Sie sind auf Seite 1von 12

MAW Massamedia

H1 Communicatie = een proces waarbij een zender (bedoeld of onbedoeld) een bepaalde boodschap (informatie) overbrengt aan een ontvanger. Communicatie bestaat uit 2 processen = informatieoverdracht en het benvloeden van de onderlinge relatie. Communicatieproces: - Zender - Boodschap - Middel of medium > verbaal of non-verbaal, kan met technisch hulpmiddel zijn. Boodschappen worden altijd door de zender in een bepaalde vorm of code verpakt > Encoderen: het omzetten van gedachten naar tekens of andere waarneembare uitingen. - Ontvanger > Vertaalt en interpreteert de informatie en reconstrueert de betekenis. Decoderen: het uitpakken van de boodschap door de ontvanger, het terugvertalen van de boodschap naar de veronderstelde betekenis. - Effect > de ontvangen informatie benvloedt vervolgens al dan niet het gedrag, ideen en opvattingen van de ontvanger = communicatie-effect. Feedback/terugkoppeling = reactie ontvanger op boodschap van de zender. De rollen zijn omgedraaid. Communicatiestoornissen: de manier waarop de boodschap door de zender wordt ingepakt en door de ontvanger wordt uitgepakt zijn sterk afhankelijk van hun referentiekader. Referentiekader = het geheel van je persoonlijke waarden, normen, standpunten, kennis en ervaringen. Tijdens de communicatie kunnen deze referentiekaders ruis veroorzaken. Ruis = verstoring of misvorming van het communicatieproces. Soorten communicatie: - Direct: persoonlijk contact Indirect: technisch hulpmiddel (telefoon) - Eenzijdig: een richting (tv) Meerzijdig: deelnemers zijn afwisselend zender of ontvanger - Verbaal: gebruik van woorden Non-verbaal: geen gebruik van woorden - Inter-persoonlijk: directe communicatie met directe feedback Massacommunicatie: eenzijdige communicatie gericht op een groot publiek Massacommunicatie: - Informatie is openbaar en toegankelijk voor iedereen - Relatie tussen zender en ontvanger is onpersoonlijk - Heterogeen en onbekend publiek - Eenzijdig - Geen directe feedback - Ontvanger bepaalt zelf hoe hij/zij een medium gebruikt Soorten informatie: - Amusement - Nieuws - Reclame

- Meningsvorming (talkshows) - Kunst/Cultuur - Educatie

H2 Soorten massamedia gedrukte massamedia

audiovisuele massamedia

digitaal massamedium

Vrije ondernemingsgewijze productie: ondernemingen zijn marktgericht om winst te maken. - uitzondering > tv en radio (naast RTL ook idele organisaties met subsidies van de overheid> mogen dus geen winst maken) internet: Commercile media (Bol.com) Pers: Dagbladen

Niet-commercile media (Rode kruis) Tijdschriften

Dagbladen/Kranten: hoge actualiteitswaarde > - nieuwsfeiten met achtergrondinformatie - actuele reportages en verhalen - praktische gegevens (sportuitslagen, uitgaansagenda) - Lage kwaliteit papier (wordt toch weggegooid na een keer lezen) Identiteit: krant probeert zich te onderscheiden > Geloof politiek Levensovertuiging

