Sie sind auf Seite 1von 4

De wetenschappelijke revolutie Francis Bacon (1561-1626) was een koninklijk adviseur, parlementarir, corrupte rechter en wetenschappelijk revolutionair.

- Filosofie, vanuit de oudheid (Ahtene) en theologie vanuit het christendom (Jeruzalem) kwamen samen: Plato + Aristoteles\ / Bijbel Middeleeuwen: || 11e eeuw: Aristoteles kwam door de Arabieren in Europa. || Rond 1500: men probeerde Aristoteles te verenigen met de bijbel. Renaissance (met wetenschappelijke revolutie) X Is er geen leven na dood? Draaide om het heden In de literatuur werd gekenen naar de Romeinen Er werden ontdekkingsreizen gedaan Humanisme (mens staat centraal, het leven staat niet in diens van god) - Tot 1600: wetenschap was het becommentariren van klassieke teksten. De astronomie van Ptolemeus gold: de aarde is het middelpunt van het heelal (geocentrisme). Planeten klopten alleen niet vanwege deze theorie (dit veroorzaakte zwerfsterren). - Omslag 15e/16e eeuw: Copernicus deed wetenschap op basis van waarneming, theorie: zijn hypothese was dat de aarde om de zon draaide. - Galilei maakte met behulp van waarneming de eerste telescoop en bewees Copernicus theorie. Kepner bewees op basis van een wiskundig model dat de baan van planeten eliptisch is. Voor het eerst werd wiskunde gebruikt om de natuur mee te begrijpen. - Bacon: Men heeft de wereld op basis van eigen gedachten in hun hoofd zitten, maar ze zouden eigen ervaringen en waarnemingen raad moeten plegen. Dit leidt namelijk tot feiten. (experience + observation facts of laws which govern the material world) waarneming leidt tot natuurwetten. - Wetenschappelijke methode volgens Bacon: o Noodzaak nieuwe methode: novum organum: wordt verkregen door vijftig observaties en gefundeerde conclusies. o Noodzaak nieuw doel: nova atlantis: nuttige uitvindingen: kennis is macht (over natuur) - Deze punten leiden tot de inductieve methode: (inductie = redeneervorm waarbij je vanuit meerdere waarnemingen komt tot 1 conclusie. Deductie = redeneervorm waarbije je uit algemene uitspraak/wet een individuele voorspelling kunt maken). Deze methode bestaat uit: 1. Waarnemen 2. Classificeren 3. Een theorie opstellen 4. Je theorie toetsen en hierdoor weer punt 1 toetsen. - De noodzakelijke voorwaarde van de inductieve methode: men moet zich ontdoen van vooroordelen (idola): 1. Neiging tot zoeken van regelmatigheden en bevestiging 2. Opvoeding, aanleg, toevallige plaats 3. Taal 4. Overgeleverde opvattigen

Wenen in de jaren 20: er was een ineenstoring van Oostenrijk-Hongarije en Wenen was niet langer het centrum van een imperium. Er werd opnieuw gezocht naar identiteit en er was een drang tot modernisering. Stijl van de architectuur: Bauhaus. Muziek: atonele composities (door bijv. Arnold Schoenberg met 6 little piano pieces). De wetenschapsfilosofie was het logisch positivisme. De Weense kring bijeenkomsten van wetenschappers en filosofen. Sigmund Freud was een tegenhanger (Freud was van de dromen: deze geven de gezondheid en driften aan. Van hieruit volgde een psychoanalyse.). hij vond het pseudowetenschap. Het ideaal van de Weense kring was: een helder demarcatiecriterium waarmee ze afbakenden of iets wel of geen wetenschap was. Hun uitgangspunten waren: o Het empirisme: de enige bron van wetenschap kennis is gebaseerd op zintuigen. o Logische analyse + verwerken van gegevens tot theorien. Dit leidt tot het logisch positivisme. Hierbij wordt dus gebruik gemaakt van analyse en het is alleen gebaseerd op waarneembare feiten. Wat maakt een uitspraak dus wetenschappelijk? Als hij analytisch en synthetisch is. Analytisch: waar op grond van definitie. Het is een verheldering, geen nieuwe kennis (voorbeeld: wiskunde). Synthetisch: voegt nieuwe informatie toe (dit overhemd is wit). Het is zinnig: de waarheid is door middel van waarneming controleerbaar (voorbeeld: natuurkunde), of onzinnig (niet door waarneming te controleren, bijvoorbeeld theologie). Verificatieprincipe: een wetenschappelijke uitspraak moet volledig te ontleden zijn in een analytisch en een synthetisch deel dat te controleren is door middel van waarneming. Dit is het demarcatiecriterium van de Weense Kring. Problemen van het principe: o Theoretische entiteiten: de zwaartekracht is hierdoor bijvoorbeeld geen wetenschap. o Algemene wetten: inductieprobleem. Wanneer is iets een algemene wet? Na hoeveel waarnemingen? Op vasis van een beperkte set waarnemingen is iets normaal gesproken een algemene wet, maar een algemene wet is door waarneming niet te verifiren. Stel, je zegt: alle pennen schrijven, dan zou je alle pennen uit moeten proberen om het te testen. o Theoriegeladenheid van observatie: je hebt een theorie in je hoofd om iets anders mee te bewijzen, bijvoorbeeld bij de werking van computers. Hierbij weet je al dingen over de werking van het elektromagnetische veld. Samengevat: een waarneming moet objectief zijn, maar bij bijvoorbeeld zwaartekracht lukt dit niet. Een oplossing voor deze problemen is het confirmatieprincipe: een uitspraak moet door waarneming bevestigd kunnen worden. Maar ook hierbij een probleem: De zon schijnt. Dit is altijd te bevetigen, maar is het ook wetenschappelijk? Hoe vager de uitspraak dus is, hoe makkelijker hij te bevestigen is. Popper concludeert dat confirmatie leidt tot vaagheid. Je kunt beter op zoek naar falsificatie(=weerlegging). Hoe weerlegbaarder je theorie was, des te wetenschappelijker hij was. Als je theorie bij een test niet weerlegd wordt, weet je niet of hij absoluut waar is. Je weet wel dat je theorie sterker wordt: hij is gecorroboreerd. Thomas Kuhn: had een beschrijvende benadering op de wetenschap. Het ging bij hem dus niet om voorschrijven.

