essen aß gegessen
fahren fuhr gefahren
fallen fiel gefallen
fangen fing gefangen
finden fand gefunden
fliegen flog geflogen
fliehen floh geflohen
fließen floss geflossen
fressen fraß gefressen
frieren fror gefroren
geben gab gegeben
gehen ging gegangen
gelingen gelang gelungen
bakken
bevelen
beginnen
bijten
bedriegen
bewegen
buigen
bieden
binden
vragen,
verzoeken
blijven
breken
branden
brengen
denken
mogen (toelating)
aanbevelen
(doen) schrikken
eten
rijden, varen
vallen
vangen
vinden
vliegen
vluchten
vloeien
vreten
vriezen
geven
gaan
lukken, slagen
gelden
genieten
gebeuren
winnen
gießen goss gegossen
gleichen glich geglichen
backen glitt geglitten
graben grub gegraben
greifen griff gegriffen
haben hatte gehabt
halten hielt gehalten
wendete gewendet
115 werben du wirbst, er wirbt warb geworben
116 werden du wirst, er wird wurde geworden
hangen
heffen
heten
helpen
kennen
komen
kunnen
kruipen
laden
laten
lopen
lijden
lenen
lezen
liggen
liegen
lusten, graag
hebben
moeten
nemen
noemen
fluiten
aanraden
scheuren,
trekken
paardrijden
rennen
ruiken
roepen
scheppen
scheiden
schijnen
schuiven
schieten
slapen
slaan
sluiten
snijden
schrijven
schreeuwen
zwijgen
zwemmen
zien
zijn
zenden
zingen
zinken
zitten
moeten
spreken
springen
steken
staan
stelen
stijgen
sterven
stinken
stoten
strijken,
schilderen
ruzie maken
dragen
treffen,
ontmoeten
drijven
treden, stappen
drinken
doen
bederven
vergeten
verliezen
verdwijnen
vergeven
groeien
wassen
(zich) wenden
werven
worden, zullen
gooien
wegen
weten
willen
trekken
dwingen
of andere vorm af van de