Specifieke interessegebieden

Regionale krant: naast landelijk en wereldnieuws veel informatie over eigen regio, stad of dorp Landelijke krant: landelijke en internationale berichtgeving > redactioneel samenwerkingsverband Linkse krant: maatschappelijkheid, steunen gelijkheid (Volkskrant) Rechtse krant: behoudend, steunen het gezag (Telegraaf) Richtingkrant: levensbeschouwelijke richting zoals Trouw. Populaire kranten: Massakranten die zich vooral richten op het grote publiek bv AD. Kwaliteitskranten: Kaderkranten voor de beter opgeleide Nederlander bv NRC Handelsblad. Veel Nederlanders zijn geabonneerd op een krant > geen concurrentie van andere kranten > geen opvallende, kleurrijke fotos of sensatie op de voorpagina; in tegenstelling met Engeland of Duitsland * De Telegraaf (oplage 700.000): grootste Nederlandse dagblad, rechtse politieke identiteit. * NRC Handelsblad (240.000): progressief-liberaal, grootste buitenlandse netwerk, speciale ochtendeditie NRC Next (70.000). * de Volkskrant (280.000): katholieke richtingkrant, sinds jaren 60 meer intellectueel en politiek links karakter, veel aandacht voor onderwijs en gezondheidszorg. * AD (500.000): neutrale krant zonder politieke of religieuze binding. * RD en ND (100.000): beide gereformeerd vooral voor protestants-christelijke lezers. * Trouw (100.000): protestants-christelijke krant, nadrukkelijke aandacht voor nieuws en beschouwingen uit de wereld van religie en filosofie. * Het Parool (<90.000): politiek linkse krant (in WO II sociaaldemocratisch getinte verzetskrant) maar niet altijd links, gericht op Amsterdam. Meest bekende opiniebladen + kenmerken:

* Elsevier (140.000): grootste Nederlandse opinieweekblad, nooit gebonden geweest aan enige partij of stroming maar ontwikkelde toch politieke identiteit met maatschappelijk conservatieve en economisch liberale trekken, tegenwoordig Elsevier veelzijdiger (minder ideologisch). * HP/De Tijd (40.000): progressief liberale signatuur, columns vanuit zowel liberale en conservatieve denkbeelden als sociaaldemocratische uitgangspunten. * De Groene Amsterdammer (15.000): politiek uitgesproken links. * Vrij Nederland (ruim 50.000): begon als verzetsblad tijdens WO II, in jaren 60 grote bloei, kiest voor diepgang. Tijdschriften: - eens per week/maand - specifieke doelgroep - hoge kwaliteit papier (worden langer bewaard) Soorten> Jongerenbladen (Hitkrant) Lifestylebladen (Cosmopolitan) Special-interestbladen (Opzij) Omroepweekbladen (Mikro) Familieweekbladen (Fhm) Roddelbladen (Weekend) Vakbladen (Automatiseringsgids) Opiniebladen (Gaykrant)

Omroepen Duaal omroepbestel : zowel publieke omroepen als commercile zenders > Publieke omroepen worden gefinancierd door advertentie-inkomsten uit de Ster en bijdragen door de overheid (Nederland 1, 2 en 3 en FM 1, 2 en 3) Omroepen zonder leden > - NOS (programmas met een dienstverlenend karakter) - NPS (opgericht voor het maken van minderheden, cultuur- en jeugdprogrammas) - Ster (exploitatie van reclame) Omroepen met leden > - AVRO (liberaal) - NCRV (protestant) - VPRO (protestant) - Tros (amusement) - KRO (katholiek) - VARA (socialistisch) - EO (evangelie) - BNN (humor) > bij commercile omroepen draait het om het principe hoe meer kijkers, hoe hoger de reclametarieven, het draait dus om kijkcijfers. Commercile omroepen + kenmerken: * RTL 4: familiezender, een van de best bekeken zender van Nederland. * RTL 5: jarenlang vooral op mannelijke kijkers gericht, probeert nu breder publiek te trekken. * RTL 7: vervanger van Yorin, RTL Z en vele sportuitzendingen van RTL 5 naar RTL 7 verhuisd. * SBS 6: familiezender met talloze informatieve (nieuws)programmas, amusement, speelfilms en series, ook besteedt zender aandacht aan sport (in het bijzonder voetbal en darts). * Veronica: onderdeel v/d SBS-groep, voornamelijk Nederlandse programmas, films en politieseries (hiermee richt de zender zich op kijkers in de leeftijd van 15 tot 35 jaar). * TMF: vooral videoclips, onderdeel van MTV Networks. * MTV: begon met alleen videoclips, later ook andere programmas (zoals Jackass), heeft veel invloed gehad op generaties jongeren zowel wat betreft muzieksmaak als kleding. * NET 5: richt zich in het bijzonder op de jonge hoger opgeleide vrouw, laat veel speelfilms, komedies en dramaseries zien.

