Sie sind auf Seite 1von 28

Amanita Muscaria: de baarmoeder van de grote religies.

Immers, de Joden verlangen tekenen en de Grieken zoeken wijsheid, doch wij prediken de Gekruisigde Christus; een struikelblok voor Joden, een dwaling voor heidenen. John M. Allegro (1923-1988) was een Britse deskundige op het gebied van de talen (Etymologie & Filologie), cultuur en geschiedenis van het Midden Oosten. In 1953 werd hij - als enige niet-Rooms Katholieke geestelijke - uitgenodigd om deel te nemen in het team dat de toen pas ontdekte Dode Zee-rollen zou onderzoeken en vertalen. De eerste resultaten van zijn onderzoek omtrent de rollen leken onder meer uit te wijzen dat die geschreven waren door een kloostergemeenschap bij Qumran aan de Dode Zee. Verder leken ze zeer verrassend, te refereren aan oudere religieuze concepten dan het Christendom en Judasme. Dat bracht Allegro ertoe zijn onderzoek ook uit te breiden tot de geschiedenis van de oude religies van Babylon (waar de Aartsvader van het Judasme, Christendom en Islam, Abraham oorspronkelijk vandaan kwam) en die van het nog oudere Sumer. Mogelijk mede genspireerd door het werk van R. Gordon Wasson die omstreeks dezelfde tijd aantoonde hoe entheogene paddestoelen religies van verschillende exotische culturen hadden benvloed, meende Allegro ook sporen van dit fenomeen in de Sumerische en andere culturen te ontwaren. In 1970 schreef Allegro over de conclusies van zijn onderzoek het boek The Sacred Mushroom and the Cross dat een bom legde onder de hele Christelijke leer, hetgeen met name binnen de Rooms Katholieke wereld zoveel stof deed opwaaien dat Allegros reputatie daarna door de Christelijke gevestigde orde als reactie doelbewust volledig onderuit gehaald werd. Ondertussen blijkt echter steeds meer dat zijn wetenschappelijke methoden correct waren en de uitkomsten vaak zeer vooruitstrevend en richtingwijzend. In concreto beweerde Allegro dat vele van de heilige teksten waaronder delen van zowel Oude als Nieuwe Testament niet gelezen moesten worden als tekst op zichzelf maar als parabels gecombineerd met gecodeerde teksten van een zeer oude Mysterie-cultus die al terugging tot voor het begin van het Sumerische schrift en welke in het teken stond van een vruchtbaarheid-geloof waarin de paddestoel Amanita Muscaria (Vliegenzwam) centraal stond. Volgend op mijn artikel over De Inwijding dat ook raakt aan de oude mysterie-cultussen, geef ik hieronder een samenvatting van The Sacred Mushroom and the Cross, vrij naar de Nederlandse vertaling van Allegros boek: De Heilige Paddestoel en het Kruis (1971, uitg. W. de Haan Bussem). Mede omdat dit boek niet meer - nieuw - in de handel te verkrijgen is en als eerbetoon aan het baanbrekende werk van John M. Allegro! (En... mocht je je verbazen over de grote hoeveelheid.., ja, de overdaad aan namen en woorden die worden geanalyseerd en verbanden die worden gelegd... We hebben het wel over duizenden jaren cultuurgeschiedenis!)

Opmerking vooraf: om de leesbaarheid van het boek te waarborgen behandeld het tekstgedeelte in The Sacred Mushroom and the Cross slechts oppervlakkig de zeer vele relaties tussen de oorspronkelijke Sumerische woorden en de diverse aeidingen daarvan in de latere culturen in Mesopotami en elders. In de noten bij het boek is een zeer uitvoerige, zeer technische verantwoording (bijna 100 paginas) voor alle woord-aeiding die hij in het boek doet. Helaas kan ik hier vanwege de zeer grote complexiteit ervan, daar in het geheel niet op ingaan. Waarschuwing / vrijwaring: de Amanita Muscaria of Vliegenzwam kan wanneer deze ongeprepareerd geconsumeerd wordt ernstige maag- en buikkrampen veroorzaken. Daarbij komt dat er dodelijk-giftige paddestoelen in de Nederlandse natuur te vinden zijn die sterk op de Vliegenzwam lijken; zelf paddestoelen verzamelen en daarna consumeren is dus zeer gevaarlijk. Bovendien zijn er in de noordelijke landen die de Vliegenzwam leveren voor de handel dodelijke varianten van de soort Amanita Muscaria aangetroffen. Ook voor Vliegenzwammen in het handelscircuit bestaan dus mogelijk risicos. Wij nemen geen enkele verantwoordelijkheid voor het verzamelen, aanschaffen en/of gebruik van welke paddestoelen, planten en stoffen dan ook door lezers (of derden) van deze artikelenreeks.

De Heilige Paddestoel en het Kruis Inleiding. De overgang van de mens van rondtrekkende jager-verzamelaar naar boer die zich op een vaste plek vestigde (Neolithische Revolutie) was een geleidelijke: eerst hakte hij onkruid weg rond nuttige planten om deze meer ruimte te geven en een kans te geven zich te ontwikkelen. Later legde hij zelf kleine akkers aan en zaaide hierin zaad van nuttige planten of hij plantte stekken of wortels en schiep zo de voorwaarden voor betrekkelijk omvangrijke oogsten. Maar de eerste boeren hadden niet alles zelf in de hand: zon was er in de regel in overvloed maar met name de regenval was altijd een onzekere factor die hij niet kon benvloeden. Tot op zekere hoogte kon primitieve irrigatie soelaas brengen maar ook de waterstand in de rivieren was uiteindelijk afhankelijk van de hoeveelheid neerslag. Voor de eerste landbouwers was de regen daarom altijd een geschenk uit de hemel en zelfs een hemelse vruchtbrenger. Men ging de associatie leggen tussen het zaad waarmee men zelf de vrouwen bezwangerde en de regen die uiteindelijk Moeder Aarde bezwangerde; men ging de regen zien als het zaad van de Hemelse Vader (deze rolverdeling tussen Hemelse Vader en Moeder Aarde komen we overal in de oude culturen tegen). Daaruit voort kwam de grote uitdaging om op n of andere wijze met de Hemelse Vader in contact te komen om hem te bewegen zijn zaad in voldoende mate over de akkers te werpen. De oudste rituelen die op de akkers uitgevoerd werden om dat te bewerkstelligen hadden vanwege de seksuele aard van het probleem, veelal een seksuele lading; zang, rij-dansen (vrglk. linedancing), orgastische handelingen en ook de seksuele daad zelf. Paddestoelen speelden in dit verhaal een bijzondere rol omdat men gezien had dat deze onmiddellijk na regenbuien uit de grond kwamen en meestal enkele dagen later al weer verdwenen waren. Naast de nuttige gewassen werden paddestoelen dus eveneens sterk geassocieerd met de regen c.q. het zaad van de Hemelse Vader. Bovendien hadden verschillende van deze zeer speciale planten het vermogen om na consumptie ervan, ermee in hogere sferen te treden. Dit was al bekend in de tijd van de jager-verzamelaars; sjamanen gebruikten deze methode al sinds mensenheugenis om de geesten van bij jacht en verzamelen gedode dieren en planten mild te stemmen of tot de orde te roepen, als deze ziekten of ander ongeluk veroorzaakten bij de stamleden. De sjamanen waren daarna, na de opkomst van de landbouw en de groeiende en complexere samenlevingen die daarbij behoorden, priesters geworden, en vanwege de status en macht die dat met zich meebracht maar ook omdat de vruchtbaarheidsgod zelf moeilijk tot communicatie was te bewegen, hielden zij hun kennis zorgvuldig geheim; ze werd slechts mondeling aan ingewijde vertrouwelingen doorgegeven vooral in de vorm van parabels en mythen waarin de planten en dieren veelal gepersonieerd werden. Ook na de uitvinding van het schrift werd deze kennis slechts mondjesmaat aan het papier toevertrouwd en dan alleen in verborgen en verdraaide woorden. En dan bijna uitsluitend in tijden van nood wanneer de fundamentele kennis verloren dreigde te gaan. Dit zou bijvoorbeeld ook gebeurd zijn bij de vernietiging van Jeruzalem en de Tempel aldaar en de daarop volgende verstrooiing van het Joodse volk door de Romeinen na de verloren Joodse Oorlog (66 tot 70 n. Chr.). Omstreeks die tijd zou het Evangelie van Marcus zijn ontstaan; het meest abstracte, metaforische evangelie, waar de evangelin van Matthes en Lucas van afgeleid zijn, welke laatste twee veel meer details geven over het vermeende werkelijke leven van Jezus. De meer abstracte, Nieuw Testamentische Jezus, Zoon van God die in met name het evangelie van Matthes wordt opgevoerd, zou echter niets anders zijn dan de gepersonieerde Amanita Muscara: de Vliegenzwam. De conclusie dat het Christendom van oorsprong een mysterie-cultus was rond de vruchtbaarheidsreligie van de Amanita Muscaria is af te leiden uit de taal, of beter: uit de namen van planten en goden welke terug te duiden zijn tot in de vroegste landbouwcultuur in het Midden Oosten die over een schrift beschikte, namelijk die van de Sumerirs welke teruggaat tot het vierde millennium v. Chr. En omdat deze superieure cultuur met zijn unieke landbouwkennis, in de tientallen eeuwen daarna die van het hele Midden Oosten, Zuid en Zuid-Oost Europa en zelfs

West-Azi benvloed heeft, vinden we overal in die respectievelijke culturen ook dezelfde daarmee verbonden (onder meer religieuze) concepten en zelfs dezelfde namen of afgeleiden terug. En natuurlijk ook in de op de Sumerische cultuur volgende Babylonische cultuur waarvandaan zoals gezegd de Aartsvader Abraham kwam. Het Sumerische schrift heeft zich ontwikkeld uit kleine tekeningetjes, zogenaamde ideogrammen. Een Vreemd Land werd bijvoorbeeld uitgedrukt door een heuvel; tenslotte woonde de Sumerir zelf op de laagvlakten in het Tweestromenland. Liefde werd uitgedrukt als een fakkel die brandde in een baarmoeder. Het voor ons onderwerp bijzondere idee van Zonde werd uitgedrukt door een - buiten de baarmoeder - ejaculerende penis. Later ontstonden combinaties van tekentjes en nog later ontstond hieruit het spijkerschrift. Het onvoorstelbare is nu dat door de eerste teksten, woorden, namen en tekeningetjes tot in hun oorsprong te analyseren, het uiteindelijk mogelijk is zelfs tot binnen de deuren van de oudste Sumerische mysterie-cultussen te kijken. 1. In den beginne schiep God..... De oudste sporen die ons een inzicht kunnen geven in het religieuze denken van de antieke mens zijn de vele graven, rituele bijlen (welke te groot zijn voor werkelijk gebruik), grottekeningen, wallen en henges (die astronomische orintatie aanduiden) en bijvoorbeeld de vele Moedergodinguurtjes die op vele plaatsen in Afrika, Europa en Azi gevonden zijn. Echter, deze voorwerpen zeggen weinig over het gebruik ervan en de gedachten die er achter schuil gaan; alle kennis over rituelen en dergelijke werd in het eigen geheugen opgeslagen en veelal mondeling in recitaties en liederen overgedragen. Willen we echt weten wat er in het hoofd van de pre-historische mensen speelde dan zijn we aangewezen op de alleroudste geschriften; ons zogenaamde eerste uitwendige geheugen. De lologie en de etymologie zijn de gereedschappen om oude teksten, zinnen en woorden te onderzoeken. Kijken we bijvoorbeeld in etymologische zin naar een modern woord als deescaleren en laten we even het de- (dat zoiets betekent als omkeren of teniet doen) en het werkwoord-achtervoegsel -eren weg, en ook nog het voorvoegsel e-, dan kunnen we het Latijnse woordje scala herkennen dat ladder betekent (vrglk. ook het Nederlandse schaal). De etymoloog kan vervolgens verder kijken wetend dat klanken/letters in de loop van de tijd volgens bepaalde wetmatigheid veranderen in andere. Zo kan hij bijvoorbeeld overeenkomsten zien met een andere Indo-Europese taal: het Indische Sanskriet en kan hij het woordje skan herkennen dat omhoog gaan betekent. Dit woordje blijkt opvallend genoeg verwant te zijn aan de Sumerische woordjes/lettergrepen ZIG-AN die respectievelijk stijgen en op betekenen. En hoewel het Sumerisch tot een ander taalfamilie hoort dan het Indo-Europees is er toch een zogenaamde taalbrug: concepten uit een superieure cultuur werden zoals gezegd vaak inclusief naam in andere culturen gemporteerd. Net zoals het Engels uit de indertijd superieure Nederlandse scheepvaart onder meer de woordjes schout en schouw heeft overgenomen en er respectievelijk scout en show van heeft gemaakt. En net zoals wij nu omgekeerd veel woordjes overnemen uit het Engels afkomstig van het superieure Silicon Valley bijvoorbeeld WiFi (Wireless Fidelity) dat tegenwoordig zelfs op zn Nederlands uitgesproken wordt als WieFie. Een ander voorbeeld is het Nederlandse regelen dat verwant is aan het Engelse to rule (heersen, controleren, leiden) en ruler (heerser, leider, liniaal). In het Latijn: regulo (richten, leiden), regno (regeren) en rex (koning). De Latijnse stam van dit woord reg leidt ons naar het Sumerische woord RIG dat herder betekent. Het achterliggende concept blijkt dus in te houden dat koningen in zekere zin de herder zijn van hun volk. Heel belangrijk is dat de oudste woorden of woordstammen de basis zijn van steeds weer nieuwe bijbetekenissen en afgeleide woorden en woordcombinaties. We zullen keer op keer in de verdere hoofdstukken zien dat een enkele woordstam zo allerlei betekenissen krijgt. De etymoloog kan ook zo denken en uitgaand van een Sumerische oerstam nagaan - volgens de wetmatige veranderingen van klanken/letters - welke nieuwe woorden kunnen zijn of werkelijk zijn ontstaan. (Van deze experimenteermethode maakt Allegro zelf veel gebruik.) Gelukkig is religie in het algemeen vrij behoudend en veranderen woorden hier niet zo snel als op andere terreinen; niet zelden zijn religieuze teksten door hun oude karakter al snel onleesbaar voor modernere mensen

die toch in zekere zin dezelfde taal spreken. Dit geldt nog eens extra voor goden- en heldennamen. Wel een probleem is dat goden in elke regio weer nieuwe of ander eigenschappen toegedicht krijgen. Maar vergelijking van de vele originele literaire bronnen die de afgelopen decennia, ja zelfs eeuwen boven water zijn gekomen helpt daarbij zeer. Daaruit blijkt dat de onderliggende themas vaak dezelfde blijven. >> Overigens: voor Sumerische woorden die de bronwoorden zijn voor veel woorden uit andere culturen, gebruiken we in het vervolg steeds vette hoofdletters (en voor sommige klanken bijv. Sh ook kleine letters), voor afgeleide woorden gebruiken we steeds gewoon magere - kleine letters. Allegro schrijft voor woorden waarvan hij zelf verondersteld dat het woordsamenstellingen zijn, de afzonderlijke lettergrepen gescheiden door een streepje en voorafgegaan door een asterix: * <<

