen elkaar willen
overstemmen, Het licht schijnt. En vreemd, bleek-schaduwachtig dansen de boomschimmen
een rondedans en de vogels zingen.

EK 1961 - 1962 61
Orde der Verdraagzamen

Dan wordt het weer lichter. Het lijkt of de natuur niet voer een ogenblik gesluimerd heeft,
maar slechts diep heeft ademgehaald om nu feller en intenser te leven.
Het licht, dat met Kerstmis altijd komt, zal in deze dagen bereikbaar blijven voor een ieder.
Deze sfeer is voortdurend voelbaar. Het geestelijk contact, dat daarin ontstaat (niet slechts
met een enkele overgegane of God zelf, maar met alle krachten, waarmee je verbonden bent)
is voortdurend bereikbaar, niet – dat geef ik toe – altijd gelijk intens.
Kerstmis, dat is de volte van de morgenstond; wanneer een rijzende zon haastig de
hemelkoepel betreedt om haar domein (de aarde) te overzien en de gehele wereld strelend
met haar stralen wil verlokken, om de zon en het leven te erkennen. Zo komt het licht met de
Kersttijd aangeschreden. Dan aarzelt het boven in de hemelkoepel, alsof het zegenen wil al
wat er onder ligt, het rijk van de lichtende kracht. Het zal misschien langzaam weer schijnen te
neigen naar de horizon. Maar als gij denkt "nu komt de nacht'', dan ziet ge hoe de baan zich
wijzigt en hoe steeds kenbaar en zichtbaar, steeds troostend en versterkend het licht bij u
blijft. Een bleke St-Jansnacht misschien vergeleken bij de innerlijke warmte van het
Kerstfeest; maar een zien en een zekerheid, dat het je mogelijk maakt je pad zonder aarzeling
te kiezen. Dat je in de verwarrende schoonheid van een wereld, die je zo nog niet ontdekt had,
altijd weer toont: Zó kun je gaan. Een licht, dat je misschien schijnbaar een rondedans doet
ondernemen, omdat je de zon volgt; maar je gelijktijdig een deel van je eigen wereld en eigen
domein doet omschrijden, waarvan je weet: "Dit is mijn gebied. Want met de loop van het
licht heb ik dit terrein omschreden. Deze gedachten en deze daden heb ik in mij vastgelegd als
een deel van mijn taak."
Dan komt het ogenblik, dat enkele sterren misschien achter de bleke zon schijnen aan te
vlieden voor ze weer verbleken in haar stijgen. Geesten van planeten, machtige, lichtende
heersers, in hun kleurig gewaad gehuld, geven de mensheid hun gaven en stellen de mensheid
hun eisen en leggen de mens hun proeven voor. Soms lijkt het moeilijk om zo'n pad te gaan
en schijnt zo'n vraag haast niet te beantwoorden. Maar er is licht. Je kunt zien wat je doet. Je
kunt weten wat je doet. Je kunt alle middelen gebruiken. Je staat niet in het duister van een
doodsnacht voor de hergeboorte van een inwijding. Neen, je staat ziende, gedragen door de
lichtende kracht, in het lichtende tegenover de inwijding. Niet voor een nauwe poort, maar
voor het bewust aanvaarden van een nieuwe wereld.
Dan mogen de planeten in hun wijsheid de proeven opleggen. Ze mogen de mensheid ook hun
vallen stellen, zoals ze soms plegen te doen. Maar wat kan hun spel nog zijn, wanneer de zon
ons wijst waar de moerassen zijn; en zelfs in het diepst van de nacht ons steeds nog blijft
tonen, waar de paden zijn en waar de ondoordringbare jungle, het vreemde oerbos begint.
Wan ook het Noorden heeft zijn oerwoud.
De tijden komen, waarin grote geestelijke impressies worden opgedaan, Maar dat is juist de
tijd, waarin wij, die het Kerstlicht, het Christus-licht, bewust volgen en in ons dragen, kunnen
binnentreden in rijken, die we in het duister nimmer gevonden zouden hebben. Dat is de tijd,
waarin, wij kunnen zegevieren dank zij dat licht, waar wij in het duister teloor zouden zijn
gegaan.
In ons is het licht en in ons wordt het bevestigd in deze dagen. Wij dragen het in ons en wij
kunnen ons daarop zo instellen, dat het ons nimmer verlaat. En zo vrienden, kunnen wij de
uiterlijke en innerlijke gevolgen van meer dan het samentreffend aantal planeten
overmeesteren, Wij kunnen onszelf leren kennen en delen uit het onbewuste geestelijke
bestaan herwinnen, met of zonder menselijke woorden. Verleden en toekomst kunnen wij doen
samenvloeien op dat ogenblik.
Het is een tijd van kracht. Wee hen, die het duister verkiezen boven het licht. Voor hen zijn de
gevaren groot. Maar gelukkig zij, die het licht erkennend en aanvaardend met een glimlach
kunnen gaan naar een wereld, nieuw, rein en schoon, Een wereld^ herboren uit de
morgendauw van de stralende dag. Een wereld, waarvan wij niet eens zullen beseffen
misschien hoe sterk zij verschilt van wat wij verlaten hebben, omdat het licht ons zo
gemakkelijk doet gaan. Zo gemakkelijk, dat wij zelfs niet denken van vertrek tot vertrek te
schrijden, maar menen voorwaarts te gaan door een woud op het kronkelend pad van de tijd
en alleen een nieuw vergezicht te ontdekken.
Gelukkig de mens, die leeft in deze dagen. En gelukkig ook de geest, die bewust is van de
kracht in deze dagen. Voor stof en geest, vrienden, zal het een feest vol lach, vol vreugde
62 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

bereiden. Niet een treurige ondergang. Wie in zich sterk is zal dóór het licht de waarheid
winnen, de krachten van de Raad, het inzicht in zichzelf en de wetenschap omtrent eigen taak
en taakvervulling.
Het is misschien een beetje moeilijk dit alles in woorden te zeggen. Maar weet u, het is zo
waar. Daarom ben ik geneigd om van een ander een stukje van diens wijsgerigheid te citeren.
Het is zeer lang geleden, dat dit werd genaakt en het gaat over Rama Krishna, een
verlossende natuurkracht, een herdersgod, een natuurgeest. De wijsgeer, die ik ga citeren,
zag dit buitengewoon dichterlijk, maar toch ook wel zeer juist. Het was voor mij eigenlijk een
vaststelling, een filosofie, een gebed en een beleving samen, toen ik dit voor het eerst hoorde.
Ik hoop, dat u dit met mij kunt delen.

Wanneer fluittonen klinken in de nacht, gedragen door de wind, voel ik mij verdoold.
Maar nauw is de zon gerezen en heeft zij haar gouden sluiers geweven of zij worden mij een
geluid, dat mij noodt ten dans.
Vrijheid, waarin alle dieren tezamen trekken naar een oord van vrede. Daar, waar de tonen
der natuur de mens doen dansen van vreugde om het nieuwe land, dat hij gewint.
Want ziet, hij die men meende te zijn ''een herder van dieren'' werd tot ''een herder van
mensen."
En een weg die wij meenden te zijn, ''een weg die voert naar een kooi'' is geworden "een weg
naar de vrijheid''.
In het levende lichten klinken de dansende tonen. In mij is het licht herboren en de tonen
weerklinken in het magisch geheim, zingend van mijn zijn.
Uit mij komen de ongekende woorden van een lang vergeten taal; en ik spreek de waarheid
van mijn wezen, zonder vrezen, voortgaande op een weg, die tussen bergen voert naar de
onberoerde wereld van vrede.
Gij geeft vrede, een lichte melodie. Om U heb ik het in mijzelf geschreven; mijn leven is deze
dingen geworden:
Laat mij zijn de pijl, die trillend gaat van Uw boog,
opdat hij de plaats van een heilige bron,
een bron van zuivering, bepale.
Laat mij zijn het blad,
dat dansend fladdert voor een ogenblik eer het valt
om mijn vreugde te uiten.
Laat mij zijn de koninklijke cobra,
van duister tot licht en van licht tot duister gaande
en de wijsheid van Uw geheim dragen.
Want waarlijk, in U klinken mijn tonen
en in mij klinkt Uw wezen.
In mij leeft Uw licht
en in Uw licht ben ik tot leven gekomen.
Heil Gij, die mij voert naar een wereld van vrede.

Ik hoop, dat ik het citaat goed heb. Want zo voel ik nu deze tijd, vrienden; de tijd waarin u nu
leeft. Ik heb zo'n flauw idee; dat wanneer u goed luistert, u ergens van binnen dat licht en
a.h.w. die melodie van dat gebeuren gaat horen. Wanneer je dat eenmaal allebei hebt, dan
lijkt het mij een vreugde om voort te gaan.

EK 1961 - 1962 63
Orde der Verdraagzamen

Daarom wil ik alleen maar eindigen met de verklaring: Gelukkige mensen, dat je mag leven in
zo'n tijd; wanneer je voldoende bewustzijn hebt om de kracht te ontvangen, die zo rijkelijk
gegeven wordt.
Denk hier eens over na. Als het iets voor u betekent, dan niet alleen luisteren maar er wat aan
doen ook; want dat laatste wordt door de meesten vergeten.

Nummer 5 – 9 Januari 1962

VERANDERINGEN IN DEZE TIJD

Wij zullen deze avond weer besteden aan esoterische beschouwingen. Ik moet echter
allereerst een aankondiging doen. Wij verwachten vanavond een gastspreker. Wij vermoeden
dat deze in het tweede gedeelte de taak kan overnemen, maar zijn daarvan niet volledig
zeker, zodat het mogelijk is dat ik mijn betoog zal moeten afbreken of verkorten. Over deze
spreker kan ik u niet veel mededelen. Ik kan u er alleen op wijzen, dat hij zeer waarschijnlijk-
geen gebruik kan maken van direct contact, zodat er een tussenschakel zal zijn, met de u
ongetwijfeld bekende mogelijkheid tot minder levendigheid en minder persoonlijke uitdrukking
dan u anders gewend bent. Ik hoop dat u hiermede rekening wilt houden.
Bij onze beschouwingen over de innerlijke weg wil ik deze keer gaarne uitgaan van de tijd
zelve, waarin u leeft. De bijzondere omstandigheden, die op het ogenblik voor menigeen
bestaan, veroorzaken veel sterker exoterische spanningen dan gebruikelijk. Elke mens ziet zich
in deze tijd geplaatst voor reeksen van beslissingen, vernieuwingen en veranderingen. Het is
duidelijk dat dit alles op het innerlijk leven een grote invloed heeft en dat het daarnaast ook
wel degelijk zin moet hebben.
Begrijp me wel: een zinloze wereld zou betekenen een zinloos innerlijk bestaan. Wij kunnen
niet uitgaan van het standpunt, dat ook maar iets, wat in de wereld geschiedt, zonder inhoud
en betekenis is. Zijn wij zover gekomen, dat wij dit werkelijk menen te mogen stellen, dan
heeft onze innerlijke wereld al evenmin zin en betekenis. Het zinvol zijn der dingen – en
daarop mag, naar ik meen, juist in deze dagen in het bijzonder de nadruk worden gelegd – is
noodzakelijk voor ons.
Het zinloze betekent verwarring en ondergang. Wij kunnen dus ook niet gaan stellen, dat al
hetgeen buiten ons gebeurt voor ons innerlijk van geen betekenis is; dat hetgeen buiten ons
gebeurt zonder een directe betekenis of zin is; ofwel dat wij een definitieve deling moeten
maken, waarbij wij een zinloze buitenwereld tegen de alleen zinhebbende innerlijke wereld
stellen. U weet dat alles natuurlijk zeer wel. Maar, vrienden, in deze dagen moet dit ons punt
van uitgang zijn: de zin der dingen.
Het is gemakkelijk om onmiddellijk in te haken bij het alarmisme, dat een groot gedeelte van
de wereld op het ogenblik overspoelt. Te stellen dat een derde wereldoorlog onvermijdelijk is.
Te stellen dat het einde der tijden is gekomen en het laatste oordeel, de ondergang van de
wereld, de totale en plotselinge verandering van stand van de aardas, een explosie van de zon
en wat voor rampen u nog meer van verschillende zijden voor deze dagen worden
aangekondigd. Maar deze dingen zouden inderdaad zinloos zijn.
Alarmisme wil zeggen: het wekken van en het exploiteren van vrezen, hetzij omdat men
innerlijk een behoefte heeft aan een vlucht voor zichzelf, zelfs in de verschrikking; hetzij
omdat men hoopt iets, wat men wenst, hierdoor te bereiken. U zult begrijpen dat dat geen zin
heeft.
Wanneer ik deze wereld van heden zie, dan komt mij allereerst het beeld voor ogen van de
totale verandering, die – als een schok werkende -een mens kan doen ontwaken tot een
realiteit, die hij niet besefte. Een plotselinge schok doet het vreemde wezen, dat in je gegroeid
is aan de hand van gewoonte, aan de hand van de sleur der dagen, plotseling omslaan. Het
verdrijft het misschien tijdelijk of zelfs voor goed.

64 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

Dat er in deze dagen schokkende dingen gebeuren, is wel zeker. Dat het geen
wereldomvattende rampen zijn, is al even zeker. Maar wanneer wij nu op het ogenblik staan
aan de grens van een dergelijke reeks grotere gebeurtenissen, zo mogen wij ons afvragen:
Hoe mogen en kunnen wij dit innerlijk verwerken? Welke zin heeft dit voor ons en op welke
wijze zal daaruit onze bewustwording kunnen resulteren?
De eerste vraag: Wat is de zin voor ons persoonlijk?
Om werkelijk en persoonlijk te komen tot een nieuw aanvaarden van het leven, moet je
worden losgescheurd uit de gewoonten. Zelfs wanneer je innerlijk nog zo intens geestelijk
streeft, zal elke blijvende gewoonte beletten, dat je bepaalde delen van het leven werkelijk
ziet, ervaart en kent. Het maakt je ook innerlijk blind voor mogelijkheden die in jezelf schuilen,
voor wegen die je kunt gaan en zelfs voor krachten, die je gaarne zouden willen beroeren. Het
is dus duidelijk, dat voor ons de grote betekenis van het gebeuren allereerst kan liggen in het
vinden van een andere visie, een andere zienswijze; niet alleen t.o.v. onze wereld, maar t.o.v.
al wat ons beweegt; zo goed t.o.v. onze God en ons beeld van de kosmos, als ons beeld van
het ik en van de betekenis, die dat ik kan hebben voor anderen. Herzie uzelve. Ontwaak uit de
gewoonten, uit de sleur, uit uw vastgeroest dossier van oude uitdrukkingen en voorstellingen
tot een nieuwe wereld.
Een andere vraag: Hoe kunnen wij dit voor onszelf verwerken op een juiste manier?
Het innerlijk pad (en dat wil ook zeggen: de realisatie van hetgeen in ons leeft) is afhankelijk
van ons huidig vermogen. Ik herinner u er aan, dat wij niets kunnen erkennen, herkennen of
ons voorstellen, waarvan niet tenminste een deel in ons aanwezig is. Wij kunnen alleen werken
met de krachten rond ons en de veranderingen rond ons, wanneer zij worden gebaseerd op
hetgeen in ons leeft, met een gelijktijdig terzijde stellen van elke vast aanvaarde volgorde
daarin.
Wij doen daarom verstandig – vooral bij meditatie en innerlijke overweging – ook onze eigen
terminologie aanmerkelijk te herzien. Ik zou haast willen zeggen: het wordt tijd je innerlijk
denken te vereenvoudigen. Want het pad, dat we gaan, is zo persoonlijk en zo vreemd, dat wij
al snel geneigd zijn om de meest buitengewone uitdrukkingen te gaan gebruiken en dan doen
wij dat op christelijke basis of op antroposofische, theosofische of zuiver oosterse. Elke
grondslag is ons goed. Maar die termen zijn ledig. Wanneer ik u spreek over Christusliefde of
Christusgeest, dan is dat mooi. Maar wanneer ik het in mijzelve gebruik, is het een dode term
geworden, het leeft niet.
In deze dagen word ik geconfronteerd – zelfs in de geest en dus zeker ook in de stof – met
voortdurende schokken, met veranderingen van waarden en waarderingen, het ineenstorten
van illusies misschien. Wanneer dit gebeurt, dan dienen wij allereerst de eenvoud terug te
vinden. Het innerlijk pad moet in deze dagen worden teruggebracht tot zo eenvoudig
mogelijke termen, tot eenvoudige, begrepen en gekende termen. Al hetgeen vreemd is, boven
ons begripsvermogen gaat of door ons slechts onvolledig wordt beseft, is in deze dagen – juist
in ons innerlijk leven – eerder gevaarlijk en waardeloos dan belangrijk.
Hoe vind ik in deze dagen dan een nieuwe innerlijke bewustwording?
Ik heb reeds gesteld dat wij moeten uitgaan van een vereenvoudiging. De eenvoud, waarin wij
leven en denken, is bepalend. Die eenvoud is echter aangepast aan de kern van ons eigen zijn,
zowel geestelijk als stoffelijk.
Daarom begint men in deze dagen het pad eerst werkelijk goed en bewust te gaan, wanneer
men uitgaat van datgene, wat men in zichzelve is en erkent. Weten wat je bent is natuurlijk
belangrijk, maar het kan soms even belangrijk zijn te erkennen wat je niet bent. Velen van ons
erkennen bepaalde punten omtrent hun eigen innerlijk wezen. Soms is deze erkenning volledig
juist, soms is zij niet geheel rationeel, niet geheel in overeenstemming met de feiten. Maar
wanneer wij uitgaan van wat wij weten te zijn, dan zullen wij dit vaak laten overheersen op
alle andere dingen. Wanneer ik voor mijzelf het idee heb dat ik licht ben en ik ga op het pad
over tot meditaties van licht en licht en licht, dan kan er een ogenblik komen, dat ik in het
lichte met het duister word geconfronteerd. Kan ik dit duister niet aanvaarden, dan zal mijn
gehele pad verder òf afbuigen, danwel – wat ook mogelijk is – mijn innerlijke ontwikkeling tot

EK 1961 - 1962 65
Orde der Verdraagzamen

stilstand komen. Ik kan niet uitgaan van één waarde. Ik moet uitgaan van datgene, waarvan ik
zeker ben dat ik het niet ben.
Het is natuurlijk niet mogelijk alles te omschrijven wat je niet bent. Maar je weet voor jezelf
b.v. heel goed, dat er in jezelf zekere duistere of stoffelijke elementen schuilen. Je weet voor
jezelf heel goed, dat je naast al je pogen tot werkelijk bewustzijn ook nog een dosis
eigenwijsheid bezit. Je weet zeer zeker wel, dat bepaalde dingen je niets zeggen of je absoluut
niet kunnen beroeren. Te weten waarmee je niet in harmonie bent, wat je niet op dit moment
a.h.w. als een deel van het ik beroeren kan, is in deze dagen wel zeer voornaam.
Want wanneer uiterlijke spanningen bestaan, vrienden, wanneer voortdurende veranderingen
op allerhand terrein zich afspelen, verbluffende ontwikkelingen, dan laat je je maar al te vaak
verleiden om innerlijk zowel als uiterlijk een taak op je te nemen, die je niet aankunt, omdat
ze niet behoort tot datgene, wat in jouw wezen bestaat. Het is goed om actief te zijn.
Bewustwording is een voortdurend werkzaam zijn, waarbij zowel uw eigen wereld als uw
innerlijk wezen voortdurend in het geding zijn. Maar dat houdt nog niet in, dat u nu maar elke
taak kunt aanvaarden. Dat betekent ook, dat u niet elke stoffelijke mogelijkheid kunt
ontkennen of voor uzelve moogt opeisen. U moet weten waar u staat.
Zo kan worden gezegd: Wij gaan in deze dagen het innerlijk pad het beste door voor onszelf
steeds weer de vraag te stellen, wanneer buiten ons een behoefte of een noodzaak ontstaat:
Is er iets in ons, dat hierop antwoord geeft? Wij mogen nimmer uit zuiver cerebrale
overwegingen (uit zuiver verstandelijk denken dus) overgaan tot een reeks van handelingen,
"want die zijn goed." Neen. Wij moeten aanvoelen, dat iets goed is. Dit aanvoelen is voor ons
in de bewustwording op het ogenblik de weg en de wet. Want voel ik aan, dat iets goed is, dan
kan ik – alleen reeds mediterende daarover, eventueel ondersteund door mijn handelingen – in
mijzelf een harmonie verkrijgen met het hogere. Dan berust mijn verdergaan niet alleen meer
op eigen vermogen en licht, maar ontmoet ik voortdurend kosmische waarden, die mij
duidelijk maken waar ik ben en waarheen ik mij begeef. Mijn denken zal dan ook niet verward
zijn en ofschoon het niet altijd geheel redelijk is, houdt het ongetwijfeld voor zover het mij
persoonlijk betreft toch een vaste regel in en is het op zichzelve consequent. Het consequent
zijn in deze dagen is ook belangrijk. Belangrijker dan menigeen beseft.
Ik heb hiermee allereerst op een drietal punten, een drietal vragen een – zij het wat beperkt –
antwoord gegeven. Nu moet u zich echter goed voorstellen wat er gebeurt.
Uw eigen wereld is in oproer. Direct kenbaar of minder direct kenbaar is er een voortdurende*
wijziging, een voortdurend zoeken naar een climax, een voortdurend zoeken naar de oplossing
van problemen, waarmee zijn en niet-zijn gemoeid schijnen te zijn. U kunt zich realiseren, dat
dit nimmer alleen stoffelijk kan bestaan. Wanneer dit een kosmische invloed is, dan moet zij
ook bestaan op b.v. astraal terrein. Dan moet zij bestaan in elke wereld, waarin uw wezen een
deel heeft, terwijl die wereld nog behoort tot of in harmonie is of kan zijn net uw eigen
stoffelijke wereld.
Wij ontmoeten dus deze spanningen, deze druk niet alleen maar in de stof. Wij ontmoeten ze
in de geest evenzeer en omdat wij die geestelijke problemen en vragen niet zo gemakkelijk
kunnen omzetten in stoffelijk denken, zal bij menige meditatie, bij menig zelfonderzoek, een
verwardheid optreden, een onzekerheid. Het is alsof wij ten dele blind zijn; of er ergens in het
gamma van kleuren een enkele ontbreekt, maar wij weten niet welke.
Wanneer u deze toestand ontmoet, dan is het goed om als volgt te denken: Dat wat mij
ontbreekt behoort tot mijn geestelijke wereld. Het is stoffelijk niet te erkennen, het kan zich
hoogstens – waarschijnlijk via het onderbewustzijn – aan mij openbaren. Ik zal misschien
tekenen, dromen, impulsen en inspiraties ontvangen, waarvan mij de zin, de achtergrond niet
geheel duidelijk is. Dan kunnen deze dus voortkomen uit de geestelijke controversen, waarin
wij – evenals op aarde dus met stoffelijke – nu eenmaal gemoeid zijn en die ook ons betreffen.
Is dit duidelijk?
Nu zult u zich waarschijnlijk gaan verwonderen over wat ik verder zeg: Wanneer wij niet zeker
zijn van wat er ons geestelijk ontbreekt, dan kunnen wij, zover dit ons stoffelijk streven
betreft, daarmee geen rekening houden. Wij kunnen slechts een beroep doen op het gevoel,
op het onderbewuste, om ons duidelijk te maken wat er precies gaande is. Dat zal zich altijd
uitdrukken in gevoelens, die eigenlijk onredelijk zijn. Ik kan er u enkele opnoemen.

66 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

Je kunt immers een gevoel hebben van verlaten zijn, verzonken zijn in een bodemloze put van
stilte; iets wat bijna duister is. Wanneer die emotie ontstaat, dan betekent dit, dat u op een
gegeven ogenblik zoekt naar harmonie op een hoger niveau. Een harmonie, die – gezien de op
dat niveau bestaande spanningen – door u niet bereikt wordt. Maak u daar niet ongerust over.
Negeer voor zover u dit mogelijk is dit gevoel door stoffelijk en verstandelijk, meditatief en
actief, alles te doen wat u kunt om dit gevoel bij uzelf te delgen. Daardoor zult u bewust of
onbewust waarschijnlijk juist die daden stellen, juist die gedachten bij uzelf opwekken, die ook
voor de geest belangrijk kunnen zijn; een belangrijke stimulans om op haar eigen niveau zich
aan te passen aan de bestaande condities.
Het aspect van een andere wereld en uw eigen wereld is voor een mens meestal moeilijk te
verwerken. Ik kan nu wel gaan zeggen, dat er rond u vijf of zes verschillende werkelijkheden
zijn, maar daaraan hebt u weinig. Maar misschien kan ik u iets duidelijk maken op de volgende
wijze.
Wij, die zoeken naar het pad, nemen aan dat er één oerkracht is, één begin, één werkelijkheid,
één kracht, die leeft in alle dingen, die alles voortstuwt tot een ontwikkeling en alles brengt tot
zijn einddoel. Wanneer wij dit aannemen, dan doen wij dit, omdat wij zonder dat niet kunnen
leven, omdat wij innerlijk een zekerheid hebben omtrent deze op zich zelf onbewijsbare
stelling. en wij nemen verkeerdelijk aan, dat een ieder van ons dus in dezelfde wereld leeft, in
dezelfde werkelijkheid bestaat. Dat is natuurlijk niet juist.
Het is op het ogenblik voor u niet alleen interessant maar ook belangrijk te beseffen, dat 4, 5,
6 verschillende werkelijkheden naast elkaar kunnen bestaan in uw eigen wereld, zonder dat
degenen, die tot die verschillende werkelijkheden behoren, zich ervan bewust zijn, dat er
tussen hen en anderen een scheiding bestaat. Wanneer u gelooft op een bepaalde wijze,
wanneer er voor u een bepaalde reeks van wetten als onomstotelijk en vaststaand geldt, dan
kunnen die wetten voor u metterdaad bewezen worden. Ze worden gemanifesteerd, ze worden
tot fenomeen.
Maar .... een ander gelooft aan andere wetten. Hij heeft een totaal andere waardering van de
wereld. Hij kent zelfs aan delen van die wereld geheel andere eigenschappen toe. en voor hem
gelden zijn eigen wetten. Wetten die voor u niet bestaan, zijn voor deze mens absoluut
bindend. Zij werken op zijn leven direct in en zij vormen voor hem de motivering van zijn
handelingen en daden, maar ook de enige mogelijkheid tot geestelijke bewustwording.
Het is duidelijk, dat wanneer u beiden elkander ontmoet, elk van u uitgaat van de
veronderstelling, dat de ander zijn eigen wereld en wetten aanvaardt. Wanneer hij dat niet
doet, dan zegt men niet: "Dan is die ander dus klaarblijkelijk niet deel van mijn werkelijkheid",
maar men zegt: "Die ander is dom of dwaas of hij moet leren."
Dat is theoretisch erg aardig. Practisch brengt het heel wat moeilijkheden met zich mee.
Wanneer ik op het ogenblik bewust wil worden, dan heb ik in mijzelf wel degelijk een reeks
van meningen, een geloof. Ik heb wetten, waarop ik vast vertrouw en die zich voor mij
voortdurend openbaren. Alleen degenen, die op precies dezelfde wijze kunnen reageren, die
dezelfde voorstelling en hetzelfde geloof hebben, kunnen in de huidige tijd met mij harmonisch
zijn. Ik kan slechts dat tot stand brengen, wat past binnen mijn eigen werkelijkheid en alleen
voor degenen, die daadwerkelijk hiertoe behoren. U kunt dus niet iets magisch of geestelijks
doen voor iemand, die tot een andere werkelijkheid behoort. Want voor hem gelden andere
wetten. Wat voor u licht is, is voor die mens misschien duister. Wat voor u goed is, is voor
hem demonisch; en omgekeerd.
Wanneer u dit beseft, dan zult u ook begrijpen, dat de bewustwording van deze tijden dus
gelijktijdig een aantal sterk verschillende inhouden en sterk verschillende mogelijkheden met
zich brengt. Ik kan, wanneer ik mijn innerlijk pad ga, mij daarin en daarbij niet baseren op
datgene, wat anderen zijn of denken. Ik kan mij slechts baseren op datgene, wat in mijn eigen
leven – en dan zoveel mogelijk ook metterdaad en direct kenbaar – zich heeft getoond. Ik kan
alleen afgaan op de fenomenen, die voor mij gelden; niet op de mening, die anderen
daaromtrent hebben.
Op den duur zal het u duidelijk worden, dat het aantal werkelijk verschillende werelden of
werkelijkheden, dat op uw aarde bestaat, gering is. Zoals gezegd, het kunnen er 5 of 6 zijn.
Wanneer u dus gelijkgestemden ontmoet, dan zult u volgens die gelijkgestemden en uw

EK 1961 - 1962 67
Orde der Verdraagzamen

gezamenlijk, inzicht moeten handelen, denken en mediteren. U kunt aan die anderen
geestelijke steun brengen, zolang zij behoren tot uw eigen werkelijkheid. en omgekeerd In
deze tijd kan inwijding, bewustwording, een bereiking op. het innerlijk pad, het doorschrijden
van één der poorten van bewustzijn, alleen geschieden door hen, die volledig gelijk zijn. Want
de invloeden, die op het ogenblik werken in de sferen zowel als op aarde, hebben zo sterk
verschillende reacties geschapen, dat degenen, die zelfs maar een ander wereldbeeld hebben,
zeer moeilijk met elkaar tot overeenstemming kunnen komen. Hieruit volgt dat het dwaas is
op het ogenblik te dromen van een wereld-verenigende gedachte, die ligt binnen het menselijk
bevattingsvermogen. Dat het dwaas is te dromen van een oplossing voor de wereldse
problemen van het ogenblik vanuit eigen standpunt.
Wij moeten doordringen tot de hogere weg, de hogere waarheid. Hoe hoger wij komen in de
geest (hoe dichter wij dus bij het Goddelijke komen), hoe minder verschillen er zullen zijn
tussen ons en anderen. Het zijn a.h.w. stralen, die samenlopen naar één middelpunt.
De zon, het licht – of moet ik zeggen het leven – noemen wij God. Wij kunnen in die God
geloven als een God van rechtvaardigheid, een God van liefde en ook een God met willekeur.
Wanneer wij uitgaan van één bepaalde keuze, die voor ons naar ik aanneem gemiddeld zal zijn
een God van Liefde, dan betekent dit, dat wij uit de kosmos alleen antwoord zullen krijgen
volgens deze instelling op de liefde. Al het andere gaat ons voorbij, kan door ons niet worden
beïnvloed en beroert ons ook niet. Dan, vrienden, kunnen wij dus de liefde Gods zien als het
regerend beeld van ons leven en daaruit trachten bepaalde formuleringen en wetten te vinden,
die voor zover wij kunnen nagaan op elk niveau van geestelijk bestaan hieraan beantwoorden.
Die dus in overeenstemming zijn met dit geloof en deze instelling. Is dit aanvaardbaar?
Dan wil ik u dus alleen vanuit dit standpunt trachten enkele regels te geven, die in deze tijd
werken. Wetten, die op het ogenblik volledig gelden.
In de eerste plaats: De goddelijke liefde ligt niet in de uiting zelve, maar in de innerlijke
beleving, die zij oproept. Dat moeten wij goed onthouden. Niet wat er buiten ons gebeurt,
maar datgene, wat het in ons wekt, is belangrijk. Dus zo wreed en vreemd als het misschien
moge klinken: uw spoorwegramp is voor ons niet belangrijk om hetgeen zij feitelijk is (doden,
gewonden, een verwrongen massa staal)., maar om het gevoel van saamhorigheid, van
naastenliefde, de eenheid op geestelijk en stoffelijk niveau, die daaruit voortkwam.
Dan is het tweede punt. Alles wat ik in mijzelf erken moet ik zien als een openbaring van deze
liefde. Wat in mij bestaat is dus uit het lichtende en het Goddelijke, naar kan alleen geuit
worden volgons mijn eigen begrippen van dit liefdevolle. Ik kan al wat in mij leeft uiten, mits
het beantwoordt aan mijn beeld van God. Aanvaardbaar?
Den derde wet, die misschien nog vreemder klinkt, is dit: Wanneer ik uitga van de liefde Gods
en daarin volledig geloof, daarop vertrouw en daaruit handel, zal alleen datgene, wat de
directe liefde Gods inhoudt, voor mij manifest zijn, voor mij zich openbaren. Het zal mij
brengen in situaties, die ik misschien niet rationeel kan verklaren, maar waarin ik mij zowel
gesteund weet dóór als de uiting weet van een liefdekracht. Naarmate ik mijzelve minder een
oordeel hierover aanmatig en mij met vollediger vertrouwen daarin begeef, zal ik grotere
resultaten bereiken. Deze resultaten zijn innerlijk zowel als meer uiterlijk. Naarmate ik
mijzelve in voller vertrouwen leef en dit vollediger openbaar, zal bij het wegblijven van een op
stoffelijke waarden gebaseerd oordeel de zin der dingen duidelijk worden en de kracht mij
voortdurend gegeven zijn boven mijn eigen vermoeden, kennen, weten of vermogen.
Duidelijk?
Dan is er een volgend punt, waarvan ik eigenlijk niet weet of ik het een wet of een regel mag
noemen, of dat ik moet zeggen: dit is alleen een beleving.
Uit het Al zal mij alles tegemoet treden volgens mijn eigen instelling. Wanneer mijn eigen
instelling juist is, dan zal het Al mij beantwoorden door het z.g. gevoelen of voorgevoelen, dat
het mij mogelijk maakt de niet met mijn wezen en weg overeenstemmende waarden en
belevingen van mij af te stoten, voordat ik mij op enigerlei wijze daaraan gebonden heb.
Terwijl ik anderszijds al wat voor mij harmonisch is zal kunnen erkennen, zelfs wanneer het
zich niet op opvallende wijze als mogelijkheid of gelegenheid biedt. In mijzelve betekent dit
(en daarop moet u ook even letten), dat ik tussen alle geestelijke krachten en werkingen, die
ik op mijn innerlijk pad ontmoet, voortdurend zal moeten kiezen aan de hand van mijn eigen
instelling. Dat wat daar niet mee harmonisch is – hoe groots, hoe schoon, hoe majestueus ook
68 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

– is voor mij teruggang, gevaar, verwarring en niet-bereiken. Ik voel dit aan. Ik mag mij
nimmer door de verschijnselen of verschijning laten overbluffen. Al datgene, wat met mij
harmonisch is – ook als het mij misschien onbelangrijk of klein lijkt – zal een bevordering van
mijn eigen streven inhouden, mijn bewustwording vergroten en zo mijn contact met het totaal
Goddelijke intensifiëren.
Dat zijn enkele regels, die nog betrekkelijk algemeen zijn. Daaruit volgt voor u als mens op
aarde op het ogenblik: Ik kan aan de hand van mijn eigen instelling en geloof weten, waar ik
moet gaan, wat ik moet doen, wat ik moet laten. Ik dien deze dingen te accepteren.
Aanvaarding krachtens deze innerlijke stem of dit innerlijk vreten is de eerste noodzaak, wil
men in deze dagen stoffelijk zowel als geestelijk ten goede kunnen verdergaan.
Laat u door niets vrees aanjagen. Niets kan u bedreigen, vernietigen, verderven, zolang
gijzelve positief zijt, zolang gij in overeenstemming zijt met datgene, wat voor u werkelijk is.
Ofschoon de wereld onafhankelijk van uw wezen een grote reeks verschijnselen kan vertonen,
zult ge voor uzelve alleen datgene eruit beleven, wat voor u aanvaardbaar en reëel is. Dat
waarin ge niet geloven kunt, dat wat ge niet aanvaarden kunt en dus ook niet vreest of
verwacht, zal nimmer bestaan. Is dat duidelijk?
In vele gevallen zult ge het gevoel hebben, dat gij alleen een bepaalde taak moet verrichten;
of dat aan u in het bijzonder is opgelegd om een bepaalde gedachtengang te volgen, een
bepaalde reeks handelingen te verrichten. In vele gevallen kunt ge u daarbij verlaten
gevoelen. Tenminste indien ge uitgaat – wederom – van uw menselijk denken. Daarom is het
noodzakelijk voor degeen, die esoterisch streeft in deze dagen, zich voortdurend in te stellen
op de innerlijke kracht en de innerlijke wet. De enige beperking hiervoor kan voortvloeien uit
zijn menselijke rede, zover deze op het met anderen gedeelde wereldbeeld betrekking kan
hebben. Wij zijn verplicht om redelijk te handelen. Wanneer wij op de wereld leven, dan is
menselijke redelijkheid één van de normen van beleving en ervaring. Maar dit is slechts een
begrenzing en het mag nimmer een vast voorschrift worden. Kunt u dat begrijpen?
En dan ten laatste en misschien wel als het meest positieve op het ogenblik voor u: Degeen
die beseft, dat uiterlijk en innerlijk beleven op het ogenblik intens samenvloeien, zal zien dat
uit bepaalde stoffelijke belevingen directe geestelijke mogelijkheden ontstaan. En door deze
niet te beschouwen als een nieuw en van stoffelijk gebeuren onafhankelijk beleven, kunnen zij
als gelijktijdige werkelijkheid in ons worden ervaren. Er is geen scheiding van niveau meer
voor ons tussen bepaalde geestelijke sferen en voertuigen – tenzij ten hoogste uit het
standpunt van het menselijk begripsvermogen – zolang wijzelf deze maatstaven niet stellen.
Wij kunnen onszelf, onze wereld en onze weg intens leren kennen door geen enkele scheiding
te maken tussen het geestelijke of iets van een bepaalde sfeer en ons eigen wezen.
Wanneer ge gelooft aan de liefde Gods of aan een Christusgeest of wat voor naam ge er ook
aan geeft, dan kunt ge u realiseren, dat ge daarmee één zijt. Ook nu! Dat is geloof, ik weet
het wel. Het is een instelling, die redelijk moeilijk verklaard wordt. Maar het is een instelling,
die absolute resultaten waarborgt, die u in staat stelt om alle schokken van deze tijd goed te
verwerken en – wat belangrijker is – uw heroriëntatie in de wereld te doen plaatsvinden door
uw geestelijk licht en bewustzijn, waardoor uw eigen bewustwordingsgang versneld wordt en
het bereiken van uw innerlijk licht eenvoudiger en ook in de stof meer direct beleefbaar.
Dan wil ik nog als slot wijzen op ons eigen innerlijk leven, ons uitstralen van gedachten en al,
wat daarmede samenhangt. Het is practisch onmogelijk om op het ogenblik de eigen wil
innerlijk (dus een kwestie van bewustwording) zowel als meer uiterlijk geheel duidelijk te
manifesteren. Wij kunnen dit nu eenmaal niet. Laat ons dan ook beseffen, dat wat niet
manifest is, op dit ogenblik kan worden beschouwd als niet-bestaand. Wat wij op het ogenblik
aan bewustwordingsmogelijkheid vinden is zeer weinig misschien; maar het weinige dat er is,
is van een zo grote doordringingskracht, dat het de basis kan worden voor een totaal nieuw
beleven en een totaal nieuwe wereld.
Uit het weinige en het kleine, dat mij nu tijdens deze schokkende gebeurtenissen en
veranderingen mogelijk is, kan ik een totaal nieuwe wereld opbouwen. Ik mag niet uitgaan van
wat was, maar slechts van hetgeen zich nu voor mij kenbaar en voelbaar maakt. Alleen op die
manier zult u zonder grote storingen, zonder ook alarmist te worden, zonder te grote zenuw-
spanningen deze tijd doorkomen.

EK 1961 - 1962 69
Orde der Verdraagzamen

Let wel, die spanningen komen niet zozeer voort uit hetgeen er gebeurt, als wel uit hetgeen
men daarmede verwant denkt. Het is uw eigen denken, dat u uw grootste spanningen oplegt.
Het is uit het denken van de mensen, dat de grootste gebeurtenissen in feite voortkomen.
Wij kunnen nu zeggen: We gaan een gedachtekracht uitstralen. Die gedachtekracht kan ten
goede gericht zijn volgens algemeen menselijke beelden. Maar ook dan blijft ze alleen maar
bruikbaar voor degenen, die binnen mijn werkelijkheid staan, die dus in het totaal van
levenservaring en Godservaring met mij harmonisch kunnen zijn. Het is dus niet verstandig
om, wanneer er 'allerhand omwentelingen beginnen, u te gaan richten op alle mensen. Richt u
in deze dagen in de eerste plaats niet meer op het totaal van de wereld, maar speciaal op de
krachten of kringen, waarmee u meent harmonisch te zijn.
In de tweede plaats: Probeer al deze dingen ook direct en in eigen omgeving tot uitdrukking te
brengen. Het is op het ogenblik ook voor het eigen ik en eigen innerlijke bewustwording vaak
belangrijker iets te doen -'a1 is het nog zo onbelangrijk – dan 1000 maal te mediteren. Want
alleen datgene, waarin u intens opgaat, intens beleeft, is op het ogenblik waardevol.
U moet zelf kiezen. Dat kan niemand voor u doen. Wanneer u kiest, dan ontstaat ongeveer het
volgende beeld. In u ontstaat bij een redelijke rust een klimmende energie; stijgende energie
dus. U komt uit een schijnbare overspannenheid en lusteloosheid tot een steeds meer
doelbewust handelen en denken. Dit doelbewust leven, dit bezitten van energie, vormt in
uzelve een reeks flitsen, een reeks zeer korte brokstukken van – hoe moet ik dat zeggen –
dromen of uittredingen of wat anders, die samen zullen vallen na verloop van tijd tot een
begrijpelijk beeld. Verwacht niet, dat u op het ogenblik ineens alles kunt weten of beseffen.
Wees ook niet ongeduldig, wanneer die innerlijke inwijding of bewustwording, waarop u zo
lang hebt gewacht, op het ogenblik niet onmiddellijk komt. Verzamel al de brokstukken, die u
op het ogenblik bereiken. Wanneer u dit doet, dan zal – wanneer de spanning en de energie
(de spanning buiten u, de energie in u) een hoogtepunt bereiken – het merendeel van deze
flitsen samenvallen tot één samenhangend beeld. Het innerlijk beeld, het innerlijk beleven van
de grote kracht, wordt dan totaal vernieuwd, doordat wij een z.g. andere visie hebben. Het ik
maakt een soort ommekeer, een halve, draai links of rechts bij wijze van spreken en kan in
een andere richting verdergaande gemakkelijker en beter succes behalen.
Bedenk wel, dat ofschoon een zeer snelle stijging in deze dagen innerlijk mogelijk is, het pad
zelve kan worden vergeleken met een serpentineweg. Men slingert zich van links naar rechts
en van rechts naar links door de invloeden van de tijd plus de kosmische en geestelijke
invloeden, die binnen het ik bestaan. Men gaat dus zijn richting van denken en streven ver-
anderen in een schijnbare tegenstrijdigheid soms met een voorgaande ontwikkeling. Dit is niet
belangrijk, omdat men verder stijgt. De directe weg, het direct en rechtstreeks stijgen, is –
gezien de verwarrende invloeden rond u plus uw onvermogen tot totale oriëntatie in uw eigen
wereld – op het ogenblik practisch onmogelijk en zeer gevaarlijk. Stel u ermee tevreden om
telkenmale een nieuw beeld van de wereld te krijgen en uw streven te veranderen.
Wees ook niet hang om een oud beeld voor een nieuw te verwisselen. Dit is vaak noodzakelijk,
wilt u zich op de juiste wijze kunnen bewegen. Elke keer, wanneer u door een schijnbare volte
face komt tot een ander streven, zult u ontdekken, dat ook daarin het Goddelijke in u zich
sterker openbaart, dat u in uzelve een juister beleven krijgt van het licht, een beter begrip
a.h.w. een grotere kracht. Gebruik alles, wat u op deze wijze uiterlijk wordt gegeven, om
volgens uw eigen geloof en denken het innerlijk contact met het Goddelijke zo goed en zo
intens mogelijk tot stand te brengen.'
Schaam u niet om te bidden, wanneer u dat op een ogenblik de weg lijkt. Schaam u niet om te
mediteren of te filosoferen, wanneer u dat de weg lijkt. Maar streef bij al deze dingen
voortdurend naar het licht. Dan zullen de wisselingen van deze tijd voor u betekenen, dat u
met een aanmerkelijke vergroting van uw beleving en ervaring en daardoor op den duur met
uw vermogen om anderen te begrijpen, binnen uw eigen werkelijkheid stijgt; tot een
samenwerking met andere mensen, die een totaal andere werkelijkheid hebben, mogelijk
wordt en zo het gezamenlijk streven naar het licht gepaard, kan worden aan het innerlijk
streven, dat wij noemen: de esoterische bewustwordingsgang.
Daarmede, vrienden, heb ik mijn betoog beëindigd. Ik neem aan, dat het voor u enige materie
ter overdenking geeft. Wat betreft de genoemde regels, ik hoop dat u er enkele van reeds nu
hebt kunnen onthouden, want ik meen dat u ze over een dag of 14 wel nodig zult hebben.

70 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

Laat u niet verwarren – nogmaals – door uiterlijke gebeurtenissen, dreigingen, rampen en


geweld. Zij blijven beperkt. Er is geen onmiddellijk gevaar. Er is alleen oen middellijk gevaar
door uw eigen verkeerde instelling. Leef goed volgens uw eigen wezen, beantwoord aan uw
eigen wet; en u zult ontdekken dat deze cursus in de esoterie zowel voor de innerlijke
bewustwording als voor een beter leven in uw eigen wereld van dienst is geweest.
Ik wens u sterkte, kracht en licht voor de dagen die komen, om innerlijk, sterk de lichte kracht
van wen liefdevolle God naar buiten toe te openbaren.

TWEEDE GEDEELTE

Wanneer wij bijeen zijn hier met de gedachte het geestelijk streven innerlijk te bevorderen, is
het voor ons belangrijk, dat wij de heersende ontwikkelingen en ontstaande gedachtengangen
op esoterisch en godsdienstig terrein verder kunnen nagaan. Het is daarom, dat ik wil trachten
u aan de hand van de thans bestaande geestelijke centra een overzicht te geven van al
hetgeen geschiedt en zich ongetwijfeld ook verder zal ontwikkelen.
Het zal u duidelijk zijn dat een groot gedeelte van de huidige verwarringen op zowel geestelijk
als stoffelijk terrein voortkomt uit een verkeerde vorming van milieus, van omgeving. Het is
eveneens duidelijk, dat de geestelijke achtergronden, die zo worden geschapen, niet in
overeenstemming kunnen zijn met één kosmisch en daarom belangrijk principe. De huidige
vorming van geestelijke centra heeft nu ten doel allereerst de eigen levenshouding en
geestelijke werkzaamheid van degenen, die daarvoor rijp zijn, te wijzigen in een meer juiste
richting. Het is in deze dagen onmogelijk een meer op persoonlijkheid gebaseerd Godsgeloof
met een verstoffelijkte God, nog verder voort te zetten. Wij kunnen niet meer aannemen dat
er een God is, die een mens gelijkt; dat er een Godheid is, die de menselijke eigenschappen
bezit — zij het dan misschien in een vorm van volmaaktheid. Daarom zal allereerst het
Godsbegrip zelve zich moeten wijzigen.
Dit kan het best geschieden door het woord "God" te veranderen in betekenis en het voor elke
mens te maken tot een uitdrukking van eigen gevoelsinhoud t.o.v. het onbekende. Hierbij
zullen vele waarden van bestaand geloof en vooral bestaande godsdiensten worden aangetast.
Maar eerst wanneer wij God niet meer zien als een mens-gelijk wezen, benaderbaar aan de
hand van menselijke gedachten en eventueel te bewegen tot handelingen op grond van
menselijke ruilovereenkomsten, is te verwachten dat de instelling van de mens t.o.v. hot
kosmische juist kan worden.
Naast deze poging om de inhoud van het begrip God te herzien, moeten ook de begrippen van
persoonlijk contact met God, bewustwording, daadwerkelijk geloof en godsdienst herzien
worden. Wij menen, dat via de geestelijke centra en de leiding, daar gegeven, men er in zal
slagen om de gemeenschap, die op dit ogenblik in vele kringen, geestelijk erkend wordt, over
te brengen op een practische, stoffelijke basis. Dit houdt in, dat door het stoffelijk werken en
beleven de godsdienst zelve levend wordt en deel gaat uitmaken van het dagelijks bestaan.
Ook geloven wij, dat de mens in feite behoefte heeft aan een leefwijze, waarin hij zichzelve
volledig kan geven en niet in strijd met zijn omgeving, maar in voortdurende binding en
waardering met die omgeving bestaat. Wij menen dat de gekozen weg, (het vestigen van
geestelijke centra, om door gedachten zowel als door stoffelijke leringen deze ideeën uit te
dragen) buitengewoon goed en dienstig is.
De basis moet echter niet worden gezocht in de nu bestaande systemen. Zowel het z.g.
kapitalistisch of democratisch systeem als het marxistisch of communistisch systeem en de
dictatoriale tussenvormen zijn niet geschikt om een innerlijk Godsbeleven en -erkennen tot
uiting te brengen. Daarom bereiden wij voor een reeks van kleinere groepen, die tot op zekere
hoogte leven in de gemeenschap van goederen en belangen, die door het communisme
gepredikt wordt, met een volledige vrijheid voor elk van hen voor zich bepaalde delen of
rechten te reserveren. Een samenwerking en dienstbaarheid in vrijheid kan n.l. voeren tot een

EK 1961 - 1962 71
Orde der Verdraagzamen

wegvallen van alle verschillen tussen godsdienstige instelling, ras, stand of bekwaamheid,
zoals deze op het ogenblik uw wereld in hun greep hebben.
De grote kracht, die ons hierbij geestelijk voorgaat (ook wel genoemd de nieuwe
wereldleraar), heeft reeds o.m. door het prediken van bepaalde versies van oorzaak en gevolg
en het weer zuiver stellen van de begrippen naastenliefde, verdraagzaamheid etc. getracht om
de mensheid reeds nu geestelijk en zonder grotere bindingen voor te bereiden en – wat meer
is – een nieuwe weg voor eigen leven te tonen.
Het is niet mijn taak op deze bijeenkomst u hierover verder in te lichten. Dit zal zo dadelijk
door één van uw eigen sprekers geschieden. Voor mij echter is het belangrijk u te kunnen
zeggen: Alle krachten, die op dit ogenblik samenwerken in de geest, in de stof en buiten de
stoffelijke ontwikkelingen in de kosmos, hebben als brandpunt "een zelf beleving door uiting in
anderen. Dit is alleen mogelijk, wanneer een persoonlijk contact met het Goddelijke op de
achtergrond staat. Om dit te kunnen bereiken zullen wij dan ook trachten in elke mens, die
zich daarvoor juist instelt, op de voor hem of haar juiste ogenblikken een deel van lichtende of
goddelijke kracht duidelijk kenbaar te maken.
Het gaat er om d.m.v. deze gevoelsbeleving en de daaruit voortvloeiende redelijke gedachten
de mens te conditioneren, zodat hij zonder tegenstand en met begrip voor de leer, voor de
nieuwe kracht of godsdienst, zichzelve aanpast binnen het geheel der mensheid.
Om dit geheel der mensheid nog sterkere impulsen te geven, werd verder besloten de mens
ook enkele tekenen te geven van leven buiten, deze wereld – en wel publiekelijk kenbaar – op
het ogenblik, dat de tijd daarvoor rijp is. In uw tijd vermoedelijk na nog wel iets meer dan 14
maanden.
Uit dit alles tezamen hopen wij een intense beleving te bereiken van de eenheid, die de basis
is van alle kosmisch bestaan.
De bron van alle dingen is het "onbekend Stuwende", dat men God noemt. In deze bron
bestaat een band tussen alle waarden, verschijningsvormen en bewustzijnsvormen, ongeacht
hun verschil in wereld, ontwikkeling, bewustzijn en geestelijke graad. Deze eenheid moet
noodzakelijk gemanifesteerd worden op elk terrein. Vandaar dat wij reeds nu tot u kunnen
zeggen:
Indien gij in uzelve zoekt naar de juiste weg om naastenliefde aan anderen te geven, niet
zoekt naar een omschrijven of kennen van een persoonlijke God, maar in vertrouwen die
Kracht aanvaardt, zal deze Kracht voor u kenbaar worden gemaakt in uzelve.
Gij zult kunnen ervaren, hoe de eeuwige Kracht elke verandering in het ik tot stand brengt, die
noodzakelijk is.
Gij zult erkennen, hoe de eenheid van al het levende de verschillen tussen het levende kan
opheffen.
Gezien de moeite, die deze verbinding niet slechts uw medium maar ook anderen bezorgt, zal
ik het woord thans overlaten aan één van uw eigen sprekers, die een aanvulling op deze
mededelingen door mij verstrekt zal geven.
Ik wens u kracht en licht.
Zoals u bemerkt hebt, is het moeilijker geweest een juist contact tot stand te brengen dan wij
hadden vermoed. Wij hebben geprobeerd zoveel mogelijk ideeën af te drukken, maar het
omzetten daarvan stuitte op moeilijkheden. Vandaar ook vaagheden en belemmeringen in de
verklaring van deze spreker. Ik zal gaarne trachten u nu verder voor te lichten aan de hand
van hetgeen door ons werd opgenomen en verder daaromtrent gekend werd.
De kwestie van deze verandering van inzicht is wel in de eerste plaats gebaseerd op het
erkennen van uw eigen plaats in de schepping. Wanneer u zich voortdurend gaat bezighouden
met het wezen van uw God, dan kunt u persoonlijk daarmede niet verder komen. Wanneer een
vlo probeert een olifant op ware grootte te tekenen, kan zij misschien daarin slagen, maar het
zal haar leven verteren en haar andere mogelijkheden ontnemen. Zo ook voor u.
Wat intens belangrijk is, is echter datgene, wat u in uzelf kunt ervaren. De nieuwe
wereldleraar heeft daarover reeds veel gezegd en heeft' geprobeerd de mens duidelijk te
maken hoe zijn persoonlijk beleven, zijn persoonlijke contacten met medemensen, zijn juist

72 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

handelen – ongeacht de daaraan verbonden gevolgen of consequenties, ongeacht datgene wat


anderen daarop zullen antwoorden – de juiste weg is.
Hij heeft getracht de mensen te vertellen wat vrede werkelijk is. Vrede . is niet het ontkennen
van de mogelijkheid van geweld, maar wel het ontkennen van de mogelijkheid tot geweld of
gewelddadigheid voor jezelf.
Hij heeft getracht de mens duidelijk te maken wat rechtvaardigheid is. Rechtvaardigheid is niet
het beantwoorden aan de eisen van anderen, maar het beantwoorden aan de eisen van dat,
wat je in jezelve voelt als recht en noodzakelijk.
Vrijheid speelt in de leringen van onze nieuwe meester een grote rol. Een leer, die op het
eerste gezicht misschien gevaarlijk is. Maar zo gevaarlijk als menigeen haar wil zien is zij toch
niet. Want hoe kunnen vele kleine stoffelijke gebeurtenissen van belang zijn, zolang zij geen
direct storende achtergrond hebben?
Een gedachte vol met verkeerd gericht begeren is erger dan een feitelijke diefstal. en zo
kunnen wij verdergaan. Want de mens, die voortdurend met dit onderdrukt begeren rondloopt,
zal op den duur zichzelf niet meer zijn. Hij verliest zichzelf geestelijk en stoffelijk, hij kan tot
niets komen en hij is voor anderen over het algemeen een belemmering op hun pad.
Degeen, die gestolen heeft, is misschien schuldig volgens de wetten der mensen, maar hij
heeft de mogelijkheid om door teruggeven en boetedoen de diefstal ongedaan te maken. Hij
heeft de mogelijkheid verder om – wanneer het rechtvaardig is in zijn eigen ogen – daarvan de
juiste vruchten te plukken. Hij zal bij een juiste instelling die vruchten dan toch met anderen
willen delen. Daarom dus wordt het zo voornaam geacht, dat de mens op het ogenblik zich
niet meer met de Allerhoogste Kracht zelf bezighoudt en daar nutteloos zijn tijd aan verspilt,
maar dat hij leert persoonlijk juist en goed te leven.
De geestelijke centra, die gesticht zijn – daar is over gepraat – zijn hoofdzakelijk te zien als
kernen van mensen (en soms ook zijn er entiteiten aan toegevoegd), die gezamenlijk proberen
hun omgeving op de juiste wijze te beïnvloeden. Ze zijn geen organisatie en geen godsdienst,
maar zij proberen de mens, die dreigt vast te lopen in zijn streven, een nieuwe impuls ten
goede te geven: hem te wijzen hoe hij zijn moeilijkheden kan oplossen, te wijzen misschien
hoe voor hem de juiste weg ligt.
Nu zult u misschien de eerste spreker met zijn verschillende werkelijkheden, die naast elkaar
op aarde bestaan, hiermede enigszins strijdig vinden. Toch behoeft dat niet zo te zijn. Want
wanneer wij op een terrein komen, waarbij wij voldoende onzelfzuchtig zijn, kunnen wij elke
andere wereld benaderen en aanvaarden. De begrenzing van de mens is gelegen in zijn
denken. Wanneer je zegt dat je iets niet kunt, zul je het zeker niet kunnen. Wanneer je denkt
dat iets onmogelijk is, maak je het daarmede vaak onmogelijk. Wanneer je zegt, dat iets in
een bepaalde vorm alleen waar is, zul je blind zijn voor alle andere vormen van diezelfde
waarheid, die optreden. Daarin ligt dus het belangrijke punt.
Om nu deze mensen te helpen, kun je natuurlijk wel iets doen. Want degeen, die geestelijk
betrekkelijk hoog staat, kan een ander in zijn denken of zijn bewustzijn en beleving laten
delen. Eet zal u wel bekend zijn, hoe bekende mahatma's en goeroe's de gewoonte hadden
rond zich hun leerlingen te verzamelen in gezamenlijke meditatie. en zij, die waardig werden
geacht, mochten dan een bijzondere meditatie meemaken, waarbij zij a.h.w. een hoger
bewustzijn in zich voelden, een vrede of een kracht, die niet uit henzelven voortkwam, maar
die zij deelden met hun meester.
U zult inzien, dat wanneer een situatie zo spannend wordt als in deze dagen en wanneer
bovendien de mogelijkheid tot vernieuwing zo groot is, door de geest ook alles zal worden
gedaan, wat men maar doen kan. Ook dus het scheppen van geestelijke groepen, die een zo
hoog mogelijk bewustzijn wekken van de feitelijke, de kosmische kracht, de Godheid, om deze
te delen met de daarvoor rijp zijnde mensen op aarde.
Nu moet u niet denken, dat dit een grote verandering in uw leven behoeft te zijn. Het is niet
altijd het neergeslagen worden door het Licht der openbaring. Dat ligt helemaal aan uzelf. Wel
is het zeker, dat al deze belevingen in overeenstemming zullen zijn met uw eigen karakter.
Iemand, die gewelddadig en driftig, is en hard, zal dit Licht ongetwijfeld gewelddadig en hard
en misschien ongeduldig ervaren. Iemand, die leidzaam en erg geduldig is, zal het eerder zien

EK 1961 - 1962 73
Orde der Verdraagzamen

als een zonsopgang, een langzame groei van licht. Maar door die meditaties, door deze
instelling dus op zo hoog mogelijk niveau, is het mogelijk de mensen licht te geven. en dat
licht kan dan weer worden gebruikt om die mensen te sterken. Want dit licht kan alleen
gegeven worden, wanneer ze door hun eigen daden en hun eigen wijze van leven tot de juiste
instelling komen.
Niet een ieder kan de uitstraling van een goeroe of een meester opvangen. Zo kan ook niet
iedere mens deel hebben aan zo'n uitstraling van een bepaalde groep geesten. Er zijn er
meerdere en een ieder die ten goede streeft, heeft dus de kans, de zeer grote kans, om –
wanneer hij of zij maar volledig streeft volgens zijn eigen beste weten zonder daarbij alleen
aan zichzelf te denken – dit lichte, dit ogenblik van verrukking door te maken.
U weet hoe het is: wanneer je eenmaal iets van een zaligheid hebt geproefd, iets van het
Grote, dan is er het verlangen om het terug te vinden. Dus dan zullen die mensen zich vanzelf
willen gaan aanpassen aan de voor hen juiste leef- en denkwijze.
De hervorming, die zo wordt gebracht, is misschien het best te karakteriseren als het vinden
van het Koninkrijk Gods. Er zijn heel veel mensen die denkens het Koninkrijk Gods is iets, wat
nog niet bestaat, iets wat nog komen moet. Maar in feite is het een fase van harmonisch-zijn
met het Hogere; met God of zo ge wilt met Jezus, met Christus, met Boeddha, of hoe ge het
noemt. Elke uitdrukking is daarvoor juist.
Nu kunt u dus dit Koninkrijk a.h.w. vinden. U kunt voor uzelf een eenheid gaan vormen,
waarbij de grote kosmische heersers, die de goddelijke kracht direct tot uiting brengen, zich
eigenlijk gemakkelijker in u openbaren. Want een nieuwe godsdienst stichten – wat
ongetwijfeld gaat gebeuren -is op zichzelf onbelangrijk. Belangrijk is alleen, dat ze zo wordt
gesticht, dat de mens daarin een zo groot mogelijke vrede vindt, een zo sterk mogelijk
voortbestaan.
Onze wereldleraar sticht een levensleer. Het is nog niet een godsdienst. en dat kan ook niet,
want de grondwaarden daarvoor zijn nog niet aanwezig. Een nieuwe godsdienst heeft geen
kans, geen mogelijkheden, geen plaats tussen de vele grote godsdiensten, die op het ogenblik
als machthebbers op aarde regeren. Hier wordt dus pas de eerste voorbereiding getroffen voor
het stichten van een bepaalde leefwijze, die overgaat in een soort godsdienst en t.z.t. door een
speciaal daarvoor gezondene dus haar eigen vorm en inhoud verder zal verkrijgen.
Hier hebt u dan een poging om in het kort verder te verklaren, wat onze gast en vriend heeft
gezegd. Nu zijn de achtergronden natuurlijk heel wat groter dan dit alles, wat ik u op dit
ogenblik voorleg. Hier kan ik niet meer teruggrijpen op de gedachten, die hij direct ter
overbrenging uitzond en moet, ik dus aanvullen uit hetgeen wij ook in de Orde menen te
weten.
Wanneer wij onverschillig welke kracht zien, dan heeft zij twee kanten, twee uitingen. en
omdat zij twee uitingen heeft, kan elke kracht dus op minstens twee wijzen worden gebruikt.
Het is niet belangrijk, dat wij alleen op de juiste kracht aansturen, het is belangrijk, dat wij de
juiste kracht bereiken; dat wij die op de juiste manier gebruiken en dan nog op de juiste tijd.
Nu kunt u zich misschien de wereld voorstellen als een soort trein, een lange reeks van
wagons. Noemt u elke wagon één dag. In elke wagon is een bepaalde toestand. Omdat die
toestand overal verschilt, zal in een bepaalde wagon iets wel mogelijk zijn, wat in een andere
niet mogelijk is. Degeen, die gebonden is aan zijn eigen wagon, aan zijn eigen moment van
werkelijkheid alleen, zal dus bepaalde dingen nooit kunnen doen of kunnen bereiken. Maar
degeen, die zich weet te bewegen langs de trein, zal wél dat ogenblik kunnen bereiken. Hij
vindt wel de toestand, waarin een bepaalde kracht geopenbaard wordt.
Nu is de grote fout, die de doorsneemens maakt, dat hij niet alleen maar vasthoudt aan
hetgeen hij het heden noemt in de wereld, maar dat hij dit heden fixeert volgens de gang van
zijn eigen wereld. Hij kan zich niet voorstellen, dat men vandaag in één seconde net zo veel
kan doen als anders in tien minuten en morgen in tien minuten nog niet zoveel als anders in
één seconde. en toch zult u allen ervaren hebben, dat dit ongetwijfeld wel eens waar is.
Wanneer ik een aantal handelingen verricht binnen de daarvoor normaal geldende tijd, ben ik
daardoor op mijn omgeving a.h.w. vooruitgelopen. Ik heb dan een toestand geschapen, die
eigenlijk overeenkomt met een wagon, die ik "toekomst" zou kunnen noemen. Ik leef dus niet

74 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

echt in de toekomst, .maar ik heb een situatie geschapen, zoals die normaal alleen toekomstig
zou kunnen bestaan.
Wanneer ik dit steeds volhoud (ik ben dus steeds iets vlugger), dan kan ik op een gegeven
ogenblik weken of maanden op anderen vóór raken. en de situatie van mij uit is dan ook
anders, dan zij bij een gelijkmatig verdergaan zou kunnen bestaan.
Op andere ogenblikken kan ik, terwijl anderen normaal verdergaan, zeggen: "Ja, maar dit is
niet juist; dit kan ik op het ogenblik nog niet verwerken." Ik ben daadloos. Ik vervul dus niet
het van mij verwachte deel in het gebeuren. Door dit uitstel ontstaat eveneens de
mogelijkheid, dat ik a.h.w. een verleden vind, iets wat eigenlijk al voorbij zou moeten zijn. Ik
kan een toestand vinden, waarin ik veel kan corrigeren. Ik kan dan plotseling ingrijpen en dan
door versneld voort te gaan toch weer mijn eigen punt in de tijd bereiken.
Deze gehele kwestie kunt u nu als volgt formuleren: In mij bestaat het innerlijk weten omtrent
de juiste tijd. Ik erken altijd – ook al ben ik mij er niet van bewust – een situatie, die met mijn
innerlijke toestand overeenkomt. Wanneer deze situatie optreedt, dan kom ik tot handelen,
zelfs al wil ik dit eigenlijk niet eens. Want mijn gehele wezen overrompelt mijn redelijkheid,
mijn instincten zelfs en brengt mij tot het stellen van een daad, brengt mij tot een realisatie of
een opvatting, die mjjzelve later kan verbazen.
Wanneer ik dus weet, dat deze mogelijkheid bestaat en er is voor mij . een situatie, waarbij
blijkt dat b.v. de traagheid van anderen voor mij niet meer aanvaardbaar is, kan ik op twee
manieren reageren. Ik kan zelve traag worden, maar dan ontstaat practisch stilstand. Ik kan
echter ook beginnen om uit mijzelve – en dus schijnbaar onredelijk – snel te reageren en
dingen, die ik normaal met een tussenruimte zou doen, a.h.w. direct op elkaar te laten volgen.
Ik versnel iets. Dat kan gewoon zijn met handelingen, maar het kan ook heel vaak zijn met
b.v. esoterie. Dus dingen die ik normaal zou uitstellen.
B.v.: Ik heb vandaag zoveel gewerkt aan mijn geest en nu zou ik eigenlijk dat de volgende dag
moeten doen. Ik voel, dat ik dit a.h.w. moet versnellen, want ik kom niet verder. Dan ga ik
dus die dingen achter elkaar doen. Dan ontstaat wat nen noemt een cumulatief effect, wat in
feite is: mijzelve verplaatsen in een ander moment van de tijd. Voor mijzelf. Mijn eigen situatie
qua bewustzijn, mijn verhouding t.o.v. geesten en sferen en van mijn wereld verandert. Die
verandering, die ik door dit snel achtereenvolgend verwerken van impulsen en daden tot stand
breng, geeft mij de mogelijkheid om a.h.w. meer bewust de situatie na te streven, waarin ik
geheel mijn wezen kan uiten en openbaren.
Deze consequentie dus van werken en streven trekt de wereldleraar ook. Alleen zegt hij het
wat anders dan ik het zeg. en hij probeert de mensen duidelijk te maken, dat zij onafhankelijk
van hun omgeving, alleen door te handelen volgens hun eigen mogelijkheden in hun eigen
tempo, in de wereld voor henzelven zeer veel kunnen bereiken, wat onbereikbaar lijkt. Dat zij
het onmogelijke mogelijk kunnen maken. en wat meer is: wanneer men zijn leer goed
beluistert, dan ontdekt men, dat dit ook voor het geestelijk terrein precies hetzelfde is.
Nu zijn er heel veel mensen in deze dagen, die gaarne een geestelijke ommezwaai willen
meemaken. "Maar", zeggen zij, "ik kan dat op het ogenblik niet in mijn omgeving, in mijn
milieu." Dan is de vraag: Heb ik nu niet verkeerd gehandeld?
Vraag u eerst af: Ben ik misschien te snel geweest met bepaalde gevolgtrekkingen? Of ben ik
te vlug geweest met bepaalde handelingen? Zo ja, laat ik dan nu rusten, laat ik absoluut
passief blijven, tot ik voel: hier komt de mogelijkheid tot handelen. Ik ben misschien anderen
vooruit geweest.
Op een ander ogenblik krijg ik het idee: Iets komt niet vooruit. Ik heb misschien iets
nagelaten. Dan ga ik dus niet zeggen: Ik maak een sprong. Ik ga niet ineens iets nu maar
doen, maar ik ga mijn voorbereidingen daarvoor zo snel op elkaar laten volgen, dat zij het mij
mogelijk maken a.h.w. de normale reeks van ontwikkelingen in een korte spanne tijds samen
te brengen. Dan blijkt heel vaak, dat ik eigenlijk achter was bij mijn omgeving; dat ik dus nu
wel de juiste reactie bereik.
Doe ik dit goed, dan kan ik dus in het tijdsgebeuren veel wijzigen. Ik kan mijn geestelijke
ontwikkeling, wanneer die niet helemaal harmonisch is met b.v. de kosmische heerser van het
ogenblik, door versnelling en soms ook door vertraging aanpassen. Ik kan aan de hand hiervan

EK 1961 - 1962 75
Orde der Verdraagzamen

harmonisch zijn met de hoogste principes, die ik in mij ken en draag en gelijktijdig zo
harmonisch mogelijk met mijn wereld, zover ik die beïnvloeden kan.
Dan zal ik op deze wijze dus in staat zijn gesteld om volledig kosmisch juist te handelen op elk
terrein, elk niveau. Daarmee bereik ik een eenheid met anderen. Een eenheid, die wij dan
uitdrukken in God, het Koninkrijk Gods.
Deze bekende term betekent niets anders dan een zodanige harmonie, dat elke hoogste
kracht, die voor het ik bevatbaar is, binnen het ik direct geuit wordt. Daardoor stijg je dus
innerlijk veel hoger. Je geest wordt veel vrijer. Je bewustzijn omvat meer. Je eigen zienswijze
wordt ruimer, je begripsvermogen groter. En vele stoffelijke vermogens zullen zich daar
enigszins bij kunnen aanpassen.
Maar omdat ik ook stoffelijk deze harmonie tot uiting breng, intensifiëer ik steeds mijn contact
met God. Dan heb ik het niet meer nodig om door een goeroe of door een ander te worden
opgenomen in zijn gedachten; maar ik krijg een misschien wat kleiner en wat zwakker maar
voortdurend contact met die innerlijke kracht. en die kracht geeft mij het begrip voor al wat in
en rond mij gebeurt.
Uit deze wijze van streven naar hot harmonische komt de grote wijsheid voort, de kosmische:
wijsheid. Wanneer voldoende mensen deze kosmische wijsheid bezitten, zijn zij in staat om
deze wereld en de geestelijke sferen, die met deze wereld in direct contact zijn, om te vormen
tot zij volledig beantwoorden aan de heerser van deze tijd, de goddelijke wetten en de
kosmische wetten, zoals die nu gelden. Dan wordt dus een maximale bewustwording, een
optimale innerlijke bereiking mogelijk voor een ieder.
Dit grote doel wordt nagestreefd. Ik weet niet of u kunt begrijpen hoe groot de activiteit is, die
men zich daarvoor moet getroosten. en wanneer bij wijze van experiment iemand, die zich
daar direct mee bezighoudt, zich ook dus via ons medium wilde uiten, dan vinden wij het erg
jammer dat het niet mogelijk was daar direct al die ideeën in uit te drukken. Maar wij vinden
het aan de andere kant ook een bewijs van de inspanning, die men zich getroost, wanneer
zelfs betrekkelijk kleine groepen als de uwe zoveel mogelijk in kennis worden gebracht
hiermee.
Wanneer zoveel mogelijk mensen beïnvloed worden, dan kan het niet anders of dit moet – en
zelfs in betrekkelijk korte tijd – veel veranderingen mogelijk maken. en dan kunt u misschien
zeggen: Dit is niet allemaal esoterie, een groot gedeelte is exoterisch. Maar, mijn waarde
vrienden, juist door dit alles kunt u ook innerlijk verder komen. Want wat wij hier bereiken aan
harmonie krachtens ons gehele wezen, bestaat voor ons gehele wezen tot de hoogste sfeer.
Dan zullen wij volledig harmonisch zijn in de hoogste sfeer, waarin wij nog bewust kunnen zijn.
Alle geheimen, die in de tussenliggende sferen liggen, worden voor ons kenbaar – al zijn ze
misschien niet allemaal in menselijke taal en beelden omschrijfbaar. Wij krijgen dus een
bewustzijn, dat zo groot is, dat wij van daaruit nog hogere krachten gemakkelijker benaderen
en begrijpen.
Dit is dus het doel, dat men zich heeft gesteld op deze wereld. Misschien is het wel een beetje
de achtergrond van vele gebeurtenissen, die men toelaat. Want vergeet u één ding niet. In
Holland zegt men naar ik meen: Je kunt geen roereieren maken zonder de eierschaal te
breken. en om deze uitdrukking ook hier te gebruiken: Het is niet mogelijk de grote kracht, die
in de mensheid en de wereld schuilt op dit ogenblik, te openbaren en op de juiste wijze tot
uiting te brengen zonder de schaal (de verschijnselen, die de mens zelf heeft geschapen om dit
innerlijk te beschermen) eerst te breken. Het is ook de verklaring voor veel geweld, voor veel
angst. Het is echter wel degelijk vooral de verklaring voor het afwijken van de gangbare
normen van filosofie, van esoterie, van godsdienst, die op het ogenblik steeds weer optreden.
Verbaas u niet, wanneer die dingen gebeuren. Zorg ervoor dat uw eigen innerlijke harmonie zo
groot mogelijk wordt. Je kunt daarbij dus zo nodig gebruik maken van het kleine aanwijzinkje,
dat ik u zo-even erbij heb gegeven. Wanneer wij maar met voldoend hoge krachten op de
juiste wijze in contact zijn, dan is al het andere vanzelf eenvoudig. Niet dat wij daarmede zelf
niets meer behoeven te doen. Maar u weet het misschien zelf: Sommige taken zijn zeer zwaar;
maar wanneer je weet waarom je het doet, dan werk je hard en met vreugde. Wanneer je
weet dat je b.v. een huishoudelijke taak, die je anders vervelend en zwaar vindt, nu kunt
verrichten omdat daarmede dan b.v. een groot feest begint, dan doe je dit vol animo. Je wordt
daardoor gestimuleerd.
76 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

Wanneer u weet wat de zin is van vele dingen in uw eigen leven, dan zult u ze ook met meer
animo doen. U zult – de drijfveren begrijpende – bewuster werken, beter werken en met moer
vreugde en zo uw eigen vernieuwing en die van de wereld ongetwijfeld versnellen. Laten wij
niet vergeten: Hoe meer van het nieuwe geuit wordt, hoe minder schalen er gebroken be-
hoeven te worden.
Ik hoop dat u zich niet gekwetst voelt, omdat ik u deze verduidelijking nog heb gegeven. Het
is een poging om juist ook deze kring, met haar wil althans tot esoterisch denken en streven,
de meer practische achtergronden van haar eigen streven te tonen on haar mogelijkheden.
Dan nog iets. Mag ik u één raad geven voor deze dagen? Want wij geven natuurlijk deze
lessen juist nu niet voor niets. Laat u nimmer tot overhaasting dwingen in deze tijd. Wanneer
u loopt, zoals anderen van u willen of zoals u meent dat men van u verwacht, dan loopt u
dood. Maar wanneer u loopt, zo volgens uw eigen normen en tempo, zodat het harmonisch is
en zo doelmatig mogelijk, dan kunt u het meeste volbrengen.
Wees rustig en werk gestadig. Laat u door niemand opjagen. Maar verwijt ook niemand, dat hij
van u veel verlangt. Ga rustig uw eigen weg zo goed gij kunt en zo harmonisch mogelijk. Dan
zult ge ontdekken, dat deze dagen heus niet alleen onaangename dagen behoeven te zijn,
maar dat deze dagen, die door zovelen worden gevreesd, voor degenen die juist leven en
handelen eigenlijk ook nog iets feestelijks hebben.
Want alle krachten hebben twee zijden, ook de kracht die nu werkt. Wie het demonische en
vernietigende daarin zoekt, zal het ondergaan. Maar wie zich op de juiste wijze beheerst en op
de juiste wijze harmonisch is, zal de keerzijde vinden. En als de verwachtingen van rampen zo
groot zijn bij velen, hoe moogt u – wanneer u zich juist instelt – dan ook niet grote vreugden
verwachten!
Vrienden, het woord is aan de laatste spreker voor de meditatie ter beëindiging van de
bijeenkomst. Ik wens u allen een zeer vruchtbare maand van arbeid.