H3 Functies voor het individu: Informatieve functie: - Informatie - Educatie - Hulp bij meningsvorming Sociale functie: - Met andere kunnen meepraten - Hun eenzaamheid kunnen verdrijven - Gezelligheid hebben Recreatieve functie: - Afleiding - Ontspanning - Tijdverdrijf - Zinvolle vrijetijdsbesteding - Nieuwe ideen voor ontspanning - Het beleven van spanning, sensatie en romantiek Functies voor de samenleving: - Informerende functie o Educatieve functie o Politiek-informatieve functie spreekbuisfunctie (media is een platform voor allerlei standpunten, media geven vaak aanzet tot publiek debat en zijn spreekbuis voor burgers, maatschappelijke groeperingen n politici) Agendafunctie of agenderingsfunctie (door onderzoeksjournalistiek komen onderwerpen op de politieke agenda) Opinirende functie (media spelen belangrijke rol bij (het vormen van) publieke opinie) Commentaarfunctie (media geven hun eigen commentaar op actuele gebeurtenissen) Controle- of waakhondfunctie (media letten op het doen en laten van ministers, bedrijven en maatschappelijke organisaties) - Socialiserende functie Socialisatie = proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert. Socialiserende instituties zijn bijvoorbeeld ouders, vrienden, school en ook de media. - Amuserende functie - Bindende functie Het aanbrengen van sociale cohesie. Kritiek op functioneren van media - Verschraling (vertrossing) > amusement verdringt de andere functies (de tros was de eerste omroep die amusement primair stelde) - Minder kwaliteit > media richten zich teveel op de grootste doelgroep, dus verdwijnen de kleinere doelgroepen (wetenschappers)

- Integratie informatie en amusement (infotainment) > politici doen bijvoorbeeld tijdens de verkiezingsstrijd mee aan spelletjesprogrammas om meer mensen te bereiken (entertainmenteducation: wetenschapsquiz, Nationaal dictee) - Mediahypes = nieuws dat zichzelf verstrekt zonder dat zich nieuwe feiten voordoen - Mediaframes = berichtgeving over een onderwerp die steeds vanuit hetzelfde perspectief plaatsvindt) - Medialogica = situatie waarin de manier van politiek bedrijven gestuurd wordt door de media (hierbij gaat het minder om inhoud, achtergrond en feiten van politieke kwesties en meer om emoties, schandalen en personalisering). Medialogica is omvattend begrip voor nieuwsfeiten met hoge entertainmentswaarde, mediahypes en mediaframes. - Personalisering = gebeurtenissen worden toegeschreven aan persoonlijke fouten en verantwoordelijkheden van een politicus en minder verbonden aan het ambt dat iemand bekleedt. H4 Technologische ontwikkelingen staan nooit op zichzelf, maar vinden altijd plaats in een maatschappelijke context > na de tweede wereldoorlog was er veel vrije tijd en welvaart, daardoor werd de behoeft aan amusement groter en de welvaart stelde mensen in staat een televisie te kopen. Door de massale verkoop van tvs was het voor de producenten de moeite waard om kleurentelevisie en videos en Dvds te ontwikkelen. Digitalisering ( te onderscheiden in drie ontwikkelingen) > 1. Technologische mogelijkheden, zorgt voor 2. Economische groei en internationalisering, zorgt voor 3. Groeiende behoefte aan informatie Door de ontwikkeling van digitale technieken zijn er nieuwe communicatiemedia gekomen. Nieuwe media als het voldoet aan de volgende kenmerken: 1. De informatiemoet digitaal kunnen worden opgeslagen - veel meer capaciteit, dus meer informatie kan worden opgeslagen 2. Er interactieve mogelijkheden zijn - de ontvanger moet kunnen reageren (gebeurt sowieso vaker tegenwoordig; eigen sites) 3. Er moeten netwerken zijn om de informatie te verplaatsen - er moeten draadloze verbindingen tussen andere computers en netwerken zijn Convergentie veel instanties (bibliotheken, universiteiten) hebben hun informatie digitaal openbaar opengemaakt. Internet word daarom een content-platform genoemd: een plaats waar je gebruik kunt maken van verschillende soorten media-inhoud. Globalisering > Economische groei : Er worden steeds meer media apparaten gekocht Global village: informatie krijgt steeds meer een grenzeloos karakter Informatiemaatschappij: samenleving waar communicatie en informatieoverdracht de basis van de meeste economische activiteiten vormen > informatie is dan een product geworden - constante stroom van informatie - niet gebonden aan n plaats - in verandering