2. Sumeri en het begin van de geschiedenis. Sumeri of Sumer dat meer dan zesduizend jaar geleden opkwam, is de wieg van onze beschaving. Hier op de aangeslibde vlakten tussen de Eufraat en de Tigris, aan de toen veel noordelijker gelegen kust van de Perzische Golf, zijn de tot nu toe oudste sporen van landbouw en veeteelt aangetroffen. Hier ontstonden de eerste - kleine - steden met alle faciliteiten en infrastructuur die bij een basale stad horen. Hier ontstond de eerste wat grootschaliger, structurele handel en de bijkomende grote rijkdom. Spil van de steden als Nippur, Uruk en Erdu was de tempel waar religie, recht, bestuur, arbeid, wetenschap en administratie samen kwamen; en alle activiteiten werden vastgelegd op kleitabletten - eerst een soort ronde broodjes die in de handpalm pasten, later een soort plakkaten - die verzameld werden in omvangrijke bibliotheken. De belangrijke documenten werden gebakken waardoor ze steenhard, de eeuwen en zelfs de millennia doorstonden. De eerste tekens zon vijfduizend jaar oud, waren gewoon kleine tekeningetjes: een been, een hoofd, een ejaculerende fallus, een hand. Maar de tekeningetjes ontwikkelden zich tot spijkerschrift, afdrukken van een wigvormige pen, omdat het eenvoudiger was om de tekens erin te drukken dan erin te krassen. In de loop van de tijd werd de betekenis van de tekens complexer: zo kon de net genoemde fallus ook rechtop staan of lengte betekenen of allerlei andere afgeleide betekenissen. Bovendien kon nog later, dit teken ook alleen maar de (fonetische) klank van het woord aanduiden in een ander woord. Ook kwam het vaak voor dat bepaalde medeklinkers in een woord door andere vervangen werden; mogelijk dat dit met de verschillende dialecten te maken heeft. In de antieke talen is dit in ieder geval niet ongebruikelijk: ook het Oud Grieks kent dit fenomeen. Omdat echter het schrift-teken opgebouwd werd uit losse elementen oftewel woord(bouw)stenen - een soort lettergrepen - die nog niet met elkaar versmolten waren, zijn met een beetje nadenken de meeste tekens goed terug te herleiden tot hun kernbetekenissen en aeidingen, en zijn andere eigenaardigheden van de taal redelijk goed te doorzien. De mogelijkheid om de teksten en taal op de kleitabletten van de elkaar opvolgende culturen helemaal terug te leiden tot de Sumerische bron laat zien dat alle culturen die later in de hele regio opkwamen door de Sumerirs zijn benvloed. Voor het eerst zijn de namen van goden, helden, planten en dieren, die in de cultische mythologien voorkwamen te ontcijferen. Voor het eerst is door te dringen tot de wortel-betekenis van veel godsdienstige en seculiere woorden, waarvan de eigenlijke betekenis steeds onbekend bleef. 3. De namen van de goden. Hoewel onderzoekers in de 18e en 19e eeuw nog dachten dat het Judasme en Christendom (en de Egyptische religie van de Aton/Zon) de eerste monothestische religies waren blijkt dat ook in het oude Sumer alle expressies van de goden al teruggaan op n vruchtbaarheidsgod. Zo blijken de namen van de belangrijkste goden van Grieken en Hebreers Zeus en Yahweh terug te gaan op het Sumerische IA (sap, sterk water, sperma) en U, ht cruciale woord in de religie van de Sumerirs, dat vruchtbaarheid, seksuele gemeenschap, bestijgen, voortbrengen, regenbui en

plantengroei betekent en ook de naam is van de stormgod. Waarbij de storm zlf net als bijvoorbeeld bij de Germaanse stormgod Wodan, het Woord van de God is en de vliegenzwam zijn speeksel; de storm/het Woord van God kan in dit complex gezien als een soort scheppingsdaad, namelijk het brengen van vruchtbaarheid. In het Nieuwe Testament wordt dat uitgedrukt in: ... het woord was bij God en het Woord was God (...) Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is. (Gio: Uit eigen ervaring met de vliegenzwam kan ik bevestigen dat het gezamenlijke geluid van de kletterende regen en de stormachtige wind in de kale takken van een boom voor mijn huis het deed voorkomen alsof deze boom tegen me begon te spreken. Hetgeen nogal een verontrustend fenomeen was - ik was even bang dat ik gek werd, maar dat ik succesvol onderbrak door me heel sterk op de afzonderlijke geluiden van regen en wind te concentreren.) Een ander element in deze mythologie was dat de Aarde werd gezien als een soort grote baarmoeder waarin het zaad (de regen) van de Hemelgod werd bewaard. Door hete bronnen en vulkaanuitbarstingen vermoedde men dat het binnenste van de aarde zeer warm was; deze hitte maakte blijkbaar de voortplanting mogelijk. Meren en stroompjes werden gezien als de poort naar deze onderwereld. De onderaardse hete wateren beschouwde men als zeen van kennis welke onder meer in planten en paddestoelen weer naar boven kwam. Waarschijnlijk komt uit de consumptie van deze (hallucinogene) kennis-planten en -paddestoelen het idee van engelen (boodschappers) vandaan welke zowel uit de aarde als de Hemel konden komen. De mannen van God die deze planten en paddestoelen nuttigden en de kennis gekregen hadden die over vele generaties opgestapeld was, kregen zo een zeer vertrouwde relatie met God en waren in hun gemeenschap dus zeer bevoorrecht. Het waren in zekere zin de zonen van de God. Het noemen of aanroepen van de specieke naam van de plant, de paddestoel, engelen en dergelijke in specieke religieuze rituelen, en en het uitspreken van de woorden van de god speelde een zeer belangrijke rol; het waren een soort machtswoorden. Een relatie bestaat bijvoorbeeld met de Joodse Tien Geboden: in Semitisch talen wordt hetzelfde woord gebruikt voor recht, wet, regen en aalmoezen geven (het laatste een soort van offerande). Het woord Thora (het Hebreeuwse wetboek) betekent letterlijk ook uit-gieten. Het Hebreeuwse woord voor genade betekent (ook in het oud-Grieks) het vloeien van zaad. In het Sumerisch bestaat er voor het concept herder oftewel de leider dat we eerder al tegenkwamen in relatie tot koningschap ook nog een ander woord: SIPA dat letterlijk uitgestrekte hoorn of penis betekent. Dit is verwant aan het bijbelse begrip Yahweh Seba-oth oftewel *SIPA-UD: penis van de storm. Dat komt helemaal overeen met de betekenis van de naam van de Sumerische stormgod Iskur: machtige penis. De bijbelse naam Yo-z-ef betekent Yahwehs penis (verkorte versie van Yahweh Seba-oth). Ook de naam van de Frygische god Saba-zios is hiervan afgeleid: feitelijk SIPA-ZI welk laatste deel in erectie betekent. Ook de Griekse naam Hercules, en de naam van de Joodse stam-voorouder Issasschar zijn naar het thema penis terug te herleiden. Idem dito de Kananitische god Baal. Dat is afgeleid van het Sumerische BA dat boor en penis betekent (hier is ook het Latijnse fallus van afgeleid). En AL dat geboren betekent. Binnen het thema van de Hemelse Vader speelt ook de zon een belangrijke rol. Mogelijk werd de zon die aan het eind van elke dag weer min of meer in de Moederschoot van de Aarde neerdaalde, gezien als de (top van de) penis van de Hemelse Vader zelf. Deze dynamiek werd in de cultische tempels veelvuldig nagebootst in rituelen; de tempels (maar ook latere Christelijke kerken) in de hele orint die feitelijk een nabootsing van het vrouwelijke geslachtsorgaan zijn, kennen bijna allemaal de symbolische driedeling in een voorhal (voorhof), hoofdzaal (schede), heilige der heiligen (baarmoeder). De uitdossing van de priester imiteerde de fallus (denk met name aan de forse ronde of ovale hoofddeksels). Water, olin en harsen waren het zaad. In combinatie met het eerder genoemde heilige Woord reproduceerde men in de tempels feitelijk steeds opnieuw de Scheppingsdaad. Het verspillen van het heilige Zaad was een zeer ernstige zaak. De Sumerische woorden voor vloek en zonde refereren aan het idee van het verspillen van het zaad, onwerkzaam maken en

de bedoeling missen. Het verspillen van het Zaad was ook de zonde van de bijbelse Onan en de nederzetting Sodom. Het woord geloof refereerde juist aan werkzaam of vruchtbaar maken. (Overigens: onvruchtbare vrouwen waren vervloekt; het Hebreeuwse woord voor weduwe betekende verspilde schoot.) De hele cyclus van vruchtbaarheid, scheppen, groeien, leven, sterven en her-scheppen staat aan de basis van de ideen van evenwicht in de natuur en God als vruchtbaarheid-brengende en ordescheppende entiteit; bron ook van de moraal. Want door de genade (vloeien van het zaad - zie boven) zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave van God. (Ef. 2:8) Dit idee van behouden zien we terug in de naam van Jezus of Jo-zua, welk eerste deel Yahweh betekent en welk tweede deel afstamt van het Sumerische ShUsh of ShU-A: voltooiing, herstel, genezing en leven. Voor al deze genade stond men in zekere zin altijd wel in schuld bij de god; dit probeerde men te herstellen door offerandes. Bijvoorbeeld in de vorm van brandoffers waarbij men vlees (waaruit eerst het bloed met daarin de heilige levensadem terug aan de aarde was gegeven) maar ook planten verbrandde ter ere van de god; een brandoffer want het vuur in de Aardse baarmoeder was tenslotte ook verantwoordelijk voor de versmelting van het Hemelse Zaad met de Moederlijke Sappen (zie hierboven). 4. Planten en medicijnen. Zoals gezegd werden planten en paddestoelen gezien als de vrucht van de seksuele gemeenschap van de Hemelse Vader en de Aardse Moeder. Veel van deze planten bevatten heilige Kennis maar ook vaak geneeskrachtige potentie. Al op een kleitablet uit het eind van het derde millennium v. Chr. wordt een opsomming gemaakt van de voorraad geneeskrachtige stoffen van een soort van Sumerische apotheek: melk, slangenkruid, een schildpaddenschild, zout, salpeter, extracten van de cassia, de mirt, duivelsdrek, tijm, wilg, peer, den, vijg en dadel. Een tijd later zijn deze kleitabletten zeer veel voorkomend. Ng weer veel later zien we dergelijke lijsten ook bij Grieken, Romeinen en Middeleeuwse Europeanen. Een andere beschrijving van een dergelijke medicinale cultuur zien we bij de Joodse historicus en botanicus Josephus als hij een verslag schrijft over een magisch-rituele genezing door een Esseense kloosterling, Eleazar, kort na het begin van onze jaartelling. Meestal ging dit soort medicinale kennis samen met religieuze kennis waaronder die van de Heilige Woorden, en astrologische kennis; geboortemoment en de persoonlijkheid van de patint speelden ook mee in zijn behandeling. Bij de Dode Zee-rollen zijn ook astrologische teksten en kaarten gevonden. De grens tussen het lichamelijke en het geestelijke was dus diffuus. De Griekse Dioscorides noemt dit soort helers of magirs prophetai en beschrijft hen als zegslieden van speciale namen van planten. Het Sumerische woord voor arts is A-ZU of IZU (letterlijk: water- of olie-expert) maar het is ook het woord voor profeet of ziener: de naam Esseen komt waarschijnlijk van datzelfde Sumerische woord A-ZU. Het Griekse woord daimon (beheersende geest, duivel) is via het Perzische dew afgeleid van het Sumerische DA-IA-U-NA dat macht hebben over de vruchtbaarheid betekent. Ook het Hebreeuwse dawah (ziek zijn) en het verwante Arabische woord voor geneesmiddel, komen daar vandaan. In het Sumerisch kent men hetzelfde woord voor leven en bedwelmen: TIN. Het woord levensboom GEShTIN duidt ook wijnrank aan. De naam Jezus werd in het Hebreeuws ook gebruikt als aanroeping. In dat geval was het afgeleid van yehoshua dat weer afgeleid is van *IAU-ShU-A (ShUSh), zaad dat redt, herstelt, heelt. En dat is weer verwant met de Griekse naam Jason oftewel Iason: genezer en genezen: iaomai. De Griekse en Hebreeuwse woorden voor wijn, respectievelijk oinos en yayin zijn waarschijnlijk afgeleid van het Sumerische *IA-U-NU. De Griekse vruchtbaarheidsgod en god van de wijn Dionusos met zijn cultussymbool de fallus, was ook genezer (Grieks: nisios, trouwens ook n van de vele titels van Zeus). Afgeleid van het Sumerisch IA-U-NU-ShUSh Zaad dat redt. Zo zien we dat de zeer oude Sumerische praktijk van het priester-genezerschap over de hele Orint is gexporteerd inclusief de heilige namen die erbij hoorden. 5. Plantennamen en de raadselen van de paddestoel.

De geheimzinnigheid die de religieuze en geneeskundige praktijken van de oude Sumerirs en hun opvolgers omgaf wordt in de latere mysterie-cultussen soms nog sterker voortgezet. Willen we de planten die gebruikt werden in hun religieuze beoefening dan ook duiden, dan kost dat grote moeite. Ook omdat beschrijvingen van planten in teksten meestal voor vele interpretaties vatbaar zijn. Maar gelukkig hebben we de taal en de namen van heilige planten die zoals bij andere heilige zaken, vrij constant zijn gebleven. Neem bijvoorbeeld de Pioen (Lat. Paeonia). Een oude beschrijvingen van Plinius wijdt deze plant met rode bloemen aan de dokter-god Apollo en zegt onder meer dat hij groeit op beschaduwde bergen. Maar deze omschrijving kan ook een afgeleide zijn; deze plant kan zijn naam te danken hebben aan een andere plant met een opvallend rode bloem. Indachtig de wetmatige veranderingen van letters in de evolutie van woorden en namen en andere technieken - blijkt de naam Paeonia afgeleid te zijn van het Sumerische BAR-IA-U-NA: blaas van vruchtbaarheid. En dan blijkt dat de Pioen heel waarschijnlijk genoemd is naar de rode hoed dragende Amanita Muscaria: de Vliegenzwam. Zo is de Griekse naam voor Navelkruid Kotyledon. Dit woord duidt verder elke kom-achtige holte aan zoals de kom in een kogelgewricht; bijvoorbeeld het heupgewricht. De Sumerische bron van de Griekse naam blijkt te zijn GU-TAL-U-DUN. Dit drukt een kop en kom-combinatie uit; het verwijst uiteindelijk naar de situatie dat een penis zich in de vulvla bevindt. De combinatie Kotuledon en heupgewricht komen we later ook tegen in enkele antieke mythen waarin paddestoel-helden een rol spelen. Ook onderzoek in andersoortige bronnen kan helpen om planten of paddestoelen te duiden. Zo lezen we in de parabel van Jotham in het boek Richteren van het Oude Testament dat de planten een heerser voor hen allen zochten. Waarop de kleine paddestoel hen allen uitnodigt onder zijn hoed te schuilen. Deze boom/paddestoel blijkt dan de beschermer of zelfs koning van de planten te zijn. (Richt. 9:7-15). Ook in het Nieuw Testamentische verhaal van Jonas (Iona) en de walvis komen we de paddestoel tegen: als schaduw schenkende boom die in n nacht opkwam en in n nacht verging ten gevolge van een aanval van wormen (vliegenmaden die lijken op wormen zijn inderdaad een pest voor de Vliegenzwam en kunnen zijn al korte leven nog verder verkorten). Ook komt in dit verhaal heel nadrukkelijk het thema van de storm voor. Maar ook de naam Iona is verwant aan het Sumerische IA-U-NA (vruchtbaarheid) zoals in het bovenstaande BAR-IA-UNA Zou de walvis hier dan misschien de blaas van vruchtbaarheid zijn en tegelijkertijd ook het voertuig dat de paddestoel in zekere zin ook is? Echter, bijna nooit wordt in de teksten de paddestoel bij naam genoemd (net zoals er voor veel Joden nog steeds een taboe ligt op het uitspreken van de naam van Yahweh). Bij de speurtocht naar het voorkomen van de Amanita in de diverse mythen (wiens Indische naam die daar zon vijfendertighonderd jaar geleden zijn intrede deed trouwens Soma is - vergelijk ons woord sompig) zijn de bloemrijke, lyrische omschrijvingen van het uiterlijk en de uitwerking van de vliegenzwam heel belangrijk voor herkenning. Vaak wordt hij vergroot tot een gigantische boom die, of een wezen dat, het hemelgewelf draagt. (Gio: opnieuw uit eigen ervaring: de Amanita Muscaria bevat een stof die je zaken kleiner laat zien; je kunt als je je in gedachten bijvoorbeeld een landschap inbeeld dit kleiner zien worden, je kunt dan het gevoel hebben dat je zelf reusachtig groot bent of zelfs dat je vliegt. Zo worden bijvoorbeeld mensachtigen die je in je geest ziet ook kleiner dan mensen zelf: kobalts oftewel kabouters.) Zoals Atlas die het hemelgewelf torst - dit beeld in zijn geheel geeft inderdaad ook het beeld van een paddestoel. Maar ook de goden-berg Olympus (Sum.: *URU-IM-BI-US, stad van de ondersteuning van de Hemel) draagt het hemelgewelf en is tevens een verbinding tussen goden en mensen. Ook het (be-)scherm-aspect van de hoed van de paddestoel keert vaak terug. We kunnen bijvoorbeeld concluderen dat net als de Pioen de Griekse naam van de Alruin Antimimon (Hemelscherm) afgeleid moet zijn van een aspect van de Amanita. We komen dat ook tegen in de naam van de reuzen uit de Griekse mythologie: de Giganten (Gr.: Gigantes). Deze naam is terug te herleiden tot het Sumerische *GIG-AN-TI (schaduw van de Hemel). Ook wordt de Amanita Muscaria zoals we al hebben gezien vaak in een seksuele context geplaatst. Bijvoorbeeld in de voorstelling van een snelle oprichting c.q. erectie die uit de diepte van de Aarde voortkomt. Het Hebreeuwse woord kotereth betekent paddestoelvormig kapiteel op een