WILLEKEUR

Willekeur. Het is een eigenaardig woord. Heb je er wel eens over nagedacht? Keur is het merk.
Wil is in feite de affectie van ons, het beheersende verlangen. Dus willekeur is het stempel, dat
de ons beheersende verlangens kunnen zetten op de wereld rond ons.
Wanneer ik met willekeur in het leven mijn doel kies en niet mijzelve verlies in
onbetekenendheid, dan word ik door dat eigen ik tot een juiste keuze geleid. Mijn wil, mijn
streven komt immers voort uit al, wat ik door alle eeuwen, alle levens, alle sferen, alle tijden
ben geweest? En daarom kan ik onbevreesd mijn ware wil steeds volgen.
En stel ik dan deze wil als kracht t.o.v. al, wat mij omringt, totdat als hamerslag klinkt het
dwingen van mijn wezen, dan noemt de wereld dat misschien wel willekeur. Maar is het niet de
uiting van een waarheid, die ik beleef en van het doel van mijn leven, van mijn bestaan?
Te denken dat ergens ook maar iemand leeft, die zonder willekeur en volgens vaste maat en
regel, niet uit het "ik" geschapen, zich aan de wereld geeft, hem stelt het leven zwaar teleur.
Want bedenk wel: Juist uit de wil, de behoefte, het bewustzijn, de drang, dat alles tezamen,
wordt de wijze van leven geschapen.
Daarom is willekeur niet, zoals men zegt, het verderfelijke wapen, waarbij iemand zichzelve
oplegt aan anderen en de wereld wil veranderen naar zijn eigen wezen. Maar in feite is het
zonder vrezen jezelf zijn ..... misschien ten koste van de pijn, die de wereld er onder lijdt.
Maar het is een beantwoorden aan verleden tijd en een streven naar de eeuwigheid tegelijk en
daarom vind ik willekeur nog niet zo dwaas.
De willekeurigheid is vaak het onbesef, het niet beseffen van de regel, de volgorde, die er ligt
in de menselijke wegen. U bent ééns uit de eerste krachten, naar men zegt, lichtend en

EK 1961 - 1962 77
Orde der Verdraagzamen

misschien wel snel uitgegaan. Ik neem tenminste van mijzelve aan, dat ik met een flinke vaart
mijn baan begonnen ben. Alleen .... ik was wat onbezonnen en ik ben wat afgeremd.
Ik stond dan ook dikwijls in mijn hemd. Maar uiteindelijk heb ik toch door 's Heren zegen iets
van mijn beweeglijkheid teruggekregen en ik ga naar het einddoel voort, omdat het zo is en
schijnbaar zo hoort.
Let wel, u bent dus van die eerste kracht in de schepping uitgegaan
en u heeft zo uw bewustzijn gebouwd. Alles wat op uw baan lag, wat ge hebt aanschouwd,
hebt ge in uzelve opgenomen. Daaruit zijn gevormd uw angst en uw vrees, uw begeerten, uw
dromen, de werkelijkheid en zelfs de schijn, waarvoor ge vreest. Alles komt voort uit wat ge
hebt beleefd, wat ge hebt erkend, wat ge zijt geweest. Kan er dan een willekeurigheid
bestaan? Alles is uit het verleden voortgekomen. Het volgt uit de baan, die ge voor u zelf
erkent.
Slechts dat, wat je bent temidden van het onontkoombaar zijn, temidden van feiten, waaraan
je weinig of niets kunt veranderen; dat wat je bent in eigen denken en streven voor jezelf en
voor anderen, dat kan bepalen of de willekeur van het lot en de willekeur van jezelf – de
willekeur misschien van God, zoals jij het ziet – voor jou wordt tot besef en licht of tot een
terugvallen in het niet van onbewustzijn.
Daarmee wil ik maar zeggen, vrienden, dat er tegen willekeur heel wat te zeggen is, maar dat
er ook heel wat vóór te zeggen is. De willekeur (dat moet u goed onthouden!) wordt pas
vreemd en onbewust een tocht naar duister, naar de kust der onderwereld, wanneer je
willekeurig bent ondanks jezelve en tégen jezelve. Wanneer je jezelve wendt, schijnbaar
willekeurig, maar in verzet, tegen wat in jezelve leeft en tegen wat rond je gestalte geeft aan
het leven en aanzijn geeft aan het bestaan.
Kort en goed. de willekeurigheid van mensen is de waan, dat ze meester zijn over zichzelf en
hun eigen lot bepalen. Zij die dralen hun werkelijk lot te vervullen, zij kunnen willekeurig zijn.
Daarom zou ik de conclusie willen trekken: Alle dingen, ook die je niet begrijpt, zijn
voortgekomen uit een noodzaak, uit een behoefte, uit een begeerte. Zij worden door een wil
geschapen.
En moge u de houding van anderen, het gebeuren in de wereld, willekeurig schijnen in de zin
van zinloos, toevallig en misschien speels, onthoud, dan altijd; ook wanneer u het niet beseft,
hebben de dingen een reden.
Ge kunt deze willekeur alleen verdragen, zo lang ze uw eigen wezen niet schaadt, dat is waar.
Want uw eigen wil en uw eigen wezen zullen zich vaak tegen die van anderen moeten
verzetten, wanneer uw eigen vrijheid en uw eigen weg daardoor in gevaar komen. Maar zolang
ge het kunt, verdraag dan willekeur van anderen, omdat gijzelf immers in uw eigen streven en
denken even willekeurig zijt en even weinig rekening houdt met anderen.
Vrienden, er bestaat niets dat geen reden heeft, of je het beseft of niet. Neem daarom steeds
aan, dat alles een bepaalde reden, een bepaalde drijfveer heeft. Ga daarvan uit. en tracht dan
alleen datgene te veranderen of te bestrijden, dat ingaat tegen de werkelijke kern van je eigen
wezen, je eigen leven en je eigen wil.
God is willekeurig; maar mensen willen niet beseffen dat ook zij willekeurig zijn. De willekeur
van anderen zien wij steeds, van onszelf kunnen we ze niet beseffen. Wij verheffen ons op
redelijkheid en noemen diezelfde redelijkheid bij anderen willekeur, omdat we niet beseffen
hoe vaak gevoel en wezen en ingeschapen lot met onze rede strijden, wanneer ze in een ander
worden geopenbaard, of een uiting worden van God, die we niet begrijpen.
Mag ik het hierbij laten?
Het al mijn pogen – en hier en daar waarschijnlijk ook falen – is er in deze hele uiteenzetting
ook een zekere willekeur te zien; want ik heb willekeur geïnterpreteerd zoals ik ze zie. Maar als
u ze nu begrijpt, wordt uit mijn willekeur voor u zin. En als u zin vindt in de willekeur van de
natuur, van God, van mensen en daardoor zelfs iets meer van uzelf beseft, is er geen willekeur
in ongunstige betekenis, maar alleen een voortdurende bewustwording uit alle dingen.

78 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

Nummer 6 – 13 februari 1962

ASPECTEN VAN HET ZELFONDERZOEK

Ik zou op deze avond gaarne nogmaals de aandacht wijden aan bepaalde aspecten van het
zelfonderzoek, aan die vreemde onderzoekingstocht, die men dient te ondernemen in de soms
schrikwekkende oceanen van het onbekende "ik".
Het is redelijk te stellen, dat een mens niet in staat is door te dringen tot in zijn eigen
verborgen wezen. Want wij kunnen langs redelijke weg zeker niet komen tot een erkennen van
de werkelijkheid, zoals deze in ons bestaat. De vertekening van alle waarden door eigen
denken en veroordeel maakt het ons in de praktijk onmogelijk ook maar iets van het Hogere
werkelijk objectief te zien. En het is juist hier, dat de grootste gevaren van het esoterisch
zoeken schuilen. Want wat ik zelf ben is een vaste waarde. Maar wat ik zelf denk te zijn is een
voortdurend variërende waarde, aangepast aan mijn denken omtrent de omgeving, de situatie
waarin ik verkeer, of zelfs maar veronderstel te verkeren.
Zelfmisleiding komt zeer vaak voor en maakt het dus zeker binnen het redelijke moeilijk ook
maar enig besef te krijgen van eigen werkelijke geestelijke status, geestelijke mogelijkheden
en zieletoestand.
Er is een weg, die dit alles tracht te ontgaan. Men noemt dit de mystieke weg, omdat de mens
hierin het mysterie voor zichzelf laat ontstaan en er zich in onderdompelt. Maar ook de mystiek
wordt steeds weer onderworpen aan de beperking van de menselijke gedachte. Men bouwt
voor zichzelf complexe overzichten van werelden, men baseert zijn ervaren op theorieën
omtrent trillende vermogens, harmonische afstemmingen; kortom men vormt een waan, die
het mysterie moet verklaren. Ook het mystieke draagt in zich het gevaar van de zelfmisleiding,
het gevaar vooral ook van het willekeurig stellen van een waarheid, die alleen subjectief en
binnen het eigen ik kan bestaan.
Een derde mogelijkheid is het zoeken van de veruiterlijking, een expressie van het "ik" in het
totale leven. Maar hier moet de mens gelijktijdig a.h.w. toneelspeler en toeschouwer zijn.
Enerzijds leeft hij en tracht hij extrovert te bestaan; anderzijds tracht hij zichzelf met de kille
blik van de deskundige te ontleden. Omdat de tweeledigheid van de functie nu eenmaal geen
onbevooroordeeld erkennen toelaat, zal hij ook hier tot grote fouten in de zelferkenning
komen.
Zo ik mij dus tot u richt in een poging de zuivere waarden van het esoterisch pad duidelijker te
stellen, zal ik allereerst moeten trachten deze gevaren te definiëren en aan te geven hoe en in
hoeverre zij te omgaan zijn.
Allereerst de z.g. redelijke zelfontleding. Wanneer ik uitga van het standpunt, dat het kennen
van mijn relatie tot de wereld en omgekeerd de relatie van de wereld tot mij van groot belang
is voor het erkennen van mijn eigen functie binnen die wereld en zelfs voor een omschrijving
van mijn eigen beperkte mogelijkheden, zo is dit volkomen juist. Uitgaande van deze relatie
kan ik tot een vaststelling komen van een functioneel verband, dat er bestaat tussen mij en de
gemeenschap, waarin ik vertoef. Ik kan voor mijzelve begrijpen, waarom een bepaald geloof,
een bepaald denken, een bepaalde handelwijze voor mij practisch noodzakelijk is. Aan de hand
hiervan kan innerlijke vrede gewonnen worden. Want op het ogenblik dat ik meen voor
mijzelve verantwoord te leven en te denken, zal ik in staat zijn al hetgeen gebeurt rustig te
aanvaarden.
Waar ik innerlijke vrede bezit, is het echter ook mogelijk in de gebieden, die niet redelijk
omschreven worden, innerlijk veel te beseffen, dat niet direct kan worden ongezet in een
verhouding "ik" tot wereld, maar dat dan aan de hand van een geloofswaarde wordt uigedrukt
als een verhouding "ik" tot kosmos. Hierin is een vergroting van zelfkennis mogelijk. Op het
ogenblik echter, dat ik meen door de ontleding van mijzelf (mijn motieven, de door de mens
aan mij toegeschreven inhoud a.h.w.) mijzelf in kosmische zin te kennen, verleng ik het totaal
van de in mijn wereld bestaande omstandigheden, voor zover mij bekend, tot zij het geheel

EK 1961 - 1962 79
Orde der Verdraagzamen

van de kosmos omvatten. Ik leg dus een bewuste beperking op aan al hetgeen voor mij
erkenbaar wordt.
Buiten de tweestrijd, die hierdoor innerlijk kan ontstaan, ontstaat de misvatting, waarbij men
b.v. tracht om in de innerlijke wereld vanuit een geestelijk voertuig te werken volgens zuiver
stoffelijke normen; iets wat altijd tot mislukkingen voert en daarmede vaak tot het
ineenstorten van een moeizaam gewonnen inzicht, een moeizaam gewonnen vrede.
Wanneer ik de mystieke weg ga, zo zal het geheim, dat mij overspoelt en waaraan ik mij
a.h.w. zonder voorbehoud overgeef, inderdaad voor mij een grote reeks van bewuste
ervaringen met zich kunnen brengen. Maar ik wil verklaren. en bovenal wil ik mijzelve
definiëren en dit aan de hand van stoffelijk denken.
Op het ogenblik, dat ik het voor mij niet ontsluierd mysterie wil trachten te omschrijven in de
termen van de rede i.p.v. die van het gevoel, ontstaat wederom een strijdigheid tussen mij en
mijn mystiek ervaren in mijn wereld. Ook hieraan kan ik te gronde gaan.
Misschien is het beter, dat ik hierop niet al te veel de nadruk leg, want het zou voor velen van
u ontmoedigend kunnen lijken. Toch wil ik u er – al zult u het vaak genoeg gehoord hebben –
graag op wijzen, dat men altijd moet uitgaan van zijn eigen leven, van zijn direct erkende
verplichtingen en toestand. Het is onmogelijk je te onttrekken aan de normale wereld, waarin
je leeft. Je moet eenvoudig daar beginnen, waar het bewustzijn vaststelt: dit is mijn wereld.
Verder dan dit kunt u niet gaan.
Uw basis moet in het heden liggen. Al wat in strijd is met dit heden en door u erkend wordt,
veroorzaakt innerlijke strijdigheid. Die strijdigheid kan overwonnen worden en is soms zelfs
aanvaardbaar; maar zij wordt nimmer een zelferkenning. Een compromis tussen mijn illusie en
mijn wereld kan nooit en te nimmer de uiteindelijke vervulling van mijn wezen in zich dragen.
Want een mens is – vreemd genoeg – niet geschapen voor het innerlijk compromis. Hij sluit dit
wel naar buiten toe, maar in zich kan hij slechts gelukkig zijn met een volledige rechtlijnigheid
van ervaren en van streven.
Alles, wat dus in mijzelve ervaren wordt, moet gereleerd zijn met mijn eigen wereld. Wanneer
ik mijn eigen wereld moet uitschakelen om het mystieke te ervaren, kan ik dit alleen doen in
de ogenblikken, dat ik van mijn eigen wereld volledig vervreemd en vrij ben. Tijden, waarin
geen beroep kan worden gedaan op mijn stoffelijk wezen en mijn stoffelijke verplichtingen (in
het geval van een bestaan in uw wereld dus); tijden, waarin ik volledig ontspannen en van
mijn eigen materieel bestaan zo weinig mogelijk bewust leef.
Zou ik echter zo'n periode te lang voortzetten, dan ontstaat een wereldvervreemding, waarbij
ik mijn eigen bestaan in de wereld moet gaan rationaliseren en dit doe op basis van een
mysterie, dat ik niet ken en waarvan ik de werkelijke beduiding niet weet; een occult bestaan,
waarin ik in feite geen enkel houvast heb. Het is duidelijk, dat ik ook dan weer mijzelf voorlieg
en ik kan dan alleen door zelfkwelling ontkomen aan de treurige verplichting mijn eigen
onvolmaaktheid, te beseffen. Vandaar dat zovele anachoreten, zoveel van de heiligen van
Indië en van Tibet, maar ook de kluizenaars en heiligen uit het vroegste christendom tot
zelfkwelling overgingen. Het was hun enige methode om tussen hun innerlijk ervaren en de
wereld, waarin zij leefden, een – zij het illusoir – verband te leggen. In de esoterie van deze
dagen meen ik echter, dat ook een dergelijke uitweg onmogelijk, niet bruikbaar en voor het
''ik'' vernietigend zal zijn.
Wanneer ik uitga van mijn eigen en dagelijks bestaan, dan kan ik mij natuurlijk wel realiseren,
dat de inhoud daarvan verdergaat dan het oog onmiddellijk beseft. Ik kan mij laten leiden door
de mystieke gedachtengang en de mystieke ervaring, mits ik in staat ben terug te keren tot
mijn normaal en materieel peil.
Ik zeg dit met zo'n nadruk, omdat menigeen, die zich ondergedompeld heeft in de wonderlijke
ervaringen van innerlijk licht, van erkenning van hogere kracht, terugkeert met een
woordenschat, die voor een ieder onduidelijk en onbegrijpelijk is. Het is wel zeer moeilijk
hieraan te ontkomen. Wanneer wij dan gaan spreken in de meest zonderlinge termen over de
ons bewegende Christusgedachte, de zoveelste straal van licht enz., maken wij in feite het
onze wereld onmogelijk om werkelijk te begrijpen en een contact met ons op te nemen. Wij
zouden onszelf isoleren.

80 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

Daarom stel ik als eerste voorwaarde voor elke esoterische ervaring en scholing: Men moet
voortdurend in staat zijn om terug te keren tot de materie en zelfs datgene, wat men innerlijk
ontdekt en ervaart, zover nodig in de normale en gangbare termen daarvan kunnen
uitdrukken.
Ten tweede moeten wij voor de esoterische bewustwording stellen, dat waar de beperktheid
van het menselijk denken niet een volledig erkennen van hogere of geestelijke toestanden
toelaat, wij in vele gevallen zullen moeten volstaan met een gevoelservaring. Deze
gevoelservaring – hoe belangrijk zij ook moge zijn – kan echter nooit volledig worden omgezet
in redelijke beschouwingen en argumenten. Zij mag daarom nimmer worden gebruikt als
hoofdtoon van ons eigen bestaan in eigen wereld. Het is de achtergrond (de klankbodem),
waartegen wij op de voor onze wereld aanvaardbare mogelijkheden de melodie van ons eigen
beperkt stoffelijk of geestelijk leven doen voortzingen. De klankbodem kan het timbre van het
instrument aanmerkelijk veranderen, dat is waar. Maar het neemt niet de melodische
mogelijkheid van het instrument weg. Het neemt verder niet de normale hantering van het
instrument weg. Wanneer u een doodgewone studieviool hebt of u hebt de meest kostbare
oude cremona, dan blijft de hantering gelijk. Wanneer wij een mens hebben met een innerlijke
mystiek, groots en verrijkend ervaren, dat als een gevoel tot uitdrukking komt, dan moet toch
nog zijn gedrag, zijn hantering van zijn wereld, gelijk blijven aan die van een mens, die niet
meer kent dan zijn eigen materieel bestaan.
Ten derde moeten wij gaan stellen: Elke beleving, die wij innerlijk doormaken, is niet slechts
uit onszelven gegroeid, maar zij vormt in feite onze reactie op datgene, wat rond ons aanwezig
is. Zelfs in de hoogste en meest kosmisch mystieke ervaring zal nog steeds het "ik" reageren
op de Oerkracht (goddelijke Kracht of welke term u daarvoor zoudt willen gebruiken), die ge
ontmoet hebt. Het interpretatie-element blijft – zelfs in de gevoelswereld – bestaan. Daarom
zal ik mij nimmer vereenzelvigen met mijn innerlijke beleving, maar zal slechts die innerlijke
beleving beschouwen als een maatstaf voor mijn eigen contact met andere – eventueel hogere
– waarden.
Misschien is dit alles voor u wat droog, wat somber en misschien zelfs in sommige ogen weinig
positief. Maar ... elke waarde die wij kosmisch ervaren, elke kracht dus die niet beperkt wordt
door het zintuiglijke, maar door het gehele wezen wordt waargenomen, zal in ons een
volledige uiting tot stand brengen. En dit wil zeggen, dat elke mens – ook in deze dagen –
direct onderhevig is aan de invloeden van deze tijd, de daarin optredende krachten,
vermogens en hogere entiteiten. Dan kan mijn erkennen in het heden nimmer zijn een
persoonlijk erkennen. Het is een erkennen van de vloed van gebeurtenissen, van krachten en
zelfs daaruit voortvloeiende problemen, waarmee de wereld met al zijn persoonlijkheden en
zijn invloeden mij voortdurend confronteert. Zelfkennis is dus maar beperkt mogelijk.
Wanneer wij in de esoterie de zelfkennis als hoofddoel stellen, zo blijkt zij te falen. Stellen wij
echter in de esoterie het vinden van een zo juist mogelijke harmonie met al wat ons omringt
en het zo juist mogelijk erkennen van onze eigen mogelijkheden in en verhoudingen tot die
omgeving, dan volgt hieruit een juiste aanpassing van het "ik" aan het geheel.
Deze aanpassing kan ik helaas alleen als uitermate belangrijk verklaren door te spreken over
punten, die misschien voor de rede niet geheel aanvaardbaar zijn. M.a.w. ik moet hier een
stelling opbouwen, die "geloof" is; niet meer en niet minder.
Ik ben deel van het totaal van het Zijnde. Of ik eeuwig ben of niet maakt daarbij weinig uit.
Zolang ik besta heb ik een zeer eigen functie. Vervul ik deze functie goed en volledig, dan zal
er tussen mij en mijn wereld, mij en al hetgeen mij omringt, geen enkel conflict ontstaan. Er
ontstaat een zo groot mogelijke vrede, een vervulling van eigen leven en levensdoel.
Stel dat ik hier spreek van God of goddelijke krachten of goddelijke waarden, dan mag ik dus
stellen: Ongeacht het al of niet duurzaam zijn van mijn leven is het en voor mij en voor al, wat
met mij in contact is, uitermate belangrijk, dat ik een zo juist mogelijke aanpassing vind. De
esoterie zou ten doel moeten hebben allereerst deze aanpassing tot stand te brengen.
Het is goed te spreken over inwijding in hogere geheimen. Maar is het redelijk te verwachten,
dat een mens of een geest zal kunnen doordringen in een hoger geheim, in een hogere wereld,
wanneer hij niet eens in staat is zichzelf in zijn eigen beperkte wereld te handhaven? Is het

EK 1961 - 1962 81
Orde der Verdraagzamen

redelijk om aan te nemen, dat men kan doordringen tot hoge krachten en daarover kan
bevelen, terwijl men niet eens meester is van zijn beperkte omgeving en wereld?
Een waar meesterschap kan niet gebaseerd zijn op overheersing. Het moet gebaseerd zijn op
een relatie, waarbij men op sommige punten dominerend, in andere echter dienend is. De
relatie "ik" en wereld, zal niet alleen bepalend zijn voor eigen toestand, eigen bewustzijn en
eigen bewustwordingsmogelijkheid, maar zal tevens bepalen in hoeverre men ook buiten die
eigen wereld tot een bewustwording kan komen.
U ziet, ik probeer dit alles uit te drukken in een zo redelijk mogelijke opzet van termen. Maar
... en daar komt dat ellendige "maar" weer, dat steeds blijft klinken, wanneer wij eerlijk en
oprecht trachten ons bezig te houden met de esoterie. Wij kunnen dit slechts doen, wanneer
wij uitgaan van een zeer bepaald standpunt en daarbij onbewezen waarden voor waar
aannemen. Het is dan ook voor deze reeks van onbewezen en onbewijsbare punten, dat ik nu
verder een ogenblik uw aandacht wil vragen.
Wanneer ik u zeg, dat de maan van groene kaas gemaakt is, dan blijft u rustig naar uw
melkboer gaan voor uw half pondje kaas en u grijpt niet naar de maan. Wanneer ik u zeg, dat
God de bron van alle kracht is, zult u logischerwijze uw kracht eerst daar zoeken, waar u ze
werkelijk gemakkelijk bereiken of verwerven kunt.
Het heeft geen zin om uit te grijpen buiten onze onmiddellijke mogelijkheid. Onze
mogelijkheid, wanneer wij in de stof leven, is esoterisch bezien beperkt. Enerzijds kunnen wij
door het gebruikmaken van de in ons levende voertuigen (geestelijke voertuigen dus) komen
tot een activeren van krachten, die in onze eigen wereld niet geheel erkend zijn. Maar die
krachten maken desondanks een normaal deel uit van die wereld, zelfs wanneer de mensheid
hun bestaan niet erkent of niet als bestaand wil erkennen. Want zij treden op. Zij zijn
verschijnselen, die steeds in eigen wereld voorkomen. Dus ook hier blijft de relatie met de
eigen wereld, vrienden.
Het heeft geen zin ons los te maken van de werkelijkheid, alleen met het doel de hoge kracht
te vinden, wanneer wij ons daardoor in het hopeloos avontuur van een tocht zonder
oriëntatiemiddelen in een voor ons onoverzienbare golvende zee van mogelijkheden moeten
begeven. Het moet logisch zijn. Maar even logisch is de aanvaarding van een hoger principe.
Even logisch is in de mens de gedachte van eigen voortbestaan. Want ook al zijn deze dingen
niet bewijsbaar in menselijke zin, zij vormen een deel van het menselijk leven en hebben te
allen tijde – zij het soms alleen voor de groteren, soms ook voor allen – deel uitgemaakt van
menselijk geloof en menselijk denken.
Geloof in uw eigen voortbestaan impliceert, dat het niet noodzakelijk is een bepaalde taak nu
en in dit wereldbestaan af te maken. Er is dus geen reden om haastig te zijn.
Dit is belangrijker dan u denkt, want haastigheid wordt – vooral op een terrein, waarbij zo
weinig directe controle mogelijk is als het esoterische en het geestelijke – zeer snel tot een
oppervlakkigheid, die voorbijgaat aan de meest belangrijke punten. Dus, vrienden, geloof in de
eerste plaats dat gij u niet behoeft te haasten. Dat het beter is één gedachte, één enkel
onderwerp volledig te overzien, uit te werken en voor uzelf te erkennen, dan om het gehele
leven te zien en te erkennen en de geaardheid daarvan niet te beseffen.
Ga in de tweede plaats uit van God; natuurlijk. Maar stel die God nimmer als een bepaalde
waarde. Gij gelooft in God op een bepaalde wijze, dat is mogelijk. Maar het betekent niet, dat
die God al hetgeen is, wat gij gelooft. Leef rustig in de veronderstelling, dat zo uw God anders
is dan gij Hem denkt, Hij anders zal reageren op uw smeekbeden, op uw geloof en uw streven,
dan gij zoudt vermoeden. En beschouw het Goddelijke niet alleen als een verre observerende
Kracht, maar als een direct in uw leven werkzame en te allen tijde met uw wezen verbonden
Kracht. Het beeld van uw God, dat voor u waar en mogelijk is, wordt mede bepaald door de
wijze, waarop die God kenbaar wordt in uw eigen bestaan.
Laat u ook niet meeslepen door ideale toestanden en gedachten, die al te gemakkelijk
verweven worden met eigen denken omtrent God en bewustwording. Het kan zeer goed zijn
om vegetariër te zijn; maar het is volkomen verkeerd om daarom het vegetarisme te zien als
een al-bepalende factor voor innerlijke bewustwording en juiste zelferkenning. Het kan goed
zijn u bepaalde dingen in de wereld te ontzeggen en daarvoor in de plaats een contact met uw
God te krijgen; mits daardoor uw dienstbaarheid voor uw directe omgeving groter wordt en

82 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

dus de innerlijke harmonie a.h.w. hersteld wordt. Maar het is onredelijk aan te nemen, dat
slechts deze wijze van leven resultaten oplevert.
Dus realiseer u wel, dat uw beeld van God nimmer bepaald kan worden door de bevestigingen
van Zijn wezen, die gij meent te vinden. Maart dit is uw interpretatie. Maar dat datgene, wat
Hij zeker niet is in overeenstemming met uw visie, bewezen kan worden door de feiten, door
de wijze, waarop Hij zich manifesteert.
Die God is ongetwijfeld vreemder, harder, rechtvaardiger en misschien ook veel lichtender dan
u aangenaam is. Maar een zelfkennis kan alleen verworven worden in het licht der waarheid.
En zo ge gelooft aan een God, moogt ge niet geloven aan de God, die gij begeert, maar dient
ge te geloven aan een God, Die zich manifesteert. Alleen wat ook in de innerlijke wereld en de
innerlijke bewustwording voortdurend manifest is en als objectief manifest kan worden
beschouwd door zijn kenbaarheid ook buiten het "ik", mag als vaststaande waarde worden
aangenomen.
Ons kompas moet zijn een kompas waarop eliminatie een belangrijke rol speelt. Wij kunnen
niet een koers uitzetten, omdat wij het einddoel te vaag beseffen. Maar wij kunnen wel
degelijk alle richtingen elimineren, die zeker niet tot het doel voeren. Wanneer wij dit doen –
zowel in ons besef van God als in ons innerlijk beleven en zelfs door het in de praktijk
beproeven van de stellingen, die wij zelf als juist beschouwen – zo zullen alle voor ons nu niet
passende en daardoor voor ons bewustzijn niet aanvaardbare en bruikbare richtingen van
leven en handelen vanzelf worden uitgesloten. Wat overblijft zal vanuit ons standpunt positief
blijven.
De keuze, die wij maken in het onbekende, is nimmer een doelbewuste. Al stelt de esotericus
zich een nauw omschreven doel (het erkennen van zijn eigen wezen en de waarheid
daaromtrent) zo moet hij wel beseffen dat het stellen van een doel, nog niet wil zeggen: weten
waar dit doel ligt. Wij kiezen – uit de volgens ons huidig weten gebleven positieve mogelijk-
heden – willekeurig. En dit willekeurige wordt bepaald door onze eigen gevoelswereld, maar
zeker ook door ons denken, door ons verlangen. Wij bouwen uit onszelven dus steeds een
bevestiging op van datgene, wat ons het meest passend lijkt. Stellen wij dit niet op de proef,
dan is de mogelijkheid zeer groot, dat wij toch een valse koers sturen. Alleen wanneer wij
bereid zijn datgene wrat wij aanvoelen, denken en beleven, datgene wat wij zien als deel van
het ware ik, waar de mogelijkheid ook maar rijst, op de proef te stellen, slechts daar waar wij
bereid zijn zelfs de grootste desillusie te riskeren ommentwille van de waarheid, zullen wij
steeds verder punten kunnen elimineren en steeds zuiverder bepalen, hoe ons streven moet
zijn om het "ik" in juistheid te realiseren.
Geloof speelt hierbij dus een grote rol, mits dit geloof voortdurend beproefd wordt. Het klinkt
erg vriendelijk wanneer wij zeggen, dat God Zijne kinderen kastijdt. En het is ongetwijfeld
troostrijk, wanneer wij zeggen dat "God geeft en God neemt". Maar deze dingen zijn alleen
maar aanvaardbaar, wanneer wij elk redelijk streven en elke positieve zelferkenning terzijde
stellen. Willen we echter positief onszelf leren kennen, dan zullen wij moeten nagaan of dit wel
juist is.
Ik hoop niet dat het u stoutmoedig lijkt, maar ik geloof dat elke mens recht heeft niet slechts
zichzelf maar ook zijn God, waarin hij gelooft, op de proef te stellen. Hij zal dit steeds weer
moeten doen, waar het uitermate belangrijk voor hem/haar is, om te weten hoe men verder
moet gaan. Alleen door het geloof zo steeds weer in contact te brengen met de werkelijkheid,
heeft het waarde. Alleen door steeds meer werkelijkheid en ervaring van die werkelijkheid in
onszelf te vergaren, zullen wij onze persoonlijke waarden kunnen beseffen.
Er is geen haast, er is geen noodzaak tot opschieten. Er is niet één leven, waarin wij de totale
eeuwigheid moeten omvamen om bij in gebreke blijven te worden gedoemd tot een vreemde,
vurige duisternis. Er is slechts een verdergaan, altijd weer.
Indien ge esoterisch streeft, beperk u dus tot een kleine taak, maar volbreng deze volledig en
met inzet van geheel uw wezen.
In het verband van het besprokene blijft een zeer voorname factor uit deze dagen als
geloofswaarde nog ongenoemd. Ik doel hierbij op het optreden van een nieuwe wereldleraar,
het werkzaam zijn van bepaalde groot-kosmische krachten, het actief zijn van geestelijke

EK 1961 - 1962 83
Orde der Verdraagzamen

invloeden zowel als stoffelijke veranderingen van stromen. Ook dit is geloof. Want niemand
van u heeft de wereldleraar gesproken. En zelfs zo ge hem zoudt spreken, zou niemand uwer
in staat zijn met zekerheid, vast te stellen, dat hij datgene is, wat wij zeggen of datgene, wat
hijzelve zegt te zijn. Daarom stel ik: dit is geloof.
Wanneer ik echter als mens besef, dat in deze dagen de innerlijke bewustwording niet plaats
kan vinden volgens de oude geheiligde methoden, wanneer ik besef dat mijn eigen aanpassing
aan de wereld op een andere wijze zal moeten plaatsvinden, omdat ik eenvoudig de rust niet
kan vinden om langs oudere en meer geheiligde wijzen het "ik" enigszins te omschrijven, zo
moet ik wel een beroep doen op dit nieuwe geloof. Het is noodzakelijk volgens mij voor een
ieder, die oprecht streeft naar het bereiken van esoterisch inzicht in zichzelf, het vinden van
een juiste relatie tot zijn wereld en de hogere krachten – voor zover die kenbaar zijn – om uit
te gaan van de vernieuwing. De noodzaak tot deze vernieuwing leeft in u allen. Soms als een
angst, soms als een begeerte, soms alleen als een gevoel van niet kunnen bereiken, van
onmacht en prikkelbaarheid. Maar het is aanwezig. Wanneer dit in ons bestaat, zal het niet
slechts uit onszelve voortkomen, maar moet het worden gezien als iets, wat uit de wereld –
stoffelijk zowel als geestelijk – tot ons komt.
Het geloof aan de wereldleraar en de door hem gebrachte stellingen is zeker niet noodzakelijk,
maar het kan zeer nuttig zijn. Want indien wij ons opnieuw oriënteren en komen tot een nieuw
gebruik van de in de mens bestaande mogelijkheden, zo zullen wij (ongeacht de storingen van
de moderne leefwijze in dit opzicht) voort kunnen gaan met waar te leven, waarlijk onszelf te
beseffen en – zonder een ons vastleggen op bepaalde punten als enig juist of als onbewezen
en toch waar – kunnen elimineren wat in ons leven niet past en zo steeds meer ons doel
beperken.
Over deze stellingen zal zo dadelijk een tweede spreker u na de pauze inlichtingen geven. Het
is niet mijn doel daaraan reeds nu uitleg en bespreking te verbinden. Maar ik moet u wel op
iets wijzen.
Wanneer ge werkelijk esoterisch wilt leven en streven, onverschillig of ge daarbij een magisch
element begeert of niet, zo zult ge deze dingen niet moeten zien als een waarheid. Ge zult ze
moeten zien als een mogelijkheid om uw eigen houding t.o.v. de wereld hernieuwd te
definiëren.
Wanneer die leerstellingen tot u klinken, zo moogt ge ze niet zien als de sleutel tot een
hiernamaals vol glorie, maar zult ge ze moeten beschouwen als een mogelijkheid om de weg in
uw eigen wezen, in de complexe reeksen van redenen en reacties die uw denken uitmaken, te
vinden. Het is geen sleutel, die poorten opent. Het is eerder een wegwijzer, waarmee men – zij
het met enige moeite – in de doolhof van ontstane verwarringen en spanningen zijn weg vindt.
Wat wij innerlijk bereiken zal ook in dit opzicht afhankelijk zijn van al hetgeen we in onze
eigen wereld tot werkelijkheid maken. Het succes, dat wij kunnen hebben met deze nieuwe
stellingen, is afhankelijk van de wijze, waarop we de moed hebben ze voor onszelven op de
proef te stellen.
Elke mens – en zeker de esoterisch denkende mens – is vóór alles een wezen, dat
verantwoordelijk is voor zijn relatie met de wereld; een wezen, dat vóór alles deze relatie juist
moet beseffen. Want de mens is een wezen, waarin mogelijk de oneindigheid besloten ligt (ik
voor mij stel dit als zekerheid); maar het is zeker niet een wezen, dat de oneindigheid
verwerkelijken kan, wanneer het niet in staat is zijn eigen beperking en beperktheid te zien in
de juiste verhouding en te hanteren volgens de waarheid, die deze mens innerlijk erkent, ook
al is deze niet bewijsbaar.
Hiermede, vrienden, wil ik dit onderwerp beëindigen, opdat u na de pauze de tijd zult hebben
de bespreking van nieuwere aspecten, in verband staande met die wereldleer, zo volledig
mogelijk uit te werken en te begrijpen. Ik dank u zeer voor uw aandacht en hoop, dat ondanks
de misschien voor sommigen wat defaitistische toon, waarin ik – trachtend de realiteit te
benaderen – mijn betoog moest stellen, het u toch behulpzaam zal zijn om op een zo reëel
mogelijke wijze uw eigen innerlijk en uw contact met de wereld te leren kennen.

84 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

DE WERELDLERAAR

Wanneer ik deze avond met u wil spreken over de wereldleraar en over een deel van zijn leer,
zo hoop ik dat u mij zult willen vergeven, wanneer ik het één en ander hoofdzakelijk ga
formuleren door direct gebruik van het medium en de daarin gelegen kwaliteiten. Het is voor
mij veel eenvoudiger om op deze wijze te werken.
De grote kracht, die alle dingen doordringt (het leven zelve a.h.w.), is voor ons de bron,
waaruit wij wijsheid putten, waaruit wij begrip verwerven. Alleen wanneer wij deze bron
erkennen in onszelf en al wat rond ons is, zullen wij iets van de waarheid kunnen beseffen.
Dat is een heel eenvoudige en misschien al te vaak herhaalde stelling. Toch gaat onze Meester
daar steeds weer van uit, omdat hij meent – of wéét misschien wel – dat er nu eenmaal geen
andere weg voor ons bestaat.
De band, die wij vinden met het Goddelijk, met het werkelijke leven rond ons, kan nooit
bestaan in ons uiterlijk gedrag, of zelfs in ons uiterlijk denken. Er is slechts een innerlijke
verbondenheid mogelijk tussen ons en alle mensen, tussen ons en alle kracht en alle leven.
Wanneer wij zoeken naar waarheid, dan moeten wij in de eerste plaats zoeken naar de
waarheid in ons eigen leven. Want hoe kan iemand gelijktijdig zeggen de waarheid te zoeken
en woorden spreken, die niet waar zijn?
Het is een beetje moeilijk voor een mens om dit in de praktijk te brengen. Precies de waarheid
te zeggen is eigenlijk niet eens denkbaar. Aan de andere kant is het duidelijk, dat wanneer een
mens niet eerlijk kan zijn tegenover zichzelf, hij ook nooit iets kan zien wat werkelijk bestaat,
wat werkelijk waar is. Integendeel, hij zal steeds uitgaan van zijn eigen denken.
Wanneer wij de moderne tijd bezien met al zijn mogelijkheden en al zijn fouten, dan komt er
voor de wereldleraar dus de grote moeilijkheid om een zekere harmonie uit te drukken tussen
de mens en de wereld, waarin hij leeft. Je kunt dat doen op de basis van tevredenheid. Maar
wanneer ik tevreden ben met alles zonder meer, dan zal ik ook elke vooruitgang – en daarom
ook elke bewustwording – onmogelijk gaan maken. Werkelijke tevredenheid is gelijk aan
passiviteit. En passief mogen wij zeker niet zijn. Integendeel, wij moeten actief leven. Daarom
stelt hij dan ook voor ons steeds weer:
"Bedenk wel, dat wij tevreden moeten zijn met datgene, wat onvermijdelijk is. En dat wij
voortdurend moeten vermijden, wat niet juist is, voor zover het in ons vermogen ligt. Dat wij
steeds moeten scheppen wat goed is, voor zover wij hiertoe een mogelijkheid kunnen vinden."
Dat is wel heel erg eenvoudig gezegd. Maar het is weer een basispunt van de algehele
ontwikkeling, die hij zich denkt. De innerlijke mens moet streven. Streven kun je niet,
wanneer je je voortdurend tegen het buiten-je-macht-liggende moet blijven verzetten. Je moet
uitgaan van een aanvaarding, maar alleen van die punten, waarvan je zeker weet, dat je ze
niet kunt beïnvloeden. Je moet gelijktijdig ook uitgaan van het standpunt, dat waar je de
mogelijkheid hebt, je het goede moet doen en het kwade a.h.w. moet laten.
Nu moet u niet denken dat goed en kwaad in de taal van onze Meester absoluut zijn. Hij zegt:
"Wanneer een mens het licht neemt en het niet begrijpt, schept hij duisternis."
En dat geldt in onszelf geloof ik nog intenser, dan wij het ooit in een ander zouden kunnen
zien. Wanneer wij de redenen van de dingen zouden begrijpen, dan zouden we ze kunnen
verwerken, dan zouden wij ermee kunnen leven, dan zouden wij er iets goeds in kunnen zien.
Maar op het ogenblik dat juist dat niet mogelijk is, lopen wij vast. Dan zien wij niet "waarom"
en dan gaan wij onze eigen denkbeelden maken.
Onze Meester ziet deze dingen dus allemaal erg reëel. Zo zegt hij b.v. dat de grootste
ongelukken, de grootste wreedheden en de grootste geestelijke mislukkingen niet voortkomen
uit de werkelijkheid, maar uit datgene, waarvan de mens vreest dat het werkelijk zal worden.
De dingen, die je veronderstelt en waarvan je dus geen zekerheid hebt, vooral wanneer ze in
de toekomst liggen, beïnvloeden je handelen, je daden en denken zodanig, dat je daardoor
eigenlijk jezelf het leven ondragelijk maakt.
EK 1961 - 1962 85
Orde der Verdraagzamen

Je zou dus kunnen zeggen, dat je bij de dag moet leven. En toch ziet onze Meester ook de dag
eigenlijk weer niet als een bepalend iets. Want hij zegt tegen ons:
"Weet, dat de tijd niet is. Wij zijn het, die de tijd denken; niet is het de tijd, die ons denkt.
Indien wij zeggen, dat de tijd niet is, zo is hij niet ...voor ons."
Daartegen zoudt u waarschijnlijk gaan protesteren, wanneer u nadenkt over de feitelijke
verhoudingen. Maar het is toch wel zeker, dat op het ogenblik, dat de tijd voor ons geen rol
speelt, wij innerlijk veel natuurlijker, veel meer ontspannen en veel beter kunnen werken. Dat
wij sneller kunnen nadenken. En dat – zodra die klok maar even stilstaat – dingen kunnen
worden beseft met een diepte, die anders buiten uw bereik ligt.
Wij moeten daarbij natuurlijk niet zover gaan, dat wij gaan spreken over het eeuwigdurend Nu
en alles, wat daarmee samenhangt. Want dan vertekenen wij de zaak weer. Wij moeten alleen
beseffen: de tijd is, wat wij ervan maken.
Willen wij komen tot een contact met God, dan is die tijd wel één van de eerste
belemmeringen. Maar er zijn ook nog andere punten, die een grote hinderpaal voor ons zijn:
"Wie in zich God erkent en niet vraagt, beleeft God. Wie echter in zich meent te erkennen en
vraagt: wat heb ik erkend?, verliest God."
Het is misschien erg vreemd om het zo te zeggen. Maar wanneer wij de dingen, die wij toch
eigenlijk niet kunnen begrijpen, willen gaan bekritiseren of willen gaan ontleden, dan gaan ze
dood. Het is net als met een kind, dat een dier krijgt (b.v. een kuikentje) om mee te spelen.
Nu wil hij weten hoe het in elkaar zit. Hij trekt het uit elkaar en het leven is weg.
Zo is het met ons innerlijk beleven van God. Op het ogenblik dat wij proberen het te ontleden,
dat wij het uit elkaar gaan halen, leeft het niet meer. Dan zijn al de delen er nog wel, maar het
éne, dat ons met die God verbindt, ontbreekt. Het resultaat is dus, dat je ook hier wel degelijk
eens even moet nagaan, wat je wel en wat je niet wilt doen.
Leefregels worden er altijd te over gegeven. En ofschoon onze Meester zich daaraan niet in
grote mate bezondigt, stelt hij toch ook wel enkele punten, die noodzakelijk zijn voor een goed
innerlijk leven. In de eerste plaats:
"Beleef je God en vraag die God al wat je wilt; maar stel die God geen voorwaarden en zeg
Hem niet wie Hij is." (De vertaling is misschien een beetje vrij)
Wanneer wij werkelijk proberen met God in contact te komen, kunnen wij alles vragen. Want
er zijn zoveel bronnen in onszelf en rond ons, waaruit ons het juiste antwoord gegeven kan
worden, waaruit wij het juiste begrip kunnen putten, waaruit we de mogelijkheid kunnen
vinden om voort te gaan, dat het niet nodig is eerst tegen God te zeggen: Wie ben Je? Want
als wij God zeggen wie Hij is, dan onderwerpen we Hem aan ons bewustzijn. En doordat wij
dat doen, begrenzen wij dus eigenlijk elke mogelijkheid, die wij hebben, om God werkelijk te
beleven.
"Leef nimmer naar datgene, wat men zegt dat goed is, maar leef steeds naar datgene, wat ge
innerlijk en zonder voorbehoud als goed kunt ervaren."
Dus m.a.w.: Je bent eigenlijk je eigen rechter, je bent je eigen maatstaf. Maar je hebt in jezelf
iets, wat belangrijker is om het leven op de juiste manier te zien, dan enige mens ooit kan
beredeneren of vastleggen. Vraag daarom nooit aan anderen: wat is goed? Maar vraag het
eerlijk aan jezelf.
Zeg nooit (zo stelt onze Meester): "Dit is van mij en dat behoort u." Doch zeg alleen: "Al wat
noodzakelijk is om te leven is mij gegeven en behoort mij toe. Doch datgene, wat mij geen
noodzaak is, is niet deel van mij, behoort mij niet toe en daarop kan ik geen rechten doen
gelden."
Het is dus een poging de mensen te brengen tot het aanvaarden van een minimum. Maar hij
begrijpt heel goed, dat dit minimum voor elke mens anders zal liggen. Wat aanvaardbaar is als
een levensminimum voor een arme mens in Indië, voor een Arabier of een arme Indo hier of
daar in de wildernis, is voor u niet aanvaardbaar. Maar wanneer u méér van het leven gaat
eisen als uw eigendom, als uw bezit, als uw recht, dan zult u daarmede datgene, wat gij zijt,
teloor zien gaan en daardoor het niet kunnen ontwikkelen op een natuurlijke manier.
Omgekeerd, wanneer u het voor u werkelijk noodzakelijke onthouden wordt, zult u daaraan

86 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

ten onder gaan en u zult ook niet meer uzelf kunnen zijn. Wat is voor je eigen ik noodzakelijk?
Onze Meester zegt het zo:
"Het voedsel, dat mij niet hongerig doet zijn. (Hij zegt niet "verzadigd" zijn. Nee, wat mij "niet
hongerig" doet zijn.) De kleding, die mij beschermt, zodat ik leven kan en niet meer dan dat.
Het onderdak, dat voor mij noodzakelijk is als veiligheid; naar meer niet."
Hij stelt het dus heel precies. Het gaat niet om het bezit van dingen; het gaat alleen om dat,
wat je nodig hebt om te functioneren en te leven als mens. Dat mag je zien als deel van jezelf.
Al het andere behoort je niet toe. Hij stelt ook:
"Gij zult nimmer eisen. Want datgene, wat u behoort, zal u gegeven worden of zult ge kunnen
nemen. Wie echter van anderen eist, neemt of meer dan hem toekent, ófwel hij heeft de moed
niet datgene te nemen, wat voor hem noodzakelijk is." (Dat klinkt ook weer wat cryptisch,
maar daaraan is helaas niets te doen. Dat is nu eenmaal die spreektrant.)
'Wanneer ge gelukkig wilt zijn", zo zegt onze Meester, "dan moet ge niet beginnen te zeggen:
"Dit is het geluk." Geluk is niet datgene, wat ik verwerf, wat ik bezit, maar het is slechts
datgene, wat in mij bestaat. Wie het geluk zoekt uit het verleden, wordt ongelukkig. Wie het
geluk zoekt in de toekomst, is ongelukkig. Doch wie noch het verleden noch de toekomst
zoekt, maar in het heden vrede heeft en de vreugde van alle dingen erkent, is gelukkig."
Het is weer heel eenvoudig. Het is eigenlijk een leefregel, die probeert je terug te brengen tot
een bestaan alleen in het Nu en zonder enige voorwaarde te stellen. Het zijn de voorwaarden,
waaraan wij ten onder gaan.
"Wanneer je de waarheid omtrent jezelf wilt kennen", zo stelt hij, "zo dien je niet te zeggen:
"Dit ben ik." Stel: "Ik ben'' en onderga uzelve. Want wie zichzelve ondergaat en in zichzelve
het Hogere erkent, zal zichzelve leren kennen. Wie echter streeft om zichzelve te leren
kennen, maar weigert zijn innerlijk wezen te ondergaan, hij vervreemdt zich van zichzelf en
van zijn Schepper."
"Wie lacht om de oude wijsheid is een dwaas. Wie de oude wijsheid verheft tot de enige
wijsheid is nog dwazer. Wijs is hij, die beseft, dat alle wijsheid in alle tijden leeft, maar dat ze
verstaan moet worden en gelezen met de ogen van deze tijd."
Je kunt geen beroep doen op allerhand oude geschriften. Of je nu van de Vedanta uitgaat, of
wilt uitgaan van andere magische en esoterische bronnen van het verleden; je kunt eigenlijk
niets vinden, wanneer je ze niet beziet met de ogen van vandaag. En dan is het die oude
wijsheid niet meer. Maar het kan voor jou een nieuwe wijsheid betekenen.
"Wie in zich bewust is en bewust tracht te leven, ziet hoe hij zichzelf vernieuwt, zoals alle
dingen zich vernieuwen van ogenblik tot ogenblik."
Als ik dit dus probeer om te zetten in menselijke termen, dan moet ik eigenlijk hier de
verklaring geven, dat de mens, die probeert een vast beeld van zichzelf te hanteren, eigenlijk
al verkeerd is. Want hij verandert steeds door. Leven is groeien. En wie niet groeit, leeft niet.
En omdat wij moeten groeien, moeten wij deze groei ook beseffen als werkelijke waarheid.
Niet wat ik ben en niet wat ik worden zal maar dat, wat in mij verandert, is het belangrijkste.
En in deze zin moet u dan begrijpen, wat ik nu ga citeren:
"De inhoud van het eigen wezen is de rijkdom, waarvan wij de rente kunnen meten, maar
nimmer zullen wij het kapitaal zelf beseffen. De waarde, die in ons leeft, is de kracht, die wij
kunnen openbaren. Nimmer zal onze waarde groter kunnen zijn dan dat, wat wij kunnen uiten.
Nimmer zal zij geringer zijn dan dat, wat door ons geuit wordt. De waarheid, die wij beseffen,
is gelijk aan de waarheid, die wij verwerkelijken. Nimmer kunnen wij iets verwerkelijken, dat
niet waar is. Zo dienen wij steeds wat wij zijn en wat wij doen te erkennen als waarheid,
waarbij niet de eigen gedachten maar alleen de feiten gelden."
"Bedenk, dat alle kracht in God is en dat alle kracht liefde is. Want liefde is de band die alle
dingen samenhoudt. Liefde is de kracht, die het leven in stand, houdt en zo is liefde ook het
enige, wat ons werkelijk doet bestaan en ons verbindt met al het zijnde."
Het is een poging om een wereld te tekenen; een wereld, die ge misschien niet helemaal kunt
begrijpen.

EK 1961 - 1962 87
Orde der Verdraagzamen

Ik zal zo dadelijk proberen de beheersing toch iets te veranderen en dus ook een beetje buiten
het medium zelf om a.h.w. mijn persoonlijke uitdrukking wat sterker naar voren te brengen, in
de hoop dat ik zo u sommige dingen wat waardiger kan zeggen. In de eerste plaats is dit
natuurlijk voor mij heel erg moeilijk, omdat ik uw eigen taal normaal niet beheers. In de
tweede plaats zullen de gebaren, die ik eens maakte, ongetwijfeld niet de gebaren zijn, die
thans tellen.
De gedachten, die ik eens gedacht heb, zijn dingen, die tegenwoordig vaag en onbegrepen
zijn. Maar wanneer ik moet spreken van de levende kracht en van de openbaring daarvan door
de huidige Meester, dan kan ik dat alleen doen door tot uiting te brengen wat ik zie als deel
van deze werkelijkheid, en dus zoveel mogelijk gebonden aan het realiteitsbesef en zelfs aan
het persoonlijk zijn van een mens, die nu op aarde leeft.
Er komt een ogenblik dat je daar natuurlijk toch even bovenuit moet gaan. Zoals u
ongetwijfeld voldoende werk zult hebben met alleen maar het beleven van de zuiver
christelijke gedachte in uzelve, het zuiver uiten van alles, wat in uzelf leeft, maar soms toch
behoefte hebt aan iets, wat er net iets bovenuit gaat.
Wij leren slechts door te zien naar datgene, wat nu boven ons is, en te zien dat het morgen
aan ons gelijk is, indien wij goed gestreefd hebben. Hierin ligt de sleutel van alle dingen
opgesloten, omdat lering in feite niets anders is, vrienden – werkelijk niets anders – dan het
zien van dingen.
Je kunt niet met woorden alleen een beeld tekenen. Wanneer ik zeg "Wereldleraar", dan maakt
u zich er een voorstelling van. Die voorstelling kan geheel verkeerd zijn. Maar wanneer ik u
a.h.w. iets kan laten zien, laten ervaren van zijn wezen en zijn werkelijkheid, dan spreekt hij
tot u. En dan alleen kunt u van hem leren. Anders blijft het alles toch een beetje leeg, blijft het
ijl. Ik zal de poging dus wagen om mij enigszins te onttrekken aan de te grote beperking van
een persoonlijkheid.
Wie leeft in het eeuwige en de kracht kent van de oneindigheid, weet dat er geen raadselen en
geen geheimen zijn. Wie echter leeft in de beperking van zichzelf, niet beseffende hoe oneindig
de dingen zijn, hij leeft omringd door raadselen.
Wie zich verheft boven zichzelve en de waarheid aanschouwt, heeft een grote gave ontvangen.
Maar waardig is hij deze gave eerst, wanneer hij met zich brengt iets van het licht en iets van
de kracht en dit – in zichzelve uitdrukkende – tot waarheid maakt voor zichzelf en anderen.
Woorden spreken kan goed zijn; maar een woord vervliedt en vergaat als stof in de wind. Maar
de daad zet zich voort. Zij is onveranderlijk. Eens gesteld, kan zij niet teruggenomen worden
en dwingt zij ons, geconfronteerd met de daad, onszelf te beseffen. In de daad kennen wij
onszelven. In de woorden maskeren wij onszelf en de wereld.
Wanneer wij leven uit kracht, zo moeten wij wéten omtrent kracht. Weten omtrent kracht kan
ik slechts door haar te beproeven. Wie zijn krachten weigert te beproeven, zal ze niet bezitten.
En wie zijn kracht beproeft en faalt, heeft het voor zich mogelijk gemaakt toch iets van deze
kracht in zich te dragen.
Er bestaat een kleine overweging, die past in het kader van de innerlijke mens, die ik u zo
goed als ik kan en zo getrouw mogelijk wil weergeven, in de hoop dat u ook hierin iets zult
kunnen ontdekken, dat voor u onze wereldleraar aanvaardbaar maakt en u doet begrijpen, wat
in hem leeft.
"Wanneer ik een vrucht neem, zo is er een bast en deze beschermt de vrucht. En verwijder ik
de bast, zo vind ik het vlees van de vrucht en dit is het voedsel, de verlokking. Maar binnen
deze dingen is het zaad bevat. En ziet, het is het zaad, waaruit de nieuwe vrucht kan
voortkomen. Al het andere is onwaar en onwaardig, slechts een middel tot een doel.
Zo leeft een mens in zijn wereld en hij zegt: "Ik ben." Maar hij ziet zijn uiterlijk, zijn lichaam.
En dit is de bast, bestemd om wat in hem leeft te beschermen. En hij zal voortgaan en zich
bewust worden van het vele, dat in hem bestaat. En hij zal zeggen: 'Ziet, in mij zijn vele
geesten." Of: "In mij zijn vele voertuigen of vele krachten." Toch is dit slechts het middel der
verlokking en het voedsel, maar niet datgene wat waarheid voortbrengt. Want in de mens is
de kern van het wezen en deze alleen kan de vrucht voortbrengen, kan herscheppen de
waarheid van de mens, volledig en vanuit zichzelf. Wie daarom zegt: "Mijn uiterlijk is

88 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

belangrijk", zegt: "De bast is belangrijk." En wie uitroept: "Mijn geest is belangrijk", hij zegt:
"Het vruchtvlees is belangrijk," Doch hij die zegt: "De kracht in mij, die werkelijk leeft, is
belangrijk", hij erkent het enige, wat uit hem schept.
Te weten wat je doel is, is het belangrijkste dat kan bestaan. Indien ge streeft naar inzicht in
het Hoogste, wanneer ge wilt opstijgen tot de hoogste bergen van bewustzijn, zo zult ge
moeten zeggen: "Mijn doel is het herscheppen van mijzelve, volmaakt, volledig gekend en
voortgebracht uit de Oerkracht." Indien gij echter zegt: "De weg, die ik hiertoe afleg is
belangrijk", zo zult ge uzelve steeds vergissen. Ge zult in de doolhof van het onbegrepene
steeds het waardeloze behouden. En ge zult de feitelijke kern, het waardevolle, wegwerpen,
omdat het doel daarvan u niet bekend is.
In uw leven is het niet belangrijk hoe ge stoffelijk zijt of hoe ge geestelijk zijt. Belangrijk is dat
de kracht, die in u leeft, tot uiting komt en bewust herscheppen kan dat, wat ge zijt, wat ge
geweest zijt en wat ge zult zijn.
Ik zeg u dit, opdat ge niet dolend gaat in uw web van meditaties, in uw zoeken naar
beheersing van het lichaam, in uw verwerpen van de wereld. Want waarlijk, al wat u gegeven
is, al wat deel is van uw leven, het heeft één zin; bescherming voor wat in u leeft. Al wat uw
geest is en de vele heilige werelden, die ge meent te erkennen, wanneer ge aan de stof
ontrukt ronddool, zij zijn niets anders dan de voeding, waaruit gij eens herscheppen moet.
Besef uw doel en stel niet uw doel te laag. Maar besef ook, dat de vrucht eerst dan werkelijk
tot rijping komt, wanneer de bast is gebroken en het vruchtvlees – zich ontbindend of verteerd
– aan het zaad de vrijheid laat. Zo leef uw leven; niet met het doel dit leven te leven, maar te
vervullen de zin der dingen. Opdat – vervallend de uiterlijke waarde en zich ontbindend de
samenhang der geestelijke werelden – de enige ware kracht geopenbaard worde.
Ik heb mijn best gedaan om dit zo juist mogelijk weer te geven. Waar het op neer komt, hebt
u waarschijnlijk zelf begrepen: Niets is werkelijk belangrijk buiten de kracht, die in ons leeft.
Indien wij daarvan kunnen uitgaan, zullen wij sneller ons doel bereiken. Bewustzijn en
bewustwording zijn de hulpmiddelen, waaruit de zuivere ontplooiing van het "ik" en de
waarheid van het "ik" geboren moeten worden. Maar zij zijn nimmer belangrijk op zichzelf.
Een verstandig mens moet de dingen beschouwen als middelen, als werktuigen en niet meer.
En het gebruik van een werktuig op zichzelf is niet belangrijk, mits het doel ermee bereikt
wordt. Maar wie het werktuig spaart en daardoor de arbeid niet verricht, maakt zich dubbel
schuldig: ten eerste aan het werktuig, dat nutteloos en zonder zijn taak te vervullen moet
verkommeren en ten tweede aan zichzelve, omdat hij – zijn taak niet volbrengende – geen
recht heeft voort te gaan naar een volgende taak.
De hele innerlijke bewustwording, de hele esoterische weg, waarmee u zich voortdurend
bezighoudt, moet steeds weer worden beschouwd als een middel tot een doel, maar niet als
een doel in zichzelf. En omdat deze dingen alleen een middel zijn tot het doel, is het duidelijk –
en onze Meester zegt dat telkenmale weer en hij herhaalt het in duizend toonaarden -dat wij
niet moeten zoeken naar datgene, wat het meest glorieuze is of naar datgene, wat voor ons
het grootste is op dit ogenblik. Maar dat wij moeten zoeken naar het kleine en dat wij in de
kleine dingen de perfectie moeten zoeken.
Hij zegt dan ook tegen ons elke keer weer en hij heeft dit op aarde 1000 maal verteld in
economische, in technische, in politieke termen: "Mens, weet dat het niet aankomt op het
grote, dat ge morgen zult gaan doen, maar op het kleine, dat gij heden volbrengt."
Bedenk wel, dat het niet belangrijk is wat je doet voor het nageslacht over 100 jaar, maar de
vervulling van je plicht op dit ogenblik. Het is niet belangrijk dat je de waarheid schept, die
over 10 eeuwen zal ontstaan. Maar het is belangrijk dat je nu waar bent, en dat herhaalt hij in
1000 verschillende vormen.
Het is een deel van de kern van zijn leer, van zijn wezen en het is zeker ook de meest
esoterische gedachte, die ik me denken kan. Wees waar. Nu, niet morgen. Bereid je er niet
langzaam op voor morgen misschien eens eerlijk te zijn. Wees het vandaag. Zeg niet dat je
morgen een groots werk zult verrichten en dat je vandaag moet rusten, als je vandaag nog
iets te doen hebt. Doe eerst wat je vandaag te doen hebt. Zorg dat dat af is. En zie dan wat
morgen brengt.

