Sie sind auf Seite 1von 7

2.

Husserls Leefwereld 1 De noodzaak voor een wetenschap van de leefwereld Husserl heeft de noodzaak voor een fundering van de wetenschap, waarbij vooral de nadruk ligt op de natuurwetenschappen, uiteengezet in zijn boek The Crisis of European Sciences1. Hij stelt dat de wetenschappen een sterke fundering nodig hebben in de leefwereld: de wereld van alledaagse ervaring. De noodzaak voor een fundering begint bij de oorsprong van de wetenschap: bij de oude Grieken. In het Griekenland van de oudheid ontstond een wetenschappelijke houding ten opzichte van kennis die een stap verder ging dan de wereld van alledaagse ervaring. Een stap verder wat betreft de eisen waaraan kennis moest voldoen. Het was niet langer voldoende om slechts (vrwetenschappelijke) kennis van de wereld van de alledaagse ervaring aan te wenden om problemen in de wereld van alledag op te lossen.3(p121) Aldus ontstond het ideaal van universele, objectieve kennis van een oneindig universum. Volgens Plato bestonden er ideale vormen of ideen, waarvan de dingen op aarde slechts afspiegelingen zijn.(p23) Uit het najagen van dit ideaal zijn de wetenschappen waaraan we gewend zijn voortgekomen. De wetenschappen die immer een objectief, universeel beeld van de wereld willen verschaffen. De noodzaak voor een wetenschap van de leefwereld begint nog niet bij de oude Grieken, die in hun wetenschapsbeeld zochten naar universele kennis. Die noodzaak begint pas bij de omslag in het wetenschappelijke denken, ingezet door Galilei. Galilei veronderstelde de universele toepasbaarheid van de wiskunde als gegeven. De wiskunde was toepasbaar op een universum dat een inherent oorzakelijk karakter heeft(p39). Hij zette zich aan de taak de wiskunde toe te passen op de wereld om ons heen, om hier objectieve kennis van te verkrijgen. Hij deed dit door de werkelijkheid als inherent meetbaar te beschouwen. Door het ontwikkelen van exacte (meet)methodes kon elke persoon, zolang deze de methode maar nauwgezet volgde, dezelfde objectieve kennis van een te meten object (of verhouding tussen objecten) verkrijgen. Op basis van meetgegevens in de werkelijkheid wordt de wetenschapper gericht op het construeren van formules, waarin de wetmatigheid van de (door meten gekende) wereld tot uitdrukking komt. Het vergaren van feiten en op logische wijze construeren in deze formules over de werkelijkheid noemt Husserl de natural-scientific method(p43),
1

ofwel de natuurwetenschappelijke methode. Door het mathematiseren van de werkelijkheid, het in formules gieten van de alledaagse ervaring, kun je voorspellingen doen over gebeurtenissen in de altijd vooraf gegeven werkelijkheid van de alledaagse ervaring. De mathematisering van de werkelijkheid heeft tot gevolg dat de aard van de werkelijkheid wordt gezien, als bestaand uit wetmatige relaties tussen echte, objectieve objecten. Deze abstractie van de werkelijkheid, de objectieve wereld, neemt de plaats in van de wereld van de ervaring. Er wordt voorbijgegaan aan het feit dat de objectieve wereld haar fundament heeft in de subjectieve wereld van alledaagse ervaring: de leefwereld. Hier ziet Husserl het probleem: de Crisis in de moderne wetenschappen. De wiskundige constructies of formules kunnen alleen een afgeleide of representatie zijn van de leefwereld, van de directe ervaring. De objectieve gegevens over de wereld die bereikt worden middels wiskundige of natuurwetenschappelijke formules bevatten kennis in de objectieve wereld van deze formules. Het lijkt alsof de formules en theorien de echte wereld aan ons laten zien, terwijl het slechts een afgeleide van de leefwereld is: de natuurwetenschappelijke methode, gebruikt om wetenschap te bedrijven. De kennis van de objectieve wereld, ofwel de wetenschappelijke kennis, berust uiteindelijk op de altijd in zichzelf gegeven leefwereld. De leefwereld is direct aan ons gegeven in alledaagse ervaringen: subjectieve ervaringen van de wereld om ons heen. Deze ervaringen zijn de basis voor alle uitspraken over de werkelijkheid. Daarmee is de subjectieve leefwereld uiteindelijk de basis voor de objectieve wetenschappen. De natuurwetenschappelijke methode levert betrouwbare kennis op van de objectieve wereld, die slechts werkelijk kan worden gekend in de objectieve wetenschappen die gebruik maken van die natuurwetenschappelijke methode.(p.54) De subjectieve wereld van de ervaring is niet op dezelfde manier betrouwbaar, hoewel deze voldoet voor de dagelijkse praktijk, het dagelijks leven. Binnen de wetenschappelijke traditie wordt juist deze subjectiviteit verafschuwd, omdat zij niet beantwoordt aan de betrouwbaarheid van de natuurwetenschappelijke methode. Het probleem dat Husserl aan de orde stelt is dat de natuurwetenschappelijke methode is gefundeerd in de subjectieve wereld van de directe ervaring: dat leidt tot een problematische relatie tussen de subjectieve leefwereld en de objectieve wereld van de wetenschappen. Om recht te doen aan wat de logischobjectieve wetenschappen hebben bereikt, (en voor een consistent
2