pilaar (Akkadisch: katarru) en komt van het Sumerische GU-TAR dat hoofdkruin/kop of penis betekent. Na de wetmatige letterveranderingen wordt dat in het Arabisch: phutr en Aramees: pitra. Dit lijkt sterk op het Nieuwtestamentische petra en Petrus de sleutelbewaarder van de Hemel. En dat komen we weer tegen in een andere Griekse naam voor de eerder genoemde Pioen de Glycyside. Dat is namelijk een aeiding van het Sumerische UKUSh-TI-GIL-LA dat grendel-paddestoel betekent. Deze paddestoel was weer genoemd naar de grendel in antieke sloten - een kleine staaf of pen met aan de top een kleine knop - die als in een soort penetrerende penis, in het slot gestoken werd; ziedaar de seksuele bijbetekenis. Een andere naam voor de eerder genoemde Alruin was het Griekse Mandragoras hetgeen - de woordevolutie-wetten weer in acht nemend - teruggaat op het Sumerische *NAM-TAR-AGAR, demon of lot-plant van het veld. Het NAM-TAR in dat woord is - opnieuw de woordevolutiewetten in acht nemend - de bron van het Griekse woord nektar. Ook nectar - een godenspijs blijkt zo ter refereren aan de Amanita Muscaria; sterker nog: het IS de Amanita Muscaria! We moeten in dit hele relaas in acht nemen dat planten zoals de Alruin die zelf geest-benvloedend was, vaak met magische woorden/namen werden benoemd die al eerder bewezen hadden de magische krachten van de heilige planten onder controle te kunnen brengen c.q. te beheersen. Dit is de bron van veel magische spreuken in de verschillende mysterie-cultussen. 6. De sleutel van het koninkrijk. De meest toegepaste methode om de ware betekenis van teksten te verbergen was de woordspeling. Daarbij moeten we ons bewust zijn dat men bijvoorbeeld in het Midden-Oosten meertalig was: sinds de Helleen Alexander de Grote het hele Midden-Oosten had veroverd was men naast in de eigen talen, waaronder het Aramees, ook ingevoerd in het toenmalige Grieks. Ook de oudst bekende teksten van het nieuwe testament zijn bijvoorbeeld geschreven in het Grieks. Enkele voorbeelden van woordspelingen: NT (1 Cor. 1:22-23.) Immers, de Joden verlangen tekenen en de Grieken zoeken wijsheid, doch wij prediken de Gekruisigde Christus; een struikelblok (Gr.: skandalon, Aram.: tiqla) voor Joden, een dwaling voor heidenen. Een andere betekenis van het Griekse skandalon is staaf of pen welke we ook al in het vorige hoofdstuk tegenkwamen bij de seksuele bijbetekenis bij grendel en grendel-paddestoel omdat deze op een penetrerende penis leek. Het verband met het Aramese tiqla dat ook staaf / pen betekent en het daarmee verwante tiqid dat gezalfde, opgerichte paddestoel betekent, breidt de bijbetekenis verder uit. Dus wordt het uiteindelijke resultaat: ... voor de Joden c.q. de Aramees-sprekenden is de Gekruisigde Christus een grendel-paddestoel c.q de gezalfde, opgerichte paddestoel (= Amanita Muscaria) en voor de heidenen (= Grieken) is het slechts een dwaling... Een andere woordspeling zien we in het verhaal van Petrus met de belastingontvangers: NT (Matt. 17:24-27.) Toen zij in Kapernam kwamen traden de ontvangers van de halve shekel belasting op Petrus toe en zeiden: Betaalt uw meester het hoofdgeld niet? Petrus verzekerde hen dat hij dat wel deed, als iedere goede Jood, omdat het een verplichte hefng voor de tempel was. Toen Jezus van het voorval hoorde reageerde hij krachtig. Hij besloot: Maar opdat wij hen geen struikelblok (Gr.: skandalisomen, Aram.: tiqla) in de weg leggen gaat gij naar de zee, werp een vishaak uit en de eerste vis die boven komt, grijp dien. En wanneer gij zijn bek open doet zult gij een zilverstuk vinden.. De bijbetekenis hier ligt in zowel in het eerder genoemde skandalisomen (staaf/ pen), als in het bovengenoemde verband met het Aramese tiqla en tiqid c.q. de Amanita Muscaria, als wel in de shekel in de mond van de vis; de vissenbek zou wijzen naar het vrouwelijke geslachtsorgaan, met daarin de shekel die in de volkscultuur de betekenis zou hebben van een fallus / paddestoel. Welk laatste element overeenkomsten vertoont met een relaas van Plinius die vertelde over iemand die een muntstuk in een truffel (een soort paddestoel) zou hebben gevonden. Een paddestoel-verhaal in het Oude Testament (Dan. 5:5-12) vertelt over de tekst Mene, Mene, Tekel en Parsin die door een zwevende hand werd geschreven op de muur van de eetzaal van de Babylonische koning Belsazar. Alleen Danil zag de Aramese woordspelingen in de tekst: Mene (m-n-y = aantal), Tekel (t-q-l = gewicht - verwant aan het woord Shekel), Parsin (p-r-s = verdelen

en Parsi oftewel Pers) en legde uit: God heeft uw koningschap geteld en er een eind aan gemaakt; Gij zijt in de weegschaal gewogen en te licht bevonden; Uw koninkrijk is gebroken en aan de Perzen gegeven. Maar er is een onderliggende betekenis: de vorm Meni, Meni komt overeen met de aanroep van de heilige paddestoel: Eloi, Eloi; in het Sumerisch: E-LA-UIA, ELA-UIA (zie hoofdstuk 17.) Meni is de Semitische God van het lot (Jes. 65:11) gelijk aan de Sumerische NAM-TAR (lotsdemon) en de Nectar-Paddestoel. Tekel is de Grendelpaddestoel. Parsin is het Sumerische BAR-SIL (baarmoeder). Parsin is ook verwant aan het Griekse magische kruid Perseia dat ontlook nadat de vuurbrenger Perseus de lus van zijn zwaard-schede (Gr. mukes = paddestoel) had laten vallen. Daar zou later Mycene (de paddestoel-stad) gesticht worden. En TEKEL en PARSIN vormen samen weer een bol-komc.q. fallus-vulva-verbinding welke we al tegen kwamen bij de Griekse naam voor de Navelkruid: Kotyledon. Langzaam aan ontwaren we een structuur, met name in het Nieuwe Testament: de schrijvers laten vaak een echte paddestoel-naam volgen door een verkeerde naam. Ook het struikelblok-thema is een steeds terugkomende vergelijking. In een bijzondere rol bij Petrus. Bijvoorbeeld (Matt. 16:22-23) ... En Petrus nam Hem terzijde en begon Hem te bestraffen, zeggende: Dat verhoedde God Here, dat zal U geenszins overkomen. Doch Hij keerde zich om en zei tot Petrus: Ga weg achter Mij, Satan; gij zijt Mij een struikelblok. ... Petrus is een woordspeling op (Semitisch) pitra dat paddestoel betekent. Zijn familienaam Bar-jona is verwant met de eerder geanalyseerde paddestoel-naam Pioen. De struikelblok-metafoor verwijst weer naar het Aramese tiqla - tiqlid, de grendel-paddestoel. (Matt. 16:18-19) ... En ik zeg U, dat gij Petrus zijt en op deze petra (Gr. rots) zal ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen. Ik zal U de sleutels geven van het Koninkrijk der Hemelen. ... Weer de sleutel - grendel verwijzing in relatie tot Hemel en Hel (onderwereld. Vergelijk ook: Wal-Halla = hallen van de uitverkorenen.) De benaming Satan (en Petrus andere naam Cephas) zijn indirect ook verwijzingen naar paddestoelen: setanion, setania respectievelijk Grieks en Latijn voor ui verwijzen naar de andere naam Latijnse naam voor ui: caepa, cepa dat tevens paddestoel betekent. (Matt. 16:19) ... Ik zal U de sleutels geven van het koninkrijk der Hemelen en wat gij op aarde binden zult, zal gebonden zijn in de Hemelen, en wat gij op aarde ontbinden zult, zal ontbonden zijn in de Hemel.... Basis van deze spreuk is het Sumerische MASh-BA(LA)G-ANTATAB-BA-RI: Gij zijt de toelater/vrij-maker van het Koninkrijk; het Koninkrijk van de paddestoel; feitelijk dus gewoon weer een beschrijving van de paddestoel zelf. De schrijvers van het Nieuwe Testament stonden met hun gebruik van de woordspeling in een lange traditie: ook het Oude Testament stond vol met woordspelingen, vooral woordspelingen op namen. Maar ook op oude dialecten. En dit alles was helemaal in lijn met de zeer belangrijke rol van taal en magische woorden en spreuken; het Woord was God, het had zoals gezegd scheppende en beheersende kracht. De Nieuw Testamentische teksten kennen drie begripslagen: ten eerste de oppervlakkige betekenis van de Griekse tekst: de lotgevallen van Jezus. Ten tweede de Semitische betekenislaag: hier vinden de woordspelingen plaats, worden verbanden gelegd. Maar de belangrijkste laag is die welke uiting geeft aan de Amanita Muscariacultus. Hierin wordt bijvoorbeeld het mosterdzaad dat bron is van de mosterd (Semitisch: khardela) opeens een paddestoel (Sem.: ardila). Het veelgenoemde Koninkrijk (Semitische wortel: d-b-r, leiden, controleren) verwijst naar het geheime Sumerische paddestoel-woord TAB-BA-RI (Koninkrijk, Heilige plant). En zo komen we aan bij de oorspronkelijke, Sumerische, geheime namen van de Amanita Muscaria, aangetroffen in teksten of gereconstrueerd uit andere aanwijzingen: 1). *LI-KURBA(LA)G-ANTA/AN-TI-TAB-BA-R/LI-TI; 2). *LI-MASh-BALAG-ANTA; 3). KUR-KUR; 3). *MASh-TAB-BA-R/LI-TI; 4). U-KUSh-LI-LI-GI; 5). *TAB-BA-RI-GI; en varianten hierop. In diverse talen komen we deze namen tegen zoals in de Syrische en Arabische namen van Nieskruid, respectievelijk: khurbekana en kharbaq wat teruggaat op het Sumerische *KURBA(LA)G-ANTA (berg/bult/opwerping/kegel van de opgerichte fallus). Ook ons woord Crocus gaat terug op KUR (bult) en verwijst naar de fallische vorm van het plantje. Idem dito Chichorei; een wat misplaatste beschrijving van deze plant (of gaat het weer om de Alruin?) van Plinius wijst

direct naar de Amanita Muscaria: Wie zich gezalfd hebben met het sap van de plant gemengd met olie worden meer gezien, en hun wensen worden eerder vervuld zo groot zijn zijn gezondheid gevende eigenschappen, dat sommigen het chreston/kreston noemen. Het woord gezalfd is in het Grieks: khristos en het woord chreston/kreston betekent goed, eerlijk, gezond, hetgeen direct verwijst naar de genezende praktijken van de Vliegenzwam-cultus. Chreston was het onderwerp van verering in de Jezus Christus-cultus; Suetonius heeft het bijvoorbeeld eens over de Christenen die zich lieten ophitsen door Chrestos. Zo is het Griekse Korkoron (Christuspaddestoel) ook verbonden met het Griekse woord Halikakabon (de plant Jodenster) dat indirect weer verwijst naar de grendel en zo naar Grendelpaddestoel. Het verwees ook naar het Semitische woord voor ster, de miniatuur-zon. Ook ons woord ster is afgeleid van het Sumerische woord voor grendel met knop. Plinius: De wortel van de Halikakabon wordt als drank ingenomen door degenen die, naar bijgelovige voorstelling, de genspireerde profeet willen spelen en in het openbaar al tieren als een waanzinnige gezien willen worden. Plinius zegt verder dat deze plant het gif van de adder (net als de paddestoel een chtonisch of aards wezen) teniet doet. De adder komen we later ook weer tegen. De betekenis van de overige delen van de geheime Sumerische namen zijn: RI/LI: kegelvormig; MASh(-TAB-BA): tweeling/dubbel; GI: steel; BALAG: kroon van de penis c.q. eikel (aeidingen van dit woord komen overal voor: phallus: penis in erectie; phalagx/phalanx: lans, voortrollend slagorde; pallacana: ui - welke in zekere zin een fallische wortel met knop is; Phallagian: een spin wiens beet de penis doet zwellen en etteren, enz. ...) In Semitisch heilige teksten varieerde men eindeloos met aeidingen van de stam van dit woord maar ook met die van de andere heilige namen, bij de vele woordspelingen. 7. Het mensenkind geboren uit een maagd. Lange tijd was niet duidelijk waar de Vliegenzwam vandaan kwam; de paddestoel droeg tenslotte geen zaad bij zich, dus hoe plantte hij zich voort? Men vermoedde lang dat hij ontstond door bliksemschichten die de Aarde raakten. In het Grieks droeg de paddestoel de naam Keraunios, bliksemschicht. Een andere naam was Hudnon hetgeen afgeleid is van het Sumerische *UDNUN storm-bevrucht. Het ontstaan van de Amanita Muscaria was een direct ingrijpen van God in tegenstelling tot het indirecte voortplanten via zaad; de paddestoel was in zekere zin de Zoon van God. Zijn opgerichte vorm kwam overeen met die van de Vader, stormgod ISKUR: Machtige Penis. De Semieten noemden deze Adad of Hadad, Grote-Vader, de Grieken Pater-Zeus, de Romeinen Ju-Piter, God-Vader. De paddestoel zien betekende de Vader zien: NT (Joh. 14:9. v.v.)...wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. (...) Gelooft gij niet, dat Ik in de Vader ben, en de Vader in Mij is? ... Het sap van de Vliegenzwam dat soms over de kop van de penis-vormige paddestoel liep vergeleek men wel met het voorvocht dat voor de gemeenschap over het mannelijk geslachtsdeel liep. Het Semitische woord voor glad, slijmerig komt overeen met het Sumerische zaad dat wegloopt. Analoog daaraan vergeleek men het sap ook wel met speeksel. Aan dergelijke sappen kende men sterke geneeskrachtige werking toe omdat ze direct in verband stonden met het zaad/ speeksel (regen) van de Hemelse Vader. En de hoogste concentratie van het Goddelijke semen trof men aan in de Amanita Muscaria. Iemand die zich insmeerde met het in olie opgeloste sap daarvan kon beschikken over enorme genezende krachten. (1 Joh. 2:27) Een Christen (Gezalfde) leert over alle dingen. (1. Joh. 2:20) ... door zijn Zalving van de Heilige. Het zalven dat tot op vandaag in religies gedaan wordt - met water, plantensap, harsen en olin - gaat direct terug op deze oude praktijken. Het was het schenken van het leven van de god. En dat gold ook voor het balsemen van de doden (vanwege het herleven) en voor zaken als altaren. Het woord balsemen heeft een Sumerische oorsprong en gaat terug op zaad verspillen. De Semitische woord-wortel q-d-sh: heilig is van oorsprong een vruchtbaarheidswoord dat refereerde aan de baarmoeder: het Heiligste der Heiligen van de vrouw en de tempel - met het altaar. Nadat Jakob gedroomd heeft over de ladder, waarlangs hij engelen tussen Hemel en Aarde zag neergaan, nam hij de steen, waarop zijn hoofd had gelegen toen hij sliep, richtte hem op en (Gen. 28:10) goot er olie overheen.

Ook het zalven bij inwijdingen van koningen en priesters en dergelijke gaat hierop terug; hun belangrijkste taak was tenslotte de vruchtbaarheid van het land en de gemeenschap te bewerkstelligen. Zo gaat het Hebreeuwse woord voor priester: cohen terug op het Sumerische GU-EN-NA: bewaker van het zaad; hij was de beheerder van de tempel-baarmoeder. Het hoofddeksel van de cohen welke in analogie was aan de eikel van de penis, wordt door de Joodse historicus en botanicus Josephus in een tekst vergeleken met verschillende paddestoelen waaronder Sideritis; weer een naam van de Heilige Plant. Uit de top van gouden kroon die het vilt van het hoofddeksel omvat steekt een gouden kelk of zaaddoos. De gekartelde rand van de zaaddoos heet sis, net als de rand van de besneden voorhuid. Ook Jezus krijgt een gekartelde (doornen-)kroon en is gehuld in het koninklijke purper. De Semitische en Griekse woorden voor Christus, de gezalfde,kwamen voort uit de Sumerische woorden voor zaad en hars / sap: MASh en ShEM. Een MASh-man was een geesten uitdrijver, een ShEM-man een samensteller van etherische olin. In het Semitisch verwerd dat tot de wortel: sh-m-sh, bedienen zoals bijvoorbeeld in de tempel. Het Hebreeuwse shemesh is de zon; de top van de fallus van de Hemelse Vader. Ook het Griekse woord therapeutes is Sumerisch van oorsprong; het gaat - opnieuw de klankverschuiving-wetten in acht nemend - terug op DARA, verwekken. Dit woord verwijst door naar de Semitische vruchtbaarheids- en stormgoden Ea en Adad (Grote Vader). De Therapeutes waren een Egyptische sekte die tijdgenoten van, en vergelijkbaar waren met de Essenen hoewel er ook vrouwen onder hen waren. Maar mannen en vrouwen troffen elkaar alleen in de Tempel. Ze leefden strikt celibatair; de vrouwen waren oude maagden op zoek naar hogere kennis. Slechts n keer in de zeven weken vierden ze samen tot aan de ochtend een bijeenkomst. Hoewel de Christelijke monnik Eusebius door de grote gelijkenis met zijn eigen achtergrond, dacht dat het ook Christenen waren kan dat historisch niet kloppen. Een dergelijke raadselachtige groep waren de Sampsenen die wel leken op Christenen maar het toch ook niet waren. Het lijkt er sterk op dat er al diverse Christelijke gemeenschappen waren voordat Jezus van Nazareth berhaupt iets van zich had laten horen........ 8. De rol van de vrouw in het scheppingsverhaal. De cyclus van bevruchting, zwangerschap en geboorte bij de vrouw was een afspiegeling van hetzelfde proces tussen de Hemelse Vader en Moeder Aarde. Voor het scheppen van menselijk leven in de baarmoeder waren drie dingen nodig: de Scheppende Geest, het mannelijk zaad en bloed. Men dacht dat de vrucht gemaakt werd uit menstuatiebloed. Het mannelijk zaad zette dat proces in gang. Dit menstruatiebloed afkomstig uit de baarmoeder van de vrouw, was een zeer krachtige substantie die verschillende kwalen kon genezen maar bijvoorbeeld ook een abortus kon opwekken bij andere vrouwen en het vee. Ook kon het schade toebrengen aan bomen, bronnen, zaaizaad, wijn, metalen, spiegels, enzovoort; daar moesten menstruerende vrouwen zich dus ver van houden. Het meest kenmerkende van menstruatiebloed was zn donkere kleur. Kleuren die daar op leken werden met het menstruatiebloed in verband gebracht: donkerrood, violet en in het bijzonder Tyrische purper. In het Grieks kende men de kleur husginon. Herleiding naar de Sumerische oorsprong van die naam levert blauw bloed op; het teken van aristocratie. Ook de purperen of lila Hyacinth heeft eenzelfde oorsprong; genoemd naar een door Apollo gedode jongeling die het leven verloor door bloedverlies en uit welk bloed een bloem groeide. Een ander verhaal betrof de zeer machtige draak Basilisk; hij kon genezen maar ook vernietigen. Zijn bloed was bij magirs zeer gevraagd. De naam Basilisk betekent schootbloed, een andere naam voor menstruatiebloed. Plinius vermeld dat het ook wel Saturnus-bloed werd genoemd; het eerste deel van de naam Saturnus gaat terug op het Sumerische ShA-TUR dat schoot betekent. Het menstruatiebloed werd door zijn donkere kleur en consistentie ook in verband gebracht met pek (Gr.: Asphaltos) dat bijvoorbeeld in de Dode Zee (het laagste punt op de aardse landmassa) boven kwam drijven. Ook aan pek werden genezende krachten toegeschreven; het werd namelijk gezien als het menstruatiebloed van Moeder Aarde. Mogelijk dat de vestiging van de Essenen aan de oevers van de Dode zee te maken had met het gegeven dat hier de Aardse Moederschoot wel heel dichtbij kwam. Een probleem was dat de zeer grote klompen pek dat met boten geoogst