EK 1961 - 1962 89
Orde der Verdraagzamen

Ik geloof dat de grote fout, die wij geestelijk en materieel steeds weer zien maken, (en die ik
ook zelf maak en gemaakt heb) is, dat wij altijd zo ver willen grijpen. We zitten in een dorp en
wij dromen van de stad. En dan willen we in ons dorp doen, alsof wij al in de stad zijn. En dat
gaat niet. We leven in een beperkte wereld en wij willen doen, alsof we al oneindige geest zijn.
En dat gaat niet. We moeten leven met dat, wat wij nu zijn en wat wij nu hebben en daarmee
moeten wij arbeiden. En wanneer ik zeg ''arbeiden", dan bedoel ik ook werkelijks werk
verzetten.
Onze Meester predikt steeds ook weer tegen daadloosheid. Zelfs tegen neutralisme. En
bovenal predikt hij tegen alles, wat geweld inhoudt. Hij probeert de mensen duidelijk te naken
dat de enige strijd, die je werkelijk strijden kunt, de strijd is waarin jezelf goed bent, waarin
jezelf volledig oprecht bent, waarin je zelf weigert om je ook maar één stap te verwijderen van
datgene, wat je in jezelf erkent als het juiste.
Maar hij zegt er meteen bij, dat wij naar buiten toe niet moeten verwachten een ander tot het
goede te kunnen brengen. We kunnen slechts goed zijn. We kunnen niet neutraal zijn, want
we hebben in feite een oordeel over alle dingen. Wanneer we dat oordeel goed overdenken,
wanneer we weten dat het juist is, dan moeten we daarnaar handelen. Niet door een ander
dwang op te leggen, maar eenvoudig door zelf te zijn, zoals we menen dat het goed is.
Het is misschien erg moeilijk. Maar de kern van alle bewustwording is toch weer gelegen in
datgene, wat we beleven. Onze Meester zegt ook al:
"Niet wat je droomt, maar wat je bent, bepaalt wat je leert uit het leven. Dat echter, wat
geleerd wordt in het leven, bepaalt hoe dicht je kunt komen tot een begrip van de Schepper,
Die je voortbrengt."
Hij zegt dat allemaal misschien erg ingewikkeld naar uw westerse maatstaven. Misschien zegt
hij het ook wel heel erg eenvoudig, ik weet het niet. Maar dat hetgeen hij zegt waar is en dat
het uitermate belangrijk is voor iedereen, is wel zeker.
Wij moeten – en dat kan niet anders – steeds weer zeggen: "Wat we zijn en wat we doen is
het enige, waaruit wij kunnen leren." Leren is – zover ik kan nagaan – ons doel in het leven.
Tenminste dat is het enige, waarvoor het leven ons steeds weer de gelegenheid biedt, in de
geest zowel als in de stof. Het is duidelijk, dat wij het leren dan maar moeten zien als de
hoofdzaak en al het andere als een bijzaak.
Nu wil ik mijn betoog gaan besluiten en ik hoop, dat ik ondanks het gebrekkig gebruik, dat ik
eigenlijk van het medium maak, iets heb kunnen laten doorklinken van de wereldleer zelf. En
nu mag ik misschien als laatste punt nog even voor u iets aanhalen, wat ik zie als een deel van
de kern van de leer van onze Meester, een deel van zijn belangrijkste leer. U zult er zelf eens
over moeten nadenken. Hij heeft ons eens geleerd:
"Zoals er sterren aan de hemel zijn, zo zijn er lichten in je hart. Zoals de zon rijst en daalt, zo
stijgt en daalt het licht in je hart. Want slechts de voortdurende wisseling der dingen, die
buiten je is en die in je wordt herhaald, is het teken van je leven. Zoals je kunt doordringen in
de ruimte, zo kun je doordringen in de waarden van je hart. Zoals je kunt gaan onder de
sterren en denken door deze lichten, dat je gedachten aan de wereld ontrukt zijn, zo zijn er
tijden in je wezen, dat de sterren die innerlijk schijnen, de kleine lichten, een begrip scheppen
voor de oneindigheid van het leven zelf. Maar wanneer de zon er is en tot arbeid roept, dan is
het tijd om te werken op aarde. En wie luiert, verdoet zijn tijd. Wanneer in je het licht is, dat
wordt een drang tot daden, dan is de tijd van bezinning voorbij.
In u is het ritme van de klok der oneindigheid. Laat dit ritme steeds uw wezen beheersen.
Besef dit ritme en gebruik het. Want zoals er op aarde een dag en een nacht zijn en het leven
van de mens daaraan is gebonden, zo zijn in u dag en nacht eveneens geschapen, opdat ge uit
de wisseling van krachten de waarheid zoudt kunnen beseffen en de tweeledigheid van uw
wezen zoudt kunnen omzetten in de eenheid: het "ik'', dat in zich zijn God beseft."
Denk er eens over na en neem mij niet kwalijk dat ik afscheid neem, want het contact is voor
mij werkelijk hier en daar iets moeilijk geweest. Maar ik ben er zeker van, dat alles wat gezegd
moest worden, zuiver is gezegd en uitgedrukt en dat is de hoofdzaak.
We zullen u van verschillende zijden waarschijnlijk nog vaak voorlichten over alles, wat er in
de nieuwe leer is gelegen. Maar dit mag alleen maar een aanwijzing zijn voor u om uw eigen

90 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

denken en uw eigen innerlijk na te gaan. Want wie een leer volgt en haar niet innerlijk beleeft,
is een dwaas. Maar wie in zich een waarheid kent en haar volgt, is wijs.

DE VLAM

De vlam is een verschijnsel. Wanneer zo ons bekoort met Maar dansende vertekening, met
haar licht, haar vreemde kleurengloed, zo mogen wij niet vergeten: zij is slechts de verbinding
van zuurstof met een ander element.
Wanneer wij denken aan de innerlijke vlam, aan het heilige licht, dat wij in ons dragen, zo
moeten wij ook beseffen: het is slechts de verbinding van ons eigen wezen met de zuurstof der
waarheid. Want zo belangrijk als oxygeen is voor het leven, is de kracht der waarheid voor het
innerlijk leven en het bestaan van de geest.
Ge kunt niet ontkomen aan deze waarheid, aan deze kracht. Ge kunt de Oerkracht niet
uitbannen en ge kunt haar niet vergeten of verwerpen. Zoals een mens voortdurend zijn
zuurstof tot zich neemt, onbewust waarschijnlijk daarvan, ademhalend omdat het nu eenmaal
zo is, omdat hij leven moet, zo neemt een ieder de levende kracht en de Oerkracht tot zich. En
wanneer deze dan zich in zijn wezen vermengt met zijn eigen denken, met zijn realisatie en
zijn bewustwording, dan ontstaat daar iets als een vlam.
Een geliefd beeld van vele sprekers is altijd weer die geheimzinnige witte tempel, die in ons
hart ligt, achter de dooltuinen van het bewustzijn en waarin één kleine klare vlam brandt. Ze
zeggen: "Dit is de ziel." Maar het is slechts het verschijnsel van wat men ziel heet. Het is de
verbinding van het vreemde, dat wijzelf zijn en de Oerkracht, waaruit het leven geboren
wordt.
Zoals de vlam verschijnsel is, zijn wij verschijnselen. Zoals de vlam troebel kan zijn en
somber, zo kunnen wij troebel en somber zijn. Zoals de vlam helder en stralend kan zijn, een
levend juweel van fonkelende krachten, zo kunnen wij lichtend en stralend zijn.
De Oerkracht in ons is er altijd. En hoe wij ook leven en hoe wij ook zijn, die Oerkracht zal met
ons zijn. Dit licht, deze werkelijkheid bestaat in ons. Het oxygeen van ons leven verlaat ons
nooit. Wat wij eraan toevoegen echter vormt de vlam.
Wanneer ge dus een vlam ziet ergens in uw verborgen innerlijk, een vlam misschien die rood
is van hartstocht, of die in het stralende, smetteloze wit van onschuld een ogenblik u de
wereld doet vergeten, weet dan wel: Gij zijt het zelf, die deze vlam tot stand hebt gebracht.
Gij zijt het, die uzelf hebt toegevoegd aan dat, wat in u leeft. Is het in u somber, is het licht
haast demonisch, geladen met vreemde geuren en dansende schaduwen, het is uw eigen
wezen, dat deze vlam heeft voortgebracht.
Wie zichzelf in reinheid beziet, reinheid van denken, reinheid door het vergeten van het
onbelangrijke en het zien van het essentiële van eigen bestaan, die zal in zich de witte vlam
doen branden, die ons alles kenbaar maakt. Want de vlam, die wij zijn, dragen wij door alle
werelden. Wij dragen deze vlam door de somberheid van de duistere wereld, door de ge-
bondenheid van stoffelijke werelden en door de lichtende tuinen van de hemel. En steeds
bezien, wij alle dingen alleen bij het licht van deze vlam; zoals één, die ingaat in een
bergtempel met een flambouw, door het licht van die flambouw onthuld ziet, wat er is
gehouwen in de muren, de beelden die zijn opgesteld, ja misschien ook de gevaren, die liggen
op zijn pad.
De vlam is onze verbinding met God, met de levende kracht. Wat ons onthuld wordt is het
resultaat van deze verbinding. Indien wij dit weten en zo de vlam, die in ons leeft, de
zuiverheid toevoeren, die vrij is van te groot egoïsme en te grote gebondenheid, dan zal ons
licht zijn als een weerkaatsing van het eeuwige licht zelve. Dan zal ons de suizende roes van
de kracht bevangen, die ons verheft boven alle werkelijkheid uit van mens en geest. De roes
van de levende kracht, die ons zozeer doortrekt, dat wij – onszelf verterend en reinigend –
slechts nog de weerkaatsing kunnen zijn van het licht op de eerste dag der schepping.

EK 1961 - 1962 91
Orde der Verdraagzamen

Laat ons beseffen: God is niet de vlam, die neerdaalt. Het is ons wezen, dat God omvaamt; en
zo daalt in ons de vlam neer van het bewustzijn. Het is niet God, die ons de dingen toont. God
is de kracht, die – in verbinding met ons wezen – het ons mogelijk maakt vanuit onszelf de
wereld te zien en te beschouwen. Slechts wanneer het "ik"-bewustzijn gelouterd is van alle
persoonlijke waan en waarde, wanneer alleen nog overblijft de oerstof der schepping
gebonden met de Oerkracht van het scheppend vermogen, is alles het heldere licht, dat
waarheid heet.
Wanneer gij mij vraagt te mediteren over een vlam, zo denk ik aan mijzelve. Want ik tracht
een zuivere vlam te zijn. Maar ik weet hoe de schaduwen van mijn denken, van mijn streven,
nog al te vaag zich aftekenen als lijnen, die het zuivere spel der vlam vertroebelen en haar
kleuren als een veelkleurig wezen.
Wanneer ge mij zegt te mediteren over een vlam, dan denk ik aan de tekortkoning van het
"ik"-denken; het ontbrekende, dat zo noodzakelijk is voor ons. Want zonder dit kunnen wij niet
leren rein te zijn in de ware zin des woords. Niet het licht, dat ons zuivert, maar de kracht, die
zich met ons verbindt en het ons mogelijk maakt zuiver te worden. Niet de openbaring door
een goddelijke vlam van alle dingen, maar de verbinding van het Goddelijke, de tweeledigheid
van Zijn uiting (bezielende kracht en bewustzijn), vormt ons, doet ons de wereld erkennen en
uit die wereld God en de waarheid kennen.
Wees als een vlam, verterend in uzelve datgene, wat onrein is.
Wees als een licht, maar zie gelijktijdig uw wereld bij dit licht; en laat uw richting van licht
steeds zuiverder en scherper zijn, tot het u onthult de gebundelde kracht van uw wezen en de
band met het Goddelijke, die gij bezit, wat noodzakelijk is te weten.
Alles ligt voor u open in de kosmische waarheid, zo gij zuiver zit, zo uw band met God er een
is, die geen voorwaarden stelt en het ''ik" durft vergeten.
Laat de vlam van het zijn ons verteren, opdat het zuivere blijve, dat nimmer teloorgaat; het
enige, dat werkelijk eeuwig is, de waarheid die in ons leeft.
Laat de vlam in ons hart branden, niet als een offerande aan God alleen, maar ook als een
voortdurende erkenning van ons streven, als een voortdurend besef van de onzuiverheid, die
een ware zelferkenning belemmert.

Zo zie ik een vlam, vrienden. En ik weet dat de wereld vol vlammen is. En vele vlammen –
zichzelf niet kennend en beroerd door onzuiverheid en onbegrip voor eigen wezen – zijn als
een stinkende walm. Maar ik weet dat één vlam, die zuiver is, de walm van 1000 onzuivere
verdrijft. Dat één ware band met het Eeuwige machtiger is dan alle duister tezamen. En
daarom durf ik te zeggen:

Laat ons branden, opdat wij gelouterd mogen zijn.


Laat ons de vlam van ons wezen bezien, niet slechts als een gave,
maar als een middel om te leven en te erkennen.
Laat ons herboren worden, in verbinding met de Oerkracht, opdat uit de vlam het licht
voortkome, dat onvergankelijk is en terug kan keren tot zijn bron.

Nummer 7
Esoterische Kring. 13 maart 1962.
Ik zou op deze avond willen beginnen met enkele punten, die meer filosofisch zijn.
Op het ogenblik, dat de mens gaat zoeken naar zijn eigen "ik" en daarbij zoals gebruikelijk
geconfronteerd wordt met zeer veel verschillende waarden. Verschillende verwarrende
ontwikkelingen en tegenstellingen, zal hij zich vaak afvragen, waar nu eigenlijk die hogere en
lichtere kracht blijft. Want een mens, die esoterisch gaat streven en denken, heeft zich toch

92 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

eigenlijk als doel gesteld om zich een goddelijk licht of een goddelijke waarde tot werkelijkheid
te maken.
Nu kunnen wij een goddelijke waarde en een goddelijk licht in zeer vele gevallen wel
incidenteel ondergaan. Wij kennen allen - naar ik aanneem - het moment, dat wij ineens
zonder enige reden gelukkig zijn, dat er in ons ergens iets van een vreugde, van een
veerkracht is, die de rest van het leven onbelangrijk maakt. Maar wij mogen niet vergeten, dat
dit een toevalligheid is, een toevallig bereikte harmonie.
Om de harmonie echter in het "ik" bewust te bereiken zal de mens niet alleen innerlijk zijn God
moeten nastreven en ontdekken, maar hij zal voor alles de evenwichtigheid binnen zichzelf tot
stand moeten brengen. Zolang men zelf het slachtoffer is van voortdurende wisselvalligheden
van denken en van humeur, wanneer men zijn oordeel over al hetgeen geschiedt wijzigt van
ogenblik tot ogenblik, kan men nimmer een voldoende basis vinden om vandaaruit bewust het
Goddelijke na te streven. En zo blijft het "ik" in de onevenwichtigheid van de mens verborgen,
doordat de veelzijdige ontwikkelingen niet gelijktijdig en als gelijkwaardig maar eerder als
afwisselend en tegenstrijdig worden ervaren.
Indien ik in mijzelve zoek, dan ben ik geneigd in mijzelf ofwel het goede, dan wel het kwade te
vinden en daarbij neem ik een betrekkelijk willekeurige maatstaf aan, aan de hand waarvan ik
mijn oordeel spreek, Er zijn mensen, die alle dingen "goed" vinden, er zijn mensen, die negen
van de tien dingen "kwaad" vinden. Maar als je vraagt waarom, dan hebben zij meestal geen
ander antwoord dan "ik heb dit geleerd" of "zo heeft men mij dit gezegd".
Wat goed of kwaad is, is toch wel in de eerste plaats een resultaat van mijn persoonlijk
ervaren. Mijn oordeel moet dus wel in de eerste plaats zijn gebaseerd op het al dan niet bij
mijn eigen wezen en streven beheren van bepaalde daden, gedachten en instellingen. Het
overige kan voor zover het de esoterie betreft mij rustig koud laten.
Ik moet voor mijzelf verder komen tot een erkenning van zowel het goede als het kwade, dat
ik bezit. En daarbij zijn de meeste mensen geneigd tamelijk extreem te denken. Zij zullen het
kwade, dat zij in zichzelf erkennen, vergroten, scherper omschrijven en omlijnen en ook het
goede soms aanmerkelijk overdrijven. Zolang deze overdrijving een zekere evenwichtigheid
waarborgt, is zij op zichzelf niet bezwaarlijk voor het bereiken van werkelijke zelfkennis.
Heb ik eenmaal voor mijzelf een aanvaarding van alle factoren in mijn leven volgens deze
innerlijke maatstaf gevonden, zo zal de volgende fase mij ongetwijfeld voeren tot het zoeken
van geestelijke contacten en geestelijke werkingen. Ook in mijzelf wil ik immers delen van het
hoger "ik" erkennen. Wanneer ik echter ga aannemen, dat dit hoger "ik" zich zal manifesteren
en openbaren op precies dezelfde wijze als alle andere, meer menselijke denk en
spreekwijzen, wanneer ik verwacht dit hogere "ik" te vinden als een soort tweede
persoonlijkheid die spreekt, dan zal ik nooit een waar "ik" vinden. Want ik kan als mens heel
vaak een tweegesprek met mijzelf voeren. Dan kan de tweede stem, die dus niet wordt
beschouwd als mijn eigene, voortkomen uit de geest (de inwerking van de geest); zij kan ook
het resultaat zijn van mijn onderbewustzijn. Maar het kan nooit de stem zijn van mijn hoger
"ik". Want mijn hoger "ik" heeft geen woorden. En wel om de eenvoudige reden, dat alles wat
van het hoger "ik" direct en kenbaar is geopenbaard in het mentaal gebied a.h.w., waarin ik
dus met mijn menselijk denken nog kan doordringen, al binnen mijn persoonlijkheidserkenning
binnen de stof is gelegen. Kunt u dit volgen?
Wat wordt bedoeld met de persoonlijkheidserkenning in de stof?
Ik zal andere woorden gebruiken, dan begrijpt u het wel. Wanneer ik in het hoger "ik"
bepaalde krachten vermoed, die tot mij zouden kunnen spreken, zou ik aannemen dat er in
het hoger "ik" waarden zijn gelegen, die dus niet zo bestaan in mijn gekende stoffelijke "ik".
Maar dit stoffelijke "ik" bevat ook de geest. Die is er mede in uitgedrukt, die spreekt er in mee,
die is mede verwerkt in al mijn denken en doen. Ze is a.h.w. een soort kleuring, een soort
verschuiving van de zuiver stoffelijke waarden en indrukken. Wanneer ik nu ga aannemen dat
deze hogere geest (dit hoger "ik") tot mij gaat spreken, dan neem. ik dus aan dat ik met
menselijke woorden en denkbeelden verder kan gaan dan de uiterste grens van mijn stoffelijk,
redelijk vermogen. Dit is niet waar. Wat er van mijn hoger "ik" direct uitgedrukt en kenbaar is,
zal liggen binnen dit redelijk geheel, waarin ik dit evenwicht reeds heb gezochts mijn stoffelijke

EK 1961 - 1962 93
Orde der Verdraagzamen

persoonlijkheid, erkend in een evenwichtige en zo juist mogelijke verhouding tot de wereld, tot
de cosmos.
Het hoger "ik" is toch de geest?
Het hoger "ik" is het totaal van het ego vanuit menselijk standpunt, dat niet onmiddellijk in de
stof kenbaar en geopenbaard is in een vorm, die het onderscheidt van het door de stofmens
als "ik" beschouwde geheel.
Nu, vrienden, kom ik tot een voor u misschien wat raadselachtiger deel. Ik zal trachten om ook
dit zeer eenvoudig te formuleren.
Wanneer ik in mijzelf een zekere harmonie heb, die niet uitgedrukt wordt in waarden en
gedachten en die ik zelfs niet tracht met woorden en gedachten voor mijzelf concreet te
maken, zo zal ik daarin waarschijnlijk de meest zuivere uiting van het Hogere beseffen. Zodra
ik dit Hogere aanvaard zonder het aan de beperkingen van de stoffelijke denkwijze, stoffelijke
normen en waarnemingen te onderwerpen, zal echter dit hoger bewustzijn zich gaan
manifesteren, doordat het mij dingen toont. Het is een zien. En wel een zien, waarin vele
waarden naar voren treden, die ik in de stof nimmer zo gezien heb of ooit zien kan.
Opvallend is daarbij b.v., dat een veel rijkere kleurschakering wordt aangetroffen in deze
beelden, in tegenstelling tot vele dromen, die meer zwart-wit zijn. Verder de eigenaardige
nieuwe vormen die vaak niet eens meer te associëren zijn met stoffelijk bestaande vormen.
Ook reeksen van lijnen, vlakken en symbolen, die ik niet meer kan thuis brengen binnen het
kader van een redelijke, stoffelijke voorstelling. Deze beelden blijven vaag, Denk niet dat het
hoger "ik" zich gaat manifesteren door voor u een soort abstracte film af te draaien.
Integendeel. Het manifesteert, zich door vluchtige beelden, die echter qua stemming en
inhoud wanneer je ze leert aanvoelen een commentaar betekenen op je eigen stoffelijke
situatie en daarmede dus ook op je huidige vorm van denken en leven.
Nu wordt er wanneer ik leer deze beelden, deze in mij opwellende, vaak niet eens te
omschrijven illusies, saam te voegen met mijn eigen leven en daarin actief te maken een
harmonie geboren, waarbij het totaal van een stoffelijk wezen meer is dan de stof en de daarin
gebruikelijke geestelijke werkingen. Er treedt van uit het hoger bewustzijn een verdere
corrigerende invloed op, waardoor het "ik" in een juistere harmonie komt te staan tot zichzelf
en tot de cosmos, de cosmische wet rond dat "ik".
Van hieruit begint dan de werkelijke opbouw. Ontvluchtende aan de zuivere mensheid en het
zuiver menselijk zijn, komt men tot reeksen innerlijke belevingen, die in vele gevallen niets
anders zijn dan emotionele toestanden. En vaak genoeg zullen wij ontdekken, dat wij ons door
een zekere angst, ja soms door een onwilligheid of door een neiging om ons terug te trekken
en uit te wijken, zullen moeten heenworstelen naar dat ene punt, dat voor ons dan plotseling
weer dit innerlijk geluk betekent, dit lichte en vreugdige gevoel, waarover ik sprak.
Hoe verder wij komen, hoe feller deze weerstandswaarden binnen het "ik" zullen worden. Want
naarmate het huidig bereikte peil meer harmonisch is, zal elke verandering in dit peil voor mij
een groter vraagstuk betekenen. Om u een eenvoudig voorbeeld te geven;
U hebt 10 cent. U vraagt 5 cent. Dat is niet belangrijk, want voor die 5 cent kunt u toch niet
veel kopen. U hebt f. 100. en u vraagt f. 50.. Dat is al iets riskanter. Maar nu hebt u f.
10.000.000. en u vraagt f. 5.000.000.. Dat is in uw ogen veel groter en belangrijker, ook al
blijft de waarde gelijk.
Wat ik hier nu uitdruk in geldswaarde is ongeveer gelijk aan hetgeen de innerlijk strevende
mens doet, wanneer hij weer een hoger deel van het "ik" a.h.w. leert associëren in zijn laagste
voertuig en het geheel. Hij geeft het bereikte prijs en is daarbij niet zeker, dat hij een
werkelijke winst zal maken.
Deze innerlijke factor van onzekerheid is voor menigeen een belemmering. En hij tracht dit
alles op te vangen door te redeneren, door te denken. Maar als het er op aankomt, dan moet
hij innerlijk en uit zichzelf, uit zijn gevoelsleven dat doormaken, wat het ware binnen hem is.
En hij kan daar dus nooit iets anders voor in de plaats stellen.
Zo ontstaat naast de zuiver esoterische ontwikkeling, waarbij het innerlijk na elke overwinning
een grotere dosis kracht krijgt, een groter vermogen om bewust deze innerlijke vreugde, dit
innerlijk licht te wekken. Een tweede richting, die na enkele bereikingen begint met steeds

94 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

meer en ingewikkelder te denken en te filosoferen. Hoe ingewikkelder denken en filosofie


worden, hoe eerder de mens zichzelf verstrikt en zichzelf aantoont, dat het niet nodig is van
het huidig bereikte peil af te wijken. Daarmede staat dan de esoterische vooruitgang stil.
Nu moeten wij komen tot een begrip omtrent de hoogste kracht, die toch ook bij ons inwerkt.
Stel ik; "die hoogste kracht is God," zo geef ik alleen maar een naam. Maar zeg ik: "deze
hoogste kracht is voor mij gelijk aan het meest volledig en intens leven, dat voor mij maar
denkbaar is," dan druk ik dit in mijn eigen termen volledig juist uit. Ik zoek dus in feite naar
een zelfverwerkelijking en een zelfvervulling, maar op een zodanig niveau, dat ik daarmee kan
ontsnappen aan mijn eigen bekrompenheid, beperktheid en eindigheid, zoals ik die in een
normaal redelijk bestel toch moet aanvoelen.
Ik ga nu zeggen: Deze God of deze Kracht is voor mij ten slotte eigenlijk alleen maar een
gevoelswaarde. Uit die gevoelswaarde kunnen vele dingen voortkomen in mijzelf. B.v.; Ik kan
plotseling inzicht verwerven, ik kan wijsheid verwerven. Maar die zou ik misschien ook anders
kunnen krijgen. (Ik kan mij althans voorstellen, dat ze op een andere wijze te verkrijgen
zouden zijn.) De uiting ervan is dus niet zo belangrijk en nooit bepalend. Maar het is voor mij
de gedachte, dat ik deze eenheid met het Al vind, dat ik deze Kracht in mijzelf vind. En deze
Kracht moet worden uitgedrukt, natuurlijk. Maar de uitdrukking van die Kracht kan ik alleen
vinden binnen mijn eigen beperkte wereld, waarin ik bewust kan handelen (de stoffelijke
wereld) en die handeling moet daarbij zodanig worden gericht, dat zij het innerlijk evenwicht
moeizaam gewonnen niet verstoort. Want is mijn evenwicht stoffelijk verstoord, dan heb ik
niet meer de mogelijkheid deze innerlijke werkingen werkelijk te ondergaan.
Dan, vrienden, zullen wij proberen deze filosofie, deze denkwijze, om te zetten in een voor het
"ik" misschien aanvaardbaarder en belangrijker geheel. Want harmonie is een kwestie van
uitdrukking.
Wanneer ik tot u spreek, dan kan ik deze sympathie, dit harmonisch zijn, tot uitdrukking
brengen. Wij kunnen de gehele omgeving met ons harmonisch maken. Wij kunnen kortom het
harmonisch principe uitdragen. Maar wanneer buiten ons de harmonie ontstaat, dan werkt ze
op ons in. Wat buiten mij ligt en wat in mij ligt werken voortdurend samen. Ik kan niet
innerlijk harmonisch zijn en buiten mij een totale disharmonie hebben. Ik kan niet buiten mij
volledig harmonisch zijn, wanneer ik innerlijk deze harmonie niet bezit. Daarom moet ik mijn
streven naar die harmonie altijd proberen om te zetten in zullen wij zeggen de werking van
gedachten, die a.h.w. vorm krijgen.
En hier komt het meest typische aspect van de esoterie. Het esoterisch innerlijke streven
zonder meer is zelden voldoende. Zij moet ondersteund worden. Een kluizenaar zit op een
bergtop in zijn grot en hij overpeinst en bereikt harmonie. Maar voor hem ligt dan ook de
weidsheid van het dal en in de verte de blauwwazig witgepiekte toppen van andere, hogere
bergen. Er drijven wolken, er is het geweld van de natuur en misschien de vrede van een
rustige dag. En hij ondergaat deze, hij leeft zich in dit totale beeld in. En dit totale beeld in
hem herlevend vormt de harmonie, waaruit hij voor zich put.
Daarom kan een esoterisch geschoold meester zich zo moeilijk laten omringen door vele
leerlingen. Men denkt altijd; Het is gemakkelijk. Een meester neemt mij bij de hand en zegt
mij woord voor woord wat ik denken en doen moet. Maar de meester kan dit niet, zodra dit
gaat boven het stoffelijk niveau. De eenzaamheid, de weinige leerlingen, het harmonisch
aspect buiten het "ik", dat noodzakelijk is, geeft hem pas de volheid van bereiking.
En hier komt dan de vraag, of wij wel in staat zullen zijn om esoterisch te streven, indien wij
buiten ons een zekere disharmonie laten bestaan. En toch zijn er ogenblikken, dat ook onze
wijsgeer in zijn grot niet geheel harmonisch kan zijn. Er is een ogenblik, dat men hem om raad
komt vragen en dat hij van uit zijn eenzame hoogte moet terugkeren tot simpele menselijke
problemen; dat hij moet trachten van uit zijn ontgroeid zijn aan dit zuiver menselijke toch
weer door te dringen in de wezensinhoud, de entiteit, de persoonlijke problemen van die
eenvoudige mensen. Er zijn ogenblikken, dat hij zelf wordt overweldigd door natuurlijk geweld
en dat hij een ogenblik vergeet om alleen de grootsheid daarvan harmonisch te ondergaan.
Dan is er geen harmonie.

EK 1961 - 1962 95
Orde der Verdraagzamen

Hieruit trek ik de conclusie; Harmonie met een omgeving is iets, wat uit het "ik" tot stand kan
worden gebracht, iets, wat niet permanent behoeft te zijn, maar dat wanneer het op bepaalde
tijden maar lang genoeg kan duren voor mij al een volledige versterking van mijn innerlijke
vermogens en krachten kan geven.
Wat zijn dan de invloeden, die op de mens sterk inwerken? Wanneer een mens een
meningsverschil met een ander mens heeft, dan voelt hij zich plotseling opgejaagd. In hem is
de behoefte te strijden en zijn gelijk uit te drukken. In hem is een felheid. Hij wil zich
rechtvaardigen. Hij wordt beschuldigd en hij wil die beschuldiging ontkennen. Hij meent zich
bespot en hij wil zijn bespotters voor schandaal zetten. Deze mens heeft geen harmonie.
Er is een mens, die zich ergert, misschien zelfs aan een klein ding. Hij zit in een eenzame
kamer. Daarboven klinkt ergens geluid van iemand; een radio, die luid staat; een kind, dat
met een bal speelt, kortom een geluid, dat hem in zijn stilte stoort. Hij merkt de storing op. Hij
neemt het niet op in het totaalbeeld, maar probeert het uit te sluiten. Zijn harmonie is voorbij.
Hij kan geen harmonie bereiken. Hij verweert zich tegen iets. En dit verweren op zichzelf is
tijdens de poging om tot werkelijke introspectie en daardoor werkelijke zelferkenning en
zelfervaring te komen absoluut schadelijk. Het is onmogelijk om dit dan te bereiken.
Ik moet dus allereerst beginnen niet met mijn omgeving te wijzigen, maar om mijzelf zodanig
in te stellen, dat mijn omgeving voor mij een zo groot mogelijke harmonie uitdrukt. Dit moet
van mij uitgaan. Ik moet al wat rond mij is kunnen aanvaarden, zien als een deel van mijn
wezen, een deel van het totaal, waarin ik ben opgenomen. Iets wat voor mij niet meer is de
wereld, waarin ik moet strijden ook al wordt dit het dadelijk weer maar eerder de
tevredenheid, de eenheid, waarin alles zijn zin, zijn betekenis voor mij heeft, waarin alles
samenpast. Heb ik deze toestand bereikt, heb ik ook t.o.v. mijn medemensen voor zover zij
betrokken zijn bij mijn poging om innerlijk hoger te stijgen eenzelfde gevoel van
verbondenheid, van aanvaarding en erkenning bereikt, wat kan mij dan nog deren? Dan ben ik
pas wij, dan kan ik pas beleven.
En daarom mag ik dus wel proberen te zeggen; Het is belangrijk, dat men alles rond het "ik"
weet te aanvaarden. En dat, wat men niet kan aanvaarden, dient men wanneer men wil
overgaan tot innerlijke beleving en zelferkenning terzijde te stellen. Dat moet men uitwissen,
hetzij door het eerst desnoods te overwinnen in agressie of in zelfnegatie, dan wel door het te
integreren met eigen wereldbesef.
Daarbij kunnen natuurlijk ook de meer magische factoren vaak een rol spelen. Wanneer een
mens tracht uit zichzelf die eenheid te bereiken, dan kan hij dit vaak doen door bepaalde
woorden te spreken of handelingen te verrichten. Hij kan dit doen door daarvoor een bepaalde
gewijde omgeving te stichten, door het branden van reukwerken, door het beschouwen van
bepaalde beelden. Al deze dingen tezamen kunnen ertoe bijdragen, dat men meer harmonisch
wordt.
Nu is hier weer de grote vraag; Welke keuze zou men moeten doen? Want u zult begrijpen dat
er onnoemelijk veel mogelijkheden zijn; zo vele, dat ik ze u niet beschrijven kan. Maar uit de
vele mogelijkheden moet men een verantwoorde keuze doen. En deze keuze moet altijd
gericht zijn op een zo groot mogelijke eenvoud.
Wanneer ik een ingewikkeld ritueel neem, zal het ritueel mij zozeer binden, dat ik weliswaar de
harmonie onderga die dit opwekt, maar in mijn gebondenheid aan het ritueel niet meer
toekom aan die innerlijke beschouwing, waardoor ik dit erkennen van het licht in mij kan
vinden. Wanneer ik een ingewikkeld beeld neem, vol symbolische bijbetekenissen, die ik alle
tracht te ontleden, dan is er eigenlijk een zo grote binding met hetgeen ik beschouw, dat al
bereik ik harmonie de harmonie mij zozeer overspoelt, dat ik niet meer in staat ben mijzelf
daarin te realiseren. Het is dan een perfect ontspannen van eigen wezen. Het is zeker het
vinden van geestkracht en nieuwe impulsen, maar het is niet een werkelijk zelf-erkennen.
Daarom zal ik allereerst als regel moeten stellen: Het eenvoudige is het beste, wanneer ik iets
gebruik om daardoor voor mij harmonie vast te stellen. Wanneer ik weet omtrent alle
incantatie-mogelijkheden en vormen, dan kan ik natuurlijk de indrukwekkendste incantaties
uitspreken. Maar wanneer ik dat niet weet en ik zou mij daarmee toch willen bezighouden, dan
ben ik weer gebonden, doordat ik iets moet gebruiken, wat ik niet beheers.

96 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

Maar ik weet toch wat voor mij God is. Laat ik dan voor de klank alleen dat ene woord nemen;
God. Laat ik dat woord proberen zijn volle waarde te geven. En dan kan dat woord in zijn
herhaling evenveel betekenen als de meest wonderlijke reeks incantaties en plechtigheden.
Ik kan natuurlijk proberen met allerhand symbolische handelingen en gebaren voor mijzelf
harmonie te bereiken. Maar als ik ze niet natuurlijk beleef, als ze niet een deel zijn van mijzelf,
als zij niet normale delen van mijn wezen zijn, dan word ik daardoor weer gebonden. En dat
kan ik niet aanvaarden,
Ik kies het meest eenvoudige gebaar. Dat, wat mij ingeboren is, dat, wat voor mij direct
geassocieerd is met God, met dit Hogere; met alles kortom wat voor mij harmonie is,
innerlijke bereiking. En ik zal altijd trachten te vermijden dat dit iets is, wat mij volledig bindt
en in beslag neemt. Eenvoud, iets wat als uit zichzelf geboren ontstaat, is voor mij belangrijk.
Wanneer ik reukwerken gebruik, dan hebben deze op zichzelf grote verdienste. Maar een
reukwerk, zo penetrant dat het zich voortdurend aan mij opdringt, kan goede hypnotische
eigenschappen hebben, het kan de omgeving reinigen, maar het dringt zich aan mij op. Het
moet eerder een zachte geur zijn, een teer waas in de lucht, dat je haast niet erkent, maar dat
juist daardoor je een eenheid doet gevoelen met alle andere dingen.
Dus, indien je iets beschouwt, neem dan geen groot symbool. Neem een eenvoudige bloem.
Neem het eenvoudigste symbool van alles een cirkel of een kruis. Ge zult daarmee meer
resultaat hebben. Deze dingen binden u niet. Zij zijn eenvoudig punten, waarin je de harmonie
voor jezelf kunt ervaren, zonder dat zij je belemmeren in deze harmonie ook in jezelf te gaan.
Menigeen die zich bezighoudt met esoterie, vrienden, vergeet dat het niet belangrijk is om
onder woorden te brengen wat in je leeft, maar dat het belangrijk is het in je te beleven. Het
beleven van het Hogere, van het Goddelijke, is veel belangrijker dan welke omschrijving of
manifestatie daarvan ooit kan zijn.
Ik geloof wel, dat u mij tot hier hebt kunnen volgen. En ik wil mijn betoog nu gaan eindigen.
Wanneer ik denk, dan kan ook mijn denken een middel zijn om harmonie te bereiken. Maar
hoe ingewikkelder mijn gedachten zijn, hoe groter de problemen, die ik in mij opwerp, des te
moeilijker het zal zijn om daarin harmonie te ervaren. Waarom niet de eenvoud van de
dingen? Het is vaak beter, wanneer men zoekt naar de basis voor een innerlijke beleving, het
bereiken van een grotere innerlijke eenheid, dat men uitgaat van het meest eenvoudige
gebed, de eenvoudigste geloofsstelling, dan dat men uitgaat wan het meest fantastische
redelijke element.
De rede is u gegeven voor andere dingen. De rede, het verstand, de mogelijkheid dingen te
omschrijven en uit te drukken, zij zijn het middel, waardoor u werken kunt met de kracht die
in u leeft. Maar zij kunnen nooit de bepaling zijn van de kracht, die in u leeft. Het werktuig
bepaalt nimmer de werkman, maar de geaardheid van de werkman bepaalt welk werktuig hij
hanteert. Een man met een schroefsleutel is nog geen mecanicien, maar een mecanicien zal
een schroefsleutel dragen. En dat verschil vergeet men ook vaak.
De eenvoud, die wij innerlijk moeten bezitten voor het bereiken van het innerlijk pad, is niet
identiek met datgene, wat wij nodig hebben in het leven. Maar de eenvoud van deze innerlijke
eenwording, het bereiken van een band met het hoger "ik", een laten doorklinken van de
meest hoge en goddelijke waarde tot desnoods het stoffelijk voertuig zelve, is hetgeen dat
voor ons het gebruik van rede, van verstand, van gaven en krachten belangrijk maakt. De
mens verwart zo vaak deze dingen. Leven in rede is schoon, maar leven in innerlijk besef is
beter.
Ik kan daaraan alleen nog dit toevoegen; Wanneer u een innerlijk doel hebt gesteld, dan is het
verstandig om recht op dit doel af te streven, Wanneer ik zeg; "Ik wil mijn God beleven," dan
moet ik niet bepalen hoe en wat. Want daarmee schep ik allerhand omwegen. Neen, ik moet
proberen voor mijzelf alleen te zeggen; "Hier, mijn God, is mijn verlangen." Meer niet. En dit
moet ik a.h.w. met mijn gehele wezen beleven. Ik moet dit in de wereld zien als een
harmonische factor, zodat die wereld mij draagt en stuwt daartoe.
Hoe meer ik bepalingen maak, hoe meer ik regels stel, hoe meer ik tracht mij aan te passen
aan alles rond mij, des te minder ik zal bereiken. Aanpassing aan de wereld is noodzakelijk

EK 1961 - 1962 97
Orde der Verdraagzamen

naar buiten toe, maar zij kan nooit bepalend zijn voor het innerlijk. Uw costuum zal nooit
bepalen wat u denkt. Zo kan uw wereld nooit bepalen wat voor u innerlijk waar en beleefbaar
is, wat uw eigen innerlijk pad is.
Erken dan in alles wat rond u is de waarde, de kracht, de schoonheid, de rechtvaardigheid en
ook zeker de alomvattende genegenheid, de liefde, die van uit het Al in alle sferen wordt
geopenbaard. Maar stel de uiting niet primair. Stel de innerlijke beleving voorop. Wat in je
leeft is vaak veel beter dan wat je ooit in de wereld buiten je zou kunnen zoeken. Laat daarom
in je de kracht ontstaan en laat haar door jezelf naar buiten werken. Zo ga je het esoterisch
pad juist. Zo vind je de juiste mogelijkheid om uit het cosmische en voor de mens ook
cosmisch-magisch geheel de hoogste waarden van het "ik" kenbaar tot stand te brengen.
Daarmee, vrienden, is mijn betoog ten einde. Hierna komt een spreker, die zich zal bezig
houden met de meer oude waarden en die daarin zeer bekwaam is, ook al kent u hem. Ik voor
mij heb getracht om weer de eerste definitie te geven van het innerlijk pad, opdat de mens
niet verdoolt in zichzelf door het zoeken van te veel redelijke of erkenbare samenhangen. Ik
hoop, dat ik daarin enigszins ben geslaagd.
In dit tweede gedeelte wil ik graag met u spreken over bepaalde aspecten van de inwijdingen
in het verleden, en natuurlijk wil ik ook proberen een zekere lering daaraan te verbinden in
verband met mogelijke esoterische inwijdingen in deze tijden.
Een zeer belangrijk aspect in al deze - laat ik zeggen - oude geheimen is altijd de natuur
geweest en daarnaast ook de overwinning op de dood. Je vraagt je wel eens af, waarom de
mensen daarop een zo grote nadruk hebben gelegd? De gedachte, dat een mens na de dood
kan voortbestaan, heeft overigens in zeer veel culturen geheerst, zelfs al was dat meestal niet
zo gemakkelijk te bewijzen. En daarnaast zien wij altijd weer, dat de mens zichzelf associeert
met de natuur. Vergelijkingen b.v. van de leeftijden van de mens met de jaargetijden komen
al voor bij de vroegste dichters.
De gedachte, dat de mens aan de natuur is gebonden of een verbinding met de natuur moet
vinden, maakt eveneens al een deel uit van practisch alle oude gebruiken. Wij zien dan ook de
periode, dat de mens zich in de natuur afzondert. We zien bepaalde dagen, die aan het
natuurgebeuren gewijd zijn. De uiterlijke verschijnselen daarvan zijn voor de beschouwer vaak
wat verbluffend. Hij vraagt zich af wat daarvan nu eigenlijk de zin is. Ga je echter wat dieper
door op de achtergronden, dan kom je tot de ontdekking, dat de mens klaarblijkelijk op de één
of andere manier reeds in die vroege tijden zijn eigen eenheid met de natuur heeft aangevoeld
en daarnaast heeft beseft, dat zijn grootste vijand de wees is, de aanvaarding van een
uitblussing. Ik zal trachten allereerst deze verbondenheid met de natuur meer duidelijk te
maken,
Wanneer ik ergens in een wereld leef, zijn rond mij alle krachten van de natuur. Het zijn de
bronnen, de rivieren, de beken, de bomen en de planten; het is de lucht en het vuur, en zelfs
rond mij de aarde, die soms een eindeloze steppe lijkt, soms ook weer als een enkele plek
tussen het dichte geboomte, het dichte struikgewas voor mij oprijst. En het vreemde is, dat je
de aarde nooit als iets ledigs ervaart. U moet het zelf maar eens bekijken als u in een bos
komt en u komt op een open plek. Dan zult u die niet zien als iets, waar geen bomen zijn.
Integendeel, het is net, of die plaats of zij nu met gras begroeid is of dat er alleen maar zand
is voor zichzelf spreekt. Alsof ze een eigen, geheel different karakter heeft, maar net zo gevuld
met leven als het bos zelf.
De mens in het verleden heeft dat waarschijnlijk zeer sterk ondergaan. En zijn gedachte, dat
alles bezield is (de pantheistische denkwijze, later voerend tot allerhand afgoderij, allerhand
vreemde gebruiken), is op zichzelf niet dwaas.
Wanneer wij leven, projecteren wij onszelf in al, wat wij beschouwen. Wij kunnen niet iets
ervaren, wat voor ons geen leven heeft. Wanneer u een gebruikvoorwerp hebt, dat voor u
belangrijk is, dan kent u daaraan een soort eigen leven toe. Er zijn portretten, souvenirs, die u
behandelt, alsof ze een eigen bestaan zouden hebben, een eigen bezieling. En het vreemde is,
dat ze in u ook altijd weer een zeker antwoord opwekken, U reageert erop.
Zo is het met de mens geweest, die daar veel eenzamer dan u zich tegenwoordig kan
voorstellen te midden van een haast onmetelijke natuur vol onbegrepen verschijnselen
rondzwierf. En zijn eerste denkwijze was natuurlijk: De natuur is bezield en zij beïnvloedt mij.

98 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

Maar later kwam hij tot de ontdekking: Ikzelf beïnvloed de natuur. De primitieve magie is het
resultaat daarvan.
Dan gaat hij echter het eerste begin maken met wat we toch een esoterische gedachtengang
kunnen noemen; De natuur leeft in mij en ik leef in de natuur. Wij zijn verbonden en een.
Wanneer ik mijn eenheid met de natuur loochen, verloochen ik een deel van mijzelf en zal ik
niet volledig bestaan. Om mijzelf te zijn moet ik de wereld buiten mij integreren met mijn
eigen bestaan.
Dit is een zeer interessante, zij het nog wat primitieve stelling. Want deze integratie moet ook
worden uitgebeeld. Het is voor mij niet voldoende om te zeggen, dat ik de natuur mooi vind of
dat ik in de natuur leef. Ik moet haar inderdaad beleven. En zo komt de mens ertoe om b.v in
het begin vooral voor jongeren, die moeten toetreden tot de volwassenen van de stam, een
afzondering voor te schrijven juist in die natuur. Zij moesten alleen het geweld van de
natuurkrachten ondergaan en zij moesten a.h.w. rijpen tot een eenheid daarmee. In de plaats
van het kind, dat zichzelf beschouwt als al-belangrijk in de wereld, moet komen te staan de
volwassene, die zichzelf beschouwt als eenheid met en in verband met die wereld.
De eerste werkelijke inwijdingen knopen daarbij aan. Zij trachten de mens te confronteren met
al, wat er in de natuur is, zowel aan verschrikking als aan goeds en aan schoons. Hier doen wij
misschien verstandig om even af te buigen naar bepaalde inwijdingsgebruiken.
Men bracht b.v. iemand, die inwijding zocht (een neofiet), in het absolute duister. Het duister
van de nacht was voor de mens vroeger het meest demonische. Hij kon immers zijn vijanden
dan niet meer zien, Hij voelde zich bedreigd. En zodra hij zich bedreigd gevoelde, was het net
of alles zelfs het dode leven, dus het.zich niet verplaatsende leven zoals een rotsblok, het
plantaardige leven zoals een boom hem achtervolgde en zou aanvallen. Om de eenheid met de
natuur te bereiken, moet je dat overwinnen. De mens moet leren zijn wees voor het duister te
overwinnen
In dit duister kan de natuur soms door middel van geuren en geluiden de meest eigenaardige
verschijnselen wekken. Het ritselen van bomen kan worden tot het aansluipen van een vijand
of het dichterbij komen van een slang. Zo kan het kraken van enkele takken de aanduiding
zijn van de nadering van een verscheurend dier, dat op zijn prooi loert, De mens, die daarin
angst vindt en zo zijn zelfbeheersing verliest, is slachtoffer, De mens mag echter geen
slachtoffer zijn. Hij moet in eenheid met de natuur, in verbondenheid met de natuur, een
zekere heerschappij over zichzelf en daardoor ook over de natuur gewinnen. In het duister
produceert men geruchten en geluiden, die vaak zeer angstaanjagend zijn.
En dan zijn er andere dingen. Er zijn de demonen van de lucht. De huilende storm, de donder
en de blik:em, zij zijn voor de mens niet te verklaren fenomenen. En juist daardoor zou hij ook
weer in angst kunnen geraken. Hij zou zijn eigen gebondenheid met de natuur terzijde kunnen
stellen. Vandaar een plotseling opflitsen van vuur, een gerommel als van een donderslag, een
vreemd galmend gehuil, dat zelfs wanneer er licht is om bij te zien hem toch voortdurend
achtervolgt. Hij weet niet vanwaar het komt. De demonen van de lucht moeten worden
overwonnen.
Het vuur is een van de gevaarlijkste dingen, die een mens kent. In hem is nog de oude angst
voor het uitbarsten van de vulkanen, voor het inslaan van de blik:em en de bosbrand, die
soms grote delen verandert in zwartrokende, hete, niet te overschrijden vlakten. Maar alleen
de mens, die niet bang is voor het vuur, kan het vuur hanteren, kan daar redelijk een uitweg
in zoeken en kan zich daarin handhaven.
Zo vlamt plotseling het vuur op. Het vuur, dat heel vaak vergezeld is van een blik in een
eindeloze ruimte. Men loopt over een smalle weg boven een schijnbaar onpeilbare diepte en
aan alle kanten komt het vuur op je toe. Soms ligt er een brandende tak of zelfs een
brandende stam over je pad en je moet er ondanks de smalle weg beheerst overheen. Je moet
geen angst kennen. Want alleen de mens, die het vuur kan aanvaarden voor wat het is (iets,
wat in zich dreiging en gevaar kan bergen, maar wat je altijd beheersen kunt en waartegen je
moogt en kunt strijden, als het nodig is), zal in staat zijn zich ook hier te beheersen.
En dan de wateren. De noodzaak, om achter je belaagd door het vuur en voor je op het pad
een onoverzienbare plas water verder te gaan, terwijl ook daarin dreigingen schijnen te zijn, is

EK 1961 - 1962 99
Orde der Verdraagzamen

wel de laatste beproeving. De mens, die ook de wateren overwint, die zich daardoorheen in
veiligheid brengt, zal voortaan zonder angst de krachten van de bezielde natuur kunnen
benaderen. Hij zal ze kunnen beseffen voor wat ze zijn; in al hun verschrikking, in al hun
pracht, maar ook in hun eigen wezen. En deze mens leeft dan ook naar men zegt meer
gebonden aan de krachten der natuur,
Denk niet, dat wat ik u hier zit te vertellen zover van u afligt. Zelfs in de middeleeuwen zijn er
bepaalde natuurculten nog voortdurend werkzaam geweest. En in de moderne tijd zien we zij
het in een licht gewijzigd karakter ze weer terugkeren. Hetgeen ik beschreef, heeft b,v,
bestaan in Perzië en Babylon, in licht gewijzigde vorm in Griekenland en zelfs een tijdlang in
een deel van het Romeinse rijk, het tegenwoordig Italië.
Deze dingen zijn belangrijk. Wanneer ik voor mijzelf een zekere eenheid wil verwerven met het
Al, dan moet ik beginnen met de wereld te accepteren voor wat ze is. Met haar wreedheid, met
haar dreiging en haar geweld. En toch mag ik haar niet wezen. Ik moet zowel de schoonheid
als de dreiging kunnen beseffen. Ik moet van uit mijzelf ah.w. kunnen spreken tot die krachten
der natuur. De ware ingewijde schijnt dan ook volgens alle verhalen in staat te zijn deze
dingen te overwinnen. Hij gaat door het vuur, zonder dat hij wordt gekwetst of zijn gewaad
zelfs maar verschroeit, Hij gaat te midden van de stormen en hij geeft bevelen aan de wind.
Hij wandelt over de wateren en de aarde gehoorzaamt a.h.w. aan zijn bevel. De bomen
buigen. zich voor hem of gaan opzij. Hij vindt een doorgang, waar een ander geen doorgang
vindt. De dieren des velds gehoorzamen hem, zij schaden hem niet. Harmonie met de natuur
is het begin van vrede.
Die gedachtengang wordt later in vele beelden en zg. spelen tot uitdrukking gebracht. Wij
kennen b.v. optochten, die de komst van een reeks natuurverschijnselen aankondigen. Wij
kennen spelen, waarin de jaargetijden, de zon en de maan een belangrijke rol spelen. Hier
heeft de mens gezocht naar een a.h.w. persoonlijk contact met al deze krachten. Want hij
beseft; Alleen wanneer ik in eenheid met die wereld rond mij kan bestaan, wanneer ik haar
kan aanvaarden voor wat ze is, heb ik de kans om mens te zijn en om verder te gaan.
Het magische element speelt hierin vaak een zeer grote rol, dat geef ik graag toe. En in vele
gevallen onderwerpt men zich aan allerhand proeven, alleen maar om te leren de winden te
bevelen, om dieren te kunnen beheersen, door vuur te kunnen gaan, enz. Ten slotte zijn dat
echter de dwazen. Want zij kijken naar het uiterlijk en niet naar de werkelijke bedoeling; de
innerlijke kracht.
De dood is al even belangrijk. Of wij nu teruggaan tot de vroegste beschavingen in Indië, ons
bezighouden met Perzië, Babylon en Egypte, of wij gaan naar Thibet of ons begeven naar
Zuid-Amerika, altijd weer de dood als een belangrijke factor. Die dood blijkt de mens volgens
de algemene opvatting in tenminste drie verschillende delen uiteen te doen vallen. Er is een
soort schil, er is een eigen gedachtenwezen, dat sneller kan vervallen; en daarnaast is er een
eigenlijke ziel.
De mensen zijn niet zonder meer tot die conclusie gekomen. Ze hebben beseft dat bepaalde
verschijnselen u zou het waarschijnlijk spokerij noemen niet kunnen worden toegeschreven
aan de mens zelf. Zij zijn het resultaat van betrekkelijk zinloze en zielloze dingen, reproducties
van een verleden, waar nooit iets nieuws bijkomt, waar geen eigen leven in zit. Daarnaast
worden ze geconfronteerd met krachten, die zich als denkende wezens kunnen openbaren,
maar die ook een eigenaardig verschijnsel vertonen, ze ontwikkelen zich niet. Ook zij vertonen
een zekere stilstand en wij kunnen zelfs aannemen dat ze langzaam desintegreren. Zij vallen
uiteen. En daarboven maar moeilijker bereikbaar is dan een levende entiteit, die klaarblijkelijk
een heel eigen en van de menselijke wereld verschillende wereld kent.
Dit besef, dat dus eigenlijk uit legendarische tijden is overgeleverd, vormt de basis voor de
bestrijding van de angst voor de dood. Sterven is niet gevaarlijk. Wanneer ik in mijzelf maar
de moed en het bewustzijn heb om steeds te zeggen; "Ik leef en wat er verder gebeurt is
onbelangrijk, want ik besta," dan kan ik mijn ziel bewijden, die als een vogel een veel gebruikt
symbool kan opwieken tot b.v. de zon of een andere wereld.
Men begint dan ook om de mens de dood te doen beleven. De inwijding begint in een zekere
fase met de dood. Want wie bang is om te sterven, wie bang is alles te verliezen wat hij nu
kent, zal immers nooit verder kunnen gaan. Gehechtheid aan alles, wat je achter je zult

100 EK 1961 - 1962


© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

moeten laten, maakt het je onmogelijk om te sterven, maakt het je ook onmogelijk om de
gebieden, die achter de dood zouden liggen, te aanvaarden. En zo moet men de dood zoeken.
We vinden de grafputten, waarin men begraven wordt. De bloedputten. waarin men bijna
verdrinkt in het levend bloed van de offerdieren. We vinden ook de sarcophagen en
doodkisten, waarin een mens wordt neergelegd. Of het kluizenaarsbestaan in afgezonderde
grotten, waarbij men ten hoogste als aangenaam punt van overpeinzing een schedel krijgt
toegewezen of een geraamte, waarmee men zich dan over de vergankelijkheid van het leven
verder kan bezighouden.
Hier ligt wel de zuiverste erkenning van de innerlijke weg, zowel magisch als esoterisch gezien.
Wanneer ik wees te verliezen, zal ik niet verdergaan. Maar wanneer ik alleen kan hopen te
winnen en niet bang ben voor hetgeen ik verliezen zou, liggen alle wegen voor mij open. Wat
ik het meest wees is het verlies van mijn leven. Dus moet ik eerst deze grootste angst
overwinnen, opdat ik alle andere angsten kan overwinnen.
In de inwijdingsgebruiken wordt dit op heel veel manieren voorgesteld. Wij kennen
verscheidene spelen, waarbij offers voorkomen - al dan niet reëel -. Zelfs de Grieken hebben
nog spelen opgevoerd zij het in hun vroege geschiedenis, dus voor de overheersing door Rome
waarbij op openbare theaters zelfs soortgelijke spelen gepaard gingen met het doden van een
slaaf, die dan later herrees. Natuurlijk werd er dan gebruik gemaakt van een dubbelganger,
die alleen maar het sterven op zich nam. De bedoeling was de herrijzenis weer te geven.
Waarom? Wanneer ik weet, dat verliezen onmogelijk is zolang ik iets in mij draag, zal ik bereid
zijn voort te gaan. En in vele inwijdingen in de oudheid dacht men dan ook, dat men beschikte
over geheimen, die alleen aan de meest weesloze mensen konden worden toevertrouwd. Wij
kunnen daarvan aardige voorbeelden vinden.
In het Boek Thoth staat b.v. geschreven, dat hij, die de eerste regels durft lezen, omgeven is
door een angstwekkend heir van doden; en zo hij een ogenblik aarzelt of weest, door hen zal
worden verscheurd. In Thibet bestaat de legende, dat degeen, die inwijding zoekt en in de
eenzaamheid gaat, wanneer hij weest in deze eenzaamheid (die het sterven symboliseert), zal
worden verscheurd door zoekende demonen. Maar dat hij, die zich vrijwillig aan de demon tot
offer biedt zonder angst, altijd in zich ongedeerd blijft, onverschillig wat er verder geschiedt.
De hypnose en de slaap spelen hier ook vaak een grote rol in de tempelslaap, de
tempeldroom. Want men zal vaak de persoon, die ingewijd moet worden, zodanige suggesties
geven (soms gebruikt men daarbij ook bepaalde hypnotische dampen, bedwelmende dampen
om hem in de juiste toestand te brengen), dat hij voor zich inderdaad die dood meermalen
moet overwinnen. En ook hier speelt bij dit overwinnen weer de reeks der oude elementen een
rol.
De mens is begraven in een berg. Teruggaan kan hij niet, hij moet voorwaarts gaan. En alleen,
als hij niet de moed verliest maar zegt; "Ik zal leven. Ik erken dat de dood voor mij onmogelijk
is, ook hier," kan hij uit de ingewanden der aarde weer aan de dag komen.
Hij wordt meegesleurd door een maalstroom tot het diepst van de zee, geconfronteerd met
alle monsters, die daar leven. Hij moet voor zichzelf zeggen; "Ik zal opstijgen." En ondanks
alle belemmeringen rond hem stijgt hij op.
Hij gaat door een vuurzee heen, hij gaat door een zee van allerhand giftig gedierte en steeds
zegt hij voor zich. "Ik wees niet." En als iets hem bedreigt, tast hij het aan, al lijkt het het
meest machtige, dat er bestaat.
Dit is logisch. Wanneer ik in mijzelf een groot geheim wil bevatten, wanneer ik in staat wil zijn
boven het menselijke uit te komen, dan moet ik alle dingen, die een mens vreest, niet meer
wezen. Zelfoverwinning en zelftraining waren een voortdurend deel van elke vroegere
ontwikkelingsgang.
Wanneer wij dit overbrengen naar het heden, dan ontstaat ook daar weer een reeks
problemen.
Een mens, die de natuur volledig kan beleven, moet haar niet wezen, ongeacht welke uiting zij
heeft. Wie dit wel doet en terugvlucht naar zijn menselijke beschaving en beslotenheid, uit
angst dus, zal nooit harmonie kunnen vinden met die natuur Daarom moet de mens zich niet
EK 1961 - 1962 101
Orde der Verdraagzamen

vervreemden van het natuurlijke bestaan, maar dit voor zichzelf openlijk en eerlijk erkennen
en aanvaarden en zijn eenheid met de aarde, met de luchten, met al wat er aan krachten rond
hem is, beseffen. Wanneer hij bereid is om zo nodig alleen en zonder iets de natuur in te gaan
en de natuur dan toch nog te zien als iets, waarin hij leven moet en kan, heeft hij misschien
bereikt wat noodzakelijk is, nl. een harmonische gebondenheid met zijn milieu.
Het is logisch dat een mens, die zijn eisen gaat baseren op menselijke waarden en
waarderingen, in zeer vele gevallen in moeilijkheden komt. Want hij kan zijn wereld niet
accepteren, zoals ze is. En daardoor kan hij ook de werkelijkheid niet meer beleven, zoals hij
is. In plaats van te leven in een wereld, die hem tezamen met alle leven verder stuwt naar een
hoger begrip, naar een verdere ontwikkeling, is hij gevangen in een wereld, die vol vijanden en
demonische verleidingen is. Hij bevindt zich midden in een zee van bekoringen. In zijn
voortdurende strijd staat hij alleen. En hij kan zich alleen nog maar beroepen op enkele
krachten, waarin hij gelooft. In feite moet hij verloochenen wat in hem of wat in de natuur
leeft om nog te kunnen bestaan. En dat is dwaas,
De moderne mens heeft zich in vele gevallen van de natuur te zeer vervreemd. Hij wil de
natuur alleen zien, zoals hij haar wil hebben. Wanneer het sneeuwt gaan we niet uit; wanneer
het regent blijven we thuis alleen wanneer het mooi weer is, dan is de natuur aanvaardbaar Is
dat niet dwaas?
De zee is mooi, wanneer het kalm is en de zon warm is en zelfs het water een zekere lauwe
zoelte heeft. Maar wanneer er een winterse storm woedt, dan is het water gevaarlijk, dan
moeten wij ervoor vluchten, Wij mogen dat niet zien voor wat het is. Wij verbergen ons in
onze huizen en doen net of het niet bestaat. Dat is dwaasheid. Toch zijn er heel veel mensen,
die aan dit gebrek lijden.
Maar een mens, die leeft, is ook in deze dagen deel van de wereld. Wij behoeven geen
pantheisten te zijn, we behoeven niet alles als bezield en goddelijk te zien, wanneer wij niet
willen En toch: bestaat alles uit dezelfde Kracht, waaruit wij bestaan. Het is deel van ons
leven, van ons bestaan. Wij moeten van daaruit verder. En alleen in eenheid met die wereld
kunnen wij verdergaan. Nooit buiten die wereld om. Wanneer de mens van heden dat niet
begrijpt, is hij evenmin rijp voor een bewustwording of een inwijding als de mens, die eens
faalde de natuur te overwinnen en haar te zien in haar ware gedaante, met haar schoonheid
en met haar gevaren? Maar bovenal als iets, waarin hij leven kan en wat hij ongeacht wat er
optreedt kan aanvaarden.
En zo is het ook met de dood. De dood is iets, waar men in vele gevallen niet graag over
spreekt. We zien een zekere sentimentaliteit rijzen, waarbij men de dood maakt tot een soort
punt van verheerlijking. De mens denkt aan de dood, wanneer deze hem toevallig bezoekt en
dan gelooft hij toch niet, dat dit voor hem mogelijk is. Hij betreurt degenen, die heengaan;
maar hij leeft en hij kan zich niet voorstellen, dat het voor hem eigenlijk precies hetzelfde is.
Hij moet echter leren leven met het besef, dat leven en dood gelijk zijn. Er is misschien een
verschil in uiting, maar verder niets. A priori is elke mens aan de dood gewijd, iedereen moet
sterven. Hoe en wanneer, dat zal misschien niemand kunnen zeggen. Maar eens komt de dood,
dat is zeker.
De dood is een natuurlijk bestanddeel van je bestaan. Die moet je a.h.w. elke dag zien als een
vriend. Een vriend, die je eens zal ontmoeten op je levenspad en die het je mogelijk zal maken
voort te gaan. Je moet die dood zo kunnen aanvaarden, dat alles, wat eraan vooraf kan gaan
of ermee verbonden kan zijn, je geen wees kan inboezemens Net zo min als er wees bij je
ontstaat, wanneer je geconfronteerd wordt met een eenvoudige behandeling, b.v. door een
manicure of een pedicure. Zo gewoon moeten al die processen zijn.
Kan de mens leven en dood aanvaarden, dan kan hij leren om te leven. Want eerst dan kan hij
bevrijd van zijn angsten en zijn zucht tot zelfbehoud, zijn behoefte om zich te omgeven met
alles, wat hem maar tegen de idee van dood en verlatenheid kan beschermen zonder wees
anderen tegemoet treden. Hij kan waarlijk zichzelf zijn.
Er is niets, wat voor een mens erger is dan de idee, dat hij ineens wordt uitgeblust. Ik weet
dat er mensen zijn, die zeggen dat ze de dood niet erg vinden. Maar dat komt, omdat ze er
eigenlijk niet in geloven. Of omdat ze willen vluchten voor een leven, dat hun erger lijkt dan de
dood. Maar zonder wees staan in het leven en in de dood, niet bang te zijn voor wat dan ook,
ook niet voor belachelijkheid, een veroordeeld of verworpen worden door anderen, een
102 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

verliezen van bezit, het dragen van verantwoordelijkheid is moeilijk te bereiken. Wanneer een
mens dit in deze dagen kan bereiken, heeft hij ook daardoor weer de innerlijke kracht
gevonden (de voorgaande spreker zou waarschijnlijk zeggen; het evenwicht en de harmonie),
waardoor het hogere in hem werkelijk kan spreken. Dan valt de grens weg.
In vele oude mysteriën vinden we verder een typisch verschijnsel. Er is nl. bij het werkelijk
heiligdom tussen de plaats, waar de burger komt en de plaats, waar de ingewijde of priester
kan plaatsnemen, steeds een onderscheid. En dit wordt door enkele treden aangegeven. Het is
zo vreemd, dat zelfs waar geen bergen zijn men kunstmatig delen van de tempel hoger bouwt.
En dat in een tijd dat bouwen heel wat moeilijker was dan heden ten dage. Dat het bouwen
van een gebouw met twee of drie verdiepingen een toppunt van bouwkunst was. vraag niet
hoeveel werk dat kost. Zelfs wanneer men stenen heeft, die meer op roggebroodjes lijken of
op Zeeuws tarwe (om een vergelijking te maken) dan op de baksteen, die u nu kent, ze
bouwen met die verhoging.
Er moet een onderscheid zijn. En dat onderscheid wordt steeds door enkele treden
aangegeven. Vaak is het aantal daarvan 3, 7 of 9. Het zijn symbolische getallen. Ze willen
aangeven, dat je om van gewoon mens te worden tot iemand, die een inwijding kan
aanvaarden en ondergaan, reeds bepaalde dingen in jezelf overwonnen moet hebben. Je moet
een zekere harmonie met de natuur gewonnen hebben, je moet een begrip hebben gevonden
voor God en de werkelijkheden van het leven. En hoe verder je gaat, hoe meer treden, hoe
meer je in jezelf moet overwinnen, hoe groter meesterschap je moet bereiken.
En dan....wanneer je schijnbaar het hoogste hebt bereikt, sta je voor een voorhang. Een
enkele keer is die uit steen gemaakt, zoals in bepaalde Egyptische tempels. Of er zijn een paar
enorme vleugeldeuren, een soort porte brisee, maar dan buitengewoon groot, zoals wij dat
b.v. in Babylon en in Neder-Egypte kennen. Soms is het ook een gordijn, zoals wij bij vele
Perzen en ook in Indië vaak vinden. Maar altijd weer gaat het hierom; het gordijn, de grens,
die men moet overschrijden. De mens, die de waarheid wil erkennen, moet de grenzen van de
dood achter zich laten. Dat wil niet zeggen, dat hij werkelijk en lijfelijk moet sterven, maar dat
zijn bewustzijn alle fasen van het sterven, van het verlaten van alle dingen, aanvaardt.
Wie gestorven is, heeft geen deel meer aan het stoffelijke van deze wereld, zegt men wel
eens. En daarin ligt geloof ik het geheim van deze voorstelling, van deze gedachtengang. Om
de wereld in waarheid te beseffen moet je er geen deel meer van zijn. Je moet er harmonisch
mee zijn, maar je moet gelijktijdig afstand kunnen nemen van de verschijnselen. Zolang je in
jezelf aan het verschijnsel gebonden blijft, beheerst het je. Op het ogenblik echter, dat je
afstand doet van de verschijnselen als zodanig en ze waarneemt, alsof je er geen deel meer
van bent, krijgen zij een totaal andere samenhang. Het beeld der waar hij ontstaat uit
onthechting,
Ik zou zeggen dat ook dit weer de huidige mens en de huidige maatschappij moet gelden. Je
zoekt tot bewustzijn te komen jezelf steeds weer moeten overwinnen. Maar denk niet, dat je
met die eerste overwinningen er bent. Wanneer je die eerste drie treden moeizaam
doorworsteld hebt, dan heb je een begrip gekregen van wat er cocmisch kan bestaan en wat
de mogelijkheden zijn. Maar dan begint de eigenlijke taak pas. Je hebt dan pas begrepen wat
je taak is.
Vandaar gaat het fase na fase verder, tot je geleerd hebt zo onthecht te zijn, zo los te zijn van
alle dingen en gelijktijdig toch zo volledig harmonisch ermee, dat je het Al kunt zien en
ervaren in zijn werkelijke gedaante. Of wij dit nu Isis’ sluier noemen; of Maya, de
begoocheling, of we dit noemen het verschil tussen goddelijke waarheid en menselijke
waarheid, dat is onbelangrijk. Er zijn waarheden, die belangrijker zijn dan het menselijk
denken. Maar zolang je zelfs aan een bepaalde gedachten richting je persoonlijkheid gaat
binden, ben je niet in staat onbevooroordeeld het andere denken in zijn juiste betekenis te
zien. Wanneer je je bindt aan een bepaalde opvatting; aan een bepaald land, een bepaald
systeem, een bepaalde godsdienst, dan ben je niet meer in staat om de anderen te beseffen,
zoals ze werkelijk zijn. Het onvertekend beeld kun je alleen krijgen door de onthechting. En
daarom is het streven ook in deze tijd noodzakelijk. Het streven naar het niet gebonden zijn.
Maar dan ook aan niets.