wetenschappelijk systeem) moeten de wetenschappen beter worden gefundeerd. Een filosofische wetenschap van de fenomenen (de directe ervaring van de leefwereld) moet de fenomenale wereld van de alledaagse ervaring beschrijven en categoriseren, om de logisch-objectieve wetenschappen de fundering te geven die zij verdienen. Deze wetenschap heeft als doel een ontologie van de leefwereld: een beschrijving van wat en hoe de wereld kan worden ervaren. Tegelijk hiermee zal deze wetenschap de betekenis van de objectieve wereld voor het (menselijk) bestaan laten zien: een transcendentaal-subjectieve betekenis.(p.100)

2 Een wetenschap van de leefwereld Er moet dus een wetenschap komen die de bestaande, logisch-objectieve wetenschappen het fundament geeft dat zij verdienen. Zo een fundament zal aan moeten geven waarom de kennis die de wetenschappen oplevert geldig is met betrekking tot de wereld waarover gesproken wordt. Er mist een connectie tussen de wereld en de wetenschappen die op basis van de wereld objectieve kennis produceren. Husserl verwijt de filosofischwetenschappelijke stroming van het rationalisme dat ze nooit de fundamentele vraag heeft gesteld hoe de wereld a priori kenbaar is. De nieuwe wetenschap die Husserl voorstaat stelt deze vraag, en moet dus als antwoord kunnen geven hoe berhaupt kennis van de wereld wordt en kan worden verkregen. Vanzelfsprekend is het beginpunt de vooraf gegeven wereld, waarin wij bewust bestaan. In deze wereld bestaan wij op twee manieren: als object en als subject. Ten eerste als fysiek object tussen alle andere objecten, als dingen die bestaan in de wereld. Ten tweede als subject, als ego-subjects die ervaring hebben van (de objecten in) de wereld, en er over na kunnen denken. Voor ons bestaat de wereld als bron van ervaring en betekenis die we er aan hechten(p104-105). Van deze wereld zijn we ons bewust door de perceptie van materile dingen. Alle concrete objecten in de wereld komen tot uiting als een materieel object. We worden gewaar van deze objecten in de lichamelijke wereld waarin we bestaan door de zintuigen. Zintuiglijkheid behoort fundamenteel tot beide betekenissen van lichamelijke ervaring: de ervaring van de fysische, lichamelijke wereld van de objecten, zoals zo-even besproken. De andere betekenis van
3