werd, eenmaal in de boot aan de vloer bleef kleven. Het volksgeloof wou dat urine van vrouwen vermengd met menstruatiebloed de pek van de planken af kon krijgen. In een van zijn teksten noemt de al eerder genoemde historicus-botanicus Josephus een zeer forse wijnruit (een plant die onder meer abortussen kon opwekken) die bij een warme bron aan de oevers van de Dode Zee groeide. Even verder noemt hij een plant: Baaras, genoemd naar het ravijn waar de plant groeide; aan de beschrijving af te leiden bedoelde hij waarschijnlijk een Alruin welke we eerder al in verband brachten met onze Heilige Plant. En van de methoden om deze zeer gevaarlijke plant die zeer vast in de bodem stond er uit te krijgen was net als bij het pek in de boten, deze te begieten met vrouwenurine of met menstruatiebloed. Het lijkt erop dat Josephus aan wil geven dat deze locatie aan de Dode Zee, het pek en de Baaras-plant een bijzondere lading hebben voor het verhaal van de Heilige Plant. Het minerale pek werd voor medicinale doeleinden vaak vermengd met Pijnboomhars, (Gr.: pissasphaltos). Ook de Accacia werd in verband gebracht met menstruatiebloed. Het Accaciahout werd - samen met Cederhout - gebruikt in tempels en van de hars werd een purperrode gom gemaakt die ook voor baarmoederaandoeningen gebruikt werd. Pek en hars of gom werden ook gebruikt bij religieuze vuren zoals (fallus)-toortsen. Ook de Joodse zevenarmige kandelaar was gebaseerd op de vuur- en fallus-symboliek; van onder naar boven bestond zon kandelaar uit de lendenen waaruit de schacht met zeven armen met bovenop elke arm een Amandelbloesemvormige houder. De naam van deze boom gaat terug op de Sumerische woorden gestrekte penis en doelde op het concept van de vruchtbaarheid. Vergelijkbare rituelen worden tot op vandaag ter ere van de Maagd Maria in Rooms Katholieke kerken uitgevoerd. De oude Griekse en Romeinse Heilige Maagden Hestia en Vesta (haard-godinnen) zijn hier ook mee te vergelijken; hun oorsprong is dezelfde. Hestia duidde naast stookplaats en huis ook op het centrale vuur van het Universum. De Heilige Maagden ontleenden hun kracht aan het gegeven dat hun menstruatiebloed extra krachtig was. De Romeinse variant van Hestia, Vesta, had dienaressen die een eeuwig brandend vuur in stand hielden: de Vestaalse Maagden. Aanvankelijk jonge meisjes, later vrouwen, gekleed als bruid die het vuur dat rond elke lente-evening ververst werd, verzorgden. Ook moesten ze een Heilige relekwienkast beheren. Dit was een symbolische oven met een halfrond gewelf: de hoed van Amanita Muscaria. In de oven, blaas of baarmoeder, werd een gouden bliksemschicht bewaard die Zeus bij de stichting van Troje naar beneden had geworpen. (De mythische stichters van Rome - Romus en Remulus - zouden ook uit Troje stammen.) De bliksemschicht leek op een soort halter met aan de uiteinden halve bollen. Dit zogenaamde Palladium dat ook met Pallas (= vulva) Athene in verbinding stond verwees dus naar de drie-eenheid baarmoeder met menstruatiebloed, penis en de scheppende vuurkracht en aldus naar de baarmoeder/blaas/oven: Amanita Muscaria. Iets vergelijkbaars betrof Eileithyia de Griekse godin van de geboorte en dochter van Zeus (zaad) en Hera (schoot). Zij had als attribuut onder meer het fallus-symbool fakkel van Pijnhout/ Zilverspar (Elate - het eerste deel van haar naam); Thuia, verwees naar de hars van deze boom c.q. het voortbrengingsvocht c.q. het menstruatiebloed. Dus weer de drie-eenheid: vuur, fallussymbool, menstruatiebloed. Ook de naam van de Griekse heldin en godin Helene is past in deze serie: haar naam is afgeleid van het Sumerische ERIN dat Ceder betekent. Het Griekse woord helene of helane betekent ook toorts. Ze is de dochter van Zeus (als zwaan) en Leda/Nemesis (Goddelijke wraak) en werd uit een ei geboren.. De naam Nemisis is verwant aan Nectar, de lotsbestemmer oftewel de eiplant c.q. de Heilige Paddestoel. Een bekende legende vertelt over de tranen van Helene; dit is de hars van de Ceder of Pijnboom. Deze hars was ook bestanddeel in een bekend bedwelmend middel: Nectarion, waar ook het sap van de Amanita Muscaria bestanddeel van was. Het Akkadische woord kukru dat in een bezwering voorkomt en dat Pijnboomhars aanduid gaat terug op een Sumerisch woord dat peul, cocon, ei betekent. (...) 9. De heilige prostitue Aan de tempels waren ook vaak n of meerdere dienstbare vrouwen verbonden; dezen waren het onderwerp van de imitatie van de bevruchting van de Aarde door de Hemelse Vader. Een oude Akkadische Pijnboom-bezwering wil dat zij de kleinen uit de hars, het menstruatiebloed van de

bomen, voortbrengt; de kleinen zijnde de paddestoel, die zij uit de grond moest doen opkomen. Denk ook aan de traditie om met menstruatiebloed planten te helpen ontwortelen. Gehuld in Heilige Sluiers ging zij zo soms ook het land op. (Ez. 13:18) ... lange sluiers waarmee ze zielen vangt .... Het Akkadisch kende een bezwering voor het ontwortelen van de Tigilla, de Grendel- of Falluspaddestoel: Sumerisch UKUSh-TI-GIL-LA, Grieks Glukuside oftewel Glycide. De gene die de plant plukte moest zich bedekken met textiel, en meel rond de plant strooien, of graan in het achtergelaten gat, als compensatie. Ook bestond het gebruik om eerst met een zwaard een cirkel rond de plant te tekenen. Het bewaren van het evenwicht met de krachten en gaven van de Aardmoeder stonden hierbij centraal. Josephus schrijft bijvoorbeeld: Maar zelfs dan heeft de aanraking een gewisse dood tot gevolg als men de wortel niet zo draagt dat deze van de hand afhangt. Het woord epiphero die Josephus in de oorspronkelijke tekst gebruikt wordt elders gebruikt in de betekenis het brengen van een bruidsschat aan de man. In het bijbelse boek Ezechil komt ook de beschrijving voor van profetessen die banden (kesatot) om hun polsen dragen. Dit woord is afgeleid van het Sumerische KI-ShU gevangenschap, opgesloten, hetgeen we in het Griekse woord kiste of cista weer vinden: vat of mand. Deze mand wordt in Bacchanten-rituelen voorgesteld met daar in, de met de aarde verbonden - chtonische - slang. De slang speelt ook een belangrijke rol in de Dionisoscultus en de Frygische Sabazios-cultus (welke beiden we al eerder tegenkwamen); buiten dat de slang sterk met de aarde verbonden is, doet vorm van de slang doet sterk aan een penis denken; bovendien verliest de slang net als de paddestoel en in zekere zin de penis, zijn vel. De verbinding van de slang met de Amanita Muscaria - beider giftigheid even daargelaten - zullen we met name zien in het verhaal van Adam en Eva die van de boom van kennis eten; die boom blijkt namelijk de Amanita Muscaria te zijn (zie afbeelding). De banden rond de polsen en de manden verwijzen waarschijnlijk naar het onderste mand- of komvormige vlies dat aan de Heilige Paddestoel blijft zitten. Dit verwijst ook naar Mozes (letterlijk verrijzende slang) die in een mand gevonden werd en Jezus in zijn met stro bedekte kribbe. De Heilige Vrouwen van de Tempel moesten de paddestoel aansporen - als een slang - uit deze mand te komen en zich op te richten. Deze geheimzinnige kracht van de vrouw om bij de man een erectie te kunnen uitlokken en zijn geest te beheersen, werd overigens als een groot gevaar gezien; dit is de bron van het wereldwijd verspreidde idee van Het Boze Oog. Daar wijst ook het Latijnse woord fascinus op: hier komen zowel de woorden fascinatie als fascus (opgerichte loot/ tak) vandaan. Er bestond verder ook een god met die naam die zijn opgerichte edele deel ten toon spreidde en die ook door de Vestaalse Maagden werd vereerd. Ook het Griekse woord baskanos (tovenaar) komt hier vandaan. Het woord magisch komt via het Latijn van het Perzische magush; dit gaat terug op het Sumerisch grote penis welk woord tevens de bron is van het Griekse woord pharmakos (tovenaar, gifmenger, bezweerder). 10. Religieuze weeklacht. Een hoofdrol voor de vrouw was ook gegeven in de religieuze weeklacht; een veel voorkomend verschijnsel in de wereld van het Midden-Oosten en het Middellandse Zee-gebied. In het Hebreeuws is het woord voor weeklacht qinah. Het stamt van het Sumerische woord GI-NA, samengetrokken: GIN hetgeen opgericht betekent. Samen met het woord URA (penis) vormt het in het Grieks: kinura en Hebreeuws kinnor: harp welk instrument ook ingezet werd voor de weeklacht. Een titel voor de Sumerische priester was I-LU-BALAG-DI; het tweede deel betekent penis-prikkelaar en het heeft een overeenkomstig Semitische woord dat krijsen, brullen en klagen betekent. Deze woorden wijzen via het Arabische woord voor mannetjespauw (vertaald: krijser) naar het gelijkvormige Sumerische woord voor storm of orkaan, welk thema we ook al eerder zijn tegen gekomen in verband met de Stormgod. Het lijkt erop dat het weeklagen zijn oorsprong heeft in het beklagen (en imiteren) van de huilende windvlagen van de - (tijdelijk) dode god; de serieuzere stormen vinden meestal plaats wanneer de seizoenen en vegetatie veranderen; de tijd van de groei van de paddestoel. Het Griekse woord kinura: lier, harp leidt ook naar de koning van Cyprus: Cinyras, die tevens de stichter was van de cult van de vruchtbaarheidsgodin Aphrodite; haar priesters waren de cinyraden. Cinyras zou ook de tempelprostitutie op Cyprus hebben gebracht. Ook een titel

Dithurambos van Dionisos gaat terug op een Sumerisch woord dat lied voor de oprichting van de penis betekent. Zoals bekend was een van de belangrijkste attributen bij de Dionisia (waar ook carnaval gedeeltelijk en indirect van is afgeleid) een meegevoerde, grote houten fallus. Een ander onderdeel van de Dionisia was de tragedie, (Grieks: tragoida). Dit woord gaat naast de bijbetekenis gans in de eerste plaats terug op het Sumerische voor: weeklacht om de vruchtbaarheid te bevorderen. Overigens was het Griekse theater (Latijn: the-atrum) oorspronkelijk ook een ruimte om de goden te eren. De Romeinse naam voor Dionisos: Bacchus komt ook uit het Grieks: bak-khos en is de verkorte vorm van het Sumerische: *BALAG_USh: opgerichte penis c.q. BAL, boor en AGA, kroon... Met andere woorden: de eikel. In het Semitisch werd de stam b-k-h wat huilen, bewenen betekent. De Bacchanten waren een vrouwen-cult die door het nuttigen van geheime stoffen helemaal buiten zinnen oftewel bezeten raakten. Er wordt van hen onder meer gezegd dat ze rauw vlees verorberden. Net als later de Christenen die het vlees van Jezus aten. In het Oude Testament wordt ook iets over bezetenheid (letterlijk: bezitten van de geest van iemand c.q. in iemand zitten) geschreven: door het eten van de vrucht van de levensboom waren de ingewijden n van hen - de goden geworden. De zijdelingse benamingen van de Amanita Muscaria zoals reekalf, panter, kleine kinderen waren allemaal afgeleid van het uiterlijk van de Heilige Paddestoel en vonden in de loop van de tijd hun weg in de mythen en bijvoorbeeld het Oude Testament. Zo ook in de verhalen rond de Moloch. Deze naam is verwant aan de slijmerige grassen met de naam maluwe, de mysterieuze plant molu en het Griekse woord voor paddestoel mukes; het gaat allemaal terug op het concept van de opgerichte penis. Een ander fenomeen dat bijvoorbeeld over de Essenen wordt gezegd is dat bij hun bijeenkomsten of diensten, grote uitbundigheid afgewisseld werd met een doodse stilte. Dit is goed te verklaren door de effecten van de Amanita Muscaria waarin vaak sprake is van een wakkere of bewuste slaaptoestand. Deze afwisseling van uitgelatenheid en creativiteit van gedachten en rust oftewel scheppen en rust zou ook aan de cyclus van de Joodse week ten grondslag kunnen liggen: eerst scheppen dan rust. Ook de Joodse landbouw kende overigens deze week-indeling: zes jaar mocht op een perceel gewas verbouwd worden, daarna moest het een jaar braak liggen. 11. Het ei van de paddestoel; mythologische vogels. De Amanita Muscaria komt in zekere zin op ons over als een hermafrodiet: als hij voor het eerst herkenbaar is als paddestoel lijkt hij op een kleine opgerichte penis met een gloeiende top. Maar voordat hij zich als paddestoel manifesteert lijkt hij op een ei of baarmoeder; snijden we hem in deze fase doormidden dan zien we een minipaddestoel verpakt in twee wollige vliezen. In deze hoedanigheid van baarmoeder waren we hem al eerder tegengekomen bij de Pioen, Petrus Barjona, BAR-IA-U-NA: blaas van vruchtbaarheid, baarmoeder. IA-U-NA met daarvoor het woord GIG, schaduw, bescherming, werd in het Semitisch: qiqayon, peulplant, de boom waaronder Jona schuilde voor de sterke zonneschijn. BAR-IA-U-NA met daaraan toegevoegd USh-TAR, waarvan ons woord uterus is afgeleid, werd in het Grieks: Peristereon hetgeen ook de naamgever was van peristera: duif. De duif die symbool was van de vrede en zo de vruchtbaarheid! Zijn zwarte collega, de raaf, werd ook hiermee in verband gebracht. Beide vogels waren kussende vogels en bijvoorbeeld een Romein die veel kuste in het liefdesspel heette ook een raaf. In het verhaal van Noach worden beide vogels achtereenvolgens er op uit gestuurd om de vrede c.q. de vruchtbaarheid van de wereld te controleren. In het Christendom wordt ook de Heilige Geest als een witte duif voorgesteld. Verwant aan deze vogels waren ook de Cherubs hoewel deze wezens ook met meer vleugels en meer hoofden werden voorgesteld. Zij vormen de troon van Yahweh, beschermen de Ark van het Verbond, zien toe bij de oer-schepping in de Hof van Eden, enz. Zij zijn beschermers. Ezechil (28:13v.) noemt ze ook: een beschuttende Cherub die een bron van kostbaarheden bij een grot die de grendel der aarde heet bewaakt, de ingang in de schoot van Moeder Aarde. Dit lijkt ook op de Grifoen die de god op zijn rug draagt, met ervoor de kar van Aphrodite welke bestuurd wordt door Eros. Ezechil beschrijft een gelijke situatie zij het dat hij de Cherubs in een een storm ziet met bliksemschichten. Boven hun hoofden ziet hij een uitspansel met eronder twee paar vleugels: een paar om te vliegen en een paar om te beschermen. (Ez.1:6.23). Het beeld van de boven en onder gevleugelden is het beeld van de Amanita Muscaria met vurig uitspansel. Met name goed te