EK 1961 - 1962 103


Orde der Verdraagzamen

Een van de aardigste voorbeelden, die we in de literatuur vinden van een inwijding, is wel de
geschiedenis van iemand, die een verre tocht maakt. Hij wordt er op uit gestuurd van de ene
leraar naar de andere. Nu leert hij ergens in een huis. Elders moet hij dienen in een herberg.
Weer elders wordt hij leerling van een kluizenaar. Maar ten slotte moet hij moeizaam een berg
beklimmen. En bijna zou hij eraf zijn gevallen. Maar als hij dan de berg beklommen heeft, ziet
hij zijn eigen woning. Een typisch voorbeeld van het denken van de oudheid en tevens een
aardige weerkaatsing van de werkelijkheid.
Wanneer u, mijne vrienden, begint aan uw pad van inwijding, dan denkt u dat u wordt
weggedreven van uw eigen bestaan, dat u zichzelf volledig moet veranderen. U gaat allerhand
dingen leren. U gaat zich wijden aan taken, die u eigenlijk vreemd zijn. En het is alleen maar
noodzakelijk om u tot een waar besef te brengen van wat ge zijt. Ge zult niet anders moeten
worden dan ge nu zijt, maar ge zult u bewust, onbevooroordeeld bewust moeten worden van
wat ge zijt,
Ook hier ziet ge dus, dat de symboliek van de oudheidwel degelijk telt voor deze dagen. Maar
de mens, die beseft wat hij in waarheid is en daardoor niet meer gebonden is aan bepaalde
vooroordelen en bepaalde denkwijzen, die eerlijk zichzelf durft en kan zijn zonder enige
beperking, die vindt voor zich ook de juiste weg van leven………….uit zichzelf.
In verband hiermede is het misschien aardig te wijzen op de gedachtengang, die wij in Egypte
vinden.
In het begin hebben wij daar te maken met de pharao, de zon eigenlijk, die in zijn kind (zijn
zonen/ dochteren) regeert op aarde. Wanneer een pharao sterft, noemt men hem Osiris, Want
hij is het kind van de zon. Later beseft men, dat in alle mensen dezelfde kracht leeft en wordt
elke dode dus als Osiris of herrezen Osiris aangesproken. Een beeld, dat ook mag tellen voor
deze tijd.
Wij zijn echter geneigd om aan bepaalde personen een bijzondere geestelijke waarde toe te
kennen. Men spreekt over Jezus, alsof hij iets anders zou zijn dan een mens, Hij is a.h.w. de
herrezen Osiris, maar wij zijn nog degenen, die op onze eigen wijze moeten sterven. Toch is
dat dwaas. Want allen zijn delen van dezelfde kracht, in allen ligt dezelfde mogelijkheid,
dezelfde grootheid, dezelfde mogelijkheid tot erkenning, tot het uitdragen van licht. Daarom
moet ook ieder maar beseffen. dat hetzij a.h.w. de Christus kan zijn. O, vergis u niet. Met
degenen, die zeggen dat zij de wedergekomen Christus zijn. Dat zijn meestal mensen, die in
schizofrenie of in een pijnlijk ontvluchten aan hun werkelijkheid, proberen zich een gezag toe
te eigenen, waardoor ze aan hun eigen problemen kunnen ontkomen. De Christusgeest is de
werkelijke liefdegeest, de werkelijke liefdeskracht. Ze is de werkelijke zelfverloochening, maar
ook gelijktijdig de werkelijke aanvaarding van het leven. Ze is het openbaren van de hoogste
goddelijke mogelijkheden en krachten op aarde, het openbaren van cosmische wijsheid en
waarheid; en gelijktijdig het dienen van allen in nederigheid. Deze mogelijkheden zijn voor
iedere mens weggelegd.
Hetzelfde vinden wij bij Mitras. In de Mitrasdienst gelooft men ook in de verschillende graden.
Eerst is men ook daar dienaar. De jongste graden zullen altijd de ouderen bedienen. En zo
nemen ze verschillende rangen aan, tot wij ten slotte hen krijgen, die kunnen vliegen, die zich
kunnen losmaken van de aarde. Maar boven hen allen staat de werkelijke held. De held, die
met de aarde worstelend haar overwint en zo wordt tot de zon. De mysterieën van de vier
elementen spelen ook hierbij een rol. Maar het belangrijke is ook hier weer: het loskomen
a.h.w. van jezelf.
En dan is er ook nog iets, vrienden. Elke inwijdingsleer, die wij in de oudheid vinden, van de
meest primitieve af tot de meest voleinde en filosofisch verantwoorde toe, is hard. Ze is niet
geladen met de sentimenten, met de prettige illusies en gedachten van een mens, die meent
dat het nog wel in orde komt. Het is altijd weer het verhaal van strijd, van het overwinnen. En
die overwinning is er vreemd genoeg steeds een op die elementen, die de materie
vertegenwoordigt. De mens wordt beproefd haast tot de dood toe. De mens moet sterven,
voor hij leeft.
Het lijkt ons allemaal in deze dagen misschien wat vreemd. Waarom zou je moeten vechten
met het leven? Waarom zou je voor jezelf alles, wat je waardevol acht of belangrijk, terzijde
moeten stellen? Waarom zou je risico’s moeten nemen? Het zou toch zo gemakkelijk zijn, als
een hogere kracht je daarbij zou helpen, nietwaar? In de ware esoterie of in de ware, witte
104 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

magie bestaat dat niet. De oudheid heeft het reeds gezegd. De weg tot God is een weg, waarin
je hard moet kunnen zijn tegen jezelf. Want ware liefde betekent nog niet zoetsappige
zachtzinnigheid. Het betekent eerder het scheppen van alle mogelijkheden om het hoogste te
bereiken. Wij vinden de goddelijke liefdeskracht altijd en overal. Maar we vinden haar nooit als
een ons automatisch verlossend of helpend iets. Wij vinden haar steeds alleen als een kracht,
die ons omgeeft en sterkt in ons eigen streven.
Wij zijn het, die onszelf moeten overwinnen en niemand anders. Wij zijn het, die de kracht
moeten vinden om de juiste openbaring aan ons eigen wezen te geven op aarde en in de
geest. Wij zijn het zelf, die de juiste verhouding moeten vinden van het "ik" t.o.v. de cosmos.
Denk niet, vrienden, dat het ooit anders zal worden.
In deze dagen hoopt men altijd maar, dat een ander uw verantwoordelijkheid zal kunnen
dragen, dat een ander uw zondenlast draagt dat een ander u de wijsheid en het licht geeft, dat
ge zelf ontbeert? dat een ander u wel precies zal vertellen wat ge moet doen en uw besluiten
voor u zal nemen. Maar dat kan nooit waar zijn voor iemand, die werkelijk esoterisch streeft,
die werkelijk geestelijk hoger gaat.
Geestelijk hoger gaan wil zeggen; je eigen verantwoordelijkheid dragen, je eigen besluiten
nemen. Je ervan bewust zijn, dat wanneer je goed streeft er een kracht is die je helpt. Je
ervan bewust zijn, dat Wanneer je goedbedoelend een verkeerde handeling zou stellen er altijd
een kracht is, die je de mogelijkheid geeft om het verkeerde ongedaan te maken, om het zelfs
tot een positieve waarde om te vormen. Maar het is geen kracht, die je behoedt voor
tegenslagen. Het is geen kracht, die je ooit de noodzaak zal ontnemen om zelf te besluiten.
Om voor jezelf te zeggen: "Dit is waar" of "dit is niet waar." Om voor jezelf te zeggen; "Dit kan
ik aanvaarden. Zo moet ik gaan."
Ik hoop dat u mij niet kwalijk neemt, dat ik hierop de nadruk leg, Er zijn heel veel mensen, die
menen dat een zijig, hoogdravend zijn in de plaats kan treden voor een waar streven. Niets is
minder waar dan dit. Ge moogt rustig vreugdige mensen zijn. De grootste ingewijden waren
vaak mensen, die konden lachen, die vreugde kenden, die altijd weer een goed woord hadden
voor een ander. Die konden deelnemen aan elk feest, die in elk leed en elke vreugde konden
delen als mensen.
Van de Boeddha wordt verteld, dat hij eens te laat bij zijn monniken kwam omdat hij met een
lichte wouw, die zij veroordeelden, had zitten spreken over het leven zelf, de vreugden van het
leven.
Van Jezus wordt verteld, dat hij tot ergernis van sommigen van zijn volgelingen bruiloften
bijwoonde. Dat hij deelnam aan zangfeesten "s avonds in de dorpen. Dat hij, wanneer het
erom ging, er niet tegenop zag om met wouwen, die men daar toch als minder prettig
beschouwde, om te gaan of zelfs zich bezig te houden met personen, die als landverraders en
ketters werden beschouwd. Hij maakte geen onderscheid, maar hij leefde het volle leven. En
zo hebben alle grootmeesters gedaan. Want het bewuste leven wil zeggen: deelhebben aan
het leven, met een volledig begrip van wat je op je neemt; met de volle wil om de
consequenties van al wat je doet te dragen. Een begrip dat de harmonie, die je met de wereld
rond je wint, nimmer gewonnen kan worden door slaaf te zijn van die wereld, doch alleen door
die wereld te begrijpen en in jezelf, de eeuwige krachten daarvan erkennend, een antwoord te
vinden op al het eeuwige, dat rond je leeft.
Men heeft wel eens gezegd, dat magie niets anders is, dan het gebruik van bepaalde regels op
de juiste manier. Tot op zekere hoogte is dat waar. Bepaalde vormen van magie zijn alleen
maar een wetenschap, die zich bezighoudt met de niet-erkende aspecten van het menselijk
wezen en bepaalde krachten, die buiten de direct menselijke wereld liggen. Maar het ware
magische geweld, de goddelijke kracht en het waarlijk gezag worden nooit verworven door
zwakte. En zelfs de meest zwarte magiër zal zichzelf moeten overwinnen, zodat hij niet weet,
omdat hij anders de krachten die hij oproept niet zal kunnen bedwingen.
Een ieder, die tracht magisch of esoterisch verder te gaan, moet zichzelf harden. Hij moet hard
kunnen zijn voor zichzelf. Niet zijn wereld ontkennende, maar in zijn wereld het voor hem of
haar juiste pad kiezende en de consequenties aanvaardende, zonder te vragen of het ook
anders kan.

EK 1961 - 1962 105


Orde der Verdraagzamen

Ik weet dat er ogenblikken zijn, dat zelfs de hoogste geest aarzelt om de consequenties te
aanvaarden, die voortvloeien uit het leven en zijn daden. Maar dat wil nog niet zeggen, dat er
ooit een werkelijk bewuste geest is geweest, die eenmaal geslaagd (dus tot ingewijde
geworden) deze aansprakelijkheden ten slotte niet ten volle aanvaardde met een vreugdigheid,
een gelatenheid en een verdraagzaamheid, die voor een gewoon mens onvoorstelbaar zijn. Het
komt voort uit het onthecht zijn. Wanneer niets in uw wereld u bindt, dan is er niets in uw
wereld, wat u dreigt. Indien er niets in uw wereld is, wat u bindt en niets in die wereld, wat u
verliezen kunt, niets wat ge ten koste van alles zoudt willen behouden, dan zijt ge dus wij om
te leven volgens datgene, wat in u bestaat. U bent wij om te streven op de voor u juiste wijze.
En van daaruit kunt u dan altijd een zekere conformiteit vinden met uw wereld. Want het is
niet nodig om die wereld terzijde te stellen. Ook Jezus ging ter tempel. Ook Mohammed hield
zich aan de regels van zijn tijd. En zelfs de Boeddha respecteerde alle gebruiken, voor zover ze
niet in strijd waren met zijn leer en zijn eigen wezen. Wij behoeven de wereld niet te
veranderen door absolute rebellen te worden, maar wij moeten wij zijn. Want soms zijn er
punten voor ons zo belangrijk, dat wij hier onze eigen weg moeten gaan, ongeacht wat er uit
voortkomt. Soms zijn er ogenblikken, dat onze eenheid met het geheel van de cosmos
belangrijker is dan elk menselijk inzicht en elk menselijk begrip. Soms zijn er ogenblikken, dat
onze innerlijke waarden belangrijker zijn dan leven of dood. Die ogenblikken te vinden is niet
zo moeilijk. Die ogenblikken echter te aanvaarden en door aanvaarding van het geheel tot een
glorieus einde te voeren, is voor velen in deze dagen te zwaar.
Het verleden heeft dit alles erkend. Met heeft aan al zijn magiërs en al zijn ingewijden, ja, zelfs
aan zijn wetenschapsmensen zware proeven opgelegd. Het deed dit in het bewustzijn dat
alleen de mens, die zichzelf meester is, het recht heeft om over anderen te heersen. Dat
slechts de mens, die voor zichzelf niets wenst en niets begeert boven alles behalve zijn
innerlijke harmonie en wezen, in staat is andere mensen geestelijk te leiden of de geheimen
van de natuur of de geest in zich te dragen.
De oudheid is voorbijgegaan. U leeft in een nieuwe tijd. U ondergaat nieuwe krachten, een
nieuwe werkelijkheid. Maar al deze nieuwe krachten, al deze veranderingen, al deze zo vurig
begeerde vernieuwing is niets anders dan een nieuwe mogelijkheid, die bereikt kan worden
langs dezelfde oude weg. De invloed in de cosmos moge veranderen, gij echter verandert niet
mede. Ge kunt slechts de nieuwe kracht gebruiken. In de cosmos zijn misschien nieuwe
mogelijkheden en gaven te ontwikkelen en krachten te ontplooien. Maar gij bezit deze daarom
niet onmiddellijk. En zo gij ze bezit, zult ge ze nog op dezelfde wijze moeten leren hanteren en
gebruiken als in de oudheid. Want een waarheid geldt boven alles. De mens die in zich de dood
en de wees voor de dood overwint, de mens die in zich alle angst en alle begeerten met
uitsluiting van al het andere weet te overmeesteren, elke mens die voor zich de mogelijkheid
vindt om harmonisch te zijn met alle verschijnselen en aspecten der natuur, kan uit de nieuwe
kracht zichzelf maken tot een exponent van het Goddelijke, zo ge wilt de drager van de
Christusgeest, herboren Licht op aarde. Wie echter dit niet bereikt, zal nooit zichzelf volledig
erkennen. Hij zal nooit volledig erkennen de God, Die in hem leeft en de vele krachten, die in
hem wonen. Hij zal nimmer meester zijn, maar altijd ten dele slaaf.
Ik wil besluiten met de opmerking, dat in vele soorten van denken en geloof wordt gezegd, dat
in vele incarnaties de eindbereiking gewonnen wordt. Niet in één mensenleven kunt u alles
misschien bereiken, wat ik nu heb opgesomd en waarop ik u heb gewezen. Maar wij kunnen
een begin maken met ons aanvaarden van de natuur zoals zij is, en het beheersen van onszelf
door angsten en begeerten te erkennen, maar nimmer meester te laten zijn over ons handelen
of over ons innerlijk wezen.
De mensen in deze dagen, die zover komen, zullen ontdekken dat er voor hen vele lichtende,
en grote mogelijkheden zijn weggelegd; dat zij onmetelijk belangrijke zendingen en taken
kunnen vervullen. Zij echter, die alleen in gedachten hiernaar streven en het nimmer in
praktijk durven of kunnen omzetten, blijven dromers, die de werkelijkheid verder verliezen,
naarmate de werkelijke mogelijkheden rond hen groter, maar voor hen meer onbereikbaar
worden.
Daarmede, vrienden, heb ik mijn bijdrage geleverd. Ik hoop dat ze u geïnteresseerd heeft.
Misschien dat u aan de hand van hetgeen ik heb gesteld zelf uit menige oude wijsheid, die u
ter beschikking staat, nieuwe stof ter overpeinzing kunt putten. Onthoud echter één ding: Al
denkt u duizendmalen juist en ge vindt niet de moed om juist te handelen, dan is al uw denken
106 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

waardeloos. Al handelt gij tienduizend malen juist en ge vindt daarvoor niet de juiste
motivering en de juiste innerlijke harmonie, dan is al dit handelen waardeloos. Slechts degeen,
die zijn innerlijke waarden, zijn innerlijk wezen plus zijn daden, zijn verwerkelijking, samen
kan voegen in een wees en begeerteloos streven naar licht, harmonisch met alle dingen,
bereikt het allerhoogste. Ook heden.

WERKTUIG.
Een werktuig, een stuk gereedschap. En wanneer je alleen al kijkt naar wat een timmerman
nodig heeft, dan zie je er van alles bij. Je ziet een hamer, een drilboor, een nijptang, je ziet er
een schaaf bij en een beitel, een schroevendraaier, een rasp, een zaag en een priem. Allemaal
verschillende dingen. En wanneer je zo dat timmermansgereedschap beziet, dan kom je tot de
conclusie, dat om een volledig werkstuk te maken er wel heel veel verschillende soorten
gereedschap nodig zijn. Het gekke is nu, dat er niemand vraagt, of er een stuk gereedschap is,
dat al die taken kan vervullen. Integendeel, wat men vraagt is, dat elk stuk gereedschap op
zich zo goed mogelijk is en dat het uit zichzelf zijn taak zo juist mogelijk
vervult.....aangenomen dat de werkman deskundig is.
Ik geloof dat het goed is, dat wij dit in ogenschouw nemen, wanneer we denken over onszelf
en over onze wereld. Wij zijn nl. zo geneigd om andere mensen te verwijten, dat ze zo op iets
hameren, dat ze zo als een drilboor blijven doorgaan op één punt, dat ze zo heerlijk kunnen
zagen, dat het zulke tangen zijn, enz. enz, (Lacht u rustig.) Maar is het niet waar? Wij
verwijten de mensen dus, dat ze eigenschappen hebben, die ons schijnbaar niet bevallen,
omdat ze niet bij ons passen.
Maar wanneer wij onszelf bezien, dan mogen wij toch ook wel zeggen, dat wij een deel van de
schepping zijn. Dat God ook mede door óns Zijn schepping verwerkelijkt. En laten we dan nog
even redelijk het beeld volgen. Dan zeggen we;
Misschien is de hele schepping wel te vergelijken met een grote schrijnwerkerskast, die door
God getimmerd wordt, en wij zijn het gereedschap, dat Hij ervoor gebruikt. Misschien ook
meteen het materiaal, wie weet. Maar zo goed als er een boor moet zijn en een
schroevendraaier, een hamer en een tang, zo zal God vele verschillende soorten
gereedschappen nodig hebben.
Dat betekent, dat wij lang niet allemaal hetzelfde zijn en lang niet allemaal dezelfde weg
kunnen gaan; dat conformiteit onder de mensen zelfs onmogelijk is. Want wij zijn voor
verschillende taken geschapen, wij hebben andere mogelijkheden, andere gaven. Wat een
ander bezit zullen wij niet hebben en omgekeerd.
Wij zijn van uit onszelf gezien misschien erg belangrijk, maar het kabinet kan niet worden
gemaakt zonder schaaf. Maar ook niet zonder hamer of zonder tang. Alle gereedschappen zijn
nodig om een perfect bouwwerk te maken, een perfecte constructie af te leveren.
God is de maker van het gereedschap en ook de maker van de schepping. En wanneer wij
daarin een taak hebben, dan moet dat dus wel een taak zijn, die ergens verwant is met ons
eigen wezen. O, niet wat we ons voorstellen te zijn! Neen, dat wat we werkelijk zijn. We zijn
geschapen voor een bepaalde taak. We vervullen een bepaalde werkzaamheid binnen dit Al. En
zo min als de hamer precies weet, waarom hij spijkers slaat op gene plaats en niet op deze, zo
zullen wij niet altijd weten, waarom wij op deze plaats leven en niet op een andere. We zullen
niet altijd weten, waarom ons nu juist dit deel van het leven te beheersen wordt gegeven,
terwijl een ander zoveel andere punten heeft. Maar wij zijn het werktuig Gods.
Wij zijn het deel, dat wordt gebruikt om naast de stoffelijke schepping a.h.w. de volmaakte
geestelijke schepping te openbaren. En als wij het zo zien, is het niet zo erg dat wij verschillen
hebben. Dan is het ook helemaal niet erg, dat we een andere taak hebben dan een ander
mens en andere mogelijkheden. Dan is het alleen maar belangrijk, dat wij binnen de
mogelijkheden die wij hebben, binnen de taak die wij voor onszelf beseffen, zo goed mogelijk
werken.
Wij moeten proberen om werktuigen van een goede kwaliteit te zijn. En zo goed als God in
Zijn scheppende werking de mens en de menselijke geest als werktuig heeft uitverkoren, zo
verkiest de menselijke geest zich bij tijd en wijle als zijn werktuig (om zichzelf vorm te geven
misschien of zijn eigen taak beter te vervullen) ook een werktuig uit. Dat noemt hij dan de

EK 1961 - 1962 107


Orde der Verdraagzamen

stof. En in de stof hebben wij dus ook dat instrument, dat werktuig, zo goed mogelijk te
hanteren en te gebruiken.
Wij moeten zorgen, dat het zo goed mogelijk past voor datgene, waarvoor het bestemd is. En
dat wil zeggen, dat soms iemand die blind is, veel belangrijker kan zijn dan iemand, die ogen
heeft... op zijn plaats in het leven. Dat wil zeggen, dat een gebrekkige soms net zo belangrijk
of belangrijker is dan een gezond mens, wanneer hij zijn plaats in het leven inneemt.
Wij bouwen gezamenlijk de wereld, wij bouwen gezamenlijk de schepping. Het lichaam, dat je
hebt is het werktuig, dat je daartoe gebruikt. In je leeft de waarheid: dat is je taak, datgene
wat je bent in Gods geheel. Vandaaruit bouw je je lichaam op tot iets, wat deel heeft in jouw
wezen, dat het geheel van jouw wezen weer helpt te uiten.
En dan is het dus ook hier weer heel begrijpelijk, dat voor ieder een andere stoffelijke weg is
weggelegd. de één zal geestelijk misschien gaan langs hoge sterren en langs ijle sferen en een
ander zal misschien door de diepte van de materie moeten gaan. Maar als hij daartoe bestemd
is, dan kan alleen de goede verwerkelijking en vervulling juist daarvan voor die mens, voor die
geest, een vervulling van het "ik", een beantwoorden aan God, een gevoel van eenheid met
het Volmaakte tot stand brengen. En dan is het heel vaak mogelijk, dat een engel zo hoog als
wij hem ook zien en lichtende en groot die ietwat faalt in zijn taak, minder gelukkig en minder
dicht bij God is dan een mens, die in de diepte van de materie juist datgene is, waarvoor hij is
geschapen. Laat ons dat niet vergeten!
Werktuigen zijn wij allen. En het hele leven is voor ons de materie, waarin wij onszelf,
werktuig Gods, steeds juister, scherper en duidelijker moeten omschrijven en uitbeelden. En al
onze geestelijke sferen zijn alleen maar die werelden, waarin wij onszelven als werktuig steeds
duidelijker en beter zelf moeten omschrijven, opdat wij de wegen, waarop de Grote
Timmerman of de Grote Bouwmeester of hoe u het zeggen wilt, ons voert, op de juiste wijze
kunnen gaan.
Het is niet aan ons om te zeggen, waar wij moeten breken en waar wij moeten samenvoegen.
Maar het is wel aan ons om te zeggen, dat wat ook onze taak is wij deze zo juist en zo goed
mogelijk moeten volbrengen. Het is niet onze taak te oordelen uit een eigen standpunt over
ons leven, ons lot en alles, wat het met zich meebrengt. Het is onze taak er voor te zorgen om
dat, wat ons a.h.w. op ons pad wordt gebracht, wat onze mogelijkheden zijn, dat wij die
verwerkelijken op een wijze, die overeenstemt met wat wij beseffen als ons wezen, onze taak.
Het is dwaas voor een mens om God te willen zijn of bij God te willen zijn in die zin, dat hij los
staat van alle dingen. Want dat bereikt hij zo zelden. Maar wij hebben een reden tot trots. De
Schepper Zelf, de grootste Macht die er bestaat, de meest eeuwige en lichtende Kracht,
waaraan wij ook maar kunnen of durven denken, heeft ons genaakt als Zijn werktuig. Hij heeft
ons de grote lijn van het Lot geschreven. Het is aan ons te zorgen, dat die lijn zuiver en goed
en recht is. Niet wagend waarom die weg zó gaat, maar wagend of die weg goed gaat. Onze
trots kan immers alleen maar zijn en de vervulling van ons wezen eveneens te beantwoorden
aan de werkelijke zin van ons bestaan, aan datgene, waarvoor wij geschapen zijn.
En dan mogen wij ook niet verwachten, dat een ander diezelfde weg gaat. Zoals elk stuk
gereedschap zijn eigen taak heeft en vele daarvan afwisselend zullen worden gehanteerd, zo
zal het ook met ons gaan. En zoals een stuk gereedschap soms even mag rusten en terzijde
wordt gelegd, zo zal het ook gebeuren in ons lot en ons leven, dat er een ogenblik komt, dat
wij geen werkelijke taak hebben. Dan mogen wij zorgen dat wij onszelf zijn en uitrusten. Dan
mogen wij zorgen, dat wij onszelf de vorm geven, waarmede wij zo dadelijk weer aan het werk
mogen gaan. Maar als het ogenblik komt, dat net noodlot ons grijpt, dat het ons weer voor een
probleem stelt, ons een nieuwe mogelijkheid biedt in het leven en ons een nieuwe taak geeft,
dan moeten wij klaar zijn. Klaar om te beantwoorden volgens datgene, waarvoor wij zijn
geschapen, dat in ons is geschapen als wezen en werkelijkheid van ons bestaan, opdat wij de
goddelijke wil vervullen, zo juist, zo goed en zo krachtig mogelijk.
Wat anders is er nog van belang? Want slechts hij, die Gods taak in waarheid goed vervult,
gehanteerd door de grootste Kracht des levens, zal ín zich de vrede kennen van een, die als
een verlengstuk a.h.w. van de Werkman, van zijn God, Gods wil openbaart, verwerkelijkt en
daarin de vervulling vindt van zijn leven. En ten slotte waarschijnlijk het besef van zijn taak en
misschien zelfs van het bouwwerk, van het meesterstuk, dat de grote onbekende Werkman

108 EK 1961 - 1962


© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

met Zijn vele instrumenten maakt voor Zich: de volmaaktheid van Zijn wezen, uitgedrukt
ergens en hoe weten wij niet door middel van ons allen, van al het zijnde dus.
En als ik het goed begrijp, zullen wij omdat wij bewustzijn hebben de volheid daarvan kunnen
proeven, wanneer wij op onze plaats, onze taak vervullend, de voltooiing van het meesterwerk
steeds zuiverder voor ogen zien. Tot wij het werk zien als iets, dat met God samen geschapen
is, door ons.. dank zij Zijn kracht en Zijn leiding, maar mede door ons. Zodat wij kunnen
zeggen; "Uit ons werken en Uw leiding, O God, hebben wij Uw leven en Uw wezen ontdekt, Uw
krachten ondergaan en de waarheid van ons bestaan gevonden."
Ik geloof, dat als wij zo denken over een werktuig, over een instrument, dat wij dan de juiste
richting van denken wel gevonden hebben.
Vrienden, meer heb ik niet te zeggen. Nog slechts dit; Ik wens u toe, dat u datgene, wat u
bezit (of dat nu uw scherpte is of uw doorslagvermogen of wat dan ook) zult mogen gebruiken
volgens uw bestemming. Want dan worden we daar allemaal beter van, omdat we gezamenlijk
de grote Werkelijkheid dichterbij zien.

Nummer 8
Esoterische Kring.
10 April 1962.
We zullen deze avond ons weer bezighouden met verschillende onderwerpen, die de esoterie
"betreffen. Nu zou ik graag tenzij u er bezwaar tegen heeft een kleine vergelijkende
beschouwing willen opbouwen. Want tenslotte de esoterie zelve, zoals zij op aarde bekend is,
ondergaat een voortdurende ontwikkeling. Deze ontwikkeling zouden wij dus moeten zien als
een psychologische, de verandering dus van de verhouding menswereld; Wij zouden haar
daarnaast kunnen zien als een beïnvloeding door verschillende openbaringen o.a. door het
wegvallen van bepaalde mysteriën, althans in de bekende vorm, kortom; wij zouden de
verandering van het esoterisch pad tussen verleden en toekomst hedenavond eens aan een
nadere beschouwing kunnen onderwerpen en wel in de hoop, dat wij daaruit ook zelf iets
kunnen leren. Mag ik aannemen, dat dit voorstel uw aller instemming heeft?
Dan wil ik allereerst beginnen met de opmerking, dat de alleroudste esoterie zich niet heeft
beziggehouden met een persoonlijk voortbestaan. Dat klinkt misschien wat vreemd in uw oren.
Maar de allereerste mensen dachten niet aan een persoonlijk voortbestaan doch slechts aan
een terugkeer tot de bron. Wij vinden hiervan bepaalde voorbeelden in Afrika en vooral ook in
Zuid-Azie. Een evenbeeld daarvan, een soort spiegelbeeld, kunnen wij vinden in een deel van
de oude Amerikaanse cultuur. En bij allen valt de esoterie op als een poging om het "ik" in
eenheid te doen leven met de Kracht, terwijl men nog persoonlijk bestaat.
Het is duidelijk dat men ook in die dagen niet streefde voor niets. Men verwachtte er iets van.
En de kernstelling van die tijd is wel; Wanneer ik met het Al in harmonie ben, dan zal ik nu alle
vreugden kennen en ik zal zonder moeite opgaan in het Al. De gedachte aan de dood als een
ophouden van bestaan (van persoonlijk bestaan) was algemeen, al werd zij niet algemeen zo
gepredikt.
Wij vinden pas veel later de gedachte aan het voortbestaan van enkelingen. In deze periode,
die wij kunnen uitstrekken tot ongeveer de beginperiode van de Chaldeeën en de eerste
ontwikkelingen dus, waaruit later de Vedanta is voortgekomen, vinden wij de gedachte; De
heros of held gewint door zichzelf te leren kennen en voor zichzelf en dat in harmonie, dus in
overeenstemming met het Ene, met het Scheppende zijn persoonlijk wezen te behouden. Hij
krijgt een semi-goddelijke status en leeft dus onbeperkt voort, terwijl de normale mens wordt
uitgeblust.
In die dagen stelt men als kern van het esoterisch streven dus wel voor als de uiting van de
erkende eenheid op een zodanig wijze, dat het ik zijn stempel zet op de ontwikkelingen. Het is
niet voldoende om een goed mens te zijn, neen, je moet een groot vorst zijn, een groot
magiër, een groot priester, een groot geleerde. En zelfs dan is het nog de vraag of je wel zult
voortbestaan, want je zult groter moeten zijn dan allen, die in dezelfde tijd en in eigen
omgeving leven..,

EK 1961 - 1962 109


Orde der Verdraagzamen

Hier ontstaat een honger naar grootheid, die onwillekeurig ook is binnengeslopen in latere
godsdiensten en ik zou haast willen zeggen in: het gehele religieuze gedragspatroon van de
mens. Want elke mens wil graag voortbestaan. De gedachte aan uitblussing kan minder
gemakkelijk worden aanvaard, naarmate de mens meer intens leeft en meer mogelijkheden
vindt om te leven. Je zou haast kunnen stellen, dat met de toeneming van het gemiddeld bezit
de behoefte aan grootheid en voortbestaan groeit.
De verhouding van de bewuste (dus de half-god a.h.w.)tot de mens wordt later beter
gekarakteriseerd. De mens gaat vergelijkingen maken, want ook hij wil voortbestaan. En hij
weet heel wel, dat het hem niet gegeven zal zijn om door te dringen tot de onderwereld, om
grote rijken te stichten. Hij gaat dus dit geheel omzetten in een reeks van symboolverhalen.
Daarbij worden grote delen van het denken en grote delen van het geloof gebruikt, om aan de
eigenlijke levensinhoud van een heros een andere geaardheid te geven. De successen op de
jacht worden vervangen door het verslaan van demonen of vuurspuwende draken. De grote
verkenningstochten, de ontdekkingsreizen worden vervangen door tochten in vreemde en
magische
gebieden. Nog wat verder ontmoeten wij zelfs de mens, die uit de onderwereld terugkeert.
In deze periode ontstaat o.m. het denkbeeld, dat men nimmer tot het Lichte kan ingaan (tot
het Ene, zoals het dan nog heet), voor men eigenlijk eerst het duister heeft leren kennen. Ook
hiervan vinden we later vele weerspiegelingen in de esoterie, o.m. een stelling, die een heel
lange tijd o.a. bij bepaalde Bacchus-orden, vele priesterorden in Egypte, bepaalde Noorse
sekten, vroeg-Christelijke sekten en Joodse sekten en geschriften doorklinkt; je kunt alleen de
deugd erkennen, wanneer je de zonde aanschouwd hebt. Want hij, die deugdzaam is zonder te
beseffen waarom en met welke consekwenties, zal immers daaruit geen verdienste hebben.
Het is geen verovering. Het idee van verovering zij het dan ook van het eigen wezen blijft
kentekenend voor elke esoterische en menige mystieke gedachte, ook tot in deze dagen.
De mens zelf komt dus meer en meer tot een geloof aan een voortbestaan. En naarmate hij
meer aan dit voortbestaan gelooft, wordt zijn eigen verhouding t.o.v.. het heelal belangrijker.
Tenslotte wanneer ik uitgeblust word, is het voor mij niet zo erg belangrijk of ik nu in het Ene
ben of dat ik helemaal niet ben. Ik weet daar zelf toch niets meer van. Maar op het ogenblik,
dat ik persoonlijk blijf voortbestaan, kan dit voor mij het verschil uitmaken tussen grote
vreugde en diepste lijden, en soms de totale uitblussing. In de periode van zeg ongeveer 5000
v. Chr. ontwikkelt zich dit geheel en krijgt dan de volgende vorm;
Mijn bereiken van eenheid met de cosmos is magisch. Er is zoveel, dat ik niet begrijpen kan in
de wereld, dat ik mij moet aanpassen via de magische wet. Niet de werkelijkheid regeert,
maar de schijn. De schijn, die ik voor mijzelve schep. En vanuit die schijn doe ik dan allerhand
wonderen.
Wij vinden de vorsten, die gelijktijdig als grootmagiërs bekend zijn. U kent daarvan
waarschijnlijk alleen Salomo, maar er zijn vele andere vorsten, die toch zeker een gelijksoortig
magisch geweld hebben. En het is hier tevens aardig op te merken dat legenden, die over
heiligen worden verteld, over vorsten van de zeer vroege middeleeuwen, en legenden omtrent
oude goden en godenverhalen bijna identiek zijn. Ik zal er een voorbeeld van geven.
Er wordt verteld van een profeet, die door zijn vijanden achtervolgd wordt in Indië en die voor
een boom komt te staan. De boom sluit zijn gebladerte om hem heen, zodat niemand hem kan
zien. David - overigens zeer waarschijnlijk niet een persoonsnaam maar de latere koning David
- wordt door Saul achtervolgd. De rots sluit zich achter hem en zo ontkomt hij aan het zoeken
van zijn vijanden. In een viertal heiligenverhalen vinden wij hetzelfde element. Omtrent
bepaalde ridders en vorsten zelfs in twee verhalen van de z.g. Tafelronde vinden wij een
soortgelijk element. De ridder gaat binnen in een grot of in een vertrek en achter hem sluit
zich de muur onzichtbaar. De rots is weer toe, de boom sluit zich volledig, enz.
De tendens dus, die in die dagen in het verre verleden ontstaan is, heeft klaarblijkelijk op het
volksdenken en het volksbewustzijn een grote invloed gehad. Wij mogen dit bij een
beschouwing van de ontwikkeling der esoterie niet buiten beschouwing laten. Want vergeet
één ding niet, vrienden. U kunt esoterisch streven. Maar wat is uw esoterisch streven in feite?
Het is een poging uzelf te bevestigen in een hogere waarde; in te treden in een hogere wereld;
uw bestemming te vervullen, zoals u zegt. En daarbij treedt het magische element
voortdurend op. Ook wanneer u dus de magische krachten in en rond uzelf buiten beschouwing

110 EK 1961 - 1962


© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

laat, de resultaten zijn magisch. Degeen, die esoterisch voldoende streeft, vindt harmonie met
de cosmos; maar daarmede ook gelijktijdig een evenwichtigheid binnen die cosmos, waardoor
hij beschermd is tegen al het onevenwichtige.
De geschiedenis gaat verder. Er ontstaan bepaalde riten en inwijdingsmythen, die tezamen
geloof ik het best kunnen worden gekarakteriseerd in de gebeurtenissen in Egypte; en
daarnaast mogen wij ook bepaalde Syrisch Babylonische ontwikkelingen niet buiten
beschouwing laten.
In Egypte is het voortbestaan voor een groot gedeelte gebonden aan de staat, waarin het
lichaam verkeert. Men neemt in die dagen niet aan, dat er een scheiding plaatsvindt tussen
stof en geest. Neen, zij moeten gelijkelijk blijven voortbestaan. Er is zelfs een tijd, dat aan het
voortbestaan van het lichaam of zelfs bepaalde resten daarvan het geestelijk voortbestaan
absoluut verbonden lijkt te zijn. In deze periode kan de stelling als volgt worden omschreven;
Naarmate ik in mijzelve juister de waarden van de goden (dus de vele machten rond mij) leer
kennen en voor mijzelve die krachten meer weet uit te drukken (daar is dus een practische
norm bij), zal ik in sterkere mate beschermd worden; zal mijn lichaam minder snel vervallen;
kortom ik zal dus in een status blijven verkeren, waarin ik werkelijk persoonlijk en volledig kan
voortbestaan.
De gedachte dat het lichaam door een bijzondere innerlijke gesteldheid wordt behouden,
vinden wij soms met z.g. getuigenissen erbij in de kerk van Rome terug, waar wij heiligen
vinden, wier lichaam niet aan bederf onderhevig is. En zij het enigszins anders ook in Rusland,
waar een soortgelijke eer aan Lenin en zij het de laatste tijd erg beknopt aan Stalin werd
toegekend. (Er werd eens gezegd; "Hoe jammerlijk is een systeem, dat zo weinig begrip van
goden heeft, dat het zich tevreden stelt met de opgezette helden uit zijn verleden". Een
opmerking, die misschien toch ook weer ergens wijst op de behoefte zelfs van een zuiver
materialistische maatschappij om ergens een eeuwigheidsprincipe te scheppen; een brandpunt
van eigen wezen en leven.)
De Syrische gedachtengang is enigszins anders. En ook in Babylon vinden wij die terug. Hier
stelt men niet, dat het lichaam noodzakelijkerwijze bewaard moet worden; maar er is het
leven. Het leven zetelt, volgens het geloof van die dagen, in het bloed. Het is een
geheimzinnige essence in het bloed. Dit leven moet deelhebben aan de wereld. Zolang dat
leven in de wereld wij is, kan het blijven voortbestaan. Op het ogenblik, dat dit leven echter
met het lichaam zou vervallen, gaat de ziel absoluut te gronde.
Blijft de ziel bewaard, blijft het leven door priesterlijk ingrijpen meestal bewaard, dan staat
men nog altijd voor een zekere proef, de gerechtigheidsproef, waarbij beslist zal worden of
men zal behoren tot het rijk van een der grote goden, of dat men terechtkomt in de duisternis
van Nergal, de onderwereldgod.
De gedachtengang van de esotericus, wordt in die dagen; Ik moet mij dus richten op een van
de goden en wel die God, die het meeste tot mij spreekt. De gedachte aan een harmonie met
het Ene wordt wel behouden, maar men gaat deze door een deel benaderen, door een
bepaalde godheid. Daardoor kan men dus bovendien zeggen; Mijn leven bestaat voort op de
aarde en in de hemelen of in de onderwereld. Ik ben onderdanig aan de wil van de God, die ik
eer. Maar indien ik voor die God mijn taak juist vervul, zal mijn bestaan mij voeren tot een
zeker geluk.
De achtergrond begint zich dus aanmerkelijk te wijzigen. De gedachte aan een ten onder gaan
na een kort leven in het Ene gaat sterk teloor. Ze wordt later teruggevonden in de vele
geloofsvormen, die stollen, dat de mens maar eenmaal op aarde leeft.
In Azië heeft die ontwikkeling zich snel ontplooid en men komt dan terecht in de gedachte aan
het zich steeds herhalende materiele leven, in de plaats tredende in feite van het deelhebben
aan het materiele leven, doordat de levenskracht in de aarde wordt losgelaten. Een typisch
verschil dus wel, maar een kennelijke afleiding.
De mens weet steeds meer bewust van zijn wereld. De wetenschappen van Egypte, hoe
beperkt misschien ook in de ogen van de huidige mensheid, zijn toch een grote stap vooruit,
vergeleken bij het zuiver magisch denken van nog vroegere rijken. De ontwikkeling van het
redelijk denken, zoals die later gekristalliseerd zal worden in Griekenland, is wederom een

EK 1961 - 1962 111


Orde der Verdraagzamen

schrede vooruit. De mens maakt zich los van zijn milieu en begint zichzelf binnen dit milieu
steeds bewuster te zien als iets bijzonders, als een soort middelpunt van het Al; en tevens en
dat is voor de esoterie belangrijk als contactpunt voor zijn God.
Hoe meer ik weet, hoe minder ik mij met beperkingen tevreden kan stellen. En op den duur zal
de mensheid uiteenvallen in twee afzonderlijke delen. Die delen zijn vooral esoterisch gezien
erg belangrijk. Wij hebben enerzijds het gedeelte, dat het innerlijk leven (en daarmee ook de
dood, en het leven na de dood) als belangrijk beschouwen daarnaast krijgen wij een groep van
mensen, die in de eerste plaats een materiele uitdrukking zoeken en voor wie het geestelijke
alleen daaruit kan voortvloeien.
In vele gevallen wisselen ze elkaar af. Zo is het b.v. typisch, dat in Griekenland, dat ik zoeven
noemde, bepaalde genootschappen en groepen naast elkaar bestaan. We vinden enerzijds de
Bacchusvereerders, die in vele verschillende sekten in besloten kring meestal hun bacchanallen
vieren en daarbij uitgaan van de stof (de stoffelijke vruchtbaarheid) en hun esoterie - want die
is er wel degelijk - opbouwen vanuit het materiele. De materie is het beginpunt. In die materie
drukt men iets uit. Deze uitdrukking beleeft men in zichzelf, maar dan niet als een zuiver
persoonlijk iets, maar als iets van meer cosmische betekenis. Daardoor ontstaat de binding
met de cosmos en overwint de mens in zichzelf bepaalde weerstanden, bepaalde beperkingen
en wordt hij dus (denk aan wat ik zoeven gezegd heb) een soort heros, hij is held geworden
(ingewijde, als u het zo wilt noemen) en daardoor kan hij vrijelijk voortbestaan, vrijelijk zijn
weg kiezen in het totaal van het zijnde, niet meer beperkt.
Daarnaast echter staan degenen, die juist de materie verwaarlozen. Zij stellen dat de materie
de beproeving is, die de mens moet overwinnen. Alles, wat stoffelijk is, is waan. Het is bijna
demonisch. Men mag de materie niet wezen. Hen moet aan het materiele bestaan geen belang
hechten. Men moet ook zelfs de stoffelijke behoeften tot een minimum terugbrengen. Eerst wie
meester is van zichzelf en onafhankelijk van de materiele wereld, zo stellen dezen, kan vrijelijk
beleven in de geestelijke werelden, daarin uitgaan en verkrijgt dan daaruit zijn
bekwaamheden, zijn inzichten.
Die tegenstelling blijft overigens zeer lange tijd gehandhaafd. Mag ik actueel zijn? Dan wil ik u
op een eigenaardig iets wijzen. Wij hebben in de Middeleeuwen in Europa te maken gehad met
een natuurgodsdienst. Deze natuurverering (grotendeels aanleiding gevende tot
heksenvervolging, uitroeiing van bepaalde sekten) was gebaseerd op de oude eenheid met het
ritme der natuur. In deze groepen bestaan wel degelijk bepaalde esoterische instellingen en
inwijdingsmogelijkheden. Maar zij gaan uit van de krachten der natuur, niet van een
dogmatische, door priesters verkondigde godheid.
De Christenen gaan hen bestrijden. Daardoor ontstaat een directe vijandschap tussen de
Christendom en de natuurgodsdiensten. De natuurgodsdiensten komen daardoor tot iets, wat
men later het satanisme noemt. Dus de verering van de demon, van de duivel.
In de natuur en de natuurgodsdiensten vinden wij tot in de verre oudheid voortdurend de
poging om juist de kwade god en de demon tevreden te stellen. Met hen in vrede leven
betekent veilig zijn. Een goede god mag nog eens een keer boos zijn, want die meent het toch
zo kwaad niet. Maar een demon moet je met alle geweld tevreden stellen, want die is a priori
slecht. Dus daar moet je op letten.
Nu ontstaat dus de oorspronkelijke tevredenstelling van de kwade krachten in de natuur
binnen de gemeenschappen, waaruit later de heksen voortkomen, de kols enz. Dezen worden
nu door het Christendom geprikkeld tot een directe formulering.
In het Christendom wordt voortdurend gezegd; "De geest is alles, de stof is niets. Het heil ligt
in de geest." Het antwoord van deze heksendiensten, deze satanisten, is echter.. "De enige
weg der verlossing gaat door de stof. Het lichaam maakt zalig en de geest is verderf."
Dit is ongetwijfeld mede geboren geworden uit een wrede en vaak zinloze vervolging van deze
groepen. Maar wanneer wij even terugdenken aan hetgeen ik u vertelde over Griekenland, dan
herkennen wij hier weer de twee inwijdingsrichtingen. De twee groeperingen, die elk op hun
eigen wijze een esoterische inwijding en bewustwording doormaakten en daarnaast ook
magische inwijdingen kenden. De overeenkomst is duidelijk.
En nu? Wat zegt b.v. een voorganger van een groepje als Lou? (Lou, de palingboer, dus de
pseudo-God.) "Denk niet, mensen, geloof alleen maar in Lou. Want de weg tot de zaligheid
112 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

gaat door het lichaam. Denken is zondig, is verkeerd." Zoudt u niet zeggen, dat deze oude
dingen tot heden toe doorleven? En zou het niet juist deze langzame ontwikkeling zijn, die ook
dergelijke gedachten voor velen zo aantrekkelijk maakt?
Het is eenvoudig om te zeggen, dat wij ons bezighouden met esoterie of dat wij een geloof
hebben, maar de innerlijke verhoudingen worden niet alleen maar bepaald door wat wij
aanvaarden. Neen, wat wij aanvaarden wordt bepaald door onze innerlijke gesteldheid. En die
innerlijke gesteldheid is misschien ten dele erfelijk, maar komt verder ook wel degelijk voort
uit hetgeen het verleden u heeft overgeleverd aan kennis, aan fijne nuances en lichte
schakeringen in het sprookje, in het opvoedkundig verhaal, tot zelfs in de prediking van de
dominee en de pastoor. De mens beseft dat misschien niet zo; maar is er hier sprake van een
doorlopende ontwikkeling.
Wanneer de mens eenmaal begint te geloven aan een voortbestaan, dan moeten wij ons
overigens nog niet voorstellen, dat het is zoals wij dat hier kennen. Dus je gaat over en je
wordt je bewust. In vele gevallen ligt er een lange periode tussen. Bij de Joden is er b.v. een
tijdlang een geloof, dat men eerst aan het einde der tijden uit de dood zal worden gewekt. Dus
tot dat einde der tijden slaapt men. Men rust, men weet niet dat men bestaat.
Sekten binnen het Jodendom zijn ook hier weer aansprakelijk voor veranderingen. Wij vinden
b.v. (er wordt zoveel over de Essenen en de Esseeërs gepraat tegenwoordig) een reeks van
sekten, die tegenwoordig onder dezelfde naam wordt saambegrepen en saamgevat. Er zijn er
daaronder, die uitgaan van de geest alleen. Zij geloven in een mogelijkheid tot een direct
deelhebben in het scheppend werk en dus ook in een direct bewustzijn. Een bewustzijn, dat
door de dood niet wordt beperkt. Anderen stellen juist, dat wij ons alleen maar aan de wetten
moeten houden, want dat die wetten het enige zijn. Weer andere groepen stellen b.v., dat de
Mozaïsche wetgeving uitermate belangrijk is, maar dat hun stichter een soort Messias is (dus
een soort plaatsvervanger of gelijkwaardige t.o.v. Jezus, in de Christelijke beschouwing
althans) en dat deze dus hun de nieuwe wet geeft, de nieuwe regels van de gemeenschap, de
nieuwe ordening, waaruit een soort aards Utopia zou ontstaan, dat dan een direct hemels
evenbeeld zou hebben, een spiegelbeeld. De uitdrukking: "zo boven, zo beneden" wordt hier
vervangen door een "Zoals wij het beneden maken, zullen wij het boven hebben"; en dat in de
meest letterlijke en materialistische zin.
In alle gevallen echter moet de mens ook zichzelf kennen. De roep om zelfkennis is zeer oud.
Reeds bij de inwijdingen, die wij vinden in de vroege Maangodsdiensten, wordt. aan de
hogepriesters en de voorgaande celebranten van de dienst de eis gesteld, dat zij zichzelven
moeten kennen. Zij brengen een tijd in eenzaamheid door om zichzelf te leren kennen. Later
horen wij, dat bepaalde mystici en anachoreten ook 40 dagen b.v. gaan vasten. Mij vinden dit
doorgezet in de z.g. ridderwake van degeen, die tot ridder geslagen zal worden. Allemaal
typische voortzettingen van gebruiken.
Wanneer, vrienden, (en ik kan dit met heel veel voorbeelden nog verder toelichten) in de
voortzetting van oude gebruiken (zij het nu vermomd in filosofische stellingen, nog heden
bestaande) men in heel veel gevallen nog vasthoudt aan die oude gedachtengang, dan mag
m.i. worden gesteld, dat de huidige esoterie in haar vorm direct beantwoordt aan de
verstandelijke opvattingen en inzichten van de mens van heden, maar dat het wezen der
esoterie vele van de primitieve gedachten en ontwikkelingen uit het verleden in zich zal
bevatten.
Dan mag ik dus ook aannemen, dat ongeacht de gewijzigde geloofsvorm en de gewijzigde
opvatting de praktijk der esoterie in feite slechts een uitbreiding en verdere ontwikkeling van
het oude kan zijn.
Dan is het belangrijke punt weer gekomen, waarop wij eigenlijk na de inleiding moeten gaan
zeggen, waar het om gaat.
Wanneer de mens in zich streeft naar bewustwording en bewustzijn, dan is dit niet alleen een
zuiver geestelijke zaak. Hij wordt daarbij mede beïnvloed door zijn voorgeslacht plus door alle
overheersende tendenzen, die in zijn omgeving tot uiting konen. Hij zal altijd geneigd zijn om
op grond van zijn erfelijkheid (dus stoffelijk) plus de leringen in zijn omgeving een eigen
interpretatie te geven aan de stellingen, die hij verstandelijk aanvaardbaar acht. Dan kan geen
enkel esoterisch pad werkelijk gelijk zijn met een ander esoterisch pad, Het is te zeer het

EK 1961 - 1962 113


Orde der Verdraagzamen

product van eigen wezen en karakter, van eigen beïnvloeding (vooral in de kinderjaren) om
ook maar enige conclusie te wettigen omtrent het zuivere geestelijke pad, dat door een ieder
te betreden zou zijn.
Ik wil u met alle genoegen ook hier voorbeelden geven. U weet misschien, dat er een tijd is
geweest rond 1600 en 1700 dat er vele verschillende sekten (Christelijke sekten) ontstonden.
Het "heb uw naasten lief" werd door sommigen zeer abstract uitgelegd met een absolute
verwerping van elke lichamelijke liefde. Andere groepen daarentegen meenden juist, dat (en
zonder voorkeur) de lichamelijke liefde beoefend moest worden, omdat alleen van daaruit (uit
de stoffelijke bevestiging) de ware naastenliefde zou voortkomen. Het is typisch vanuit
geestelijk standpunt gezien, dat beide richtingen evenveel heil en onheil hebben gebracht.
Sommigen hebben nl. onverschillig of zij nu de geestelijke of de meer vleeslijke weg hebben
gevolgd daaruit voor zich geleerd zich aan te passen. En in feite. is hun zelferkenning, hun
zoeken naar het eigen ik, eigenlijk geworden tot een vinden van een harmonie, een aansluiting
bij het Al.
Het is misschien wel goed om daar eens even op te wijzen. Want wij spreken altijd maar over;
Mens, leer jezelf kennen. Ken uzelve. Je moet doordringen in je eigen wezen. Je moet alle
voertuigen, die in je leven, stuk voor stuk leren kennen en hun werelden leren betreden. Dat is
allemaal wel ten dele juist. Maar het komt niet voort en dat is iets, wat ik wel erg belangrijk
vind alleen maar uit het innerlijk streven. Wij bereiken deze fase van bewustzijn en van
zelfkennis als gevolg van het vinden van de juiste plaats in de cosmos, in een bepaald deel van
de wereld. Alleen de mens, die ongelukkig is, zich daarvan bewust is en anderzijds iets te
verliezen heeft toch nog, is geneigd om over te gaan tot esoterie. Ook in uw tijd. Ik geloof, dat
dit toch wel heel veel zegt.
Wij zoeken zekerheid. De esoterie is het zoeken van een zekerheid. Een zekerheid, die
enerzijds inhoudt een voortbestaan of althans de mogelijkheid daartoe. Ze houdt anderzijds in
een verzekerd zijn, dat het mij goed zal gaan. Ze houdt in een zekere zelfoverwinning; Ik
wordt meester over mijzelf. Ik word tot heros, tot halfgod. En dit impliceert ten laatste: Ik
word één met God. En dat betekent voor menigeen: Dus ben ik drager van het goddelijk
gezag. Ik word niet alleen halfgod, ik word direct God.
Dit is een ontleding, die nu misschien niet voor elke esotericus even hoopgevend is. Maar ze is
wel noodzakelijk. Uw eigen onzekerheid, uw behoefte om te passen in de wereld (in een
wereld, die u weet veel groter te zijn dan uzelf "bent en veel meer te omvatten dan u
begrijpt), is een van de voornaamste redenen, dat u.esoterisch streeft.
Een onaangename waarheid misschien. Het zou beter zijn om te zeggen, dat wij dan toch
maar heel goede mensen of heel goede geesten zijn, omdat wij aan esoterie doen. Haar dat is
niet waar. Wij worden door ons wezen in de richting van de esoterie gedrongen. En daar zijn
evenveel stoffelijke als geestelijke factoren bij betrokken.
Nu we dus hebben uitgemaakt dat op zichzelf het esoterisch streven geen enkele verdienste
heeft en alleen een zekerheid schept, een verwantschap met het Al a.h.w., zullen wij er goed
aan doen om te zien wat er dan voor grondstellingen zijn geweest bv. in de tijden van de grote
inwijdingen en ook in de periode van heden, waarin dus een nieuwe ontwikkeling zich toch
weer voordoet.
"Ik moet mijzelve kennen", is nimmer als voldoende beschouwd. "Doorgrond uzelve", wordt in
Egypte aan de neofiet toegeroepen en "druk uw erkende waarheid uit". Dus niet alleen maar
"weet wat je bent". Neen, maar zorg dat je dat kenbaar bent in de praktijk.
In de Griekse gedachtengangen vinden wij een soortgelijke uiting. "Ga langs vele wegen en
besef uw eigen ik om terug te keren tot wat gij zijt. Eerst dan kunt ge uzelve zijn in zekerheid
en volmaaktheid." De esoterie verandert de mens niet, maar zij brengt hem de mogelijkheid
om zichzelf te uiten, zichzelf te zijn. Zij maakt een einde aan de onvolledigheid van leven en
van denken, van beleven.
Dan behoeven wij niet veel verder meer te gaan om de moderne tijd te bereiken. Denk aan de
esoterie van b.v. rond 1100 tot rond 1500 in Europa. Wat stellen dezen? "Wanneer ik in mijzelf
de krachten doe huwen, ontstaat de steen der wijzen. Ik maak in mij het cosmisch goud (het
geestelijk goud dus) door de elementen van mijn wezen in de juiste verhouding te doen
versmelten. En wanneer ik in mijzelve enige zekerheid daaromtrent bezit, zal ik dit goud ook

114 EK 1961 - 1962


© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

stoffelijk buiten mij kunnen vervaardigen." (En dat is typisch voor de mens natuurlijk hij begint
direct de nadruk te leggen op het laatste. Er zijn heel veel mensen, die hebben wel gezocht
naar de methode om stoffelijk goud te maken, maar om eerst het innerlijk goud te winnen,
daar voelen zij minder voor.) Toch een typisch punt weer. Ik moet in mij verschillende
waarden met elkaar in overeenstemming brengen, door ze in de juiste verhouding te mengen.
Een andere denkwijze uit de Middeleeuwen; "In mij regeren de krachten Gods en zij worden
door vele engelen vertegenwoordigd. Indien ze nu (de engelen dus) in mij verdeeld en
gegroepeerd zijn volgens het zegel of volgens de hoogste wet (u kunt beide vertalingen
gebruiken), zal in mij het vermogen liggen de krachten dezer hemelse wezens op aarde te
openbaren en zullen de engelen mij dienen." Een bijna magisch concept. Wij zullen het
omzetten in termen van de moderne tijd.
In het wezen van de mens zijn zeer vele strijdige en van elkaar zeer verschillende factoren
aanwezig. De ware esoterie is niet het onderdrukken van al die dingen, want daarmede kun je
niets bereiken. Neen, het is het op de juiste wijze en in juiste verhoudingen samenbrengen van
de eigen innerlijke eigenschappen, opdat een zo groot mogelijke rust wordt gewonnen. Opdat
een zo groot mogelijke innerlijke zekerheid wordt gewonnen. Opdat men ín zich de kracht van
zien (van objectiviteit a.h.w.) verwerft en daardoor in de wereld ook de waarheid leert zien en
aanvaarden. Dat is het punt van uitgang.
Dat dit op een ontelbaar aantal verschillende manieren gebeuren kan, zal wel duidelijk zijn.
Het geestelijk goud van de ene mens is niet het geestelijk goud van de ander. Maar het is wel
zeker, dat elke esotericus moet uitgaan van een innerlijke balans. En die balans kan bereikt
worden dat geef ik graag toe door voor werkelijkheid bepaalde waanbeelden te substitueren.
Dan bereik ik een kunstmatige evenwichtigheid door b.v. een God te stellen. Een bepaalde God
dus, míjn God. Ik kan die evenwichtigheid bereiken door een reeks van leringen (die op
zichzelf dus ook weer een kunstmatige structuur zijn) toe te voegen aan mijn eigen wezen en
denken en daarin een voldoende zelfrechtvaardiging te vinden. Ook op deze wijze bereik ik het
evenwicht. Maar het beeld van mijn God en het begrip, dat ik mij van mijn God vorm, vraagt
van mij ofwel een slaafse onderwerping, waarbij ik niet verder kom, dan wel kan die God mij
teleurstellen, want Hij zal niet al datgene, wat ik aan Hem werkelijk toeken, in de werkelijkheid
voor mij kenbaar maken. En dan wordt de evenwichtigheid veroorzaakt door het kunstmatig
innerlijk evenwicht, waarbij die God zo’n grote rol speelt. Als men God beschouwt als een soort
sluitpost in zijn esoterische ontwikkeling, in zijn innerlijk evenwicht, zal men nooit een juist
resultaat bereiken.
Gaat men uit van een vaststaande leerstelling, van een - ik zou het haast noemen -
dogmatisch opgesteld schema van het Al, dan zullen er altijd ergens hiaten blijven. Ergens
klopt de zaak net niet. En dan kun je daar wel voor weglopen, je kunt net doen alsof je het
niet ziet, maar toch ontstaat daaruit een zekere onevenwichtigheid, want je kunt jezelf niet
volledig bedriegen.
Het resultaat is duidelijk. Elke mens, die grijpt naar een kunstmatige stalling of een
kunstmatige God om daardoor zijn innerlijk evenwicht te vinden en zijn esoterie alleen bouwt
op een dergelijke kunstmatige structuur, zal perioden doormaken, waarin zijn totaal esoterisch
bereiken ineenstort en hem geheel verlaat.
Dat daaruit zowel geestelijk als lichamelijk grote moeilijkheden kunnen voortkomen, zult u wel
begrijpen. Het is als met Icarus en de zon, de vlucht van een mens, die te dicht bij de zon
komt met middelen, die niet echt zijn, die hij zelf heeft gemaakt. Het licht van de waarheid
doet de was van geloof en van schijn smelten en alle werkelijke feiten, die wij bij elkaar
hebben gehaald om ons daaruit vleugels te maken, laten ons in de steek en wij storten in de
afgrond.
Het is misschien treurig, dat dit zo vaak voorkomt. Het is evenwel noodzakelijk om dit te
beseffen. Esoterie betekent wel degelijk het gaan van een innerlijk pad. Maar u kunt dat
innerlijk pad alleen gaan op grond van uw eigen wezen en al datgene, wat voor u geheel en
volledig waar is. Kenbaar waar, onloochenbaar waar, vergroeid met uw geloof, uw denken en
uw wereld. Is dat niet het geval, dan zullen er altijd ogenblikken komen, dat u faalt.
Het is misschien niet prettig, maar het is noodzakelijk, dat ook dit eens wordt gezegd; zeker in
de huidige dagen, waarin juist allerhand tendenzen van vernieuwing voor de mens, die zich