lichamelijke ervaring betreft ervaring van en door het (levende) lichaam. Wat altijd eerst gegeven is in de ervaring is namelijk het eigen lichaam. Dit is gegeven als object dat ervaren kan worden: je kunt je eigen lichaam beschouwen, er ervaring van hebben, zoals van ieder ander object. Het bestaat echter ook op een volstrekt unieke manier: als that through which I exist in a completely unique way [](p107). Deze unieke bewustzijnswijze wordt veroorzaakt door het samengaan van de zintuiglijke gewaarwording met het beweeglijke ego. Dit noemt Husserl kinesthese. Een kinesthese is een eenheid van een ik doe met de corresponderende zintuiglijke ervaring, waartoe dus ook een (eerste-persoons) lichamelijke ervaring behoort. Of beter: door de samengang van kinestheses met zintuiglijke ervaring wordt die zintuiglijke ervaring eerste-persoons: door mij, mijn lichaam ervaren. Door deze kinestheses krijgt het eigen lichaam als enig wereldlijk object de status van mijn lichaam of levend lichaam(p106-107). Dit ik-in-de-wereld concept van bewustzijn, geeft een basis om te spreken over hoe het subject bewust is van de wereld. Het opent de deur naar een concept van subjectiviteit als eerste-persoons bewustzijn, als het bewustzijn van een vooraf gegeven wereld tegelijk met het bewustzijn van een ego of ikpersoon. To live is always to live-in-certainty-of-the-world.(p142) Zolang we wakker zijn, leven we in een wereld van objecten of dingen. We zijn ons bewust van het bestaan van de dingen, en dat bewustzijn is heel nauw verbonden met het bewustzijn van het bestaan van de wereld waarin die dingen bestaan. Toch is er een verschil in hoe we bewust zijn van de dingen, ten opzichte van ons bewustzijn van de wereld. Het bewustzijn van de wereld gaat aan iedere ervaring vooraf. Het bewustzijn van de dingen in de wereld is het bewust zijn van een deel van die wereld, een deel van de wereld-horizon. We zijn ons bewust van de horizon van de wereld als datgene dat het mogelijk maakt bewust te zijn van de dingen. Binnen die horizon zijn de dingen een deel van de wereld: [S]omething of the world of which we are constantly conscious as a horizon.(p143)Binnen deze horizon hebben en krijgen de wereld en haar dingen constant betekenis. In de natuurlijke houding zijn we op deze manier bewust van de wereld. Alle doelen, wensen, hoe we ons leven leiden, liggen in deze wereld-horizon besloten. Als we kijken naar hoe objecten of dingen bestaan in de wereld, blijkt dat ze niet zomaar aan ons gegeven zijn als een gegeven ding met bepaalde eigenschappen. In plaats daarvan worden we ons bewust van dingen in de wereld through subjective
4

manners of appearance, or manners of givenness(p144). Het ding wordt niet zomaar gegeven in het bewustzijn, we worden ons ervan bewust door verschillende wijzen van gegevenheid. Maar hoe werkt dat proces van bewustwording, hoe worden we ons bewust van het (vooraf gegeven) bestaan van de wereld met al haar objecten? Dat is wat moet worden onderzocht om aan te kunnen geven hoe de wereld met al haar objecten betekenis krijgt, hoe zij bestaat voor ons als bewuste wezens. Het proces van bewustwording van de vooraf gegeven wereld kan niet worden onderzocht met de bestaande objectieve wetenschappen. Deze wetenschappen hebben als grondslag juist het vooraf gegeven zijn van de wereld, en kunnen als het ware niet achter hun eigen ogen kijken. Er moet dus een nieuw soort wetenschap komen die onderzoekt hoe de wereld vooraf gegeven is, wat het is dat deze immer vooraf gegevenheid van de wereld het fundament maakt voor objectiviteit. Deze nieuwe wetenschap moet duidelijk maken hoe de vooraf gegeven wereld betekenis krijgt, hoe zij het fundament is voor alle objectieve wetenschappen. Met andere woorden, hoe gaat Husserl zijn stelling waarmaken dat hij hiermee de objectieve wetenschappen van het ultieme fundament voorziet, door middel van: that novel universal science of subjectivity pregiving the world.(p147) De natuurlijke houding is, zoals hierboven vermeld, ongeschikt als basis voor een wetenschap die onderzoekt hoe de wereld(-horizon) vooraf gegeven is. In de natuurlijke houding blijven we steken op het niveau van de dingen in de wereld, en kunnen we niet bezien hoe zij voor ons ontstaan. Daarom moeten we een houding aannemen van epoch, waarin alle oordelen over de wereld worden opgeschort. Hierdoor kan een positie boven die in de wereld van de dingen worden aangenomen. Omdat het gaat om een positie boven de altijd vooraf gegeven wereld noemt Husserl dit het transcendentale epoch. Dit epoch geeft de filosoof de kans de vooraf gegeven wereld met haar objecten van bovenaf te bekijken. Zo kan worden onderzocht hoe zij bestaat, of beter: hoe zij tot bestaan komt in het (subjectieve) bewustzijn. Door het transcendentale epoch te bereiken, kan de mens voor het eerst de ketenen van de natuurlijke attitude van zich afwerpen. Door zich te onthouden van het aanvaarden van vaste antwoorden met betrekking tot het bestaan van de dingen in de wereld, kan een transcendentale positie ten opzichte van de leefwereld worden bereikt. De antwoorden waarvan de fenomenologisch filosoof zich (bewust) moet onthouden voor het aannemen van het epoch zijn antwoorden op vragen die we ons normaal gesproken constant stellen in de natuurlijke houding. Vragen
5