herkennen wanneer deze in de lengte is doorgesneden. Ook lologisch als peul- c.q. schoot-woord, is de cherub-grifoen met de paddestoel verbonden: Cherub gaat terug op het Sumerische GUR-UB een soort peulvrucht (Johannesbrood). Hetzelfde woord werd ook gebruikt om de Amanita Muscaria te benoemen. De associatie van onze paddestoel met vogels was er onder meer omdat de Amanita Muscaria in zijn eerste onvolgroeide staat leek op een - suikerspinachtig - klein wit ei. Bovendien meende men als de paddestoel volgroeid was zowel boven als onder aan de paddestoel vleugels te zien (met name wanner de paddestoel doorgesneden was). Maar de vorm van de doorgesneden paddestoel en speciaal de stam en hoed , deden ook denken aan de franje van de uterus van bijvoorbeeld een geslacht vaars; ook in een oude Egyptische hiroglief zien we die stilering terug: . Ook leek deze vorm op de palmboom (Phoenix); en Fenix was tevens de naam van de allerberoemdste mythische baarmoeder-vogel. De vogel die in een eindeloze cyclus steeds uit zijn eigen as herboren werd uit een ei. Net als de paddestoel was dit een microkosmos van het hele proces van de vruchtbaarheid van de natuur. Maar ook de ooievaar (Gr. ciconia) werd geassocieerd met de vruchtbaarheid. Die Griekse naam is mogelijk afgeleid van het Sumerische *GIG-IA-U-NA : peul van de vruchtbaarheid, het Hebreeuwse qiqayon van Jonas zonwerende paddestoel. De zwaan, (Gr. cygne) heeft zijn naam te danken aan GUG-UN, (zaad-peul): Zeus bevruchtte als zwaan Leda. Uit haar ei kropen de heldin-godin Helena en de tweelingbroers Castor en Pollux. Ook dit verhaal is genspireerd op de Heilige Amanita Muscaria; over tweelingen gaat namelijk het volgende hoofdstuk. 12. De hemelse tweeling. In het paddestoelen onderzoek speelt de tweeling ook een rol: de paddestoel was namelijk zelf in het stadium dat hij nog niet helemaal volgroeid was, ook een soort tweeling met een soort haltervorm: tegelijk baarmoeder en penis. Echter, meestal zijn tweelingen die we in de overlevering tegenkomen van hetzelfde geslacht. Neem bijvoorbeeld Kan (baarmoeder) en Abel (penis). Kan is afgeleid van het Sumerische GAR-EN, zaadhouder en Abel van BAL: boorder of fallus. Een uitbreiding van Abel met TI gaf Tu-bal-Kan: de bijbelse patroon van de smeden en zoon van Zilla; hij heette verder dus ook Bar-Zilla: zoon van Zilla. De overlevering gaf de paddestoel-namen van de historische helden zoals we zien ouders en ambachten. In dit geval bijvoorbeeld een moeder en het ambacht smid omdat ijzer in het Semitisch barzela was. Maar dat woord betekende ook baarmoeder en middel/onderlichaam: afgeleid van Sumerische *BAR-SIL(I.A): verbinding. |n relatie hiermee staat de (androgyne) plant Eryngon (Gr.: Errugion). Dit is samengesteld gelijk een combinatie van de naam Hermes; ERUM (fallus) en Kan (baarmoeder). De plant zou de seksuele aantrekkingskracht van man respectievelijk vrouw versterken. De plant heette ook wel Hermaion en ook wel Molu: plant met de knop wat ook een algemene aanduiding was van de Vliegenzwam. Eryngon of Errugion lijkt sterk op horeg-Qayin, de bijbelse spreuk van Yahweh: Ieder die Kan doodt zal zevenvoudig boeten. Een andere spreuk uit hetzelfde verhaal shomerakhhi (Ben ik mijn broeders hoeder?) lijkt verrassend veel op de Perzische naam van de Heilige Paddestoel Samarukh afkomstig van *ShU-MAR-UGUAGA: kroon van de schoot-begunstiger. De meest bekende mythische tweeling zijn de eerder genoemde Castor en Pollux. Kinderen van Zeus (als zwaan) en Leda. Ze zijn geboren uit een ei, samen met hun zuster Helena die in relatie stond met naaldboom-harsen. Deze tweeling staat ook bekend als Dioskouros; afgeleid c.q. verdraaiing van de Sumerische titel: *USh-GU-RI-UD (*UD-USh-GU-RI > *di-us-ku-roi), Opgerichte fallus van de storm. Van *USh-GU-RI-UD stamt ook het Semitische Iskariot: de achternaam van Judas die Jezus verraadde. De naam Castor is verwant met het Griekse gaster: buik, baarmoeder, peul. De naam van de krachtpatser Pollux (verwant aan phulax) is opnieuw verdraaid: LU-GEShPU: sterke man/bewaker; dit was afkomstig van de Sumerische uitdrukking *GEShPU-AN-UR, Machtige man die de Hemelkoepel omhooghoudt. Dit is ook de bron van de bijnaam die Jezus geeft aan de twistende broers Jacobus en Johannes: Boanerges (pu-an-urges); zij waren zonen des donders (Marc. 3:17). De complexe vertalingen van met name het

woord Baonerges duidt op een doelbewuste poging het oppervlakkige verhaal in het Nieuwe Testament spanning te geven. (Allegro wijdt hier vanwege het zeer grote belang hiervan - het ondermijnt de normale uitleg van het Nieuwe Testament, een langere onderbouwing aan.) In relatie tot zijn eerder genoemde tweeslachtige karakter kunnen we in de paddestoel ook een afbeelding zien van de geslachtelijke gemeenschap; gestileerd ziet dat er ongeveer uit als een pijl (overigens weer vergelijkbaar met de eerder genoemde palm: Phoenix): ; de penis die tussen de gespreide benen van de vrouw dringt. Dit roept een heleboel associaties en beelden op. Ten eerste het beeld van een pilaar die een last draagt: Sumerisch: GUN. Van dit woord zijn - via het Latijnse cunnus - het Engelse cunt (kut) en het lievelingswoord van Joran van der Sloot: coo (kut), afgeleid. Dit was blijkbaar het orgaan van last, Sumerisch: AR-GUN. Argun is ook de Semitische naam van de berg Hermon vergelijkbaar met de Griekse hemelgewelf-dragende, godenberg Olympus. Van AR-GUN komt ook de Semitische naam van de schaduw brengende Plataan, Armon; een boom met vermeende seksuele krachten. Ook ons woord harmonie (feitelijk samenvoegen) komt via het Grieks daar overigens vandaan. En ook de naam van de Griekse meester van de pen en gat-verbinding. de timmerman: harmonides. En om bij de houtbewerking te blijven... Het woord vagina (Latijn) komt van het al vaker genoemde BAL: boor. De vorm van een antieke boor (een soort pijl en boog constructie) leek overigens in zekere zin ook - van de zijkant, op een paddestoel. De V-vorm (het omgekeerde van het dakje in een pijl) was in het Sumerisch, SILA: rib, (Semitisch: sela) en dat roept herinneringen op aan de Babylonische en Oud Testamentische schepping van de vrouw uit de rib van de eerste mens. In het verlengde van het thema last en samenvoegen kunnen we ook denken aan het begrip juk dat gebruikt werd om lastdieren in te spannen. Ook dit woord gaat terug op GUN, last (Gr.: zugon, Lat.: jugum). Castor was de jukker van paarden. Het complex juk-disselboom-wagen werd in het Latijn k wel uitgedrukt met jugum. De Zonnewagen is een begrip dat in vele culturen voorkomt (bijvoorbeeld bij de Germanen); op deze wagen reedt de zon langs de Hemel om in de avond Moeder Aarde te bevruchten; dit is bron van diverse seksuele toespelingen rond het begrip wagen in de oudheid. Het Sumerische woord voor wagen was MAR dat onder meer ook liezen betekende. De Zon was dus de grote wagenmenner (Gr. harmelater). Het Griekse woord voor paardenmenner is elater dat terug gaat op het Sumerische E-LA-TUN dat sterk water van de buik betekent c.q. sperma. (Elaterion (Gr.) is trouwens de als een fallus gevormde springkomkommer.) De combinatie jukdisselboom vormde een kruis. Het kruis was ook een teken van Castor en Pollux en een vruchtbaarheidssymbool van de fallische god Hermes. Het kruis waaraan Hermes hing had een pen waarop de voeten rustten: de sidele (zadel). Dit is op Oosterse Christelijke kruisen nog te zien. In de klassieke tijd werden kruizen vaak bij kruispunten geplaatst. Een galg werd in Sparta genoemd naar het Castor en Pollux-kruis: xulon didumon. Pasgeboren tweelingen werden daar gewijd aan de Hemelse Tweeling en kregen een muts op met een afbeelding van Castor en Pollux met een kruis er bovenop als ware het het ei waaruit deze twee zonen van Zeus waren geboren. Niet vreemd want tenslotte had de Amanita Muscaria zelf ook de bijnaam het Kleine Kruis. Het thema vruchtbaarheid-kruis-kruisigen-herleven komen we in veel antieke culturen tegen: Egypte, India, Germanen. Maar ook in het Oude Testament komen we het al tegen bij de zoenoffer-kruisiging van de zeven zonen van Saul. En van de betrokkenen in deze kwestie heette Armoni: verbinder, timmerman. De betekenis van de naam - en de idee - van zon kruisiging was scheiden, ontbinden in tegenstelling tot het verbinden van bijvoorbeeld de timmerman, de harmonides. En dat brengt ons ook, associatief, weer bij de al eerder genoemde, kom-kop-verbinding van het gewricht, die seksuele gemeenschap uitdrukt. En het op n of andere wijze ontwrichten van dat gewricht. Speciek wordt in de overleveringen vaak verwezen naar de kom-kop-verbinding van het middel: het heupgewricht. Bijvoorbeeld Yahweh die Jakob zijn heupgewricht ontwricht als hij vecht met een engel. (Gen. 32:25.32). Of de moord op Adonis waar een beer fataal door zijn heup stootte. Dionisos die uit de heup van Zeus wordt geboren. Of dezelfde Zeus die de vrucht uit de buik van een stervende eega Semele neemt en deze in zijn heup plaatst. Maar ook, er van afgeleid, Adam die Eva maakt uit de zwevende rib in zijn middel. En Jezus die in zijn middel wordt

gestoken. Het lijkt allemaal terug te gaan op de groei en het zich in tween scheiden van de Amanita Muscaria die van de enkelvoudige ei-vorm overgaat in de tweelingvorm van bol met kom. 13. Morgenster. De tweeling Castor en Pollux (de Dioscouroi) werden vaak vergeleken met de tweeling-achtige Morgen- & Avondster: Venus; andere namen voor deze ster (eigenlijk een planeet) waren: Juno, Isis, Aphrodite, Lucifer, Moeder van de Goden en speciek als Avondster: Vesper. Ook Jezus identiceert zich (in Openb. 22:16) als blinkende morgenster; die naam staat in relatie tot de Amanita Muscaria onder zijn naam Peristereon oftewel op zn Aramees bar (zoon), aster (ster), heos (morgen). Deze naam droeg tevens een Messiaanse belofte in zich (Num. 24:17): Een ster gaat op uit Jakob en een scepter rijst op uit Isral. Ook Jesaja haalt de morgenster aan wanneer hij de duur van de heerschappij van de koning/Morgenster van Babylon vergelijkt met het korte leven van een paddestoel. (Jes. 14:12-15). Die vergelijking was treffend omdat de naam Babylon sterk leek op een achtergevoegde naam van de (fallische) Springkomkommer: Elaterion Boubalion. De Morgenster Venus lijkt in een soort wedstrijd met de zon verwikkeld; hij komt net voor de zon op en gaat net na hem onder; na de zon en maan is hij het derde helderste object aan de hemel. Aan hem werd de zeer geneeskrachtige, en vrucht-opwekkende dauw toegeschreven welke door zijn grote concurrent de Zon, kort na zonsopgang verdampt werd. De dauw was ook verantwoordelijk voor de bevruchting van veel van het zeeleven. Vandaar ook de relatie met Aphrodite die tenslotte ook Koningin van de zee was. Ook het Oud Testamentische manna zou de door dauw opgekomen Heilige Paddestoel zijn (Ex. 16:3 v.). In Jesaja 26:19 wekt de dauw zelfs de schimmen (gevallen engelen) uit de onderwereld op (de rephaim). En het was de dauw die het mensen mogelijk maakte Zonen van God (Dioscouroi) te worden. (Joh. 13:11 v.v.) Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hen heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hen, die in zijn naam geloven: die niet uit bloed, noch uit God geboren zijn. Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid. De Dioscouroi stonden ook bekend om hun vermogen stormen te kunnen afweren. Want tenslotte waren zij ook net als Kan en Abel en Castor en Pollux ook Zonen van de Donder. Net zoals het menstruatiebloed van de Ceder dat ook kon; een rol speelde hier ook dat de Amanita Muscaria vaak in de nabijheid, ja zelfs in een symbiose met naaldbomen leeft. Plinius: Men zegt, dat hagelstormen en wervelwinden verdreven worden als menstruatiebloed bij onweer buiten wordt gebracht, dat stormachtig weer zo op een afstand gehouden wordt en dat meenemen ervan op zee, zelfs zonder menstruatie ter plaatse, stormen voorkomt. En zo komen we weer bij Jona die terwijl er buiten een grote storm opstak, in de buik van zijn schip in een diepe slaap viel. Jona die de schuld kreeg van de storm want hij had zich blijkbaar aan de storm oftewel de blik en macht van Yahweh onttrokken, wordt opgedragen Yahweh te vragen de storm te doen stoppen. Jona stelde echter voor om hem in zee te gooien waardoor de storm wel zou gaan liggen. En dit lijkt sprekend op Jezus die bij het vissen op het meer van Galilea vlak voor een opkomende storm in slaap viel. Hij beveelt uiteindelijk de storm te gaan liggen maar verwijt de apostel-vissers geen geloof te hebben. Taalkundig zou er in het verhaal van Jona sprake zijn van een woordspeling of verbastering: *BAR-USh-TAR-IAU-NA (blaas van vruchtbaarheid-baarmoeder: de oorspronkelijke Sumerische naam van de Heilige Paddestoel) verbasterd tot Gr.: Peristereon en in het Semitisch werd de Griekse naam verklaard (bewust of onbewust) als: bar-seta-ra-yona: Jona, zoon van verbergen. In het Nieuw Testamentische verhaal krijgen we de woordspeling het stillen van de storm uit n van de Sumerische benamingen van de Amanita: *MASh-BA(LAG) waarin de Semitische woordstam sh-b-kh gevonden werd. De naam Galilea is waarschijnlijk ontstaan uit GI-LI-LI (LI-LI-GI) wat steel met twee kegels betekent (de onderste en bovenste verdikkingen van de Amanita in zijn nog niet volgroeide staat). We hebben opnieuw gezien dat de Amanita Muscaria een paddestoel van de Hemel (Morgenster) en van de Aarde (dauw) is. In de volgende hoofdstukken gaan we kijken hoe het uiterlijk van de paddestoel nog meer inspiratie bood voor de schrijvers van de mysterie-teksten om deze in de tekst te verbergen...