EK 1961 - 1962 115


Orde der Verdraagzamen

aan de één of andere kunstmatige structuur vastklampt, toch wel erg gevaarlijk worden. De
vernieuwing nl. is niet voor iedereen gemakkelijk te verdragen. En juist degeen, die zich een
kunstmatige, een gerationaliseerde reden voor zijn ontwikkeling en zijn innerlijk denken heeft
bezorgd, zal daardoor in moeilijkheden kunnen komen.
Dan moet ik uit het totaal van die ontwikkelingen en de daaruit voortvloeiende conclusies
natuurlijk ook proberen om te stipuleren, wat dus de grondslagen dienen te zijn van een ware
esoterische ontwikkeling: En dan stel ik weer; Zoals er altijd tenminste twee groepen zijn
geweest de groep die materieel en de groep die zuiver geestelijk werkt en denkt zo zal het ook
nu zijn. Er zullen er onder u zijn, die de gehele materie kunnen verachten en terzijde schuiven
en daarvoor alleen een innerlijke weg gaan, een innerlijk licht en een innerlijk bewustzijn
verwerven, en zelfs daarin zover komen, dat zij dit licht vanuit zich a.h.w, weer op aarde
kunnen projecteren. Zodat ze uit hun eigen bereikingen, hun eigen geloof en denken bewust
worden.
Maar er zijn ook mensen, die alleen de weg kunnen gaan van het bewezene eerst, het
materiele eerst; en dan pas daaruit voortvloeiend het geestelijke. Ik zal de laatste zijn om u
aan te raden om de praktijken van b.v. die oude satanisten te gebruiken om over te gaan tot
de misbruiken, die sommige der bacchanalien, aankleven. Maar u zult toch voor uzelf u
moeten realiseren, waar ergens voor u het beginpunt ligt. Wat is voor mij het belangrijke
punt? Ligt dat in de geest of ligt dat in de stof? En u zult u verder moeten realiseren, dat u een
dergelijk beginpunt nooit in een persoonlijke vorm moogt zien. Esoterisch streven betekent; Je
een juiste plaats verschaffen in het Al, geestelijk en dus ook in zekere zin materieel.
Het Al bevat duizend en één krachten en uitingsmogelijkheden. En elk daarvan kan goed zijn,
wanneer ik ze ten goede weet te gebruiken. Indien ik besef wat mijn eigen wezen in de eerste
plaats vergt de materie, danwel de verloochening van de materie ben ik al een grote stap
verder.
Wanneer de materie verloochend kan worden, dan betekent het, dat ik al het materiele als
onbelangrijk mag beschouwen. Ik kan het spelenderwijze hanteren als deel van mijn bestaan
in een maatschappij. Daarnaast is mijn innerlijke ontwikkeling, die mij vrijlaat om die materie
al dan niet te gebruiken als uitingsmogelijkheid. In mij leeft de kracht. En wanneer ik die
kracht in mij naar sterk genoeg beleef, wordt ze kenbaar. Niet alleen in mijn verklaringen,
maar zelfs in feiten, die zich aan mij als een bevestiging opdringen, zonder dat ik ze ooit
gezocht heb.
Moet ik van de materie uitgaan, dan zal ik in de eerste plaats die materiele verhouding moeten
uitzoeken in overeenstemming met de waarheid van het leven, zoals ik die zie en ken. Dat
betekent; in overeenstemming met de maatschappij, waarin ik leef; de geloofsvormen, die op
mij een grote invloed hebben gehad; de leefwijze dus, die voor mij de meest passende is. En
binnen die leefwijze moet ik dan trachten uitdrukking te geven aan het voor mij belangrijke.
Dan kom ik van daaruit tot een innerlijke erkenning.
En dan zegt men wel eens; Dat is dus de Christus (het geestelijke) en de antichrist (het niet-
christelijke). Dat is betrekkelijk dwaas. Per slot van rekening, alles maakt deel uit van de
cosmos. En de weg, die wij bewandelen om de waarheid te vinden, is vanuit cosmisch
standpunt bezien onbelangrijk. Want hij betreft alleen ons eigen wezen. Voor onszelf is het
echter belangrijk, dat we de goede weg vinden, omdat we zonder dit altijd blijven steken, we
lopen vast.
Nu heeft elke mens gelukkig enkele maatstaven, waaraan hij zijn eigen geaardheid kan
toetsen. En dat is de gevoelswereld. Wanneer uw gevoelens bij het meer abstracte, bij de
overpeinzing, bij het woord, sterk a.h.w. gespannen raken, terwijl het materiele gebeuren u
enigszins voorbijgaat, dan kunt u rustig zeggen, dat uw weg in de richting van de meer
abstracte bestrevingen ligt en dat u daarin goede resultaten kunt bereiken. Blijkt echter, dat u
alles eerst moet herleiden a.h.w. tot materiele termen, dat uw gevoel u in de eerste plaats een
directe situatie voorspiegelt of een directe toestand of een directe handeling en niet een
abstracte waarde, dan betekent dit, dat u vanuit het materiele in de eerste plaats moet
streven.
Heeft u uw beginpunt gevonden, dan is het betrekkelijk eenvoudig om verder te gaan. De weg
wijst zich ten dele vanzelf. Want naarmate ik dus juister leef en werk en denk, onderga ik
a.h.w. het leven als vrediger, als met meer kracht geladen, met meer energie. Wanneer ik die
116 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

energie in mij ken, die wij in de esoterie zo graag "het Licht" noemen, omdat ze ook hogere
waarden mee omvat, kan ik rustig zeggen; "Ik leef goed". Het licht, dat in je bestaat, kun je
dan beschouwen als een baken. Zolang in u dit gevoel van innerlijke vreugde, van de juistheid
van het leven, van de doelmatigheid van uw bestaan groeit, is uw streven esoterisch juist.
Uit dat licht dat is, daar komt dan een zelferkenning voort, die voortdurend meer niveau’s van
eigen persoonlijkheid betrekt in het totaalbeeld. Je breidt dus je visie omtrent jezelf uit en in
het complexe geheel zijn steeds minder onbekenden. (Onbekende waarden in de vergelijking
dus a.h.w.). Maar vanuit het besef, dat ik zo bereik, kan ik alleen maar verder leven, wanneer
mijn innerlijk, mijn gevoelsaanvaarding, mij weer het licht brengt.
Wij moeten de esoterie nimmer beschouwen als een zuivere veroveringstocht, ofschoon ze in
zekere zin strijd met zich brengt. Want om juist te kunnen leven, om te kunnen beantwoorden
aan het pad, dat voor ons goed is, zullen wij moeten breken met vele gewoonten, dingen, die
op zichzelf niet belangrijk zijn voor ons, maar die wij zo vaak herhaald hebben of die wij
zozeer als deel van het leven zijn gaan beschouwen, dat we eenvoudig ons het leven zonder
die dingen niet kunnen voorstellen. De overwinning van het onbelangrijke, dat ons blijft binden
in onbenulligheid en onbetekenendheid, is de grote strijd, die bij de esoterie te pas komt, bij
de esoterische ontwikkeling.
Wanneer ik licht heb, dan zal ik toch altijd nog een zeker strijdelement vinden. Want ik kan in
mijn esoterische ontwikkeling nimmer zeggen waarheid gevonden te hebben, wanneer ik
datgene, wat in mij bestaat, ook niet kan uitdrukken op aarde. En dat wil zeggen, dat ik elke
kracht en elk bewustzijn, dat in mij rijst, moet omzetten in een hanteerbare term, in iets wat
metterdaad bruikbaar is. Mijn ervaren uit de hoogste geest bij - wijze van spreken - moet ik
kunnen omzetten in een theorie, die verschijnselen op aarde verklaart. Mijn kracht, die ik in
mijzelve win uit de hoogste geest, het hoogste bewustzijn, moet ik omzetten in een kracht, die
ik ook op aarde kan gebruiken. Dat is de tweeledigheid van de esoterie.
Nu hebben de oude inwijdingen elk op hun manier en van hun standpunt uitgaande getracht
om de mens dit te leren. Maar zoals ik reeds zeide; altijd weer is men gebonden aan een
beperkte beschouwing. de één zoekt het in het magische of het kabbalistische; de ander zoekt
het in de band met de goden, in de afzondering van de mensheid, in het zich vereenzelvigen
met een grote figuur. Ieder gaat op zijn manier te werk en over het algemeen overschat hij
daarmee zijn eigen mogelijkheden. Laten we daarom als slot iets nemen van de inwijding,
zoals die bij Mithras bestond. (Ik hoop niet, dat de Christenen het mij kwalijk nemen, dat ik
een langdurige en belangrijke concurrent van het Christendom in zijn begintijd hier als
voorbeeld neem. Maar het lijkt me wel belangrijk.)
Wanneer je in de Mithrasdienst de inwijding ondergaat, dan word je eerst geconfronteerd met
de aanvaarding. Men kan niet in het leven verdergaan en tot een innerlijk bewustzijn komen,
wanneer men zich tegen de bestaande condities verzet. Men moet ze beschouwen als een punt
van uitgang, niet als iets, waartegen men in verweer mag komen.
De tweede fase is die der dienstbaarheid. In de dienstbaarheid word je geconfronteerd met de
waarden, die in anderen leven en leer je de hogere bewustzijnsvormen en werkingen rond je
beseffen, terwijl je door het dienen daaraan enigszins deel krijgt.
Uit het dienen kom je tot het kennen van de gemeenschap. In die gemeenschap is er; het
delen, het elkander steunen, het elkander zien als eenheid. (Dat is een van de redenen, dat
Mithras zo graag gezien was in de Romeinse legioenen. Want twee vereerders waren gewoon
verplicht om voor elkaar in te springen. Je was één, verbonden met elkaar.)
Wanneer je ook deze fase bereikt hebt, word je achtereenvolgens geconfronteerd met de z.g.
vier proeven of de vier elementen.
En wat is dan uiteindelijk Mithras zelf? Mithras is het voorbeeld van de ingewijde en niet zoals
men verkeerdelijk wel eens zegt; alleen maar een afgod. Mithras is het, die de zon draagt en
de stier der wereld onderwerpt. Hij draagt het licht en is meester over de materie, over het
dierlijke. Dit is wel het hoogste doel, dat men zich stellen kan.
Natuurlijk loopt iets dergelijks in mooie riten en symbolen vast. Want geen enkele mens kan
feitelijk beantwoorden aan de inwijdingseisen, die daar worden gesteld. En zo dit gebeurt, is
het slechts een enkeling. En daar kun je geen sekte mee stichten of een godsdienst mee in

EK 1961 - 1962 117


Orde der Verdraagzamen

stand houden. Maar het verloop geeft ongeveer aan, hoe uw eigen esoterische ontwikkeling
zich dient af te spelen.
U begint net het leren. U moet eerst eens leren de wereld te nemen, zoals ze is. Dan vindt u in
de wereld uw eigen weg om dienstbaar te zijn, dus om anderen te helpen, te dienen. Vanuit dit
dienstbaar zijn vindt u de gemeenschap. D.w.z. u leert dat er vele mensen zijn, die op dezelfde
wijze kunnen denken en leven, Vaak zullen hun gedachten u zelfs kunnen beroeren. En
daarmee vormt u steeds hechtere eenheid. Niet dat u zegt; we horen nu bij elkaar. Maar dat u
zegt; we zijn a.h.w. verwant met elkaar; wij moeten voor elkaar inspringen; wij moeten
elkander helpen om een bepaalde taak te verrichten. Pas wanneer u dit gevoel hebt van actief
werkzaam zijn op basis van hetgeen bestaat (en dan aan de hand van de richting, die u kiest;
dus in de eerste plaats meer materieel of meer geestelijk) van gezamenlijk werken en streven,
elkander helpen, voor elkander verantwoordelijkheid dragen, dan pas kunt u geconfronteerd
worden met dat men noemt de vier elementen.
En nu zou men die vier elementen misschien kunnen vergelijken (al is het wat stoutmoedig)
met vier typen mensen, die je hebt. Zeg maar: vier hoofdtypen van karakter. In elke mens
schuilt natuurlijk van elk karaktertype iets. De totale rubricering, zoals die door een van onze
broeders is uitgewerkt, bevat 144 hoofdtypen. En deze beschrijven dan zeer redelijk de totale
mensheid. Maar goed, wij houden ons even bij de vier.
Dan zal men dus in zich achtereenvolgens bepaalde eigenschappen van het temperament
moeten overwinnen. En men begint vreemd genoeg niet met de proef van de aarde. Dat dacht
u. Neen, u begint met de proef van de lucht. En de lucht staat in de mens grotendeels voor het
denkende en ook het vluchtige. Van daaruit zult u de aarde, het trage, het zware, het
behoudende, moeten overwinnen. Van daaruit moet u het water overwinnen, het element, dat
alles in een voortdurend verloop en verband wil brengen, zonder daarbij zelf bepalend te zijn
daarvoor. Ten laatste moet u wat men noemt de driften, de onbeheerstheid, de
onsamenhangende felheid, die men wel vuur noemt, overwinnen.
Wanneer u dat alles hebt gedaan, dan bent u dus in staat om a.h.w. de materiele wereld en
alles, wat aan denken uit de materie voortkomt, te beheersen. U bent meester daarvan. Pas,
wanneer u dat meesterschap bereikt heeft, zult u werkelijk in staat zijn ook het licht te dragen.
Dan, bent u zelf lichtdrager geworden. Dan bent u dus een engel a.h.w. (En laten we hier
a.u.b. niet denken aan Lucifer, omdat ik "lichtdrager" zeg, want dat heeft voor Christenen weer
een zeer onaangename bijsmaak.)
Zolang u echter zelf dit licht niet kunt dragen, heeft u geen volledige esoterische gang
afgelegd. Het is slechts de eenheid, die u met anderen bereikt en de aanvaarding a.h.w. van
uw eigen leven en de daarin heersende condities, van waaruit u streeft, waardoor u het licht,
dat de meer-bewusten bezitten en dat rond u aanwezig is, maar dat u ook zelf niet helemaal
kunt plaatsen en definiëren, toch bij tijd en wijle kunt beleven. Eerst wanneer u het licht in
uzelf permanent beleeft, kan gezegd worden, dat uw esoterische gang ten einde is.
Daarbij moet gesteld worden nogmaals dat het totaal van het esoterisch denken en leven
voortkomt uit menselijke behoeften en krachten. Het is een deel van het menszijn en met het
mensdom gegroeid. En van tijd tot tijd zullen deze waarden zich dus wijzigen.
De innerlijk weg is een eeuwige, omdat de cosmos als zodanig eeuwig is. Men mag dus ook
zeggen: De esoterie is een op zichzelf steeds wisselend middel, waardoor de mens levend in de
tijd en de verandering zijn eigen vaste verhouding tot het blijvende, het eeuwige, uitdrukt. (En
daarin voor zich dus niet alleen de zekerheid van eigen voortbestaan maar ook van het zinrijk
voortbestaan van eigen wezen verwerft.)
Het einde van mijn betoog is daarmee geloof ik wel in zicht.
Wanneer je op grond van het totaal gestelde ons afvragen, hoe wij esoterisch moeten zijn of
streven, kunnen wij alleen antwoorden; Wij kunnen esoterisch zijn, leven en streven op basis
van datgene, wat wie van onszelven kennen, plus de waarden die wie in de wereld als
onontkoombaar moeten accepteren. Het is net direct uitgaan van ons eigen bestaan en wezen,
zoals wij dit kennen (dus niet zoals het in waarheid is), dat met ons mogelijk zal maken het
eigen ik te leren kennen en waarderen, en daarin dus de vrede te vinden, die noodzakelijk is
en zo de uiteindelijke bereiking, waartoe de esoterie slechts het middel is; de eenwording met
de cosmos, de bereiking van eenheid met het Groot-Lichtende,

118 EK 1961 - 1962


© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

O-O-O-O-O-O-O-O-O-O-O
In dit tweede gedeelte van onze bijeenkomst zou ik het prettig vinden met u te gaan praten
over een bepaald deel van de esoterische denkwijze en van de bestrevingen en in het
bijzonder dit wel aansluitend bij de u ook wel bekende uitspraak; O, gij kleinood in de Lotus.
Het is een zeer aardige spreuk en wanneer je je daarmede bezighoudt, dan kom je eigenlijk op
een gegeven ogenblik tot de vraag; Heeft dit nog enige betekenis, om nu altijd dat "Aum mane
padma hum” te herhalen? In zuiver religieuze zin geloof ik ook niet, dat dit erg belangrijk is.
Maar belangrijk kan dit worden, wanneer wie de gehele betekenis in ons laten doordringen.
Het kleinood in de Lotus is natuurlijk de Boeddha. Maar de Boeddha niet als persoonlijkheid of
als leraar. Het is de verhevene, de bewust geworden waarheid, die wordt geëerd. De waarheid,
die openbloeit uit het leven, zoals de Boeddha, zit op de Lotusbloem des levens, ontheven aan
alle schijn, onttrokken aan alle aanvallen van demonen en goden, kennende de waarheid.
Wanneer je dus het juweel (de verborgen schat in de lotus eigenlijk) ontleedt, dan zeg je; "O,
gij juweel van waarheid." En de waarheid is inderdaad een kostelijk bezit, ook wanneer zij
evenals een juweel, als een kleinood. vele verschillende zijden en facetten heeft.
Vanuit jezelve streef je op naar een begrip van het Hoogste. Maar kun je een begrip van het
Hogere verwerven, wanneer je niet eerst het falen hebt gekend? Er zijn mensen, die menen
dat je kunt opgaan tot het cosmische, dat je kunt uittreden en kunt ingaan tot de grote
heerlijkheid, zonder dat je ook maar een enkele maal hebt gefaald. Maar in feite is de weg van
de mens (ook de esoterische weg) en een van vallen en opstaan. Het is een voortdurend
ontdekken van het onbevredigende in het leven, van het niet-ware, het niet-juiste; en in de
ontdekking van een deel der schijn verder zoeken. De innerlijke weg zouden wij dus vanuit
deze gang van denken mogen gaan beschouwen als volgt;
In het leven zoek ik naar de waarheid. En er zijn vele dingen, die mij begerenswaardig
voorkonen. Ik zoek naar de wijsheid, of misschien naar de mogelijkheid ziekte en dood te
overwinnen. Zo ga ik daarvan uit en zoek ik voor mijzelf de ideale weg. En ik begin te leven en
te streven.
Misschien dat ik als een arme door de wereld wil trekken, of dat ik de mensheid op een
bepaalde wijze tracht te dienen. Misschien verdiep ik mij in vele grote, esoterische werken.
Maar wanneer ik dat een tijdlang heb gedaan, dan ontdek ik: Ik kom in feite niet meer verder.
Ergens heb ik wel wat geleerd, maar het is niet voldoende. Ik moet meer leren.
De dwaas zegt dan; "Maar wat ik bezit is kostbaar. Daarin moet meer geborgen zijn. Doch de
Waarheid is het juweel, dat in de lotus van het leven ligt; de lotus, het symbool van de cosmos
die openbloeit, van de scheppende gedachte die zich openbaart. En zoals de lotus vele
bladeren heeft, drijvend op de wereldzee, zo hebben de waarheid en het menselijk leven
onnoemelijk veel facetten. Er zijn veel afzonderlijke richtingen.
En wij blijven blind, wanneer wij niet bevredigd door een enkele waarheid of een benadering
daarvan, een volgende zoeken.
Wij moeten ook weten, dat wie een gegaan pad van denken soms moeten afbreken. Zoals de
Boeddha zelf, die in zijn leven toch tenslotte verschillende malen eenvoudig is weggelopen. Hij
heeft een tijd als bedelmonnik rondgezworven. Hij is leerling geweest bij filosofen. Hij heeft
deel uitgemaakt van een groep van yogi’s. Hij is leerling geweest bij magiërs. En telkenmale
heeft hij iets geleerd. Maar hij leerde meer daaruit, wat voor hem niet juist was, wat waan
was, wat onvolkomenheid was, dan bereiken,
O, gij kleinood in de lotusbloem. D.w.z. het proces der bewustwording is de eliminatie van de
waan en de onvolkomenheid, niet het vinden van de waarheid temidden van vele halve
waarheden of van onwaarheid. Het is een sorteringsproces, waarbij je keer na keer probeert
om voor jezelf te puren wat noodzakelijk is, en wanneer het niet voldoende is, verdergaat.
Verdergaan is soms noodzakelijk.
De gedachte van het kleinood, van de waarheid, is eigenlijk geworden tot een dragend
element in de wijsgerige beschouwing en ook in het esoterisch zoeken van de mensen in een
groot deel van het Verre Oosten. Hun zoeken is dan vaak een zwerven. Soms zijn zij bedelaars
en zij trekken hele landen door op een schijnbaar zinloze bedevaart van plaats naar plaats.

EK 1961 - 1962 119


Orde der Verdraagzamen

Zo’n monnik kan rustig ergens een paar jaren blijven in de woning van een rijkere mens b.v.
als huispriester. En ineens trekt hij verder. Soms zit hij alleen maar langs de weg en
mediteert. Of soms bezoekt hij de musea en de nieuwe steden. En de mensen glimlachen
daarover een beetje en zeggen; "Hoe kan zo’n zwerver leren?" Maar de zwerver, de mens die
in het leven niet meer gebonden is, die wijs om alles te verwerpen, draagt dan wel zijn
gewaad van priester of monnik of lama, maar in feite is hij een wij geest. Een geest, die overal
absorbeert. Die soms een ogenblik rust en vrede nodig heeft en dit rustig aanvaardt, maar dan
weer verdergaat. Nimmer zeggende: "Nu ben ik een huispriester geworden, dus moet ik een
huispriester blijven."
Wij zien wijzen, die zich jarenlang terugtrekken in de grootste eenzaamheid. En dan roept de
hele omgeving; "Hier troont een heilige". Tot zij ontsteld zijn, omdat de heilige plotseling
afdaalt naar de dorpen en zelfs zijn geestelijk gewaad aflegt en rustig gaat leven als een
koopman; om daarna te verdwijnen en misschien een monnik te worden of weer te gaan in de
eenzaamheid. Dan zeggen ze; "Deze mens is dwaas." Maar de waarheid is juist gelegen in de
diversiteit der feiten. Er moet altijd een veelheid zijn van beleven; men mag zich nimmer
ketenen aan één punt.
Een esoterie, die daarop is opgebouwd, zal natuurlijk in zich veel dragen van wat past bij alle
stellingen van mijn voorganger. Maar toch zal men onwillekeurig niet alleen esotericus worden,
maar ook mysticus. want wanneer ik leef in de eenzaamheid, waar de stilte mijn gezel wordt,
dan leer ik te verstaan wat er klinkt in de wind. Dan hoor ik wat er spreekt in het diepst van
mijn ziel. En wanneer ik regelmatig leef in dezelfde tempels, dezelfde gangen gaande, dezelfde
oude gebruiken volgend, de precies gelijke maaltijden nuttigend, ach, dan is het zo
gemakkelijk en in overpeinzing te vervallen en te horen hoe de goden spreken, hoe de
Boeddha zich openbaart, hoe de verlichting in de mens komt. Dan profeteren sommigen en
anderen drijven demonen uit. Ze staan op de windomwaaide bergen, ze dagen de elementen
uit en zij tonen zich hun meester. De westerling lacht en zegt; "Dat zijn sprookjes."
Maar toch, mijne vrienden, hoe kan ik waarheid vinden, indien ik slechts een waarheid zoek,
want elke waarheid die ik zeg te kennen en te zoeken, elke waarheid die ik met mijn beperkte
middelen bepaal, moet toch wel onwaar zijn. Ze is zo onvolledig, dat ik mijn doel nooit juist
kan stellen. Zo moet ik mijn richting bepalen door te zoeken, steeds weer, alsof ik in een
doolhof ben.
Het leven ís een doolhof. En zelfs de geest en de werelden van geest, ze zijn doolhoven. Je
gaat en je ontdekt dat je vastloopt. Dan keer je rustig terug op je schreden en je probeert een
nieuwe weg en weer een nieuwe weg. Maar steeds kom je verder in de richting van het doel.
Steeds kom je dichterbij.
Het heeft geen zin te trachten om de scheidingen tussen de paden te doorbreken. Je kunt niet
de muur van het lot eenvoudig verbrijzelen. Dat kan slechts een, die hoogbewust is. Een
mens, die het probeert, bemerkt dat hij in een nog groter verwarring gevangen is. En als een
razende probeert hij steeds weer elke opgebouwde gedachtengang uiteen te werpen en denkt
dan de nieuwe te begrijpen. Maar hij weet niet meer wat de verhoudingen zijn.
De waarheid is deze; Ons leven heeft een vast beeld, zoals in een doolhof tenslotte een vast
systeem bestaat; en hij die het weet, kan precies de juiste weg lopen, zonder zich ooit
eenmaal te vergissen. Wij moeten niet alleen maar leren, hoe wij het einddoel bereiken; wij
moeten ook de weg terug steeds vinden. Wij moeten steeds teruggaan, opdat wie het
beginpunt niet vergeten en het eindpunt toch tenslotte juist bereiken.
Gij leeft en zijt misschien in uzelve verward. Maar juist deze verwarring is een deel van de
doolhof; ze is een deel van de waan, van de begoocheling, die u bevangt. Hoe kunt ge
tenslotte leven zonder waan? Maar erken dan, dat het een waan is. En wanneer die waan u
voert tot iets, waarin geen uitweg bestaat, ga uw weg terug. Vraag u af; Hoe ben ik aan dit
resultaat van denken gekomen? En zeg tot uzelf; Neen, tot zover kon ik verder komen en dáár
ben ik vastgelopen in verwarring. Dan is dít het punt, van waaruit ik verder moet gaan. Zoek
steeds weer in jezelf het punt terug te vinden., waar de verwarring optrad, het ogenblik van
waaruit je de eigenlijke weg niet verder kende. Wanneer je dat doet, dan kun je verder
bereiken.
Er is een kleinood in de Lotusbloem. Maar de lotus is het hele leven. En de lotus zijn ook wij.
Ook wij zijn de bloem des levens, zich langzaam ontvouwend op het spiegelend vlak van het
120 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

onbegrepene. Ook wij zijn de bloem, waarin als een zuivere vrucht de geest zich manifesteert.
Eens beseffende; Hier ben ik in mijn wezen, maar mijn geest is deel met alle dingen. En al wat
ik rond mij zie is verschijnsel. Maar de waarheid en de oorzaak is datgene, wat ik in mij erken.
Dan zijn ook wij geworden een kleinood in de Lotus.
De mens vraagt zich wel eens af vooral als hij westerling is waarom men zich toch voortdurend
moet bezighouden met een bepaalde zinsnede of een bepaalde spreuk. Maar moet ik dan niet
eerst proeven wat zij voor mij betekent? Moet zij mij niet eerst voeren als een soort leidraad in
een onbekend labyrinth? Tot ik weet: Hier kan ik niet verdergaan.
Er is in de mythologie een held, die binnendringt in het labyrinth van de Minotaurus en hij
vindt zijn weg daarin, omdat hij een snoer garen met zich neemt. Maar stel nu dat het snoer
garen is afgerold en u bevindt zich nog in het labyrinth van het leven. Dan is het verstandig
om een tweede snoer te nemen. En als dezelfde bron ons die niet verschaft, dan nemen wij die
uit een andere. Het is niet belangrijk langs wélke weg wij het doel bereiken, het is belangrijk
dát wij het doel bereiken.
Wij kunnen denken over alle zorgen, die ermee gepaard gaan. Zoals men wel eens zegt:"Maar
ik kan toch mijn eigen geloof niet verloochenen." Doch niemand vergt dit van u. Maar ergens,
wanneer in uw eigen geloof verwarring optreedt, is het punt, waarop uw geloof in ongeloof is
omgeslagen. Vind dat punt terug en ga van daaruit verder op een wijze, die uw geloof voor u
verder aanvaardbaar maakt en bevestigt.
In uw leven, in uw denken, in uw verlangens zijn voortdurend ogenblikken, dat ge zegt; "Ik
dacht, dat ik wist wat ik wilde, maar nu weet ik het niet meer. Waarnaar zoek ik nu eigenlijk?"
Ga dan terug tot het punt, waar ge meende het wel te weten. En zeg tot uzelf; "Dus dat was
het punt, waarop mijn verwarring begon. Hoe kan ik hier een weg vinden, die aanvaardbaar
blijft?" Dan immers leeft ge juist.
Het is eenvoudig voor de mensen om te denken over de geest. Want de geest is een waarde,
die je niet kunt zien. De geest is zo’n heerlijke waarde, waaraan je alles kunt toeschrijven. Ook
de eigen geest. Het is zo eenvoudig om je eigen geest vleugelen toe te kennen zo groot, dat je
stijgen kunt tot aan het einde van de horizon, tot aan het einde van alle levens. Maar is het
waar?
Het is een dwaas, die zegt; "Ik zal met mijn wil vogels vangen", als hij geen valk bezit. Het is
een dwaas, die zegt: "Ik zal met mijn geest de waarheid vinden", wanneer hij niet weet of zijn
geest vleugelen heeft. En altijd weer zal de mens vragen: "Maar wanneer heeft mijn geest dan
vleugelen?"
De oude filosofieën, die tenslotte hebben geresulteerd in het sleutelwoord, dat ik voor u
herhaald heb, het Aum mane padma hum, zij leren ons altijd weer te beseffen; Wat ik bereik,
in mijzelf en vanuit mijzelf, bepaalt wat mijn geest waard is. Je kunt als mens natuurlijk
uitgaan vanuit de geest en vanuit God; maar zelfs wanneer je God zou aanschouwen, zou je
dan in staat zijn God te kennen?
Ik denk dat vele mensen, die nu zo steeds spreken "vanuit God", alsof zij precies weten wie Hij
is, wat Hij is en wat Hij wil, wanneer zij God in feite zouden ontmoeten, zouden vluchten en
zeggen;"dit is een demon" of "dit is de hel". En ik ben ervan overtuigd dat velen hun God, die
zij eren, eerder in het duister en het onvolmaakte erkennen dan in de werkelijkheid.
Wij moeten ons niet afvragen; "wat is God?" en proberen God een gedaante te geven. Laat het
Onbekende onbekend zijn. Wie zal omschrijven wat oneindigheid is en waarheid? Eenheid is
alle leven, wanneer je het ervaren kunt. Nirvana is het bewustzijn van alle leven en het juist-
zijn van alle leven, wanneer je bewust bent van waarheid. Maar wanneer je worstelt in
verwarring, wanneer je zoekt naar de weg, die je moet gaan, dan moet je steeds weer zeggen:
Waar is datgene, wat het voor mij aanvaardbaar maakt?
Indien het leven niet aanvaardbaar is, indien er in het leven zoveel is, wat wij eigenlijk niet
kunnen aanvaarden en verwerken, dan is er een fout in ons. Het leven als zodanig, als geheel
gezien, is goed. Dat mogen wij aannemen. Dan moeten wij van onszelf eisen, dat wij onszelf
veranderen. En de wijze zegt; "Wanneer ik meester ben over mijn lichaam, zodat het mij
gehoorzaamt in alle dingen, zijn temperatuur doet stijgen en doet dalen, zijn eigen ik-heid met

EK 1961 - 1962 121


Orde der Verdraagzamen

of zonder slaap tevreden stelt en zelfs zijn voeding terugbrengt tot alleen het werkelijk
noodzakelijke, dan zal ik met mijn geest vrijer zijn."
Hij zegt dit niet, omdat hij de beheersing van het lichaam zo belangrijk vindt, maar omdat hij
wel beseft, dat een vrije geest en een geestelijke waarheid nimmer kunnen voortkomen uit
een lichaam, dat wordt geregeerd door begeerten, door de temperatuur buiten, door al
datgene wat als vermoeidheid of honger kan optreden. Daarom zoeken zovelen de beheersing
van de stof eerst te verwerven. Zij weten; onwaarheid wordt geboren uit de verwarring van de
mens. En dit is een begin, een van de vele beginpaden, die er bestaan.
Ik kan misschien met mijn gedachten precies hetzelfde doen. Ik kan met mijn denken ook een
overeenstemming brengen tussen de werkelijkheid en de schijn. Ik kan ook uit mijn denken
iets scheppen, dat voor mij een beheersing mogelijk maakt, dat voor mij het leven juist
maakt. Want er zijn zovele wegen. Maar ik moet toch in ieder geval beginnen met wat ik ben.
Uit het slijk kwam het eerste wezen en het kende niet zichzelve. En door vele levens is het
gegroeid en nu meent het zichzelve te kennen. En het zal verder groeien en vele machten
erkennen en menen, dat die machten deel zijn van het ik. Of dat het zelve een macht is gelijk
aan wat het rond zich ziet. En er zal een ogenblik komen, dat het zijn machteloosheid beseft.
En als het zijn machteloosheid erkent, zal het zich pas kunnen realiseren waar het eigen wezen
ligt, waar de werkelijkheid van het ik bestaat.
Ik zou u de oude zangen kunnen zingen, maar ik vraag mij altijd af; Wat is de zin daarvan? Als
ik de oude gedragen woorden ga spreken, de woorden die zovele jaren een gehele wereld
hebben overspoeld, die beschaafd was, dan herleeft het oude. Maar het oude is voorbij. De
wijze vraagt niet; Wat was gisteren? En hij maakt zich geen zorgen over de vraag; Wat komt
morgen? Hij vraagt zich slechts: Wat is de waarheid, die ik heden erken?
De wijze zegt tot zichzelf; Leven en rechtvaardiging van leven zijn één. Wanneer ik mijn leven
niet rechtvaardig, ben ik waan en illusie. Wanneer ik een taak vind, die echter de
rechtvaardiging wordt van mijn bestaan, dan zal ik ín die taak voortleven, zonodig duizend
maal incarnerend, tot ik mijn taak volvoerd heb. Want mijn taak is mijn waarheid, mijn poging
om de schijn, de begoocheling van mij af te werpen. Het kleinood in de lotusbloem is het
kostbare bewustzijn.
Er bestaan bepaalde rijen van verzen, die altijd weer herhaald worden. Of het nu is de heilige
lettergreep "aum" of dat het de genoemde spreuk is, of het zijn de andere veel weerklinkende
verzen als; "Laat de ziel met haar vleugelen opgaan tot de waarheid en beseffen het innerlijk
wezen"... zij blijven gelijk. Wij zingen in het ritme van ons eigen leven ons lied. Wij vinden in
onszelven het woord, het symbool, de naam, die voor ons betekenis heeft. En de mens zegt
dan altijd tegen zichzelven; "Wat zijn deze dingen?"
Zij zijn slechts een sleutel.
Wanneer ik in de herhaling van het; "Aum mane padma hum" ergens kan vinden het ritme van
míjn zijn, wanneer ik de klanken kan doen worden tot een golving, die mijn leven met zich
schijnt te dragen, dan spreek ik met woorden en die klanken tot het Al. Indien er in mij een
naam is en die naam is mijn wezen en ik herhaal hem en ik laat hem steeds weerklinken
vanuit mijzelve en het is mijn ware naam, dan spreekt hij voor mij tot het Al. Hij is een deel
van de werkelijkheid. En de waan, die rond mij is, trekt weg als de nevel, wanneer de zon
hoger stijgt.
Wanneer ik het symbool ken van mijn wezen, het sleutelbegrip waaruit ik mijn krachten puur,
waarop ik mijzelf richt, is het dan ook niet het beeld, dat ik voortdurend zich doe herhalen, tot
het in zijn herhaling voor mij wordt tot een cadans, die mij voortdraagt als het kabbelen van
golven op een snelstrornende vliet?
Wij worden gedragen door de sleutels, die in ons zijn. En het kleinood in de lotusbloem is niet
meer dan een van die spreuken. Het is een levensweg, inderdaad. Het is een esoterische
beschouwing. Maar het is tenslotte ook de sleutel; de sleutel waarmee je de werkelijkheid
eindelijk toegankelijk maakt voor jezelf.
Zo klinken de klanken en worden tot traaggezongen gezangen, die op den duur de melodie
weerkaatsen van de sterren, die dansen langs de hemel. Zo klinken uit onszelf de trillingen op,

122 EK 1961 - 1962


© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

die niet slechts een echo in de oneindigheid makken, maar meer doen dan dit, die ons worden
tot een begrip van werkelijkheid.
Het symbool, dat eerst is een klein beeld en een begrip, wordt langzaam maar zeker in
beleven, in ervaren uitgedrukt, dag in dag uit, altijd over alle dingen heen. En ziet, zij
verliezen de schijnsamenhangen en ik zie ze in hun juiste verhouding. In plaats van mijn
dromen en mijn idealen, in plaats van mijn spelen met eigen gedachten en gevoelens, in
plaats van mijn pogen mij te beschermen tegen het onbekende, vind ik een waarheid. Een
waarheid, die hard kan zijn. Want een waarheid is als een diamant, gepolijst, schitterend,
weerkaatsend alle licht des levens; maar zo hard, dat zij zelf metaal zou kunnen snijden.
Zo is de waarheid, moeilijk te aanvaarden soms. Maar wanneer ze in ons geboren wordt,
wanneer wij daaruit beseffen, wat onze daden zijn, wat het heden voor ons betekent, waar en
zonder spel en begoocheling, dan is die harde waarheid voor ons ook weer geworden het
juweel, dat wij neervleien in het hart van het zich openbloeiend leven. Dan is het geworden
het licht des levens, dat wij stellen in het ontluikend bewustzijn.
Wij tekenen de cadenzen van het leven, altijd weer. En de mens, die het niet beseft, ach, hij
lacht om het wapperen van de heilige vanen, en het draaien van de gebedsmolens en het
eeuwig geklepper van de grote gebedsraderen in de rivieren. Maar hij, die weet en beseft, hij
herhaalt in zichzelf die sleutel tot waarheid of het nu is zijn symbool en zijn naam, of hij
misschien spreekt van Jezus Christus, of hij de oerklanken tracht terug te vinden in het Aum,
of dat hij het "aum mane padma hum” spreekt in de nederigheid van een, die weet, dat rond
hen waan is.
De bewuste beseft; het is het ritme van het leven, waarin de werkelijkheid gevangen ligt.
Momenten zijn soms vol pijn en soms vol schijn. Het is een voortdurende afwisseling van
waarheid en van leugens. En wanneer wij weten de momenten van waarheid, die in elk
bestaan voorkomen, te verwerken, te vangen in onszelf, dan worden wij ons bewust niet alleen
van een stoffelijk bestaan; neen, dan rijen wij alle werelden aaneen. Dan zien wij onszelven in
de hemelwerelden en in de hellewerelden. Het hele wentelende rad van het bestaan wordt
samengebracht tot een bewustzijn. Wij overzien onszelven en daarmee waarheid.
Denk niet, dat het vreemd is om uzelf in werkelijkheid te zien. Denk niet aan uzelf als een
regiment van verschillende wezens. Denk aan uzelf als een eenheid, een wentelende schijf met
vele voorstellingen, waarvan nu deze, dan gene bovenkomt. Vang het ritme, waarin het rad
van uw leven wentelt en ge zult zien, dat de waarheid die zich steeds, moment na moment,
weer aan u opdringt, niet meer verdoezeld wordt door de valse indrukken, de verkeerde uitleg,
de verkeerde interpretatie, waarmee u de schijn voor uzelf in stand houdt.
Daarom zoeken wij naar die ritmen. Daarom eren wij het kleinood in die lotusbloem. Daarom
spreken wij in onszelven de woorden, die wij schrijven op onze gebedsvanen. Daarom zoeken
wij in het oude het nieuwe. Daarom wordt ons kleinood in de lotusbloem het symbool van een
nieuwe wereldleraar. En van alle leraren, die ooit zullen zijn; van alle meesters en krachten,
die zich ooit zullen openbaren. Want één is slechts symbool voor allen.
Het ritme, dat ons vangt, doet ons de juistheid beseffen van een waarheid, die nu leeft, ook
als het niet onze waarheid is, zoals wij ze leerden. De werkelijkheid kan spreken.
En het zingen van de werkelijkheid in deze dagen, volgens het ritme dat mijn wezen erkent, is
voor mij; Uit de veelheid van het gebeuren wordt duidelijker en duidelijker, dat het de kracht
van de geest is en het besef van een waarheid, die geen rekening houdt met het ik, hóé men
zal leven. Uit het begrip van de waarheid en de rechtvaardigheid en de heerlijkheid, ontbloeit
ons niet slechts de schoonheid, maar het bewustzijn van de zin der dingen.
Hoe kunnen wij anderen afwijzen en veroordelen, wij die onszelf niet kennen? Wij die oordelen
over anderen, wij ontsnappen in het oordeel aan onszelven, aan de waarheid die in ons leeft.
Maar wij die begrijpen, wij die gedragen worden door het mededogen, het aanvaarden van
anderen en die in onszelf door dit aanvaarden komen tot het beseffen van onze waarheid ook
in anderen, wij zullen de wereld vernieuwen. Wij zullen het licht der sferen hernieuwd
ontsteken op de aarde en wij zullen doordringen tot in de duisterste werelden, zijnde licht en
blijvende licht.

EK 1961 - 1962 123


Orde der Verdraagzamen

Want wie niet zichzelve zoekt, maar de waarheid in zijn wezen beseft, wie de sleutel vindt om
uit de veelheid van het gebeuren de waarheid van zijn "ik" te puren, die betreedt alle werelden
gelijktijdig. Die is een fonkelend kleinood in de lotusbloem van het leven.
Misschien dat dit alles u in de esoterie wat vreemd voorkomt. Het is voor mij altijd moeilijk mij
aan te passen aan weer een andere taal, aan weer een ander lichaam. En toch weet ik dat
mijn gedachten waar zijn voor mij, ongeacht de taal waar in zij worden gesproken, ongeacht
het lichaam, dat ze uit.
Esoterie is zoiets als dit, wat in mij leeft. Het is geen waarheid, die scheidingen kent. En de
poorten van bewustzijn en bewustwording, waarvan men spreekt, de tempel van leven en
wijsheid in het hart der mensen, de verschillen van het leven (drie dagen in drie jaren en drie
jaren in drie dagen), ze zijn alleen symbolen. Ze zijn de uitdrukking voor het onvatbare. Een
waarheid, die geen tijd kent. Een waarheid, die leven en dood niet meer kent en licht en
duister niet meer kent en die daardoor voor zich herschept licht en duister.
Een wijze heeft ons geleerd; Wanneer je gaat tot de Oneindige en de Ene, dan is er niets meer
wat je kent buiten je. En omdat je niets buiten je erkent, zul je dat, wat voor jou noodzakelijk
is, in jezelf doen herleven. Je wordt van geschapene tot schepper. En in jezelf schep je dan de
wereld van jouw waarheid.
Die wereld moet goed zijn en harmonisch. Want is zij niet juist geschapen, zij valt ineen en ze
wordt je tot een kwelling. Maar schep je in jezelf een wereld, waarin de harmonie van je
Wezen weerklinkt, dan wordt daaruit het bewustzijn voor het Onzegbare geboren, het niet
meer kenbare. Dat is het scheppen, niet zelfs meer uit wil, maar alleen door Wezen en
bestaan.
Ik weet niet of mijn pogingen voor u verwarrend zijn. Maar ik keer terug tot mijn
uitgangspunt: "Aum mane padme hum". God is het onbegrepene, het ongeuite. Omdat God is,
schept Hij. Omdat ik ben, zal ik moeten scheppen. En omdat ik moet scheppen, moet ik leren
wat schepping is. Omdat ik vele dingen ben en toch één, zal ik moeten leren de vele dingen,
die mijn Wezen vormen; maar bovenal de eenheid, die hen samenbindt. Slechts zo zal ik mijn
eenheid in veelheid kunnen uitdrukken.
Ik ben vrijheid, ongebonden kracht, levend in het Goddelijke, drijvend in een druppel water in
een oceaan, één kleine flonkering in een regenboog van kleuren. En ik leef en ik ben wij. Maar
voor ik weet wat wij-zijn is, moet ik leren wat gebonden zijn is. Want eerst wanneer ik
gebonden ben, weet ik het verschil tussen vrijheid en gebondenheid. En ik besef dat mijn
beeld van vrijheid vaak is een meergebonden zijn dan ik nu ben.
Zo moet ge leven en zo moet ge denken. Elk op uw eigen Wijze, ongetwijfeld elk met zijn
eigen ritme, elk met zijn eigen erkennen van de waarheid, met zijn eigen innerlijke sleutels en
krachten, maar indien in u de sleutels en krachten leven, indien in u de gedachten en de
beelden kunnen worden tot een ritme, dat uw wezen draagt ver buiten het eigen bestaan, dan
kunt ook gij met een sleutel de werkelijkheid aan uzelf openbaren. Dan kunt ge door het
gebonden zijn en het wij zijn weten, wat voor u vrijheid is. En niet eerder.
In de pijnen der ervaring baart de onbewust geschapene de bewuste. In de strijd en de
sluiering van waan wordt de waarheid in de ware geboren. Uit de onbekendheid der gedachten
vloeit de stroom der harmonie en doet ontstaan het eigen woord, de eigen kracht, die is de
naam van God, die in jou leeft, die is de sleutel van het wezen dat je bent; die is de
openbaring van waarheid en waan.
Juist wie deze dingen beseft en beleeft, beseft ook hoe groot men moet zijn om te leraren in
waarheid en toch zichzelf te zijn in waarheid. En daarom herhaalt men duizendvoudig weer de
lofzang aan de Gezegende, de Verhevene. En daarom zal zelfs wanneer soldatenvoeten de
eenzame vlakten en valleien doortrekken altijd nog ergens een vaan wapperen, een rad
draaien en een stem verborgen murmelen; Aum mane padme hum, o gij kleinood in de lotus,
gij beeld van dat, wat mijn ziel zal zijn, wees gezegend en laat mijn weg der waarheid voor mij
zich openen.
Vrienden, daarmee ben ik eigenlijk gekomen aan het einde van mijn betoog en mede voor u ik
hoop dat u dit geen nalatigheid onzerzijds zult vinden tot de noodzaak om deze bijeenkomst
nu te besluiten zonder dat een derde spreker volgt. Mag ik hopen, dat u ergens in uzelf de

124 EK 1961 - 1962


© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

waarheid en de sleutel aanvoelt en dat ook gij nu misschien nog gesloten en onbewust zult
worden tot een fonkelende edelsteen, een kleinood, dat rust in de lotus van het leven?

Nummer 9
Esoterische Kring.
8 Mei 1962.
De kring, die zich met esoterie bezighoudt, wordt altijd weer voor grote reeksen van
problemen gesteld. Men ontmoet n.l. altijd weer een reeks van sterke tegenstellingen en
incongruenties tussen eigen wezen en de filosofieën, de gedachten en soms ook de
waarnemingen en belevingen, die het ik zozeer treffen. Ik zou gaarne de achtergrond daarvan
met u nagaan, in de hoop hierdoor zowel de mogelijkheid tot zelfkennis te bevorderen, als ook
u een inzicht te geven in een gedachtenwereld, waarin bepaalde geloofswaarden een zeer
belangrijke rol spelen.
De gedachtengang van de oude mensheid heeft ons gevoerd tot een reeks van vastgelegde
systemen. Het Egypte, uit Griekenland, zelfs uit China en Indië zijn de denkbeelden Europa
binnengestroomd en zij hebben daar langzaam maar zeker gestalte gegeven aan een
noodlotsfilosofie, waarbij de mens alleen het innerlijk ik nog bereiken en beleven kan. Al het
andere is a.h.w. in de handen van machtige wetgevers, van onverbrekelijke en harde
wetmatigheden.
Wanneer we willen uitgaan van het Oosters denken, zoals velen doen, dan zullen wij m.i.
allereerst de achtergrond daarvan moeten beseffen. Maar kan een westerling de ware oosterse
gedachte zonder meer volgen? Naar ik meen, moet elk oosters denken, elke
inwijdingsgedachte uit het verleden, getransponeerd worden naar het heden toe want alleen
de stelling, alleen de filosofie, ja zelfs de beleving, die past bij het heden, kan voor de mens
zelfkennis bevorderen, kan hem een zeker houvast bezorgen, waardoor hij zich opricht,
wanneer hij door omstandigheden misschien meent zijn levensdoel niet te zullen bereiken.
Bij mijn pogen hiertoe zou ik dan allereerst willen uitgaan van de gedachte aan het Licht, aan
het cosmisch Licht, dat zoals u weet de basis is van negen van de tien oosterse stellingen en
inwijdingen. Wij kunnen het Licht eventueel aanvullen met voorstellingen waarin het
tijdselement een rol speelt, maar dit laatste is al meer westers. Laat ons daarom allereerst
beginnen met het Licht.
Het gulden licht wordt uit het Niet geborgen.
En uit het Niet spreidt het zijn vlerken uit,
omsluitend werelden en sterren. Het licht is leven, tinteling en kracht.
En om zichzelf te kennen heeft het het duister voortgebracht."
Dit is een heel wijde interpretatie van een oosterse gedachte.
Het Niet, dat is voor ons allemaal, naar ik meen, redelijk aanvaardbaar. (Voor degenen, die de
plaats van het Niet in het Al misschien wat minder juist begrijpen, zou ik o.m. kunnen
verwijzen naar de laatste openbare discussieavond.) De gedachte, dat het licht alles doorleeft
en alles doortintelt echter, maakt het voor ons erg moeilijk nog een differentiatie te vinden.
Want zoals hier de leraar (de leerstelling) zegt; om zichzelf te kennen heeft het licht het
duister voortgebracht. En daarmee staan wij direct in een conflict. Want het duister is voor ons
niet aanvaardbaar. Wij zoeken op onze innerlijke weg alleen het lichte, alleen het levende,
alleen het goede. Wij zullen bij ons zoeken naar innerlijke waarheid geneigd zijn de nadruk te
leggen op al het lichte, het levende, het goede. En alles wat duister is, alles wat minder kracht
heeft, dat zullen wij ofwel bestrijden, danwel verwaarlozen.
Maar licht en duister zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden, in ons eigen wezen zowel als in
de cosmos zelf. Een bestrijden van het duister is een bestrijden van ons eigen wezen. Gelukkig
dat de oplossing hiervoor ook gegeven wordt. Men gaat daarbij uit van de ordening, van de
bewustwording; men gaat daarbij vooral uit (een typisch oosters denken) van de klok van het
noodlot, een tijd die de plaats van de mens bepaalt. Ik heb getracht ook dit om te zetten in
een westers begrip en ik kom dan tot het volgende;

EK 1961 - 1962 125


Orde der Verdraagzamen

Het licht is mijn leven; het duister is de rust, de tijd die mij noopt tot daadloosheid. Want
het duister niet erkennen, niet beleven, betekent ondergaan. Maar het duister erkennen en
toch wachten op de dag, in de nacht de krachten tezamen garen, waaruit de dag zo dadelijk
de daden geboren doet worden, is de wijsheid
Hier wordt het innerlijk wezen dus aangemoedigd om het duister (wat in het eigen leven
voortspruit uit het bestaan) te beschouwen als een rustperiode, als een ontspanning. Het is op
zichzelf niet belangrijk, maar zo komt hier duidelijk tot uiting wij moeten het aanvaarden. En
in het duister moeten wij de krachten vergaren, waarmee wij dus zo dadelijk, wanneer het
goddelijk licht voor ons weer kenbaar wordt, wanneer wij dat kunnen uiten, het lichte kunnen
manifesteren buiten onszelf. Een stelling, die in deze vorm althans,voor het westen dunkt mij
nog acceptabel moet zijn.
Nu ga ik een paar stellingen aanhalen, die voor een deel uit de sferen stammen. Ik hoop
daarmede duidelijk te maken, dat duister en licht voor ons dus waarden zijn, die voor de
zelfkennis (zeer in het bijzonder zelfs voor de zelfkennis en de innerlijke ontwikkeling) van
belang zijn.
Wanneer ik in mijzelve zoek mijzelve te kennen, dan zal ik het kwaad, dat in mij leeft, altijd
kennen. Ik kan het slechts goed heten of verwerpen. Ontkennen kan ik echter het lagere of
het duister in mijzelve nimmer. Wanneer ik dit n.l. doe, vervreemd ik mij van mijn eigen
leven, mijn eigen wezen en mijn eigen werkelijkheid, Ik doe er dus goed aan de erkenning van
het duister te nemen als een eenvoudige vaststelling. Zó liggen de feiten, zó is mijn wezen.
Wanneer ik in het duister van mijn innerlijk op een gegeven ogenblik niet kan komen tot een
erkennen van het licht, dan zal ik proberen dat duister te gebruiken als rustpunt. Want
degeen, die met het duister worstelt, slaapt wanneer het licht komt. In christelijke zin vinden
wij dit terug in de gelijkenis van de wijze en de dwaze maagden. De wijze maagden doven het
licht in hun lamp en wachten tot de bruidegom komt. De dwaze maagden daarentegen laten
de olie opbranden en verspillen zo a.h.w. al het licht, dat hun gegeven is. Wanneer de
bruidegom komt, bezitten zij geen licht meer. Zij zijn duister, zij slapen. Deze gedachtengang
dus, die ook in het Christendom voorkomt, mogen wij vanuit esoterisch standpunt toch wel als
volgt vertalen:
Het heeft geen zin, alleen vanuit mijzelve en tegen mijn wezen en leven in strijdende, het
goede desalniettemin te doen. En het heeft geen zin, wanneer in mij het duister is en rond
mij geen contact met hogere krachten, te worstelen en te strijden en desalniettemin ergens
een schrede vooruit
te doen.
O, dat is een ketterse stelling, dat weet ik, maar het is een stelling, die juist is. Want wanneer
de kracht en het leven, dat in mij is, wanneer het licht, dat in mij is, gespaard blijft tot het
ogenblik, dat ik het contact met het Hogere ken, dat ik het voor een ogenblik ervaar, dan zal ik
vanuit mijzelve door die kracht en door dit licht a.h.wh. de eenheid met het Hogere bereiken.
Maar wanneer ik niet meer het vermogen heb mijzelf in harmonie te brengen met hogere
waarden, wanneer ik uitgeput ben in een betrekkelijk nutteloze strijd, dan zal ik niet de
bewustwording, de realisatie, de zelfonthulling kunnen doormaken, die voor mij toch eigenlijk
op dat ogenblik mogelijk en noodzakelijk zouden zijn.
Put u niet uit in uw strijd tegen het duister. En wanneer het duister het enige is, wat rond u
leeft, leef dan liever in rust en stilte, wachtend op het ogenblik, dat uw krachten werkelijk ten
goede kunnen worden gebruikt.
Men heeft al deze gedachtengangen uit het Oosten geïmporteerd naar Europa. Men heeft ze
omgeven met zeer veel buitenissige uitdrukkingen, ontnomen aan het Sanskrit; uitdrukkingen,
die uit het Chinees, uit het Japans voortkomen; wij vinden daarnaast allerhand uitdrukkingen,
ontleend aan oude godsdiensten. Maar wat hebben wij aan een mantel van wenende woorden,
van alles omhullende wenende begrippen? Zij geven ons hoogstens de mogelijkheid om het
ten halve begrepen woord uit te leggen volgens onze eigen inzichten, maar zij maakt het ons
niet mogelijk de waarheid van de lering, de waarheid die tot bewustwording moet leiden, te
begrijpen en te verwerkelijken.
Er zijn zeer vele van die leerdichten, die in de oudheid geschreven werden, waarvan men
zeggen kan, dat zij in deze dagen niet meer passen. Maar ook hier vragen Wij ons in de sferen

126 EK 1961 - 1962


© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

af of dit juist is. Een van onze denkers en filosofen antwoordt; "Op het ogenblik dat de mens
weigert mens te zijn, zal hij de voordelen van het menszijn verliezen, zonder zich daarom
boven zijn menselijke beperkingen te kunnen verheffen. Op het ogenblik dat de geest tracht
alleen te leven in het hogere Licht en niet meer wil erkennen, wat zij waarlijk is, ververft zij
voor zichzelf het onbegrepene, dat tot duisternis wordt. Ga uit van wat gij zijt."
En onmiddellijk daarop zegt hij ons;
"De geest gaat haar bewustwording in golven. Niet alleen ras na ras, maar zelfs planeet na,
planeet ondergaat de invloeden der bewustwording en wordt geleid tot hogere waarden door
geestelijke meesters, door goddelijke openbaringen. Een ieder zal zelve moeten streven, maar
hij kan dit nimmer doen buiten de golf, waartoe hij behoort. Hij kan zich niet onttrekken aan
de reeks van bewustwordingen, waarin hij nu eenmaal is opgenomen. Een ieder, die tracht dit
te ververpen, zich te verwijderen van datgene, wat hij in feite is, zal de geestelijke krachten en
leiding niet meer ervaren. Hij zal daarentegen voortdurend valse voorstellingen omtrent
zichzelve bouwen. Daarom is het beter als eenvoudige geest (en voor u dus als eenvoudig
mens) te leven volgens die regels en wetten, die in uw eigen wereld of sfeer geluk en vrede
betekenen en de juiste harmonie met uw; medemensen, dan uit te grijpen naar het hogere."
Het antwoord is duidelijk en ik geloof niet, dat er veel aan behoeft te worden toegevoegd. Wij
leven in onze wereld, in onze sfeer. Onze zelfkennis kan niet gebaseerd zijn op iets, wat wij
later zullen worden of wat wij eens geveest zijn. Zij kan ook niet voortkomen uit iets, wat de
mensheid zich als ideaal stelt of iets wat de mensheid eens in het verleden geveest is. Zij kan
slechts voortkomen uit de ontwikkelingsgang, waartoe die mensheid behoort.
En dan is er geen groot verschil tussen de mens van het verleden en de mens van heden.
Iemand, die naar zelfkennis streeft, zal dat moeten erkennen. Hij zal moeten uitgaan van het
standpunt, dat hij niet te maken heeft met een wezen, dat met cultuur, met grotere wijsheid,
inniger geloof e.d. zich verheven heeft boven het verleden. Hij moet begrijpen, dat hij altijd
iemand is, die slechts de grondeigenschappen van het ras waartoe hij behoort, van de planeet
waarop hij leeft, heeft uitgebreid met enkele t.o.v. het geheel misschien niet eens zo
belangrijke nieuwe vaststellingen of ervaringen.
Natuurlijk is het pijnlijk toe te geven, dat de mensheid zo weinig is vooruitgegaan. Maar
vooruitgang is uiterlijk. Maar wat hebben wij aan alle uiterlijke verschijnselen? Wat is er voor
verschil tussen de innerlijke belasting, die voortkomt uit een moord of een ontkenning van alle
waarheid en alle Goddelijkheid in een verleden, waarin de mensen in holen woonden, of in een
moderne tijd, waarin de mensen in wolkenkrabbers leven? Het wapen of de methode, die
maken niet het verschil uit. Het is slechts de innerlijke relatie, waaruit de ware bewustwording
kan ontstaan en die ook de werkelijke schade of de werkelijke stimulant kan betekenen voor
het innerlijk Ik.
Daarom wordt dus gesteld; Ga bij elk zoeken naar een innerlijke waarheid en een innerlijke
ontwikkeling niet uit van uw tijd, maar ga uit van het ras en de wereld. Gij zijt deel van het
ras, gij leeft op die wereld. En in de eigenschappen, die daaraan inhaerent zijn, zult ge uw
persoonlijkheid moeten uitdrukken, of gij die wilt erkennen of niet.
Zoek uw wijsheid dan ook niet in de sonoor klinkende zinnen, die betrekkelijk ledig blijvend
soms de mensen vertellen dat het allemaal wel in orde komt. Dat is een fout, die menigeen
maakt. Gehypnotiseerd door de schoonheid van zijn stellingen, door de ingewikkelde lering die
hij volgt, vergeet hij dat hij zelf leeft; dat hij het is, die bewust moet worden. Zo ontstaat dan
voor de mens waan. Wat wij nodig hebben is werkelijkheid. Werkelijkheid is contact met het
Eeuwige.
En nu kan men dit op 1000 en 1 verschillende manieren uitdrukken. Men kan spreken over de
weg door de sferen, die is vastgelegd. Men kan spreken over de tocht van grote Geest tot
grote Geest, tot men tenslotte zelf zijn weg kan vinden binnen het Goddelijke. Men kan gaan
spreken over de vele woningen, die in het huis des Vaders zijn. Maar zijn deze dingen dan
werkelijk zo belangrijk?
Voor een mens waarschijnlijk wel. Iedereen grijpt weer terug naar het mystieke en naar het
onbegrepene. Het is niet voor niets, dat juist de openbaringen van Johannes zo’n grote rol

EK 1961 - 1962 127


Orde der Verdraagzamen

spelen in menig geloof en in menig esoterisch genootschap. En de mensen beseffen zelf niet,
waarmee ze geconfronteerd worden.
Toch vinden wij hier de oude krachten, de oude beelden, die voortkomen uit de godenleer van
een verleden. Hier zijn de wachters van Babylon, hier zijn de diergoden van Egypte; hier zijn
de godsverbeeldingen, die later duivelen werden. Zodat wij met enig geduld lezende
ontdekken, dat sommige beschrijvingen eigenlijk eerder passen bij b.v. een Asmodeus dan bij
een rechterlijke God.
"Een wezen was op de troon gezeten en daar rond zag ik 4 dieren." 4 dieren zijn o.m.
attributen van Belzephon, van de latere Asmodeus of Asmodai, een God die later door de
Joden tot duivel werd gemaakt (een Kananitische godheid) en Belzebub, die waarschijnlijk een
verbastering of een afleiding is van Belzephon. Men begrijpt niet waarmee men geconfronteerd
wordt, anders zou men sidderen. Dan zou men zeggen;"Hier is een verbeelding gegeven, die
heel anders ligt dan wij plegen te denken." De oplossing van het raadsel is een andere dan de
meest gedegen uitleggers durven stellen. Dat is het onbegrepene, het mystieke, dat de mens
zo vaak trekt. Maar is er in feite voor de innerlijke ontwikkeling niet eerder behoefte aan
klaarheid, aan licht, aan helderheid, aan inzicht?
Mensen beroepen zich zo graag op gezag. "Ja, maar dat zeggen toch de Antroposofen; en dat
heeft de stichtster van de theosofie gezegd; en dat staat in de Bijbel? en dat is uit het
Evangelie; en dat is uit een later gevonden geschrift, dat stamt uit Jezus’ tijd." Hebben wij
behoefte aan een dergelijke ondersteuning van hetgeen wij geloven, van wat wij denken?
Kunnen wij, aan de hand van een dergelijke innerlijke beleving, ooit verder komen? Volgens
mijn bescheiden inzicht: neen, wanneer wij ons beroepen op al deze geschriften en structuren,
omdat wij niet zeker genoeg in onszelf zijn, dan mankeert er ergens iets, dan hebben wij het
contact met het licht niet gevonden, dat noodzakelijk is. Dan mogen wij dus de esoterie
ontdoen van haar vele stellingen, haar vele studies en haar herleiden tot haar werkelijke
wezen.
Esoterie is het erkennen van het ware ik, waardoor men in harmonie gekomen met de
cosmische werkelijkheid zijn gehele wezen als bestaande in en buiten tijd beseft en in eenheid
met het totaal der schepping (of van een groot deel daarvan) goddelijke waarden kan
ondergaan en begrijpen. Het is het innerlijk pad, langs hetwelk men de goddelijke Kracht
vindt.
Dan mogen wij nu rustig terugkeren tot de beginstelling, tot de wij vertaalde regels, waarmee
ik mijn betoog ben begonnen. "Er is licht. En om zichzelf te kennen, heeft het licht het duister
voortgebracht."
Het licht dat met zijn gulden vlerken het Al omvat, heeft om zichzelf te begrenzen, te kennen
en te doortekenen, het duister geschapen. Wij, wezens van de schepping, wij zijn wezens van
licht en duister. Het duister is voor ons het chaotische, het onbegrepene. Wanneer wij de
nadruk leggen op het duister in ons eigen wezen, dan zullen wij nimmer het werkelijke licht
kunnen vinden. Wie alleen het duister in zijn eigen bestaan zoekt te erkennen, zal voortdurend
gefrustreerd worden, wanneer hij zoekt een hoger begrip te gewinnen. Het is noodzakelijk om
uit te gaan van het licht, de innerlijke ontmoeting met het licht, de innerlijke band, die wij
voelen met de lichtende Kracht der schepping zelve. Zo mag ik u dan als een kern van
esoterisch denken nu het volgende voorleggen;
Er zijn ogenblikken, dat ik of u dit nu besef of niet besef, de zin ervan versta of niet versta in
contact kom met een hogere Kracht en een hogere wereld. Soms spreekt zij in mij en wordt zij
in mij tot een zorgvuldig bewaard geheim, een sleutel waarmee ik kan binnengaan in een
rijkere, een meer omvattende wereld. In andere gevallen zie ik a.h.w. buiten mij geprojecteerd
de krachten van waarheid, van licht. Ik zie verschijnselen en verschijningen, die ik niet geheel
besef. Ik ontmoet in het leven altijd het licht. Maar het licht dient erkend te worden.
Wanneer ik in mijzelf een openbaring vind, wanneer ik buiten mijzelf een nieuw verschijnsel
mag gadeslaan, wanneer ik vanuit mijzelf misschien nieuwe krachten en een nieuwe
werkelijkheid mag ontdekken en ik kan daarop geen antwoord geven, dan zijn deze dingen
voor mij volkomen waardeloos. Al krijg ik in mij als innerlijk weten duizend sleutels, wanneer
ik niet in staat ben om die sleutels zelf te gebruiken en te hanteren met mijn kracht, zo kan hij
mij nimmer de poort openen tot een andere, een wijdere wereld of een grotere werkelijkheid.