naar het bestaan, naar de waarde, naar de schoonheid van dingen/objecten in de wereld. Voor het eerst wordt het mogelijk de blik vrij te maken. De blik van elk wakend mens is normaal altijd gebonden aan de vooraf gegeven wereld. Nu de blik daarvan losgemaakt is, is het mogelijk een plek in te nemen boven het natuurlijke zijn, boven de natuurlijke wereld. Het resultaat van het innemen van die positie is een blik te kunnen werpen op [T]he absolute correlation between beings of every sort and every meaning, on the one hand, and absolute subjectivity, as constituting meaning and ontic validity in this broadest manner, on the other hand.(p151/152) Door het epoch wordt het dus mogelijk de natuurlijke houding aan de kant te schuiven en neemt de filosoof de houding aan van fenomenoloog. Hij beziet de wereld niet vanuit de natuurlijke houding, maar staat boven de wereld, om deze te kunnen bezien als een fenomeen. Het fenomeen dat nu onderzocht kan worden, is de genoemde correlatie tussen het subjectieve bewustzijn van de wereld, en de wereld als universele horizon voor ervaring. Nu duidelijk is wat er onderzocht moet worden, en wat de mogelijkheidsvoorwaarden voor een dergelijk onderzoek zijn, kan verder worden gegaan met het onderzoek zelf. Omdat het onderzoek naar de leefwereld uiteindelijk een onbetwistbaar fundament op moet leveren voor de wetenschappen, kan geen enkel onderdeel van de wetenschappen worden gebruikt in dat onderzoek. Het doel van het onderzoek is juist een beter begrip van de voorwetenschappelijke wereld, een explicatie van de basisaanname die voor lief genomen wordt: de wereld die vooraf gegeven is. Verder worden in het epoch (dus) alle kennis over en belangen in de natuurlijke wereld achter gelaten. Nu we, door het bereiken van het epoch, volledig vrij naar de wereld kunnen kijken, valt op dat er ervaringen zijn gegeven in zintuiglijke gewaarwording. Er kan natuurlijk gebruik worden gemaakt van meerdere zintuigen, maar als eerste zie ik iets. Wanneer ik hierop mijn aandacht vestig, blijkt dat ik een oppervlak zie van een ding. Niet het hele ding is zichtbaar of waarneembaar in n zien. Het ding heeft dus meerdere zijden vanwaar het te bezien is, waar te nemen is. Het is niet mogelijk alle zijden in een keer te zien. Steeds als ik het ding van een andere kant bekijk, stop ik met het zien van een zijde, en zie ik weer een andere. De inmiddels niet meer geziene zijden van het ding worden bewaard (retained(p158)) en samen genomen met het geziene. Zo geven de verschillende zijden mij een beeld van het ding. De verschillende zijden, die worden bewaard en toegevoegd aan, en die worden samengenomen
6

met wat ik nu zie, zorgen dat ik het ding leer kennen. Ondanks dat ik dus maar een zijde, een fragment van het hele ding, per gewaarwording kan zien, geef ik betekenis aan wat ik zie als behorend tot het ding, inclusief alle zijden die nu niet te zien zijn. Een voorbeeld is hier op zijn plaats. Ik heb het epoch aangenomen, en kijk om mij heen. Ik zie een lange paal met een lap stof eraan: een vlaggenmast. Wat ik er van kan zien is slechts een oppervlakte die ik vanuit deze hoek, dit perspectief, kan waarnemen. Als ik er nu omheen loop, zie ik steeds een ander stukje van (het totale oppervlak van) de vlaggenmast. Elk nieuw deel dat ik zie, wordt vastgehouden, bewaard, en toegevoegd aan de andere geziene delen. Zelfs zonder de factor van wind, die de vlag er telkens iets anders uit laat zien, krijg ik door het bewaren van alle geziene delen in het bewustzijn een beter begrip van de vlaggenmast. Als ik nu een vlaggenmast zie, bedoel ik niet dat ik een oppervlak, een zijde, een deel van de vlaggenmast zie. Ik bedoel het ding de vlaggenmast, met alle zijden, alle (mogelijke) percepties ervan, ook al heb ik nu maar een perceptie. Dit wijst erop dat iedere perceptie een horizon heeft voor het bewustzijn. Thus every perception has, for consciousness, a horizon belonging to its object[.] De horizon van het object bestaat uit alle percepties die ik eraan toeschrijf. Alle verandering in perceptie, bijvoorbeeld perceptie door verschillende zintuigen of van verschillende afstanden tot het object, geven een ander perspectief. Alle andere perspectieven op het object laten een (iets) verschillend deel van het object zien. Elk perspectief is een drager van betekenis die betrekking heeft op het object, omdat elk perspectief iets toevoegt aan de horizon van mogelijke ervaring van het object. Elk perspectief wordt opgenomen in de unit of validity or into the one, the thing.(p158)

Das könnte Ihnen auch gefallen