14. Kleur en consistentie. Waar baseren we het op dat het in al die overleveringen gaat over die ene Heilige Paddestoel: de Amanita Muscaria? Hoe weten we dat zeker? Een doorslaggevende aanwijzing is het uiterlijk van deze paddestoel: de helderrode hoed en de schurftige vliezen van de paddestoel en vlokken op zijn unieke hoed. De bekendste mythe in deze is Jason en de Argonauten, en de zoektocht naar de vacht van een magisch ram: het Gulden Vlies. (Opgemerkt dient te worden dat het goud in de oudste culturen veelal het zogenaamde rode goud was en niet het gele en witte goud dat we nu kennen.) De ram (Sum. DARA) was een belangrijk vruchtbaarheidssymbool en zijn wol zeer nuttig bijvoorbeeld voor het harige vilt. Maar DARA betekende ook roodgeverfd haar. De Grieken leidden van dit woord - met SIG erbij - via: tra-igs, hun naam voor haar af: thrix. De Griekse naam voor de Thracirs, Thraikoi betekend feitelijk roodharige mensen. De razende Maenaden van de Thracische god Dionisos heetten: Threiciae; waarschijnlijk een verwijzing naar de Amanita Muscaria die hen deed razen. (Germaanse strijders waarvan bekend is dat zij ook de Amanita Muscaria nuttigden werd gezegd dat ze een furor hadden c.q furieus waren) En zo noemde Josephus een Joodse koning die eens achthonderd mensen liet kruisigen, een Thracier; een verbinding met het eerder genoemde thema van het kruis als wel naar de razernij van de Koning (of misschien zelfs met een mogelijk lidmaatschap van een mysterie-cultus van de koning). De botanicus Dioscorides geeft aan de Alruin ook eens de naam Thracir. Ook de zeer expliciet genoemde rode beharing en de ruwe huid van de eerstgeborene Esau, de oudere broer van Jakob, kan naar de Amanita Muscaria wijzen. (Gen. 27:11-23). De naam Esau is afgeleid van het Sumerisch *E-ShU-A: opgeheven gewelf. Esau zou zo de hoed van de paddestoel zijn en Jakob de stam. Ook was de kleur van de Amanita vaak naamgever van de kleur rood in de oudheid: bijvoorbeeld de eerder genoemde Griekse naam voor de Phoenix (palmboom en vogel): Phoinix. Eveneens als het Latijnse tablion: een purperrode franje. (Sum.: *TAB-BA-LI: dubbele kop/ kegel). Een belangrijk woord is ook: GAN-NU. Het is de naamgever van cochenille een rode verf, maar het betekent ook kegel of halve bol als bijvoorbeeld bij de borst van een vrouw. En dat was een belangrijke associatie met het bovenaanzicht van de Amanita Muscaria: de vrouwenborst; dit is ook de Griekse betekenis van de naam Amanita: als een borst gevormd. Uit GAN-NU komt ook het Hebreeuwse woord khanun voort: rode leem die op de koppen van ooien werd gesmeerd tegen verbranding door de zon. Maar het lijkt ook op het begrip weest genadig dat we in veel plaats- en personen-namen zien: Khanan, Khanun, Khannah, Yo-khanan, Yo-hanna (Johannes), Anna, Annas, enz. De Johannes in het nieuwe testament spelen overigens een zeer prominente rol! Het woordje doper van de ene Johannes die in het verhaal aan de oppervlakte, Jezus inwijdde, is afgeleid van tabbal (doper, verver) dat komt van het Sumerische *TAB-BA-R/LI, paddestoel. (In het Akkadisch tabarru, rode verf en Latijn tablion rode franje.) Ook Johannes rossige mantel van kameelhaar - gelijk als bij de Oud Testamentische profeet Elia - is overigens een verwijzing naar de paddestoel. Daarbij komt dat er hier weer sprake is van een woordspeling namelijk op het Hebreeuwse woord voor kameel: kirkarah dat via het Griekse Kirkaia naar de al vaker genoemd Alruin verwijst. De wortel van beide namen is KUR-KUR: Twee bulten zowel een verwijzing naar de kameel als de paddestoel met zijn twee kegels. Ook het gegeven dat Johannes sprinkhanen zou eten is een woordspeling tussen de Semitische woorden gobay en guba (eetbare sprinkhaan) en gaba (paddestoel). Beider oorsprong gaat terug op GUG: peul. De onthoofding van de dopende profeet komt zo ook in een ander - woordspeling - licht te staan: doper (Sem. Tabbala) lijkt op het Latijnse schotel (waar Johannes afgehakte hoofd op werd gepresenteerd): tabula, en de paddestoel: TAB-BA-LI. Overigens bevinden zich de werkzame stoffen van de magische paddestoel in zijn... hoofd.... Diverse andere jnzinniger woordspelingen kleurden het verhaal nog verder. Rood en Wit. Een voorbeeld van de bedekte beschrijving van de paddestoel met betrekking tot het vlies dat de paddestoel eerst omhult en vervolgens op de rode hoed schurft-achtige witte vlekken achterlaat (welke laatste we ook al bij Esaus huid tegenkwamen) vinden we bijvoorbeeld in het hallucinerende evangelie van Johannes naast vele andere vergelijkingen en associaties die we

eerder al tegenkwamen (Openb. 1:10-16): ... En ik hoorde achter mij een luide stem (...) En toen ik mij omdraaide zag ik zeven gouden kandelaren en temidden van de kandelaren, iemand als een mensenzoon, bekleed met een tot de voeten reikend gewaad, en aan de borsten omgord met een gouden gordel; en zijn hoofd en zijn haren waren als witte wol, als sneeuw; en zijn ogen waren als een vuurvlam; en zijn voeten waren gelijk als koperbrons, als in een oven gloeiend gemaakt, en zijn stem was als het geluid van vele wateren. En hij had zeven sterren in zijn hand (...); en zijn aanzien was gelijk de zon schijnt in haar kracht... De panter In de Talmoed krijgt Jezus soms de naam: Bar Pandera, Zoon van Panter. Niemand heeft dit en vergelijkbare epitheta tot nog toe kunnen verklaren. Maar als we het vergelijken met de tekening van de hoed van de paddestoel (rood met witte stippen) is de vergelijking duidelijk. Er bestaat zelfs een ondersoort van de Amanita Muscaria die inderdaad Pantherina heet. Ook in een woordspeling op de schoonvader (Gr.: pentheros) Annas, van Kaiafas zien we de panter terug (Joh. 18:13). Historisch gezien is voorgaande bewering over die familieband echter onjuist. De oorsprong van het Griekse panther is: *BAR-DARA, huid-gevlekt (het woord DARA betekent overigens ook rode wol). Van *BAR-DARA is ook het Hebreeuwse bedolakh afgeleid wat gom (hars) betekent (Lat.: Bdellium). In het Oude Testament wordt deze gom in dezelfde categorie geplaatst als manna. De Opaal of Paideros, de geliefde De Opaal (Lat.: Opalus, Sum.: *U-BAL) is ook onderwerp van vergelijking met de Amanita Muscaria. Bij de Grieken heette hij Paideros; die duidt echter ook een doornstruik die anders Akanthos heet, met een hoofd als een penis en waar purperrode verf van wordt gemaakt. In het Nieuwe Testament komen weer verschillende woordspelingen met deze plant voor: bij Jezus doop in de Jordaan zegt een Hemelse stem (Matt. 3:17): Dit is mijn Zoon, de Geliefde. (Paiserotis). En een andere (Joh. 13: 21-26) En van de discipelen die Jezus liefhad, lag aan de boezem van Jezus; (...) Zeg, wie het is, van wie Hij spreekt. (...) Hij doopte dan het stuk brood en gaf het aan Judas, de zoon van Simon, Iskariot. Hier dus weer het dopen (*TAB-BA-LI); Sem.: t-b-l: dopen, verven). En: de discipel die Jezus liefhad: Paideros (rood en wit gevlekte huid). De Schurftige en Lazuursteen. De schurftige textuur van het vlies dat de Amanita Muscaria omgeeft en na het openbarsten van het ei, de witte vlokken die het achterlaat zien we ook terug in de teksten. In de Arabische wereld heet de paddestoel de schurftige en de profeet Jesaja wendt zich tot de heksen in Sion met de waarschuwing dat de Heer hen de schedel schurftig zal maken. (Jes. 3:17). Hij lijkt te zinspelen op hun gebruik van de paddestoel. Ook laat hij Yahweh zeggen dat Hij voor zijn inspanningen voor Isral in plaats van rechtschapenheid (mishpat) alleen maar paddestoelen (schurft, Sem.: mispakh) als dank kreeg. Een andere ziekte waarmee de witte stippen op de hoed van de Vliegenzwam wel werd vergeleken is lepra zoals bij Lazarus. Zijn naam is een toegevoegde naam bij de paddestoel en is afgeleid van lazuursteen. Een halfedelsteen van verschillende schakeringen diepblauw en volgens Plinius ook: ...met een zweem purper... . De Perzische naam voor de steen: Lazhurward; n van de Sumerische namen voor de steen: *AR-ZALDARA: helder stralende geschakeerde. Overigens is ook de Lapis Lazuli een geschakeerde steen met daarin ook nog spikkels goudkleurig Pyriet. Barnabas, zoon der verstrooiing. Een andere naam voor Lazuursteen in het Sumerisch was: ZA-GIN, gevlekte steen. Deze basisvorm vinden we door elkaar gehusseld, in verschillende Semitische talen. In het Hebreeuws werd het Z-G-N, s-p-r: sappir. En de wortel s-p-r vormde ook het Griekse sappheiros, safer wat een andere blauwe steen is. Een ander woordstam die uit Z-G-N gevormd werd is n-b-s. In het Akkadisch werd dat bijvoorbeeld nabasu dat echter een hele andere maar wel met de paddestoel

verwante betekenis kreeg: roodgeverfde wol. In het Aramees was diezelfde naam de naam van een rode, wollige rups. Het vlekken-aspect van Z-G-N dat n-b-s werd, zien we ook terug in een Griekse en Latijnse naam: nabus: giraffe, waarvan Plinius zegt dat deze een ... rossige kleur heeft met witte vlekken .... Ook vinden we de n-b-s terug bij de Cyprioot Jozef-Barnabas (Bijv.: Hand. 4-32, 43-37); deze naam komt van BAR, (huid) en de n-b-s woordstam nabas, rood met wit gevlekt. De bijnaam van de zeer vrijgevige Jozef was zoon der vertroosting. Dit heeft meer dan met Barnabas met de woordstam kh-n-n, genadig, vertroosting en ook rood, rode kap, te maken. De schrijver van Handelingen geeft de sleutel in de beschrijving Cyprus (Kuprios). Dat is tevens een woord voor rode verf: kupros (Hebr.: kopher, Aram.: kuphra.). Al die woorden gaan terug op GU-BAR, kruin van het hoofd, top van de penis. Ook de naam Jozef zelf bevat een verwijzing; hij komt zoals we al eerder zagen van: *IA-U-SIPA/SIB (Yahweh zaad-penis) (ook: IA-SIPA/SIB) welke naam weer de bron is van het Griekse iaspis: jaspis (Hebr. yashepheh). Jozefs pronkgewaad. En Isral had Jozef lief boven al zijn zonen, omdat hij hem een zoon des ouderdoms was; en hij maakte een pronk- (Heb.: passim) gewaad voor hem. (Gen.: 37:3). Er bestond bij bijbelvertalers lang twijfel over de juiste vertaling van passim. Maar dit woord komt eveneens van de b-n-s wortel die we ook zagen in Barnabas. Het betekent: veelkleurig, gevlekt of zoals in een gelijk Aramees woord: sproetig. 15. Paddestoelkosmograe. De cultus rond de Amanita Muscaria ontwikkelde in de loop van de tijd een eigen beeld van de kosmos; naar het beeld van de paddestoel. Er was een hemelgewelf en een aarde voortgekomen uit de opengebroken paddestoel-beurs c.q. het paddestoel-ei. In de Akkadische variant was de fallische god Marduk, schoot-begunster hier voor verantwoordelijk. Het ei was van de draak Tiamat - in de Bijbel Tehom: onderaardse diepte of - Sumerisch - schoot. In het beeld van de paddestoel is de draak nog steeds aanwezig: de steel die Hemel en Aarde verbindt; deze werd ook gezien als een berg zoals bijvoorbeeld de godenberg Olympus; zoals we eerder zagen: stad van de ondersteuning van de Hemel (*URU-IM-BI-US). De Semitische variant: Saphon betekende: noorden of steunpunt. Atlas die gedenticeerd werd met het west Afrikaanse gebergte ontleent zijn naam via Atlantion en AN-SUR: Hemel-strekking aan ANDUL-AN, bescherming, Hemelse schaduw, van een vergelijkbare naam kwam ook de naam Giganten vandaan. De Semitische naam van de berg Hermon betekent het orgaan van last. Jeruzalem: stad van de Hemelse schoot, vergelijkbaar met zijn bijnaam: maagdelijke dochter van Sion. Een ander element van de kosmograe van de Heilige Paddestoel vinden we in de naam Kanan, Hebreeuws: Kenaan wat een aeiding is van het Sumerische *KI-NA-AN(-NA): echtelijk rustbed van de Hemel. De Semitische volkeren vatten de oostkust van de Middellandse Zee met zijn Vvorm blijkbaar op als een schoot. Cyprus zou zo opgevat kunnen worden als de top van een fallus waar de afkomst van de naam ook op wijst: *GU-BAR-USh: kop van de opgerichte penis. Vandaar dat hier ook een belangrijke vruchtbaarheidscultus bestond, zoals we al hebben gezien. Jeruzalem zelf is gesticht bij de dorsvloer van Arauna. (2 Sam. 14:15). Dorsvloer betekende in het Hebreeuws ook zaad-houder. De naam Arauna betekent in het Sumerisch: stamper van de baarmoeder. Jeruzalem zou dus de buik van de moeder zijn; een navel is overigens nog aangegeven in de Heilige Graf-kerk. Net zoals Delphi de Griekse navel-stad was. De berg Sion lag als een Mons Veneris (Venusheuvel) ten zuiden van de tempel en stadsmuur. Ten zuidwesten lag het Dal van (de zoon van) Hinnon (Gehenna); rekening houdend met de klankverschuivingwetten is de naam van dit dal feitelijk een afgeleide van het Sumerische *BAR-ERUM, penissleuf c.q. vagina. De naam van het zuid-oostelijk daarvan gelegen bergdal Salmaweth dat naar de Dode Zee leidde, en dat vaak vertaald is als Dal van de diepe duisternis, komt van *SILAMUD: weg van de geboorte oftewel geboortekanaal. Vandaar dat dit de vestigingsplaats van de Moloch-cultus was met zijn zaad inwijdingen. En vandaar Psalm 23:4, dat zelfs verschillende pop-songs gehaald heeft: Even though I walk through the valley of the shadow of death, I will fear no evil, for you are with me; your rod and your staff, they comfort me. In het Arabisch heet dit dal de vuurdal hetgeen heel toepasselijk is met de Vurige Aardse Baarmoeder die vlak onder de

Dode Zee ligt; de moralisten onder de Bijbelvertalers associeerden deze vurige onderwereld overigens later met de Christelijke idee van de alles verterende Hel. In dit hoofdstuk over kosmograe kunnen ook het idee van de ladder van Jakob (broer van Esau) verder uitwerken (Gen. 28: v.v.). Jakob is afgeleid van Sum.: *IA-A-GUB: rechtopstaande steen oftewel zuil. En zijn positie is vergelijkbaar met Pollux: zijnde n deel van de paddestoel. Esau zo hebben we gezien, was de ruw huidige top, het dak. Jakob is de fallische steel; de zuil. Vandaar het verband tussen Jakob en het olin van de steen (= zuil), zoals we eerder waar namen. Een vergelijkbaar iets zien we bij de berg Sina (Sum.: ZANE): komfoor (soort kleine oven): En de ganse berg Sina rookte (...) als de rook van een oven ... (Ex. 19:18). We zullen zien dat de tien geboden of woorden zoals het in de oorspronkelijke tekst heet, tien namen van de Heilige Amanita Muscaria zijn. En de stenen tafels... Dat woord is via het Grieks en Latijn afgeleid van het Sumerische *TAB-BA-LI: dubbele kegel. Recapitulerend: het heelal werd gezien als een reusachtige paddestoel met onder de Aarde Moeder, met daarin een bassin of beurs van Scheppend water of zaad, en boven het Hemelgewelf van de Vader, met daartussen een verbindende zuil, zij het een berg of een boom of een reus... Opnieuw zien we dat de Sumerische cultuur in veel aspecten bijna n op n is gekopieerd en zoals zal blijken, dat bijvoorbeeld het verhaal van David niet een historisch maar eveneens een mysterie-verhaal is... 16. David, Egypte en de volkstelling. De naam David (minnaar, geliefde) is net als de naam van de vruchtbaarheid-held/-god Adonis en het Semitische woord adon (heer) afgeleid van de Sumerische wortel ANDUL: Hemelse Schaduw. Net zoals de naam Atlas die het Hemelgewelf of de Hemel-baldakijn omhoog houdt, daarvan afgeleid is, zoals we al eerder hadden gezien. Het thema van al deze namen en personen is bescherming van, en heerschappij over land en volk. Dit thema zien we ook bij de god Naiman welke naam te herleiden is tot *NA-IM-A-AN: gestrekt over de hemel. Dat David met hen in relatie staat blijkt uit de Bijbel-tekst (2 Sam.: 23:1) Dit is het orakel van David, de zoon van Isa; het orakel van de hoog opgerichte man, de gezalfde van de God van Jakob, de liefelijke lofzangen van Isral. Aangepast aan onze opgedane kennis: Dit is het orakel van David, de zoon van Isa; het orakel van de hoog opgerichte fallus, de met zaad gezalfde van de God van Jakob, de Hemelgewelf-/-baldakijn-ophouder van Isral. Het zoon van Isa is een poging om het Sumerische woord *BAR-USh-SA, opgerichte fallus/zuil in het Hebreeuws weer te geven; welk kenmerk we dus ook bij de hierboven genoemde goden zien. (En overigens ook bij Dionisos/ Bacchus Briseus/Breseus.) Deze beschrijving van David sluit aan bij (Jes. 23-10): ...; daarom zult gij wel planten planten voor de bekoorlijke/liefelijke (Adonis), en gij zult hem met uitlandse stekken/ranken bezetten; ... welke omgezet wordt: ...; daarom zult gij wel planten planten voor de bekoorlijke/liefelijke (Adonis), en gij zult hem met de penis van het veld (= paddestoel) bezetten; ... De westerse versies van de Bijbel gebruiken in de orakel-van-David meestal het woord lofzangen omdat de wortel z-m-r ook zingen betekent. Maar juist uit het gegeven dat het ook verwijst naar het Hemelgewelf ophouden zien we dat zingen ook een seksueel geladen ritueel was, net als weeklagen. Dezelfde z-m-r wortel komen we ook weer tegen bij Ezechil: Zij houden de rank/twijg bij hun neus. Omgezet: Ze hielden de opgerichte penis voor zich uit. En dit paste helemaal in de vruchtbaarheidsrituelen zoals bijvoorbeeld bij de Dionisia; het was de fallusGod zelf. De z-m-r wortel is een verhaspeling van m-s-r of m-z-r en gaat terug op SUR: uitstrekken, een grens opmeten; n van de namen van de paddestoel was gestrekte pompoen (Sem. Koussi Mezar). Door bewuste verhaspelingen en woordspelingen leverde met name deze woord-wortel m-z-r/m-s-r veel verkeerde interpretaties op bij volgende generaties uitleggers van de oude teksten. Omdat dit woord ook een naam gaf voor Egypte (de Twee Gebieden c.q. Opper- en Neder-Egypte) werden hier allerlei associaties gelegd met dat land, waaronder de Koussi Mezar die de Egyptische pompoen ging heten, het verblijf van de Oud Testamentische Joden in Egypte (Inclusief de kindermoord van eerstgeborenen. Hier ontstond verwarring rond een naam van de paddestoel Pitra en de woordwortel p-t-r: eerstgeborene, verlossen en ongedesemd brood.)