- informatienetwerken - niet gebonden aan een fysieke drager Internationalisering van de economie Sociaal-culturele gevolgen > - Diversificatie van het media-aanbod - Informalisering van de samenleving - Grens tussen massacommunicatie en inter-persoonlijke communicatie vervaagt - Intensivering van belevingen en ervaringen met media - Internationalisering van het media-aanbod - Ontstaan van een globale cultuur Sociaaleconomische gevolgen > - Oligopolistische of monopolistische bedrijven - Gevaar voor de vrijheid van informatievoorziening - Dreigende tweedeling in de samenleving Politiek-Juridische gevolgen > - Meer mogelijkheden om informatie in te winnen over de politiek - Brengt privacy in gevaar - Overtreders op het internet zijn ongrijpbaar - Wel of geen financile steun voor de nieuwe media H5 Aan de basis van de bemoeienis van de overheid met de massamedia liggen drie algemene uitgangspunten: - Vrijheid van meningsuiting - Democratie - Pluriformiteit 1. Vrijheid van meningsuiting - geen censuur (overheid oefent geen controle uit op de informatievoorziening) - er zijn wel grenzen (discriminatie) - geldt alleen voor de relatie tussen overheid en burger 2. Democratie - Wet van openbaarheid van bestuur (verplicht de overheid tot geven van informatie) - Geeft journalisten de mogelijkheid om informatie bij de overheid op te vragen en dat is belangrijk voor de controle en opinirende functie 3. Pluriformiteit - verscheidenheid aan kranten, tijdschriften, omroepen en websites - publiek kan informatie van verschillende media met elkaar vergelijken Naast de bovenstaande drie uitgangspunten is ook het principe van de vrije markt belangrijk voor de houding van de overheid ten opzichte van de media. Vrije markt principe: iedereen mag een krant, tijdschrift, tv-zender of webpagina beginnen - Nadeel :niet iedereen heeft gelijke toegang tot de media > mensen met een hoger inkomen zijn beter in staat informatie te vergaren > sociale ongelijkheid betreft de informatievoorziening Netprofilering: bepaalde programmas op een bepaalde zender