128 EK 1961 - 1962


© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

Wanneer ik uitga van de kracht in mijzelf en het licht, dat in en rond mij zich steeds
manifesteert, dan wordt het esoterisch pad een pad, dat ik niet voortdurend kan gaan. Er zal
een voortdurende wisselwerking zijn, waarbij nu eens de krachten van de geest in mij sterk
opvlammen, het licht, de verlichting, de bewustwording met felle schreden voorwaarts gaan;
en dan weer een periode van aarzeling, van pauze of van stilstand. En dit is natuurlijk. Want
het licht en het duister bestaan beide en afwisselend zal ik ze ondergaan. Dan zal ook in mijn
innerlijk de noodzaak voortdurend weer geboren worden om te rusten, om rust te kennen, om
de stilte te aanvaarden.
Een mens, die in zich een bepaald bewustzijn bereikt, zal misschien lange tijd blijven staan op
een en hetzelfde vlak. Hij zal dit soms als smartelijk ervaren. Zoals een kind, wachtend op de
morgen waarop het feest zal beginnen, de nacht onmetelijk lang vindt. Maar wil het kind het
feest waarlijk genieten, dan zal het moeten rusten. Wil de mens, na de periode van stilstand,
werkelijk het licht kunnen verwerken, werkelijk nieuwe inzichten en nieuwe krachten daaruit
gewinnen, dan zal hij de kunst moeten verstaan van het rusten. Elk innerlijk bewust worden
mag dan ook met de oude termen worden omschreven als een voortdurende wisseling van
leven en dood een voortdurende heropstanding van krachten, die wij reeds gedoofd achten;
een voortdurend herboren worden van waarheden, die naar wij meenden reeds waren
vastgeroest en gefixeerd en nu plotseling een nieuwe gedaante en een nieuwe gestalte krijgen.
Wij moeten dit kunnen aanvaarden, want er bestaat geen vaste esoterische weg, er is licht.
Dat licht mogen wij omschrijven zoals wij willen. Wij kunnen het toch niet uitdrukken in zijn
werkelijkheid. Dit licht ontmoet regelmatig ons wezen. Wanneer dit licht ons wezen beroert,
zullen wij daarop een antwoord moeten geven. Zijn wij niet bereid of niet in staat het
antwoord te geven, dan zal het licht verdergaan en zal hernieuwd de duisternis over ons
komen. Het is alsof het geestelijk ik voortdurend onderworpen is aan dag en nacht. De nacht is
steeds weer de periode van bezinning, van rust. De dag is de periode van arbeid, van
innerlijke erkenning.
Richt uzelf altijd op hetgeen inspiratief als een innerlijke zekerheid in u ontwaakt. Vooral
wanneer die innerlijke zekerheid niet in direct verband staat met eigen materiele verhoudingen
en eigenschappen. En wanneer die gedachte komt, probeer haar in uzelf te ontmoeten,
tegemoet te gaan, Zeg dan; "Hier is mijn wezen, mijn levenskracht. Wat kan ik ermee doen?"
In de mens wordt de wijsheid geboren uit de Vader, Die is het licht uit de eeuwigheid. Maar
ook uit de Moeder, die is de levenskracht vanuit de mens zelf. Zonder beiden kan in het ik
geen waar licht geboren worden.
Wij spreken graag over God als een bepaalde kwaliteit. Wij roepen uit; God is Liefde. Voor ons
kan dat heel waar zijn. Maar wanneer wij God alleen en zonder enige verdere beperking of
bepaling als Liefde beschouwen, dan komt er het ogenblik, dat de God die zich tot ons richt het
Licht dat tot ons komt, niet aanvaardbaar is. Wij zijn geneigd onze ogen te sluiten, als wij ons
t.o.v. het eeuwige en de waarde van het eeuwige een te sterke en te gebonden en omschreven
opvatting hebben eigen gemaakt. Daarom mogen wij ten hoogste erkennen: Nu is God voor
mij als kracht en als werking liefde en rechtvaardigheid. Maar we mogen nimmer zeggen: Dit
is God.
Zo mogen wij ook nimmer van onszelven zeggen; Wij zijn een wezen, waardoor God Zijn licht,
Zijn kracht of Zijn rechtvaardigheid zal uitdrukken. Wij moeten slechts zeggen: Waar het licht
ons wezen beroert, zal het ons inzicht geven in de innerlijke waarheid ontrent ons wezen, in de
waarheid van de cosmische, de onbegrensde en eeuwige Wereld. Daarnaast zal het ons - ook
daarvan kunnen wij overtuigd zijn - de rnogelijkheid geven en de innerlijk bestaande waarden
ook uiterlijk uit te drukken.
Dit laatste zal menig esotericus wat dwaas voorkomen. Maar hoe wilt ge als mens leven, zijnde
stof en geest, wanneer niet stof en geest gelijkelijk delen in elke bewustwording, in elke
erkenning? Hoe wilt ge waarlijk uzelve zijn, eerlijk leven, rechtvaardig leven, wanneer ge
steeds weer delen van uw eigen wezen ontkent?
Dit, vrienden was het eerste deel van mijn betoog. Ik wil u na deze poging om veel
ingewikkelde oosterse leringen een zeer eenvoudig en westers gewaad aan te trekken, nu
confronteren met enkele gedachten en waarheden, die niet zozeer te ontworstelen zijn aan

EK 1961 - 1962 129


Orde der Verdraagzamen

hun eigen tijd en beperking. Ik wil er echter gaarne commentaren bijgeven, die het mogelijk
zullen maken gezien het voorgaande toch het geheel in te passen in uw eigen werkelijkheid,
"Wanneer ik leef, zal ik slechts leven door wat ik erken. Zelfs een God, Die niet erkent, is
gestorven. of Hij sluimert. En wie kent het verschil tussen dood en sluimer, wanneer de tijd
ophoudt? Daarom is het goed te weten, dat men is, dat men leeft, dat men ervaart.
De God, Die reist in het flitsende licht en neerdaalt in het heilige der hoge torens, spreekt
met Zijn stem tot de mens. Maar de mens verstaat Hem niet.
De God, Die de blauwe mantel draagt en het lichtend zwaard. Hij spreekt tot de mensen in
de zachtheid van de middag. Hij huivert in de beslotenheid van de tempelhallen, Hij spreekt
tot de mensen en zij verstaan Hem niet.
De godin, Die komt met het rijzen van de morgen, Die Haar zegel legt op de sluimering van
de nacht, Zij gaat door alle hallen, Zij betreedt de zeven ruimten en Zij spreekt van Haar
waarheid. De mensen ondergaan Haar, maar zij beseffen Haar niet. Want de waarheid der
goden, gesproken met de stem der goden, wordt door de mens gevreesd of ontkend.
Zolang de mens slechts de waarheid der mensen en de gedachten der mensen wil spreken,
zolang zal de stem, der goden niet worden verstaan."
Zoals sommigen van u misschien begrepen hebben is dit Perzisch-Babylonisch. De hoge torens
zijn de ziguroths, de tempeltorens. De tempelhallen, de 7 ruimten, omschrijven de voorstelling
van de cosmos, die men daar heeft.
Wanneer God tot ons spreekt uit Zijn toorn, dan wezen wij Hem, maar wij begrijpen niet,
waarom Hij toornig is. En wij geven een reden voor Zijn toorn vanuit ons eigen begrip. En
daarom begrijpen wij niet wat God zegt. Wanneer God tot ons spreekt met de stem van de
wijsheid, dan vinden wij Hem overal, waar bezinning is. Hij spreekt tot ons als stilte of als rust,
maar de rust doet ons onaangenaam aan. Want wij kunnen de stilte van de bezinning niet
dragen, omdat zij te eindeloos is. Daarom verstaan wij God niet, wanneer Hij ons spreekt van
Zijn werkelijkheid, van Zijn werkelijk bestaan, Zijn rijk, Zijn eeuwigheid.
En zelfs, wanneer God tot ons zou spreken in de termen van de godin, die gelijktijdig recht is
en Liefde, die is dood en geboorte, dan verstaan wij Hem niet. Wij worden er door beroerd, wij
leven a.h.w. wel naar die wetten, maar we begrijpen ze niet.
Deze vertaling maakt duidelijk, dat de mens eerst moet leren niet aan zich te denken, wanneer
hij het Goddelijke wil ontvangen en begrijpen, vóór hij verstaan kan wat God zegt. lemand, die
Gods gezegden a.h.w., Gods uitspraken, Zijn tekens, direct op zichzelve betrekt, zal in vele
gevallen Hem niet waarlijk kunnen begrijpen. Daarop komt het neer.
En dan vinden wij de voortzetting van die gedachte in een omschrijving van een uittreding.
Ik heb gezegd tot mijn lichaam; "Rust op de knieen van Osiris." En ik heb gezegd tot mijn
Ba; “Ga en zoek." En tot mijn Ka heb ik gezegd; "Ga tot de hallen des wetens en leid dit, uw
voertuig."
Dat is dus een begin. Eenvoudig gezegd; Ik heb mijn levenslichaam, mijn astraal voertuig
uitgezonden, maar ik heb cosmische wijsheid gezocht. Ik heb dus eerst de cosmos, de ware
wet der harmonie a.h.w., gezocht en daardoor de juiste richting gegeven aan mijn uittreding.
En dan volgt hier een beschrijving, die behoort tot een bepaalde inwijdingslectuur:
"En ziet, in de hallen des wetens zag ik mijn lot omschreven maar de andere rollen kon ik
niet openen." (Ik kan inzicht krijgen in mijn eigen lot; maar ik kan niet het werkelijk wezen
van anderen of hun lot werkelijk doorgronden.)
En daarin lezende zag ik dat ik moest gaan tot boven de vlakte. Boven de vlakte gekomen
nu stond tegenover mij een machtig leger. Vele wagens hadden zij en hun vanen waren
ontelbaar. En ik onderging hen, maar ik ben niet van mijn plaats gegaan. Want ik wist dat
wijken dwaas is. En ziet, zij zijn gekomen tot voor mijn voeten. Doch toen ik voorwaarts
schreed, zijn zij teruggegaan. En ik heb gezegd tot hem, die rust op de knieën van Osiris
(het eigen lichaam dus); Schrijf. "De legerscharen zullen Egypte benaderen, maar zij zullen
de kronen niet zien en zij zullen wijken voor het geweld van de God." (Dus waarschijnlijk
voor de legers van Pharao.)

130 EK 1961 - 1962


© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

En zo ben ik verder gegaan. En ik wilde gaan tot op de toppen der hoge bergen, maar ik
werd gevangen in het graf. (een toespeling waarschijnlijk op de rotsgraven.) Toen ik terug
wilde gaan, was er geen uitweg. En de angst zeide mij; "Gij kunt niet voortgaan. Hier zult
gij omkomen." En mijn wezen zeide tot mij; "Sta op uit Osiris armen en treed in uw
lichaam, maar ik ben voortgegaan. En ziet, toen ik niet aarzelde, was er een licht. En de
aarde verteerde voor het licht en zij ontstond achter mij. En ik kwam in een land van
volheid. En op een groot meer zag ik de vogels wieken, die zijn de vogels der goden. (Een
typisch verweven hier dus van ik zou haast zeggen geografische gegeven: het zou hier over
het Victoriameer kunnen gaan b.v, en de inwijdingsgedachte.)
En ik keerde terug, zeggende:"Nu weet ik." Doch toen ik tot mijn lichaam zei "verhef u en
sta op", was er rond mij een gloed van vuur. En ik vreesde dit vuur zeer en het dreigde mij
te verteren. Toen echter zei ik tot mijzelve; "Kan Osiris verzengd worden door de zon?" En
zie, ik schreed door het vuur en het was mij als een koelte.
En zo ben ik gegaan door de hallen der goden, (waarschijnlijk de elementen dus) en heb ik
gekend de bloei (het ontstaan waarschijnlijk) van de grote wijsheid (vermoedelijk het
hermetisch geheim). En in mijzelve wist ik; Dit alles is mij gegeven.
Nu ben ik ontwaakt. Doch wat ik heb aanschouwd is mijn wezen, niet dat wat voor u staat.
De gedachtengang, die hier wordt gevolgd, is duidelijk. Wanneer men op een gegeven
ogenblik niet verder kan, wanneer men staat tegenover een overmacht, dan dient men te
beseffen dat men allereerst moet standhouden. Op het esoterisch pad bestaat geen weg terug.
Op het pad van inwijding evenmin. Er bestaat slechts voortgaan of een nederlaag lijden.
De rust, de bezinning, doet beseffen dat het leger stilstaat, dat de berg niet instort, enz. enz.
In de bezinning komt het bewustzijn, dat men voort moet gaan. En pas door dit voortgaan
wordt het resultaat bereikt. In casus de vaststelling van legerscharen, die wijken; de
vaststelling van het licht, dat uit het "ik" voortkomt en de aarde verteert (dus het feit, dat men
door de rots kan schrijden waarschijnlijk), en uiteindelijk het besef dat iemand, die met de
Goden in contact is gekomen, soms zijn wereld als onaangenaam, als een soort hellevuur kan
ervaren. Maar zodra hij beseft, dat hem dit niet deren kan, dan is het als een aangename
koelte. Dan verliest het zijn kwaliteiten en kunnen wij daarin veel gewinnen.
Voor degeen, die het esoterisch pad wil gaan, betekent dit in zeer nuchtere en hedendaagse
termen alleen dit; Wanneer u op een gegeven ogenblik in uw innerlijk leven, in uw eigen
bestaan, wordt geconfronteerd met dingen, die u niet onmiddellijk kunt thuisbrengen, met
impulsen, inspiraties of krachten, demonisch of lichtend, waarvan u niet weet wat zij zijn,
vlucht niet weg maar ga ook niet voorwaarts. Bezin u eerst op datgene, wat ge a.h.w. ziet, wat
ge ontvangt. Pas wanneer ge het hebt vastgesteld, kunt ge verdergaan.
Besef ook dat de geest, die bewust is, nimmer haar wereld kan ververpen. Zij zal haar moeten
benaderen vanuit haar eigen en nieuw inzicht. En dan kan ze die aarde wel degelijk hanteren
en al wat erop is.
En ten laatste; Denk niet dat er een inwijding bestaat of een innerlijk pad, dat u bij een
waarheid brengt, die ver buiten de menselijke ligt, zonder dat er kentekenen van zullen zijn in
uw eigen bestaan. Wanneer ge iets innerlijk hebt bereikt, dan is dit in u vastgelegd. En het is
niet meer het wezen MENS zonder meer dat leeft. Neen, het is de ingewijde (dus het hoogste
bewustzijn, dat in u bereikt is), dat leeft door de mens.
Dit laatste zou men zich vooral eigen moeten maken. Dit mag men nooit vergeten. Want
menigeen zal niet begrijpen, waarom hij aan de ene kant innerlijk volkomen verlicht denkt en
handelt en aan de andere kant schijnbaar menselijk faalt. Het hoogste bewustzijn in u moet
leven. Slechts wanneer dit in u leeft en niet meer de stoffelijke mens, die ge eigenlijk zijt kunt
gij juist en in alle aspecten van menselijk zijn en geestelijk bestaan de waarheid leren kennen.
Ik besluit met een laatste punt, een laatste citaat.
"Herrezen is zij uit de zelfgezochte ondergang. Het ouderdom is zij tot jeugd geworden.
Verheug u wel, mijn ziel, want zo gij neerdaalt zult gij wel verjongd teruggaan en vervullen
weer uw weg."

EK 1961 - 1962 131


Orde der Verdraagzamen

Het is een laat Egyptische mysticus, die dit schrijft, die verschillende griekse invloeden heeft
ondergaan. De gedachtegang is als volgt: Er komt een ogenblik, dat men meent; Nu is het
afgelopen, ik kan niet verder. Dan moet men dit niet verder kunnen niet zien als iets, wat
bestreden moet worden. Men moet het aanvaarden. Men moet ook niet zeggen; "Nu moeten
anderen eens iets gaan doen" of zo. Men moet zich niet gaan beroepen op de één of andere
leerstelling.
Men moet zeggen; "Goed; ik ben klaarblijkelijk aan het einde van een cyclus. Ik aanvaard dit."
In die aanvaarding n.l. wordt men herboren. Het is een loutering. Het is een proces als dat van
de phoenix, die zichzelf verteert, maar ook verjongd herrijst. Want de mens komt steeds weer
op een punt, waar een zekere loutering noodzakelijk is; waar hij a.h.w. alle geestelijke
bereiking en daarmee verweven voorstellingen moet achterlaten. Waar hij al zijn stoffelijke
opvattingen en bereikingen moet herzien. Maar wanneer die herziening heeft plaats gevonden,
wanneer hij die innerlijke vernieuwing, die verandering, kan accepteren, dan kan hij wederom
zijn weg verdergaan.
En in deze gedachtengang (ik heb ze niet geciteerd, dat zou te lang worden) wordt de weg van
de mens voorgesteld als een spiraalvormige vlucht, waarbij men, uitgaande van de
onderwereld en in het begin steeds daartoe kerende ook weer, op den duur het menselijk
leven verlaat en doordringt in de werelden der sterren.
En daar wordt dan gesproken over de 49 sferen. Hier is zeer duidelijk dus een gedachte van de
zeven maal zeven, een invloed die ook in Griekenland, dank zij de mathematica, dus is
binnengedrongen.
Of wij nu zeven maal zeven keren rond moeten gaan of een keer, is eigenlijk niet belangrijk.
Belangrijk is wel, dat wij in geest zowel als in stof een ogenblik zullen bereiken, dat wij zelfs bij
ons beste esoterisch innerlijk streven, ons zoeken naar de grootste zelfkennis en innerlijke
waarheid, ons eerst moeten ontdoen van de ontstane ballast. Dat wij eerst moeten terugkeren
tot een eenvoudiger begrip. Dat wij ons eigen werkelijke wezen beter moeten realiseren,
voordat wij voort kunnen gaan met onze ontwikkeling.
Want, vrienden, en daarmee wil ik dan mijn betoog besluiten, ook in de inwijding is leven
voortdurend afscheid nemen van het dierbaar verleden en een voortdurend moedig de
onbekende toekomst tegemoet schrijden. Tot het ogenblik dat alle tijd is overwonnen en wij
alles bezitten, wat wij meenden achter te laten en alles verworven hebben, wat ons nu nog
vaak als een onbekende, begeerlijke waarde of zelfs een onbekende dreiging voor ogen staat.
Ik hoop dat ik door mijn betoog ertoe heb bijgedragen de begrippen in de esoterie eenvoudiger
te maken; verwarring door sterk oosters denken verder te voorkomen en gelijktijdig u duidelijk
te maken hoe uw innerlijke weg zich dient af te spelen.
o-o-o-o-o-o
Ik zou op deze avond heel graag met u willen spreken over:

De mysterieën van de Doolhof


Dit is een onderwerp, dat hoofdzakelijk in de middeleeuwse gedachtengang nog al eens werd
gebruikt, maar dat naar mijn persoonlijk inzicht een volledig juiste weergave van de situatie,
waarin wij ons bevinden, wanneer wij leven in een sfeer, die vormen kent of in een wereld, die
vormen kent. Deze doolhof dan wordt als volgt beschreven:
Er is een uitgang, maar deze te vinden is moeilijk. Want wie binnengaat kan niet meer
terugkeren. Bevindt men zich in de gangen, dan kan men gaan waarheen men wil, maar
nimmer meer kan men de doolhof verlaten.
Zij nu, die voortgaan, zullen in elk pad (ook in een pad, dat dood loopt) aanwijzingen vinden,
die zij moeten begrijpen en combineren. Wanneer zij alles, wat zij in hun dooltochten hebben
gecombineerd, tezamen voegen, dan weten zij wat de structuur is van de doolhof zelf.
Er zijn echter gevaren. Want de doolhof is niet slechts een weg, waardoor men wandelt. Het is
niet slechts de speelse tuin, waarin de zachte muziek het speelse dolen der zoekenden
begeleidt.

132 EK 1961 - 1962


© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

Er zijn voortdurend weer gangen, die uitlopen op vreemde valkuilen, op vreemde wezens,
waar dodelijke structuren en constructies de niet oplettende bezoeker kunnen verpletteren en
doden.
Er is in die doolhof uiteindelijk slechts één ware uitgang. Het laatste deel van de weg is voor
ieder gelijk. Tot die weg kan men komen langs ongeteld vele paden. Sommige paden gaan
door grote gevaren; andere daarentegen zijn zoet en rustig en speels en de beschouwer kan
zich verlustigen met de voorstellingen, die de eentonigheid van groene wanden afwisselen.
Deze gedachte, dit beeld dan van een doolhof, is gebaseerd op het denkbeeld, dat de structuur
van het Al mathematisch en evenwichtig juist moet zijn. Er kan geen onevenwichtigheid
bestaan. Er kan in de doolhof zelf ook geen onevenwichtigheid bestaan. Alles is een formule.
Het hele Al kan tot een formule herleid worden en zo kan ook het zoeken naar God een for-
mule worden. maar het vinden van die formule is afhankelijk van hetgeen men leert, terwijl
men voortgaat.
De beschrijver van dit geheel somt ons op wat men onderweg zo al tegenkomt. Hij vertelt ons
ondermeer, dat we in het begin voortdurend afbeeldingen zien. We worden geconfronteerd
met voorstellingen. We staan ineens voor heiligenbeelden en godsbeelden; er zijn
trucfonteintjes; er zijn grotten, waarin het goed is om te rusten, er zijn zelfs kleine vijvers met
zwanen, er zijn spiegels, die het eigen Ik vertekenen. Maar overal daartussen vind je eigenlijk
kleine aanduidingen. De mens, die deze aanduidingen in het begin goed verstaat, die wéét
a.h.w. hoe hij moet gaan. Want als hij ontdekt, dat hij steeds voor een Gods-symbool komt te
staan, wanneer hij b.v. de cirkel volgt en alle wegen die met een cirkel zijn gekend, maar dat
hij voor lachspiegels komt te staan en voor demonische beelden of voor rustgrotten, wanneer
hij een weg volgt, die met een driehoek is getekend of omgekeerd, dan kan hij voor zichzelf
wel uitrekenen, dat de weg met de cirkel gemakkelijker naar de uitgang zal voeren dan de
weg, die met een driehoek is getekend. Zo worden dan verschillende symbolen beschreven en
elk van die symbolen staat dus kennelijk voor een bepaalde godsdienst of een bepaalde
gedachtengang.
De schrijver zelf gaat uit van een alchemistisch denken in zeer christelijke zin. Het is dus
duidelijk dat hij het Christendom (het kruis) neemt als het juiste symbool dat de weg van de
cirkel ook nog wel aardig is; langs de weg van de driehoek kun je er eventueel ook nog
komen; maar de weg van de halve maan voert ten verderve.
Hier hebben we te maken met een zeker chauvinisme. De voorstelling zelf echter past voor het
leven. Wanneer wij in ons leven een bepaalde esoterische gedachtengang volgen, een bepaald
geloof hebben, wanneer wie vanuit onszelven wat ook heel vaak voorkomt werken met
bepaalde gebeden, met incantaties, met een bepaalde magie, dan zullen wij heus wel
ontdekken, dat er aangename of minder aangename gevolgen uit voortkomen. En wanneer wij
nu maar eerlijk blijven tegenover onszelf, dan kunnen wij dus zeggen; "Hé, wanneer ik een
bepaalde bezwering uitspreek, dan krijg ik een verwrongen beeld van de wereld. Maar
wanneer ik een bepaalde heilige aanbid, dan wordt het mij te rustig, dan kom ik niet meer
vooruit, dan verlies ik mijn veerkracht. Ga ik echter een andere instelling na, dan komen er
steeds voor mij aanvaardbare dingen. Dan is dat dus mijn weg."
Het geestelijk pad, waar de mensen zo vaak over spreken en waarop ook door de grote leraren
steeds de nadruk wordt gelegd (het pad van het gulden midden b.v., de weg en de waarheid
enz.), die dingen wijzen erop, dat ook de grote leraren begrip hebben voor deze
doolhofstructuur. Wanneer ik die doolhof nu vanuit het menselijk standpunt moet gaan bezien,
dan zou ik hem als volgt willen omschrijven;
Elke mens begint met te denken en te geloven. Hij krijgt een bepaalde instelling mee. Het
geloof dat je in je jeugdjaren hebt geleerd, de opvoeding die je hebt gekregen, zijn a.h.w. de
deur, waardoor je de doolhof binnengaat. Want in het begin aanvaard je klakkeloos. En
wanneer je eenmaal een bepaald geloof hebt gekregen, ben je geconfronteerd met innerlijke
problemen t.o.v. God, t.o.v, de juiste vorm van leven en denken. Je kunt niet meer terug. Je
kunt die dingen niet meer teniet doen. Je kunt niet meer worden als de kinderen. Je kunt
hoogstens net als een kind spontaan blijven, maar dat is ook alles.
Nu krijg je echter voortdurend in je leven z.g. correctieve factoren te verwerken. Wanneer ik
dus voortdurend bid tot God en ik krijg maar geen gebedsverhoring, dan kan ik voor mijzelf

EK 1961 - 1962 133


Orde der Verdraagzamen

wel zeggen dat het nutteloos is om te blijven bidden en dan moet ik wat anders gaan
beginnen. Blijf ik doorgaan met bidden, dan komt er een ogenblik van wanhoop en dan heb ik
geen uitweg meer. Dan verlies ik mijn contact met God en dan sta ik helemaal alleen. Dan
kom ik b.v. terecht in wat onze schrijver noemt "de hatelijke grotten van duisternis, waarin de
wanhoop regeert en demonen rondsluipen". Mooi gezegd en niet onjuist dunkt me. Hij geeft
ons dan ook de raad om elke keer, wanneer we ontdekken, dat een pad niet beantwoordt aan
hetgeen we in onszelf als juist erkennen, dat pad te verlaten.
En nu zegt hij daarbij iets heel eigenaardigs; "Er zijn er, die door de wanden gaan." (Dan moet
u niet denken aan een doolhof als die van de Minotaurus. U moet hier denken aan de
doolhoven, zoals die in de Middeleeuwen vaak werden aangelegd: grote hagen, manshoog,
dichtgevlochten, maar waar je toch heus wel doorheen kunt gaan.) Deze mensen, die door de
wanden gaan, zegt hij, dat zijn de tuinlieden. Wij zouden zeggen; de ingewijden, Een
ingewijde kan overal komen. Die loopt geen gevaar. Want hij kan, net voordat bij wijze van
spreken de dodelijke val moet komen, rustig door de wand gaan en dan gebeurt er niets. Maar
wij, zegt hij erbij, wij dolen. En daarom is het altijd goed in de eerste plaats erop te letten, wat
wij zelf ervaren. Want de weg, die een ingewijde gaat, kunnen wij niet gaan.
Wanneer je je bezighoudt met de filosofie in de esoterie is dat heel belangrijk. Ik kan dus niet
elke weg gaan, die een ingewijde gaat, want ik kan eenvoudig de hinderpalen niet overwinnen,
die voor hem eigenlijk niet bestaan. Ik ben gebonden aan het pad, terwijl hij rustig van het
ene pad naar het andere wisselt. Ik ben gebonden door mijn bekwaamheden. Op het ogenblik
dat ik boven die bekwaamheden uit wil gaan, loop ik vast en zeker in de val.
Dan zegt hij verder; "Er is in mij een stem, die mij steeds zegt waar te gaan. Maar die stem
kan liegen." Bom! Dat is zo iets als; Ze vertellen je de waarheid wel, maar ze vertellen het op
zo’n manier, dat je nu net niet weet waar je aan toe bent. (Ja, lacht u er rustig om, maar het
komt toch vaak voor.) Dat gebeurt nu zo heel vaak in de esoterie, omdat wij in die esoterie nl.
niet af kunnen gaan op wat ons gezegd wordt. Het is een innerlijke kwestie. Wanneer iemand
b.v. heel goed kan tegen spinnen of tegen leeuwen of precies weet waar de verborgen
springveren zitten van een valbijl of iets anders, nou ja, dan kan hij zon pad rustig gaan. Maar
u kunt dat niet, U moet het pad gaan dat voor u bestemd is.
En dan komt hij met een eigenlijk uitermate simpele oplossing. Hij zegt nl. dit;"De stem in mij
kan liegen, want zij spreekt niet slechts naar mijn ervaren, maar naar mijn begeren." M.a.w.
die stem van het geweten, waar ze zoveel ophef van maken, is maar heel beperkt bruikbaar,
want die zegt heel vaak dingen, die je graag zou willen i.p.v. dingen, die waar zijn. (Een
modern mens zou zeggen: "Het onderbewustzijn is zo’n belangrijk deel van die stem van het
geweten, dat je er wel heel voorzichtig mee moet zijn".)
"Maar ik vind buiten mij altijd een bevestiging of een ontkenning". (En dat is interessant)
"Want de paden van de doolhof zijn vol met tekens. En indien ik leer de tekens te lezen, die
langs die weg staan, zo zal ik kunnen bepalen welk pad voor mij bestemd is. Ga ik dit pad, dan
bereik ik eerst het midden van de tuin."
Dit is ook een typische opvatting, die ongetwijfeld voortkomt uit de structuur, die men daar
veelal gebruikte. In het midden had men vaak een prieel of een soort jachthuisje of een
rusthuisje of iets anders staan; een attractie dus, met bijzondere mooie beelden ook wel,
sommige zelfs mechanisch bewogen. Ik moet naar het midden van die tuin gaan en vanuit dat
midden kan ik pas verdergaan.
Hier wordt dus duidelijk, dat je nooit met je esoterische bestreving kunt zeggen;" 0, ik ga
eventjes naar de absolute waarheid." Nee, ik moet eerst naar het rustpunt. En dat zou ik zó
willen vertalen; Een mens zal zich steeds moeten baseren op al hetgeen volgens zijn
ervaringen in zijn eigen leven, zijn ervaringen uit de wereld, juist is. Hij behoeft zich daarbij
helemaal niet te storen aan de voorschriften, die er staan. Hij behoeft zich helemaal niet te
storen aan de leringen, die overal worden gegeven. Maar op zijn ervaring moet hij zo eerlijk
mogelijk afgaan. En wanneer hij dat goed genoeg doet, dan bereikt hij dus de plaats van rust.
Er is een periode van bezinning nodig. Geen enkele esoterische bewustwording kan zo maar in
een tomeloze vaart voortgaan.
Wij bereiken het midden van de doolhof, wanneer wij de beschikking hebben over alle
gegeven:, die voor ons noodzakelijk zijn om onze weg te vervolgen. Want wat zegt onze
vriend? Uit de beelden (hij heeft het dus over de beelden en de tekeningen en spiegels en over
134 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

weet ik wat nog meer, hij heeft het over allerhand automaten ook en uurwerken) uit al deze
dingen die wij ontmoeten, daaruit hebben wie geleerd wat voor ons de weg is.
Nu moeten wij verdergaan. En dan zegt hij dit; "Wanneer wij eenmaal de rust (dat is dus de
innerlijke rust) bereikt hebben en in onszelf vrede kennen, zo zullen wij zoeken naar een pad,
niet overeenstemmend met datgene, waarlangs wij gekomen zijn, maar dezelfde tekens
dragend."
Stel u dus maar voor, dat er een pleintje is, waar misschien zestien weggetjes of twintig op
uitkomen en u bent van een weggetje gekomen met een cirkel en er is er nog een met een
cirkel. Dan moogt u nooit meer het oude weggetje weer inslaan, u moet voort. Maar u moet u
houden aan uw eigen teken. Dit teken zal u weer verder voeren tot de uitgang. En de uitgang,
zo zegt hij, is de vrijheid.
Maar ondertussen loop je de kans dat je draken ontmoet; dat je met boosaardige ridders en
met duivels geconfronteerd wordt; enfin, zo’n weg is werkelijk een heel middeleeuws
zinnenspel.
Ik heb de laatste tijd dat allemaal weer eens bekeken en bestudeerd en ik heb geprobeerd om
daaruit de conclusies te trekken, die noodzakelijk zijn. Ik zal ze punt voor punt opsommen.
In de eerste plaats; Ik kan slechts afgaan op oorzaak en gevolg in mijn eigen leven. De weg,
die ik ga, wordt gekentekend door de vreugde en de vrede, die ik in mijzelve vind. Elke
verkeerde weg brengt verminderde vreugde en brengt onrust, onvrede, disharmonie. Ik moet
in mijn leven steeds die weg gaan, die met mijzelf en mijn wereld zo harmonisch mogelijk is.
Ik mag nimmer aan een ander (dat is punt twee) de last der harmonie opleggen. Ik kan niet
verwachten dat de wereld harmonie zoekt met mij. Ik moet volgens mijn eigen wezen zo goed
mogelijk harmonie zoeken met de wereld.
Dan zegt punt drie; Steeds weer, wanneer ik ontdek dat de weg die ik gekozen heb niet juist
is, zal ik terugkeren tot een punt, waarop een andere weg zich voor mij duidelijk openbaart en
deze weg beantwoordt aan het teken, dat ik in mijzelf heb gevonden. Wanneer ik dus voor
mijzelf heb gevonden, dat in mijn leven b.v. alleen maar het helpen van mensen belangrijk is,
dan moet ik dus een weg zoeken, waarop dat helpen van mensen kan voortgaan.
Belangrijk is in mijzelve alleen de weg, die ik gevonden heb of het teken, maar niet mijn
verdere wezen. Ik moet mijzelf nooit beschouwen als het doel van alle dingen. Ik moet zelfs
niet denken dat ik belangrijk ben of zo; of dat ik het enige middel ben, waardoor iets bereikt
kan worden. Ik moet mij alleen maar realiseren, dat ik deel ben van een groot geheel, maar
dat mijn plaats in dat geheel bepaald wordt door mijn eigen harmonische verhouding met alle
dingen.
Wanneer u rust vindt in uzelf en u hebt evenwicht gevonden, bedenk dan, dat dit niet de
gehele weg is. Men heeft pas de volledige bewustwording doorgemaakt, wanneer men alle
dingen gelijkelijk kent en beschouwt en daarmee één kan zijn. Dit komt in een mensenleven
zelden voor.
Wanneer ik uitga van een periode van rust, zo zal ik gedragen door mijn eigen harmonie
steeds nieuwe ervaring zoeken en steeds nieuwe gedachten. Hij, die blijft bij hetgeen hij kent,
zal nimmer de waarheid bereiken. Slechts hij die wat hij kent uitbreidt en vernieuwt, zal verder
kunnen gaan.
Dan verder - en misschien wel heel belangrijk - nog een paar punten; Wanneer het mij
mogelijk is soms muren te doorschrijden, bepaalde begrenzingen van mijn leven te vergeten of
te veranderen, dan komt er een ogenblik, dat ik een verkeerd pad kan kiezen. Het is beter
voort te leven volgens de harmonie, die ik in mijzelf erkend heb, dan in de hoop sneller mijn
doel te bereiken een pad te betreden, dat ik nog niet ken. Een ontwikkeling is een geleidelijk
proces, nimmer een sprongsgewijze proces. Slechts in het bewustzijn kan een sprongsgewijze
verandering optreden, nimmer in het pad of in ons wezen zelf.
En ten laatste? Alles, wat verwarring brengt in u, moet worden opgelost. Deze oplossing kan
worden gevonden door u af te vragen; Wat is in harmonie met mijn wezen? En wat kan mijn
wezen in betere harmonie brengen met de wereld? Wanneer ik op die twee vragen een

EK 1961 - 1962 135


Orde der Verdraagzamen

antwoord heb gegeven, zal ik ook weten hoe ik aan datgene wat mij verwart, het gevaar dat
mij dreigt, kan ontkomen.
Wanneer u geconfronteerd wordt met een dergelijke onrust, is het vaak beter uzelf eerst af te
vragen wat de oorzaak daarvan is, hoe u volgens eigen beste weten en kennen en harmonie
met uzelf en in harmonie met de wereld voort moet gaan, dan dit aan anderen te wagen. Want
de weg, die voor anderen juist is, is niet altijd het pad, dat u past.
Een aardige filosofie, zoals u merkt; een filosofie, die erg bruikbaar is.
Nu zult u zich afvragen; Waarom dan nog die doolhofgedachte? Want wij zouden dus kunnen
zeggen; Dat is de schepping. Neen, zegt onze schrijver, de doolhof is gelegen in God. En zo
ook in ons. Wij zijn zelf de doolhof, waarin wie dolen. Daardoor wordt alles teruggebracht tot
een harmonie met jezelf, een persoonlijk harmonisch zijn. En dat persoonlijk harmonisch zijn
is nooit afhankelijk van wat je hebt. Het is altijd afhankelijk van datgene, wat je wenst en
datgene, wat je bereikt.
De slagzin zou hier moeten zijn; In het leven is het doel niet gelegen in het bereiken maar in
het streven. En in de geest wordt de ware vrede nimmer geboren uit het verworvene maar wel
uit de poging tot verwerving.
Activiteit is het meest belangrijke voor een mens. Dat geldt zuiver materieel, maar dat geldt
ook geestelijk. Niets is belangrijker dan voortdurend actief zijn. Die activiteit kan duizend en
een verschillende vormen aannemen, dat weten wij wel. En wat dat betreft kunnen wij er heel
wat sprookjes over vertellen. Maar actief moeten wij zijn. Er mag nooit een stilstand zijn. Ik
kan mijn activiteiten op zoveel verschillende manieren doen plaatsvinden, als ik zelf maar wil,
mits ze harmonisch zijn. Maar er mag geen enkel ogenblik komen, dat ik zeg; “Nu doe ik
niets." Ledigheid is des duivels oorkussen, zegt men wel eens, maar het is eigenlijk nog veel
erger. Ledigheid of het niet-actief zijn is het begin van verstarring.
Een aardige vergelijking hierbij; Wanneer u een betrekkelijk zware last moet verder dragen of
voortvoeren met een wagen, dan zult u zolang u in beweging bent gemakkelijker verdergaan
dan u dit na een rustpauze kunt. De wagen moet eerst weer op gang worden gebracht. U moet
uzelf eerst weer aanpassen aan de last, waaraan u reeds gewend was.
Het gehele leven is zo ingedeeld, dat we alles precies kunnen volbrengen, dat we alles precies
tot stand kunnen brengen, zoals het noodzakelijk is. Er is geen enkel ogenblik (dat volgt dus
ook weer uit het betoog van de doolhof) dat wij zonder hulpmiddelen zijn. Maar de
hulpmiddelen worden ons niet gegeven; we moeten ze zoeken. En dan kunnen we ze vinden.
Wij mogen. niet verwachten dat iemand anders ons de weg toont, maar de doolhof zelve
tekent onze weg zeer duidelijk af. Wanneer je in jezelf leert beseffen wat voor jou goed is, wat
voor jou aanvaardbaar is, wat voor jou nuttig is in verband met de wereld en jezelf, dan heb je
gelijktijdig de weg gevonden, die bij wijze van spreken van overweldigend belang is eigenlijk
om te komen uit de verwarring van het menszijn naar de vrije bewustwording, waarbij zelfs
het geestelijk Ik zich geheel in eeuwigheid (dus tijdloosheid) kan aanpassen aan het Eeuwige.
Hier heb ik u dan een klein beeld gegeven aan de hand van een middeleeuws denker en
schrijver. Ik heb dat niet alleen maar gedaan, omdat de goede man zo’n interessant beeld gaf.
Want, vrienden, wij vinden in die middeleeuwse gedachtengangen ook andere dingen. En wij
vinden daarbij - vreemd genoeg - een bepaalde vorm, die bijna incantatief is, een vorm van
zeggen, waarbij een harmonie wordt uitgedrukt. En zo drukt hij dan op zijn manier de goede
weg uit.
Ik heb reeds vroeger gezegd; de man was wat chauvinistisch. Hij was alchemist maar zwaar
christelijk en hij was ook - als ik me niet vergis - monnik in zijn leven. Dus hij dacht dat
speciaal vanuit "de Christus". (Denk nu niet, dat dát de enige weg is!) Maar hij geeft dan aan;
de zeven wegen. En die zeven wegen geeft hij aan als een soort tegenstelling tot de zeven
hoofdzonden, waarover hij later nog een pamflet laat verschijnen (ik meen dat dit in Dijon
gepubliceerd is), waarbij hij dan dus de zeven strijdmiddelen tegen de z.g. hoofdzonden of
doodzonden geeft.
Die zeven wegen zijn interessant, omdat hier de esoterie (dus de bewustwording), de gedachte
en tot op zekere hoogte een magisch of een boeiend element samengaan. En nu had ik zo
gedacht om u vanavond dus met die wegen ook te confronteren. Niet alleen met de doolhof,
maar ook met de zeven wegen. Vindt u het goed, heeft u er tijd voor? Wei, dan zullen wij
136 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

proberen op de juiste manier te doen. Dat is niet altijd gemakkelijk, want ik moet de zang
vinden, de klank die er in ligt.
Zeven zijn de krachten, waaruit het Al is geboren.
Zeven zijn de lichten, die God heeft gesteld om Zijn wil te uiten.
Zeven zijn de wegen, die voeren uit de verdooldheid van de mens tot de vrijheid van het
Vaderhuis. En ik zeg u, deze wegen zijn gekend, en wie de doolhof kent, kent de wegen.
Zo is er de eerste weg. En zij die de eerste weg gaan, zij gaan een weg, die de wereld
ontkent. Gelijktijdig gezweept en gedragen door de wereld, zeggen zij de wereld te
vermijden en zij worden door de wereld beheerst. Maar in de beheersing van die wereld
zullen zij steeds weer zeggen; "niet ik, doch God." En door te zeggen "niet ik, doch God in
mij" zullen zij, gedragen door de kracht die hen voert, voorbijgaan aan de gevaren, die in
trots en ijdelheid hen neer zouden sleuren in de valkuil der duisternis. Zij zullen voorbijgaan
aan de dieren en demonen, die dreigen hen aan te vallen. Want het licht Gods beschermt
hen. Zij zullen voorbijgaan aan de vijvers, waarin de verlokking sluimert. Zij zullen
voorbijgaan aan de beelden en hun oog zal slechts gericht zijn op de hemel. En zo gaande
zullen zij zeggen; "Ik ga mijn weg in eenzaamheid." Maar zij zijn afhankelijk van hen, die
met hen gaan. Tot het ogenblik komt, dat zij erkennen; God in mij en mijn wezen zijn één.
En dan gaan zij de laatste schreden en de poort opent zich en zij erkennen de vrijheid.
En er is de tweede weg. De weg van hen, die zoeken de moed en het geweld. Zij gaan,
omgord als een krijgsman, door het leven heen. Zij bestrijden allen. Zij strijden voor wat zij
noemen recht en voor wat zij begeren als macht. En strijdend zullen zij voortdurend
zeggen;"Niet slechts voor mij strijd ik, maar ik strijd voor anderen," En telkenmale,
wanneer zij een ander beschermd hebben, zullen zij een schrede verder gaan. De rode
moed zal hen geleiden en de afzichtelijkheid van dood en duister en verderf, die rond hen
zijn, kunnen hen niet deren. Want ziet, zij vergeten zichzelf en zij strijden voor anderen. In
deze strijd vinden zij vrede. En uit de vrede zullen zij de moed van hun strijd gebruiken om
te zeggen; "In het Al is slechts één waarheid. In die waarheid zal ik leven." Zó gaan zij in
moed verder. En ziet, de muren wijken uiteen, de poort ligt voor hen open en zij gaan in in
de waarheid.
Zo zijn er de mensen, die de weg gaan van het denken. Zij hullen zich in folianten, zij zitten
in verborgen boekerijen en zij schrijven. Maar zodra zij tekenen de gedachten van anderen
en hun eigen gedachten daarin verweven, is het of de letters een nieuw spoor vormen. Hun
gedachten drijven hen verder. Zij gaan hun weg en zij erkennen waarheid na waarheid. En
waarheid na waarheid verwerpen zij. Zo worden uit vele woorden en begrippen uiteindelijk
de krachten geboren, die worden tot één woord. En ziet, in één woord vinden zij rust. Dan
erkennen zij; dit woord en de kracht des levens en ik zelve zijn één. Zij spreken het woord
en ziet, de poort is geopend en zij gaan in tot de vrijheid.
Dan zijn er degenen, die zich wijden aan de mensen. Zij geven zich aan de mensen en zij
vragen niet voor zich. Zij zeggen; "Ziet, ik dien de mensheid; en de mensheid dienende wil
ik verder gaan." Zij zien niet naar de weg en zij zien niet naar het doel, maar zij dienen. En
dienende worden zij verder gebracht, want telkenmale is hun hulp van node. Als hun hulp
van node is en zij helpen, zo zijn zij verder gegaan op het pad. En zo, nog helpend,
ontwijken zij door de poort en vragen zich verstomd af: Is dit de weg, die ik gegaan ben?
maar zij erkennen de vrijheid en zij zijn één in het licht.
En zo zijn de mensen er, die in zich de wijsheid dragen. Zij dragen de volle lasten des
levens. Steeds meer laten zij achter zich. Zij verzadigen de demonen met hun woorden, zij
verzadigen de mensheid met hun wezen en zij offeren zichzelven steeds weer, zeggende;
Dit is niet van belang. Maar hun wezen zelf, steeds lichter en sneller, gaat voort. De weg
wordt lichter en sneller. En zo uiteindelijk als een loper zegevierend binnenkomend na een
lange strijd, een melder die de overwinning meldt gaan zij door de poort en zeggen; "Ziet,ik
draag het enige, wat mij gebleven is; het licht, dat is de zegepraal."
Ze gaan er de weg en zij gaan de weg uit de zinnen. En zij leven en zeggen: "Wij leven in
de stof." Maar levend in de stof dienen zij de stof, en in de stof dienen zij hun God. want zij
doen het recht, dat het recht is volgens hun ogen. Zij kennen de wet en zij handhaven de

EK 1961 - 1962 137


Orde der Verdraagzamen

wet, zoals dit de wet is voor hun wezen. Zij ervaren de waarheid, die in hen leeft en zij
zeggen; "Niet anderen zijn mijn gezag, niet anderen zijn mijn heerser, maar ikzelf ben mijn
verantwoordelijkheid." Zo vormen zij zich beeld na beeld en droom na droom. Uit droom en
beeld gaan zij voort, steeds weer zeggende: "ik ben slechts stof", maar levende reeds in
een andere kracht. Tot het ogenblik dat zij ontwaken en zeggen; "Ziet, mijn wereld gaat
verder." En verdergaande gaan zij door een poort. En zij weten; Uit al wat materie is heb ik
gevormd de eeuwigheid. Want eeuwigheid en materie zijn één. En zo zijn zij wij in het licht.
Zo zijn zij er, die de geheimen kennen. Zij gaan soms wegen van licht, soms wegen van
duisternis. Hun voeten treden daar, waar engelen niet durven gaan. Zij treden door de
diepten van de hel en zij gaan door het hoge der hemelen. Maar zij erkennen slechts één
ding; zij erkennen de band tussen hen en het levende. En in deze band gaan zij verder. Zij
worden dwazen genoemd en zij worden kluizenaars genoemd, zij worden lichtzinnigen
genoemd en wijzen. Maar de naam zal hen niet binden, Zij gaan verder. Want in hen leeft
het ene; de band en de harmonie met alle krachten. Uit die band en de harmonie met alle
krachten gaan zij door de poort en uit de poort gaan zij in de eeuwigheid. En ziet, zij zijn
het, die in het licht de eenheid met het licht vindend zeggen;"Niet slechts geschapen ben ik,
maar één met de Schepper schep ik, zoals ik geschapen ben."
Hier heeft u een kleine poging om die oude zang te doen herleven. Het spijt mij voor u, dat ik
het dialect (dat is frans met een tikje italiaans hier en daar, het geheel is erg moeilijk) door
het medium niet kan representeren, maar ik heb toch mijn best gedaan. Ik heb geprobeerd
iets van die sfeer terug te brengen.
Wanneer u die zeven wegen zo bekijkt, wanneer u dus bekijkt de manier, waarop dat wordt
gesteld en wordt gebracht, dan kom je onwillekeurig tot de conclusie; die mens moet ergens
voor zich een sleutel hebben gevonden. Dan vraag je je af: hoe? ‘t Is een alchemist?; toch
heeft hij geen goud gemaakt. Het was misschien een wijsgeer, maar hij was toch uiteindelijk
een monnik. Hij bleef zeer beperkt in zijn eigen denken aan een bepaalde kant, want hij brengt
alles, wat wij als grotere wijsheid zien, in latere betogen weer in direct contact met kerkelijke
begrippen, Maar wanneer ik nu in het leven van die mens verder ga zoeken, dan vind ik geloof
ik ook de bevestiging a.h.w. van de manier, waarop h!j zijn doolhof overwint. En dat lijkt mij
ook wel belangrijk. Het lijkt mij een aardig iets om mijn betoog mee te beëindigen.
Nu moet u hem zich zo voorstellen; een monnik, wijsgeer, alchemist. Iemand, die bekend is
met vele oude wijsheden en misschien wat vreemd staat tegenover bepaalde oosterse
wijsheden, die ook tot hem doordringen. Een mens, die probeert voor zichzelf een sleutel te
vinden en tracht die aan leerlingen over te dragen. Hij zit dus in zo’n soort laboratorium, een
grote kamer met een soort smidse, waar vuur brandt enz. enz. Hij ziet dat allemaal en hij
erkent eigenlijk, dat zoveel van zijn proeven nutteloos is. Nu wil hij aan degenen, die met hem
werken en zoeken naar het geheim, zijn eigen begrip overdragen. Dat is natuurlijk niet
gemakkelijk.
Ik kan u dat niet geheel precies weergeven. Dat moet u mij niet kwalijk nemen, want daar zou
ik sfeer voor moeten hebben. Dan zou u ook zo moeten zitten in zo’n middeleeuwse, gewelfde
kamer, betrekkelijk groot, met zijn kasten met fiolen aan de ene kant (u weet wel, die
buisflessen); en aan de andere kant weer allerhand kistjes en kastjes met geheimzinnige
poedertjes, met smeltbekers, met die rosse gloed en al wat erbij hoort. Ik bedoel, dat kan ik u
allemaal niet geven en het is misschien zelfs heel erg moeilijk om dit alles precies te vertalen.
Maar zijn sleutel dus zijn persoonlijke sleutel (het kan voor u een andere sleutel zijn), zijn weg
om uit die doolhof te geraken was nu deze;
Ik heb een heel leven gezocht en gij denkt, dat ik niet gevonden heb. Maar ik heb een
kracht gevonden, die mij vreugdig doet zijn in leven en in sterven.
Gij denkt dat onze arbeid nutteloos is en dat wij het levend water en de steen der wijzen
zouden moeten vinden om tot de waarheid door te dringen. Ik ben oud en wat het leven mij
geleerd heeft leer ik u. Er is één God. Ik noem die God Vader ik noem Hem Jezus Christus,
ik noem Hem Heilige Geest. En ik noem deze God, omdat mijn God een naam moet hebben.
Ik zoek naar de geheimen der natuur en wat ik ontdek is niet de natuur, maar het is God. Ik
streef naar volmaaktheid en rond mij vind ik reeds volmaaktheid. Ik leef en in de levende
kracht vind ik voor mijzelve mijn God weer, elk ogenblik. Hij is voor mij in het vuur. Hij is in

138 EK 1961 - 1962


© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

de smeltkroes, Hij is mijn wezen. En zolang ik mijn God in mij ken, is er het goud. Want
ziet, het vuur versmelt in mij, menselijk zijn en hartstocht met lering en begeren, het
versmelt in mij het vuur van ontstaan met de wateren der bereiking. In mij is de demon,
die verscheurt en ziet, hij wordt één met de engel, die opvoert. Want één zijn alle dingen en
alle krachten voor hem, die de eenheid aanvaardt.
En zo; zeg in de naam van de Vader, Die is de Kracht en de Bron en de Zoon de zoon Jezus
Christus, die voor ons geleden heeft; de Heilige Geest, die neerdaalt op ons allen; "Ik weet
dat eenheid, dat besef van eenheid en aanvaarding van eenheid de weg is, waardoor ik ga.
De eenheid met God in alle dingen, niet de eenheid met mensen. Mijn leven is de
smeltkroes.
De cosmos is het vuur. Maar mijn ziel, versmolten met haar Schepper is de steen der
wijzen, waarin de eeuwigheid en het leven en alle macht ligt. Want ik ben met Hem, Die is,
ik leef buiten alle leven en ik ben kracht buiten alle kracht. Ik heers, want ik heb de steen
der wijzen. En de steen der wijzen is God, die in mij leeft."
Zoek verder naar het groot geheim, zoek naar het goud, maar zoek naar het goud van Gods
licht en kracht en liefde, zoek naar de steen. Maar de steen, die in u rijpt uit de eenheid met
God. En noem Hem dan; uw Christus, uw Vader, uw Geest. Opdat gij een naam hebbend
voor uw God zult leven naar de kracht, die gij gevonden hebt.
Dat is de wijsheid van een bijna vergeten alchemist uit Zuid Frankrijk. Ik geloof niet, dat ik
daar nog iets aan toe wil voegen. Daarom wil ik het woord overgeven aan de laatste spreker,
die zo u wenst met een meditatie voor u zal sluiten.
Er is gesproken over de Steen der Wijzen. Er is gesproken over de verschillende krachten, die
u op uw weg ontmoet. En er is gesproken over de weg zelf. Laat mij dan voor u spreken en
mediteren over het Pad der Waarheid, het verborgen deel dat de Brahmanen zo zelden aan
vreemden willen mededelen. Het boek, dat oud is en geschreven in Sanskrit, maar dat zingt
over de waarheid van het leven.
De waarheid in het leven is niet wat de wereld lijkt. Ze is wat mijn wezen leeft.
De waarheid in de wereld is niet wat verandert, maar dat wat blijft.
De waarheid in de wereld is niet in de eenheid of in de veelheid, maar in de versmelting van
beide.
De kracht van het leven is de waarheid, als het leven wordt aanvaard.
De zin van het bestaan is waarheid en waarheid alleen is de bron, waaruit het bestaan
voortduurt.
Gij allen zoekt in uzelf naar waarheid. Maar kunt gij waarheid vinden, die niet ook tevens de
uwe is? Ge kunt niet de eeuwige waarheid kennen, maar ge kunt een deel daarvan erkennen in
uw wezen en ge kunt daarmee één zijn. Ge kunt niet werelden beheersen of het Al
omschrijven, maar ge kunt een kleine maar voor u volkomen uitdrukbare waarheid vinden, die
altijd weer innerlijk en in uw verder bestaan voor u de juiste richtlijn is.
Vraag uzelf nimmer af of de waarheid, die ge kent, nu ook de cosmische waarheid is. Vraag u
af of ze waar is voor uzelf.
De waarheid is geschapen in het begin. In het begin, toen de goden nog niet waren, toen
reeds was de waarheid. Want de waarheid was het beeld van de eerste Kracht, Die uit Zich
heeft voortgebracht Zijn gade en Zijn kinderen.
Ge kunt de waarheid zien als bron van alles wat gebeurt. Al wat gebeurt is waar. En zo gij die
waarheid kunt leven en zover gij die waarheid kunt leven, leeft gij in een waarheid, die
oneindig is.
Gij spreekt vaak uw eigen denkbeelden uit, gij verwerpt en aanvaardt naar uw eigen inzicht.
Maar begrijp wel; dat is geen waarheid. Waarheid is niet wat gij gelooft. Waarheid is dat, wat
in uw leven voortdurend een invloed is; dat, wat in uw leven spreekt.
Toen de goden de waarheid erkenden, zo zeiden zij; "De waarheid is gesteld als een heelal
over alle goden. En de waarheid beheerst zelfs hem, die alles schept." En, toen zij de

EK 1961 - 1962 139


Orde der Verdraagzamen

wereldzeeën kenden en zelfs het kwaad en het gif van de wereldslang er uit namen, toen was
de waarheid over hen als een hemel. Want als er geen waarheid is, kan niets bestaan.
Ijl en droom zijn alle dingen, die voor de mens belangrijk lijken, zolang hij ze niet verwerkelijkt
en vervult. En wat hij vervult en wat vergaat is waardeloos en onwaar. Maar wat hij
verwerkelijkt en vervult en wat ín en met hem blijft, wat deel is van zijn wezen en denken voor
alle tijd, dat is vaar.
Door vele werelden gaat men, door hemelen en onderwereldsferen, maar wat waar is blijft
onveranderd. Geen sfeer van hemelse tuinen, geen roes van lotus-ether, kan ooit de waarheid
doen sterven; en geen hel en geen pijnen kunnen iets aan de waarheid veranderen
Daarom, mens, ken in uzelve wat waar is. Want de waarheid in u is als een uitspansel, dat zich
uitspant zelfs boven de goden, boven uw beelden en uw krachten. De waarheid is datgeen,
waarin gij bevat zijt.
Wie de waarheid kent, weet onder welke hemel hij gaat en hij weet door welk licht hij wordt
geleid. Hij kent het kloppend hart van het Al en hij ziet hoe achter de goden het leven zelf
voortdurend pulseert, nu wordend tot dag en licht, dan wordend tot nacht en sluimering. Maar
de waarheid blijft. Want als er geen waarheid bestaat, bestaan er geen goden, dan bestaat er
geen wereld, dan bestaat er niets.
De moeder van alle dingen is Maja, want het geboren worden wil zeggen; het ontstaan in
waan. Wie immers kan de waarheid beseffen, voor hij ze ondergaat? Maar onderga het leven
en zeg tot uzelf:"Dit is mijn waarheid."
En lééf uw waarheid. Want niet zijn wij geboren, niet zijn wij uitgegaan in het Al, nietige
vonken lichts in het onbekend duister, om slechts te zijn vuurvliegen, die een nacht lichten om
dan te vergaan. Eeuwiger dan de sterren zijn wij. En de kracht, die in ons leeft, is krachtiger
dan die der goden. Want wanneer goden sterven in het terugkeren van alle kracht tot hem, die
schept, zo zullen wij kunnen lichten indien wij wensen. Want wie de waarheid kent heeft de
Hemel boven zich, Die hem behoedt voor alle kracht, hem maakt tot leven en licht en waarheid
en zo maakt tot eeuwige. De eeuwige, die schept, die zijn adem uitzendt en terugroept en die
in de waarheid van zijn wezen kennend zijn Bron, die Bron nimmer verloochent, maar zich
vervult in zijn Bron en Zijn uiting.
Zo ken het Lied der Waarheid, gij meergeborene. Gij meergeborene, herken de Waarheid en
de Wijsheid, die ver gaat boven alle wet. En leef waar en waardig. Opdat de waarheid een
hemel zij, die u beschermt, opdat de goden u voorbijgaan en de kracht dus levens in u
ontwaakt.
Hier is voor mij naar ik meen in gedeeltelijke citaten mijn meditatie bijna ten einde.
Gij, mijne vrienden, hoeft niets te vrezen, wanneer gij waar zijt ook tegen uzelf. Maak uzelf
illusies, spiegel uzelf dingen voor, die niet werkelijk zijn en gij zijt gebondenen in de
schepping, geketend als slaven aan een noodlot, dat gij niet beheerst.
Maar ken de waarheid in u en ge zijt wij als een koningsadelaar, die uitvliegt in de blauwe
hemel, lachend om de wereld beneden zich, zich verheugend in de oneindigheid, die hij
aanschouwt. Want wij, die waar durven zijn tegenover onszelf, die eerlijk durven zijn, Wij
kunnen de waarheid van het Goddelijke erkennen. En wij kunnen dat vinden, wat blijvend is en
niet teloor gaat. Maar ongelukkig zij, die slechts vrede zoeken in hun dromen. Die uit de grote
moeder het beeld der begoocheling putten en niet de kracht der waarheid. Die zoeken naar de
versuffing van de windloze middag, maar de koelte vereerpen, die hen dwingt om voort te
gaan op hun pad,
Laat ons, vrienden, de waarheid erkennen. Laat ons eerlijk en oprecht zijn, tegenover onszelf
voor alle dingen, opdat wij mogen weten; Dit is een band met het Oneindige, die niet teloor
gaat. Dit. is een waarheid, die ik steeds weer zal willen en zal kunnen leven in elke wereld en
sfeer.
Zo immers zullen wij vervullen onze taak om terug te keren tot ons punt van uitgang, onszelf
blijvende en toch één zijnde met de Bron van alle dingen, het Scheppend Vermogen, waaruit
zelfs de goden zijn voortgekomen.

140 EK 1961 - 1962


© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

Nummer 10.
Esoterische Kring.
12 Juni 1961
Wij zijn dan weer samen voor de esoterische kring, maar ook wij - u kunt dat uit de
vrijdagverslagen zien -hebben op het ogenblik wat personeelsmoeilijkheden met onze
sprekers, dus hoop ik, dat u met mij genoegen wilt nemen.
Ik zou dan graag willen spreken over bepaalde kernen van de esoterie, die direct en indirect in
verband staan met psychologie en de menselijke psyche.
Allereerst moeten wij beginnen met de stelling, dat elke mens drie beelden in zich draagt. Er is
practisch geen enkele mens, die werkelijk een eenheid vormt. Hij heeft het beeld dat hij
meestal half onderdrukt van dat wat hij werkelijk is. Daarnaast heeft hij een geïdealiseerd
beeld van wat hij zou willen zijn. En ten laatste een beeld dat door zijn schuldbewustzijn wordt
gekenmerkt en dat over het algemeen menig demonische en mismoedige trek vertoont,
Een esotericus moet zijn ware persoonlijkheid leren kennen en niet alleen maar de
verschillende voorstellingen, die binnen het eigen "ik" liggen. Het zal u duidelijk zijn, dat dit
een zeer zware opgave is.Wij kunnen natuurlijk het innerlijk benaderen langs de weg van het
gevoel (de mystieke beleving), maar een omschrijving van je eigen wezen, een werkelijk
uitdrukken van dat, wat je bent en wat je zult worden, brengt nogal eens wat bezwaren met
zich. En daarom zou ik graag allereerst een kleine ontleding willen geven van de door mij
genoemde drie hoofdfiguren, die in het bewustzijn over het "ik" plegen te bestaan.
Let wel, ik zeg niet dat deze de enige mogelijkheden zijn. Het zijn de meest voorkomende. Er
zijn mensen die 5, 6 of 7 verschillende persoonlijkheden in zich dragen. Er zijn er misschien
ook, die alleen maar een geïdealiseerde hebben en voor de rest hun werkelijke persoonlijkheid.
Gebrek aan begrip voor eigen betekenis, een zekere amoraliteit, doet de schuldbeseffiguur dan
vaak verbleken. Ook is de geïdealiseerde persoonlijkheid lang niet altijd een aangename
persoonlijkheid.
Wanneer wij nl. dat ideaal bezien, dan blijkt dat de mens dit meestal koppelt aan zijn
waardering voor de wereld, zijn begeerte in de wereld plus zoals bij zeer velen een aantal
filosofieën of theorieën, die juist deze opvattingen, deze richting van streven voor het "ik"
aanvaardbaar moeten maken. Het is nu dus wel duidelijk, dat een geïdealiseerde
persoonlijkheidsvoorstelling nog altijd veel onaangenaamheden in zich kan bergen.
Hoe kom ik tot deze idealisering?
In de eerste plaats sta je als mens tegenover het leven. Dat leven heeft je van jongs af aan
beïnvloed. Je hebt zekere waarden, invloeden en mogelijkheden meegekregen van de
voorouders en je hebt daarnaast - zij het dat dit niet bewust wordt ervaren - een aantal
geestelijke ervaringen, ook uit het verleden, die op het heden toch wel hun stempel drukken.
Zo kom je ertoe bepaalde figuren te verheerlijken. Een kind zal b.v. een onderwijzer, een
leraar, een geweldenaar uit de buurt adoreren. Maar dat betekent gelijktijdig, dat die figuur
geassocieerd wordt met sterkte, met zekerheiden veiligheid. Men zal dus trachten zichzelf in
die richting te ontwikkelen.
Daarbij ga ik bepaalde stelregels aannemen die lang niet altijd passen in de geestelijke
bewustwording.
Zo kan iemand b.v. stellen, dat het ideaal is om ieder ander precies te vertellen, wat goed en
wat niet goed is, wat juist en wat niet juist is. Een stelling, die esoterisch zelfs verderfelijk is,
omdat men zich dan in anderen gaat uitleven, zonder zich ooit van zichzelf bewust te worden.
Ook is geweld, macht, vaak een honger, die in de geïdealiseerde voorstelling naar voren komt.
Men meent dat men gewichtig en onmisbaar is en tracht vaak op kleinzielige wijze zijn gezag
te doen gelden. Dat is het resultaat. Maar het "ik" ziet dat als een belangrijke figuur, een
figuur van betekenis voor de wereld, een figuur waarvoor men respect zal hebben, die men zal
eerbiedigen, waarvan men zal houden. Veiligheid, geborgenheid in de gemeenschap vloeien
ook weer hieruit voort. Het "ik" zelve moet echter een persoonlijke bewustwording doormaken
en alle macht, die je op aarde kunt vergaren, is niet voldoende om ook maar een klein stukje
bewustwording te veroorzaken. Integendeel, hoe meer macht je hebt of denkt te hebben, hoe

EK 1961 - 1962 141


Orde der Verdraagzamen

meer je blind zult worden voor de werkelijkheid rond je en daarbij ook voor de ware betekenis
van je eigen "ik".
De idealen, die anderen zich stellen, zijn die van een vergeestelijkt mens. Zij hebben een
vlucht uit de wereld als hun weg gekozen. Dat is hun volste recht, zolang zij daarbij die wereld
niet helemaal proberen te verwaarlozen. Maar nu gaan ze stellen; ik sta boven de wereld, ik
heb een geestelijke kracht en een geestelijk inzicht, ik leef eigenlijk reeds in een andere
wereld en alles, wat ik op aarde doe, is daarvan alleen een uitvloeisel.
Daarmede ontwijken zij vele verantwoordelijkheden en verplichtingen, en kunnen zij voor
zichzelf veel goed praten, wat anders onaangenaam zou zijn. Zo iemand leeft buiten de
werkelijkheid. Zijn betogen en redenen zijn drogredenen, zijn wegverklarende gegeven
omtrent het "ik" en de wereld en geen persoonlijke realisatie; geen persoonlijke
bewustwording kan hieruit voortvloeien. Neen, iets anders is noodzakelijk.
Wanneer wie ons een ideale figuur van het "ik" willen voorstellen, zullen wij ons allereerst
moeten afvragen; Wat ben ik? Wat is mijn werkelijke figuur? En dan blijkt dat alles, wat ik zo
buitengewoon belangrijk vind, eigenlijk maar heel weinig betekent. Dat een groot gedeelte van
mijn waarderingen niet afhankelijk is van de werkelijkheid maar alleen van mijn illusies, van
datgene wat ik zou willen, dus in feite weer van een ideaalbeeld.
Wanneer ik het werkelijk belangrijke en ook het voor mij persoonlijk belangrijke weet te
scheiden van dergelijke idealisaties, dergelijke verwrongen voorstellingen, dan kan ik mijn
eigen eigenschappen wat beter bepalen en nagaan,
Ik zal dan kunnen zeggen: Kijk eens, voor mij is het b.v. belangrijk, dat ik voortdurend
anderen een dienst kan bewijzen. Maar dan moet ik van anderen geen dankbaarheid
verwachten. Het bewijzen van diensten is voor mij een zelfvervulling.. Ik moet dus een wijze
van leven zoeken, waarin het bewijzen van diensten en niet de erkenning een rol zal spelen.
Wil ik alleen erkenning hebben van een ander en is de dienst alleen maar een middel om dat te
bereiken - wat overigens veel meer voorkomt dan het eerste - dan moet ik mij dat ook
realiseren; en uitgaande van het standpunt dat ik een zo groot mogelijke erkenning van de
ander moet afdwingen met zo gering mogelijke middelen. Ik kom dan in de richting van mijn
ware wezen. Ik begrijp waar ik werkelijk naar toe leef.
Heb ik dit begrepen, dan moet ik mij ook nog afvragen, waarom er bepaalde schuldgevoelens
in mij bestaan. Waarom sommige verlangens voor mij zo groot en intens zijn, waarom ik mij
eigenlijk minderwaardig voel, omdat juist die niet vervuld worden. Ook dat is belangrijker dan
u misschien denkt, want alleen als ik mij ga realiseren dat alles, waarvoor ik mijzelf de schuld
toedicht, niet mijn schuld behoeft te zijn, als ik ga begrijpen dat mijn relatie tot de wereld en
niet mijn eigen wezen, dat het oordeel van de wereld en niet de stem Gods in mij een groot
gedeelte van mijn minderwaardigheidscomplexen en schuldgevoelens tot stand brengt, zal ik
ze gemakkelijker kunnen overwinnen. Ik zal bovenal de invloed van die
minderwaardigheidscomplexen, van dat schuldgevoel. terzijde kunnen schuiven. Het zal wel
blijven bestaan helemaal kom je er niet zo gemakkelijk vanaf maar je kunt het, nu het
eenmaal bewust gezien is, opzij zetten; het breidt zich niet verder uit; het is niet meer een
invloed, die je wezen voortsleurt, totdat je op den duur radeloos en hopeloos niet meer weet
wat je moet doen.
Dus moeten we een ideaal hebben, dat acceptabel is. Een ideaal, dat te verwerkelijken is. We
moeten een basis hebben voor onze geestelijke bewustwording, voor ons zoeken naar
innerlijke waarden en waardering, die gebaseerd is op wat kan, op wat bestaat. Misschien hebt
u dat wel meer gehoord,
Wat is dus de ideale figuur? Iemand, die beseft wat zijn verhouding tot de wereld werkelijk is
en daarbij niet uitgaat van zedenleer, filosofie of wat anders, maar van de feiten.
Ik leef. Ik heb bepaalde behoeften. Zonder die behoeften kan ik niet goed leven. Goed. Leven
is voor mij noodzakelijk, omdat ik alleen zó stoffelijk en geestelijk kan beantwoorden aan mijn
bestemming. Ik zal dus zoeken naar een weg, waardoor ik aan die behoeften kan voldoen. Ik
zal zoeken naar methoden en mogelijkheden, waardoor ik zo aanvaardbaar en zo goed
mogelijk overigens mijzelf kan zijn.