Een nieuwe wetenschappelijke waarheid overwint niet door de tegenstanders te overtuigen en hen het licht te laten zien, maar omdat de tegenstanders tenslotte sterven en er een nieuwe generatie opgroeit die ermee vertrouwt is (Max Planck). Kuhn: The structure of scientific revolutions: geen voorschrift van wat wetenschap zou moeten zijn, maar een beschrijving van de daadwerkelijke ontwikkeling. Kuhn: wetenschap is vergelijkbaar met cultur. Elke cultuur beziet de wereld vanuit een gedeelde consensus over wat waar en waardevol is: referentiekader. Ook wetenschappers delen een referentiekader: het paradigma. Dit is een voorbeeld van hoe het moet zijn, een soort ideaalbeeld. Het is het raamwerk waarin wetenschappers werken. Functies van het paradigma: o Overeenstemming over uitgangspunten en basisbegrippen. o Overeenstemming over relevante onderzoeksmethoden (bijvoorbeeld onderzoek naar mieren kan niet met tarotkaarten). o Overeenstemming over relevante feiten (als je buikpijn hebt en de mieren rennen rondjes is dit geen gevolg van elkaar). o Overeenstemming over geschikte onderzoeksproblemen/vragen. Binnen het paradigma is wetenschap dus het oplossen van puzzels. De ontwikkeling van wetenschap: 1. Voor-wetenschappelijke fase: ieder voor zich en nog geen paradigma. 2. Normale wetenschap: paradigma. Wetenschappers lossen puzzels op. Negeren van onoplosbare verschijnselen (anomalin) Het vertrouwen dat het ooit wel opgelost wordt (bijvoorbeeld aidsmedicijnen/neutrinos). In Einsteins paradigma passen de neutrinos niet, en zo krijg je: 3. Abnormale wetenschap: grondslagencrisis. Op dit punt zijn er twee mogelijkheden: herstel van de oude paradigma of een wetenschappelijke revolutie met een nieuw paradigma. Voorwaarden voor paradigmawisseling: o Voldoende voorspellende en verklarende kracht (bijv: neutrinos zijn een plan van de duivel = niet goed) o Steun van gezaghebbende vakgenoten o Gunstige/niet-ongunstige sociale, culturele en economische factoren. Consequenties van Kuhn: o de wetenschappelijke ontwikkeling is niet rationeel o incommensurabiliteit van paradigmas: omdat uitgangspunten niet gedeeld zijn, heb je geen gemeenschappelijke maat om ze te vergelijken. Fukuyama: voorspelde in de jaren 90 dat tot het einde der tijd er een liberale democratie zou zijn. Geen moslimfundamentalisme, communisme of een andere serieuze vijand. In 2000 was er volgens hem 1 mogelijke bedreiging: de opkomst van de biotechnologie. Hierdoor neemt men eigen evolutie in eigen hand. De natuurlijke mens verandert en er is toenemende ongelijkheid door 3 scenarios: 1. Gen/embryoselectie zorgt voor ongelijkheid tussen elite en armen. 2. 3. Bij communisme doet men alsof de menselijke natuur niet bestaat. We kneden de mens tot ze zijn zoals we willen (zonder diversiteit). Bij fascisme: menselijke natuur ligt helemaal vast. Bij biotechnologie gaan we alles begrijpen vanuit onze gencodes. Biologie en genen zijn volkomen maakbaar, er is dus gevaan voor diversiteit.

Aristoteles benadrukt juist het verschil tussen mensen en het belang hiervan. Oplossing van Fukuyama: staatsmacht moet gebruikt worden om instellingen mee te controleren.

Das könnte Ihnen auch gefallen