Overheid was bang voor manipulatie > wetten > Mediawet (voorwaarden voor het verkrijgen van een zendmachtiging voor de commercile en publieke omroepen) Doel > kwalitatief hoogstaande programmas te garanderen met voldoende pluriformiteit - publieke omroepen moet een eigen identiteit hebben en gericht zijn op zowel een breed publiek als een specifieke groep - een beginnende omroep moet 50.000 betalende leden hebben (volledige uitzendvergunning wordt pas verleend bij meer dan 300.000 leden hebben) - erkende omroepen hebben recht op een financile bijdrage van de overheid - beperkte reclamezendtijd - commercile zenders hebben meer reclamezendtijd (sluikreclame is verboden) - sponsoring is toegestaan - Het Commissariaat voor de Media ziet erop toe dat de omroepen en zenders de voorschriften van de Mediawet opvolgen. - Het Bedrijfsfonds voor de Pers heeft tot doel de bestaande verscheidenheid van de pers in stand te houden voor zover deze van belang is voor een brede informatievoorziening en opinievorming. Overheidsbemoeienis, inrichting van het omroepbestel wel > overheid is een bewaker van de kwaliteit en pluriformiteit van de media niet> willen een terughoudende overheid en een zelfregulerende mediamarkt Liberalen: voorstanders van het vrije-markt denken, tegen subsidiring van de media Socialisten: regulerende overheid, kwaliteitscontrole en bewaking van pluriformiteit Christendemocraten: regulerende overheid, media moet zelf verantwoordelijkheid nemen Belangengroepen: Publieke omroepen: behoud van pluriformiteit Commercile zenders: mensen zijn volwassen genoeg om zelf uit te maken waar ze naar kijken Bedrijfsleven: mensen zijn volwassen genoeg om zelf uit te maken waar ze naar kijken Mediaconsumenten: minder reclame Overheid: omroepbestel moet bijdragen aan de ontwikkeling van onze samenleving Argumenten voor en tegen het huidige omroepbestel: - Door individualisering en ontzuiling vanaf de jaren 60 hebben publieke omroepen geen duidelijke achterban meer. Het systeem van omroepverenigingen met leden is dus achterhaald en financiering zijn niet meer op zijn plaats. - Op veel terreinen van de economie zien we een terugtredende overheid en een liberalisering van de economie. De mediamarkt moet dus ook geliberaliseerd worden. - Om hun bestaansrecht te rechtvaardigen richten de publieke omroepen zich steeds meer op het grote publiek. Hierdoor verdwijnen kwalitatief goede programmas voor kleine doelgroepen. - Door dubbele financiering (overheidssubsidie en reclamegeld) is er sprake van oneerlijke concurrentie. - Onder het publiek is sprake van een groeiend consumentisme. De kijkers willen het liefst vermaakt worden en de behoefte aan moeilijke, informatieve programmas neemt hiermee af. - Door de ontwikkeling van informatie- en communicatietechnologie is er een bijna onbegrensd media-aanbod gekomen via de ether, kabel, internet en satelliet. Er is dus voldoende pluriformiteit.

Pluriformiteit van het omroepbestel was gebaseerd op de verschillende identiteiten van de omroepen. Door de vergaande samenwerking tussen de omroepen zijn de identiteiten grotendeels verdwenen. Steeds meer burgers maken zich zorgen over de maatschappelijke functies van de omroepen. In hun streven naar hogere kijkdichtheid is er een tendens naar meer amusement. De informatieve en socialiserende functies komen hierdoor in gevaar.

Nederland heeft een duaalbestel: omroepbestel met publieke omroepen en commercile zenders. H6 Redactiestatuut: om belangenconflicten te voorkomen worden de taken en bevoegdheden van de redactie en directie hierin geregeld. Inkomsten publieke omroepen: - Omroepgelden, rijksbijdrage uit algemene middelen en een deel van de Ster-gelden. - Lidmaatschapsgelden van tientjesleden en van abonnees op het programmablad. - Inkomsten uit hun programmablad door vrije verkoop en advertenties. - Sponsoring van programmas. - Merchandising, bv: verkoop van dvds van populaire programmas. Inkomsten commercile zenders: - Reclame inkomsten - Sponsorgelden - Verkoop van programmabladen (niet gekoppeld aan een lidmaatschap, dus lage inkomsten).