142 EK 1961 - 1962


© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

Dan ga ik mij verder afvragen in hoeverre ik mijn verlangens en ook mijn


minderwaardigheidsgevoelens, die heel vaak uit dezelfde bron voortkomen, kan omzetten in
iets, wat direct bruikbaar is.
Ik neem aan, dat u op een gegeven ogenblik ontdekt; ik heb een minderwaardigheidsgevoel,
omdat ik arm ben en ik droom alleen van rijkdom, omdat ik daarin zekerheid zoek. Dat komt
voor. Dan moet u voor uzelf als ideaal stellen; niet rijkdom maar het bereiken van
onafhankelijkheid. Onafhankelijkheid wordt vaak gemakkelijker bereikt door u ten dele of
geheel buiten de maatschappelijke samenhangen en waarderingen te stellen en uw eigen
maatstaven te aanvaarden, dan door te vertrouwen op de bewondering, de wetten, de regels,
die anderen hebben geschapen. U bent rijker wanneer u weinig behoeften hebt, dan wanneer u
al het geld hebt en misschien niet aan uw behoeften kunt voldoen. En dat vergeten de
meesten.
U moet dus een wijze van leven vinden, waardoor alles, wat voor u belangrijk is, inderdaad
kan worden vervuld. En alles wat alleen voortkomt uit de houding van uw buren of de eisen
van anderen, dat stel ik eens lekker terzijde.
Ik moet leven en wel zó, dat ik met mijzelf vrede kan hebben. En in de tweede plaats; Kom tot
de conclusie, dat je als mens niet kunt leven buiten de gemeenschap. Wanneer je buiten de
maatschappij staat en geen werkelijk contact met de mensen hebt, vervreemd je ofwel van
het menselijk bestaan in de zin van geestelijke ontruktheid, dan wel en dat komt meer voor
verval je tot dierlijkheid. Dus de doorsneemens heeft een samenhang met de mensheid nodig.
Behoeft nu die samenhang gebaseerd te zijn op wat de wereld voor u is? In een dierlijk milieu
zal dat laatste inderdaad het meest bepalende zijn. Maar als mens hebt u bijzondere
capaciteiten en gaven. Uw denkvermogen is groter, meer omvattend en vaak ook wendbaarder
dan bij menig dier. U kunt uitgaan van het standpunt: wat ik volgens mijn eigen bewustzijn
voor anderen beteken is bepalend. Ik probeer die betekenis voor anderen te krijgen, welke ik
in mijzelf als juist en goed ervaar. Van de rest trek ik mij niet te veel aan.
Dan moet je nog een stap verdergaan, want je moet ook nog afrekenen met de illusies
omtrent jezelf.
Zeg niet meer; Dit zijn mijn gaven, of: die gaven zal ik nooit bezitten. Zeg alleen tegen
uzelve; Niets is voor mij onmogelijk, tenzij het op dat ogenblik onmogelijk blijkt, en alleen
dán. Ik kan het altijd weer proberen. Slechts wat door ervaring nutteloos blijkt, zal ik voorlopig
terzijde leggen. Zeg dus niet dat iets onmogelijk is of niet passend of dat iets irreëel is, als u
denkt over een bepaalde kracht, een bepaalde capaciteit te beschikken. Als u denkt, dat u b.v.
een goed musicus zou zijn, probeer het en kom tot de ontdekking dat ge geen piano kunt
spelen, voordat ge het hebt geleerd. Wanneer u denkt, dat u een goed redenaar bent, probeer
een redevoering te houden; en als het niet gaat, probeer te leren, hoe een redevoering in
elkaar zit. Wanneer u denkt, dat u moderne kunst kunt vervaardigen, probeer het. Misschien
lukt het; en lukt het niet, dan zal u eerst eens moeten leren, welke maatstaven gelden.
Het is toch eenvoudig genoeg? Door op die manier je te beperken tot een stoffelijke wijze van
leven, een stoffelijke basis, die voor het "ik" aanvaardbaar is en het niet meer noodzakelijk
maakt in allerhand dromen weg te vluchten, kom je vanzelf ook tot een reëler aanvaarden van
je innerlijke wereld.
Vergeet niet, dat heel veel mensen die gevoelswereld, die krachten van andere sferen, welke
in het "ik" geuit worden, als een soort reddingslijn gebruiken om uit de uitslaande brand van
een mislukte wereld een ogenblik naar hoger sferen en koelte te ontvluchten. Maar, geachte
vrienden, op die wijze kom je geestelijk niet verder. Ga uit van de werkelijkheid, dan zal het
inpassen van de innerlijke belevingen, van de contacten met het Hogere, het erkennen van
lichtere krachten die ongetwijfeld ook dan voorkomen en bestaan vaak intensiever en juister
zijn dan menigeen zich voorstelt. Dan kun je die inpassen in een reëel wereldbeeld.
Het is niet iets heiligs of iets bijzonders, dat buiten je ligt. Het is iets normaals, een deel van
jezelf, dat je gebruikt. Het is een kracht, die je stimuleert. En wat je uit die kracht voortbrengt,
is geen wonder. Het is niet iets, dat je voorrechten geeft of je hoger doet staan dan een ander,
of iets, dat je verplichtingen oplegt. Neen, het is een deel van je wezen. Ik geloof dat dit wel
een van de voornaamste punten is, zeker in uw dagen.

EK 1961 - 1962 143


Orde der Verdraagzamen

Alles, wat ik bereik op het gebied van het paranormale, esoterisch inzicht en grotere
bewustwording, is een normaal deel van mijn wezen. Alles, wat daaruit voortvloeit, is niet iets
bijzonders, het is eveneens deel van mijn wezen en mijn leven en moet normaal gebruikt
worden. Maar al te vaak zie je mensen die esoterisch ver kunnen komen, stranden op dit
begrip van heiligheid. Ze ondergaan in zichzelf een eigenaardige gewaarwording, een licht, een
kracht, een angst of een duisternis en ze gaan proberen daaraan iets te verbinden. Maar het
licht is heilig en het duister is demonisch. Ze durven het wezen ervan niet te onderzoeken, de
oorzaak na te gaan, de bron. En omdat ze dat niet durven, zullen ze nooit die waarden
werkelijk voor zichzelf kunnen gebruiken.
Hier treedt overigens de gebruikelijke fout op. Er zijn mensen, die electrisch licht zo’n wonder
vinden, dat wanneer ze het de eerste keer zien ze vergeten te vragen, hoe je het aan of uit
maakt. Het resultaat is, dat ze ofwel een hele nacht staan te blazen tegen een electrisch
ballonnetje, dan wel een hele nacht in het duister zitten te verlangen naar het glanzende licht,
dat met een enkel gebaar geschapen zou kunnen worden. Alleen, ze hebben vergeten te
vragen, welk gebaar. Het beeld mag afgezaagd zijn, maar het is treffend.
Wij moeten in de esoterie rekening ermee houden, dat wij persoonlijk licht moeten hebben,
dat wij persoonlijk niet alleen maar het licht buiten ons moeten beleven, maar dat wij moeten
weten wat het ín ons betekent. Wij moeten leren het a.h.w. aan en uit te draaien wanneer het
nodig is. Als we dan een reële basis hebben gevonden en daarnaast de moed hebben vergaard
om al dat hogere, dat ongrijpbare toch maar te analiseren voor zover het gaat en zo goed
mogelijk daarin oorzaak en gevolg te zoeken, vooral met betrekking tot ons eigen wezen, dan
ontstaat voor ons de mogelijkheid en bepaalde stemmingen en krachten, bepaalde
mogelijkheden in te schakelen, wanneer het noodzakelijk is.
Wanneer je het bewustzijn van een hogere sfeer nodig hebt en je stelt je daarop in, dan doe je
niets anders dan het knopje van het lichtje omdraaien. Als ik weet hoe ik mij moet instellen en
in onvoorstelbaar korte tijd, dan leeft dit licht, is dit bewustzijn er, ik put eruit. En weet ik wat
ik wil weten, dan draai ik de knop om en sta ik weer in mijn eigen wereld. De overgang
daartussen is betrekkelijk gering. Ik behoef niet eerst in een hogere wereld te zweven om daar
het bewustzijn te vinden, dat ik tijdelijk aarzelend, verminkt en verzwakt terugbreng tot een
paar gedachten, die in negen van de tien gevallen symbolen zijn. Het is mogelijk om zo iets tot
de stof terug te brengen, klaar, concreet en direct.
Wanneer ik mij instel op een mens en ik vraag mij aft wat betekent die mens, wat leeft er in
die mens? Dan komt er een beeld tot mij. Wil ik dat beeld alleen maar ondergaan zonder
meer, dan zal ik van die ander heel weinig begrijpen. Maar durf ik analiseren, durf ik zeggen;
Hé, deze invloed doet mij hieraan denken, die invloed daaraan, hoe strookt dat met die mens
zelf, dan heb ik iets erkend omtrent die mens en weet ik misschien meer over zijn gebreken en
zijn mogelijkheden dan hijzelf ervan weet.
Zouden wij dat niet esoterisch moeten toepassen? Wij moeten uitgaan van het standpunt, dat
een reële basis noodzakelijk is. Van die reële basis uit bouwen wie voor onszelf niet zozeer een
ideaalbeeld op, maar wel een meer omvattend beeld van het eigen wezen. Want wij gaan
alles, wat er aan innerlijke beleving, aan mystiek ervaren, aan droombeleving desnoods,
optreedt in ons leven, in verband brengen met deze feitelijke basis. Er moet een verband
bestaan, anders zou het niet tot uitdrukking komen. Zelfs wanneer onze basis maar ten dele
als juist erkend wordt wat bij de doorsneemens gebruikelijk is zo zal toch reeds de poging tot
associëren duidelijk maken, dat wij niet alleen maar bestaan als een wezen, dat zich naar
boven worstelt als een touwklimmer naar de nok van het circus, of als een wezen, dat niets
anders doet dan moeizaam steunend trapjes oploopt en poorten doorgaat, maar dat wie een
geheel zijn. Wij beseffen, dat oorzaak en gevolg van het totale wezen in het heden tot uiting
komt? Dat alles, wat in mij bestaat en wordt veroorzaakt, deel is van mijn persoonlijkheid en
mijn mogelijkheden.
Dat betekent, vrienden, dat ik dus ook in het heden, in het menselijk heden kan manipuleren
en werken met de geestelijke krachten en vermogens van mijn wezen, zelfs als ik die maar ten
dele stoffelijk kan omschrijven of begrijpen.
Wij willen nu afrekenen met de gedachte van het pad en de trapjes, ofschoon ze de
gebruikelijke en door ouderdom eerbiedwaardig geworden uitdrukkingen zijn en als symbolen
op zichzelf mooi.

144 EK 1961 - 1962


© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

Hoe moeten wij ons dat voorstellen? Daarvoor stellen wij in de plaats het "ik" dat ontwaakt.
Dan grijp ik in de eerste plaats toch weer even naar de wetten van harmonie.
Al datgene, wat met mijn wezen harmonisch is, zij het dat ik dit goed of kwaad noem, zal in
mijn wezen tot uiting kunnen komen. Erken ik dit in werkelijkheid, dan zal ik daardoor de
harmonie in mijn wezen kennen. Met mijn wezen kunnen alle krachten in het Al harmonisch
zijn en niet slechts stoffelijke krachten of waarden van mijn eigen wereld. Daarom zal het
gehele Al voor mijn persoonlijk bewustzijn zijn brandpunt in mijn eigen wezen vinden.
Ofschoon een beleving of een wijze van leven zelfs volkomen altruïstisch mag zijn, zal toch de
erkenning van de wereld zowel als van het "ik" altijd volledig egocentrisch geschieden.
Dan volgt hieruit dat door het erkennen van mijzelf als het brandpunt van alle harmonische
krachten en daarmede dus de beantwoording van al, wat in mij leeft, vanuit de cosmos, ik ook
mijn eigen wezen kan omschrijven aan de hand van al datgene, wat in mij tot uiting komt. Of
ik dit erken naar zijn betekenis of niet, of ik dit omschrijf door een symbool of volledig duidelijk
kan weergeven, is eigenlijk daarbij nog niet eens "belangrijk. Ik weet; dit is deel van mijn
wezen en deze harmonische mogelijkheid bestaat voor mij in de cosmos. Heb ik dit
geconstateerd, dan ben ik in het begin geneigd om de gehele wereld op mijzelf te betrekken.
En pas langzaam kom ik tot de conclusie, dat er delen van het Al zijn, waarmee ik wel en
andere, waarmee ik niet te maken heb. Dat met sommige delen van de schepping een zeer
intens contact mogelijk is, terwijl andere altijd ver zijn en zich beperken tot een soort
wederzijds erkennen van de aanwezigheid zonder meer.
Ook hierin ligt weer een betekenis. Want dat wat ik erkennen kan, maar wat voor mij op een
afstand blijft, wat ik nog niet volledig kan verwerken of waarmee ik niet kan werken, is nog
geen reëel deel van het "ik", Het is daarin een potentie. Al datgene, wat in mij een
onmiddellijke reactie geeft en waarop ik onmiddellijk kan reageren is een bewust deel van mijn
wezen. En door het invoegen van erkende potentie daar, waar ik een gebrek in directe
mogelijkheid erken, zal ik mijn eigen wezen kunnen afronden en mijn vermogens
evenwichtiger kunnen maken. Zo ontstaat niet een directe groei (een groei naar buiten), maar
eerder een afronding van innerlijke vermogens en kwaliteiten. Het evenwicht dat zo wordt
gewonnen, schept weer nieuwe harmonische mogelijkheden.
Dan volgt hieruit; Alles, wat met een redelijk evenwichtig "ik" harmonisch is, zal door dit
redelijk evenwicht reeds geuit kunnen worden en wel in zijn volle vorm. Dan zal door de
reactie, daardoor in mijn wereld gewekt, voor het "ik" de mogelijkheid ontstaan de
eigenschappen, waaruit het innerlijk evenwicht is opgebouwd, te kennen en wel aan de hand
van de gevolgen, die ze voortbrengt. Mits het "ik" zich onthoudt van een oordeel over deze
gevolgen, maar ze alle als gelijkvaardig accepteert, zal de eigen verhouding tot de wereld, die
wordt gekend en de cosmos, die wordt aangevoeld, daardoor binnen het "ik" kunnen worden
uitgedrukt en wel voor de stof als een begrip en voor wat de geest betreft als een innerlijk,
emotioneel ervaren. Ik heb nu dus de mogelijkheid gevonden om in mijzelf en in de wereld iets
te erkennen.
Elke erkenning zal voor mij echter inhouden, dat mijn plaats in de wereld en de cosmos
nauwkeurig wordt omschreven. Want om mijn evenwicht te behouden en des ondanks te leven
dus niet volledig in stasis te verkeren zal ik wel moeten uitgaan van een gelijkwaardige
ontwikkeling van alle erkende eigenschappen. Elke eenzijdigheid verstoort mijn vrede, dat kan
ik niet accepteren. Dus..... mijn groei is enerzijds naar buiten toe een gelijkmatige uitbreiding
van eigenschappen, maar innerlijk een steeds sterker ervaren van emotie en vanuit deze
emotionele kracht het doen ontstaan van veel grotere potentie in elk gebied dat ik in mijzelf
heb erkend.
De esotericus kan reeds op aarde, krachtens zijn esoterische streven alleen al, komen tot een
meervoudige bereiking, die alle normale mogelijkheden van de mens verre overtreft. Hij kan,
wanneer hij innerlijk niet evenwichtig is, dit op een enkel terrein bereiken. Hij is dan over het
algemeen een vergeestelijkte dwaas of een genie, dat zichzelf ten onder brengt. Maar de
mens, die evenwichtig die kracht tot uiting brengt al valt hij niet zo erg op zal in alle
richtingen, welke tot zijn capaciteiten behoren, grote dingen tot stand brengen. Het zijn vaak
de grote denkers en uitvinders, die op een hele era hun stempel drukken, terwijl ze in hun
eigen periode eigenlijk niet werden erkend voor wat ze waren en vaak werden beschouwd als
zonderlingen i.p.v, geniale evenwichtige mensen.

EK 1961 - 1962 145


Orde der Verdraagzamen

Typisch is daarbij dat een zich gelijkmatig ontwikkelend en innerlijk evenwichtig wezen door de
hogere kracht tevens een nieuwe wereldvorm gaat zien. Deze krijgt in de ogen van de
medemensen gestalte als filosofie, als droombeeld, soms zelfs als een afwijking. Maar in feite
is het niets anders dan een omschrijving van de wereld, zoals die in het "ik" bestaat en wel in
hogere samenhang en verhouding, dan alleen de menselijke. Je groeit dus a.h.w. verder.
Wanneer een bepaald lichaam wegvalt, blijft de rest evenwichtig. En zou er een verstoring
ontstaan, dan kan die door voldoende zelfkennis ongetwijfeld snel hersteld worden.
Zo mag dus gelden dat degeen, die een dergelijke basis in de stof heeft gevonden en van
daaruit voortgaat, ook in de geest altijd evenwichtig is en een gelijke groei kan volhouden. Dit
moet resulteren in het vinden van de enig juiste plaats van het "ik" binnen de cosmos. Het is
geen kwestie van stijgen tot een troon, al zeggen we dat graag. Neen, het is slechts een
kwestie van de plaats waarop je a.h.w. volledig jezelf bent en gelijktijdig jezelf volledig
vervullend in het Al, door het Al volledig wordt erkend voor wat je bent. Dat is de ideale
verhouding.
Bij die evenredige ontwikkeling van alle eigenschappen, die je in jezelf erkent, zijn toch ook
eigenschappen, die je minder sympathiek vindt.
Ik heb reeds gesteld, dat men niet dient te oordelen. M.a.w. wanneer een eigenschap deel is
van mijn wezen, dan moet ik die niet verwerpen of als iets bijzonders loven en zien, ik moet
haar aanvaarden. Dat is de grote moeilijkheid bij een ieder, die de esoterische weg gaat. De
mensen willen zich desnoods nog wel erkennen voor wat ze zijn, maar zich aanvaarden zoals
ze zijn, doet men zelden. En omdat ze dat niet doen, gaan ze zoeken naar compensatie. Door
het zoeken naar compensatie ontwikkelen ze zich eenzijdig, of gaan ze hun aandacht eenzijdig
richten, en het resultaat ervan kunt u zich denken. Vlucht, waanwereld, mislukking. Dus wat u
noemt onaangename eigenschappen mits ze werkelijk deel zijn van uw wezen en niet alleen
uit uw denken voortkomen zult u behouden, want ze zijn deel van die basis. Die moet je ook
erkennen.
En ook verder ontwikkelen?
Wanneer het ene deel van het wezen zich verder ontwikkelt, zal ook het andere deel zich
moeten ontwikkelen. Dat is niet te vermijden.
Maar je hebt soms wel, dat je eigenschappen ontdekt, die misschien zoals u zegt uit het
denken voortkomen. Maar verdwijnen ze door erkenning?
Dan hebben wij dus niet te maken met een feitelijke eigenschap, maar met een uit het "ik"
komende reactie op de wereld, aan de hand van een vooropgezet gedachtenbeeld of een
onbewuste impressie, die deze uiting richt. Het is een denkbeeld en niet een feitelijke
eigenschap. Om u een voorbeeld te geven. Iemand kan een uitgroeisel hebben, dat niet
voortkomt uit zenuwen, maar dat gewoon organisch is. Dat is een eigenschap. Man kan ook
zeggen, dat iemand wratten heeft, die eigenlijk voor een groot gedeelte in verbinding staan
met het zenuwstelsel. Die kan ik met suggestie verwijderen. Dat is geen eigenschap.
U zult begrijpen, dat wij juist in de esoterie ontzettend voorzichtig moeten zijn, zodat we niet
eenzijdig uit het spoor gaan lopen. Alles, wat wij zijn, heeft zijn betekenis. Wanneer we
eigenschappen ontdekken, waarmee we geen weg weten, dan mogen we natuurlijk nagaan,
waaruit ze voortkomen. Maar ontdekken wij dat er voorlopig een reële stoffelijke noodzaak is,
laten wij die dan erkennen. Is het een reële behoefte, een reële noodzaak, dan moet je dat
niet trachten te verdringen. Dan moet je zeggen: ze is er. En als je erkent dat die er is, kun je
altijd nog nagaan op welke wijze je daaraan tegemoet kunt komen, zonder tegen jouw idee
van goed, van licht, in te gaan en dus een schuldbesef te kweken. Maar erkennen is
noodzakelijk,
Het zal heel vaak voorkomen dat ik met iets bezig ben, dat ik een eigenschap helemaal heb
omschreven, naar ik meen. Ik zoek naar de oorzaak..... en gek, nu ik zoek naar de oorzaak,
verdwijnt ze. Maar die eigensdhap heeft een eigenaardige kwaliteit, want ze keert weer terug,
als ik ophoud met zoeken. Het is nl. zo;
Wanneer mensen ideeën hebben die heel vaak in de jeugd erin geranzeld zijn of in een soort
shock verkregen, dus onder sterke emotionele spanning en we benaderen de oorzaak ervan,
dan zijn ze zo bang voor die oorzaak, die naar voren komt, dat ze het verschijnsel voorlopig
terzijde stellen. Het verschijnsel komt terug. Als ik ontdek, dat bij een onderzoek naar de
oorzaak een bepaalde eigenschap verdwijnt, maar nadien terugkeert. Want moet ik voor

146 EK 1961 - 1962


© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

mijzelf stellen; dat is geen reële eigenschap, dus komt het ergens uit mijn psyche voort. Want
het vinden van de eigenschap is in dergelijke gevallen wel moeilijk, maar het feit alleen dat ik
erken; het is geen reële eigenschap en daarvan dus een zekere realiteit ontken, zal het mij op
den duur gemakkelijker zijn die eigenschap te beheersen en ook de bron ervan, de oorzaak te
ontdekken. Maar ja, dat kan wel een kwestie zijn van een heel leven en wij hebben geen tijd
daarop te wachten. Daarom moeten wij weten; wat is werkelijk bewust, direct, reëel deel van
mijn persoonlijkheid, want een eigenschap, die steeds verdwijnt en weer terugkomt en waarbij
dat verdwijnen gebonden is aan bepaalde omstandigheden, zal geen werkelijke eigenschap
zijn. Of het kan een behoefteelement zijn, dat op een gegeven ogenblik een verzadiging
ondergaat en daarna hernieuwd ontstaat.
Dan wil ik graag het volgende naar voren brengen;
In mijzelf heb ik verschillende ervaringen, die ik dan meestal maar als licht aanduid, ofschoon
ze geen licht zijn, evengoed als ik een horen en een zien ken, die eigenlijk geen horen en geen
zien zijn. Ik bezit klaarblijkelijk - en zeker wanneer ik in de stof ben - in mijzelf een aantal
eigenschappen die niet omschrijfbaar zijn. Wanneer ik eigenschappen niet kan omschrijven, is
het niet juist daarvan a priori een verschil aan te nemen en dien ik slechts de
verschijningsvorm. op zichzelf als voor mij different te aanvaarden, maar voortkomende uit
een en dezelfde bron. Door een en dezelfde bron aan te nemen voor alles, wat in mij tot uiting
komt als kracht, als licht enz., kan ik nl. vermijden dat ik met een hele reeks goden te maken
krijg. Want wanneer ik overal een aparte bron ga stellen, dan kom ik in een treurige situatie.
Ik zou graag een voorbeeld geven.
Ik heb enige tijd geleden in een debat met iemand te maken gehad, die heel veel geestelijke
leiders had. Hij beschikte over geestelijke leiders voor zijn stoffelijke en voor zijn geestelijke
belangen, een voor zijn esoterische kracht en een voor zijn genezing. Laten we het zó stellen;
wanneer hij zijn neus moest poetsen, had hij daarvoor een speciale geestelijke leider nodig.
Die man zweefde volgens zijn eigen idee op de wereld rond als een gids in een autobus met
een stel touristen achter zich. Met dit verschil dat de touristen vertelden, waarheen hij moest
gaan. Die mens leefde zelf niet. Hij had alles, wat hij in zichzelf erkende en elke invloed een
aparte persoonlijkheid gegeven, die had hij leider genoemd.
In de eerste plaats was hij daardoor niet meer in staat om werkelijke leiding of hulp te
erkennen. Die ging gewoon teloor, ze was een in de massa geworden.
In de tweede plaats; doordat hij zich voortdurend met die leiding bezighield, was hij niet in
staat te leven. Hij leefde via een reeks projecties, waaraan hij persoonlijke eigenschappen had
toegekend.
Die man kwam op den duur natuurlijk met zichzelf in strijd, want zoals de buspassagiers,
hadden ook zijn geestelijke leiders ruzie, zij het dan misschien niet over het open of
dichtmaken van een raampje, maar over het al of niet doen van bepaalde dingen. Die man
dreigde te gronde te gaan en vroeg mij dus; Hoe moeten wij dit dan zien? Die leiders zijn ons
toch gegeven?
Toen heb ik een antwoord gegeven, wat misschien wel de beste illustratie is van hetgeen ik u
wil zeggen; Ook al schijnen duizend verschillende leiders op te treden, er is slechts één God, er
is slechts één kracht, aan wie ik wérkelijk mijn leven verschuldigd ben. Er is slechts één
kracht, die mij werkelijk leidt en helpt. Indien ik alles daarop terugvoer, zal ik geen strijd
daarin kunnen erkennen, maar ik zal alle verschijnselen op zichzelf afwegen en zien als een
aanduiding van hetgeen in mijn eigen wezen mogelijk is en leeft, niet als een beslissing
omtrent hetgeen ik moet doen,
Indien u zich dit beeld realiseert, kunt u uit de veelheid van uw leiders weer terugkeren tot de
ene werkelijke kracht, die zich in u manifesteert. En of die kracht vandaag wit licht, morgen
geel licht en overmorgen rood licht is, dat maakt niets uit. Het is dezelfde kracht. Wanneer u
zich aan die kracht vasthoudt, dan zullen de verschillen slechts helpen om de band tussen u en
die ene kracht intenser en groter te maken. Dan kunt u haar beter beleven.
De man heeft "ja, "broeder" gezegd en daar is het bij gebleven. Jammer voor hem.
Als ik u dit beeld geef, kunt u begrijpen dat het voor ons toch wel erg belangrijk is om niet alle
innerlijke krachten te gaan verbrokkelen. Kunnen wij bepaalde dingen erkennen, dan is het

EK 1961 - 1962 147


Orde der Verdraagzamen

goed, maar wij moeten ze niet zien als volledig gescheiden van de rest. Wanneer iets uit sfeer
6 komt, dan betekent dat, dat alle andere sferen er tenslotte ook bij betrokken zijn, ook al zie
ik haar als sfeer zes. Het is de cosmos, de geestelijke wereld, die inwerkt en niet alleen sfeer
zes. Daardoor blijft het geheel in mijzelf gehandhaafd en zal ik altijd het totaal van mijn
wezen, voor zover dit op aarde bewust mogelijk is, uitdrukken. Ik zal het geheel van mijn
ervaren, kennen en bewustzijn kunnen uitdrukken in de sfeer, die mijn ogenblikkelijke wereld
is.
Dit erkennen van die eenheid is voor de esoterie wel belangrijk. Soms weigeren wij die
eenheid te erkennen. Wij zijn b.v. bang. Niet werkelijk bang, maar bang voor een denkbeeld.
Om u een eenvoudig voorbeeld te geven.
Wanneer iemand mij een mes voor ogen houdt en zegt; "Ik ga je steken", dan is dat op
zichzelf geen reden om zo buitengewoon angstig te zijn. Maar zelfs mensen die niet bang voor
de dood zijn, worden voor dat mes bang. Weet u waarom? Niet voor de wond en de
ogenblikkelijke pijn, die is te dragen, maar voor de angst dat ze zal voortduren, dat ze hun
ledematen zullen verliezen, dat ze voor altijd ongelukkig zullen worden. D.w.z. men vreest
voor consequenties, die niet noodzakelijkerwijze aan het mes verbonden zijn.
En zo gaat het bij ons ook. Wij gaan alles in delen splitsen, en dan komt er een deel van die
wereld, van die cosmos of van die invloed op ons af en wie menen dat het ons kwaad kan
doen, omdat wij het zien in tegenstelling tot de rest. Wij vluchten weg; maar dan wordt onze
wereld onevenwichtig, onze erkenning van de cosmos valt weg. Erkennen wij echter voor alle
verschijnselen onverschillig of ze licht of duister zijn steeds een bron en durven we bij wijze
van spreken tot de duivel zeggen; "Ook gij zijt uit God geboren", dan kunnen wij met al die
krachten klaarkomen, dan kunnen wij met alle verschijnselen afrekenen en groeien wie verder.
Op het ogenblik dat zo’n angst optreedt, moeten wij dan ook beseffen, dat wie een soort
beproeving men noemt dat in gangbare termen wel "een van de poorten der inwijding" moeten
ondergaan. Wij moeten de eenheid blijven beseffen. Op het ogenblik dat wij tegen onszelf
verdeeld raken, grijpt de angst ons aan, en deze kan ons terugdrijven, niet alleen van de
bereiking, maar ons voor het verdere bestaan binden, tot we haar tenslotte toch meester
worden. Angst, zeker voor innerlijke krachten en belevingen, heeft geen zin.
Evenmin heeft het zin om een bepaald aspect van het Goddelijke in jezelf hoger te waarderen
dan de rest. U kunt zeggen; Een bepaald licht maakt mij gelukkig. Ik heb wit licht in mij en nu
voel ik mij vitaal en krachtig. Ik heb het gele licht in mij; en nu voel ik mij a.h.w. gekoesterd
in een milde zon. Ik heb blauw licht, er is rust in mij en wijsheid. U kunt dit alles zeggen en
het kan waar zijn. Maar op het ogenblik dat u zegt; Wit licht is beter dan blauw licht, schept u
een onderscheid. U gaat God a.h.w. verdelen; u gaat hogere invloeden en sferen tegenover
elkander stellen en er komt een element van verwerping en vrees. Waar dit element optreedt,
zult u de innerlijke kracht niet geheel kunnen benutten en nooit tot volle bereiking komen.
Uit het geheel kunt u dan wel de conclusie trekken; Alle ware esoterische bewustwording is
gebaseerd op een reëel besef van het eigen "ik" in eigen wereld, op een erkenning van eenheid
van alle krachten, die zich uit andere werelden of sferen in het "ik" manifesteren en een
aanvaarding zowel van eigen wezen als van de krachten, die zich daarin uiten als een geheel.
Het besef het brandpunt te zijn, waarbinnen voor het "ik" alle krachten komen tot eenheid en
harmonie geleid binnen dit "ik”, maakt het mogelijk bewust deel uit te maken van de cosmos,
eigen functie en taak daarin te beseffen en het geheel van de cosmos a.h.w. in jezelf mee te
dragen. En dat is, naar ik meen, toch wel een van de belangrijkste fasen van de esoterische
bewustwording.
Heb ik het goed begrepen dat de consequenties van wat u zegt, dat elke ervaring
gelijkwaardig is?
Inderdaad. Tenzij ik zelf een onderscheid maak. In de praktijk komt het dus hierop neer, dat
de mens, gepreconditioneerd om onderscheid te maken, in zichzelf bepaalde ervaringen bij
voorkeur zal ontwijken. Wanneer ze echter onvermijdelijk zijn, dient hij zich te realiseren dat
ze juist omdat ze niet bewust worden veroorzaakt gelijkwaardig zijn aan alle andere
ervaringen en kan hij zo het evenwcht behouden en bereiken, dat anders ongetwijfeld - zelfs
door dwang van buiten - verstoord wordt.
Geldt dit dus ook voor de minder goede eigenschappen?

148 EK 1961 - 1962


© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

"Minder goede eigenschap" is een uitdrukking die u gebruikt aan de hand van uw denkbeeld.
Maar als u even nadenkt in de meer abstract filosofische zin, dan zult u toch moeten toegeven
dat God niets kan scheppen, dat niet goed is en dus als zodanig elk verschil dat gemaakt
wordt, niet de werkelijkheid betreft, maar alleen uw eigen instelling daartegenover. Dan zijn er
dus geen minder goede eigenschappen in cosmische zin.
Vrienden, ik dank u voor de aandacht en hoop dat in dit onderwerp hier en daar voor u iets is,
waarmee u iets kunt doen. Esoterie begint immers pas werkelijk waarde te krijgen, als ze
bestaat uit een praktijk, voortvloeiend uit een theorie en niet een theorie is, die men ondanks
de praktijk blijft handhaven.
U hebt in het eerste gedeelte een lezing gehoord over de meer practische achtergronden en
mogelijkheden van de esoterie. Daar bij is aangesneden de kwestie van het licht. Tenzij u
andere wensen hebt, lijkt het mij goed op dit licht nog een ogenblik voort te borduren.
Wanneer wij denken aan licht en aan lichtende kracht, zo zijn wij geneigd ons deze lichtende
kracht buiten het "ik" voor te stellen. Maar eigenlijk is dit niet juist. wat buiten ons bestaat is
in feite de totale cosmos; d.w.z., het diepste duister en het hoogste licht zijn rond ons. Alleen
wat in ons is, wat wij in onszelve toelaten of erkennen, is voor ons bruikbaar, is voor ons te
realiseren.
Nu heeft de doorsneemens behoefte aan licht, omdat hij angst heeft voor duister. "Duister is
voor hem gelijk aan het Niets", zou onze voorganger hebben opgemerkt. En het Niets betekent
voor hem de uitblussing van zijn eigen wezen; daarom zoekt hij licht. Maar waar dus de
betekenis, die wij aan de invloeden rond ons geven, afhankelijk is van onszelf, is licht niet iets
absoluuts. Het is slechts onze erkenning van het Zijn, van het leven zelf. En zo min als het
leven zelf geheel omschrijfbaar is en geheel uit te drukken, zo min is de bron van alle licht
voor ons volledig kenbaar of uit te drukken. Daarom spreken wij van het kleurloze, van het
onbekende, van het verborgene.
Dit licht leeft in ons allen. En uit dit licht kunnen de verschijnselen van het leven voortkomen,
die tevens voor ons worden de kleuren, de nuances, waarin het licht zich aan ons openbaart.
Wanneer ik mistroostig en moedeloos ben, zo zal mijn wereld mij duister toeschijnen. Maar
kan ik in mijzelve nu een contact vinden met positieve krachten, dan ontstaat het licht, en het
licht, dat in mij is, verdrijft het duister buiten mij. Daarom heb ik nimmer het recht om het
licht, dat in mij leeft, te verbergen. Zei niet uw Jezus; "Gij zult uw licht niet onder de
korenmaat stellen".
Het licht, dat in je leeft, word je gegeven om het in je wereld te gebruiken, om in de wereld de
reactie en de reflex te vinden, die de innerlijke waarde bevestigen.
Stel nu dat u het verblindende licht aanschouwt. Het verblindende licht is een ordening,
waaraan ge uzelf niet kunt aanpassen. Het is een zo volledige eenheid en harmonie, dat uw
eigen wezen zich daarin niet kan oriënteren.
Verblindend licht is voor ons verdoving, omdat ons wezen niet in staat is het te verdragen.
Toch is dit verblindende licht slechts een verschijnsel, een uiting van de werkelijk levende
kracht. En als ge het hierin met mij eens zijt, kunnen wij ons gaan afvragen, waarom voor ons
een bepaalde kleur zo belangrijk is.
Sommigen van ons leven gaarne met een innerlijke glans van goud. Anderen kennen het
mystieke purper, het violet, of dragen in zich de koele ijlheid van het maanlichtachtig blauw,
waarbij het verstandelijk begrip en de wijsheid zo gemakkelijk een vorm kunnen vinden voor
alle leven. Sommigen voelen in zich - al zullen zij het vaak verbergen - de kolkende gloed van
rood; de behoef te om moedig de buitenwereld tegemoet te treden en met die wereld een
band te vinden, zij het door strijd of op andere wijze. Weer anderen kennen in zich slechts de
somberheid van rood, dat een voortdurend gebondenzijn is aan alles, wat rond hen bestaat.
Maar licht is het voor een ieder, en ook voor ieders leven.
Het is dwaas te ontkennen, dat elke mens een eigen kleur licht heeft, zelfs als wij de oude
concepten van zeven geheiligde stralen in verschillende kleuren zouden willen verwerpen.
Wanneer ik leef uit het mystieke licht, het vreemde violet, dat in zijn hoge trilling zich bijna
onttrekt aan het menselijk kennen, dan pulseert er diep in mijn wezen een kracht, die nimmer

EK 1961 - 1962 149


Orde der Verdraagzamen

te omschrijven is en uit dit "ik" de wonderlijkste mogelijkheden doet ontstaan. Zo hoog, zo


scherp is die trilling, dat zij alle stoffelijke concepten overwint. Zij geeft de wereld een andere
gestalte, ze onttrekt u aan de wetten van de wereld, ze doet u inzicht gewinnen in dingen die
ver, ver van u af zijn. Maar eerst wanneer ge terugkeert tot een lagere kleur of trilling, b.v. tot
het blauw, zult ge in staat zijn verstandelijk daarvan iets te omschrijven. Zo kunt gij in
mystiek "beleven" nimmer volledig “weten" zoeken. En als uw weg een mystieke is, dan gaat
het om dit pulseren in mij, dit openbreken van de afgronden van het eigen "ik", waarin de
vreemde vibratie van de oneindigheid steeds weerklinkt en weergalmt als een echo in een
kelder. Dat is dan deel van jouw wezen en als ge u daaraan onttrekt zijt ge slechts dwaas.
Is uw richting het weten, het denken, de filosofie, de wetenschap, bouw dan van daar uit.
Waarom zou iemand, die in het ijlblauwe licht leeft en daaruit zijn krachten puurt voor eigen
wezen, uitgrijpen naar het gulle goud van de dag, dat hem slechts verblind doet zitten als een
nachtvogel, getroffen door de te felle zon, niet in staat om zich nog te roeren. Wij hebben onze
eigen kleur, wij hebben onze eigen vibratie of trilling, die tot ons innerlijk spreekt en die van
uit ons innerlijk de grote mogelijkheden realiseert.
Wij hebben een bepaalde bestemming. Men leeft niet op aarde om willekeurig dingen te doen;
men leeft op aarde om een taak te vervullen. En wanneer ge een verkeerde kleur licht zoekt,
wanneer uw licht het trillend violet is van de diepe mystieke beleving en gij grijpt naar het
harde rood van het zuiver materieel bestaan, dan zal er steeds weer iets in u breken, totdat
het violet begint te gloren, totdat gij alle andere kleuren terloops strelend voortgaat en weer
terugkeert tot de bron van uw zijn.
Alle licht is gelijk, en rond ons is alle licht. maar wat in ons leeft, vrienden, dat is onze band
met het Oneindige. En die band is niet alleen maar uit te drukken als een goddelijke
eigenschap. Het is ónze eigenschap en ons wezen. Het is het antwoord van onze ziel, van onze
geest op dat, wat rond ons bestaat.
Misschien hebt ge als kind wel eens geschouwd door verschillend gekleurde glazen en gezien
hoe het landschap veranderde. Hoe dat, wat door het heldere glas nog duidelijk kenbaar was,
door het goudgele glas een vreemde gloed kreeg, en door het violette plotseling nachtelijk
duister en soms zelfs spookachtig leek.
Zo zien wij allen onze werelden verschillend, want het licht, waaruit wij leven, bepaalt het
beeld, dat de wereld voor ons heeft. Het beeld is voor ons normaal. Er bestaat geen
gemeenschappelijk licht of geen gemeenschappelijk wereldbeeld.
Want ons bewustzijn kan het werkelijke licht dat onbekend en kleurloos is niet omvatten.
Hiervan moet je uitgaan. Altijd weer wanneer u het beleeft, moet u zich niet afvragen, of een
ander deze kleur misschien kent. En als u werkt met twee of meer kleuren, dan moet u zich
afvragen, welke van die kleuren eigenlijk voor u de juiste is. Alleen wanneer men de juiste
kleur gevonden heeft, wanneer men voor zichzelf de juiste vibratie heeft gevonden, zal men
immers de waarheid van het Goddelijke rond zich ervaren.
De kleuren van licht kunnen ook gebruikt worden als bron van kracht. Ik wil ook hier een
vergelijking maken.
Stel u voor, dat een bepaald licht voor u is als een krachtvoedsel, dat u in staat stelt het
veelvuldige te presteren van wat ge normaal doet. Dan zijn alle andere kleuren voor u slechts
de middelen (electriciteit, benzine, gas, steenkool), waarmee ge een bepaalde machine (een
motor) in werking kunt stellen. Misschien zelfs een dier. Maar die krachten zijn voor u niet
werkelijk, ze zijn geen deel van uzelf. Ge kunt werken met elk licht. Ge kunt uit elk licht
krachten dirigeren naar de buitenwereld, zolang ge in uzelf harmonisch genoeg kunt zijn met
de levende krachten. Maar ge kunt nimmer een kleur of een kracht beleven, behalve die ene,
welke uw eigen kracht is.
Ik weet, dat sommige mensen een bepaalde voorstelling hebben van de kleuren. Als we dan
spreken over het gouden licht, de gouden glans, dan menen zij; hier is het hoogste, het
allerlichtste. Maar dat is waan. Hoe kan het gouden licht, dat slechts een middelpunt van de
uitersten van geestelijk en stoffelijk ervaren is, het hoogste licht zijn? Het gouden licht is
alomvattend, dat is waar, voor uw wereld tenminste. Maar het gouden licht is geen kracht, die
nu alles in orde kan maken en waaraan je al het andere kunt opofferen; en zeker is het niet de
enige of de hoogste weg.
150 EK 1961 - 1962
© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

Wie leeft uit een kleur of uit een kracht, zal voor zichzelf erkennen dat dit een ritme van leven
betekent. De manier waarop u zich beweegt, de wijze waarop je denkt, de manier waarop u
anderen tegemoet treedt, de verlangens, diep in jezelf en de gedachten wanneer ge de wereld
waarneemt, zij alle kennen een bepaald ritme, één bepaalde karakteristiek. Dat is het ritme
van het licht, dat de vibrerende kracht van uw eigen leven is.
U kunt dan trachten dit te veranderen. Maar dat is u onmogelijk. Ge kunt trachten uw
kwikzilverige beweeglijkheid om te zetten in de gezapige rust, maar ge lijdt er zelf onder en de
werkelijke rust kunt ge nimmer bereiken en slechts zelden aan anderen voorgoochelen. Erken
daarom uw eigen levensritme en weet dat dit ritme zijn weerklank vindt in duizend-en-een
kleine dingen van uw wereld.
Een woord en een gedachte hebben eveneens een ritme. Zij spreken tot u, ook zij wekken een
echo, een begrip. En wat voor de één werkelijk licht en aanvaarding betekent, omdat het zíjn
licht is, is voor de ander een flauwe schemering of een onbelangrijke flits van voorbijgaande
gedachten, die hij snel weer vergeet. Een lied, een melodie, een gebaar, een schilderstuk, een
lijn, een tekening van wolken aan de hemel, zij hebben het ritme, dat door sommigen erkend
wordt.
Een ieder droomt op zijn eigen wijze. Zelfs de mens, die in zichzelf verdeeld is, innerlijk
verscheurd wordt en de z.g. werkelijkheid ontvlucht, kent nog dit ritme.
Het ritme positief beleven wil zeggen: werkelijk kracht kennen en werkelijk leven. Het ritme
ontkennen, het teniet doen en tegenstreven betekent ondanks alle uiterlijke schijn van succes,
innerlijk mislukken, d.w.z. innerlijk ongelukkig zijn.
Er zijn onnoemelijk veel krachten in het Al, die een eigen vorm, een eigen kracht bezitten en
gestalte zijnde zich op uw wereld manifesteren. Er zijn goden en demonen; er zijn de geesten
van hen, die aardgebonden zijn; en er zijn krachten van licht, die soms vanuit een cosmisch
zijn of een onbekende wereld voor een kort ogenblik de uwe beroeren. En elk van hen heeft,
precies zoals gij, zijn eigen kleur en daardoor zijn eigen betekenis.
Wanneer een leraar spreekt, dan spreekt hij tot hen, die deel zijn van zijn weg en van zijn
inwijding en niet tot de anderen. Wanneer hij spreekt over God, dan spreekt hij over zijn
aanvaarding van God en zíjn trilling. Het magisch geteld van wonderen is gericht op allen, die
dezelfde kracht en kleur hebben; en die deze niet bezitten, kan hij niet beroeren, kan hij niet
benaderen. Geen mens op deze wereld en geen grote leraar kon wonderen doen aan iedere
mens. Hij kon het slechts doen aan hen, die deel waren van zijn golf, van zijn kleur, van zijn
ritme. Onthoud dat!
U hebt een bepaald deel van de wereld, dat bij u past. Ergens is iets, wat in harmonie is met
uw wezen, dat is belangrijk. Want daarin liggen resultaten, daarin ligt bewustwording, daar is
gezamenlijk streven mogelijk, daar zijn vreugde en leed begrijpelijke waarden geworden. Maar
waar geen gelijk ritme is, waar de kleur een andere is kunt ge elkander ternauwernood
verstaan. En dan moogt ge elkander liefhebben en aanbidden, ge moogt elkander
verheerlijken, eren en dienen, maar ge zult elkander nimmer volledig bereiken. Er is een
verschil in kleur en gij kunt uzelf niet maken tot het evenbeeld van de ander. De ander kan u
niet maken tot het beeld van zichzelf. Weten dat het zo is, betekent in de wereld juister en
meer in waarheid leven. Want wanneer je beseft, dat je, al is het maar één op de zeven
mensen werkelijk zult kunnen helpen, bereiken en beroeren, ga je ook begrijpen dat er
anderen zijn, die je niet zult kunnen helpen, ondanks alles. En dit begrip alleen bespaart je
veel leed. Dit bespaart je het gevoel tekort te schieten. Op den duur leer je als je wat
bewuster wordt om alle krachten van licht te hanteren. Je hanteert de krachten van het witte
licht, ja, zelfs van het verblindende licht even gemakkelijk als de rode gloed van de materie en
het violet, waarin de verborgen geestelijke beleving werkelijkheid gaat worden. Maar nog blijf
je gebonden aan een kleur.
Ik kan, mijne vrienden, vele trillingen wekken en ik ken vele soorten van licht en kracht en
varianten ervan, waarvan gij op aarde niet zult kunnen dromen. Maar ik ben en ik blijf een
wezen van een bepaalde weg, van een bepaald ritme en een bepaalde kleur. En alleen indien
ik dit werkelijk voor mijzelf aanvaard en weet, kan ik voortgaan. Misschien zal het u duidelijk
worden, wanneer ik tracht u eens te laten zien wat het verschil is, als ik spreek over iets, dat
ik ken, maar dat geen deel van mij is, al ken ik het nog zo goed. Maar spreek ik over iets, dat

EK 1961 - 1962 151


Orde der Verdraagzamen

uit mijzelve voortkomt al zal het misschien niet in overeenstemming zijn met uw wezen, met
uw besef dan geloof ik wel degelijk dat u het verschil zult zien in werking, in ritme en sfeer.
Wanneer ik ga spreken over God en ik zeg:
God is. En God is werkelijkheid, God heeft Zich op de wereld geopenbaard. Hij heeft het
licht uit Zich voortbrengende, de mens het licht van de geest geschonken en zijn weg te
vinden.
God leeft in alle dingen. En Hij zal eens komen om een oordeel te vellen, om licht en duister
te scheiden en na deze scheiding weer saam te voegen tot het geheel, dat is het einde van
alle tijden."
Wanneer ik dit zeg, dan spreek ik waar, want ik weet dat het zo is, Maar hoe, kan ik het leven,
wanneer het geen deel is van mijn wezen, kan het niet leven in mij. Maar wanneer ik zeg;
Yggdrasil heeft zijn wortels in de hel en in de aarde en in zijn leven schuilt de mensheid.
Maar hemel en aarde naderen elkander en sterker worden de wortels, driftiger de sappen,
maar ook morser de stam."
Dan spreek ik over iets, dat dichter bij mijn wezen ligt. En zeg ik:
"Wanneer Al lichtend bewustzijn in Brahma is geworden tot erkennen van eeuwige
waarheid, wanneer Al verbleekt buiten de Bewuste en terugvliedt in Brahmans kracht al wat
was, wanneer Atman, de Omvattende, in de laatste vonk van het bewuste licht zijn adem
stort, dan is herboren schepping, kracht en sfeer. Herniewd zijn alle tijden, Dan leeft de
werkelijkheid, waarvan ik deel ben. En zo ik deel ben van deze werkelijkheid, ik zal doel zijn
van de kracht, die tot Brahman vliedt. En ik zal Brahma zijn en herscheppen het goede en
het lichte dat in mij leeft, tot Atmans wezen weer geopenbaard, hernieuwd de volheid kent
van al het geschapene".
Dan spreek ik mijn wezen. Er ligt een verschil in, onbelangrijk misschien. Een verschil dat ligt
in termen, die ik gebruik, in mijn innerlijke band daarmede,
Wanneer ik wil zegenen, wanneer ik licht wil oproepen en ik kan spreken uit dat wat ik ben; ik
kan mijn hele wezen, mijn eigen denken en alles laten samensmelten tot een begrip van
eenheid, dan is er een kracht, die aan het Goddelijke gelijk is. Maar zo ik slechts spreken moet
volgens mensen of begrippen, wanneer ik moet spreken het ritme dat buiten mij leeft en goed
geheten wordt, dan kan ik ternauwernood een vonk slaan en is mijn licht geen zon, die gloeit
maar een rokende flambouw, die ternauwernood het duister verdrijft. En dit te weten,
vrienden, is belangrijk.
Want zoals ik uit mijn weten en wezen, uit wat ik ben, iets bereiken kan, zoals ik leven kan in
die kracht van het Goddelijke, die voor mij reëel is, zo kunt ook gij leven uit dat, wat voor u
werkelijk is, indien ge die werkelijkheid erkent. Weet wat het licht is, dat je roert, weet wat het
ritme is, dat je wezen beweegt door de cosmos. Dan weet je ook wat jouw pad van inwijding
en van bewustwording is. Dan heb je het pad gevonden van de esotericus, die in het licht zelve
zich vindende boven zichzelf uitrijzende één wordt met de cosmos, maar speelt ge van kleur
tot kleur en van licht tot licht, ge zult nimmer verder komen. Ge zult slechts ideeën en
ervaringen scheppen in strijd met uw wezen, in strijd met uw "ik" en ge zult krachten
scheppen, die ge weer moet overwinnen, voordat ge kunt verdergaan.
Ik wilde dat ik u het licht kon tonen zoals het is, al is het maar mijn licht. Maar, vrienden, het
licht dat rond u is, kan ik u zelfs niet tonen. Wat in mij leeft, dat is mijn wezen, mijn ritme van
zijn. Maar ik kan u in ieder geval zeggen, dat het nodig is om uzelf te zijn.
Men heeft u gezegd; Wees vrij, wees uzelve. Wees voor uzelve verantwoordelijk. Draag
aansprakelijkheid voor wat ge zijt. Ge hebt het duizendmaal geïnterpreteerd, maar slechts
zelclen hebt ge het beseft.
Wij zijn wil zeggen: de kracht te leven, die ín je is, d.w.z.; "in je dragen het licht, dat jóúw
licht is en jóúw kracht en jóúw wezen; d.w.z. in jezelf kennen de band met het Oneindige, die
de jóúwe is, die jóúw wezen kracht en harmonie geeft, die je wereld voor jóú aanvaardbaar
maakt, die voor jóú een inzicht schept in al, wat in je leeft. Een begrip voor wat je betekent
voor al wat rond je is.

152 EK 1961 - 1962


© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

Ik kan u geen inzicht geven in licht. Ik kan u iets met woorden schetsen en zelfs dat is
onvolkomen. Maar misschien hebt ge nu begrepen waarom sommigen van u dat contact met
de werkelijkheid, dat zij zoeken, niet kunnen vinden. Dan moet ge nadenken en zeggen: wat is
hetgeen, dat werkelijk in mij leeft en klopt? Is het wel het licht dat ik zoek. Is er in mij niet
een ander ritme, dat sterker spreekt, dat sterker leeft, dat oneindiger is en dat van elk
ogenblik een oneindigheid kan maken, omdat het zo vol is van wat ik ben, zo gevuld met
werkelijk onbestemde, onbegrensde krachten?
Dit, vrienden, kan een verklaring zijn voor veel, heel veel, wat bij u misschien niet goed lukt.
Ge zult u vastketenen aan de gebruiken van mensen, ge zult u gebonden zien aan de
verplichtingen, die met de menselijke maatschappij samengaan en ge meent misschien dat
daarin de mislukking is gelegen. Wees voorzichtig, want uw straal, UW licht, leeft in de totale
mensheid, zo goed als gij. En omdat zij sterk genoeg is daarin, kunt ge binnen de mensheid en
haar normen uw plaats vinden. Ge kunt uw doel en uw bestemming vinden. Ge behoeft niet
buiten het geheel te staan. Vergeef mij, als ik hierover zo nadrukkelijk spreek
Er blijft mij niet zo veel meer over om te zeggen, maar toch zou ik u graag nog een beeld
willen bOUWen. Een klein beeld van wat werkelijk is.
Er is een kind, pasgeboren in de schepping; voor het eerst ontwaakt tot het erkennen van de
lichtende krachten. Het aanschouwt met ingehouden adem een regenboog en zegt; "Hoe
schoon zijn deze kleuren".
Er is een jonge mens, die uitgaat in het leven en hij heeft gekozen drie, vier kleuren, ze
krampachtig met elkaar vervlochten tot een kleurige guirlande, die hij tracht te slingeren rond
zich, makend zich de waarden van het leven.
Dan komt de volwassene; en hij kiest zich vaak twee kleuren: de kleur van zijn wezen en de
tegenstelling, die hij eert. En hij tracht de tegenstelling te leven en hij beleeft zichzelve niet.
En dan komt de wijze. Hij erkent alle kleuren. Maar hij is een kleur te midden van de vele;
deel van de regenboog en niet beschouwer; niet vlechter van licht, maar licht dat door de
oneindigheid gevlochten wordt.
En hierin ligt de zin van het leven. Wij groeien. Wij groeien van de veelheid en het onbepaalde
steeds sterker naar de ordering, naar onze eigen stelling, onze eigen band met het Eeuwige.
Naarmate wij meer achter ons laten, worden wij intenser onszelf. Maar slechts wie zichzelf is,
kan werkelijk samengaan met anderen.
Der cosmos harmonie wordt uit der helden kracht geboren,
En het licht, dat als een bliksemflits het wapen,
dat zich voren ploegt in haard en woud,
het is het vloeibaar goud
uit het versmelten van de kleuren saamgekomen.
Dan ontstaat daar, waar het Niet is,
uit de schijn van dromen de gouden stad.
De tempelstad, waarin de waarheid leeft.
waarin de Eeuwige kleuren samenweeft
en elkeen toch in eigen zijn en waarlijk mag bestaan.
Dit is het oord waar helden gaan,
als zij in strijd gevallen,
vazallen waren van de God,
Die was hun kracht.

EK 1961 - 1962 153


Orde der Verdraagzamen

VERANDERING
Kan er verandering zijn? Of is er slechts het ontwaken van je eigen denken, dat opeens het
nieuwe ziet, waaraan het zo lang voorbij is gegaan? Is er werkelijk een verandering; een
plotseling springen van waarden, een plotseling inslaan van een andere richting? Of ontdekken
wij soms iets, wat geleidelijk in de groei van de dingen gebeurt?
Ik geloof, dat wij verandering niet moeten zien als een plotseling gebeuren. Er is niets, dat
opeens verandert. Alles groeit verder, in zijn eigen vorm, ook op zijn eigen manier en alles
vervult zijn eigen bestemming. Maar wij zien er plotseling iets anders in. Je zou kunnen
zeggen: de verandering is gelegen in de manier, waarop ons standpunt tegenover dat, wat
bestaat zich wijzigt. En wanneer dat standpunt zich wijzigt, dan gaan wie ook proberen er wat
anders van te maken.
De wereld zelf is onaantastbaar. We kunnen aan die wereld niet zoveel veranderen als wij wel
denken. Een beperkte mogelijkheid en een beperkte vrije wil hebben wij wel; maar de grote
lijnen zijn toch allemaal getekend, die liggen cosmisch vast en zijn al vastgesteld op het
ogenblik, dat er nog geen sprake was van een Melkwegstelsel, laat staan van een aarde.
Wij gaan daarop onze reactie geven. De manier, waarop ik reageer, is bepalend voor de
verandering die ik aanvaard, de verandering die ik onderga. De manier, waarop ik reageer, is
ook aansprakelijk voor de strijd, die ik soms voer met de rond mij veranderende waarden. En
daarom geloof ik dat wij verandering het best kunnen omschrijven, als wij zeggen;
Ik verander en voortdurend. En dat, wat eens aanvaardbaar was of wat ik niet heb gezien,
wordt plotseling zó groot dat het heel mijn blik in beslag neemt. Dan zeg ik: God is veranderd,
of; de mens is veranderd, de wereld is veranderd. Maar ik zie alleen anders. En dan gebeurt
het vreemde; omdat ik andere dingen zie en andere waarden erken en veronderstel, ga ik mij
fel te weerstellen tegen al, wat voor mij niet meer aanvaardbaar is. Of was het er vroeger ook?
Soms doet zo’n mens mij denken aan een boer, die niet gewied hebbende toen het onkruid
jong was zich plotseling en wanhopig verweert tegen hetzelfde onkruid, wanneer dat het
gewaardeerde gewas gaat overwoekeren
En dan doen wij een beroep op God en iedereen. Dan spreken wij over het onrecht ons door de
verandering aangedaan. Of in andere gevallen, wanneer toevallig het gewas van het onkruid
heeft gewonnen, over de onverdiende zegen, die ons ten deel valt. Maar is het eigenlijk niet
altijd weer ons eigen wezen?
Verandering, dat is de manier waarop je leeft, je manier van beleven wijzigt. Maar als je zelf
vrede kunt hebben met wat zich wijzigt, als je je eigen oplossing daarvoor kunt zoeken, dan
kan geen tijd veranderen zo fel en zo scherp, of je vindt er je weg, je plaats en je geluk.
Maar wanneer je terughunkert naar een toestand van het verleden, waarin je sommige dingen
niet zag en andere belangrijk achtte, zul je nooit passen in die wereld, en omdat je mee moet
in de cosmische verandering desnoods ten ondergaan aan alles, wat je eens zo aanvaardbaar
vond.
"t Is God, Die de verandering brengt. En roep niet uit:"Het is Aquarius, die in deze tijd zoveel
verandering op aarde baart". maar zeg: "Wij, wij mensen, ik mens, ik voel in mijzelf
verandering, ik zie de dingen anders, mijn verlangens worden anders en sterker, mijn
teleurstelling groeit, mijn begrip voor wat ik bezit wordt minder. Ik leef niet meer in waarheid
zoals eens. Ik heb een nieuwe waarheid geschapen. Ik kan niet van de wereld verwachten, dat
zij zich daarbij aanpast. Ik zal voor mijzelve een aanpassing moeten vinden aan die wereld. Ik
zal in die wereld datgene moeten zoeken, wat past bij mij, zoals ik nu ben.
Dat klinkt hard en wreed. Maar bedenk een ding wel; God schiep. En met een flits van
gedachte was een volmaakte oneindigheid geschapen. Geen verandering en geen tijd, geen
ruimtelijke verschillen hebben ooit die waarde aangetast. De eeuwigheid is en blijft zichzelf.
Wij dolen door deze oneindigheid en hebben zelf daarin reeds een plaats. Maar wij zenden
onze gedachten en ons ervaren uit van wereld tot wereld, van tijd tot tijd, van plaats tot plaats
en beleving tot beleving. Wij, die verandering brengen, mogen God geen verwijt maken van
onze dooltochten. En wij, die onze plaats hebben maar het nog niet beseffen, mogen niet
trachten om het Goddelijke te wijzigen, wij moeten trachten onszelf aan te passen. Want
alleen wanneer wij bewust, eerlijk en oprecht maar dan ook met inzet van heel ons wezen en

154 EK 1961 - 1962


© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

al onze kracht proberen datgene tot stand te brengen, wat voor ons nu noodzakelijk goed en
waar is en nimmer de wereld verwijten dat ze niet antwoordt, maar verder zoeken tot we onze
plaats, onze bestemming hebben gevonden, onafhankelijk van droom en verlangen, zullen wij
kunnen zeggen; Wij zijn één met God. Voor ons is er geen verandering meer,
Laat de onbewuste in de verandering gejaagd worden door al wat hij vreest. Laat hij al wat hij
begeert najagen en nimmer bereiken, het is onbelangrijk. maar de bewuste, die beseft: ik stel
de waarden; het is mijn bewustzijn dat doolt in de werkelijkheid, die ik niet kan veranderen,
die zal voor zich vinden de juiste aanpassing, de laatste verandering a.h.w., waardoor het
leven zijn zin krijgt, zijn blijvende, vaste inhoud.
Dan zeg je niet meer; "Ik streef voor hen, die na mij komen”, of; "Ik vervul wat het
voorgeslacht mij heeft gebracht." Dan zeg ik niet meer; "God geef mij kinderen", of; "God laat
mij sterven." Dan zeg ik slechts; "Och, met wat ik ben en heb, zoek ik de aanpassing; en deze
gevonden hebbende, heb ik een eeuwig doel en een eeuwige kracht, sterker dan al het andere.
Ik ben ervan bewust, dat ik met deze overweging misschien wat ongunstig afsteek bij mijn
voorgangers, maar het is een feit en een waarheid. Probeer er niet aan te ontkomen. Zoek niet
met je verlangens de wereld te veranderen, zodat die andere wereld tot je spreekt, of deze
wereld geeft wat je hebben wilt. Verander jezelf, dat is het enige, dat je veranderen kunt.
Verander jezelf goed, en je zult ontdekken dat het gehele zijn een cosmisch geheel is, een
harmonie van onvergelijkelijke schoonheid vol rechtvaardigheid en wij van alle kleinzieligheid,
die ons juist in de ervaring, welke wij verandering noemen, voortdurend weer tot verzet brengt
tegen alles in het Al.
Ik hoop dat u nu begrijpt waarom u opstandig bent, Ik neem niet aan, dat de opstandigheid
daarmede verdwijnt, dat is wat anders. Ik hoop dat u, voor uzelf mediterende, eens zult
zeggen; wat is er in mij, dat in de wereld, zoals ze nu is, ik een antwoord kan vinden. In plaats
van te zeggen: Zo ben ik| en waarom geeft de wereld nu geen antwoord!
Wanneer je zover komt met je meditatie, dan heb je een stap in de goede richting gezet en
kan ik niet anders zeggen dan; U hebt een gelukkig begin gemaakt en u zult tenslotte
waarschijnlijk daaruit vrede en het werkelijk geluk puren.