en de uiterst onwaarschijnlijke vlucht van de jonge Jezus en zijn familie naar dat land vanwege opnieuw een kindermoord - die feitelijk nooit heeft plaatsgevonden. De bovengenoemde wortel ms-r was ook de bron voor veel andere woordspelingen in het Nieuwe Testament waaronder het verraad van Judas Iskariot (hij de hem verraadde): het betekent ook verraden. Een ander voorbeeld: de naam Herodes (Lat.: Ardeola, reiger), vrouwelijke vorm Rhod, wordt ook voortdurend gebruikt als woordspeling op het Semitische Ardilla: paddestoel. En zo zijn de verhalen over wegvoeren, slavernij en volkstelling (dat laatste via; *MASh-BALAG: volkstelling) allen weer terug te voeren tot woordspelingen op andere woorden en woordstammen. Het meeste heeft nooit werkelijk in dergelijke mythische proporties plaatsgevonden. Aan het Oude Testament ligt de religie rond de paddestoel ten grondslag; veel van die wijsheid is in verborgen terminologie opgeschreven. Bovendien is door latere generaties vaak gepoogd verhalen nog meer historiciteit en logica mee te geven waardoor de oorspronkelijke bedoelingen vaak onbewust nog verder zijn verborgen. Het Nieuwe Testament echter en dan met name het evangelie van Marcus dat als eerste is geschreven, is in zijn geheel een doelbewuste poging de oppervlakkige lezer te misleiden. Door het opschrijven van namen van werkelijke personen alleen al had men deze in gevaar gebracht ten opzichte van de Romeinse autoriteiten. Die van een bikkelharde, onverzettelijke, fascistische dictatuur. 17. Dood en opstanding. De mensen van de oude landbouwcultuur waren zich heel wel bewust van de jaarlijkse cyclus van groei, afsterven en herleven van de vegitatie om zich heen. En van de belevingen in de hallucinogene reis van de Amanita Muscaria was een afdaling in de onderwereld - de wereld van de dood; daar kon de eindeloze cyclus van de natuur in de ogen worden gekeken en de diepere waarheid van de onsterfelijkheid erachter waargenomen worden; ja, zelfs werkelijk beleefd worden. In de mysterie-cultussen ondergingen de ingewijden de afscheiding van de grote natuurlijke cyclus, ter zuivering en verhefng van de geest en de ziel. In het verhaal van Jezus werd die loutering gepersonieerd: zijn menselijke gestalte transformeerde door zijn dood in een onsterfelijke, goddelijke. Een andere versie is die van Persephone Kore, haar moeder Demeter en oom Pluto (God van de onderwereld die Persephone schaakte); Persephone leeft vervolgens steeds een derde deel van het jaar in de onderwereld en de rest van de tijd bij haar moeder. Persephone is de beurs van de paddestoel: Sum.: *BAR-SIB-U-NI: schacht (=penis) van de vruchtbaarheid; Kore is Sum.: GU-RI: steel-fallus. In het Hebreeuws wordt SIB-U-NI, siphoni: adder; die in Jesaja verbonden wordt met de paddestoel-mysterie-cultus en speciek met qore: deel van een van spin-klos. (Jes. 59:5 v.) De naam Pluto is te herleiden tot Sum. *BURU-TUN, bevrijder van de schoot. Verwant met dit woord is ook het Griekse bruo: zwellen, rijpen, vol worden, bloeien en we vinden deze wortel in Apollo, Aphrodite en bijv. Abrotonon: citroenkruid, een middeltje tegen door magie veroorzaakte impotentie. Overigens overkwam Castor (van Pollux) iets vergelijkbaars als Persephone. Pasen en zijn Dionysische equivalent. Het Christelijke Pasen waarin de dood en wederopstanding van Jezus wordt gevierd, is een gelijksoortig feest als de Dionysische Anthesteria dat bestond uit de Pithoigia, Khoes en Khutroi. Van oorsprong was Dionisos een vegetatie-god en nog specieker: god van de levenskracht. In de Pithoigia speelt n van Dionisos attributen een rol: de druiventros: Gr.: botrus, Hebr. eshkol. Beide gaan terug op: Sum.: GU-TAR-US: top van de opgerichte penis. De vereerders van Dionisos/Bacchus droegen behalve grote fallussen ook roeden omwikkeld met klimop (waarvan de bessen ook hallucinogeen zijn) met aan het eind een druiventros. (Bij het Atheense Skirafeest heten deze trossen oskhos; vrglk,: eshkol.) De druiventros wordt zo symbool voor de top van de opgerichte penis en zowel paddestoel als druiventros worden in verband gebracht met de vrouwenborst (zie onder meer het Hooglied) en met de Boom des Levens. Ook Jezus wordt beschreven als de ware wijnstok en als de wijnstok van David. Het tweede feest van de Anthesteria, de hoi Khoes doen heel sterk aan de bovengenoemde oshkosrite denken waarin eveneens druiventrossen werden gepresenteerd. En het derde feest de hoi

Khutroi welk woord weer verwant is met het Semitische kotereth: paddestoel. De naam Anthesteria zelf is afgeleid van Sum.: *ANTA-AShTAR: oprichten van de penis. En als dat niet genoeg is: in de Anthesteria komen we verder een ritueel huwelijk tegen, tempelprostituees en een (taboe-)dag die miara heet: bloed bevlekt (denk aan het eerder behandelde menstruatiebloed) en het besmeuren van huisdeuren met pek. Welk laatste ritueel weer terugwijst naar het Joodse feest van de Uittocht waar rond omheen de deuren van de eerstgeborenen werd bestreken met bloed, Pesach... De Aanroeping en het Gebed des Heren. Het loied aan Bacchus was Eleleu, Eleleu. Dat is verwant met de Hebreeuwse aanroep van God: Elohim. Dit komt van het Sumerische E-LA, sterk water, sap, in combinatie met IA-U/UIA: vruchtbaarheidssap c.q. sperma, oftewel de normale naam van God, El of Eli met de naam van de stamgod Yahweh. Of zoals het in de westerse Bijbel geschreven wordt: Halleluja. De Bacchanten heetten om hun aanroep ook wel de eleleides en hun lied paian wat ook weer een bijvoegsel aan de naam van Apollo is. Paian was een naam van de paddestoel en verwant aan de al eerder genoemde naam van Petrus: Bar-jona. Dioscorides schrijft over deze aanroep: ... Wanneer zij hem uitgraven bidden zij tot Apollo en Aesculapius. ... (Aesculapius is feitelijk de top van de opgerichte fallus.) De aanroep van de gekruisigde Jezus: Eleu, Eleu, lama sabachthani is slechts de Sumerische benaming van de Heilige Paddestoel: *LI-MASh-BA(LA)G-ANTA en is feitelijk de Aesculapius-aanroep van de Eleleides. De volledige aanroep is Sum.: *E-LA-UIA, ELA-UIA, LI-MASh-BA(LA)G-ANTA. Weer een andere aanroep of toverformule (Ef. 5:14): Ontwaakt, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten. Ontwaakt, gij die slaapt is afgeleid van het Sum. *AN-BAR(AB-BA)-NA-IM-A-AN: boven uitgestrekte hemelkoepel, een achtergevoegde naam van de paddestoel. Het NA-IM-A-AN daarin is de bron van de oude naam van Adonis: Na-Iman. Ook de Hebreeuwse namen Ephraim en Abraham zijn indirect en verhaspeld, van deze aanroep afgeleid. Het AN-BAR of AB-BA, Vader betekent in het Sumerisch: gestrekte hemel en daarvan afgeleid was het concept beschermer van de familie. Een variant van bovenstaande aanroep eindigde in plaats van met: NA-IM-A-AN met: TAB-BARI. Dit is in verband met het diverse keren gebruikte woord Abba in het Nieuwe Testament belangrijk: het komt opnieuw van een Sumerische naam van de paddestoel: *AB-BA-TAB-BA-RI. Dagelijks brood. En zo komen we ook bij de belangrijkste spreuk van allemaal, die begint met het Aramese: Abba debareqi a: Mijn (Onze) Vader die in de Hemelen zijt. Het is feitelijk hetzelfde woord als het Kabbalistische en Gnostische: Abracadabra; een helende spreuk. De Gnostici zijn een belangrijk doorgeeuik geweest van de cultus rond de oude kennis van de paddestoel. En hoewel veel van hun boeken vernietigd zijn door de Kerk van Rome die hen fel vervolgde, zijn enkele teksten bewaard gebleven of later terug gevonden zoals het Evangelie van de Waarheid. Een andere regel uit dit belangrijkste gebed van de Christenheid: Geeft ons heden ons dagelijks brood, blijkt een uitwerking van de Semitische woordstam w-p-q te zijn: geven wat nodig is of verzekeren van. En dat blijkt een woordspeling te zijn van *MASh-BA(LA)G-ANTA-TAB-BA-RI, (dat wat is nodig, geef nu brood); opnieuw de naam van de Heilige Amanita Muscaria. Verzoeking en de voorbereiding voor de mysterin. Een andere regel in het Onze Vader is: En leidt ons niet in verzoeking/bekoring, maar verlos ons van het kwade. Waarschijnlijk moet het woord verzoeking vervangen worden door iets als beproeving. Taalkundigen hadden die woord al in verband gebracht met een metaal-smeltoven om te testen: Aram.: kur bukhana; Sum. *LI-KUR-BA(LA)G-ANTA een naam van de paddestoel evenals in het Aramees: khurbakhna of khurbekhana (Arab.: kharbaq). De associatie met beproeving had te maken met het potentile gevaar van de giftige stoffen in de paddestoel en bijvoorbeeld met het gegeven dat onder invloed van deze stoffen de ogen gevoeliger voor licht worden; in de oude overleveringen zijn er diverse associaties met - tijdelijk - blindheid waaronder

die van Saulus/Paulus die vervolgens het Woord van God hoort. De giftige Vliegenzwam werd ook al sinds mensenheugenis gebruikt om vliegen te doden en mens, dier en ruimten te ontdoen van luizen en dergelijke onder uitspreken van bezweringsformules. Het woord Muscaria komt van het Latijnse woord voor vlieg musca. Diverse goden als Bal-Zebub (God van de vliegen), Muiagros en Myiodes (Vliegenvanger) werden er mee in verband gebracht. Bijzonder is dat in de oude teksten ook vaak het getal zeven in combinatie met de louteringen van de ingewijdde aangehaald wordt. Bijvoorbeeld in een recent ontdekt papyrus: (Ps. 12:7) ... de Woorden des Heren zijn zuivere Woorden, gedegen zilver, in een smeltoven in de aarde zevenvoudig gelouterd... En: (Zach. 3:9) ... de steen dien Ik vr Jozua neerleg - en die ene steen zijn zeven ogen - op die ene steen zal ik zelf het graveersel graveren, luidt het woord van den Here der heerscharen .... En daarna wordt er een verband gelegd met genezen. Het lijkt er dus op dat vooraf en/of tijdens de inwijding een zevenvoudige reiniging van de persoon (denk ook aan het genoemde smeltkroesmotief) plaats had. Ook de Mithras-cultus kende een inwijding van zeven stadia. Ook zou er op de derde en vierde dag een belangrijke scheiding, een aderlating, plaats hebben. De zeven wordt in de Mythras-cultus wel in verband gebracht met de planeten; ook het Nieuwe Testament heeft het over de zeven sterren: (Openb. 1:20) ... Het geheim der zeven sterren die gij gezien hebt in mijn rechterhand, en de zeven gouden kandelaren: de zeven sterren zijn de engelen der zeven gemeenten, en de kandelaren zijn de zeven gemeenten. .... Iets gelijks zien we trouwens bij de zeven vette en magere aren/koeien/jaren in het verhaal van Jozef. Plaatsbekleding en Verzoening. In de Christelijke leer is Jezus het Lam Gods, het offer dat de Zonde der mensen opheft. (2 Cor. 5:18): ... En dit alles is uit God, die door Christus ons met Zich verzoend heeft en ons de bediening der verzoening gegeven heeft. ... In een eerder hoofdstuk zagen we dat bij het onttrekken van levende planten aan de Aarde Moeder en in het bijzonder de Heilige Paddestoel, een compensatie aan de Aarde geofferd moest worden om deze Zonde ongedaan te maken; bijvoorbeeld graan of meel. In het geval van de Heilige Paddestoel kon alleen de de God zelf dit zoenoffer brengen. Een Ugaristische tekst uit het oude Syri beschrijft zon offer met de woordstam -r-b-d-d wat in het Sumerisch is: *URU-BAD-BAD: susser van de groef. De naam van de eerste dag van het eerder genoemde ter ere van Dionisos gevierde Anthesteria-festival, Pithoigia bevat feitelijk ook zon zoenoffer. In een Sumerische zinsnede komen we dat woord tegen GI-KU, offertafel, en IGI: gezicht. Samen: offers der tegenwoordigheid, gelijk aan het Hebreeuwse brood der tegenwoordigheid of brood van het aangezicht. Het toonbrood dat in de tempel speciaal voor Yahweh werd gepresenteerd; het leek op de - gedroogde - hoed van de Heilige Paddestoel. Het waren massoth, ongezuurde broden. Het woord massoth is overigens weer verwant met het woord mazones, dat we tegenkomen in de Dionisische koeken-festivals. Het Joodse paasfeest: Pesakh was van oorsprong een dankfeest aan het begin van de gersteoogst; hierbij werd ook het Paaslam geofferd waar Jezus later mee werd gelijkgesteld. Het woord pesakh (Paaslam) is verwant aan het woord pasakh: voorbij gaan wat refereert aan het voorbij gaan van de pestdemon die de eerstgeborenen in n van de plagen voor de Exodus zou treffen. Echter de naam van het feest is eigenlijk afgeleid van p-s-kh, stillen, tot rust brengen hetgeen duidelijk naar het zoenoffer wijst. De ingewijden van de mysterie-cultus waren zo zelf in zekere zin het zoenoffer voor het nuttigen van de Heilige Paddestoel (Joh. 3:3-5) ... Jezus (...) zei tot hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het Koninkrijk Gods niet zien. (...) Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan. ... De bloedakker (Akeldama), die wordt gekocht met het bloedgeld dat Judas met het verraden van Jezus had verdiend is feitelijk weer een verwijzing naar het (Orobadion: susser van de groeve) zoenoffer-principe dat we eerder noemden: Akal dema: voedsel van prijs of schadeloosstelling. Het opwekken van de doden. Het doel van de Anthesteria was het oproepen van de doden uit de onderwereld, deze verbleven in de holten van de Aarde, rond de wateren der kennis. Zij konden de levenden informatie geven