Toegenomen concurrentie leidde tot: - Grotere commercialisering. - Stijging van het aantal producten. - Persconcentratie bij de dagbladen, brengt gevaar van monopolievorming. o Redactionele concentratie, redacties van kranten voor verschillende kranten schrijven. o Publieksconcentratie, het publiek verdeelt zich steeds eenzijdiger verdeelt over de dagbladen. o Aanbiedersconcentratie, de uitgever van dagbladen meer kranten uitgeeft. - Marktsegmentering bij de tijdschriften, uitgevers doen er alles aan om een bepaald segment of doelgroep te beheersen > veel kleine markten. - Doelgroepenmedia en netprofilering bij tv-zenders, zenders en programmas worden afgestemd op specifieke doelgroepen om een langdurige band met adverteerders op te bouwen. - Mediaconcentratie door ontstaan van mediagiganten, leidt tot meer eenzijdige berichtgeving. Mededingingswet: o Diagonale concentratie = concentratie die verschillende producten omvat, zoals dagbladen, televisieprogrammas en films (bv. mediaconcentratie door ontstaan van mediagiganten). o Horizontale concentratie = concentratie van hetzelfde product (bv. n bedrijf geeft verschillende kranten uit). o Verticale concentratie = als een bedrijf een gehele bedrijfskolom bezit (bv. een filmmaatschappij bezit acteurs, scenarioschrijvers, filmstudios, regisseurs,

montagestudios en bioscopen). Pers- en mediaconcentraties leiden tot kwaliteitsverlies en vaak ook tot prijsopdrijving. Daarom heeft de overheid de mededingingswet aangenomen en de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) opgedragen toezicht te houden op naleving van deze wet. Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) houdt toezicht op de concurrentie (dat er genoeg concurrentie is en deze concurrentie er eerlijk aan toegaat). H7 Normen = specifieke regels in een groep/samenleving waarmee mensen hun eigen gedrag en het gedrag van anderen beoordelen. Waarden = principes die mensen belangrijk vinden om na te streven. Cultuur = de leefwijze van een groep met alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep/samenleving met elkaar gemeen hebben en die zij min of meer als vanzelfsprekend beschouwen. Nature = biologische/erfelijke factoren. Emoties en driften zijn biologisch bepaald. Nurture = sociale milieu, de omgeving waarin iemand opgroeit, bepaalt het verschil in gedrag en karakter tussen mensen. Dominante cultuur = de cultuurkenmerken worden gedragen door een groep die binnen een samenleving overheersend is en vaak de meeste invloed heeft op het economische en politieke leven. Subcultuur = een groep waarden, normen en andere cultuurkenmerken heeft die deels afwijken van de dominante cultuur. Bv: religieuze subculturen, jongerenculturen, bedrijfsculturen, etnische subculturen, tegenculturen (verzetten zich tegen de dominante cultuur; bv milieuactivisten, feministes). 3 Functies van cultuur voor de samenleving: - Cultuur geeft betekenis aan ons gedrag. - Cultuur bepaalt welk gedrag wel of niet aanvaardbaar is. - Cultuur biedt de mogelijkheid tot identificatie. Binnen een cultuur uiten mensen en groepen zich op talloze manieren. Er zijn 3 dimensies binnen cultuuruitingen: - Idele dimensie = mensen binnen een cultuur wisselen voortdurend ideen en opvattingen met elkaar uit (ideen die te maken hebben met een visie op de mens en de samenleving, religieuze ideen en maatschappelijke waarden). - Normerende dimensie = alle regels (zowel ongeschreven als de wetten, straffen en gewoontes). - Materile dimensie =waarden en normen van een cultuur komen tot uiting in materile vormen. Socialiserende instituties = instellingen en organisaties waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt (gezin, school, werk, maatschappelijke groeperingen, overheid en media). Sociale controle = de wijze waarop mensen andere mensen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden (zowel formeel als informeel). Internalisatie = als mensen zich de culturele waarden en normen eigen hebben gemaakt.