Nummer 11
Juli 1962.
Wij zijn gekomen aan de laatste avond en tevens aan de laatste bijeenkomst van de cursus in
dit verband. Dat maakt er altijd een klein beetje bijzondere avond van. Nu weet ik natuurlijk
niet, of u bepaalde voorkeuren hebt. Normalerwijze hebben wij hier gedoceerd, maar
vanavond mag u zelf, als u wilt, bepaalde esoterische onderwerpen ter discussie stellen of
andere wensen uiten i.v.m. het verloop van de avond.
Ik zou graag iets meer willen weten over cosmisch bewustzijn.
Wat is cosmisch bewustzijn precies?.
Cosmisch bewustzijn is een verdere trap van het menselijk bewustzijn; dus wanneer men
het zelf bewustzijn achter zich laat en het "ik" op de achtergrond raakt. Er zullen dan
andere waarden komen voor moreel en ethisch inzicht.
Hier wordt dus iets gedefinieerd, dat een trap hoger ligt dan het menselijk bewustzijn. Ik
geloof niet, dat het helemaal juist is gezegd.
Wanneer wij nl. zeggen "cosmisch bewustzijn", dan bedoelen wij een bewustzijn, dat in de
cosmos past; waarin niet alleen de cosmische wetten zijn gekend, maar waarin ze gezien
worden als de logische consequentie van het.bestaan van de cosmos. Dus m.a.w; het
cosmisch bewustzijn staat eigenlijk volledig buiten het menselijk bewustzijn; en daarom is het
soms zelfs gevaarlijk te veel met cosmisch bewustzijn te schermen.
In de tweede plaats zegt u; "Het is het achterlaten van het "ik”. Tot op zekere hoogte is dat
waar, maar ook weer niet helemaal. Want als ik mij bewust ben van de cosmos als een geheel,
dat dan voor mij gezien mijn bewustzijn redelijk is, een geheel dat zijn eigen regels, wetten en
samenhangen kent een voortdurend spel van evenwicht, waarin ook ik mijn vaste plaats heb
dan ben ik mij nog wel degelijk van mijzelf bewust, alleen waardeer ik mijzelf anders. Ik laat
dus niet mijn ikbewustzijn achter, maar ik herwaardeer mijzelf op de juiste wijze. Het resultaat

EK 1961 - 1962 155


Orde der Verdraagzamen

is inderdaad, dat men dus enigszins anders gaat. leven en denken; dat daardoor moraal,
zeden enz. ongetwijfeld zich zullen wijzigen, ofschoon die. termen ik mag het wel even erbij
zeggen wel weer zeer aards zijn. De zedenpolitie hebt u wel in Den Haag maar niet in de
zevende sfeer.
Wij hebben nu getracht die definitie samen te geven. Dus kort samenvattend;
Cosmisch bewustzijn is een bewustzijn, waarbij het "ik" zijn verbondenheid met het totaal van
het Al beseft. De beweegredenen en wetten in dit Al in zich ervaart en zichzelve kennende zijn
juiste plaats In dit geheel inneemt.
En daarmee zijn wij bijna aan het einde van de trap.
Wij kunnen dus wel streven naar een cosmisch bewustzijn. En als ik dit ga bezien, moet ik
zeggen; Ik kan vanuit een menselijk standpunt wel naar een cosmisch bewustzijn toe streven
en iets bereiken, dat m..i. cosmisch is, maar pas als ik de absolute eenheid met het geheel heb
bereikt, heb ik een werkelijk cosmisch bewustzijn. Dan kan cosmisch bewustzijn wel een ver
doel van ons eigen denken en streven zijn, het kan echter geen onmiddellijke
bereikingsmogelijkheid zijn, tenzij wij ons eerst bewust zijn niet alleen van de eigen wereld
maar ook van alle andere werelden. Zolang dat niet het geval is, zullen wij eerst eens moeten
streven naar een beperkt bewustzijn, waarin wij de zin van een cosmische waarde ietwat beter
gaan beseffen.
Dan vraag je je af; Wat moet ik met een cosmisch bewustzijn gaan doen? Kan dat in een mens
bestaan?
Er zijn inderdaad mensen, die een cosmisch bewustzijn bezitten of bezeten hebben. Het zijn er
echter maar weinig. Want degeen, die zich bewust is van de eenheid met het Al, die zal op
aarde leven, maar zichzelf op aarde alleen zien als werktuig van dat Al. Hij ervaart zichzelf wel
en vindt misschien niet alles, wat er met hem moet gebeuren even aanvaardbaar, maar alles
bij elkaar genomen; het heeft zin. Het moet gebeuren, het kan niet anders.
En dan krijgen we dus figuren als Jezus, Boeddha en vele andere groten, die uit de cosmos
levende en in het bewustzijn van cosmische werkingen en krachten op aarde maar een deel
van die cosmos manifesteren. Daarbij blijven ze toch zichzelf. Cosmisch bewustzijn omvat niet
de persoonlijkheid, zoals ze tot uiting komt en zichzelf ervaart, maar de beweegredenen van
die persoonlijkheid, de krachten welke in die persoonlijkheid tot uiting komen en de krachten,
welke op die persoonlijkheid inwerken.
Nu zullen we trachten een praktijkles ervan te maken.
Elk cosmisch bewustzijn en elk streven naar cosmisch bewustzijn moet gebaseerd zijn op een
begrip van gelijkwaardigheid. Een gelijkwaardigheid met alles en met een ieder ongeacht de
verschijningsvorm, ongeacht de verdere status want alles is, evenals ik, deel van de cosmos.
Eerst wanneer ik deze gelijkheid, die volkomen vrijheid kan aanvaarden en daarbij die vrijheid
niet alleen voor mijzelf opeis maar ook aan al het geschapene toeken, zal ik in staat zijn iets te
begrijpen van al wat er rond mij gebeurt. Hoe verder ik kom met mijn zoeken naar begrip in
anderen en het stellen van regels voor mijzelf, hoe gemakkelijker ik ook en hier komt het punt
dat u zoeven naar voren hebt gebracht in opvattingen van menselijk recht, menselijke regels,
modus, moraal, ethiek enz. mijn eigen weg kan gaan.
Dit is natuurlijk voor velen een wat onaanvaardbaar punt, Maar laten wij de zaak dan proberen
menselijk te zien.
Wanneer ik mij houd aan alles, wat de mensen zeggen en doen, dan moet ik behoren tot een
bepaalde groep. Want ik kan niet zo leven, dat ik alle wetten en zeden van alle mensen a.h.w.
gelijktijdig in de praktijk breng. Ik kan niet alle modes gelijktijdig volgen, ik kan niet alle
inzichten gelijktijdig onderschrijven, bij elke geloofsgroep behoren e.d.. Ik kan alleen maar bij
een enkele groep behoren. Door bij een bepaalde groep te behoren, die mijn persoonlijk
denken aan banden legt, die mijn persoonlijke vrijheid benadeelt, sluit ik mijzelf van een groot
deel van de cosmos af. Ik zal ongetwijfeld een bepaalde groep kunnen volgen, maar in dat
geval en daar moet ik wel heel zeker van zijn zal ik nooit waarlijk cosmisch bewust kunnen zijn
in menselijke vorm.
De inhoud van alle leven en alle bewustzijn is gelijk; dat is God. Wanneer ik God in mijzelf
erken, moet ik God in het andere erkennen. Eerst als ik deze band, deze eenheid besef, zal ik

156 EK 1961 - 1962


© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

in staat zijn om de wetten, die de cosmos regeren, te begrijpen. Want ik kan u wel zeggen, dat
zoals kort geleden ter sprake kwam; God liefde is of rechtvaardigheid, schoonheid of almacht,
maar ik kan God nooit werkelijk weergeven. Ik kan God alleen kennen,
Cosmisch bewustzijn kan niet gebaseerd zijn op menselijke rede, omdat het redelijk vermogen
van de mens geen enkele term zal geven, waarmee de cosmische verhouding en waarde goed
kan worden gekenschetst. De mens, die terwijl hij enerzijds beperkt blijft tracht cosmisch te
zijn en te denken, zal heel vaak de fout maken zijn eigen inzichten en stellingen als cosmisch
juist te projecteren, zonder daarbij rekening te houden met zijn omgeving, met alles wat rond
hem toch eveneens de cosmos tot uiting brengt.
Daarom is het zeer gevaarlijk te stellen, dat je cosmisch denkt of leeft. Op het ogenblik nl. dat
je dit doet, stel je je eigen waarde als bepalend voor de cosmos. Alleen wanneer je aan elke
verplichting tegenover elk ander schepsel tegemoet bent gekomen naar beste weten en
vermogen, heb je het recht te zeggen dat je nu gaat proberen cosmisch te denken.
Dat is misschien niet erg prettig. De meeste mensen zouden hier graag een pilletje slikken en
dan plotseling cosmisch bewust zijn. Ze beseffen alleen niet, dat het een geestelijk
purgeermiddel zal moeten zijn om eerst het hele denksysteem van de mens te reinigen.
Dan komen wij voor de vraag; Wanneer ik de innerlijke weg ga, mag ik dan cosmisch denken?
Kan ik cosmisch denken en op welke wijze kan ik cosmisch denken?
Allereerst, alle esoterie is gebaseerd op de innerlijke mens. Zolang ik alleen het innerlijk pad
ga, zonder het te uiten een overigens betrekkelijk onvruchtbare onderneming zal ik niet in
staat zijn tot cosmisch denken te komen. Want niet slechts wat in mijzelf leeft, maar de
verhouding tussen mijzelf en de schepping is bepalend voor elke cosmische gedachte. De
esotericus, die zijn innerlijk ervaren, zijn innerlijk erkennen omzet in de praktijk, die de
verhouding tot zijn God, welke hij innerlijk erkent, omzet in een verhouding buiten zich met de
schepping, zal echter wel degelijk het recht en de mogelijkheid hebben om cosmisch te denken
en te streven. Hij kan cosmisch denken op het ogenblik, dat hij niet meer de eigen verhouding
tot God alleen bepalend acht voor het al of niet slagen van het leven of voor het bereiken van
bepaalde resultaten. Slechts indien we in staat zijn de grote eenheid te beseffen in alle dingen
en van uit die eenheid God te beseffen, is een cosmische bewustwording een feit en kunnen
we zeggen; Ja, nu leef ik in het Al, nu ken ik God.
Nu had onze vriend bij zijn formulering nog een ander punt. “Je voelt jezelf a.h.w. eeuwig”.
Ik geloof niet dat dit een kwestie van voelen is. Maar als ik cosmisch denk en cosmisch leef,
dan leef ik in alle dingen. Ik ben a.h.w. door mijn harmonie met alles rond mij gelijktijdig met
alle dingen verbonden. Ik beleef ze, hun belevingen werken in mij uit. Ik zie mijzelf niet meer
als een wezen dat streeft of een wezen dat eeuwig is, maar ik zie mijzelf als iets wat bestaat,
zonder meer.
En nu komen we hier op dat soms wat critieke punt van zijn; een leuze, door ons en ook door
anderen aangeheven; het "zijn" is het belangrijkste.
Volledig waar, als je weet hoe je dat "zijn" moet interpreteren. Maar het cosmisch zijn,
vrienden, betekent de eenheid met de cosmos, betekent het ophouden van strijd en geschillen
met de cosmos; betekent de ware naastenliefde, maar ook ware eigenliefde en geen
zelfverloochening. De cosmische werkelijkheid, die in het zijn tot uiting komt (het zijn als
begrip van de cosmische werkelijkheid, zo kun je het ook zeggen), is niets meer en niets
minder dan de perfecte samenwerking, de perfecte harmonie, de perfecte eerlijkheid,
waardoor het leven, het bestaan, pas zijn betekenis krijgt en gelijktijdig de cosmos in dit
bestaan zijn volledige uitdrukkingsmogelijkheid vindt.
Maar onderga je dat alles niet vanzelf?
Wanneer u zover bent dat u voor uzelf het vermogen hebt bereikt, dat het zo is, is het zo,
zonder dat u zich realiseert, dat het zo is. Wanneer ik nl. zeg "gaat dat vanzelf", dan neem ik
dus aan, dat in mij - let wel, want het gaat om mijn bewustzijn - deze cosmische werkelijkheid
zichzelf automatisch manifesteert. Maar dat is niet waar. Ik moet streven naar een begrip
daarvan, ik moet voor mijzelf een begrip hiervan proberen te vinden. Dat kan ik heus niet
alleen door al mediterende stil in een hoekje te zitten en na te denken. Dat kan ik alleen, als ik
in mijzelf begrip kweek voor de wereld. Wanneer ik in mijzelf banden weet te leggen tussen

EK 1961 - 1962 157


Orde der Verdraagzamen

het "ik" en de wereld, wanneer ik kom tot een juiste erkenning van wat die wereld voor mij
betekent en een juist deelhebben in die wereld volgens mijn eigen wezen en persoonlijkheid,
eerst dan is mijn begripsvermogen, mijn bewustzijn, in staat te begrijpen, hoe de cosmos
altijd in mij werkzaam is. Maar bewust of onbewust de invloed van de cosmos ondergaan, is
een groot verschil.
Op het ogenblik dat u haar onbewust ondergaat en uw eigen oordeel dus niet cosmisch is,
ondervindt u op die manier veel onrecht, worden uw liefste verlangens niet vervuld en loopt
het u juist tegen, wanneer u meende dat het u zou meelopen. En omgekeerd. Dan bent u het
kind van een wispelturig noodlot geworden. Niet omdat dit waar is maar alleen en
doodgewoon, omdat u niet weet wat er gaande is. U erkent de juiste banden met de wereld
niet, u begrijpt niet, wat er zich rond u feitelijk afspeelt; en u baseert uw oordeel en uw
verwachting op uw innerlijke gedachtengang zonder meer. En daar maakt u dan de font.
Is het u duidelijk, dat het dus wel iets meer is dan het onbewust ondergaan?
U heeft het wel mooi uitgelegd, maar dat bedoelde ik niet. Ik bedoel juist, dat er dan geen
verlangens meer zijn, omdat je dan vanzelf alles accepteert.... Alles houdt op en je bent er
toch. Alles is er net als in een machine, elk radertje gaat vanzelf.
Ik herken hierin enkele Brahmaanse en Boeddhistische stellingen, een tikje theosofie
misschien nog en daarnaast enkele voorbeelden van de Orde, maar dan enigszins uit hun
verband gehaald. Luister eens goed;
Begeertevrij zijn, niet begeren en niet vrezen is; het zijnde niet-zijn. Dat is het Nirwana. Dat is
het automatisch bestaan, dat u bedoelt. Maar daarmede bent u er niet, want om te leven, dus
om cosmisch bewust te blijven, zult u deel moeten nemen aan die cosmos. Maar het
deelnemen aan het leven is gebaseerd - zij het niet meer in menselijke vorm - op angsten en
begeerten, op z.g. positieve en negatieve factoren, op een evenwicht dat u zelf schept en
handhaaft. Wanneer u nu zo denkt, zult u zich realiseren, dat u zich niet kunt vrijmaken van
angst en begeren. Maar u kunt wel meester zijn van uw begeren en uw angst.
Een oude Griekse wijsgeer heeft daarover een aardige vergelijking gemaakt. Hij zegt;
Begeerte en angst zijn als de paarden, die de wagen van het menselijk leven voortsleuren. Een
bekwaam menner doet ze samengaan en ze brengen hem snel tot zijn doel. De onbekwame
echter wordt meegesleurd en verongelukt.
En dat beeld is geloof ik wel; een heel aardige uitdrukking van hetgeen wij op het ogenblik
bespreken.
Deelhebben aan de wereld wil dus zeggen; een behoefte-element. Deelhebben aan de wereld
betekent ook; het niet kunnen aanvaarden of het afwijzen van bepaalde elementen, wat bij
een mens al gauw angst wordt. Als ik nu weet waar mijn afweer en mijn begeren goed zijn en
mij dus daarop richt, kan ik die twee dingen laten samengaan. Wat ik zo graag wil en wat ik
zeker niet wil, zijn de grenslijnen van mijn levenspad. Daardoor wordt mijn verhouding tot de
rest van het Al bepaald,
Nu kan ik wel zeggen, dat ik dan zelf niets behoef te doen. Dat is niet waar. Want ik moet nog
steeds de menner, de bestuurder zijn. God heeft geschapen en de schepping bestaat voort.
Maar God kan niet niets doen, hij moet tenminste instand houden. En laten we eerlijk zijn,
wanneer de scheppende Kracht geen rust heeft, geen periode dat alles vanzelf gaat, mogen wij
dan verwachten dat dat bij het bereiken van een cosmisch bewustzijn wel zal gebeuren?
Ik heb een bezwaar. U hebt het Nirwana genoemd i.v.m. het cosmisch bewustzijn. Maar de
Boeddha wijst toch in zijn 8-voudig pad naar het Nirvana als zijnde het doel van het
streven van de mens?
Het uitgangspunt van het leven van de geest.
Daarover spreekt hij verder helemaal niet.
Omdat hij zegt dat het voorlopig voldoende is als de mens bereikt. Wanneer hij zijn eerste
punt bereikt, is hij vrij.
Maar de uitspraak van Jezus’ "Wie zijn leven wil behouden, die zal het verliezen. En wie het
zal verliezen, zal het winnen tot het eeuwige leven". Ik heb dit altijd beschouwd als de
wijzer naar het cosmisch bewustzijn.

158 EK 1961 - 1962


© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

Dat is niet helemaal juist. Maar daarover hebben wij vrijdag jl. een lezing gehouden. Ik verwijs
u daarnaar. Heel kort gezegd;
Op het ogenblik, dat u iets wilt behouden, wilt u het voor uzelf behouden. Dus u zondert het af
van de cosmos. Op het ogenblik echter dat u het aan de cosmos geeft, bent u door dit géven
levend in de cosmos. Dat wordt er eigenlijk gezegd. Maar op het ogenblik dat ik mij daarbij
onttrek aan verantwoordelijkheid en verplichting, ben ik daadloos en dan ben ik in Nirwana. Op
het ogenblik dat ik uit mijn daadloosheid ontwaak en overga tot nieuwe actie (dus hernieuwd
scheppend werkzaam ben a.h.w., deel uitmaak van het grote gehewl), begin ik het nieuwe pad
bewust. Het pad van de bewuste houdt niet op bij zijn bereiking. Dat is het begin. Dat heeft de
Boeddha ook gezegd. Maar het is net als met Jezus’ uitspraken, er zijn er enkele bij waarover
men liever niet praat, omdat men niet weet wat men daarvan zou moeten maken. Symbool;
de pilaar die boven de boog staat. Wanneer de twee grote krachten in het "ik" verenigd zijn,
ontstaat de boog. Het "ik" is de vereniging van de krachten van schoonheid en gerechtigheid
en daaruit bloeit het bewustzijn op, dat echter boven het hemelse niveau uitgaande direct deel
is van de scheppende Kracht.
Nu wil ik toch nog even terugkomen op de kwestie van het cosmisch denken en het cosmisch
bewustzijn. Wanneer u hier zo bijeen bent en u wilt esoterisch denken en streven, dan valt er
zo’n mooi woord; cosmisch bewustzijn. Ik kan mij dan zo echt voorstellen dat u zegt; "Ha, nu
hebben wij het! Nu komt er een stel regels. Wij zijn dan cosmisch bewust en wie kan ons nog
wat doen?"
Maar wanneer wie het cosmioch bewustzijn zien in zijn ware betekenis, dan geeft ons dat
cosmisch bewustzijn juist een nieuwe inhoud. Het geeft ons een begrip voor alle dingen zonder
ons meer of minder te maken. Jezelf zijn in volkomen vrijheid, maar met volkomen erkenning
voor al wat bestaat en daardoor bewust van je eigen wezen en mogelijkheden, is in feite het
bewustzijn van de cosmos. En als je je daarvan bewust bent, dan leef je natuurlijk op de
juiste, de cosmisch harmonische wijze. Je bereikt dit alleen zelf. Een cosmisch bewustzijn kan
alleen bereikt worden, indien men als mens stelt;
Niets op aarde is volledig zeker; niets op aarde is volledig waar; niets op aarde is alomvattend;
niets op aarde is als wet, als regel of als kracht, volledig Goddelijk.
Wanneer u die punten hebt gesteld, dan hebt u dus voor uzelf gesteld, dat er op aarde altijd
een andere weg of mogelijkheid openblijft; dat er op aarde altijd de mogelijkheid bestaat om
een bepaalde regel, wet of waarheid, stelling, wetenschappelijke vaststelling hernieuwd te
onderzoeken met de grote mogelijkheid, dat u er hiaten in ontdekt en misschien andere
waarheden, die echter op zichzelf niet absoluut zullen zijn. Denk zelf!
En dan horen we: wees jezelf. Een van de dingen, waarmee wij de meeste last krijgen. Weet u
dat? Want als ik tegen de mens zeg: Wees jezelf, dat bevordert het cosmisch bewustzijn, dan
zegt hij; "Ja, maar ik zou zo graag mijn buurman vermoorden." Goed, wees dan jezelf. Geef
toe, dat je het graag zou willen doen, als er geen consequenties aan vastzaten, die je niet
wenst te aanvaarden.
Ga dan nog een stap verder; En zeg togen jezelf dat er heel veel dingen zijn, die je reuze
graag zou willen doen, als je er maar zeker van was, dat ze geen gevolgen met zich zouden
brengen. Dat er heel veel dingen zijn, die je graag zou zeggen, als je er nu maar zeker van
was, dat je daarom niet zou worden uitgelachen, bespot, misverstaan en wat dies meer zij. Als
u dat nu eens goed in de gaten houdt, zult u tot de conclusie komen, dat het jezelf zijn het
begin is van elke esoterische maar ook van elke cosmische ontwikkeling. Dat het zeker niet
betekent; mensen, ga je gang maar, doch dat het betekent; mens, realiseer je goed wat je wel
en wat je niet wilt; wat je wel en wat je niet wilt doen. vraag je af, of een bepaald iets, dat je
wel begeert, in feite de kosten waard is; of het de moeite waard is. Als je dit eenmaal hebt
gerealiseerd, ben je daardoor tevens meester geworden over een deel van je begeerten en
angsten. Want heel veel mensen doen allerhand dingen die ze voelen eigenlijk te moeten of te
willen doen nooit, omdat ze bang zijn. Maar als ze zich realiseren wat de consequenties zouden
kunnen zijn niet in hun fantasie maar verstandelijk dan komen ze tot de conclusie, dat
sommige dingen helemaal opzij moeten worden geschoven, maar dat andere de moeite waard
zijn, daarvoor moet je leven. En dan leeft de mens pas.

EK 1961 - 1962 159


Orde der Verdraagzamen

Er zijn dingen. bij, waarvan je zegt; "Ja, ik ben zo bang, dat dit of dat gaat gebeuren". Maar
als het dan werkelijk gebeurt, wat is daarvan feitelijk de consequentie? Waarom zijn we bang?
U zult zeggen; "Wij. zijn bang, dat er een atoombom in Den Haag valt." Maar het is bijna
zeker, dat u dan geen pijn zult voelen; daarvoor is het gebeuren meestal te snel. En zelfs
indien u pijn voelt, zult u toch na ongeveer een paar uur wel dood zijn. U zult dan aan onze
kant zijn en veel vrijer, zonder ellende, zonder alle angst. Toch bent u bang voor die atoom-
bom. Waarom?
U bent niet bang voor die atoombom, maar u bent bang, dat u door atoomstraling of hitte zult
worden getroffen en dat u als mens niet meer menswaardig zult kunnen leven. Als je je dat
hebt gerealiseerd, gaat het dus niet om de dood, waarvoor je bang bent, maar dan gaat het
om je menszijn.
Wat kunt u doen om dit menszijn te bevorderen? Dat is veel belangrijker dan; “hoe kan ik die
dood tegenhouden?" Zich dit te realiseren is niet altijd even gemakkelijk. Maar het is een begin
van de waarheid. Want vergeet niet;
Cosmisch denken bestaat uit de relatie tussen u en de wereld. Cosmisch bewustzijn is het
besef van de harmonische verhoudingen, die tussen u en de rest van het "zijn" bestaat. En die
kunt u zich nooit realiseren, vrienden., indien u alleen maar uitgaat van "ik ben bang of ik
begeer." Maar weet u waaróm u bang bent of waarom u begeert en waarom u een bepaald
begeren terzijde moet zetten en waarom u een bepaalde angst moet overwinnen, dan bent u
dichter bij de werkelijkheid gekomen. Dan wordt u langzaam maar zeker inderdaad de menner
van de paarden en niet meer de willoos meegesleurde door een stelletje op hol geslagen
angsten en drijfveren.
Hier zit naar mijn mening een zeer critiek punt. Want als mens beoordeel je de cosmos maar
al te vaak volgens je eigen standpunt. Je hebt het over goed en kwaad; en nu mag je zelfs nog
de relativiteit van die begrippen accepteren, maar je gaat toch van het standpunt uit, dat
hetgeen jij goed vindt voor een ieder goed moet zijn, hetgeen jij kwaad vindt, voor iedereen
wel kwaad zal zijn. Alleen wanneer je het helemaal niet beroert, je er dus niet mee in
aanraking komt, zul je je onthouden van een ingrijpen en misschien van een oordeel. Maar
zodra het je benadert, zodra je direct wordt geconfronteerd met zo’n tegenstelling, grijp je wel
in en dan vraag je je niet af; Is dit wat voor mij niet aanvaardbaar is voor een ander misschien
juist wel aanvaardbaar? Of omgekeerd. Dit kan niet of dat moet zo. Daar heeft u dan alweer
een van de begrenzingen van de cosmische mogelijk heden. Wat u wilt en wat u kunt is nog
lang niet wat ten ander kan of wil. En daarom kunt u nooit die ander afmeten volgens uw
eigen maatstaven; u kunt nimmer de verhouding tussen u en anderen of een deel van de
schepping of de geest doen bepalen door uw standpunt. Elke ontmoeting tussen twee delen
van het Al moet een middenweg zijn, waarin beide elkander treffen. Elk moet een deel van
eigen wezen a.h.w. prijsgeven en tijdelijk een deel van het andere wezen accepteren. Dus een
compromis.
Het klinkt misschien wel vreemd wanneer u hier hoort, dat cosmisch bewustzijn en cosmisch
denken voor een deel op en compromis berusten, maar toch is het waar. Alleen door het
compromis, door voortdurend tegemoet te komen aan de wereld en anderzijds ook je eigen
wezen toch niet geheel te onderwerpen aan de wereld, kun ju de wereld begrijpen, kun je
ermee leven en kun je ermee werken. Op het ogenblik, dat het "ik" te ver wordt aangetast, is
de verhouding niet gezond; dan wordt uw eigen bewustzijn en misschien uw eigen bestaan
aangetast. Op het ogenblik dat u het accepteren van uw maatstaven te zeer eist, zult u of wel
de wereld tot uw slaaf maken en daardoor een irreële verhouding scheppen, die in een
waanwereld ontaardt, danwel omgekeerd uiteindelijk die wereld zozeer tegen u in het geweer
brenen, dat u in een voortdurende strijd tegen die wereld bent; en in die strijd zult u zich over
het algemeen ook niet realiseren wat er precies gaande is. Het strijdelement is voor de mens
noodzakelijk; daaraan ontkomen wij niet. Maar dat strijdelement kan alleen worden gebruikt
om het "ik" op de juiste manier binnen die mensheid te realiseren. Nimmer om het "ik" te doen
overheersen, nimmer om het "ik" van ten ander te onderwerpen.
Wanneer ik, uitgaande van de innerlijke weg en het innerlijke pad, streef naar het cosmisch
weten en het cosmisch bewustzijn, zo zal ik in de eenheid der dingen mijn God moeten
aanvoelen en erkennen. De basis voor dit alles moet gelegen zijn in mijn wezen. Ik heb geen
enkel ander punt van uitgang, dat ik werkelijk kan hanteren. Ik kan niet uitgaan van Jezus;

160 EK 1961 - 1962


© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

want wat Jezus precies was, weet ik niet eens. Ik kan niet uitgaan van de Boeddha en niet van
Nietzsche of van de één of andere filosoof als Kant b.v. Ik kan alleen maar zeggen: "Ik leef, ik
ben. In mij bestaat alleen maar God. Hoe erken ik die God rond mij, waar beleef ik Die."
En zeg dan niet, dat je die God alleen maar op de goede manier kunt beleven. Waar je die God
beleven kunt is het voor jóu goed. Dat is heel wat anders.
Zeg verder; "Waar ik die God beleef en erken in de wereld rond mij, leef ik in de werkelijkheid.
Waar die God niet te erkennen is, faalt mijn begrip. Daar zal ik mijn bewustzijn moeten richten
op al hetgeen er schijnbaar dus nog niet begrepen is. Wanneer ik het begrip heb gekregen, zal
ik God daarin weer zien. Maar zie ik God in andere delen van de schepping, dan is een
harmonie daarmee mogelijk."
En het vreemde is dat elke keer, dat ik God in een ander wezen erken, mijn innerlijk beeld van
God groeit. Dat elke keer, wanneer ik de eigenschappen, de kwaliteiten, de mogelijkheden van
een ander wezen erken en door mijn erkenning van de God. Die daarin leeft, ik ook beter
besef wat ik zelf ken, wat ik zelf kan, hoe ik zelf leef.
Daarom kan de esoterische bewustwording in vele gevallen identiek worden geacht met het
juiste esoterische streven, mits men niet wil volstaan met slechts een innerlijk werken. Want
een innerlijk werken alleen, vrienden, is gedoemd te falen, omdat er een steeds grotere strijd
tussen het uiterlijke en het innerlijke leven ontstaat. Op het ogenblik, dat die strijd te groot
wordt, zullen uw innerlijke vorderingen een last voor u worden, welke u stoffelijk niet meer
kunt dragen en die ge geestelijk niet meer kunt meesleuren. Dan gaat u te gronde aan een te
groot bewustzijn, dat u niet hebt leren verwerkelijken.
Vergeet één ding niet; degenen, die in het diepste duister leven, zijn vaak in zeker opzicht de
grootste geesten geweest. Alleen, zij weigerden het erkende ook van toepassing te verklaren
op de cosmos; zij wilden het slechts voor zichzelf zien. En daaruit resulteert hun weigering om
ook nu de Cosmos te erkennen, waardoor al hetgeen zij hebben bereikt waardeloos is
gewordon; een kwelling in plaats van een genot. Ik geloof niet dat ik over dit punt veel meer
behoef te zeggen.
Nu hoor ik daar zon pessimistische zucht. Zo van; "Jonge, jonge, wat is het leven toch
moeilijk." Maar is het leven werkelijk zo moeilijk?
Soms door de moeilijkheden, waarmee men iedere keer geconfronteerd wordt en die wij
moeten kunnen overwinnen.
Omdat men niet voldoende vertrouwt op zichzelf, te veel vertrouwt op anderen en zich te sterk
richt naar regels, waarin men in feite niet gelooft. Daarom kan men de moeilijkheden niet
overwinnen,
Het leven, vrienden, is niet zo moeilijk als u denkt, als u bereid bent u in het leven te beperken
tot het noodzakelijke. Vraag dus geen villa, als u het kunt doen met een afdakje of een tent.
Vraag geen diner van 10 gangen, als u zich met een brood ook kunt verzadigen. Krijgt u toch
een diner van 10 gangen, wees er dankbaar voor, maar zie het nooit als uw recht. De meeste
moeilijkheden van de mens komen voort uit het feit, dat hij meent voor zich rechten te mogen
opeisen of dit voor anderen wil doen en deze niet waarlijk kan handhaven. Als u zich.
aanwendt om elke mens (die heeft recht om te leven, nietwaar?) juist datgene te geven, wat
hij nodig heeft om te leven en hem de rest te laten verdienen en als u zelf ook precies
hetzelfde doet, als u nooit tracht een ander voor de gevolgen van zijn dwaasheden te
behoeden, maar alleen probeert ze voor hem draaglijk te maken, dan worden die
moeilijkheden en problemen al veel minder. En als u daarbij nog stelt; Wat in mij als waar
wordt beleefd, wat ik in mij voel als het belangrijke, het noodzakelijke, enz., is voor mij
noodzakelijk en belangrijk, dus behoef ik mij met de rest niet bezig te houden, dan hebt u
weer een grote moeilijkheid opgelost.
Maar bij elke noodzaak, die u voor uzelf erkent, moet u zich ook afvragen; Wat is de prijs? En
nu bedoel ik niet de prijs, die u in geld kunt neertellen, maar de prijs in teleurstelling, in
zorgen, in spanningen, misschien in verliezen en al wat erbij komt. Vraagt u af, wat de prijs is.
Bent u bereid die prijs te betalen, neem het dan. Maar als u neemt, kom dan later ook niet
meer terug op de kosten. Wanneer u zo leeft, dan zijn er eigenlijk geen moeilijkheden in het

EK 1961 - 1962 161


Orde der Verdraagzamen

leven. Dan is er hoogstens een moeilijkheid en die blijft voor de doorsneemens bestaan; dat
anderen maar niet willen inzien, hoe verstandig het is dat je doet, zoals je doet.
Maar er zijn toch zieke mensen, die heel erg gehandicapt zijn en voor wie het toch wel heel
moeilijk is een geestelijke houding aan te nemen, zoals u hier doceert.
Dat is zelfs heel gemakkelijk mogelijk, indien u niet uitgaat van het standpunt, dat u als u zo’n
kwaal hebt iets moet doen, dat de kwaal onmogelijk maakt: b.v. aanvaard de toestand zoals
ze is. Ga vandaar uit. Ga voor een ander, die ziek is, eveneens van de bestaande toestand uit.
Doe zover als mogelijk het beste voor uzelf of voor die ander en leg de zaak terzijde. Dan kunt
u verder komen. Maar wanneer u het onredelijk element en, wat dat betreft ook vaak het
gevoelselement, teveel inschakelt, dan gaat u eisen aan uzelf stellen, waaraan u niet kunt
beantwoorden, en betaalt u voor elke poging er toch aan te beantwoorden een prijs, die u niet
had verwacht en die veel te hoog is.
Het is niet alleen theorie. U denkt dat wij hier alleen theoretisch spreken. U vergeet, dat wij
geleefd hebben , dat wij in onze tijd dezelfde problemen en moeilijkheden hebben gehad, die
de mensen ook nu hebben. Voor sommigen van ons was het dreigend gevaar misschien niet de
atoombom maar de eerste spoortrein. Ze waren er even bezorgd over en ze maakten het zich
even moeilijk. Wat wij zeggen is niet alleen maar een nuchtere, theoretische uitwerking. Het is
de realisatie van wat een leven had kunnen zijn, indien wij ons aan de regels hadden
gehouden. Het is soms de erkenning van wat mogelijk is, als u zich aan de regels houdt, welke
ik u gegeven heb. Dat komt bij ons in de sferen samen en daaruit putten wij onze lessen.
Houdt u mij dus ten goede, dat ik al ben ik slechts in staat ze u hier theoretisch voor te leggen
toch bestrijd, dat hetgeen wij verkondigen alleen maar theorie is, of dat wij te ver van de
mens afstaan met onze theorieën om nog te begrijpen hoe moeilijk ze zijn. Wij begrijpen dat
ze moeilijk zijn voor de mens. Maar ze zijn opgebouwd aan de hand van menselijke
ervaringen. Een groot gedeelte van de kleine tips en richtlijnen, die wij u geven zijn tenslotte
voortgekomen uit stoffelijke belevingen en bereikingen van wezens, welke in de stof die
ervaringen opdeden en ze nu in de geest aan anderen proberen door te geven. Zie dat niet
over het hoofd, vrienden. Wij trachten het u mogelijk te maken goed te leven. En goed leven
betekent niets leven als een heilige, of leven als een millionair, of als een smulpaap of iets
dergelijks. Goed leven betekent zo leven, dat men vrede kan hebben met zichzelf. Het lijkt wel
heel weinig, maar als men werkelijk eerlijk met zichzelf tevreden wil zijn, dan moet men heus
aan heel wat meer eisen beantwoorden dan een ander ooit zou durven stellen.
Ligt niet aan alle esoterische instellingen het doel tot cosmisch bewustzijn ten grondslag?
Is het niet zo, dat cosmisch bewustzijn meestal de niet besefte drijfveer is van het streven van
elke mens? Het feit is nl. zo, dat een mens en ook een geest altijd verder willen. Je wilt meer
ervaren, meer weten, meer leven, meer zijn. Maar dat kun je nooit zelf. Dat kun je alleen
samen met anderen, met iets anders. Daardoor probeer je dus van zelf banden te vinden,
harmonieën te scheppen, begrippen in jezelf en in de wereld te doen ontstaan, waardoor je
meer hieraan tegemoet kunt komen en dit verlangen dus enigszins kunt bevredigen. Maar
werkelijk bevredigd is het pas, wanneer je alles kent. Wanneer het onbekende wegvalt en tot
gekende wordt. Maar dat gebeurt pas, wanneer je werkelijk cosmisch bewustzijn hebt, dus een
juist besef van je eigen plaats en taak. Daarom kunnen we inderdaad wel zeggen, dat elk
systeem hiertoe te herleiden is.
Niemand zal het echter zo zeggen, dat ben ik ook met u eens, weet u waarom? Wat ik hier heb
gezegd is veel te gevaarlijk. Want laten we het nu eens met harde woorden zeggen, precies
zoals het is?
Wat ik hier zeg is niet alleen maar mooie theorie. Het betekent dat; als je zegt; In dit leven
ben ik verprutst, dat je de hele rommel erbij neer moet gooien en ergens anders opnieuw
moet beginnen, dat als je zegt; Mijn persoonlijkheid vraagt contact met anderen onverschillig
hoe dan zoek je dat contact; dat als de wet zegt, dat A goed is en jij zegt B is goed, dat je B
volbrengt, ongeacht de gevolgen, die je dan direct en vrijelijk moet accepteren; dat als men je
vertelt, dat je regelrecht naar de hel gaat, dat je dan zegt; "Liever naar de hel met het begrip
van God in mij dan zonder contact met God in de hemel, want dan wordt dat voor mij toch een
hel." Het betekent: vrijheid, persoonlijke aansprakelijkheid. Maar het betekent ook een
ontkenning van gezag en leiding buiten het gezag en leiding van God Zelve.

162 EK 1961 - 1962


© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

Dat kunt ge in een school toch eigenlijk niet goed verkondigen. Ge moogt mij respecteren als
leraar, maar ge moet mij nooit gehoorzaam zijn als leraar. U moet het zelf doen. Maar in een
esoterische school of in een genootschap dat zich bezighoudt met magie, is discipline en orde
noodzakelijk. Er is een bepaald systeem nodig. Dat systeem is nodig voor de zwakke broeders.
Want als je nu te duidelijk zegt, wat het einddoel is, dan zeggen de zwakke broeders; "Goed,
we nemen dat, wat ons bevalt en voor de rest, waarover zouden we ons druk maken.” Dan
heb je kans dat ze door een verkeerd begrip van alles, wat hier wordt gezegd, tot dwaze
dingen zouden komen.
Je kunt het heel cru uitdrukken. Wat zou u ervan zeggen, als ik het zo uitdruk; Wanneer je in
je hart en je wezen voelt dat je niet kunt leven, zonder met iemand naar bed te gaan, dat je
dan met iemand naar bed gaat. Dat mag je niet zeggen. Dat is shocking.
Als je een muziekstuk wilt schrijven, waarvan iedereen kotsmisselijk is en idioot van wordt,
maar je voelt dat je het moet uitvoeren om het te beleven, dan moet je het schrijven en
uitvoeren.
En als je voelt dat je bij wijze van spreken de koningin met modder moetgooien, hoe gek het
ook klinkt, omdat dat de enige manier is om jezelf te uiten, dan moet je dat doen en de
gevolgen ervan aanvaarden. Dat kun je toch niet zeggen in een wereld van orde?
Cosmisch bewustzijn, dat staat niet in wetboek art. 439 enz.. Politieverordening nr. 337? 2 bis,
daarin staat hoe u leven moet, hoe u parkeert, hoe u eet, dat alles staat erin. En als het niet in
de wetten van de regering staat, dan staat het wel in "Emmy Groskamp - ten Have" of in de
Bijbel.
Maar vertel nu eens werkelijk, mensen, leven jullie dan? Kun je werkelijk cosmisch bewust
zijn, als je niet eens meer weet, of je kunt zeggen; "Geef mij een hand, meid", of dat je moet
buigen? Dat je het eerst moet naslaan? Dan kun je niet meer naar de esoterie. Weet u
waarom?
Esoterie is in waarheid jezelf beseffen; de God beseffen, Die in je hart leeft. En de God, Die in
je leeft met je eigen wezen uitdrukken in de wereld, zodat Gods werk, Gods wil zoals die in je
bestaat geuit wordt, ook al snap je het zelf niet precies, of vinden de buren het niet leuk. En
dat betekent, dat je harmonie moet zoeken met alles, waarin je je God erkent. En hoe meer je
harmonie zoekt met datgene, waarin je God reeds erkent, hoe groter het aantal mogelijkheden
wordt om harmonisch te worden, want God wordt steeds duidelijker kenbaar in alle dingen.
Het is heel eenvoudig; Een vogel kan vliegen; die behoeft niet bang te zijn, wanneer er een
kleine overstroming is, behalve als hij in een kooi zit. De mens, die zo graag esoterisch is, is
maar al te vaak een mens, die de ziel heeft van een vogels hij zou kunnen vliegen naar de
hoogste hemel, maar hij zit in een kooi. Een kooi van vooroordeel, en daardoor is hij niet in
staat de cosmos te beleven.
Vrienden, neem mij niet kwalijk dat ik het zo zeg. Esoterie is niet alleen maar mooie woorden.
Onthoudt u dat s.v.p. goed! En het is niet alleen maar diep in mijzelf verzinken en mediteren.
Esoterie is het vinden van een juiste relatie tot God en tot alles, waarin God zich uit, waarin
God bestaat. Alleen daaruit kunt u cosmisch bewustzijn putten, nooit uit de menselijke
beperking.
U geeft daar het voorbeeld van het gooien met modder. Maar als je op zoek bent naar God
en je beseft Hem, zou je zoiets dan toch nog doen?
Onder omstandigheden wel. Wanneer u aanvoelt; deze mens, die zich boven een ieder verheft,
is minderwaardig, is minder waard dan elke willekeurige bedelaar, die langs de straat zwerft,
dan kunt u zeggen; Ik wil die mens niet doden door met een bom te gooien, maar ik wil mijn
minachting uiten. En dan gooit u met modder. Dan geeft u uitdrukking aan een erkenning. En
als u wordt veroordeeld en die koning(in) heeft nog een klein beetje fatsoen, dan zegt hij/zij;
"Voor het volk moeten wij hem veroordelen, maar laat hem door de achterdeur de gevangenis
uitgaan, want hij heeft eigenlijk gelijk."
Wat u niet begrijpt is dit. Er zijn altijd tegenstellingen. En die tegenstellingen kunnen wij pas
overwinnen, wanneer wij eerst onszelf zijn, zodat die voor ons kenbaar worden. Alleen dat,
wat wij erkennen en wat voor ons kenbaar is, kunnen wij omzetten in een geestelijk

EK 1961 - 1962 163


Orde der Verdraagzamen

bewustzijn; en daarom zul je je zelf a.h.w. steeds moeten toetsen. Als je dat niet doet, kom je
nooit tot een cosmische bewustwording. Het spijt me wel!
Maar je eigen oordeel over de wereld is alleen toetsen.
Uw eigen oordeel over de wereld is alleen een toetsen, indien u bereid bent uw hele wezen, al
wat uw eigendom is en al uw mogelijkheden in te zetten om dit oordeel kenbaar te maken, om
te zetten in praktijk en daad. Zolang u dat niet doet is uw oordeel niet een waarlijk toetsen
maar alleen het scheppen van een wereldbeeld, waarbij u er zelf, over het algemeen, tamelijk
gunstig afkomt.
Maar u hebt zo vaak gezegd, dat wij niet moeten ingrijpen in wat de wereld doet....
Neen, niet ingrijpen in wat de wereld doet. Maar u hebt uzelf te zijn, zoals u bent, en dat zal
daardoor soms een ingrijpen impliceren. Heel veel mensen durven en kunnen zichzelf niet zijn,
omdat ze zich voortdurend bezighouden met de fouten die anderen h.i. maken.
U moet mij niet kwalijk nemen, maar wij krijgen dan zo’n uiterst ellendige situaties we zitten
allemaal te oordelen wat noodzakelijk is en grijpen niet in. Maar wij grijpen ook niet in om
onszelf te zijn. Uw bewustzijn is dan een illusie, uw oordeel een chimaera en uw werkelijkheid
een amorphe massa, die door het noodlot wordt gekneed in elke willekeurige vorm.
Maar u hebt een eigen wezen en een eigen taak. Er moet niet van buitenaf iets van u worden
gemaakt, wat u niet beseft. U moet weten wat u bent en waarom. En dat kunt u alleen door
uw eigen wezen te beleven, door zelf te handelen. Niet voor die wereld maar voor uzelf. Niet
om anderen te verheffen naar uw eigen idee, maar alleen om uzelf te toetsen aan de ervaring,
die uw theorieën en uw oordeel opbrengen, wanneer u ze omzet in de praktijk. Als je zegt, dat
alcohol slecht is voor de mens, dan heb je pas recht van spreken als je minstens drie keer een
kater hebt gehad. Dan kun je erover meepraten, eerder niet. Het is niet voor niets, dat alle
principiele drankbestrijders weinig of niets tot stand hebben gebracht, maar dat alcoholisten,
die zichzelf bekeerd hebben wel in staat zijn andere alcoholisten te helpen. Alleen omdat
degeen, die de ervaring heeft, die het heeft geprobeerd, weet waar het om gaat. Hij kan in een
ander erkennen wat er werkelijk gebeurt, hij kan een ander dan ook werkelijk helpen en
zichzelf werkelijk uiten.
Ik geloof dat deze discussie voor heden genoeg is.
o-o-o-o-o-o-o-o
Wij zullen dit tweede gedeelte van de avond besteden aan overwegingen met esoterische
achtergrond.
Wanneer wij de wereld bezien, die zeer kleine wereld in een groot heelal en wij beseffen hoe
klein wijzelf zijn, wanneer wie leven in de beslotenheid van een stoffelijk lichaam, dan lijkt het
soms dat wij nooit zullen kunnen doordringen tot de geheimen van de werkelijkheid. En toch is
er altijd weer in ons iets, dat zich zachtjes beweegt, haast als een vlinder, die op het punt
staat haar cocon te verlaten. Ergens in ons is een vreemd gevoel; en dan lijkt het een ogenblik
of wij ver boven de wereld zijn en tussen de sterren staande kijken naar een enkel lichtpuntje,
tegen onszelf zeggend; "Daar leven wij."
Hier gaat de mens dan het innerlijk pad; en treedt uit in het Al, dat in hemzelf bestaat.
Elke mens en ook elke geest dragen in zich een beeld van de schepping. Wat voor beeld dit
ook moge zijn, het is een beeld, dat zich steeds uitbreidt, dat steeds groter wordt. In het begin
letten wij alleen op de sterren, die in ons leven. Daar zijn de felle emoties, de grootse
ervaringen. Daar zijn de nieuwe realisaties, de nieuwe stellingen. Maar hoe verder wij in
onszelf doordringen, hoe meer wij ons bewust worden, niet meer van de feiten, van de
werkelijkheid, maar van de leegte. Onmetelijk schijnt ons dan de ruimte, die in ons eigen
wezen bestaat. En aarzelend vragen wij ons af, hoe wij ooit de moed hebben kunnen vinden
om van feit tot feit, van handeling tot handeling en van gebeuren tot gebeuren te gaan zonder
eerst alles te berekenen om onze koers in kaart te brengen. Dan lijkt het, of je hele leven
alleen maar bestaat uit kleine brokstukken; en als je terugziet, kun je het beginpunt niet eens
meer herkennen. Het is ergens als een zon van derde orde, verdwenen in de afstanden en het
duister.
En in die duisternis beleef je het grote geheim, want de leegte die je ziet, leeft. Ze is niet
slechts een ledig iets. Altijd flitsen onbekende krachten erdoorheen als meteoren, meteorieten,

164 EK 1961 - 1962


© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

kometen en soms komt het onbegrepene op je af als een dreigende zwarte wolk van fijn
verdeelde, niet lichtende materie in het Al. Dan vraag je je af; Hoe moet ik gaan? Want er
dreigen overal wervelstormen.
Zoals er in de werkelijke cosmos een magnetische wervelstorm kan zijn, die soms de fijne
materie, de zwervende gesteenten meesleurt in een tomeloze vaart, zo zijn er in ons
wervelstormen, waarvan wij de oorzaak niet kennen; en wij voelen ons verplicht deze te
vermijden, want wij willen bewust ons doel kiezen. Maar eens komt er een ogenblik, dat wij
niet meer in staat zijn onze koers te kiezen. Dan hebben wij ons vergist, dan is er ergens
opeens een wolk, die ons omsluit, dan is er plotseling de vurige felheid van een electrische
ontlading, van een magnetische storm, die ons wegsleurt en wij staan in een nieuw Al en
weten niet eens, of het hetzelfde is, dat wij verlaten hebben.
In die onbekende wereld gaan voor het eerst onze ogen open. Want dan herkennen wij niet
meer; O, dat is deze gebeurtenis en dat is gene ster. Maar dan zien wij alleen de grootse
samenhang.
En als ik mijn ruimtevaartvergelijking nog verder mag voortzetten, dan zoeken wij naar een
planeet, waar wij kunnen landen. En zonder dat wie het weten is er opeens een wereld. Een
wereld, die al onze wensen schijnt te vervullen. Een wereld, die ons niet meer zal laten gaan.
Dan is er een vervulling, waarvan wij niet weten wat het betekent. Als wij daar blijven, zullen
wij niet verder ontwaken; dan staan wij stil en hebben wij onze vrede en onze rust gevonden.
Het Al zelf blijft alleen maar een schemering, vol gebeurtenissen uit het verleden en krachten,
die wij hebben erkend, ergens in een verre verte.
Maar soms krijgen wij weer de hunkering om verder te gaan. Weer zwerven wij door een
nieuwe wereld. Weer erkennen wij alle dingen. Weer weten wij op den duur ster na ster te
rangschikken en een systeem op te bouwen. En dan zeggen wij; Nu zijn wij hier in het Al
bekend, want dit is dit deel van mijn wezen en daar ligt die gebeurtenis.
Maar dan komt er weer een wervelstorm en dan word je ineens meegesleurd en je staat in een
gewone wereld. Dan vraag je je; Waar kom ik vandaan? En dan zie je beneden je een
zandkorrel liggen. En je zegt; "Is dit nu mijn heelal geweest?" Je bent dan voor het eerst
volwassen en wandel je voor de eerste maal in de tuinen der werkelijkheid.
Het beeld dat ik u zo heb geschetst, een wat romantisch en poetisch beeld, gekleed in de
termen van deze tijd en de dromen van de toekomst, is volkomen werkelijk. Want wij willen
dragen in onszelf een eigen wereld, opgebouwd uit onze verwachtingen, uit ons oordeel en ons
denken. Wij allen dragen in ons de behoefte om steeds weer het nieuwe te vinden, steeds
weer verder te gaan. En soms hervinden wij zelfs een oud verleden; een wereld, die wij
hebben verlaten op het ogenblik dat zij nog een wildernis was en nu terugvinden in een rijke
en nieuwe beschaving. Want soms komt het verleden terug in je leven; soms herhalen zich de
gebeurtenissen uit het verleden en toch zijn ze steeds weer nieuw. Maar altijd zijn het je eigen
gedachten, is het je eigen waardering, je eigen inzicht, die je reis en je cosmos bepalen. Tot er
een ogenblik komt, dat we worden meegesleept en niet weten waarheen....
O, dat is niet alleen een emotionele storm. Neen, het is een breken van iets in jezelf, een
zoeken naar iets nieuws, terwijl je geen richting meer weet. Een blindelings voortstormen. En
in dit voortstormen vind je dan een nieuwe wereld. En wanneer je je dan wilt oriënteren en alle
oude bekende punten en bereikingen wilt terugvinden, dan zeg je ineens; "Ik weet niet meer
wat het was." Het is alsof je opnieuw geboren bent. Soms gebeurt dat in de geest, soms in de
stof. Maar het is noodzakelijk. Want eerst als wij het verleden verloren hebben, als wij niet
meer vasthouden aan datgene, wat ons eens geketend heeft, kunnen wij opnieuw de wereld,
waarin wij leven en het wezen, dat wij zijn, gaan waarderen.
Als de gewoonte sterft, leven wij in een tweede wereld. En die tweede wereld is rijker en
voller. Maar ook dan is er nog steeds de drang om te reizen. Dan is er steeds weer de behoefte
aan het experiment, aan het kennen. Een enkeling misschien vindt hier een vrede, want de
problemen van het verleden zijn gestorven en je weigert eenvoudig nieuwe problemen in jezelf
op te nemen.
Dan is er een Zomerland. Een wereld, die elke gedachte omzet in werkelijkheid, elke wens
verhoort en vervult. Tot ook het Zomerland sterft en je weer verder moet gaan, maar je weet

EK 1961 - 1962 165


Orde der Verdraagzamen

niet hoe. Degeen echter, die steeds blijft zoeken, zelfs in de werelden van licht, in de vreugde,
in het idee van bereiking, die minder tevreden is met het heden en altijd weer morgen zoekt,
die komt op een gegeven ogenblik in contact met de cosmische kracht.
Men zegt wel eens, dat "God dan spreekt in je wezen". Maar het is eerder, alsof je groeit, alsof
je enorm uitrijst boven jezelf, een reus, die van een heel grote hoogte en uit onmetelijke verte
a.h.w. nog net ziet wat vroeger je gehele wereld was. Vandaar mijn beeld.
Gods werkelijkheid is groot; en in Gods werkelijkheid zijn wij groot. Maar die grootheid kunnen
wij alleen bereiken, als wij in onszelf zoeken en werken. Wij beginnen dan natuurlijk te zoeken
en te werken in de wereld, waarin wij leven. Voor u is dat een stoffelijke wereld. Wanneer wij
overgaan naar een andere wereld, gaat de reis alleen maar verder. Dan is het, alsof wij de ene
planeet hebben verlaten voor de andere; of het licht van de ene zon wisselt voor een nieuw
licht elders, totdat wij ons Al werkelijk menen te kennen. Maar juist in de ogenblikken van
zelfvoldaanheid treft ons steeds weer die eigenaardige verwarring. Want wanneer wij zeker
zijn, wanneer wij vrede hebben gevonden, dan is het tijd voor een inwijding, voor een nieuw
gebeuren, voor een nieuw ontwaken.
Zo ga je voort. Maar je werkelijke wezen reikt immers van hemel tot aarde; van het begin der
tijd tot het einde der tijd, Daarom is het wezen, dat je eens het totaal, het Al hebt genoemd,
bezien uit de verte, zo onmetelijk groot.
De mens is een levensboom, zetelend in de Oerstof, met zijn wortels de sappen en krachten
ontnemend aan een chaotische wereld en ze in zich vormend, totdat het in een absolute
gevormdheid en volmaaktheid met zijn top voor het eerst de werkelijkheid ziet. En dan blijft er
een verband tussen chaos en vorm, tussen ontstaan en voleinding.
Misschien meent u, dat ik hiermee te ver ga. Want een meditatieve overweging moet toch
altijd weer neerkomen, zo zegt de mens op de geheimen van het Pad. Maar zijn er eigenlijk
wel geheimen? Wanneer wij de mens horen spreken over al wat er aan esoterische inwijding
bestaat, dan hebben wij vaak het idee dat het een voortdurend gaan is door zwaarbewaakte
deuren, waarvoor steeds weer een Cerberus staat, de hellehond, die een ieder terugwijst., die
niet bekwaam is hem te overwinnen. Dan gaan wij zo als in een sprookje gelijk drakendoders
over een betoverde plaats, waar de vroegere zoekers als versteend zijn blijven staan en wij
hopen ergens in een paleis de prinses der wijsheid te wekken. Maar zo is de werkelijkheid niet,
dat is maar een sprookje, een roman.
De werkelijke esoterie is een voortdurend verdergaan, een voortdurend meer jezelf beseffen
en meer uit jezelf de werkelijkheid realiseren. Maar elke keer, als je denkt dat je weet, ben je
alleen daardoor in harmonie gekomen met een ander bestaan. Dit andere bestaan trekt je dan
uit de bekende wereld weg. Het plaatst je voor nieuwe condities, voor nieuwe omstandigheden
en nieuwe mogelijkheden. Ook daar ga je verder, want zo is het leven nu eenmaal. En het
ontwaken wat ik u beschrijf, ach, ik heb het u al gerechtvaardigd, hoe kunnen wij anders zijn
dan groot, wij die zijn kinderen Gods? Wij die geboren zijn uit de goddelijke Adem, uit het
Levende Licht en de Oermaterie?
Zoek daarom nooit teveel naar het romantisch geheim, het theoretisch verborgene en het
zwaar versleutelde, tenzij u wordt gezegd dat er een sleutel is. Want achter alle dingen schijnt
een betekenis te liggen; maar de werkelijke betekenis is altijd eenvoudig,
Eenvoud is een van de grootste krachten voor een ieder, die het innerlijk pad tracht te gaan.
Want de eenvoud, waarmee wij reageren, de simpele eenvoud, waarmee wij onze beslissingen
treffen, maakt het ons mogelijk werkelijk de gebeurtenissen te rangschikken op zodanige
wijze, dat ons heelal snel afgerond is. Het is juist de angst, de verwrongenheid, die ons dwingt
alle sluipwegen en kronkelpaden te gaan. Het is onze verbetenheid, die ons dwingt te landen
op een ijsplaneet, op Neptunus, Saturnus, terwijl er een groene aarde op verkenning wacht,
die ons te bekend voorkomt. Begrijpt u waarom ik dit alles zeg?
Er is een cosmische kracht, er is een cosmisch weten, er is een cosmische harmonie, kortom,
er zijn dingen, die het hele zijn betreffen. Maar wie zijn wij, dat wij voor onszelf die cosmos al
werkelijk willen noemen, terwijl wij alleen nog maar van gebeurtenis tot gebeurtenis razen en
niet eens de betekenis ervan kennen? Wie zijn wij, die met ons oordeel - soms op een dwaze
wijze - aanvaarden of verwerpen, zonder te beseffen waarom wij dit eigenlijk doen. Wie zijn

166 EK 1961 - 1962


© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

wij om in een cosmos te leven, om groot te zijn en neer te zien op de kleine wereld, die de
mensheid zich heeft geschapen, terwijl wij nog niet eens onszelf begrijpen?
Onze weg is de weg der zelfkennis; en zelfkennis vergt eenvoud. Want de mens, die graag
alles uitlegt, ach, hij kan alles goedpraten en redeneren. Hij kan alles wel met redenen
omkleden. Hij kan het o, zo schoon doen klinken en doen schijnen, maar de eenvoudige
werkelijkheid wordt daarmede niet veranderde Als ik in mijn hart weet dat ik verkeerd doe, als
ik in mijn hart weet dat de stelling, die ik vereer, in feite geen zin heeft, en ik ga tegen mijzelf
zeggen dat die stelling een geheim is, omdat hetgeen ik heb gedaan, anders toch ook gedaan
wordt door anderen en dat ik mij daarvan dan niet behoef te onthouden, dan heb ik mijzelf
misleid. Dan heb ik de eenvoud, de directheid van leven en ervaren verwisseld voor een
dwaaltuin, waarin ik mij voortdurend een lachspiegelbeeld van mijzelf toon en mij dan god
noem of duivel, naargelang van de spiegel, waarin ik mijzelf weerkaats. Laat ons eerlijk zijn.
Eenvoud is niet alleen het kenmerk van het ware, zoals u denkt. Eenvoud is volgens eigen
wezen de werkelijke sleutel tot de wereld waarin wij leven, tot elke bereiking en mogelijkheid,
die voor ons openstaan. Laat ons de moed hebben, vooral wanneer we het innerlijk pad gaan,
eenvoudig te zijn. Laat ons de moed hebben onze daden te stellen, omdat het onze daden zijn,
maar laten wij nimmer onszelf een reden voortoveren, die niet bestaat.
Wanneer wij de cosmische harmonie leren begrijpen. Wanneer wij de magische eenklank leren
kennen van alle krachten, die in elkaar overvloeien, dan zullen wij misschien ook daarmee
gaan werken, met symbolen, met daden, met gebaren, met bezweringen en incantaties. Maar
zolang wij niet weten wat die dingen betekenen, zolang wij ze niet in onszelf kunnen
verwerkelijken en beleven, hebben zo toch geen zin.
Laat ons eenvoudig zijn. Want in ons eenvoudig gaan van gebeurtenis tot gebeurtenis, ons
schijnbaar doelloos dwalen door de tuinen van denken en weten, ons schijnbaar willekeurig
plukken van de vruchten, die onze aandacht hebben getrokken, komen wij soms heel dicht bij
het kennen van onze huidige cosmos.
En laat ons nimmer zeggen dat wij het pad hebben gevonden. Laat ons slechts zeggen, dat wij
naar beste weten streven naar hetgeen ons wezen werkelijk begeert. En als wij eeuwigheid
wensen, een voortbestaan en een leven dat geen dood kent, laat ons dan eerlijk zijn en dat
toegeven en niet zeggen, dat wij alleen maar streven om God te eren of om innerlijke wijsheid
te vergaren. Juist wie eenvoudig is en waar, zal in en uit zichzelf de cosmische waarheid
kunnen vinden.
Met deze eerste bijna meditatieve beschouwing heb ik u dan de eenvoud willen voorhouden,
de kracht van het Al en de weg, die wij zelf gaan.
Maar er zijn veel meer mogelijkheden. Want bestaan er niet de cosmische ritmen, de vreemde
bewegingen, die ook ons innerlijk beroeren en die ook onze gedachten soms doen gaan tot de
hoogste toppen van geestelijk weten om ze te doen dalen tot de diepste dalen van stoffelijk
bestaan? En denk niet dat het alleen in de stof bestaat. Het bestaat in de geest evenzeer. Ook
daar is er het rijken tot in de hoogste sfeer en dan de noodzaak om neer te dalen tot de
lagere.
Wij leven uit de verschillen, ons bewustzijn bestaat uit verschillen, tegenstellingen. Wij kunnen
alleen innerlijk leven, wanneer wij soms uitrijzen boven onze eigen wereld om daar krachten te
puren en soms dalen tot een lage wereld, niet alleen om ons daar uit te leven want dat zou
verkeerd zijn maar om betgeen wij aan hogere kracht in ons dragen op dat lage niveau toch
weer te uiten. Zoals een geest uitgaat naar hogere sferen om lering en kracht te ontvangen en
dan naar een duistere sfeer gaat om daar iemand die gevangen is in zijn eigen denkbeelden,
te bevrijden.
Nu zeg ik dit, alsof dat alles alleen maar buiten ons bestaat. Maar ook in onszelf zien wij de
gebeurtenissen zich onwikkelen. Wij stijgen hoog op, wij mediteren, wij voelen in ens een
hogere waarde klinken en het gevoel verheft ons een ogenblik boven de werkelijkheid. En dan
dalen wij plotseling naar het stoffelijk niveau en zijn wij ineens weer mens met al zijn
problemen en alle zorgen. Maar wij hebben een lering ontvangen en die lering moeten wij
toepassen op alle problemen, zoals ze nu in ons bestaan. Niet slechts buiten ons, maar ook in
ons moet de goddelijke Kracht, die in ons leeft, tot uiting komen. En dan blijkt dat we vaak het
hogere indien wij het niet alleen als hoog, machtig en cosmisch willen beschouwen maar ook

EK 1961 - 1962 167


Orde der Verdraagzamen

als eenvoudig licht, licht dat met ons gaat kunnen gebruiken om een oplossing te vinden voor
onze vragen en problemen.
Als ik u spreek over de weg en over de cosmos, als ik u spreek over het innerlijk pad, dan zeg
ik slechts de dingen, die u zelf zou kunnen weten. Ik houd u de spiegel voor van wat gijzelf
zijt. Want in u is de voortdurende tegenstelling van het hoog, beseffen, beleven en verlangen
en daarnaast de concrete werkelijkheid, de verwardheid van uw denken en de vraag, hoe ge
een oplossing moet vinden voor uw problemen.
Wat ik u vertel, dat weten wij allemaal. Maar gij hebt niet geleerd het voor uzelf uit te spreken.
Gij hebt niet geleerd het licht, dat in u bestaat, te laten doorklinken ook op uw stoffelijk
niveau, ook in de eenvoudige werkelijkheid. En toch is dat juist de grote kunst van een ieder,
die het pad gaat. Ons is niet de taak gegeven alleen te klimmen tot de toppen der geestelijke
hoogten om zo het licht van de eeuwige zon te ontvangen, maar ook om dat licht te
weerkaatsen naar de dalen, van waaruit je bent gekomen. Onze taak is niet slechts om als
vogels wij boven de wereld te zweven en neer te zien op al, wat er beneden ons krioelt, zoals
een roofvogel, die een ogenblik neerschiet om zijn prooi te pakken en dan weer op te stijgen
tot onmetelijke hoogte. Wij leven in elke wereld en elke sfeer, wij leven in elk bestaan en elke
wereld gelijk. Wij zijn deel van elke kracht en van al het bestaande; en in ons is die
werkelijkheid voortdurend aanwezig. In ons leeft het hoogste licht; maar ook de diepste diepte
en ook het diepste duister. Wij kunnen niet zeggen; Wij kiezen een wereld en daarin leven wij.
Wij gaan van wereld tot wereld, totdat het duister tot licht is geworden en het licht het duister
heeft geabsorbeerd; totdat er een absolute eenheid is ontstaan, waardoor wij ontsnappen aan
de waan van het Al in ons en zeggen; Dit zijn wij, tijdloos, eeuwig, maar werkelijk. Werkelijker
dan weinig andere dingen.
Eenvoud en ook besef voor de noodzaak van het eeuwig innerlijk stijgen en dalen; de
noodzaak om het licht te laten doordringen tot in de eenvoudigste en meest duistere
problemen die u misschien hebt, dat is belangrijk.
Ge hebt in deze cursus veel gehoord over verschillende onderwerpen. Er is gemediteerd,
geïncanteerd, er hebben cadanzen geklonken van grote harmonische waarden en er zijn harde
waarheden gezegd. Maar alles bij elkaar is het hetzelfde spel. Het spel van de geest, die in zich
reikt naar het goddelijke en daar de fakkel van het bewustzijn ontstekend afdaalt in het duister
om zichzelf en zijn eigen werelden te leren kennen. Laat mij u dan dit als besluit voorleggen:
Gij, mijne vrienden, gij zijt tijdloos, en geen ruimte kan u werkelijk gevangen houden. Gij zijt
soms de gevangene van uw eigen bewustzijn, maar in u hebt ge toch altijd een bron waarin
uw kracht en licht leeft. Ergens in u is een harmonie die ge niet kunt verloochenen, al zoudt ge
het willen. Gij kunt haar bemantelen, maar niet verdringen. Ga tot dat licht, ga tot datgene,
wat u in uzelf drijft, vraag naar die lichtende kracht, naar dat goed willen, dat in je bestaat en
neem dat dan als een fakkel en draag het tot in de diepte van uw bestaan, tot uw raadselen.
Maak uzelf tot een eenheid. Leer om uw eigen wereld en uw Al niet te zien als het enige en
al.omvattende, maar aarzel niet om de hoogste krachten te manifesteren in elk eenvoudig
gebeuren.
Vrienden, wees uzelf niet slechts als een beperkte mens, maar als cosmische krachten, als
wezens die oneindig zijn. Wees in uzelve de geest die God erkent; maar ook de geest die
zichzelf en de problemen van haar wereld kent.
Laat licht en wereld zich met elkaar vermengen. Laat het bewustzijn, het geloof en het weten
samensmelten tot wijsheid.
Laat U geboren worden uit de schijnbare chaos, die ge nu nog zijt. Dan zult ge weten, dat
esoterie waarlijk eenvoudig is. Eenvoudig, omdat alle ingewikkelde woorden en processen toch
steeds moeten worden herleid tot dat ene; God in mij, de kracht in mij, het Licht in mij, dat ik
uitdraag, totdat mijn wezen licht is.

INCANTATIE OP DE KRACHTEN VAN LICHT, LIEFDE, DE STERKE KRACHTEN VAN DE


COSMOS.
Het is een eenvoudige incantatie, ze is niet een bijzonder magisch gebeuren, maar ze leeft,
omdat ze leeft in de harmonieën in mijn wezen en omdat ze van uit mijn wezen ongetwijfeld
een antwoord vindt in alle werelden, waarin ik besta.

168 EK 1961 - 1962


© Orde der Verdraagzamen Esoterische Kring

In de naam van de Almachtige God, in de naam van Hem, Wiens naam geschreven staat in het
geheim der Twaalf Tafelen, Hij Die is in het geheim der Twaalf Beelden, Hij Die is in het
geheim der Twaalf Stenen, in Zijn naam roep ik tot U allen.
Gij Elohim, Gij krachten van Licht, tot U, o Heer der zon, tot U, O dienaar der zon.
Ik roep tot U, krachten die het licht van de nacht vergezellen, krachten die de sterren tellen en
zetelen in de cosmos, hoort wel en luistert op mijn woord, want ik spreek. En ik spreek uit de
Kracht en in de naam van Hem, Die is het verborgen Woord.
Eenheid is het begin der dingen. Eenheid en harmonie is de kracht, waaruit alles leeft.
Laat eenheid en harmonie dan doorklinken door Uw wezen en verdrijf de tweedracht en de
strijd.
Tot U Ichteos zeg ik: Gordt U aan en neem Uw zwaard en verdrijf de tweedracht, die is de
gedachte van de mens, die zich niet verstaat, de geest, die het licht ontkent.
Leven, Liefde, Licht en Kracht is de Schepper. Harmonie, leven, kracht en licht zijn Zijn boden.
Ik bezweer U, brengers van Kracht en Licht, ik bezweer vooral ook U, Anasponas, Jation, U,
brenger van licht en fakkeldrager, Gij messias, leen ons Uw harmonie en uw Licht. Laat ze
weerklinken, opdat de mens zichzelf vindt, opdat hij uit zichzelve erkenne de waarheid en in
zich erkenne de geheime Naam, die is het Goddelijke Woord, dat Al omvat.
Zo spreek ik, en vervuld zullen mijn woorden zijn in de naam van Hem, Die is de Heer van alle
dingen, de Schepper aller Krachten, Hij, Die is Licht der Lichten, de Verborgene en Wiens
naam is het geheim, dat staat in de Tafelen en het Zegel, gegraveerd in Salomons geheimen.
Zo zij vervuld mijn taak. Zo zij vervuld Uw taak. Breng harmonie en licht en kracht en liefde
aan allen, die dit begeren. En weest bevrijd van Uw taak en vreugdig in de naam van Hem, Die
u geschapen heeft.
Met deze incantatie, vrienden, wil ik sluiten. Ik heb een oude magische vorm en een oud
begrip gebruikt. Ik heb echter getracht u iets te geven juist in de spanningen, die op het
ogenblik in de atmosfeer, in de lucht en in uzolve bestaan, waaruit ge de eenheid, de
harmonie, het ware licht en de ware liefde kunt putten. Want achter mijn woorden ligt de
sleutel van dit geheim. Maar het is een sleutel, die ook ligt in mijn wezen en die ge in uzelf
alleen kunt vinden, indien ge voor uzelf het woord, waarmee ik leef, erkent,
Ik dank u allen voor uw aandacht.

EK 1961 - 1962 169

Das könnte Ihnen auch gefallen