over genezing en de toekomst. Ook in het Oude Testament zien we dat; bijvoorbeeld (1 Sam. 28:7-14). Daarom zien we bij de paddestoel vaak daimonen van de dood genoemd zoals het eerder genoemde (Gr. nektar), NAM-TAR, pest-demon en Lilith uit het Oude Testament welke naam waarschijnlijk ook een paddestoel-woord is. In het Nieuwe Testament wordt een feest genoemd dat een lijkt op een mysterie-bijeenkomst: het Liefdemaal of de Agape-viering (agapao is liefhebben). In de Griekse tragedie staat dit woord voor liefde voor de doden en in de Bijbel voor liefde voor God. De Sumerische bron van het woord, AG-AG, staat voor liefde, strekken en is vergelijkbaar met het Semitische m-sh-kh, uitrekken. In het Grieks zit het ook in samenstellingen als nekragogeo: doden geleiden en psukhagogeo: doden oproepen. Qua karakter heeft de Agape-viering geleken op het Avondmaal in de Christelijke dienst of Eucharistieviering. (Gal. 2:20) ... Met Christus ben ik gekruisigd (opgericht; erekt); en toch leef ik, dat is, niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. ... Het opwekken van de doden en de mystieke ervaring van het eeuwige leven was zoals gezegd de loutering voor de ingewijde. Maar buiten dat was het in contact treden met de doden voor de oudere volkeren bittere noodzaak; om kennis te krijgen over de toekomst, over de de neerslag en over de zon, over oorlogen, huwelijken... Enzovoort. 18. De Hof van Adonis, van Eden en van Geneucht; Zeloten en Moslims. Al eerder kwamen we het woord *ANDUL-AN, Hemelse Schaduw, tegen als bron van de (paddestoelen-)namen Atlas, David en Adonis. Een Mesopotamische variant op de naam Adonis was die van de God Tammuz die vooral door vrouwen vereerd werd. Zij verzamelden zich rond bepaalde plantenpotten en beweenden deze. In Bethlehem deed men iets soortgelijks in de Gaarde van Adonis. Het zou hier gaan om rituele aanplanten van de paddestoel waarbij vooral het zeer korte leven nadruk kreeg. De profeet Jesaja heeft over dit fenomeen ook een vers: (Jes. 17:10-11) ... Daarom legt gij bekoorlijke (Hebr.: van Naiman) aanplantingen aan en beplant die met vreemde stekken (de paddestoel); op de dag dat gij plant, doet gij ze opschieten, en des morgens laat gij uw zaaisel bloeien. ...; hier dus ook dat zeer korte leven. De godennaam Naiman komt van *NA-IM-A-AN: gestrekt over de Hemel. De naam Adonis (adoni) komen we tegen in de Bijbel tegen als achtervoegsel bij Goden en als aanspreektitel: heer. Waar de Bijbel het heeft over Gaarde van Adonis gaat het dus feitelijk over de Amanita Muscaria. De Heilige Paddestoel is ook de bron van het verhaal van de Hof van Eden. Het misverstand hier is ontstaan door het woord GAN dat zowel veld en hof/gaarde (Sem. gan) betekent als koepel, gewelfde hoed van een paddestoel. Te zien is dat in combinatie met *NA-IM-A-AN de tweede betekenis veel logischer is. Later kreeg de paddestoel ook nog de associatie met geneugten (bijv. naiman: zoet, plezierig, aangenaam) en kon de Hof van Eden zo een lusttuin worden. De Zeloten. En van de meest typische ervaringen in het gebruik van de Amanita Muscaria is het gevoel vanuit de dood te kunnen herleven en de sensatie te krijgen dat er zoiets bestaan als het eeuwig leven van de Ziel; bovendien gaf de ervaring ook inzicht, kennis over de werkelijke aard van het Zijn. Ook in de Indische variant van de Vliegenzwam-cultus: de Soma-cultus, die in de Bhagavad gita wordt beschreven komt dat aspect keer op keer bovendrijven: de Eeuwigheid, het Eeuwig Leven en Kennis. Een gevolg hiervan was dat n van deze culten in het oude Kanan, de Zeloten, een ware doodsverachting ontwikkelden en zich zonder een spoor van twijfel tegen de Romeinse bezetters durfden te keren met vele doden, ook onder de burgerbevolking, tot gevolg (66-70 n. Chr.). Het Sumerische woord GAN dat we hierboven aanhaalden en dat de rode hoed van de paddestoel aanduidde, ging later ook rood betekenen en werd ook de naam van cocenille een karmijnrode verf. In het Semitisch werd het qanna, rood gezicht dat later vooral opwinding ging aanduiden. En het werd ook de naam van de beroemde groep rebellen qannaim, die in het Grieks de Zeloten ging heten zelotai. Ook een andere naam van hen sicarri: messenmoordenaars is mogelijk afgeleid van hun relatie met de Amanita Muscaria. De stam s-k-r is dezelfde die we zagen bij de Perzische saqratiyun, Iskariot en de Dioskouroi; het gaat allemaal terug op *USh-GU-RI: grendel met knop, fallus.

De gaarden van het geneucht, de Moslims en hun Zeloten. Ook in de Koran komen we mogelijke verbanden met de paddestoelen-cultus tegen; waarschijnlijk benvloed door naar de woestijn gevluchte Christenen die door de ofcile Kerk waren vervolgd en met wie Mohammed zoals is overgeleverd, contacten had gehad. Zo worden de wit-groot-oogige gezellinnen die in het Paradijs de martelaren genoegen verschaften genoemd; vrouwen benadrukten het wit van hun ogen door de randen van de ogen zwart te maken. Het Arabische woord voor wit-groot-oogige is afgeleid van het Aramese mestabatha: opgemaakte vrouw van de s-b-t wortel in orde maken. Dit woord is weer terug te herleiden tot: *MASh-TAB-BA-RI-TI: de paddestoel. Een vergelijkbaar iets zien we in (2 Kon. 9:30-31) Jehu kwam te Jizzrel. Toen Izebel dit vernomen had, beschilderde zij haar ogen met zwart en versierde haar hoofd, en zij keek uit het venster. Toen Jehu de poort binnenkwam riep zij: Is het wel met Zimri, de moordenaar van zijn heer? Izebel is het prototype van de verleidster en hier de vertegenwoordigster van de grootoogige. De strofe de moordenaar van zijn heer is een woordspeling op de naam van de plant Cytoledon welke we al eerder behandelden. Het is afgeleid van het Sumerische: *GU-TAL-UDUN: de kop en kom-verbinding oftewel penis en vulva. Het lijkt er dus sterk op dat Mohammed zijn inspiratie voor het Paradijs uit oudere Christelijke beschrijvingen heeft afgeleid. In het Nieuwe Testament komen we namelijk dezelfde vergelijking tegen in een stuk tekst waar Petrus de vrouwen leert waarom ze zich aan hun mannen moeten onderwerpen (1 Petr. 3:1-7) De strofe is opgezet met als grondvorm de naam van de paddestoel *MASh-TAB-BA-RI-TI waaraan verschillende woordspelingen zijn toegevoegd als welwillend zijn, sierraad/tooien, enz. Het is niet onwaarschijnlijk dat de Koran zijn inspiratie voor de nog steeds voortdurende onderwerping van de vrouw uit dit vers heeft gehaald; uiteindelijk slechts een verzameling van woordspeling op de paddestoel Amanita Muscaria.... De Assasinen. De Assasinen meestal vertaald met sluipmoordenaars waren een selecte groep van oorsprong Shiitische krijgers die vermaard waren om hun fanatisme en doodsverachting. Het was al bekend dat hun naam afgeleid was van het woord khashish dat wij kennen als hashies. Maar feitelijk is de naam khashis slechts een woord met ongeveer dezelfde betekenis als ons drugs namelijk gedroogd gras. Om welke drugs het ging moest speciek worden aangegeven. Het Griekse woord cannabis (hennep) is afgeleid van GAN: hoed van de paddestoel met een achtervoegsel dat rood met witte vlekken betekende (vergelijk het eerder behandelde barnabas). Het werd in het Grieks ook wel panakes of Asclepion genoemd; welke laatste naam hadden we gezien, ook de naam van de Amanita Muscaria was. Wanneer deze werd geplukt moesten er spijs-offers gegeven worden... Niet zo vreemd allemaal want ook van Zeloten zoals we gezien hebben, en bijvoorbeeld Germanen en Zulus is bekend dat ze voordat ze ten strijde trokken de Vliegenzwam nuttigden in combinatie met respectievelijk het oppeppende mede-bier en een activerende soort... marihuana c.q. khashish. Wat we dus gezien hebben is dat in de geschiedenis de cultus van de Heilige Amanita Muscaria verschillende perioden van bloei heeft gezien. Heel veel culturele overervingen zijn er op genspireerd. Maar verschillende keren is de paddestoelen-cultus ook tegen gewerkt, de laatste keer toen de erfgenamen van het Romeinse Rijk: de Kerk van Rome, het hele Christendom onder een noemer en n leer wou onderbrengen. Zij zagen meer heil in een leer die de Zeden met nuchtere maag predikte... 19. De Bijbel als zedenpredeking. Dit boek is slechts een eerste stap in een nieuwe onderzoeksrichting; door namen en woorden te analyseren kunnen we nu werkelijk de religieuze opvattingen van de eerste landbouwers, de Sumerirs, begrijpen. Maar nu kunnen we ook al concluderen dat de oppervlakkige tekst van de Bijbel niet de werkelijke inhoud helemaal weergeeft; van Abraham tot Jezus, alles moet herzien

worden. Tegelijk zien we in het Oude Testament ook de eerste verslagen van verzet tegen de oude mysterie-cultus onder meer van Ezechil; wat uiteindelijk tot gevolg had dat de mysterie-cultus ondergronds ging. We zagen dat de religie zich al snel over de hele regio verspreidt had, in ieder geval van Mesopotami tot Klein Azi, van Zuid-Oost Europa en India tot Kanan. Vooral voor het Nieuwe Testament is het historiciteits-aspect dramatisch: werkelijk niets van wat er aan de oppervlakte staat kan overeind blijven; praktisch alles is het product van woordspelingen. Al langer was duidelijk dat er het n en ander niet klopte aan het verhaal van Jezus van Nazareth. Maar deze nieuwe bevindingen zijn als een aardbeving voor het Christendom; de hele zedelijke leer van de Bijbel komt op de helling te staan. Dat blijkt nog eens extra als we de kern van het zedelijk verhaal van de Bijbel onder de loep nemen: de Tien Geboden... of liever: de Tien Woorden.......... We hadden al gezien dat de twee stenen tafels volgens de mythe aan Mozes werden geopenbaard op de rokende berg Sina; waarschijnlijk stonden de tafels voor twee klei-plaketten zoals ze in Sumeri werden beschreven. En we zagen de herkomst van het woord tafel; uiteindelijk stamt het af van TAB-BA-R/LI. En dit woord geeft ook een verklaring voor het aantal geboden of woorden: dat is namelijk het gevolg van een woordspeling op het meer volledige MASh-TAB-BA-RI wat gelezen kan worden als vijf woorden (per tafel). De Tien Geboden, die overigens geen hoogstandje zijn van genuanceerde wetgeving, bijvoorbeeld in vergelijking met een echt wetboek uit Mesopotami (Codex Hammurabi) van omstreeks dezelfde tijd, worden in het Oude Testament als volgt opgesomd (nieuwe vertaling): Toen sprak God deze woorden: Ik ben de HEER, uw God, die u uit Egypte, uit de slavernij, heeft bevrijd. 1) Vereer naast mij geen andere goden. 2) Maak geen godenbeelden, geen enkele afbeelding van iets dat in de hemel hier boven is of van iets beneden op de aarde of in het water onder de aarde. Kniel voor zulke beelden niet neer, vereer ze niet, want ik, de HEER, uw God, duld geen andere goden naast mij. Voor de schuld van de ouders laat ik de kinderen boeten, en ook het derde geslacht en het vierde, wanneer ze mij haten; maar als ze mij liefhebben en doen wat ik gebied, bewijs ik hun mijn liefde tot in het duizendste geslacht. 3) Misbruik de naam van de HEER, uw God, niet, want wie zijn naam misbruikt laat hij niet vrijuit gaan. 4) Houd de sabbat in ere, het is een heilige dag. Zes dagen lang kunt u werken en al uw arbeid verrichten, maar de zevende dag is een rustdag, die gewijd is aan de HEER, uw God; dan mag u niet werken. Dat geldt voor u, voor uw zonen en dochters, voor uw slaven en slavinnen, voor uw vee, en ook voor vreemdelingen die bij u in de stad wonen. Want in zes dagen heeft de HEER de hemel en de aarde gemaakt, en de zee met alles wat er leeft, en op de zevende dag rustte hij. Daarom heeft de HEER de sabbat gezegend en heilig verklaard. 5) Toon eerbied voor uw vader en uw moeder. Dan wordt u gezegend met een lang leven in het land dat de HEER, uw God, u geven zal. 6) Pleeg geen moord. 7) Pleeg geen overspel. 8) Steel niet. 9) Leg over een ander geen vals getuigenis af. 10) Zet uw zinnen niet op het huis van een ander, en evenmin op zijn vrouw, op zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund of zijn ezel, of wat hem ook maar toebehoort. Waarschijnlijk zijn de tien woorden afgeleid van een woordspeling op de twee belangrijkste Sumerische namen van de Amanita Muscaria: MASh-TAB-BA-R/LI(-R/LI) en *LI-MASh-BA(LA)GANTA-TAB-BA-R/LI(-R/LI) voorafgegaan door de aanroep: *E-LA-UIA(-E-LA-UIA). De openingswoorden: Ik ben de HEER, uw God, die u uit Egypte, uit de slavernij, heeft bevrijd. verwijzen naar de Egyptische Paddestoel welke landsnaam eigenlijk gestrekte of staande betekent, zoals we al eerder zagen. De woorden Ik ben de HEER, uw God zijn simpelweg de Sumerisch naam van de paddestoel: *E-LA-UIA (vruchtbaarheidssap, sperma) Hebr.: Elohim en Yahweh (Yaho). De woordspeling op *MASh-BALAG-ANTA: mas-palahk, -pulkhan (Sem.: gedwongen arbeid) behandelden we ook al eerder in relatie tot Issaschar. En het woorddeel

TAB-BA-RI leverde de woordspeling op d-b-r. Het eerste gebod Vereer naast mij geen andere goden. is afgeleid van een verdubbeling van het *E-LA-UIA, E-LA-UIA waardoor het lijkt alsof er staat Er is geen God dan Elohim. Hetgeen overigens veel lijkt op de eerste zuil of de geloofsbelijdenis van de Islamieten: Er is geen god dan Allah .... Ook het derde woord: Misbruik de naam van de HEER, uw God, niet... is een woordspeling op *E-LA-UIA namelijk via de woordstam -l-h: zweren, ijdel gebruiken. Het tweede deel van dat gebod: ... want wie zijn naam misbruikt laat hij niet vrijuit gaan. is een woordspeling op *MASh-BA(LA)G-ANTA gelijkend op kwijtschelding van zonde. (Een vergelijkbare woordspeling staat ook in Matt. 5:33-37.) Woord (of gebod) 4 speelt ook met dezelfde naam van de paddestoel; het speelt met de Semitische wortel die rustig zijn, loven betekent en n die werk, schepping betekent. Nummer 5 gaat terug op een regel welke eveneens van de naam van de paddestoel afgeleid is en die zegt: Looft hen die u Schiepen.. En het woord looft of eert in die zin is weer de bron van het tweede deel van dat gebod want dat woord betekent ook vermeerderen, winst maken. Iets vergelijkbaars gebeurt in Marc. 7:11-12. Nummer 7: Pleeg geen overspel. gaat terug op LI-KUR-BALAG-ANTA: een vrouw voor overspel gebruiken. (Matt. 5:27-28) en (Marc. 10:2-12) behandelen dit thema en met name het overspel in het hart, ook uitvoerig. Dat gaat terug op LI-KUR-BALAG-ANTA-TAB-BARI: een overspelige verhouding met een vrouw die in het hart is. Deze laatste mededeling gaat terug op het scheppingsverhaal en het huwelijk tussen man en vrouw omdat zij uit de man genomen is (Gen. 2:23 v.). En dat is een woordspeling op een naam van de paddestoel: *LIMASh-BA(LA)G-ANTA-TAB-BA-RI-TI waarvandaan verlaten wie hem verwekte en verenigen met zijn vrouw komt. In het Nieuwe Testament is daar weer een woordspeling op gemaakt: uit de bron der schepping. De oorsprong van dat hele thema scheiden is een woordspeling op de naam van de paddestoel met de betekenis: een vrouw wegzenden, uit de Semitische woordstam sh-b-g: verdelen. Dat kon men destilleren uit: MASh-BA(LA)G. Die zelfde wortel betekent ook: verlaten. Welke wortel weer erg lijkt op s-p-q: verbinden (in dit verhaal dus man en vrouw). Verder maakten de schrijvers van het woord -BALAG- de wortel p-l-g, verdelen en scheiden. Jezus zegt op een bepaald moment ook: Wie zijn vrouw wegzendt en een andere trouwt pleegt echtbreuk ten opzichte van haar... Dat gaat ook terug op twee namen van de paddestoel *MAShBA(LA)G-ANTA en *LI-KUR-BALAG-ANTA, in het Aramees: hij die (zijn) vrouw wegzendt en als overspel dient de vrouw. Nawoord (Gio): We hadden gezien dat enkele van de effecten na het gebruik van de paddestoel waren: dat je het gevoel had in de onderwereld (dodenrijk) te belanden en er de eeuwigheid of de onsterfelijkheid te zien; dat je je reusachtig voelt (of zelfs dat je vliegt); dat het je op sommige momenten in een waakslaap doet belanden waarin je feitelijk weerloos op de grond ligt; dat je andere momenten zeer agressief en zeer sterk bent; dat je ogen gevoeliger zijn voor licht c.q. dat je je omgeving scherper ziet. Indachtig dit soort artikelen 1, 2: de vragen: Wat zijn in de natuur de meest prominente natuurlijke vijanden van de Vliegenzwam? en: Wat wil de Vliegenzwam met zijn specieke natuurlijke vijanden bereiken? (...) Mogelijk is het gif in de paddestoel speciaal gericht tegen vliegen: door het kleiner laten worden van het beeld dat de vlieg in zijn gedachten ziet, suggereert het gif mogelijk aan de vlieg dat deze vliegt. Terwijl hij feitelijk in een soort slaapwaak toestand, incapacitated c.q. weerloos ligt. Het activerende stofje zet hem misschien aan om af en toe te bewegen zodat hij de aandacht trekt van zijn natuurlijke vijanden. De stoffen die onsterfelijkheid suggereren zetten hem mogelijk aan overmoedig te zijn.

Das könnte Ihnen auch gefallen