Stereotype = een sterk gegeneraliseerd, versimpeld en vertekend beeld van het gedrag en de mentaliteit van een specifieke groep. Vooroordeel = een mening of houding die niet of onvoldoende op feiten of ervaringen is gebaseerd. Discriminatie = mensen van een bepaalde groep anders behandelen op grond van kenmerken die in de gegeven situatie niet van belang zijn. Multiculturele/pluriforme samenleving = samenleving waar mensen met verschillende culturele achtergronden naast elkaar wonen. H8 Onderzoeken hebben uitgewezen dat een bericht nieuwswaarde heeft, als de inhoud: - Actueel is; - Opvallend, onverwacht, verassend, schokkend is; - Cultureel of geografisch dichtbij is; - Over belangrijke, bekende personen gaat; - Gerelateerd is aan menselijke aspecten: drama, emotie, conflict; - Afwijkend is, veelal in negatieve zin; - Ondubbelzinnig, begrijpelijk is; - Gepaard gaat met beeldmateriaal (voor TV); - Interessant is voor de doelgroep van het medium; - Gerelateerd is aan politieke, sociaaleconomische, financile, culturele ontwikkelingen en kwesties; - Past binnen de identiteit van het medium. Informatiebronnen: - Personen of instellingen (eigen initiatief in de hoop het nieuws te halen); - Overheid (het doorgeven van informatie van politici aan journalisten, actieve informatieplicht); - Correspondenten (grote krant beschikt over een aantal correspondenten in binnen- en buitenland, deze geven belangrijk nieuws door aan redactie); - Freelance journalisten (deze schrijven over gespecialiseerde onderwerpen: bio-industrie, klimaat en religie, sommige schrijven voor meerdere kranten tegelijk); - Persbureaus: Algemeen Nederlands Persbureau (ANP). Deze redacteuren maken een selectie uit de buitenlandse berichten die zij aangeleverd krijgen. Deze worden bewerkt en vertaald. Eigen mening mogen ze er niet in verwerken. Het ANP verzorgd ook binnenlandse berichten. Naast het ANP kent Nederland ook de Geassocieerde Pers Diensten (GPD). Deze zorgt voor regionale dagbladen, het binnenlandse- en buitenlandse nieuws. En het Haagse Persbureau, gespecialiseerd in juridische en politieke verslaggeving rondom het binnenhof; Internationale Persbureaus. Deze hebben in diverse landen eigen kantoren. Als het nieuws interessant genoeg is zoals een persconferentie van de president van de VS, dan wordt er een bericht van gemaakt. - Persdiensten (Volkskrant maakt gebruik van nieuws van New York Times); - Beeldmateriaal (over oorlog in Irak bijvoorbeeld van CNN, is dus erg vertekend, zo is nieuws uit de derde wereld erg vertekend omdat het vanuit een westerse optiek is). Massamedia presenteren hetzelfde nieuwsfeit vaak verschillend. Deze zijn het gevolg van bewuste en onbewust kleuring door de redacties van nieuwsmedia: - Invloed van identiteit: kan gebaseerd zijn op geloof, politieke voorkeur of levensovertuiging. Hierdoor krijgt een krant of omroep een eigen gezicht.

De identiteit is met name herkenbaar aan: De keuze van de onderwerpen (links: staking, rechts: toespraak van paus); De volgorde van de berichten (Telegraaf: als eerste een schandaal, NRC: als eerste een meer algemeen onderwerp); De presentatie; Het eigen commentaar (krant: eigen identiteit, TV: neutraal); Het woordgebruik; Het gebruik van gastschrijvers. Manipulatie: het vervormen van nieuws door het opzettelijk weglaten of verdraaien van feiten en indoctrinatie, het systematisch opdringen van opvattingen door meningen als feiten te presenteren. Dit vindt het meeste plaats in dictaturen. Objectiviteit: een blad dat regelmatig onjuiste informatie publiceert, verliest zijn geloofwaardigheid en snel lezers: - Subjectieve referentiekader; - Hoor en wederhoor; - Gekleurde en eenzijdige informatiebronnen raadplegen; - Het vermengen van feiten en meningen; - Hierdoor kan een mediaframe ontstaan. H9 Injectienaaldtheorie: d.m.v. veel propaganda, zoals in de 2e wereldoorlog. Deze theorie gaat ervan uit dat ontvangers informatie klakkeloos overnemen. Reclameboodschappen hebben dit ook in zich: ze laten je zien dat als je het product niet zal gebruiken een minder gelukkig mens zal zijn. Selectieve perceptie: Mechanismen die ervoor zorgen dat een boodschap niet of vervormd aankomt bij de ontvanger: Selectieve aandacht: alleen datgene lezen waar je interesse naar uitgaat. Een sportfanaat zal minder opletten als hij een stukje leest over de koningin dan als hij een stukje leest over een groot sportevenement. Selectieve perceptie: Het selectief opnemen van informatie. Je vervormd informatie met je eigen referentiekader zodat het voor jezelf klopt. Selectief geheugen: alleen datgene onthouden wat belangrijk voor je is, wat bij je referentiekader past dus. Selectief geloven: de gemiddelde consument vindt het NOS Journaal meer betrouwbaar dan het nieuws van RTL. Ligt ook aan het verschil tussen commercile en publieke omroepen.

Benvloedingstheorien: - Cultivatietheorie: Het overnemen van normen en waarden uit soaps. Mensen die veel naar soaps kijken zullen dit doen. Ook de opvattingen van mensen zullen meer gevormd worden door wat ze in Tv-programmas zien. Deze theorie benadrukt de vermenging van Tv en werkelijkheid. Dit geldt het sterkst voor jonge kinderen. Uit onderzoek is echter gebleken dat het verband tussen de tvwerkelijkheid en de denkbeelden van kijkers slechts gering is. - Agendasettingtheorie: media hebben weinig invloed op het denken en doen van consumenten, maar ze bepalen wel de onderwerpen die de consumenten bezighouden. Volgens deze theorie bepaalt de media voor een deel ook de politieke agenda. Onderzoeken kunnen echter niet goed aantonen dat de media de publieke en politieke agenda het sterkst benvloeden.

- Framingtheorie: de journalist bepaald hoe wij een onderwerp op tv te zien krijgen en daardoor wordt dus ons referentiekader gevormd. Framebuilding is het proces waarin een mediaframe tot stand komt. Framesetting is waarbij het mediaframe het denken van mensen benvloed. Kanttekening is dat het onbekend is of deze theorie meer invloed heeft op mensen die meer van politiek afweten. - Theorie van de zwijgpaal: deze theorie schrijft veel macht toe aan de media. Mensen zijn onzeker over hun mening. Mensen zullen elkaar mening overnemen om niet in negatief daglicht te komen en zo vormt iedereen dezelfde mening om waardering te krijgen. Kanttekening is dat deze theorie niet is onderbouwd. - Uses and Gratifications benadering: een krant brengt volgens deze theorie niet alleen nieuws, maar ook een soort dagelijkse rust en een dagelijks ritueel. En het sociale prestige: met de krant onder de arm over straat lopen. Kanttekening is echter dat het niet goed bekend is of dit ook geldt voor bijvoorbeeld soaps. Worden zij door hun behoefte aan ontspanning wel beloond? - Media-afhankelijkheidstheorie: Mensen hebben informatie nodig om bepaalde algemene doelen in hun leven te kunnen bereiken: Mensen willen de wereld om hun heen begrijpen; Ze hebben allerlei soorten praktische kennis nodig zoals het weerbericht; Ze willen zich ontspannen, bij voorkeur door weg te vluchten in een fantasiewereld (films); Ze willen zich conformeren aan de sociale normen van hun omgeving (trends).

Das könnte Ihnen auch gefallen